Raadsvoorstel Onderwerp: Datum voorstel: 20 februari 2018 Vergaderdatum: 27 februari 2018 Registratienr.: 008-2018 Agendapunt 7 weigeren verklaring van geen bedenkingen ten behoeve van aanvraag omgevingsvergunning Meirweg 1a in Lage Mierde Opsteller: Nico Arts Portefeuillehouder: Wethouder C. van de Ven Voorstel Te besluiten om: de verklaring van geen bedenkingen (vvgb) te weigeren voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning voor uitbreiding van een intensieve veehouderij op Meirweg 1a in Lage Mierde. Inleiding Op 23 december 2014 is voor een varkenshouderij, gevestigd aan de Meirweg 1a te Lage Mierde, een aanvraag om omgevingsvergunning 1e fase ingediend voor het vergroten van het agrarisch bouwvlak, het vergroten van het bebouwd oppervlak t.b.v. de intensieve veehouderij en het wijzigen van de inrichting. De aanvraag bestaat uit de onderdelen: - milieu. - afwijken bestemmingsplan. Met deze aanvraag omgevingsvergunning is beoogd om de bebouwde IV-m2 te vergroten van 6.536 m2 naar 7.770 m2. Dit in verband met het voornemen om de bestaande vleesvarkensstal ( 2e fase bouwen) te verlengen met vijf afdelingen. In totaal neemt het aantal vleesvarkens binnen de inrichting toe van 5.394 vleesvarkens naar 6.576 vleesvarkens. Op 2 oktober 2017 heeft uw raad besloten de verklaring van geen bedenkingen (vvgb) hiervoor te weigeren wegens strijd met de stalderingsregels van de Verordening ruimte Noord-Brabant. Eventuele andere weigeringsgronden zijn buiten beschouwing gelaten. Tegen de geweigerde omgevingsvergunning is door de aanvrager beroep ingesteld bij de rechtbank Oost-Brabant. Op 16 januari 2018 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan (zie bijlage 2). De rechtbank is van oordeel, dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, want de gemeente had in het bestreden besluit alle weigeringsgronden moeten noemen en motiveren. Het bestreden besluit is tevens onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank schorst met ingang van 2 maart 2018 het bestreden besluit en stelt de gemeente, onder oplegging van dwangsom, in de gelegenheid om uiterlijk 1 maart 2018 een nieuwe beslissing te nemen. Overeenkomstig deze uitspraak worden in dit raadsvoorstel alle ingebrachte zienswijzen inhoudelijk beantwoord en worden alle weigeringsgronden voor een nieuwe beslissing benoemd. Beoogd doel Met dit voorstel beogen we dat uw raad, in achtneming van de tussenuitspraak, een nieuwe beslissing neemt. Argumenten 1. De ingediende zienswijzen geven geen aanleiding terug te komen op de eerdere weigering Van 25 juli tot en met 4 september 2017 heeft de ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage gelegen. In deze periode zijn zienswijzen ingediend namens de aanvrager en 2 omwonenden. De ingediende zienswijzen zijn beoordeeld (zie bijlage 3). Deze beoordeling van de zienswijzen geeft geen aanleiding om op de eerdere weigering terug te komen. 2. De aanvraag is in strijd met de Verordening ruimte Noord-Brabant Het besluit op een vergunningsaanvraag voor de activiteit afwijken bestemmingsplan moet voldoen aan de provinciale ruimtelijke regels, zoals deze gelden ten tijde van het definitieve besluit (27 februari 2018). Als dan niet wordt voldaan aan deze regels dan moet de aanvraag voor deze activiteit worden geweigerd wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening. Dit volgt uit artikel 4.1 van de Wet 1
ruimtelijke ordening en artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag is voor wat betreft het navolgende in strijd met de Verordening ruimte Noord-Brabant (hierna: Verordening). Brabantse Zorgvuldigheidsscore (BZV 2.0) De Verordening bepaalt, dat een toename van de oppervlakte dierenverblijven alleen is toegestaan als maatregelen worden getroffen en in stand worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Ook voor een planologische uitbreiding van een bouwvlak voor een veehouderij dient te zijn geborgd dat ter plaatse alleen een zorgvuldige veehouderij is toegestaan. Gedeputeerde Staten hebben nadere regels vastgesteld over de inzet van maatregelen die bijdragen aan de ontwikkeling naar zorgvuldige veehouderij (BZV 2.0). Bij de zienswijze heeft de aanvrager een toetsing gevoegd (toetsing BZV versie 1.2). Op 9 februari 2018 is echter de BZV versie 2.0 in werking getreden. Van de aanvrager is geen toetsing BZV 2.0 ontvangen. Uit de aanvraag dient te blijken, dat aan de BZV 2.0 wordt voldaan. Nu is dit echter in deze aanvraag niet aangetoond. Daarom is de aanvraag op dit punt strijdig met de Verordening (artikel 6.3, eerste lid, sub a. en tweede lid, sub a onder I. en artikel 35, eerste lid onder I). Cumulatieve geurbelasting In de bij de aanvraag gevoegde geurberekening zijn omliggende bedrijfswoningen buiten de toetsing aan de geurbepaling van de Verordening gelaten. Uit actuele jurisprudentie (zie bijlage 4) volgt, dat ook bedrijfswoningen aan de geurbepaling van de Verordening moeten voldoen. In opdracht van de gemeente heeft de OBZOB een geurberekening uitgevoerd. Uit het geurrapport van de OBZOB (zie bijlage 5) blijkt, dat de aanvraag niet aan de geurbepaling van de Verordening voldoet. Daarom is de aanvraag op dit punt strijdig met de Verordening (artikel 6.3, eerste lid, sub d. en tweede lid, sub a onder III. en artikel 35, eerste lid onder III). Staldering Volgens de Verordening behoort onze gemeente tot een aangewezen stalderingsgebied. Artikel 26.1, tweede lid en artikel 35, derde lid geven aan, dat een uitbreiding van staloppervlakte voor een hokdierbedrijf, zoals in onderhavige aanvraag, alleen is toegestaan als aangetoond is dat aan de genoemde 3 voorwaarden (sub a t/m c) is voldaan. Dit dient te worden aangetoond middels een namens Gedeputeerde Staten uitgegeven bewijs (artikel 26.1, derde lid en artikel 35, zevende lid). Bij deze aanvraag ontbreekt een dergelijk bewijs. Ook is er nog geen concreet zicht op de afgifte van zo n bewijs. Nu niet is aangetoond dat aan de salderingsregels wordt voldaan is de aanvraag in strijd met de Verordening (artikel 26.1, tweede en derde lid en artikel 35, derde en zevende lid). Landschappelijke kwaliteitsverbetering De Verordening bepaalt in artikel 3.2., vijfde lid van de Verordening, dat verantwoord dient te zijn dat de landschappelijke kwaliteitsverbetering voldoet aan de hierover gemaakte regionale afspraken. De in het Regionaal Ruimtelijk Overleg van de regio Zuidoost gemaakte afspraken zijn in de 'landschapsinvesteringsregeling De Kempen' (Lir) vastgelegd. Een landschapsplan is bij deze aanvraag gevoegd, maar een verantwoording dat aan de Lir wordt voldaan (een zogenaamde Lirberekening) ontbreekt echter. Wellicht voldoet de aanvraag materieel aan de Lir maar dit is dus niet aangetoond. De aanvraag is daarom in strijd met artikel 3.2., vijfde lid van de Verordening. 3. Archeologie is onvoldoende onderzocht/geborgd Bij een planologische vergunningsaanvraag dient een beschrijving te zijn opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Tevens dient de aanvraag de uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk te maken. Dit volgt uit artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht en artikel 3.1.6, eerste lid en artikel 3.1.6., vijfde lid onder a. van het Besluit ruimtelijke ordening. De ODZOB heeft het aspect archeologie beoordeeld (zie bijlage 6). In de bij de aanvraag gevoegde ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat de bodem in het plangebied dermate geroerd is, dat de kans op archeologische waarden erg klein is en dat archeologisch onderzoek om die reden niet nodig zou zijn. Een bewijs voor de vermeende bodemverstoring in het plangebied tot in het archeologisch niveau ontbreekt echter. Hoe diep de archeologische laag in het plangebied aanwezig is, is zonder archeologisch onderzoek verder ook niet 2
vast te stellen. Of de geplande funderingsdiepte (die in de onderbouwing overigens niet wordt genoemd) de archeologische laag wel of niet bedreigt, is dan ook op voorhand niet vast te stellen. Met het uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek dient te worden aangetoond wat de aanwezige archeologische waarden in het plangebied zijn. Omdat een dergelijk onderzoek ontbreekt is niet voldaan aan de onderzoekverplichting en is daarmee niet inzichtelijk gemaakt dat het plan uitvoerbaar is. De aanvraag is daarom in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid en artikel 3.1.6., vijfde lid onder a. van het Besluit ruimtelijke ordening. 4. Natuur is onvoldoende onderzocht/geborgd Volgens artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming is het verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Bij een planologische vergunningsaanvraag dient een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied. Tevens dient de aanvraag de uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk te maken. Dit volgt uit artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht en artikel 3.1.6, eerste lid en artikel 3.1.6., vijfde lid onder b. van het Besluit ruimtelijke ordening. De ODZOB heeft het aspect natuur beoordeeld (zie bijlage 7) uit deze beoordeling blijkt dat niet aannemelijk is gemaakt dat effecten op gebouw-bewonende soorten zijn uit te sluiten. Op dit punt is met deze aanvraag niet voldaan aan de onderzoekverplichting en is daarmee niet inzichtelijk gemaakt dat het plan uitvoerbaar is. De aanvraag is daarom in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid en artikel 3.1.6., vijfde lid onder b. van het Besluit ruimtelijke ordening. 5. De aanvraag is in strijd met het actuele planologisch beleid Volgens het wettelijk toetsingskader moet worden beoordeeld of het afwijken van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Voor de beoordeling daarvan wordt in ieder geval getoetst van het actuele, vastgestelde ruimtelijke beleidskader. Op 19 april 2016 stelde uw raad voor de intensieve veehouderij nieuw beleid vast. Daarmee werd het eerdere planologisch beleid 'ruimte bieden voor ontwikkeling' herzien. Met dit nieuwe beleid wordt beoogd geen uitbreiding van m2 dierenhuisvesting bij IV-bedrijven toe te staan. Er zijn 3 bijzondere situaties benoemd waarbij een uitbreiding van een IV-bedrijf wel is toegestaan. Deze situaties zijn echter niet van toepassing op deze vergunningsaanvraag. De vergunningsaanvraag voorziet in een oppervlakte-uitbreiding van dierenhuisvesting (ruim 1.100 m2 uitbreiding). Deze vergunningsaanvraag is door deze uitbreiding van oppervlakte dierenhuisvesting in strijd met het beleid, zoals ook weergegeven in de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied. Op 18 april 2017 is door uw raad besloten om voor reeds ingediende planologische aanvragen, zoals deze aanvraag om omgevingsvergunning, geen uitzondering te maken voor de toepassing vorenstaande beleid. Voorts is van belang dat reeds in het besluit van 12 maart 2010 (verlening vrijstelling/bouwvergunning voor een varkensstal) nadrukkelijk is vermeld dat aan nieuwe uitbreidingen aan de achterzijde geen planologische medewerking wordt verleend. Zoals in de zienswijzennota aangeven is deze aanvraag in strijd met het actuele planologisch beleid. Ook om deze reden stellen wij voor de vvgb te weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening. Vervolg Nadat uw raad op 27 februari 2018 een nieuwe beslissing tot weigering van de vvgb heeft vastgesteld wordt op 28 februari 2018 dienovereenkomstig een nieuw besluit tot weigering van de omgevingsvergunning vastgesteld. Op 28 februari 2018 wordt het nieuwe weigeringsbesluit naar de rechtbank en de aanvrager verstuurd. Op 10 april 2018 zal de rechtbank hierover een zitting houden. Voor deze zitting zijn de aanvrager, de gemeente en de provincie uitgenodigd. Inmiddels voeren wij gesprekken met aanvrager over een nieuwe aanvraag. 3
Bijlagen 1. Raadsbesluit; 2. Tussenuitspraak rechtbank Oost-Brabant d.d. 16 januari 2018; 3. Beoordeling zienswijzen; 4. Juridisch advies Hekkelman Advocaten d.d. 1 februari 2018 inzake cumulatieve geurbelasting Verordening 5. Beoordeling ODZOB d.d. 8 februari 2018 inzake cumulatieve geurbelasting Verordening (excl. bijlagen); 6. Beoordeling ODZOB d.d. 31 januari 2018 inzake archeologie; 7. Beoordeling ODZOB d.d. 1 februari 2018 inzake natuur. Burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden, de secretaris, de burgemeester (wnd.), dhr. M.H.F. Knaapen mw. J. Eugster 4
Raadsbesluit Vergaderdatum: 27 februari 2018 Onderwerp: weigeren verklaring van geen bedenkingen ten behoeve van aanvraag omgevingsvergunning Meirweg 1a in Lage Mierde Registratienummer: 008-2018 De raad van de gemeente Reusel-De Mierden; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 februari 2018; overwegende, dat de aanvraag strijdig is ten aanzien van de volgende aspecten: Brabantse Zorgvuldigheidsscore; Cumulatieve geurbelasting; Staldering; Landschappelijke kwaliteitsverbetering; Archeologie; Natuur; het actuele planologische IV-beleid; een en ander zo nader omschreven in het voorstel van burgemeester en wethouders; gelet op artikelen 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3 en 2.27 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht; Besluit de verklaring van geen bedenkingen te weigeren voor het afwijken van het bestemmingsplan voor de genoemde vergunningsaanvraag voor de locatie Meirweg 1a te Lage Mierde. De raad voornoemd, de griffier, de voorzitter, J.C.M. van Berkel. mw. J. Eugster 5