het college van beroep voor de examens van de Saxion Hogeschool (hierna: CBE), verweerder.



Vergelijkbare documenten
Bij beslissing van 9 juli 2014 heeft het CBE het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

3 oktober 2012 heeft plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel.

het college van bestuur van de Vrije Universiteit van Amsterdam, verweerder.

het College van Beroep voor de Examens van de Universiteit van Amsterdam (hierna: CBE), verweerder.

Voor zover appellant aldus beoogt te betogen dat de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde als één opleiding

Zaaknummer : CBHO 2013/233 Rechter(s) : mr. Lubberdink Datum uitspraak : 13 juni 2014 Partijen : Appellant tegen de Hogeschool Inholland Trefwoorden

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

het College van Beroep voor de Examens van de HZ University of Applied Sciences, gevestigd te Vlissingen, verweerder.

het college van beroep voor de examens van Fontys Hogescholen (hierna: CBE), verweerder.

Zaaknummer : CBHO 2016/180.5 Rechter(s) : mr. Streefkerk Datum uitspraak : 2 november 2016 Partijen : appellant en CBE Hogeschool Inholland

Bij beslissing van 28 augustus 2013 heeft de examencommissie van de opleiding Informatica appellant een negatief bindend studieadvies gegeven.

Zaaknummer : 2013/129

Zaaknummer : 2012/220 en 220.1

het College van Beroep voor de Examens van de Haagse Hogeschool (hierna: het CBE), verweerder.

Zaaknummer : 2013/261

Bij beslissing van 14 april 2013 heeft het college van bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant,

Zaaknummer : 2014/282 en Datum uitspraak : 26 januari 2015 : Verzoeker en Hogeschool Rotterdam

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (hierna: het CBE), verweerder.

Zaaknummer : CBHO 2015/254 Rechter(s) : mr. B.K. Olivier Datum uitspraak : 13 januari 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool Inholland

het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het college van bestuur), verweerder.

Zaaknummer : 2014/001/CBE en 2014/001.1

Zaaknummer : 2013/207 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juli 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

Zaaknummer : CBHO 2014/060 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juni 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden

Zaaknummer : 2013/020 en 020.1

Zaaknummer : 2013/136

Zaaknummer : 2014/150 : mrs. Olivier, Borman, Hoogvliet Datum uitspraak : 16 december 2014 : Appellante en Vrije Universiteit Amsterdam

Zaaknummer : CBHO 2015/089 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 18 augustus 2015 Partijen : Appellante en CBE Erasmus Universiteit Rotterdam

Zaaknummer : CBHO 2015/083 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 26 januari 2016 Partijen : appellant en Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

Zaaknummer : 2014/145

Zaaknummer : CBHO 2015/033 Rechter(s) : mrs. Olivier, Lubberdink en Troostwijk Datum uitspraak : 7 augustus 2015 Partijen : Appellant en

ECLI:NL:RVS:2004:AR4275

het college van beroep voor de examens van De Haagse Hogeschool (hierna: het CBE), verweerder.

Zaaknummer : 2014/159 en Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 17 oktober 2014 Partijen : Verzoekster tegen Hogeschool voor de Kunsten

College van Beroep voor het Hoger Onderwijs

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant, het CBE van de Hanzehogeschool Groningen (hierna: CBE), verweerder.

Zaaknummers : 2011/019 en 019.1

Zaaknummer : 2014/069 Rechter(s) : mr. Nijenhof. Datum uitspraak : 23 juli 2014 Partijen : Appellante tegen het CBE van de Hogeschool Rotterdam

het College van Beroep voor de Examens van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: het CBE), verweerder.

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2014/153

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2016/087 Rechter(s) : mrs. Van der Spoel, Verheij en Streefkerk Datum uitspraak : 4 januari 2017 Partijen : Appellante en CBE

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2014/302 Rechter(s) : mrs. Borman, Troostwijk en Kleijn Datum uitspraak : 23 september 2015 Partijen : Appellant en Hogeschool van

Zaaknummer : 2014/038 Rechter(s) : mr. Kleijn Datum uitspraak : 28 juli 2014 Partijen : Appellant tegen het CvB van Hogeschool van Amsterdam

Uitspraak in de zaak tussen: [naam appellant], wonende te [naam woonplaats], appellant,

U I T S P R A A K

het college van bestuur van de Universiteit Leiden, gevestigd te Leiden, verweerder.

Zaaknummer : 2013/235

U I T S P R A A K

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellante,

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2015/047 Rechter(s) : mrs. Olivier, Scholten-Hinloopen en Verheij Datum uitspraak : 7 augustus 2015 Partijen : Appellant en

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2014/204 en 204.1

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

het college van beroep voor de examens van de Hogeschool Utrecht, verweerder.

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2015/247.5 Rechter(s) : mrs. Borman, Lubberdink en Streefkerk Datum uitspraak : 6 juni 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool

U I T S P R A A K

ECLI:NL:RVS:2012:BW3893

X wonende te Y, appellant, tegen het college van bestuur van de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans verweerder,

Vertrouwensbeginsel, terugwerkende kracht Artikelen: WHW art lid 1,3 en 4, Uitvoeringsbesluit WHW art. 2.1 en 2.2 lid 1, Awb art.

Zaaknummer: 2000/026 en 2000/026.1 Rechter(s): mr. Olivier Datum uitspraak: 22 mei 2000 X tegen het college van bestuur van de Universiteit Leiden

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2014/165 Rechter(s) : mrs. Olivier, Scholten-Hinloopen en Verheij Datum uitspraak : 14 januari 2015 Partijen : appellant en CBE

U I T S P R A A K

Tegen eerstvermeld besluit heeft appellant bij een beroepschrift, ingekomen bij het College op 19 februari 1996, beroep ingesteld.

Zaaknummer : CBHO 2015/059 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 2 maart 2016 Partijen : appellant en CBE Hogeschool Inholland Trefwoorden :

ECLI:NL:RVS:2015:3038

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

ECLI:NL:RVS:2011:BQ6783

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant, het College van Beroep voor de Examens van Hogeschool Inholland, verweerder.

het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: de hogeschool), verweerder.

Noot van de commissie: Ook hier blijkt weer dat externe veiligheid ook een kwestie van overwogen ruimtelijke ordening is

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Verweerder heeft op 7 november 1995 een verweerschrift ingediend.

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

ECLI:NL:RVS:2015:3340

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

ECLI:NL:RVS:2017:1925

U I T S P R A A K

Afdeling bestuursrechtspraak. Raad van de gemeente Geertruidenberg Postbus GA RAAMSDONKSVEER HUM

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:RBALK:2011:BQ1956

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

Transcriptie:

Zaaknummer : 2013/079 Rechter(s) : mrs. Loeb, De Rijke-Maas, Borman Datum uitspraak : 21 augustus 2013 Partijen : Appellante tegen CBE Saxion Hogeschool Trefwoorden : [tijdig]aanvoeren gronden, deficiëntie, deficiëntietoets, gelijkheidsbeginsel, inschrijving, LOOT-status, onderzoek, strijd goede procesorde, toelating, vertrouwensbeginsel Artikelen : WHW artikel 7.24 lid 2 aanhef en onderdeel c, 7.25 lid 1 aanhef en onderdeel c, 2 en 4; Awb artikel 6:7, 6:8 lid 1, 8:9 lid 1 en 2; Uitspraak : Ongegrond Hoofdoverwegingen : 2.5.1. Met een LOOT-status worden getalenteerde jonge sporters in staat gesteld om door middel van ontheffingen voor bepaalde vakken voortgezet onderwijs te volgen en een volwaardig einddiploma te verwerven, waarmee zij toegang hebben tot vervolgonderwijs. Niet in geschil is dat appellante met haar behaalde havo-diploma voldoet aan de vooropleidingseis, neergelegd in artikel 7.24, tweede lid, aanhef en onder c, van de WHW. Partijen zijn verdeeld over de vraag of appellante voldoet aan de voor toelating tot de HTRO gestelde nadere vooropleidingseis. Nadere vooropleidingseisen zijn erop gericht om de vereiste specifieke kennis, inzicht en vaardigheden te garanderen die nodig zijn voor een bepaalde opleiding. Vast staat dat appellante vanwege de ontheffing voor het vak Economie onderwijs in dit vak heeft gevolgd, noch het daaraan verbonden examen heeft afgelegd. Zij beschikt derhalve niet aantoonbaar over de vereiste kennis van dit vak. Het College ziet geen grond voor het oordeel dat het CBE ten onrechte de HTC is gevolgd in haar oordeel dat appellante derhalve niet voldoet aan de voor haar voor toelating tot de HTRO geldende nadere vooropleidingseis. ( ) 2.6.1. Naar het CBE onweersproken heeft gesteld, is aan appellante met het oog op de beoordeling van haar toelaatbaarheid op 28 augustus 2012 verzocht nadere informatie over te leggen. Aan dat verzoek heeft zij op 6 september 2012 voldaan. Vervolgens is haar op 12 september 2012 bericht dat zij vanwege een deficiëntie niet tot de HTRO zou worden toegelaten. Aan de omstandigheid dat de hogeschool het haar heeft toegestaan om vanaf het begin van het studiejaar aan de opleiding deel te nemen in afwachting van de uitkomst van de beoordeling van haar toelaatbaarheid, heeft appellante onder deze omstandigheden niet het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat zij reeds tot de opleiding was toegelaten dan wel zou worden toegelaten. Aan de omstandigheid dat de hogeschool na voormelde mededeling van 12 september 2012 aanleiding heeft gezien om nog nader onderzoek naar haar toelaatbaarheid te verrichten, heeft appellante evenmin het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat haar alsnog, in strijd met de regelgeving, toelating tot de HTRO moet worden verleend. 2.7. Voor zover appellante heeft betoogd dat het CBE heeft miskend dat haar ten onrechte geen onderzoek, als bedoeld in artikel 7.25, vierde lid, van de WHW, is aangeboden, wordt overwogen dat ook dit betoog faalt. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat het CBE onweersproken heeft verklaard dat appellante na haar aanmelding in augustus 2012 geen deficiëntietoets is aangeboden, omdat deze reeds in juli was afgenomen, maar zij wel op de mogelijkheid is gewezen om in december 2012 een deficiëntietoets af te leggen, waarna zij bij

Uitspraak in de zaak tussen: goed gevolg per 1 februari 2013 tot de opleiding zou kunnen worden toegelaten. 2.8. Tot slot kan ook het betoog van appellante dat de weigering in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat andere studenten met een havo-diploma met hetzelfde profiel die evenmin het vak Economie hebben afgelegd, wel zijn toegelaten tot de HTRO, niet slagen. Daargelaten dat appellante het gestelde op geen enkele wijze heeft gestaafd, dient het wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te worden gelaten, nu niet valt in te zien dat appellante dit betoog niet eerder dan ter zitting bij het College heeft kunnen aanvoeren. [naam], wonend te [naam woonplaats], appellante, en het college van beroep voor de examens van de Saxion Hogeschool (hierna: CBE), verweerder. 1. Procesverloop Bij beslissing van 31 oktober 2012 heeft de Hogeschool Toelatingscommissie (hierna: HTC) appellante niet toegelaten tot de bacheloropleiding Hoger Toeristisch en Recreatief Onderwijs (hierna: HTRO). Bij beslissing van 19 maart 2013 heeft het CBE het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft appellante bij brief, bij het College ingekomen op 2 mei 2013, beroep ingesteld. Het CBE heeft een verweerschrift ingediend. Appellante en het CBE hebben nadere stukken ingediend. Het College heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2013, waar appellante, bijgestaan door mr. drs. L.H.M. Amende, en het CBE, vertegenwoordigd door mr. F.W. Beckman en mr. E.A. Cremers, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt die termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een beroepschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid is bij verzending per post een beroepschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene Termijnenwet wordt een in de wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, is de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd een algemeen erkende feestdag in de zin van deze wet. 2.1.1. De beslissing van het CBE van 19 maart 2013 is op dezelfde dag aan appellante bekendgemaakt. De termijn van zes weken voor het indienen van een beroepschrift is derhalve aangevangen op 20 maart 2013 en, mede gelet op voormelde bepalingen van de Algemene Termijnenwet, geëindigd op 1 mei 2013. Het beroepschrift is op 2 mei 2013 bij het College ingekomen. Op de enveloppe waarin het per post is verzonden, is een datumstempel van 1 mei 2013 geplaatst. Het is derhalve voor afloop van de termijn ter post bezorgd. Nu het vervolgens binnen een week na afloop van de termijn bij het College is ingekomen, is het beroep daarbij tijdig ingesteld. Het betoog van het CBE dat het beroep wegens het niet tijdig instellen ervan niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, faalt. 2.2. Ingevolge artikel 7.24, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) geldt voor de inschrijving voor een opleiding in het hoger beroepsonderwijs als vooropleidingseis het beschikken over het diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs, bedoeld in artikel 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs. Ingevolge artikel 7.25, eerste lid, aanhef en onder c, wordt of worden bij ministeriële regeling het profiel of de profielen, bedoeld in artikel 12 van de Wet op het voortgezet onderwijs, aangewezen waarop het diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs, bedoeld in artikel 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs, betrekking moet hebben om te kunnen worden ingeschreven voor een bepaalde opleiding of een groep van opleidingen. Ingevolge het tweede lid kunnen in de in deze bepaling vermelde gevallen bij ministeriële regeling tevens worden aangewezen vakken en andere programmaonderdelen die deel moeten hebben uitgemaakt van het examen ter verkrijging van een in het eerste lid bedoeld diploma om te kunnen worden ingeschreven voor een bepaalde opleiding of groep van opleidingen. Ingevolge het vierde kan het instellingsbestuur bepalen dat degene die over een diploma, vermeld in het eerste of derde lid, beschikt, maar niet voldoet aan de in het eerste, tweede of derde lid gestelde eisen, toch worden ingeschreven, mits uit een onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan inhoudelijk daarmee vergelijkbare eisen. Aan deze eisen moet voor de aanvang van de opleiding zijn voldaan, met dien verstande dat bij ministeriële regeling opleidingen kunnen worden aangewezen, voor welke, in door het instellingsbestuur te bepalen gevallen en onder door het instellingsbestuur vast te stellen omstandigheden, aan de eisen uiterlijk bij afronding van de propedeutische fase kan worden voldaan of, indien die fase niet is ingesteld, de eerste periode in die opleiding met een studielast van 60 studiepunten. De eisen worden opgenomen in de onderwijsen examenregeling. 2.3. Appellante heeft in 2011 de havo-opleiding afgerond met het profiel Cultuur en Maatschappij. Gedurende deze opleiding heeft zij vanwege haar turnsportactiviteiten in het kader van de Landelijke Organisatie Onderwijs en Topsport (hierna: LOOT) een aangepast programma gevolgd, in die zin dat zij ontheffing heeft gehad voor het vak Economie. Dit vak staat wel op haar diploma vermeld, maar zij heeft hierin geen onderwijs hoeven volgen, noch het daaraan verbonden examen hoeven afleggen. In augustus 2012 heeft appellante zich aangemeld voor de HTRO. Aan de beslissing van 31 oktober 2012 heeft de HTC ten grondslag gelegd dat voor aspirant-studenten die over een havo-diploma met het profiel Cultuur en Maatschappij beschikken als nadere vooropleidingseis geldt dat zij het vak Economie of het vak Management & Organisatie hebben gevolgd. Vanwege de ontheffing voor het vak Economie voldoet appellante niet aan deze eis. Zij is eerst toelaatbaar, als zij deze geconstateerde deficiëntie heeft weggewerkt, aldus de HTC.

2.4. Het CBE heeft overwogen dat het niet tot de bevoegdheid van het instellingsbestuur behoort toelating te verlenen op andere gronden dan die in de WHW en de daarop gebaseerde regelgeving zijn geregeld. Niet in geschil is dat appellante geen examen in het vak Economie heeft gedaan. Vanwege de vooropleiding van appellante in samenhang met haar keuze voor de in het economisch domein liggende opleiding HTRO, is het afgelegd hebben van het examen in het vak Economie met het oog op toelaatbaarheid vereist. Nu appellante dit vak niet of in onvoldoende mate heeft gevolgd en daarin geen examen heeft gedaan, is zij deficiënt. Gelet hierop, is de HTC op goede gronden tot haar beslissing gekomen, aldus het CBE. 2.5. Het College begrijpt het door appellante bij hem ingediende beroepschrift aldus, dat zij daarmee opkomt tegen de beslissing van het CBE die strekt tot handhaving van de beslissing van de HTC. Appellante betoogt dat het CBE heeft miskend dat zij wel aan de voor inschrijving aan de HTRO gestelde eisen voldoet, nu het vak Economie op haar diploma staat vermeld en op grond van haar LOOT-status als een volwaardig afgelegd vak moet worden aangemerkt. 2.5.1. Met een LOOT-status worden getalenteerde jonge sporters in staat gesteld om door middel van ontheffingen voor bepaalde vakken voortgezet onderwijs te volgen en een volwaardig einddiploma te verwerven, waarmee zij toegang hebben tot vervolgonderwijs. Niet in geschil is dat appellante met haar behaalde havo-diploma voldoet aan de vooropleidingseis, neergelegd in artikel 7.24, tweede lid, aanhef en onder c, van de WHW. Partijen zijn verdeeld over de vraag of appellante voldoet aan de voor toelating tot de HTRO gestelde nadere vooropleidingseis. Nadere vooropleidingseisen zijn erop gericht om de vereiste specifieke kennis, inzicht en vaardigheden te garanderen die nodig zijn voor een bepaalde opleiding. Vast staat dat appellante vanwege de ontheffing voor het vak Economie onderwijs in dit vak heeft gevolgd, noch het daaraan verbonden examen heeft afgelegd. Zij beschikt derhalve niet aantoonbaar over de vereiste kennis van dit vak. Het College ziet geen grond voor het oordeel dat het CBE ten onrechte de HTC is gevolgd in haar oordeel dat appellante derhalve niet voldoet aan de voor haar voor toelating tot de HTRO geldende nadere vooropleidingseis. Het betoog faalt. 2.6. Appellante betoogt voorts dat het CBE heeft miskend dat de beslissing van de HTC om haar niet toe te laten in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Bij aanmelding voor de opleiding in augustus 2012 mocht zij erop vertrouwen dat zij op basis van haar havodiploma toelaatbaar was tot de HTRO. Zij is in eerste instantie ook toegelaten. Dat haar alsnog, nadat zij reeds gedurende een kwartaal onderwijs had gevolgd, de toelating is ontzegd, is in strijd met het bij haar daardoor opgewekte vertrouwen, aldus appellante. 2.6.1. Naar het CBE onweersproken heeft gesteld, is aan appellante met het oog op de beoordeling van haar toelaatbaarheid op 28 augustus 2012 verzocht nadere informatie over te leggen. Aan dat verzoek heeft zij op 6 september 2012 voldaan. Vervolgens is haar op 12 september 2012 bericht dat zij vanwege een deficiëntie niet tot de HTRO zou worden toegelaten. Aan de omstandigheid dat de hogeschool het haar heeft toegestaan om vanaf het begin van het studiejaar aan de opleiding deel te nemen in afwachting van de uitkomst van de beoordeling van haar toelaatbaarheid, heeft appellante onder deze omstandigheden niet het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat zij reeds tot de opleiding was toegelaten dan wel zou worden toegelaten. Aan de omstandigheid dat de hogeschool na voormelde mededeling van 12 september 2012 aanleiding heeft gezien om nog nader onderzoek naar haar toelaatbaarheid te verrichten, heeft appellante evenmin het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat haar alsnog, in strijd met de regelgeving, toelating tot de HTRO moet worden verleend. Ook dit betoog faalt.

2.7. Voor zover appellante heeft betoogd dat het CBE heeft miskend dat haar ten onrechte geen onderzoek, als bedoeld in artikel 7.25, vierde lid, van de WHW, is aangeboden, wordt overwogen dat ook dit betoog faalt. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat het CBE onweersproken heeft verklaard dat appellante na haar aanmelding in augustus 2012 geen deficiëntietoets is aangeboden, omdat deze reeds in juli was afgenomen, maar zij wel op de mogelijkheid is gewezen om in december 2012 een deficiëntietoets af te leggen, waarna zij bij goed gevolg per 1 februari 2013 tot de opleiding zou kunnen worden toegelaten. 2.8. Tot slot kan ook het betoog van appellante dat de weigering in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat andere studenten met een havo-diploma met hetzelfde profiel die evenmin het vak Economie hebben afgelegd, wel zijn toegelaten tot de HTRO, niet slagen. Daargelaten dat appellante het gestelde op geen enkele wijze heeft gestaafd, dient het wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te worden gelaten, nu niet valt in te zien dat appellante dit betoog niet eerder dan ter zitting bij het College heeft kunnen aanvoeren. 2.9. Het beroep is ongegrond. 2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing Het College Rechtdoende: verklaart het beroep ongegrond.