Samenvatting Aardrijkskunde De werking en het gebruik van het natuurlijk milieu (mens en milieu hoofdstuk 2) Samenvatting door een scholier 1510 woorden 11 mei 2005 6,2 83 keer beoordeeld Vak Aardrijkskunde De werking en het gebruik van het natuurlijk milieu. Boekje: Wereldwijs: Mens en milieu --> Hoofdstuk 2 1.1 Natuurlijke hulpbronnen: Alle zaken die we aan het natuurlijk milieu onttrekken en gebruiken om te leven. Milieuvoorraden: a) Niet vernieuwbare milieuvoorraden: Natuurlijk hulpbronnen die door de natuur niet opnieuw of heel langzaam worden aangemaakt. Metalen in gesteenten, aardolie, aardgas, tropisch regenwoud (biodiversiteit van dit zeer oude ecosysteem: een samenhangend geheel van levende en niet-levende elementen in een bepaalde ruimte) b) Vernieuwbare milieuvoorraden: Natuurlijke hulpbronnen die in hoog tempo steeds opnieuw worden aangemaakt: de productie ervan is voor de mens waarneembaar. Levende biomassa -> Door groei nieuwe aanmaak (hout,rubber, huiden) Voorraden onbeperkt behalve bij te intensieve benutting (overexploitatie) Levenloze grondstoffen -> Door natuurlijke processen beschikbaar (zand, klei -> verweringsproducten van gesteenten, zoet water -> condensatie van waterdamp en neerslag, stikstof.) 1.2 Milieuproblemen: a) Milieuverontreiniging: Door verbrandingsprocessen, bemesting en productie van afvalstoffen komen er verhoogde concentraties in het water, de bodem en de lucht. Wanneer deze verhoogde concentraties schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens, plant en dier spreek je van milieuverontreiniging. Geluidshinder, toevoer van straling. b) Milieuaantasting: Alle vormen van vermindering van de kwaliteit van natuur en landschap. Aantasting van mooie cultuurlandschappen, vermindering van diversiteit, verdroging of versnippering van de natuur. c) Milieu-uitputting: Als de mens energie, grondstoffen of levende biomassa te veel of in een te hoog tempo benut. Pagina 1 van 5
2.1 Waarom de milieuproblemen erger zijn geworden: Door productieprocessen komen er stoffen in het milieu waar wij te weinig van afweten. CFK s (Gechloreerde fluorkool waterstoffen) tasten de ozonlaag in de atmosfeer aan. Milieuproblemen vinden op een steeds hoger schaalniveau plaats. Door een warmere atmosfeer verandert de temperatuur en de neerslag in veel gebieden. Door de groei van de welvaart en de bevolking wordt er een steeds groter beslag op de natuurlijk hulpbronnen gelegd. Clip 1) Milieuproblemen Rijke landen: Overdadig gebruik van energie en grondstoffen -> Veel afvalstoffen + uitgeputte grondstoffen -> biodiversiteit neemt af. Milieuproblemen Arme landen: Sterke bevolkingsgroei en een te intensieve benutting van weinig geschikte natuurlijke milieus -> ontbossing + overbeweiding -> bodemerosie: Verwoestijning en verzilting. 2.2) Om de groei van milieuproblemen te bestrijden: 1987: VN: Duurzame ontwikkeling: Een vorm van (economische) ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in gevaar te brengen. -> Streven naar milieugebruiksruimte: bestaat uit de benuttingsmogelijkheden van de natuurlijke hulpbronnen in dat gebied zonder de milievoorraden essentieel aan te tasten of uit te putten. Verschilt: -> Per milieufactor (water, bodem, lucht) -> Per natuurlijke hulpbron (energievorm, type grondstof) Omvang wordt bepaald door: 1) De aanwezige winbare natuurlijke hulpbronnen. Voorraad aardolie, ijzererts, zand, zoet water. 2) Het tempo van aanwas van vernieuwbare natuurlijke hulpbronnen. Omvang van de nieuwe aanmaak van voedsel, etc.) 3) De mate van onttrekking van natuurlijke hulpbronnen. Omvang consumptie -> omvang bevolking, welvaart, leefstijl. 4) Uitbreiding van kennis en techniek. Zuiniger gebruik en ontdekking van nieuwe voorraden + alternatieven voor schaarse grondstoffen -> zuinige motoren, isolati 5) De kwaliteit van het natuurlijk milieu. Beinvloed door verontreiniginng en erosie. Vergroten milieugebruiksruimte: Ontdekken van nieuwe voorraden Het vergroten van de aanmaak Hergebruik Import uit een ander land Economisch winbare reserves: Voorraden van grondstoffen en die bij de heersende prijs winbaar zijn. Milieugebruiksruimte zoet water: 3.1) Een waterbalans geeft een goed beeld van de toevoer en afvoer van zoet water. 1) Vernieuwbare bronnen van zoet water: Pagina 2 van 5
Interne vernieuwbare bron : regenwater dat in een gebied zelf valt. Neerslag verdamping = intern vernieuwbaar water. Externe vernieuwbare bron : water dat vanuit de omgeving toestroomt. Zoals rivieren, beken van stroomopwaarts gelegen landen/gebieden. Totaal rivieren = extern vernieuwbaar water. 2) Niet-vernieuwbare bronnen van zoet water: Het ondiepe grondwater (ca. 10 m) kan door neerslag worden aangevuld. Diepe grondwater soms alleen door barsten en scheuren -> niet-vernieuwbaar. Aanboren dus, maar het is niet verontreinigd. Clip 3) Het benuttingspercentage: Geeft de mate aan waarin de vernieuwbare bronnen water toereikend zijn. Laag -> Grote waterreserve. Hoog -> krapte. Hoger dan 100 % vaak alleen niet-vernieuwbare grondwater. Totaal waterverbruik / totaal vernieuwbaar water x 100= benuttingspercentage. 3.2) Er is water nodig in: 1) De huishouding: Drinkwaterkwaliteit: koken, drinken, wassen, schoonmaken. Hele wereld 30 tot 200 liter per persoon per dag. Groei van de bevolking en van de welvaart -> groei van gebruik van water. Toename wordt vooral uit de grond gehaald. 2) De landbouw: Irrigatie verhoogt het watergebruik -> Veel irrigatiewater verdampt door de hoge temperatuur en de lage vochtigheid van de lucht. 3) De industrie: In tegenstelling tot landbouw wordt het water maar voor een klein deel echt opgemaakt. Koeling & bewerking -> Het water wordt hierdoor opgewarmd en mogelijk vervuild. Afkoelen + zuivering = hergebruik mogelijk. 3.3) Allerlei stoffen kunnen de kwaliteit van het zoet water bedreigen: voedingsstoffen, metaaldeeltjes, bestrijdingsmiddelen, zouten. Teveel aan stikstof of fosfor is het gevolg van overbemesting in de landbouw. Het meest bepalend voor de kwaliteit van het oppervlakte water in Nederland is de samenstelling van het rivierwater dat ons land binnenstroomt. De milieugebruiksruimte bodem: 4.1) Planten belangrijk voor een ecosysteem -> basis van de vernieuwbare hulpbron organisch materiaal: al het materiaal dat gevormd is door levende organismen, zoals planten en dieren. Planten kunnen met fotosynthese zonlicht omzetten in chemische energie. Water en voedingsstoffen nodig: Stikstof (N), Fosfor (P), calcium (Ca), kalium (K) en magnesium (Mg.) Deze stoffen haalt de plant uit de bodem: bovenste deel van de grond waaruit de plantenwortels water en voedingsstoffen halen. Omvang van de productie hangt af van: 1) De voorraad voedingsstoffen: Plantenwortels kunnen de voedingsstoffen samen met water opzuigen. De voedingsstoffen die niet door de platen worden opgenomen kunnen uitspoelen -> kleideeltjes en humusdeeltjes kunnen de voedingsstoffen en water elektrisch binden en beschermen tegen uitspoeling. 2) De voorraad water: Water nodig voor het groeien en de opname van voedingsstoffen. Lucht voor de ademhaling. Boven grondwater krijgt de bodem water doordat het grondwater in de porien van de grond Pagina 3 van 5
wordt opgezogen (capillaire opstijging) Neerslagwater dat is blijven hangen: hangwater. 3) Een goed bodemleven: Veel bacterien en bodemdieren voor goede afbraak. Voor toevoer van stikstof bacterien ook belangrijk. 4.2) Vergroten van de milieugebruiksruimte bodem door de mens: 1) De toevoer van meststoffen: Alleen door meststoffen toe te voegen, kan de voorraad op peil blijven. Kunstmest bestaat uit niet-organische meststoffen (stikstof, fosfor, kalium, calcium) die direct door de plant kunnen worden opgenomen. 2) De toevoer van fossiele energie: Naast de zon wordt er ook fossiele energie gebruikt (olie, gas) voor tractoren en landbouwmachines, maken van kunstmest en bestrijdingsmiddelen, aanleg sloten, drainagesystemen en beregeningsinstallaties. 3) De toevoer van water door irrigatie en beregening: beregening of door het waterpeil in de sloten hoog te houden. (infiltratie) 4.3) Ontwikkelde landen gebruiken ook landbouwruimte in andere landen. De milieugebruiksruimte bodem in de wereld groeit en krimpt. Arme landen: voedseltekorten en milieuproblemen zoals bodemerosie en verwoestijning. (bron 15) De milieugebruiksruimte van de ontwikkelingslanden: 5.1) Door bevolkingsgroei en exportlandbouw is het moeilijk voor ontwikkelingslanden om de milieugebruiksruimte bodem te handhaven. 0,4 ha nodig per inwoner (0,2 in ontwikkelingslanden.) Gebruik van kunstmest te duur. 5.2) De watervoorraad in de drogere gebieden is beperkt. Permanente watertekort als er in een land per persoon per jaar minder dan 1000 m3 vernieuwbaar zoet water (interne en externe bronnen) beschikbaar is. Watertekort: 1000-1670 m3. Twee factoren versterken een tekort aan water: Bevolkingsgroei en productieverhoging in de landbouw. Elke verhoging van de productie in de landbouw betekent dat er meer water verdampt bij de groei van planten. Vooral bij irrigatielandbouw. Micro-irrigatie: Waterdruppels via een netwerk van slangen en gaatjes naar de wortels van het gewas gevoerd. Clip 6) Bodemerosie en verwoestijning: Omdat ze geen andere keus hebben dan het benutten van voor landbouw minder geschikte gronden worden er op te steile hellingen in berggebieden bossen gekapt en akkers aangelegd. Bodemerosie is dan onvermijdelijk. Ook het waterafvoer van rivieren wordt onregelmatiger. Het regenwater kan bij flinke buien niet meer de grond in zakken. Bij veel neerslag krijgen de rivieren hierdoor in korte tijd veel water. Er is dan een piekafvoer die mogelijk leidt tot overstromingen. Kans extra groot omdat door erosie de rivier dichtslibt. Vaak zijn er door de bevolkingsdruk te grote kudden vee. -> overbegrazing en verslechtering van de bodem -> woestijn breidt zich hierdoor uit. Ook het kappen van brandhout en verzilting door slechte irrigatie kunnen verwoestijning bevorderen. Clip 7) Verzilting: Pagina 4 van 5
In droge gebieden is de landbouw zonder irrigatie niet mogelijk. Opgepompt grondwater en water uit rivieren en stuwmeren wordt via kanalen en leidingen naar de akkers en velden geleid. Dat irrigatiewater bevat altijd zouten. Als het water verdampt, blijven de zouten in de bodem achter: verzilting. Drainage zorgt voor een goede waterafvoer, ook spoelwater is nodig. Irrigatiewater en spoelwater dan naar een rivier terugstroomt kan benedenstrooms weer voor irrigatie gebruikt worden -> kwaliteit steeds slechter. Irrigatiewater wordt stroomafwaarts steeds zouter. Opmerking: Ik heb over dit hoofdstuk een test gehad en zal even een aantal vragen hier neerzetten zodat jullie je ook kunnen voorbereiden ;) -Je moest de milieugebruiksruimte weten -Weten waardoor de milieugebruiksruimte werd bepaald. -Je moest iets weten over milieuvoorraden die economisch, geologisch, ecologisch en politiek winbaar waren. (ik snapt het niet want kon het nergens in het hoofdstuk vinden) -Waarvoor elektriciteitsbedrijven zoet water nodig hadden. -Weten wat een bodem was en waardoor de omvang werd bepaald -Een bodem (uit de atlas) halen en beschrijven waarom dit zo'n goede bodem was. (tip: denk aan humusdeeltjes + bemestingen) -Welke twee soorten milieuvoorraden je had en twee voorbeelden noemen. -Milieuproblemen noemen van grote en kleine schaal en wat deze met elkaar te maken konden hebben. Pagina 5 van 5