Samenvatting Aardrijkskunde Migratie en Mobiliteit Samenvatting door een scholier 1724 woorden 19 december 2006 6,3 7 keer beoordeeld Vak Aardrijkskunde 1.1 Migratie: Verplaatsing van mensen met als doel zich blijvend te vestigen waarbij een administratieve grens wordt overschreden. Buitenlandse migratie: Migratie over de grenzen van een staat -emigratie, vertrek uit land -immigratie, vestigen in een land Binnenlandse migratie: migratie binnen de grenzen van een staat, waarbij gemeente grenzen worden gepasseerd (anders verhuizen). Interregionale verplaatsing: migratie tussen gebieden Intraregionale verplaatsing: migratie binnen één gebied Migratiesaldo: aantal immigranten min het aantal emigranten in absolute of relatieve getallen. Mobiliteitsindex: het aantal immigranten plus het aantal emigranten in relatieve getallen 1.2 Interactietheorie van Ullman: Complementariteit: mense verhuizen naar een ander gebied als ze daar iets Denen te vinden dat ze in hun eigen gebied niet hebben, deze gebieden zijn dan complementair Intervening oppertunity: Tussenliggende mogelijkheid. Men kiest een ander gebied uit om zijn wens te vervullen, bijvoorbeeld wat dichterbij ligt. Transferability: de absolute en relatieve afstand tussen twee gebieden. Absoluut:kilometers. Relatief:kosten moeiten en tijd Push-Pullmodel. Migratie hangt af van 3 factoren: Kenmerken van het vertrekgebied en van het vestigingsgebied: afstotende en aantrekkende factoren Pagina 1 van 8
Tussenliggende hindernissen, zaken die eventuele migratie bemoeilijken Persoonlijke kenmerken, aan de hand hiervan wordt een beeld gevormd van een bepaald gebied. Dit wordt beïnvloed door: leeftijd, opleiding, ervaring en info. 2.1 Allochtonen: Iemand die komt van een andere plaats. Iemand met een buitenlandse of niet-nederlandse nationaliteit. Mensen die in het buitenland zijn geboren uit één of twee buitenlandse ouders of die hier zijn geboren uit buitenlandse ouders. Nationaliteit: deel uitmaken van of behoren tot een bepaalde natie Naturalisatie: de nationaliteit verlenen aan een vreemdeling die daarom vraagt. 2.2 Eerste generatie allochtonen: mensen die in het buitenland zijn geboren en minstens 1 buitenlandse ouder hebben Tweede generatie allochtonen: mensen die in Nederland zijn geboren en minstens 1 buitenlandse ouder hebben 2.3 Etnische minderheid: een groep mensen van een bepaalde nationaliteit die binnen een bepaald gebied of staat een minderheid vormt; in Nederland wordt er ook een allochtone groepering in een sociaaleconomische achterstandsituatie mee aangeduid. 3. Bij de beoordeling van migratie spelen 3 dingen een rol: Het schaalniveau gevolgen kunnen voor een individu heel anders zijn dan voor de gehele natie Combinatie van verschillende gevolgen er kunnen sociale, economische, culturele en/of psychische gevolgen een rol spelen Het standpunt van de beoordelaar afhankelijke van het standpunt kan een gevolg positief, negatief of neutraal worden beoordeeld. 3.1 brain drain het vertrekken van goed opgeleide mensen naar een beter gebied 3.2 Gevolgen: de kosten is het land te vol?? Buitenlanders kunnen niet zomaar het land worden uitgezet omdat zij voor geld in het laatje zorgen en Nederlanders willen niet de slecht betaalde banen overnemen 4.1 Toelating van vreemdelingen: vreemdelingenwet: Nee, tenzij: Pagina 2 van 8
1, met hun komst een wezenlijk Nederlands belang gediend is 2, verdragen Nederland daartoe verplichten 3, er zwaarwegende humanitaire redenen zijn De internationale verdragen staan boven de Nederlandse Grondwet. Verdrag van Geneve over vluchtelingen: Een vluchteling is iemand die gegronde redenen heeft om te vrezen voor vervolging op grond van ras, politiek, nationaliteit of het behoren tot een bepaalde sociale groep. Vervolging moet wel vanuit de overheid komen hierbij. Verschil Asielzoeker en vluchteling: Asielzoeker: vreemdeling die op grond van het Vluchtelingenverdrag van Geneve om toelating in een land vraagt Vluchteling: vreemdeling die is toegelaten op de grond van het verdrag van Geneve. Asielverzoek kan op verschillende manieren worden ingewilligd: 1, een vreemdeling is vluchteling op grond van het Vluchtelingenverdrag van Geneve 2, Verblijfsvergunning op grond van humanitaire redenen (1jaar geldig) 3, voorwaardelijke verblijfsvergunning, elk aar vernieuwd, naar drie jaar humanitaire verblijfvergunning. Kort verblijf: familiebezoek, toeristenbezoek, zakenreis Lang verblijf: moet je verblijfsdoel opgeven: gezinsvorming, gezinshereniging, studie, werk en asiel. Verblijfsvergunning: bewijs dat men als vreemdeling legaal in een staat mag verblijven voor de periode van een jaar. (na 5jaar word dit een vestigingsvergunning) Vestigingsvergunning: bewijs dat een vreemdeling zich voor een bepaalde tijd legaal in een land mag vestigen. 4.2 Verdrag van Schengen: Volledige opheffing van binnengrenscontroles voor goederen en personenvervoer. Justitie en Politie van de verschillende landen moeten hierdoor goed samenwerken 1.1 Vrijwillge migratie gaat van economisch zwakke gebieden naar economisch sterke gebieden. Economisch zwakke gebieden hebben een sterke natuurlijke bevolkingstoename en krijgen daardoor meer last van overbevolking, werkloosheid en armoede. Economisch sterke gebieden hebben een lage natuurlijke bevolkingstoename. Zij kunnen de zwakkere gebieden nodig hebben voor extra arbeiders. Pagina 3 van 8
1.2 De spreiding van migratie in Europa hangt samen met de werkgelegenheid in de verschillende Europese landen. GB, FR en DL hebben verweg de meeste immigranten(relatief én absoluut) 1.3 De gebieden met vooral werk in secundaire en tertiaire sector trekken veel migranten aan (vooral westen dus) Kettingmigratie: migranten vestigen zich graag bij bekenden omdat ze zich daar veilig en vertrouwd voelen en omdat ze elkaar kunnen helpen. Hierdoor ontstaan ook steeds meer voorzieningen voor migranten. Migranten wonen vaak in grote steden, in goedkope huizen om geld over te houden om naar huis te sturen of voor een vakantie. 2.1 Indische Nederlanders kwamen naar Nederland na dat Indonesië onafhankelijk was geworden. Woningnood, overbevolking en werkloosheid werden als argumenten gebruikt om de migranten te weren Molukse militairen die hadden meegevochten kwamen naar Nederland en werden in woonoorden gestopt. 2.2 1950 had Nederland veel werkloosheid door slechte omstandigheden na WO2 en terugloop van werkplaatsen in landbouw. De regering stimuleerde emigratie naar: Canada, Nieuw Zeeland, Australië, USA en Zuid-Afrika 2.3 Gastarbeiders: arbeidskrachten waarvan werd gedacht dat ze voor een korte tijd hier zouden blijven om veel geld te verdienen, kwamen vooral uit Middellandse-Zee gebied. Tijdelijke oplossing voor werkloosheid. Hadden het recht om hier te blijven als ze 2jaar in NL hadden gewerkt en beschikten over huisvesting. illegale Niet altijd langs officiële wegen gastarbeiders Gezinshereniging mogelijk op 2 voorwaarden: 1, inkomen moet voldoende zijn om een gezin te onderhouden met regulier werk 2, voldoende woonruimte voor het hele gezin. 2.4 Veel mensen verlieten in 1975 Suriname en vertrokken naar NL, omdat ze vreesden voor politieke moeilijkheden en in NL de onderwijsmogelijkheden beter waren. 2.5 Voor WO2 veel Duitsers naar NL, overheid wilde dit tegengaan door: grote werkloosheid, angst voor linkse vluchtelingen en het niet willen beledigen van een bevriend staatshoofd. Pagina 4 van 8
3 2 oorzaken migratie in NL: Werk en betere woning en woonomgeving 4 periodes in binnenlandse migratie: Urbanisatie: trek van mensen van platteland naar de stad. Redenen: -hoeveelheid werk op platteland verdween door mechanisatie -de ambachtelijke huisnijverheid nam af op het platteland -beter winkel- en onderwijsvoorzieningen in de stad -beter betaald werk in de stad Suburbanisatie: trek van de stad naar de rand van de stad of het platteland in de directe omgeving van de stad. Redenen: -woonfactor!! -meer mensen kregen een auto door loonstijging en werden mobieler. Ontstonden agglomeraties: Stad mest vastgegroeide randgemeenten Desurbanisatie: trek vanuit de stad of haar randgemeenten naar verder van de stad gelegen plaatsen. Re-Urbanisatie: trek van het platteland naar de stad. Redenen: -slechtere economische omstandigheden, hogere benzineprijs, hogere hypotheekrente, hogere huizenprijzen. -toename van files -jonge goedopgeleide mensen wilden dichtbij de voordelen van de stad wonen meer woningen in de -compacte stadbeleid stad 1. Reizigerskilometer: het aantal verplaatsingen vermenigvuldigd met de bijbehorende afgelegde afstand. 3 factoren die mate van mobiliteit bepalen: 1, het aantal activiteiten dat een persoon onderneemt (frequentie) 2, de wisseling in de activiteiten (bepaalt de variatie in richting) 3, de kilometers die overbrugd moeten worden om een activiteit te ondernemen (omvang) 1.2 4 maatschappelijke ontwikkelingen de toename van mobiliteit veroorzaken: 1, individualisering aantal huishoudens neemt toe, en in een huishouden functioneren mensen onafhankelijker van elkaar 2, emancipatie steeds meer mensen delen in het maatschappelijk proces. 3, arbeidsparticipatie ook vrouwen gaan steeds meer werken en er komen meer banen door deeltijdbanen,deze mensen moeten ook deelnemen in woon-werkverkeer 4, Maatschappelijke uitsluiting de overheid zorgt ervoor dat er niemand buitengesloten word, dit door o.a. passend vervoer te regelen. 1.3 Door een bevolkingstoename is ook de mobiliteit toegenomen. Omdat er meer mensen zijn gekomen. Pagina 5 van 8
1.4 Door een toename van de welvaart kunnen mensen zich een auto verschaffen en zich makkelijker verplaatsen. 1.5 Er is meer mogelijkheid tot verplaatsing gekomen. Betere infrastructuur en nieuwe typen vervoermiddelen. 2.1 Ruimtelijke concentratie: opeenhoping van bepaalde activiteiten in een zelfde gebied 19e eeuwse wijken kleine woningen met dicht op elkaar gebouwde huizen, weinig groenvoorziening. Smalle straten Tussenoorlogse wijken bredere straten veel groen scheiding van woon en werkfunctie Naoorlogse wijken systeembouw met geprefabriceerde onderdelen. Duplexwoningen. Saaie, rustige en eenvormige wijken Hoogbouwwijken veel parkeerplekken en veel gemeenschappelijk groen Gevarieerde woningbouw kronkelige straten, kleinschalige structuur, gevarieerde woningbouw. Cityvorming: woonfunctie vervalt in het centrum door komst van andere dingen. Hierdoor komen er minder woningen in het centrum van een stad Drempelwaarde: minimum aantal klanten dat een bedrijf nodig heeft om te blijven bestaan. 2.2 Door suburbanisatie ontstaat er vergrijzing en verarming Doorschuifproces: proces waarbij door het vertrekken van hogere inkomstengroepen er woningen vrijkomen voor groepen met een lager inkomsten. Gebundelde deconcentratie: overheidsbeleid om suburbanisanten te concentreren in door de overheid aangewezen groeikernen. Overloop: suburbanisatie over grotere afstanden, vanuit stedelijk gebied naar plattelands gebied. Groeikernen: gemeenten met een ruim woningbouwprogramma om de overloop uit de grote steden op te vangen. Almere, Lelystad, Nieuwegein, Houten. 2.3 Compacte stads-beleid: beleid dat de ruimtelijke concentratie van wonen in de stad bevorderd door op lege plekken woningen te bouwen. Vinex-locaties: door de overheid aangewezen grootschalige stedelijke bouwprojecten, die door een ruimtelijke concentratie van woon, werk, recreatie functies en voorzieningen zich zouden moet ontwikkelen Pagina 6 van 8
tot aantrekkelijke levendige bevolkingsconcentraties Peri-urbane gebieden:landelijk gebied dat binnen de dagelijkse invloedsferen van een grote stad ligt Extra-urbaan gebied: landelijk gebied dat buiten de dagelijkse invloedsferen van een grote stad ligt. Kleine-kernen problematiek: het probleem van een laag voorzieningsniveau in landelijke nederzetting met minder dan 5000 zielen. Hierdoor verdwijnen voorzieningen en mensen en voorzieningen en mensen enz. 3. Massatoerisme: het op vakantie gaan van een grote massa mensen uit verschillende lagen van de bevolking (zon- zee- en strandvakanties) Elitetoerisme: het op vakantie gaan van een kleine groep mensen vaak met hogere inkomens (cultuur- en natuurvakanties) Mensen zoeken op vakantie iets dat ze thuis niet hebben. Steeds meer mensen in Nederland gaan op vakantie door: 1, toename van vrije tijd 2, toename van welvaart 3, openstelling van staatsgrenzen 4, toegenomen mobiliteit 5, toename van communicatiemogelijkheden 4. 3 beleidsvormen om mobiliteit terug te dringen: Locatiebeleid: hierbij moeten bedrijven zich plaatsen op een locatie die goed bereikbaar is om congestieverschijnselen te voorkomen en om vermindering van het autogebruik te bevorderen. Congestiebeleid: gericht op het verminderen van congestiegebieden door de capaciteit van de infrastructuur te vergroten Mobiliteitsbeleid: gericht op het verminderen van automobiliteit. Openbaarvervoer word aantrekkelijker gemaakt en de bestaande infrastructuur word vergroot A-locatie: stationlocatie B-locatie: bereikbaar met openbaar vervoer en auto C-locatie: snelweg locatie Verandering parkeerbeleid het aantal parkeerplaatsen bij een bedrijf moet geminimaliseerd worden om zo de automobiliteit terug te dringen Herinrichting binnensteden binnensteden moeten minder toegankelijk zijn voor auto s, fietsen en openbaarvervoer moet worden gestimuleerd in de binnensteden. Uitbreiding van telecommunicatie mensen stimuleren om te gaan telewerken en telewinkelen en teleleren. Spreiding van openingstijden hierdoor is het aantal mensen in een winkel minder geconcentreerd en heb je minder last van opeenhoping van auto s Pagina 7 van 8
Verandering van prijsbeleid automobiliteit duurder maken. Congestiegebieden: gebieden die worden gekenmerkt door congestieverschijnselen. Congestieverschijnselen: nadelige gevolgen door overmatig gebruik van de auto. Vertragingen in het vervoer, en de kosten die daar bij horen, milieuverontreiniging en verkeersonveiligheid. Pagina 8 van 8