Adoptie van verwaarloosde kinderen



Vergelijkbare documenten
Adoptie van Roemeense kinderen in Nederland

Adoptieouders, zwaar belaste ouders?

Genetische invloeden op gedragsproblemen tijdens de kindertijd

bij Kinderen met een Ernstige Vorm van Dyslexie of Children with a Severe Form of Dyslexia Ans van Velthoven

Herstelmogelijkheden voor verwaarloosde geadopteerde kinderen? 1

Samenvatting. (Dutch Summary)

Masterthesis Kinder- en Jeugdpsychologie

Risk factors for the development and outcome of childhood psychopathology NEDERLANDSE SAMENVATTING

Effecten van contactgericht spelen en leren op de ouder-kindrelatie bij autisme

Jan Dirk van der Ploeg publicaties (4)

Samenvatting, conclusies en discussie

faculteit gedrags- en maatschappijwetenschappen Vroege ontwikkeling Motorische ontwikkelingspatronen bij jonge kinderen met ZEVMB

HET LAGERE SCHOOLKIND DEEL 2: SCREENING VAN GEDRAGS- EN EMOTIONELE PROBLEMEN

A c. Dutch Summary 257

1) Sekseverschillen in concentratie-problemen, hyperactiviteit en attention deficit hyperactivity disorder (ADHD)

De opvoedingsbeleving van ouders van adoptiekinderen met Special Needs en zonder Special Needs uit Taiwan

Screening van gedragsproblemen en consequenties hiervan op effect van interventies. Walter Matthys

6 Psychische problemen

Publications. Publications

De ontwikkeling van adoptiekinderen en geadopteerden

Onderzoek naar het cluster 4 onderwijs: kinderen en hulpverlening. Drs. R. Stoutjesdijk & Prof. Dr. E.M. Scholte M.m.v. drs. H.

Nederlandse samenvatting

Verschil in Perceptie over Opvoeding tussen Ouders en Adolescenten en Alcoholgebruik van Adolescenten

22/11/2011. Inhoud LITERATUUR BRUSSEN. Gezonde kinderen

Jeugdige zedendelinquenten een cohortstudie gedurende 12 jaar

Functioneren van een Kind met Autisme. M.I. Willems. Open Universiteit

Autisme spectrum stoornissen en delinquentie

Samenvatting (Dutch summary)

CHAPTER 8. Samenvatting. (Summary in Dutch)

De Invloed van Kenmerken van ADHD op de Theory of Mind: een Onderzoek bij Kinderen uit de Algemene Bevolking

het psychisch functioneren van de ouder, de tevredenheid van de ouders met de (huwelijks)relatie en de gezinscommunicatie. Een beter functioneren van

Jantine Spilt, Conferentie SBOwerkverband 2012

Nederlandse samenvatting

Doelgroepanalyse Centrum voor Trauma en Gezin

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon

Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind.

Reactieve hechtingsstoornis; een diagnose in beweging. Band Gedrag Interactie Relatie Stoornis Mentale representatie

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

Nederlandse Samenvatting

Autisme in het gezin. Geerte Slappendel, psycholoog en promovenda Jorieke Duvekot, psycholoog en promovenda

De Relatie tussen Mindfulness en Psychopathologie: de Mediërende. Rol van Globale en Contingente Zelfwaardering

Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch. en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa. Physical factors as predictors of psychological and

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Welzijn van Kinderen van Gedetineerde Moeders. Voorlopige Resultaten. Menno Ezinga, Sanne Hissel, Anne-Marie Slotboom, Catrien Bijleveld

K I N D E R E N O N D E R Z O E K : J A A R

De studie steunt op het theoretische en empirische fundament van de gehechtheidstheorie. Hoofdstuk 1 geeft een overzicht van de stand van zaken binnen

PrOP Tussen Je Oren. gebaseerd op het PrOP-model. the PrOP-model. Mariëtte J.C.P. van der Stappen

Samenvatting. Inleiding

Op weg naar effectiviteitonderzoek in het cluster 4 onderwijs

Cerebrale parese en de overgang naar de adolescentie. Beloop van het functioneren, zelfwaardering en kwaliteit van leven.

De invloed deprivatie op de ontwikkeling van psychopathologie bij Roemeense weeskinderen

Children with Emotional and Behavioral Disorders in Special Education: Placement, Progress, and Family Functioning. Introductie

Triple P (Positive Parenting Program): effectief bij gedragsproblemen?

Relatie tussen Cyberpesten en Opvoeding. Relation between Cyberbullying and Parenting. D.J.A. Steggink. Eerste begeleider: Dr. F.

Psychological Determinants of Absenteeism at Work by Pregnant Women. Psychologische determinanten van uitval uit het arbeidsproces door zwangere

Proefschrift. Cannabis use, cognitive functioning and behaviour problems. Merel Griffith - Lendering. Samenvatting

Op weg naar effectiviteit in het cluster 4 onderwijs

BEPERKING ONDERWIJSPARTICIPATIE

Gezin en het welzijn van pubers

Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen. bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar

NEDERLANDSE SAMENVATTING

JGZ-richtlijn Autismespectrumstoornissen Januari 2015

hoofdstuk 1 doelstellingen hoofdstuk 2 diagnosen

Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal gedrag van Kinderen (VISK)

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Welke allochtonen komen er in de Jeugd-GGZ: toegankelijkheid en diagnostiek. Albert Boon & Anna de Haan

HET GEBRUIK VAN DE YOUTH SELF-REPORT (YSR) BIJ JONGEREN MET EEN LICHT VERSTANDELIJKE BEPERKING. Jolanda Douma 1 Marielle Dekker 2 Hans Koot 3

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN

Intensieve ambulante gezinsbehandeling: een alternatief voor uithuisplaatsing?

Ouderlijke Controle en Angst bij Kinderen, de Invloed van Psychologische Flexibiliteit

The relationship between social support and loneliness and depressive symptoms in Turkish elderly: the mediating role of the ability to cope

Handycard Zorgmonitor 1 SDQ en KIDSCREEN-27

Nederlandse samenvatting

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Tot slot. 72 tot slot. M. Zeevalking, Autisme: hoe te verstaan, hoe te begeleiden?, DOI / , 2000 M.A. Zeevalking, Schiedam

N. Buitelaar, psychiater en V. Yildirim, psycholoog. Beiden werkzaam bij Altrecht Centrum ADHD Volwassenen.

Autisme, wat weten we?

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen

NAH bij Kinderen en Jongeren. Dr. Eric Hermans

Gehechtheidsproblematiek bij jongvolwassenen met lvb

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Running head: WERKZAAMHEID CLIËNTGERICHTE SPELTHERAPIE 1. Werkzaamheid van Cliëntgerichte Speltherapie bij Kinderen met Internaliserende

Our brains are not logical computers, but feeling machines that think.

en een Licht Verstandelijke Beperking Linda M. van Mourik

Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten?

Perspectief in Pleegzorg:

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

Het Effect van Verschil in Sociale Invloed van Ouders en Vrienden op het Alcoholgebruik van Adolescenten.

Lichaamsbewustzijn bij kinderen met psychiatrische problematiek

De Relatie tussen Voorschoolse Vorming en de Ontwikkeling van. Kinderen

Factsheet Pilotonderzoek Gezin Centraal

Nederlandse samenvatting

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

De Relatie Tussen Persoonskenmerken en Ervaren Lijden bij. Verslaafde Patiënten met PTSS

Gezondheid, welzijn en leefstijl van jongeren in Zeevang Het E-MOVO scholierenonderzoek onder tweede- en vierdeklassers van het voortgezet onderwijs.

V O O R L I C H T I N G. Drs. Fernando Cunha Ontwikkelingspsycholoog Gezondheidspsycholoog (BIG) Kinder- en Jeugdpsycholoog (NIP) Onderwijsspecialist

Ouderlijke betrokkenheid en het welzijn van kinderen

Opvoedingsvragen, nood aan ondersteuning en preventieve gezinsondersteuning bij gezinnen met jonge kinderen

Transcriptie:

Adoptie van verwaarloosde kinderen Een overzicht van onderzoeksresultaten bij adoptiekinderen uit Roemenië René A.C. Hoksbergen, Kathinka Rijk, Jan ter Laak en Cor van Dijkum Kind en Adolescent, 25 (2004), p. 262-276 Samenvatting: Ouders van 80 Roemeense adoptiekinderen (respons 83%) vulden de CBCL, de Auti-R, de Traumavragenlijst, de ADHD-vragenlijst en de Nijmeegse Vragenlijst voor de Opvoedingssituatie (NVOS) in. Eénenveertig kinderen scoorden in het klinische gebied van één van de vragenlijsten. Zestien procent vertoont het zogenaamde Post Institutional Autistic Syndrome, 20% een Post Traumatische Stress Reactie en 15% ADHD-gedrag. Er is bij veel kinderen sprake van co-morbiditeit. De klinische groep is bij aankomst zes maanden ouder (3;3 vs. 2;9), heeft een slechtere gezondheid bij aankomst en volgt vaker speciaal onderwijs dan de niet-klinische groep (n = 39). De ouders van kinderen in de klinische groep hebben meer hulpverleners geraadpleegd vergeleken met ouders van de kinderen in de niet-klinische groep. Inhoud Onderzoek onder Roemeense adoptiekinderen Resultaten Discussie en aanbevelingen Literatuur In Nederland worden elk jaar 1000 tot 1200 buitenlandse adoptiekinderen geplaatst. Van 1956 tot eind 2003, ongeveer 32 000 kinderen, vrijwel allemaal afkomstig uit een derdewereldland. Sinds 1991 komen er ook kinderen uit Oost-Europese landen, waaronder Roemenië (Hoksbergen, 2001). Het is niet mogelijk om algemene uitspraken over de psychische en medische gezondheid van de adoptiekinderen te doen. De achtergrond van deze kinderen varieert daarvoor te sterk. Bovendien zijn de omstandigheden in de ongeveer vijftig betrokken landen en in de honderden kindertehuizen of pleeggezinnen moeilijk te vergelijken. Uit onderzoek is bekend dat bij plaatsing oudere kinderen vaker gezondheidsproblemen hebben. Dit leidt tot ingewikkelde aanpassingsproblemen in het gezin. Later kunnen zich bij deze kinderen gedragsproblemen voordoen (Hoksbergen, Baarda, Bunjes, & Nota, 1979; Peters, Atkins, & McKernan McKay, 1999; Verhulst & Versluis-den Bieman, 1989). Niet de leeftijd bij plaatsing maar de levenssituatie van het kind voordat het voor adoptie geplaatst wordt, is de belangrijkste oorzakelijke factor voor (latere) gedragsproblemen (Peters e.a., 1999). Een aantal buitenlandse adoptiekinderen is in het land van herkomst (ernstig) verwaarloosd. In welke mate dat het geval is, ontdekken adoptieouders echter meestal pas als het kind in hun gezin is opgenomen. De verwaarlozing kan zodanige vormen hebben aangenomen dat bijvoorbeeld symptomen zijn waar te nemen van wat wij in navolging van Federici (1998) het Post Institutional Autistic Syndrome (PIAS) noemen. Dit is goed vergelijkbaar met wat Rutter en collega's (1999) aanduiden als Quasi Autistic Patterns. Het gaat om gedrag met autistische symptomen, veroorzaakt door omgevingsfactoren. Dit gedrag verbetert in de loop van de tijd. In dit artikel geven wij een overzicht van gedragsproblemen van adoptiekinderen uit Roemenië en de daarmee samenhangende gezinsbelasting. Onderzoek onder Roemeense adoptiekinderen Uit onderzoek in de Verenigde Staten, Canada, Groot-Brittannië en Nederland (Hoksbergen en medewerkers Roemenië-project, 2002) bleek dat het opvoeden van Roemeense adoptiekinderen adoptieouders voor problemen plaatst. In Nederland werden universitaire onderzoekers benaderd om de omvang van deze problematiek in kaart te brengen en te adviseren hoe met de opvoedingsproblemen om te gaan. Tussen 1998 en 2000 vond vanuit de Universiteit Utrecht het eerste onderzoek onder Roemeense adoptiekinderen plaats (Hoksbergen, Van Dijkum, & Stoutjesdijk, 2002). Tijdens dit onderzoek kregen wij, door de ouders te interviewen, een indruk van de omvang van de psychosociale problematiek van Roemeense adoptiekinderen. Dit was echter onvoldoende om uitspraken te doen over de aard van de gedragsproblematiek. Ook een vergelijking met resultaten van onderzoek van Rutter en collega's in Engeland (O'Connor, Rutter, & The English and Romanian adoptees study team, 1999; Rutter & The English and Romanian Adoptees (ERA) study team, 1998) of van Canadese onderzoekers (Ames, Fraser, & Burnaby, 1997) was niet goed mogelijk. We besloten derhalve een vervolgonderzoek uit te voeren.

Probleemstelling In de tweede fase van ons onderzoek zijn gestandaardiseerde instrumenten gebruikt, waardoor de Roemeense adoptiekinderen vergeleken kunnen worden met andere in Nederland en uit het buitenland geadopteerde kinderen, en met normgroepen van niet-geadopteerde kinderen. Verder wilden we zicht krijgen op de opvoedingsbelasting van adoptieouders ten opzichte van niet-adoptieouders. Ook waren we geïnteresseerd in het ontwikkelingsverloop van gedragingen van deze adoptiekinderen en in factoren die dit verloop beïnvloeden. In dit artikel komen de volgende onderzoeksvragen aan bod: 1. Is er een verschil in gedrags- en/of emotionele problemen tussen in Nederland geadopteerde Roemeense kinderen, andere adoptiekinderen en een Nederlandse normgroep van niet-geadopteerde kinderen? 2. In welke mate wijzen gedrags- en/of emotionele problemen van uit Roemenië geadopteerde kinderen op: een Post Traumatische Stress Reactie (PTSR); een Post Institutional Autistic Syndrome (PIAS); een Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD)? 3. Wat is de mate en aard van co-morbiditeit van de problemen en stoornissen bij deze kinderen? 4. Wat is de samenhang van de gedrags- en emotionele problemen bij deze kinderen met psychosociale factoren en welk ontwikkelingsverloop dient zich daarbij aan? 5. Wat is de gezinsbelasting bij de adoptieouders van Roemeense adoptiekinderen in vergelijking tot een normgroep van niet-adoptieouders? Hoe is deze gecorreleerd met de tevredenheid met adoptie? Onderzoeksinstrumenten De volgende instrumenten zijn gebruikt: 1. Een semi-gestructureerde lijst met vragen voor een interview over veranderingen in gezinssamenstelling en ontwikkelingsverloop van het kind (Hoksbergen e.a., 2002). 2. De Child Behavior Checklist (CBCL;Verhulst, Van der Ende, & Koot, 1996). Deze meet het gedragsmatig (dis)functioneren van kinderen en jeugdigen zoals waargenomen door de ouders. Scores in het klinische gebied verwijzen naar ernstige gedragsproblemen. Cronbach alfa's waren op tien schalen van de CBCL > 0,70 (Hoksbergen e.a., 2002). 3. De Trauma-vragenlijst (Hoksbergen, 2001). Deze bevat 35 items welke indicatief zijn voor een posttraumatische stress reactie (Cronbach alfa = 0,93). 4. De Auti-R schaal (Van Berckelaer-Onnes & Hoekman, 1991). De schaal meet zeven indicatoren voor autisme. Voor twee, aan de leeftijd van de kinderen aangepaste, versies werden Cronbach alfa's van 0,96 en 0,94 gevonden (Hoksbergen e.a., 2002). 5. De ADHD-Vragenlijst (AVL;Scholte & Van der Ploeg, 1998) gaat de mate na waarin er sprake is van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit. De Cronbach alfa's van de ADHD-totaalscore en de drie subschalen waren > 0,90 (Hoksbergen, Ter Laak, Van Dijkum, Rijk, & Stoutjesdijk, 2003). 6. De Nijmeegse Vragenlijst voor de Opvoedingssituatie (NVOS;Wels & Robbroeckx, 1996). Deze meet de door ouders waargenomen opvoedings- en gezinsbelasting, en bestaat uit vier schalen: A. subjectieve gezinsbelasting; B. beoordeling opvoedingssituatie; C. attributies; D. hulpverwachting. De Cronbach alfa's op de A-schaal zijn bij de moeders op zeven categorieën 0,80 en hoger, op één categorie 0,74. Bij de vaders vonden we vergelijkbare uitkomsten (Hoksbergen e.a., 2002). 7. De Adoptie Tevredenheidsvragenlijst (Pinderhughes, 1998). De lijst meet tevredenheid van adoptieouders met de adoptie. Cronbach alfa's: moeders 0,86 en vaders 0,92 (Hoksbergen e.a., 2002). Procedure en onderzoeksgroep Met behulp van de twee betrokken adoptieorganisaties en persoonlijke contacten werden adressen van mogelijke respondenten verkregen. Alle ouders met ten minste één Roemeens adoptiekind, geplaatst van 1990 tot april 1997 werden benaderd. De onderzoeksgroep bestaat uit 72 echtparen met 80 kinderen, 44 jongens en 36 meisjes (respons 83%). Vier echtparen zijn anno 2003 gescheiden, slechts in één geval werd alleen met de moeder gesproken. De duur van het onderzoek bedroeg ongeveer 2½ uur. Op het moment van aankomst van de Roemeense adoptiekinderen waren de vaders gemiddeld 39 jaar oud en de moeders gemiddeld 37 jaar oud. De kinderen waren gemiddeld 2;10 jaar (range: 1 maand tot 6;7 jaar), op moment van onderzoek gemiddeld 5;1 jaar in het adoptiegezin en 8;0 jaar oud (range: 4;10-15;6 jaar). Allen waren afkomstig uit een Roemeens kindertehuis. Resultaten Gedrags- en/of emotionele problemen van Roemeense adoptiekinderen De helft van de kinderen scoort op de CBCL en/of ten minste één van de andere drie instrumenten in het klinische gebied of klinische grensgebied. Wij vergeleken deze groep met: een Nederlandse normgroep van niet-geadopteerde kinderen (Verhulst e.a., 1996).

een groep van 159 adoptiekinderen, allen vóór hun zesde levensmaand geplaatst, zeven jaar oud op moment van onderzoek (Stams, Juffer, Rispens, & Hoksbergen, 1998) en verder aangeduid als groep < 6 maanden ; een groep van 2148 kinderen, gemiddeld 29 maanden oud bij plaatsing, tien tot vijftien jaar op moment van onderzoek (Verhulst & Versluis-den Bieman, 1989) en verder aangeduid als groep 2½ jaar. We vergeleken eerst de scores op acht CBCL-syndromen en twee brede band dimensies Internaliseren (I) en Externaliseren (E) (tabel 1). Vervolgens maakten we een vergelijking tussen de percentages kinderen die op Totale Problemen boven de grens scoorden; dit is de score waar in de normgroep bij de brede band dimensies 10% en bij de acht syndromen 2% boven scoort (tabel 2). Tabel 1. Gemiddelde CBCL-scores: Roemeense adoptiekinderen, normgroep niet-adoptiekinderen, en adoptiekinderen bij plaatsing < 6 maanden. Jongens Meisjes Roemeense Normgroep adoptiekinderen (n = 579) (n = 44) < 6 maanden (n = 73) Roemeense adoptiekinderen (n = 36) Normgroep (n = 593) < 6 maanden (n = 86) CBCL-syndromen Aandachtsproblemen 7,34 a***b** 3,21 4,91 6,67 a***b** 2,45 4,30 Agressief gedrag (E) 12,02 a** 6,97 10,44 9,89 a***b* 5,13 7,17 Angstig/depressief (I) 3,30 2,23 4,30 2,92 2,47 3,02 Delinquent gedrag 2,02 1,28 1,99 1,61 a* 0,91 1,41 (E) Sociale problemen 3,48 a***b* 1,31 2,34 3,11 a***b* 1,17 2,06 Lichamelijke 1,00 0,74 1,35 0,56 1,00 ** 1,39 *** klachten (I) Denkproblemen 1,91 a***b** 0,39 0,74 1,69 a**b* 0,46 0,64 Teruggetrokken gedrag (I) 1,91 1,61 2,60 2,11 1,79 1,97 CBCL-dimensies Internaliseren (I) 6,07 4,52 8,08 * 5,44 5,16 6,25 Externaliseren (E) 13,98 a*** 8,26 12,10 11,42 a** 6,04 8,57 Totale problemen 37,89 a*** 21,27 33,02 32,42 a** 19,18 26,80 Toelichting: a vergelijking Roemeense adoptiekinderen met normgroep; b vergelijking Roemeense adoptiekinderen met < 6 maanden groep; * bij normgroep en < 6 maanden groep betekent dat deze groepen op de betreffende schalen significant hoger (ongunstiger) scoren dan de Roemeense adoptiekinderen. Gebruikt zijn one sample t- toetsen : * p < 0,05, ** p < 0,01, *** p < 0,001 (tweezijdig). De Roemeense jongens scoren op alle syndromen, behalve Teruggetrokken gedrag, hoger dan de Roemeense meisjes en vertonen bij gevolg in vergelijking met hen meer problemen. De verschillen per syndroom zijn niet significant. De Roemeense meisjes hebben significant minder lichamelijke klachten dan de meisjes in de normgroep en de groep < 6 maanden. De Roemeense jongens en meisjes scoren significant hoger dan de normgroep op Externaliseren en Totale problemen. Op de internaliserende syndromen is geen verschil tussen de Roemeense adoptiekinderen en de normgroep. In de groep < 6 maanden scoren jongens op alle syndromen, behalve lichamelijke klachten, hoger dan meisjes. Op Internaliseren scoren jongens in de groep < 6 maanden significant hoger dan jongens in de Roemeense adoptiegroep en in de normgroep.

Tabel 2. Vergelijking van het percentage Roemeense adoptiekinderen, groep < 6 maanden en groep 2½ jaar dat in het klinische gebied CBCL-Totale problemen scoort (cut-off percentage 10%). Roemeense adoptiekinderen (n = 80) < 6 maanden groep groep 2½ jaar CBCL-Totale 36% a* 31% b* 15,7% c* problemen, in klinisch gebied Toelichting: a vergelijking Roemeense adoptiekinderen met groep 2½ jaar; b vergelijking < 6 maanden groep met groep 2½ jaar; c vergelijking groep 2½ jaar met normgroep; * deze groepen scoren op de betreffende schalen significant hoger (ongunstiger) dan de groep waarmee vergeleken wordt. Gebruikt zijn Chi 2 -toetsen: * p < 0,001 (tweezijdig). De Roemeense adoptiekinderen scoren vaker in het klinische gebied dan de groep 2½ jaar (Chi 2 : 25,53, df: 1, p < 0,001). Met de groep < 6 maanden bestaat geen significant verschil. Tussen de groep < 6 maanden en de groep 2½ jaar is het verschil significant (Chi 2 : 27,46, df: 1, p < 0,001). De groep 2½ jaar scoort vaker in het klinische gebied dan de normgroep (Chi 2 : 77,24, df: 1, p < 0,001). Gedragsproblemen die wijzen op PTSR, PIAS en ADHD Post Traumatische Stress Reactie (PTSR) Zestien van de 80 kinderen (20%), relatief evenveel jongens als meisjes, scoren 20 of hoger op de Traumavragenlijst, met een gemiddelde score van 30,5. We noemen dit de PTSR-groep. De 64 overige kinderen (verder: Overigen-64 ) hebben een significant lagere gemiddelde score: 6,3 (t -11,64, df: 78, p < 0,001). Op de psychosociale factoren gezinssamenstelling, leeftijd en gezondheid bij aankomst verschilt de PTSR-groep niet van Overigen-64. Op alle syndromen van de CBCL scoort de PTSR-groep significant hoger dan de Overigen- 64. Vergeleken met een normgroep kinderen die eveneens binnen het klinische grensgebied van de CBCL scoort (Verhulst, 1985), scoort de PTSR-groep significant hoger op Totale problemen, Externaliseren, Sociale problemen, Denkproblemen, Aandachtsproblemen en Agressief gedrag. Op de volgende items van de Traumavragenlijst scoort de PTSR-groep significant hoger dan de Overigen-64 : vreemd of raar gedrag, kan bepaalde gedachten niet uit het hoofd zetten, obsessies, heeft weinig vrienden, vernielt eigen spullen, weinig interesse in buitenschoolse activiteiten en klampt zich vast aan volwassenen, is te afhankelijk. Wij vroegen de ouders hun kind met leeftijdgenoten te vergelijken op zes ontwikkelingsaspecten: algemene, lichamelijke, motorische, emotionele ontwikkeling, taal, en de omgang met leeftijdgenoten. Wat betreft lichamelijke ontwikkeling is er geen significant verschil tussen de PTSR-groep en de Overigen-64. Op alle vijf overige ontwikkelingsaspecten scoort de PTSR-groep significant lager. De ouders uit de PTSR-groep raadpleegden per kind gemiddeld 2,94 hulpverleners. Post Institutional Autistic Syndrome (PIAS) Van de door Rutter en anderen (1999) onderzochte 111 Roemeense in Engeland geadopteerde kinderen vertoonde 12% gedragsproblemen die volgens hen tot het autistisch spectrum konden worden gerekend. Zij vonden geen verschil tussen jongens en meisjes. De Auti-R is vergelijkbaar met de vragenlijst die Rutter en anderen (1999) heeft gebruikt. Wij vinden bij dertien Roemeense adoptiekinderen (16%), acht jongens en vijf meisjes, gedragsproblemen die wij als Post Institutional Autistic Syndroom (PIAS) beschrijven. We noemen dit de PIAS-groep. Tot de klinische groep van de Auti-R schaal rekenen we ook kinderen met een grensscore. Evenals Rutter en collega's (1999) vinden we geen verschil tussen de seksen. Wat betreft de leeftijd bij aankomst verschilt de PIAS-groep niet van de overige 67 kinderen ( Overigen-67 ). Bij aankomst heeft evenwel 70% van hen een slechte gezondheid tegen 48% van de Overigen-67. Op alle zeven gebieden van de Auti-R schaal scoort de PIAS-groep significant hoger (ongunstiger) dan een aselecte steekproef van de Overigen-67. Elf (85%) van de dertien kinderen volgen speciaal onderwijs, tegen 21% van de Overigen-67. Op vijf van de zes eerdergenoemde ontwikkelingsaspecten (behalve lichamelijke ontwikkeling) zijn de kinderen met PIAS-symptomen naar het oordeel van de ouders verder achter dan de Overigen-67. Er zijn op alle zes gebieden bij de PIAS-groep na aankomst significante verbeteringen opgetreden. De ouders uit de PIAS-groep raadpleegden per kind gemiddeld 2,8 hulpverleners. ADHD-gedrag Twaalf kinderen (15%), elf jongens en één meisje (Chi 2 : 7,67, df: 1, p < 0,001 tweezijdig), scoren in het klinische of in het grensgebied van de AVL. We noemen dit de ADHD-groep. Bij de ADHD-groep heeft 67% van de kinderen bij aankomst een slechte tot matige gezondheid, tegen 49% van de overige 68 kinderen ( Overigen-68 ). Tweederde van de ADHD-groep gaat naar het speciaal onderwijs tegen een kwart van de Overigen-68. Van de ADHD-groep scoort 75% in het klinische gebied van de CBCL, tegen 26% van de Overigen-68. Op alle zes ontwikkelingsgebieden trad volgens de ouders verbetering op. Niettemin vertoont driekwart van de groep op het moment van onderzoek een achterstand op vijf ontwikkelingsgebieden; lichamelijke ontwikkeling

vormt een uitzondering. De mate van verbetering is niet zo groot als die bij de PIAS-groep, hoewel deze groep toch nog meer achterstand vertoont dan de ADHD-groep. Ouders van de ADHD-kinderen maken vaker gebruik van hulpverlening dan ouders van de Overigen-68. De ouders uit de ADHD-groep raadpleegden per kind gemiddeld 2,42 hulpverleners. Over de hulpverlening oordeelt 64% van de ouders van de ADHD-groep negatief; dit tegen 13% van de ouders van de overige kinderen die gebruik hebben gemaakt van hulpverlening. Co-morbiditeit Alle zestien PTSR-kinderen scoren in het klinische gebied van de CBCL. Bij de groep Overigen-64 : dertien kinderen (20%). Eén van de zestien PTSR-kinderen vertoont co-morbiditeit met ADHD-gedrag, drie met PIASgedrag en zes met beide probleemgedragingen. Co-morbiditeit bestaat bij tien van de dertien PIAS-kinderen. Zij scoren in het klinische gebied van de CBCL. Negen van hen behoren eveneens tot de PTSR-groep en zeven scoren in het klinische gebied van de ADHDvragenlijst. Zes kinderen scoren zowel op de PTSR- als de ADHD-vragenlijst in het klinische gebied. Bij tien van de twaalf ADHD-kinderen vinden we co-morbiditeit, zij scoren binnen het klinische gebied van de CBCL. Zes van de tien behoren zowel tot de PIAS- als tot de PTSR-groep. In tabel 3 geven wij een overzicht. Tabel 3. Co-morbiditeit bij 41 kinderen met scores binnen het klinische of grensgebied van CBCL (n = 36), PIAS (n = 13), ADHD (n = 12) en PTSR (n = 16). Aard gedragsstoornissen Aantal kinderen in klinisch/grensgebied CBCL 17 PIAS 3 ADHD 2 PTSR en CBCL 6 PTSR, PIAS en CBCL 3 PTSR, PIAS, ADHD en CBCL 6 PTSR, ADHD en CBCL 1 ADHD en CBCL 2 PIAS, ADHD en CBCL 1 Totaal 41 Samengevat: van de 29 kinderen die in het klinische gebied van de CBCL scoren, vertonen 19 kinderen comorbiditeit met een van de andere drie besproken probleemgedragingen. Drie van de dertien PIAS-kinderen en twee van de twaalf ADHD-kinderen vertonen geen co-morbiditeit. Psychosociale factoren en ontwikkelingsverloop In tabel 3 zien we dat zes kinderen in het klinische gebied van alle vier instrumenten scoren en nog eens vijf op drie instrumenten. Wij willen nagaan of adoptieouders aan de hand van de bij plaatsing over het kind bekende gegevens, zoals leeftijd en gezondheid bij aankomst, reeds concrete verwachtingen kunnen hebben over mogelijke gedragsproblemen. Daartoe vergelijken wij deze groep van elf kinderen (verder I: co-morbide groep) op zeven demografische en psychosociale variabelen met de 30 kinderen met één of twee scores in het klinische gebied (II: klinische-min groep), en de 39 kinderen zonder klinische score (III: niet-klinische groep) (tabel 4). Tabel 4. Vergelijking co-morbide groep, klinische-min groep en niet-klinische groep op demografische en psychosociale variabelen. Variabelen I Co-morbide groep (n = 11) II Klinische-min groep (n = 30) Leeftijd bij aankomst 3;3 2;11 2;9 Leeftijd ten tijde van onderzoek 7;7 7;7 8;5 Gezondheid bij aankomst goed: 3 matig of slecht: 8 Geslacht 8 jongens, 3 meisjes goed: 12 matig of slecht: 18 16 jongens, 14 meisjes Speciaal onderwijs 11 (100%) 8 (22%) 6 (15%) III Niet-klinische groep (n = 39) goed: 24 matig of slecht: 15 20 jongens, 19 meisjes

Variabelen I Co-morbide groep (n = 11) II Klinische-min groep (n = 30) Aantal hulpverleners 3,18 1,67 0,67 Aantal psychosociale problemen 11,55 6,67 2,33 volgens algemene vragenlijst III Niet-klinische groep (n = 39) Op alle variabelen scoort groep II tussen groep I en groep III in. Vergeleken met de niet-klinische groep zijn kinderen in de co-morbide groep bij aankomst een half jaar ouder en ten tijde van het onderzoek tien maanden jonger. De verschillen zijn evenwel niet significant. Zij hebben een slechtere gezondheid bij aankomst in Nederland (73% vs. 38%, Chi 2 : 4,06, df: 1, p < 0,05). Het zijn (niet significant) meer jongens (73% vs. 51%). Al deze kinderen volgen speciaal onderwijs (100% vs. 15% Chi 2 : 27,38, df: 1, p < 0,001). Tussen de drie groepen bestaan significante verschillen in het aantal ingeschakelde hulpverleners (resp. 3,18; 1,76; 0,67, ANOVA: F 17,32, df: 2, p < 0,001) en in het aantal psychosociale problemen (resp. 11,55; 6,67; 2,33, ANOVA: F 49,29, df: 2, p < 0,001). De gezondheid bij aankomst hangt niet samen met de leeftijd bij aankomst. Voor alle zes ontwikkelingsaspecten geldt dat de co-morbide groep vergeleken met leeftijdgenoten, zowel bij aankomst als op moment van onderzoek, de grootste achterstand vertoont, en de niet-klinische groep de kleinste achterstand. Het verschil tussen de drie groepen neemt in de loop van de tijd toe. De niet-klinische groep vertoont op alle zes ontwikkelingsgebieden tussen het moment van aankomst en het moment van onderzoek meer vooruitgang dan de co-morbide groep (tabel 5). Tabel 5. Verschilscore tussen moment van aankomst en onderzoek op zes ontwikkelingsgebieden bij comorbide groep, klinische-min groep en niet-klinische groep. I Co-morbide groep (n = 11) II Klinische-min groep (n = 30) Algemene ontwikkeling 0,18 0,77 1,00 Lichamelijke ontwikkeling 1,27 0,93 1,41 Motorische ontwikkeling 0,64 0,87 0,87 Taalontwikkeling 0,27 0,93 0,92 Emotionele ontwikkeling 0,36 0,80 0,97 Omgang met andere 0,18 0,50 0,50 kinderen Toelichting: hoe groter het getal, des te sterker de vooruitgang. III Niet-klinische groep (n = 39) Ervaren gezinsbelasting en tevredenheid van adoptieouders De ouders van Roemeense adoptiekinderen zijn vergeleken met ouders die zich met een hulpvraag bij een RIAGG hebben aangemeld, de ambulante groep, en met een controlegroep zonder hulpvraag (ontleend aan Wels & Robbroeckx, 1996). Adoptiemoeders en -vaders verschillen nauwelijks in ervaren gezinsbelasting en tevredenheid over adoptie. Omdat alle adoptiemoeders het leeuwendeel van de verzorging op zich nemen (Hoksbergen, 2001), beschouwen we alleen de resultaten van de moeders. Adoptiemoeders ervaren een hogere gezinsbelasting dan de controlegroep-moeders van in Nederland geboren kinderen. Zij ervaren meer opvoedingsproblemen, hebben meer hulp nodig en verwachten ook meer steun van hun partner en van derden. Adoptiemoeders beoordelen de medewerking van de partner bij de opvoeding positiever dan de controlegroep-moeders. De ambulante groep scoort op alle schalen van de NVOS hoger (ongunstiger) dan de adoptiemoeders, behalve op Kind is belasting. De ambulante groep ervaart meer gezinsbelasting en beschouwt de opvoedingssituatie als negatiever dan beide andere groepen. Splitsing van de groep adoptiemoeders in de klinische (41) en niet-klinische groep (39) en vergelijking met de ambulante en controlegroep geeft de volgende resultaten. De niet-klinische groep scoort op drie van de acht categorieën van de A-schaal, de B-schaal, en twee van de vijf categorieën van de C-schaal lager dan de controlegroep. De niet-klinische groep ervaart dus minder gezinsbelasting en is meer tevreden met de opvoedingssituatie. De klinische groep scoort op vrijwel alle NVOS-categorieën hoger dan de niet-klinische groep en de controlegroep. Vergeleken met de ambulante groep scoort de klinische groep echter lager (gunstiger) op vijf van de acht categorieën van de A-schaal, de B-schaal, drie van de vijf categorieën van de C-schaal, en twee van de vijf categorieën van de D-schaal. Ouders met Roemeense adoptiekinderen, bij aankomst twee jaar of ouder, ervaren de opvoedingssituatie als problematischer dan ouders met bij aankomst jongere adoptiekinderen. Naarmate de gezinsbelasting (A-schaal NVOS) als hoger wordt ervaren zijn de ouders minder tevreden met de adoptiesituatie.

Stapsgewijze regressieanalyse met als onafhankelijke variabelen: PIAS-gedrag, ADHD-gedrag, mate van PTSR, Externaliseren, Internaliseren, leeftijd bij aankomst, tijd in het adoptiegezin en gezondheid bij aankomst, en met als afhankelijke variabelen tevredenheid met de adoptie en kind is belasting laat zien, dat alleen de mate van PTSR voorspellende waarde voor de mate van adoptietevredenheid heeft: in de variantie van de adoptietevredenheid van de moeders wordt 42% verklaard door de score op PTSR; bij de vaders zien we vergelijkbare resultaten (voor statistische specificaties: Hoksbergen, Stoutjesdijk, Rijk, Van Dijkum, & Rijk, 2001). Alleen Externaliseren levert een significante bijdrage aan de verklaarde variantie in kind is belasting. Discussie en aanbevelingen De helft van de 80 in Nederland geadopteerde Roemeense kinderen vertoont, evenals de in Engeland, Canada en de VS onderzochte Roemeense adoptiekinderen, verschillende gedragsstoornissen. De fysieke en psychische verwaarlozing in het Roemeense kindertehuis is daarvan waarschijnlijk de belangrijkste oorzaak. Genetische verschillen kunnen ook hun invloed hebben. Mogelijk zijn kinderen die in Roemenië worden afgestaan gemiddeld wat vaker afkomstig van ouders met erfelijk overdraagbare aandoeningen van psychosociale aard. Door de onbekendheid met hun biologische achtergrond is daar echter weinig over te zeggen. De Roemeense kinderen waren bij aankomst in het adoptiegezin gemiddeld twee jaar en tien maanden oud. De verschillen tussen jongens en meisjes zijn zoals te verwachten. Hoewel de verschillen niet groot zijn, scoren jongens op alle syndromen van de CBCL, behalve op Teruggetrokken gedrag, hoger (dus meer problemen) dan meisjes. Slechts één van de twaalf kinderen met symptomen van ADHD is een meisje. Vergeleken met twee andere adoptiegroepen en een Nederlandse normgroep zijn de resultaten op de CBCL opvallend. Op Totale problemen, Externaliseren, Aandachts-, Denk-, en Sociale problemen scoren de Roemeense kinderen veel hoger dan een normgroep. De Roemeense groep scoort ook significant hoger op Aandachtsproblemen, Denk- en Sociale problemen dan een groep adoptiekinderen bij aankomst jonger dan zes maanden, afkomstig uit Aziatische landen. Institutionalisering op jonge leeftijd lijkt vooral effect te hebben op dit probleemgedrag. Op Internaliseren wordt door de Roemeense jongens niet significant hoger gescoord dan door de normgroep en zelfs significant lager dan door de groep < 6 maanden. Deze laatste groep adoptiekinderen vertoont meer internaliserend probleemgedrag dan de normgroep. Bij de jongens is het verschil significant. Kennelijk vertonen Roemeense adoptiekinderen overlevingsgedrag. In het algemeen zullen agressieve en duidelijk extern georiënteerde kinderen meer aandacht, verzorging en daarmee ook meer voedsel weten te verkrijgen, dan meer intern georiënteerde kinderen. Het zijn de lichamelijk en psychisch sterkere, externaliserende kinderen die overleven. In deze redenering past de uitkomst dat de Roemeense meisjes op de CBCL-schaal Lichamelijke klachten significant lager scoren dan de normgroep. De groep Roemeense adoptiekinderen valt uiteen in twee subgroepen. Een subgroep van 41 kinderen (24 jongens en 17 meisjes), die op één of meer van de vier instrumenten voor het bepalen van gedragsstoornissen, in het klinische gebied scoort (klinische groep) en de subgroep van 39 kinderen (20 jongens en 19 meisjes) die dit niet doet (niet-klinische groep). Kinderen in de klinische groep hebben vaker een matige of slechte gezondheid bij aankomst. De gezondheid bij aankomst hangt niet samen met de leeftijd bij aankomst en heeft daarmee een grotere voorspellende waarde dan de leeftijdsvariabele. Dit heeft een praktische implicatie: het is voor adoptieouders van groot belang het kind meteen na aankomst een intensief medisch onderzoek te laten ondergaan. Slechte gezondheid bij aankomst geeft aanleiding om psychosociale problemen te verwachten. Daarvoor gewaarschuwde ouders kunnen dan op tijd professionele hulpverleners inschakelen. Enige tijd na aankomst ligt de afname van de CBCL voor de hand. Alle zestien kinderen met symptomen van Post Traumatische Stress Reactie scoren binnen het klinische gebied van de CBCL. Tien van deze zestien kinderen vertonen eveneens symptomen van Post Institutional Autistic Syndroom (PIAS) en/of ADHD. Omdat het door ons geconstrueerde Trauma-instrument voldoende interne consistentie vertoont en afname slechts vijftien minuten bedraagt, kan het door hulpverleners goed voor een eerste screening gebruikt worden. Een groot aantal kinderen (16%, naar verhouding evenveel jongens als meisjes) vertoont symptomen van PIAS. Zoals gezegd verbetert dit gedrag gewoonlijk in de loop van de tijd. Dit laatste is bij de klassieke vorm van autisme met zijn genetische component niet het geval. Tussen PIAS en het klassieke autisme zijn nog twee verschillen. Allereerst wordt de prevalentie van de klassieke en aanverwante vorm van autisme geschat op 3 (Van Berckelaer-Onnes & Van der Gaag, 1999), dus veel lager dan de 16% in onze groep. Voorts vertonen de Roemeense jongens niet vaker PIAS dan meisjes. Bij klassiek autisme vertonen jongens viermaal vaker deze symptomen. Opvallend zijn de verbeteringen in zowel de taal als de lichamelijke ontwikkeling. De genoemde verbeteringen zijn bij kinderen met klassiek autisme vrijwel nooit te verwachten. We zien overigens wel, dat evenals bij klassiek autisme, PIAS vaak co-morbiditeit vertoont. Tien van de dertien kinderen scoren namelijk ook in het klinische gebied van de CBCL, de Trauma-vragenlijst (3), het ADHD-instrument (1), of beide (6). Er is een relatief groot aantal ADHD-kinderen (15%). De verbetering die ouders rapporteren is niet zo groot als bij de PIAS-groep. Zoals te verwachten is, is de co-morbiditeit in de ADHD-groep groot; in onze groep bij tien van de twaalf kinderen. Deze tien kinderen scoren binnen het klinische gebied van de CBCL en zes van de tien kinderen behoren zowel tot de PIAS- als de PTSR-groep. Over de hulpverlening wordt door de ouders van de ADHD-groep veel negatiever geoordeeld dan door andere ouders die gebruik hebben gemaakt van de hulpverlening. Adoptieouders met kinderen met een hoge ADHD-score lijken behoefte te hebben aan specifieke, en gezien de beperkte gedragsverbetering van deze kinderen, tamelijk langdurige nazorg. De co-morbide groep (11 kinderen, 14%) scoort in het klinisch gebied van ten minste drie instrumenten. Deze groep heeft bij aankomst in Nederland een slechtere gezondheid dan de andere kinderen. Zij volgen allen

speciaal onderwijs, hun ouders hebben meer hulpverleners ingeschakeld en het aantal psychosociale problemen is groter. De leeftijd bij aankomst is (niet-significant) hoger. Vergeleken met leeftijdgenoten vertoont de comorbide groep op alle zes ontwikkelingsaspecten de grootste achterstand en de niet-klinische groep de kleinste. Het verschil tussen de groepen neemt in de loop van de tijd toe. Co-morbiditeit komt vaak voor bij gedragsstoornissen op jonge leeftijd (American Psychiatric Association, 1994; Garmezy & Masten, 1994). Ouders die de gezinsbelasting als hoger ervaren zijn minder tevreden met de adoptiesituatie. De stapsgewijze regressie laat zien dat vooral de mate van PTSR voorspellende waarde heeft voor de mate van adoptietevredenheid. Kinderen die hoog scoren op het Trauma-instrument belasten de ouders kennelijk zodanig dat dit negatief uitwerkt op hun adoptietevredenheid. In ons onderzoek hebben wij symptomen van PTSR,PIAS en ADHD vastgesteld. Het gaat echter niet om diagnoses in de psychiatrische zin. Zoals te verwachten, ervaren de ouders van Roemeense adoptiekinderen een hogere gezinsbelasting dan de controlegroep. Zij ervaren echter een lagere belasting dan andere ouders die professionele hulp hebben gezocht. Zij beschouwen de opvoedingssituatie positiever, ondanks de hogere score op kind is belasting. Dit laatste toont aan hoezeer Roemeense adoptiekinderen de ouders belasten. Vooral externaliserend probleemgedrag hangt samen met de ervaren belasting. De resultaten suggereren dat adoptieouders sterk kind- en gezinsgericht zijn. Ondanks ernstige opvoedingsproblemen en een sterke mate van de beleving kind is een belasting zijn zij immers toch niet gauw teleurgesteld over hun adoptieavontuur. Hun inzet om de opvoedingsproblemen het hoofd te bieden, blijft groot. Volgens de ouders laat de hulpverlening het bij de specifieke problemen nogal eens afweten. Debet hieraan zijn de combinatie van adoptieouders met een grote inzet, betrokkenheid en vaak ook kennis van complexe opvoedingsproblemen, en de hulpverlener met weinig specifieke kennis van effecten van verwaarlozing en adoptie. Ons onderzoek laat zien dat er vanaf het moment van plaatsing van het kind in het gezin grote behoefte is aan gespecialiseerde hulpverlening. Deze ontbrak echter terwijl er bij 14% van de kinderen sprake is van ernstige, meervoudige gedragsproblematiek. Intensief kinderpsychiatrisch onderzoek binnen het eerste jaar na aankomst zou vanzelfsprekend moeten zijn. Wij menen dat de uitkomst van deze tweede fase van ons onderzoek aanleiding geeft tot heroverweging van de wijze van plaatsing van het buitenlandse adoptiekind en de verdere psychologische begeleiding en nazorg van adoptieouders. Meer kennis over de effectieve opvoeding van ernstig verwaarloosde kinderen is daarbij nodig. Dit is het thema van het vervolg van ons longitudinale onderzoek. Hoksbergen, R. A. C., Rijk, K., Ter Laak, J., & Van Dijkum, C. (2004). Adoption of neglected children. An overview of outcomes of research with adoptive children from Romania, Kind en Adolescent, 25 (4), 262-276. Summary: Parents of 80 adopted Romanian children in the Netherlands were interviewed (response 83%). They filled in the CBCL, the NVOS, and instruments to determine symptoms of Autism, Post Traumatic Stress Disorder and ADHD. 41 Children score in the clinical range of at least one of the questionnaires. 16% show a Post Institutionalized Autistic Syndrome, 20% show a Post Traumatic Stress Response, and 15% show ADHD behaviour. Co-morbidity is often seen. The children that show more behaviour problems (the clinical group) are older (3;3 vs. 2;9), less healthy at the time of arrival, and more often enrolled in special education compared with children in the non-clinical group of children (n = 39). Parents of these children have consulted more professional carers than parents in the non-clinical group. Keywords: Adoption, Romania, research. Literatuur 1. American Psychiatric Association (1994). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4 th ed.). Washington, DC: American Psychiatric Association. 2. Ames, E. W., Fraser, S., & Burnaby, B. C. (1997). The development of Romanian orphanage children adopted to Canada: Final report. Canada: Human Resources Development. 3. Federici, R. S. (1998/2003). Help for the hopeless child. A guide for families. Washington, DC: Federici and Associates. 4. Garmezy, N., & Masten, A. S. (1994). Chronic Adversities. In M. Rutter, E. Taylor, & L. Hersov (Eds.), Child and Adolescent Psychiatry, modern approaches (pp. 191-208). Oxford: Blackwell Science Ltd. 5. Hoksbergen, R. A. C. (2001). Vijftig jaar adoptie in Nederland, een historisch-statistische beschouwing. Utrecht: Universiteit Utrecht, Afdeling Adoptie. 6. Hoksbergen, R. A. C., Baarda, B., Bunjes, L. A. C., & Nota, J. A. (1979). Adoptie van kinderen uit verre landen. Deventer: Van Loghum Slaterus. 7. Hoksbergen, R. A. C., & medewerkers Roemenië-project (2002). Effecten van verwaarlozing. Ervaringen met adoptiekinderen afkomstig uit Roemenië. Utrecht: Universiteit Utrecht, Afdeling Adoptie. 8. Hoksbergen, R. A. C., Stoutjesdijk, F., Rijk, S., Van Dijkum, C., & Rijk, K. (2001). Posttraumatische Stress-

reactie bij Roemeense adoptiekinderen. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 40, 475-488. 9. Hoksbergen, R. A. C., Ter Laak, J., Van Dijkum, C., Rijk, K., & Stoutjesdijk, F. (2003). Attention Deficit, Hyperactivity Disorder in adopted Romanian children living in The Netherlands. Adoption Quarterly, 6, 59-73. 10. Hoksbergen, R. A. C., Van Dijkum, C., & Stoutjesdijk, F. (2002). Experiences of Dutch families who parent an adopted Romanian child. Developmental and Behavioral Pediatrics, 23, 1-7. 11. Hoksbergen, R. A. C., Van Dijkum, C., Ter Laak, J., Rijk, K., & Stoutjesdijk, F. (2002). Institutional Autistic Syndrome bij Roemeense adoptiekinderen. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 41, 143-155. 12. O'Connor, T. G., Rutter, M., & The English and Romanian adoptees study team (1999). Attachment disorder behaviour following early severe deprivation: extension and longitudinal follow-up. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 39, 703-712. 13. Peters, B. R., Atkins, M. S., & McKernan McKay, M. (1999). Adopted children's behavior problems: A review of five explanatory models. Clinical Psychological Review, 19, 297-328. 14. Pinderhughes, E. P. (1998). Short term placement outcomes for children adopted after age five. Children and Youth Services Review, 20, 223-249. 15. Rutter, M., Andersen-Wood, L., Beckett, C., Bredenkamp, D., Castle, J., Groothues, C., Kreppner, J., Keaveney, L., Lord, C., O'Connor, T. G., & the English and Romanian Adoptees study team (1999). Quasiautistic patterns following severe early global privation. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 40, 537-549. 16. Rutter, M., & The English and Romanian Adoptees (ERA) study team (1998). Developmental catch-up, and deficit, following adoption and severe global early privation. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 39, 465-476. 17. Scholte, E. M., & Van der Ploeg, J. D. (1998). Handleiding bij de vragenlijst ADHD-problemen (AVL). Lisse: Swets & Zeitlinger. 18. Stams, G. J. J. M., Juffer, F., Rispens, J., & Hoksbergen, R. A. C. (1998). Give me a child until he is seven. The development and adjustment of children adopted in infancy, a comparative study. In G. J. Stams. Give me a child until he is seven. A longitudinal study of adopted children, followed from infancy to middle childhood (pp. 113-159). Utrecht: Universiteit Utrecht. 19. Van Berckelaer-Onnes, I. A., & Hoekman, J. (1991). Handleiding en verantwoording van de Auti-R schaal ten behoeve van de onderkenning van vroegkinderlijk autisme. Lisse: Swets & Zeitlinger. 20. Van Berckelaer-Onnes, I. A., & Van der Gaag, R. J. (1999). Pervasieve ontwikkelingsstoornissen: een spectrum van autistische stoornissen. In M. H. Taal e.a. (Red.), Handboek Kinderen & Adolescenten (B 030-1 tot B 030-16). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. 21. Verhulst, F. C. (1985). Mental health in Dutch children: An epidemiological study. Dissertatie. Rotterdam: Erasmus Universiteit. 22. Verhulst, F. C., Van der Ende, J., & Koot, H. M. (1996). Handleiding voor de CBCL/4-18. Rotterdam: Afdeling Kinder- en jeugdpsychiatrie, Sophia Kinderziekenhuis/Academisch Ziekenhuis Rotterdam/Erasmus Universiteit Rotterdam. 23. Verhulst, F. C., & Versluis-den Bieman, H. J. M. (1989). Buitenlandse adoptiekinderen: vaardigheden en probleemgedrag. Assen: Van Gorcum. 24. Wels, P. M. A., & Robbroeckx, L. M. H. (1996). NVOS, Nijmeegse Vragenlijst voor de Opvoedingssituatie. Handleiding. Lisse: Swets & Zeitlinger. Copyright 2005, Bohn Stafleu van Loghum, Houten