NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING



Vergelijkbare documenten
INHOUD. Voorwoord 13. Inleiding 15 Indeling van milieuproblemen 19 Indeling van dit boek 19 Inleiding tot de Vlaamse milieuwetgeving voor bedrijven 19

LUCHTVERONTREINIGING EN -ZUIVERING

SGS EcoCare. A division of SGS Environmental Services NV MILIEU-EFFECTRAPPORT. voor een

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport

Luchtkwaliteit en lozingen in de lucht in het Vlaamse Gewest Koen Toté

Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen

Richtlijnen milieueffectrapportage ADPO N.V.

emissie broeikasgassen

Meetstrategie met betrekking tot stookinstallaties

AMINAL-richtlijn betreffende milieurisicoanalyse in veiligheidsrapporten

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Optimalisatie slibstort Callemansputte te Zelzate.

14. OVERZICHT VAN DE BELANGRIJKSTE BRONNEN VAN

Hervergunning en verandering van Bayer Antwerpen

Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest

Resultaten meetcampagne luchtkwaliteit in Gent bekend

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout

Scopingsadvies Project-MER Regularisatie en uitbreiding van kippenslachterij Nollens NV te Kruishoutem

MODULE 24. MILIEURISICOANALYSE

In de volgende figuur is het aandeel in de stikstofdepositie van verkeer en industrie rood omcirkeld.

PM-problematiek, invloed van diffuus

MIRA 2011 VERSPREIDING VAN ZWARE METALEN. Emissie van zware metalen naar lucht.

Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest. Koen Toté - VMM

Het project betreft het plaatsen van windturbines in het industrieterrein Skaldenpark

PROJECT MER HERVERGUNNING

Deelrapport Luchtkwaliteit Aanvulling

Scopingsadvies Project-MER Aanleg infrastructuur industrieterreinontwikkeling Kluizendok te Gent

Project-MER-Verslag. Project: Twee nieuwe productie-installaties (waterstofperoxide en propyleenoxide) op de site van BASF Antwerpen N.V.

Ontheffing tot het opstellen van een MER

PROJECTNUMMER C ONZE REFERENTIE A

Scopingsadvies Project-MER Galloo Uitbreiding opslag schroot

Samenvatting datarapporten Luchtkwaliteit (IJmond, Haarlemmermeer, Havengebied Amsterdam).

Niet technische samenvatting Project - MER

Paragraaf 1: Fossiele brandstoffen

Hervergunning en verandering van een attractiepark

Aantal pagina's 5. Doorkiesnummer +31(0)

Vlaams beleid luchtverontreiniging en. milieuvergunningsaanvragen

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide

Fijn stof in Nederland: stand van zaken en beleidsimplicaties na het tweede BOP. onderzoeksprogramma

4.4 VLUCHTIGE ORGANISCHE STOFFEN (V.O.S.)

Luchtkwaliteit. Een gezonde hoeveelheid luchtvervuiling bestaat niet!!??

Een voorstel van de Commissie voor nieuwe grenswaarden voor de luchtkwaliteit

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout.

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem

Beslissing over het gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de project-mer-plicht. Uitbreiding activiteiten Compagnie Belge de Manutention in Gent

Luchtkwaliteit in Menen. 9 februari 2017

Project-m.e.r.-screening

Figurenbundel. MER voor een nieuwe Fysicochemische installatie en uitbreiding van de Deponie. Oktober

Niet-geleide emissies van stof en PM 10 voor op- en overslagactiviteiten van droge bulk goederen

AMV/ /1024. Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zoals herhaaldelijk gewijzigd;

OUD-TURNHOUT RUP De Hoogt Aanvulling screeningsnota

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Niet technische samenvatting Kennisgeving/ontwerp Project MER

Niet technische samenvatting Project MER

Rapportage Sanscrit.nl

Algemene beschrijving

jaarverslag Water 2014

ADVIES VOOR DE M.E.R.-BEOORDELING OVER DE PRODUCTIE VAN PRIMAIR ALUMINIUM BIJ ALUMINIUM DELFZIJL 28 MEI 2001 INHOUDSOPGAVE

17 GEMIDDELD WEEKVERLOOP

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout

Waterkwaliteit 2: Natuur/chemie

MIRA-T Kwaliteit oppervlaktewater. Belasting van het oppervlaktewater met zuurstofbindende stoffen en nutriënten DPSIR

SKIW / KNW - Symposium

RIVM-onderzoek naar Thermphos

MER capaciteitsuitbreiding en hervergunning Cargill Malt te Herent

L. Indicatieve effecten Luchtkwaliteit

Project-MER-Verslag. Project: Uitbreiding van de PTA2- en PTA3-eenheid te Geel. Initiatiefnemer: BP Chembel NV Amocolaan GEEL

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project:

Hervergunning Farm Frites Belgium NV te Lommel

Gemeente Ridderkerk. Rapportage. Berekenen en meten: de Luchtkwaliteit in Ridderkerk 2010

WINDENERGIEPROJECT Zulte - Leiekanaal

Rapportage Sanscrit.nl

MEMO. Onderwerp/Subject: Analyse rapport RIVM Luchtkwaliteit 2012

Gemeente Ridderkerk. Rapportage. Berekenen en meten: de Luchtkwaliteit in Ridderkerk 2009

BIJLAGE 1. Toelichting op lijst van bedrijfsactiviteiten

BETEKENIS VAN HET AFKOPPELINGSBELEID VOOR P-BEDRIJVEN NA DE RECENTE AANPASSING VAN 4 JULI 2003

Uitbreiding olieopslagterminal VOPAK te Rotterdam Europoort Toetsingsadvies over het milieueffectrapport

1. Inleiding. Rapportage Luchtkwaliteit 2012, gemeente Doetinchem 4

Renogen biomassa-wkk te Ham

Belgisch Staatsblad dd

HOOFDSTUK 4. ALGEMEEN BESLUIT

Hervergunning en uitbreiding van Campine NV en Campine Recycling NV in Beerse

RAPPORT LUCHTKKWALITEIT

MIRA 2012 Verspreiding van POP s

Emissie-aanpak en biologisch goed afbreekbare (potentieel) zwarte lijst-stoffen.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project:

Verzoek tot ontheffing van het opstellen van een project-mer: Ontheffingsbeslissing. Project:

BESLUIT: Hoofdstuk I. Vaststelling site. Hoofdstuk II. Uitvoering van het site-onderzoek door de OVAM

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT

PROJECTNUMMER C ONZE REFERENTIE B

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland

Bodemverontreiniging en grondwaterbeheerssysteem Chemours, Baanhoekweg Dordrecht.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven.

PROJECT-MER-VERSLAG. Goedkeuring milieueffectrapport. PTA4 Eenheid. Amocolaan Geel. 27 april2004 PRMER-0021-GK

Jaarverslag Water 2015

Ecologische Duurzaamheid

M.E.R. beoordelingsbesluit

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging

AGENDAPUNT 9 ONTWERP. Onderwerp: Krediet renovatie rwzi De Meern Nummer: Voorstel. Het college stelt u voor om

Luchtkwaliteit in Vlaanderen

Transcriptie:

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING 1 PROCEDURE De initiatiefnemer voor het opstellen van het milieueffectrapport is het bedrijf BASF Antwerpen NV, gevestigd aan de Scheldelaan 800, Haven 726 te 2040 Antwerpen. Het MER wordt opgesteld voor de uitbreiding van het MDI-bedrijf van een momenteel vergunde capaciteit van 335.000 ton MDI/jaar tot een produktiecapaciteit van 600.000 ton MDI/jaar. De vergunningsaanvraag voor deze uitbreiding dient te worden vergezeld van een milieueffectrapport gezien de volgende chemische installaties voor zover niet opgenomen in sub 6 en/of sub 16 voor de behandeling van tussenproducten en vervaardiging van chemicaliën voor de productie of de behandeling van organische chemicaliën met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer onderworpen zijn aan de MER-plicht. In het kader van de MER-plicht werd door een team van erkende deskundigen een milieueffectrapport opgesteld, waarin de volgende disciplines in detail zijn behandeld : bodem en grondwater; oppervlaktewater; lucht; geluid en trillingen; fauna en flora; mens. 2 SITUERING VAN HET PROJECT 2.1 RUIMTELIJKE SITUERING De vestigingsplaats van BASF Antwerpen NV bevindt zich aan de Scheldelaan, op het grondgebied van de stad Antwerpen. Het bedrijf is in het Antwerpse havengebied gelegen en neemt tussen de Schelde en het Kanaaldok B3 een oppervlakte van ca. 597 ha in. Figuur 1 : Topografische kaart met situering van het bedrijfsterrein van BASF Antwerpen NV Figuur 2 : Bedrijfsplattegrond van BASF Antwerpen NV met aanduiding van de blokvelden waarop het MDI-bedrijf is gevestigd De grenzen van het bedrijfsterrein van BASF Antwerpen NV worden in het noorden, het zuiden en het westen gevormd door de Scheldelaan en in het zuidoosten en oosten door het Kanaaldok B3 en het Schelde-Rijnkanaal. Aan de noordelijke zijde van de installaties van BASF Antwerpen NV situeert zich het Schelde-Rijnkanaal met daarachter Nederland. Ten oosten en zuidoosten liggen achter het Schelde-Rijnkanaal respectievelijk de gemeenten Zandvliet en Berendrecht. Aan de zuidelijke kant bevinden zich de Zandvliet- en Berendrechtsluis met daarachter de Antwerpse industriezone, met als dichtste buren de bedrijven Noordnatie en Hessenatie (containerterminals) en Belgian Refining Corporation. In het zuidwesten ligt de nieuwe containerterminal van Noordnatie. Ten zuidwesten en ten westen van BASF liggen respectievelijk Noordnatie en Electrabel. Eveneens in het westen ligt het natuurreservaat Groot buitenschoor met I

daarachter de Schelde. Aan de overzijde van de Schelde, linkeroever, bevinden zich in het zuidwesten en het westen de polders van Doel en het Verdronken land van Saeftinge. De dichtst bijgelegen woonkern is Zandvliet op ca. 2,5 km ten oosten van BASF. Andere woonkernen zijn iets verder van BASF gelegen nl Berendrecht op ca. 4 km ten zuidoosten en Ossendrecht (NL) op ca. 5 km ten noordoosten. De grens met Nederland bevindt zich op zo n 1,5 km van het centrum van het bedrijf terwijl de noordelijke grens van het bedrijfsterrein ongeveer 250-500m van de grens verwijderd is. In het MER worden grensoverschrijdende effecten t.g.v. de activiteiten van BASF Antwerpen NV bekeken. 2.2 ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS Alle installaties zijn vergund tot 21 november 2017. Op 4 januari 2001 werd een uitbreiding van de capaciteit van het MDI-bedrijf tot 335.000 ton MDI/jaar goedgekeurd. 2.3 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN BASF ligt in het noordelijke deel van de Antwerpse haven, in een zone die volgens het gewestplan wordt aangeduid als industriegebied. Figuur 3 : Gewestplan met aanduiding van de ligging van BASF Antwerpen NV Het bedrijfsterrein van BASF is noch in een waterwingebied, noch in een landschappelijk beschermd gebied gelegen. In de omgeving van BASF komen enkele beschermde landschappen, monumenten en stads- en dorpsgezichten voor. Het Groot Buitenschoor en het Galgeschoor, gelegen op respectievelijk 250-500m ten westen en 1 km ten zuiden van de bedrijfsgrens van BASF, zijn natuurreservaten die aangeduid zijn als EG-Vogelrichtlijngebieden. Tevens vallen beide reservaatgebieden onder de Conventie van Ramsar. Ook op de linker Schelde-oever, op ca. 2 km van BASF, bevindt zich een EG-Vogelrichtlijngebied, dat eveneens opgenomen is op de lijst van Ramsargebieden, nl de Beneden-Schelde, Schorren en Polders. De slikken en schorren van de Oude Doel op de linkeroever van de Schelde zijn eveneens aangeduid als Ramsargebied. Op de linkeroever van de Schelde bevindt zich ook het Verdronken Land van Saeftinghe gelegen op ca. 2,5 km van BASF. De Schelde, de Antwerpse havendokken (Kanaaldok B3) en het Schelde-Rijnverbindingskanaal zijn de belangrijkste oppervlaktewaters in de omgeving van BASF. De Schelde en het Schelde-Rijnkanaal dienen te voldoen aan de basiskwaliteitsvoorwaarden terwijl het Kanaaldok B3 dient te voldoen aan de kwaliteitsdoelstellingen voor viswater. Volgens de Seveso-wet inzake de risico s van zware ongevallen bij bepaalde industriële activiteiten dient BASF een omgevingsveiligheidsrapport (OVR) voor haar activiteiten op te stellen. Het OVR voor de uitbreiding van het MDI-bedrijf werd op 14 maart 2003 goedgekeurd (VR03/06). 2.4 BESCHRIJVING VAN DE PROJECTINGREPEN 2.4.1 Constructiefase Tijdens de constructiefase worden beperkte hoeveelheden grond (± 3.000 m³ op blokveld D700 en ± 700 m³ op blokveld E600) worden afgegraven en is een tijdelijke bemaling (± 48 m³/dag gedurende 90 dagen op blokveld D700 en van ± 48 m³/dag gedurende 30 dagen op blokveld E600) noodzakelijk. De nodige veiligheidsmaatregelen worden in acht genomen bij de afbraak van de MDA-eenheid op blokveld E600. De installatie wordt eerst enige tijd met inerte stikstof gespoeld om eventueel nog II

aanwezige vluchtige verbindingen te verwijderen. Daarna wordt de installatie nogmaals gestoomd alvorens te worden afgebroken. De duur van de constructiefase wordt geschat op 6 maanden. 2.4.2 Afbakening van het MER Het onderwerp van dit MER beperkt zich tot de evaluatie van de huidige (335.000 ton MDI/jaar) en toekomstige (600.000 ton MDI/jaar) installaties van het MDI-bedrijf van BASF Antwerpen NV, met name : PRODUKTIEAFDELING Produktie van ruw MDA (methyleendianiline) Produktie van fosgeen Produktie van ruw MDI (methyleendifenyldiisocyanaat) Produktie van monomeer MDA Produktie van monomeer MDI Produktie van MDI-eindprodukten (prepolymeren) NEVENINSTALLATIES Restgasreiniging Voorbehandeling van bedrijfsrestwater Centrale afvalwaterzuivering Tankparken Verlading en verzending 2.4.2.1 Produktieafdeling In een eerste stap wordt ruw MDA gesynthetiseerd uit aniline en formaldehyde in een zoutzure oplossing. Door neutralisatie ontstaat een zoutoplossing en een organische fase. De organische fase wordt gewassen en door destillatie wordt ruw MDA afgescheiden. De zoutoplossing en het waswater wordt naar de restwatervoorbehandeling gestuurd. Het ruw MDA wordt ofwel gebruikt voor de synthese van MDI ofwel voor de aanmaak van monomeer MDA (MMDA). Fosgeen wordt gesynthetiseerd uit CO en Cl 2 in de fosgeenbunkers. Fosgeen wordt niet opgeslagen maar onmiddellijk ingezet voor de produktie van ruw MDI. Ruw MDI wordt gesynthetiseerd uit ruw MDA en fosgeen, waarbij monochloorbenzeen fungeert als oplosmiddel. Door het gebruik van fosgeen als reagens, wordt ook deze reactie uitgevoerd in de fosgeneringsbunkers. Uit het reactiemengsel wordt eerst fosgeen gestript en vervolgens monochloorbenzen door destillatie afgescheiden. Een deel van het ruw MDA wordt door destillatie gezuiverd tot monomeer MDA (MMDA, zuiver 4,4 - isomeer). Het ruw MDI word door destillatie gescheiden in drie fracties : monomeer MDI (MMDI, zuiver 4,4 -isomeer), MDI (mengsel van 4,4 - en 2,4 -isomeer) en polymeer MDI (PMDI, meerkernige isomeren). Een deel van het MMDI wordt omgezet tot prepolymeren. Hiervoor worden ofwel kleine hoeveelheden polyetherolen gedoseerd, waardoor prepolymeren met beperkte ketenlengte worden gevormd ofwel wordt een katalysator toegevoegd waardoor een carbodiimide wordt gevormd met vrijstelling van CO 2. III

2.4.2.2 Neveninstallaties RESTGASREINIGING De afgassen van de fosgeneringsbunkers worden gedeeltelijk behandeld in een loogwasser. De rest wordt zonder voorbehandeling in de atmosfeer geloosd. Wanneer de concentratie aan fosgeen in deze afgassen te hoog oploopt, wordt enkel nog de fractie die over de loogwasser gaat, afgezogen. De afgassen van de installaties voor de produktie van fosgeen en ruw MDI worden eerst met water en vervolgens met loog gewassen. Daarna worden ze in een naverbrandingsoven met nageschakelde loogwasser op blokveld E600 geleid. Op deze naverbrandingsoven zijn eveneens de restgassen van de ruw MDA synthese en van de restwaterstripping van de ruw MDA synthese op blokveld E600 afgeleid. Wanneer deze naverbrandingsoven buiten dienst is, worden de afgassen afgeleid naar de respectievelijke fakkels (1 per blokveld). De fakkel op blokveld D700 werkt continu voor de verwerking van de afgassen van de restwaterstripping van de ruw MDA synthese op blokveld D700. VOORBEHANDELING VAN BEDRIJFSRESTWATER De zoutoplossing en het waswater van de ruw MDA synthese wordt naar de restwatervoorbehandeling gestuurd, alvorens naar de centrale waterzuivering te gaan. De restwatervoorbehandeling bestaat uit een wassen met tolueen (verwijderen van aniline) gevolg door een stripping voor de verwijdering van tolueen. De restgassen van de stripping op blokveld E600 gaan naar de naverbrandingsoven, de restgassen van de stripping op blokveld D700 naar de continue fakkel. CENTRALE WATERZUIVERING De waterzuivering van BASF Antwerpen NV omvat een fysico-chemisch, een mechanisch en een biologisch gedeelte. Zij is opgebouwd uit volgende stappen: neutralisatie zandvang twee beluchtingsbekkens met nitrificatie/denitrificatie stap drie nabezinkingsbekkens twee slibindikkers en slibontwatering TANKPARKEN Op ieder blokveld bevindt zich een tankpark. De meeste opgeslagen produkten (MDI, MMDI, PMDI, ) hebben een zeer lage dampspanning zodat de emissies in de atmosfeer zeer beperkt blijven. Opslagtanks van meer vluchtige produkten (aniline, ruw MDA) zijn steeds op een emissiebeperkende maatregel aangesloten. De opslagtanks zijn met centrale emissiepunten verbonden waarop al dan niet een emissiebeperkende maatregel is voorzien. VERLADING EN VERZENDING Alle grondstoffen voor de MDI produktie worden door andere eenheden op het terrein van BASF Antwerpen NV via het interne pijpleidingennet toegeleverd. Dit zal ook in de toekomst zo zijn, eventueel met uitzondering van chloor dat eventueel gedeeltelijk aan de centrale chloorpijpleiding in de Antwerpse haven zal worden onttrokken. IV

Het HCl, dat als nevenprodukt van de ruw MDI produktie ontstaat, wordt eveneens via het interne pijpleidingennet aan andere eenheden op het terrein van BASF Antwerpen NV toegeleverd. Enkel de eindprodukten MDI (ruw MDI, MMDI, PMDI), MMDA, en prepolymeren worden voor verdere verwerking door externe bedrijven afgevoerd. Hiervoor worden volgende transportmodi ingezet : Eindprodukt MDI MMDA Prepolymeren Hoeveelheid afgevoerd per transportmodus Huidige situatie Toekomstige situatie ton/jaar # bewegingen ton/jaar # bewegingen Vrachtwagen 265.000 10.600 440.000 17.600 Spoorweg 10.000 90 20.000 150 Schip 20.000 5 100.000 25 Spoorweg 6.000 240 15.000 600 Vrachtwagen 40.000 1.600 40.000 1.600 Gezien de afnemers in hoofdzaak kleinere bedrijven zijn (polyurethaanproducenten) en gezien strenge zuiverheids- en uitrustingseisen gesteld worden aan de voor het transport gebruikte recipiënten, gebeurt het transport veelal per tankwagen. Slechts een kleine hoeveelheid van het MDI wordt per schip of per spoor getransporteerd. Alle MMDA wordt per spoor getransporteerd. Bij de verlading van MDI produkten in vrachtwagens/tankwagens kunnen gassen vrijkomen, die via verschillende emissiepunten worden geëmitteerd. Deze tankwagens zijn steeds vooraf met stikstof geïnertiseerd. Sommige verladingen gebeuren met een pendelleiding (dampretourleiding) zodat in dit geval geen emissies te verwachten zijn. Ander verladingen zijn via een afscheider aangesloten op het emissiepunt. De stikstof, die mogelijks sporen van MDI bevat (lage dampspanning) wordt in dit geval via een tussenvat (afscheiden van mogelijk aanwezige aërosolen) naar het emissiepunt geleid. 2.5 ALTERNATIEVEN De uitbreiding wordt gerealiseerd op een site waar een jarenlange ervaring is met de milieu- en veiligheidsaspecten van MDI en waar de nodige voorzieningen voor handen zijn. Locatie-alternatieven binnen Vlaanderen en op het terrein zelf dringen zich dus niet op. Bij de uitbreiding wordt maximaal rekening gehouden met de know-how van alle MDI-bedrijven binnen de BASF-groep. Tijdens de startvergadering werd gevraagd om na te gaan of alternatieven voorhanden zijn voor de continue fakkel op blokveld D700, waarin een aantal reststromen worden behandeld. Rekening houdend met de samenstelling en debiet van de reststromen komen volgende technieken mogelijks in aanmerking : cryogene condensatie; regeneratieve aktief kool adsorptie; aansluiten op de naverbrandingsoven op blokveld E600. V

Gezien de te behandelen restgastroom verzadigd is met waterdamp, is de toepassing van cryogene condensatie technisch niet mogelijk. Het gebruik van regeneratieve actief kool adsorptie genereert geen NO x, CO of HCl maar de VOS-emissies tijdens de absorptiefase zijn 10 maal hoger dan bij de continue fakkel. Bovendien moet ook nog met emissies in de regeneratiefase rekening worden gehouden. Deze emissies konden niet worden bepaald maar dienen als zeer significant te worden beschouwd. Indien deze bijkomende restgasstroom zou worden aangesloten op de naverbrandingsoven van blokveld E600 dient het ovenlichaam te worden aangepast om een voldoende verblijftijd te garanderen en dient bovendien de alkalische scrubber te worden vervangen, gezien deze momenteel tegen zijn limiet aan wordt bedreven. Deze aanzienlijke investeringskost moet worden gemaakt voor de verwerking van een restgasstroom die in essentie Cl-vrij is. Bovendien levert deze maatregel enkel een reductie op van de CO-emissies, die niet kritisch zijn, noch naar luchtkwaliteit, noch naar bijdrage van het MDI-bedrijf toe. Hierdoor kan gesteld worden dat het gebruik van de continue fakkel een valabele oplossing is voor het verwerken van deze restgastromen. 3 EFFECTBEOORDELING 3.1 BODEM EN GRONDWATER 3.1.1 Huidige situatie Ter hoogte van de drie blokvelden worden overschrijdingen voor zware metalen, PAK's en minerale olie teruggevonden in de bodem en /of het grondwater die de 80% bodemsaneringsnorm overschrijden. Deze worden toegeschreven aan de kwaliteit van het materiaal waarmee het terrein in de jaren '60 werd opgehoogd. Deze verhoogde concentraties worden beschouwd als geen ernstige bedreiging voor bodem en grondwater. Wat betreft de meer site-specifieke analyses worden ter hoogte van blokveld D700 verhoogde concentraties aan monochloorbenzeen in het grondwater teruggevonden, die vermoedelijk te wijten zijn aan een lek met monochloorbenzeen in het verleden (historische verontreiniging). Na de calamiteit werd het grondwater bemaald om de omvang ervan te beperken. Wat betreft het blokveld F600 wordt in het grondwater een overschrijding van de 80% bodemsaneringsnorm voor benzeen en een verhoogde concentratie aan aniline en monochloorbenzeen teruggevonden. Deze concentraties worden toegeschreven aan de MDI-2 installatie op het blokveld E600. Aangezien er sinds 1995 geen calamiteit is vastgestelde wordt de verontreiniging als historisch beschouwd waar geen verder onderzoek is vereist. Grond en/of grondwaterverontreiniging kan ontstaan tengevolge van mogelijke incidenten of door lekken bij opslag en overslag van hoofdzakelijke vloeibare producten. Het huidig gebruik van de blokvelden bestaat naast opslag van vloeibare en gasvormige basis- en eindproducten uit de productie van ruw MDA, fosgeen, ruw MDI, monomeer MDA, monomeer MDI en MDI-eindproducten. In de huidige situatie wordt de kans op bodem-en grondwaterverontreiniging ter hoogte van de risicolocaties als minimaal beschouwd. 3.1.2 Toekomstige situatie De nieuwe situatie is een uitbreiding van de huidige. De veranderingen wat betreft de discipline bodem en grondwater doen zich enkel voor op blokveld E600 en D700. De effecten rond verdichting en vernietiging van de bodemstructuur en grondverzet tijdens de constructiefase kunnen als weinig relevant effect beschouwd worden. Het beperkt grondverzet van de afgegraven grond wordt bij gebruik als weinig relevant tot beperkt positief geëvalueerd, respectievelijk bij gebruik binnen de kadastrale werkzone of bij afvoer naar een verwerkingsinstallatie. De VI

grondwaterbemalingen op blokveld D700 en E600 zullen omwille van het tijdelijk effect van de winning en omwille van de beperkt aanwezige concentraties aan o.a. monochloorbenzeen en aniline zowel kwantitatief als kwalitatief als beperkt negatief kunnen worden beschouwd. Accidentele bodemverontreiniging is mogelijk tijdens de constructiefase, waar onmiddellijk dient ingegrepen te worden. Grond en/of grondwaterverontreiniging tijdens de exploitatiefase kan ontstaan tengevolge van mogelijke incidenten of lekken tijdens het productieproces of door lekken bij opslag en overslag van hoofdzakelijke vloeibare producten. Gezien de nieuwe installatie conform VLAREM II zal worden aangelegd zijn de risico s naar bodemverontreiniging in deze nieuwe situatie beperkt. Bij het optreden van noodsituaties of calamiteiten beschikt BASF over een bedrijfsbrandweer die onmiddellijk kan optreden. Bodemverontreiniging door luchtdepositie is te verwaarlozen. 3.1.3 Milderende maatregelen Tijdens de constructiefase dient een technische verslag met een zoneringsplan en een opmetingstabel te worden opgesteld voor de af te graven zones op de blokvelden D700 en E600, waar een evaluatie dient te gebeuren naar het mogelijk hergebruik van de bodem binnen de kadastrale werkzone. Als milderende maatregel wordt tevens een monitoring op regelmatige tijdstippen van de grondwaterkwaliteit tijdens bemaling voorgesteld. Het opgepompte grondwater dient verspreid te worden conform VLAREM II voorschriften voor bronbemalingen en draineringen. Het uitvoeren van een periodiek vijfjaarlijks bodemonderzoek ter hoogte van de risicolocaties is voldoende voor het opsporen van toekomstige bodemverontreiniging. Het uitwerken van een milieuzorgsysteem moet instaan voor een efficiënte preventie en/of interventie van schadegevallen. Accidentele bodemverontreinigingen tijdens het gebruik en het onderhoud van het machinepark moeten onmiddellijk gesaneerd worden. De putten met restwater dienen voorzien te worden van een een controlemogelijkheid voor lekken door middel van (bestaande) peilbuizen. 3.2 OPPERVLAKTEWATER 3.2.1 BESCHRIJVING EN KWALITEITSBEPALING VAN DE ONTVANGENDE OPPERVLAKTEWATEREN Het restwater afkomstig van de processen en het hemelwater dat in contact komt met de installaties wordt samen met het sanitair restwater na biologische zuivering afgevoerd naar de Schelde (lozingspunt BASF-1). Het koelwaterspui wordt naar het Kanaaldok B3 (lozingspunt BASF-2) en het Schelde-Rijnkanaal (lozingspunt BASF-3) afgeleid. Zowel de Schelde als het Kanaaldok B3 en het Schelde-Rijnkanaal (Antwerpse Havendokken) worden in beschouwing genomen in dit MER. Om de invloed van de lozing van afvalwater op de kwaliteit van het ontvangende water te kunnen inschatten, dient de kwaliteit van het ontvangende water bekend te zijn. Algemeen kan, aan de hand van de fysico-chemische gegevens uit het meetnet van de Vlaamse MilieuMaatschappij (VMM), worden besloten dat zowel de Schelde als de dokken stroomopwaarts van de lozingspunten BASF-1 en BASF-2 nog niet volledig aan de kwaliteitsdoelstellingen voldoen en een matige kwaliteit hebben. Globaal gezien is in functie van de tijd een verbetering merkbaar, met uitzondering van enkele parameters waarvoor ofwel een plotse sterke stijging (CZV in 2003) ofwel continue overschrijdingen (nitriet, Cd) van de waterkwaliteitsdoelstellingen vastgesteld worden. Stroomafwaarts VII

van de lozingspunten BASF-1 en BASF-2 zijn er geen gegevens beschikbaar, en kan geen specifieke beschrijving van de waterkwaliteit van de havendokken worden gegeven. Algemeen gezien is het water in het Schelde-Rijnkanaal stroomopwaarts van de lozingspunten van BASF van een goede fysico-chemische kwaliteit. Stroomafwaarts van het lozingspunt BASF-3 wordt ook een goede kwaliteit vastgesteld. Voor de geselecteerde meetpunten op de Schelde, het Kanaaldok B3 en het Schelde-Rijnkanaal werd de biologische kwaliteit in de periode 2000 2003 niet bepaald. 3.2.2 BESPREKING EN BEOORDELING VAN DE MILIEUEFFECTEN Als beoordelingscriteria kan worden verwezen naar de kwaliteitsdoelstellingen van de ontvangende waterloop (Schelde) zoals deze reeds werden aangegeven in VLAREM II (Bijlage 2.3.1). Tevens kunnen de waarden worden vergeleken met de Nederlandse Maximaal Toelaatbare Risiconiveaus (MTRs). Indien de concentraties aan verontreinigde stoffen in het afvalwater vergeleken worden met de voor BASF ANTWERPEN NV opgelegde lozingsnormen dan blijkt dat BASF ANTWERPEN NV in de huidige toestand en na uitbreiding aan de opgelegde voorwaarden in de lozingsvergunning voldoet. Indien in de toekomst zou moeten voldaan worden aan de richtwaarden (vanaf 24/10/2004), dan kunnen deze vermoedelijk niet gehaald worden voor bepaalde parameters (CZV en totale fosfor). Ook in de huidige situatie worden deze richtwaarden momenteel nog niet gehaald en de invloed van de uitbreiding van het MDI-bedrijf op deze parameters is beperkt. Wat betreft de ingeschatte huidige bijdrage tot de vuilvracht van de Schelde kan worden opgemerkt dat de bijdragen momenteel en in de toekomst laag zijn voor ammonium (< = 2,2 % resp. < = 2,3 %). De uitbreiding zal de bijdrage voor geen enkele component met meer dan 0,3 % doen toenemen. Gezien er voor de CZV momenteel reeds een normoverschrijding opgemerkt wordt in de 2 relevante meetpunten in de Schelde, mag verwacht worden dat de toekomstige stijging in vuilvrachtbijdrage door BASF Antwerpen NV, een verdere, zij het beperkte, stijging van de CZV-concentratie in de Schelde zal teweegbrengen. Bij vergelijking van de concentraties aan verontreinigende stoffen in het afvalwater met de waterkwaliteitsdoelstellingen voor de Schelde blijkt dat de concentraties in het effluent van de WZI momenteel en in de toekomst voor 3 parameters (CZV, BZV en totale P) hoger liggen dan de kwaliteitsdoelstellingen. Dit betekent dat enkel voor deze 3 parameters moet worden nagegaan of de lozing een mogelijk negatief effect kan hebben op de ontvangende waterloop, gezien voor concentraties lager dan de kwaliteitsdoelstelling niet met negatieve effecten op de waterkwaliteit en op fauna en flora dient rekening te worden gehouden. Bij toetsing aan de Nederlandse MTR-waarden van de concentraties aan verontreinigde stoffen in het afvalwater blijkt dat er slechts MTR-waarden beschikbaar zijn voor drie parameters. Voor 1 parameter (totale stikstof) ligt de effluentconcentratie hoger dan de MTR-waarde. Ook de MTR-waarde is een in Nederland afgeleide veilige concentratie waaronder niet voor negatieve effecten op het ontvangende water of de fauna en flora dient rekening te worden gehouden. In verhouding met het gemiddelde debiet van de Schelde (360.000 m³/h) zullen de maximale concentraties in het lozingswater afkomstig van BASF ANTWERPEN NV evenwel worden verdund met een factor 304. Na de uitbreidingen zal dit een verdunningsfactor van 301 worden. Dergelijke verdunning resulteert in een klein effect van de lozing van het afvalwater van BASF ANTWERPEN NV op de Schelde. Hoewel het volume van het geloosde afvalwater toeneemt en de vuilvracht voor sommige parameters (CZV, BZV, aniline) in zeer beperkte mate stijgt, kan toch besluitend gesteld worden dat de uitbreiding VIII

van het MDI-bedrijf bij BASF ANTWERPEN NV geen significante effecten tot gevolg zal hebben op de waterkwaliteit van de Schelde. Wat betreft de afvoer van koelwaterspui naar het Kanaaldok B3 en het Schelde-Rijnkanaal blijft het debiet van deze waterstroom zowel voor als na de uitbreiding van BASF ANTWERPEN NV gelijk en worden er geen significante impacten verwacht op het oppervlaktewater. 3.2.3 AANBEVELINGEN EN MILDERENDE MAATREGELEN Uit de evaluatie van de concentratie in het geloosde effluent van de waterzuivering blijkt dat slechts voor 4 parameters (CZV, totaal stikstof, totaal fosfor en fluoride) nog niet aan de door de overheid opgelegde streefwaarden kan voldaan worden. De uitbreiding van het MDI-bedrijf heeft enkel een beperkte impact op de concentratie van CZV in het geloosde effluent, die zal stijgen van 130 tot 133 mg/l (streefwaarde voor CZV is 125 mg/l). In de loop van 2005 zal een uitbreiding van de centrale waterzuivering van BASF in bedrijf worden genomen (derde beluchtingsbekken, anoxische voor denitrificatie en 2 bijkomende nabezinkers). Het effect van deze uitbreiding zal slechts na ongeveer 1 jaar kunnen geëvalueerd worden. Rekening houdend met het gegeven van de geplande uitbreiding van de waterzuivering en de zeer beperkte impact van de uitbreiding van het MDI-bedrijf op de samenstelling van het geloosde effluent, kan gesteld worden dat momenteel geen bijkomende milderende maatregelen noodzakelijk zijn. 3.3 LUCHT 3.3.1 Huidige situatie Bij het MDI-bedrijf van BASF Antwerpen NV zijn verschillende geleide en niet-geleide emissiebronnen aanwezig. De belangrijkste stoffen, die als gevolg van de activiteiten van het MDI-bedrijf worden uitgestoten zijn CO, monochloorbenzeen, KWS (als CH 4 ), roet en HCl. In mindere mate wordt ook nog NO x, MDI en Cl 2 uitgestoten. De voornaamste bronnen binnen het MDI-bedrijf zijn de afgassen van de fosgeneringsbunkers (monochloorbenzeen) en de drie fakkels (CO, KWS (als CH 4 ), roet en HCl). De emissie van MDI is hoofdzakelijk toe te schrijven aan niet-geleide emissies bij afvullen en op- en overslag. De uitgestoten hoeveelheden van alle polluenten werden door middel van metingen en berekeningen bepaald. Als gevolg van de uitbreiding zal de uitstoot van CO, KWS (als CH 4 ), roet en MDI proportioneel met de produktiehoeveelheid toenemen. De emissies van monochloorbenzeen, HCl, NO x en Cl 2 stijgen eveneens maar minder dan proportioneel. Het aandeel van het MDI-bedrijf in de totale emissie van BASF Antwerpen NV is minimaal (CO, VOS) tot verwaarloosbaar (stof, NO x ) en dit zal als gevolg van de uitbreiding niet wijzigen. De specifieke uitstoot (per ton produkt) van BASF Antwerpen NV is sinds 1992 significant gedaald voor alle polluenten. Voor de bepaling van de actuele luchtkwaliteit werd voor NO x en monochloorbenzeen gebruik gemaakt van de resultaten van het VMM netwerk in de omgeving van BASF Antwerpen NV. Voor stof werden de waarden van de interpolatiekaarten van VMM gehanteerd, terwijl voor CO het gemiddelde van 5 stations in Vlaanderen werd gebruikt. Voor MDI werd de PEC-waarde (predicted environmental concentration) voor lucht gehanteerd. Voor HCl werd gebruik gemaakt van literatuurwaarden. 3.3.2 Effectbespreking Om de verspreiding van de polluenten in de huidige en toekomstige situatie na te gaan, werd gebruik gemaakt van het luchtverspreidingsmodel van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO), het IFDM-model. De dispersieberekeningen werden doorgevoerd voor de polluenten NO x, CO, roet, monochloorbenzeen, MDI en HCl. IX

Voor NO x, CO en roet is de bijdrage van het MDI-bedrijf lager dan 0,1% van zowel de actuele luchtkwaliteit als de kwaliteitsdoelstelling ter hoogte van de meest beïnvloedde woonzone (Zandvliet) en van het meest beïnvloedde natuurgebied (Groot Buitenschoor) en dit zowel voor de huidige als voor de toekomstige situatie. Dergelijk lage bijdrage kan als niet significant worden beoordeeld. De bijdrage van het MDI-bedrijf voor monochloorbenzeen tot de actuele luchtkwaliteit is significant ter hoogte van de meest beïnvloedde woonzone (Zandvliet) en van het meest beïnvloedde natuurgebied (Groot Buitenschoor) en zal naar de toekomst toe verder stijgen. Het MDI-bedrijf van BASF Antwerpen NV is een belangrijke bron van monochloorbenzeen in het gebied. De berekende toekomstige immissieconcentraties (0,05 µg/m³ t.h.v. Zandvliet en 0,1 µg/m³ t.h.v. het Groot Buitenschoor) bedragen slechts een fractie van de indicatieve kwaliteitsdoestelling voor deze component (460 µg/m³), zodat kan gesteld worden dat zich zowel naar de actuele luchtkwaliteit als naar de bijdrage van het MDI-bedrijf hierin geen problemen stellen. De bijdrage van het MDI-bedrijf voor MDI tot de PEC-waarde voor lucht voor deze component is significant ter hoogte van de meest beïnvloedde woonzone (Zandvliet) en van het meest beïnvloedde natuurgebied (Groot Buitenschoor) en zal naar de toekomst toe verder stijgen. Toch stelt zich ook voor deze component geen probleem naar de luchtkwaliteit toe, gezien de maximale toekomstige bijdrage ter hoogte van het Groot Buitenschoor slechts 0,1% van de indicatieve kwaliteitsdoelstelling voor deze component bereikt. De bijdrage van het MDI-bedrijf voor HCl tot de laagste concentraties, die in de literatuur werden teruggevonden, zijn eveneens significant ter hoogte van de meest beïnvloedde woonzone (Zandvliet) en van het meest beïnvloedde natuurgebied (Groot Buitenschoor). Toch blijft de toekomstige bijdrage ter hoogte van het Groot Buitenschoor beperkt tot maximum 1% van de Vlarem II richtwaarde en 0,5% van de Vlarem II grenswaarde. Er stelt zich m.a.w. dus ook geen probleem naar de luchtkwaliteit toe voor deze parameter. De immissieconcentraties voor geurgevoelige componenten zijn zo laag dat niet met potentiële geurhinder rekening moet worden gehouden. Gezien de zeer beperkte immissiebijdrage voor NO x is de bijdrage van het MDI-bedrijf tot de zure depositie in het gebied eveneens niet significant. 3.3.3 Milderende maatregelen Uit de beschrijving van de emissiesituatie is reeds gebleken dat in het MDI-bedrijf maximaal maatregelen worden genomen om de emissies naar de lucht te beperken. Bij de alternatieven werd nagegaan welke alternatieven mogelijk zijn voor het gebruik van de continue fakkel op blokveld D700 voor de verwerking van de reststromen. Geen enkel van de voorgestelde alternatieven levert milieuwinst op voor alle polluenten. Bij het gebruik van regeneratieve aktief kool adsorptie moet rekening gehouden worden met een vertienvoudiging van de VOS-emissies tijdens de adsorptiefase en bijkomende significante emissies (naar lucht of water naargelang de gekozen regeneratietechniek) tijdens de regeneratiefase, die echter niet konden begroot worden. Het aansluiten van deze restgasstromen op de naverbrandingsoven op blokveld E600 vereist een aanpassing van het ovenlichaam en een volledige nieuwe alkalische scrubber voor de verwerking van een gasstroom die in essentie chloorvrij is. Bovendien wordt door dit aansluiten op de naverbrandingsoven enkel voor CO een reductie bekomen. Gezien CO, noch naar de luchtkwaliteit toe, noch naar de immissiebijdrage van het MDI bedrijf toe, een kritische parameter is, is deze maatregel niet kostenefficiënt te noemen. Het gebruik van de continue fakkel (type TNON) is dan ook een valabele oplossing voor de verwerking van de restgasstromen op blokveld D700. Het is vanzelfsprekend dat alle geleide emissiepunten ook na de uitbreiding aan de Vlarem II grenswaarden moeten blijven voldoen. Hierdoor dient het bestaande monitoringprogramma ook na de uitbreiding te worden verdergezet. X

3.4 GELUID EN TRILLINGEN 3.4.1 Beschrijving studiegebied en gehanteerde methodologie Voor het opstellen van het MER voor het gedeelte geluid werd er enerzijds gesteund op de immissiemetingen van het omgevingsgeluid die werden uitgevoerd door het labo A.T.F. van de K.U.Leuven en van het Bestuur Algemeen Milieubeleid van AMINAL (meetnet Anne) en anderzijds op het geluidskadaster dat werd opgesteld door Aib-Vinçotte Ecosafer. Het geluidsvermogenniveau van de blokvelden van het MDI bedrijf actuele situatie - werd bepaald op basis van gemeten geluidskaarten met behulp van de methode EMOLA. Het geluidsvermogenniveau van de blokvelden van het MDI bedrijf na capaciteitsuitbreiding werd ingeschat op basis van de actuele situatie en de beschikbare gegevens betreffende het geluidsvermogenniveau van de relevante bijkomende geluidsbronnen, die ter beschikking werden gesteld door de geluidsdeskundigen van BASF Ludwigshafen. Tevens werd er rekening gehouden met bronnen die wegvallen en / of binnen in gebouwen worden geplaatst. Het studiegebied voor de discipline geluid werd, overeenkomstig de bepalingen van Vlarem II, beperkt tot op 200 m van de rand van het industrieterrein. Er zijn geen woningen die zich binnen dit gebied bevinden. 3.4.2 Beschrijving van de referentiesituatie Ter bepaling van het oorspronkelijk omgevingsgeluid voor het MDI bedrijf werd er in eerste instantie gesteund op de metingen die zijn uitgevoerd door het Labo A.T.F van de K.U.Leuven en op de meetgegevens van het meetnet Anne van het Bestuur Algemeen Milieubeleid van AMINAL (welke werden verwerkt door het Labo A.T.F. van K.U.Leuven). De volgende drie immissiepunten werden in beschouwing genomen : Grote Buitenschoor ten westen, Vydtpolder ten noorden en Zoutedijk te Zandvliet ten oosten. Het is belangrijk het oorspronkelijk omgevingsgeluid te beschouwen op 200 m afstand van het industriegebied en dit in overeenstemming met de technische bepalingen van Vlarem II. Rekening houdend enerzijds met het gemiddeld LA95,1h-niveau gedurende de nachtperiode van de meest recente meetcampagne voor de meewindsituatie en anderzijds met de geluidsafnamekromme zoals bepaald in het globale MER, werd het specifiek geluid van BASF bepaald op 200 m van het industriegebied (valt samen met de terreingrens van BASF). Als relevante waarde van het gemiddeld LA95,1h niveau van het omgevingsgeluid op 200 m van de rand van het industriegebied werd het specifiek geluid van BASF genomen zoals bepaald in de volgende tabel. Oorspronkelijk omgevingsgeluid op 200 m van het industriegebied (benadering) Immissie db(a) Spreiding Tegenwind - meewind db(a) RP 1 Ten westen Grote buitenschoor 46.5 41 47 RP 2 Ten noorden Vydtpolder 52 Niet gekend RP 3 Ten oosten Zandvliet 51 43 52 3.4.3 Beschrijving van de geluidsemissie Voor de beschrijving van de geluidsemissie van het MDI bedrijf werd er hoofdzakelijk geteund op het globale geluidskadaster van BASF Antwerpen. In het kader van dit geluidskadaster werd het geluidsvermogenniveau van de betrokken blokvelden van het MDI bedrijf bepaald op basis van gemeten XI

geluidskaarten met de methode EMOLA. De geluidsvermogenniveaus van de actuele situatie (dus vóór capaciteitsuitbreiding) zijn dus vrij goed gekend : blokveld D700 = 116.1 db(a), blokveld E600-zuid = 114.3 db(a) en F600-zuid = 114.4 db(a). Voor het bepalen van het geluidsvermogenniveau van het MDI-bedrijf na de geplande capaciteitsuitbreiding (van 335.000 Ton/j naar 600.000 Ton/j) werd er voornamelijk gesteund op een interne geluidsstudie van BASF Ludwigshafen Duitsland (document 30103/1 van 7.2.2003) betreffende deze capaciteitsuitbreiding. De geluidsvermogenniveaus van de relevante geluidsbronnen, welke in het kader van de capaciteitsuitbreiding van het MDI-bedrijf, gaan bijkomen, verdwijnen of waaraan significante veranderingen plaatsvinden, staan in deze studie in detail omschreven. Algemeen kan men stellen dat het globaal geluidsvermogenniveau van de blokvelden van het MDI bedrijf niet zal wijzigen. De meest relevante wijziging is de nieuwe MDA-2 lijn en MMDI-3 eenheid helemaal ten noorden van het blokveld. Deze bijkomende installaties hebben een geluidsvermogenniveau van 106 db(a) hetgeen verwaarloosbaar is t.o.v. het globale geluidsvermogenniveau. Gezien de ligging helemaal ten noorden van het blokveld is er een lichte wijziging in het immissierelevante geluidsvermogenniveau. 3.4.4 Beschrijving en beoordeling van de effecten De geluidsoverdrachtsberekeningen tonen aan dat het verschil tussen het specifiek geluid van de actuele toestand en dit van de toestand na capaciteitsuitbreiding beperkt blijft tot 0.2 db(a) hetgeen kleiner is dan de tolerantie op de overdrachtsberekeningen. Dit betekent dat de bijkomende geluidsimpact verwaarloosbaar is. Het specifiek geluid van het MDI bedrijf na capaciteitsuitbreiding ligt bovendien lager dan de limietwaarde van Vlarem II die van toepassing zijn voor nieuwe inrichtingen. 3.4.5 Milderende maatregelen In het kader van de capaciteitsuitbreiding van het MDI-bedrijf werden een aantal geluidswerende maatregelen genomen. Mede dankzij deze maatregelen kan men stellen dat, op basis van de beschikbare gegevens, het globale geluidsvermogenniveau quasi onveranderd blijft na de capaciteitsuitbreiding. 3.5 FAUNA EN FLORA 3.5.1 Referentiesituatie De afbakening van het studiegebied door een cirkel met een straal van 2,5 km rond de terreingrenzen van BASF ANTWERPEN NV gaat uit van de hoger besproken, mogelijke invloedssfeer van het bedrijf op het vlak van milieuhinder en in het bijzonder de invloed op fauna en flora. De vestiging van BASF ANTWERPEN NV is in een industriegebied gelegen. Rondom het industrieterrein, waarin BASF ANTWERPEN NV gelegen is, bevinden zich een aantal natuurgebieden, met name het Groot Buitenschoor en het Galgeschoor. Verder kunnen nog de slikken en schorren van de "Oude Doel" en het verdronken land van Saeftinghe geciteerd worden. Het dichtst bijgelegen natuurgebied is Het Groot Buitenschoor, gelegen op ongeveer 250-500 m van de terreingrenzen van BASF ANTWERPEN NV, waar de productie plaatsvindt. Dit reservaat ligt op ca. 1.300 m ten westen van het MDI-bedrijf. Dit slikken- en schorrengebied bezit een bijzondere biologische waarde voor avifauna en wordt niet enkel aangeduid als EG-Vogelrichtijngebied maar ook als EG-Habitatrichtlijngebied en Ramsargebied. Het Groot Buitenschoor wordt op de Biologische Waarderingskaart als biologisch zeer waardevol aangeduid. XII

3.5.2 Effectbespreking Rekening houdend met de invloedsfeer, zoals die in het bijzonder uit de disciplines water, lucht en geluid volgen, zijn de potentiële effecten in essentie gelimiteerd tot het meest nabij gelegen natuurreservaat namelijk het Groot Buitenschoor en de Schelde. Mogelijke effecten kunnen teruggebracht worden tot effecten via luchtverontreiniging, waterverontreiniging en effecten van geluid en lichthinder. Op basis van de berekende immissiewaarden kan besloten worden dat de door het MDI-bedrijf geëmitteerde gassen ter hoogte van het Groot Buitenschoor noch directe, noch indirecte (via verzuring) schadelijke effecten op planten of cultuurgewassen zullen veroorzaken. Andere waardevolle gebieden zijn verderaf gelegen en de berekende immissiebijdrage van het MDI-bedrijf is hier lager zodat zich ook in deze gebieden geen nadelige effecten zullen voordoen. Ook door lozing van afvalwater worden geen schadelijke effecten op waterorganismen verwacht. Na verdunning in de Schelde liggen de concentraties van alle geloosde componenten immers lager dan de basiskwaliteitsdoelstellingen van Vlarem II. Omtrent aniline zijn geen kwaliteitsdoelstellingen beschikbaar. Voor aniline worden de lozingsnormen zowel in de huidige als de geplande situatie gerespecteerd. Via literatuurstudie blijkt dat de effluentconcentraties voor aniline lager liggen dan de laagste concentraties die effecten teweegbrengen voor éencelligen, vissen en schaaldieren zodat niet moet gevreesd worden voor effecten op de levende organismen in de Schelde. Er werden in het kader van dit MER omgevingsmetingen uitgevoerd op 200 m van het industriegebied ter hoogte van het Groot Buitenschoor. Volgens deze meting ligt het oorspronkelijk omgevingsgeluid, afhankelijk van de windrichting (tegenwind-meewind), ter hoogte van het Groot Buitenschoor tussen 41 en 47 db(a) (LAeq), wat betekent dat het Groot Buitenschoor niet tot beperkt verstoord is voor avifauna. Er kan eveneens geconcludeerd worden dat het huidige omgevingsgeluid in het Groot Buitenschoor rond de drempelwaarden voor geluidsverstoring ligt. Op basis van de beschikbare berekeningen uit de discipline geluid kan echter besloten worden dat het specifieke geluid van het MDI-bedrijf geen aanleiding zal geven tot verstoring van de avifauna in het Groot Buitenschoor. Rekening houdend met de afstand van de terreinen van BASF ANTWERPEN NV, waar productie plaatsvindt tot het meest nabijgelegen natuurreservaat Groot Buitenschoor en gelet op het feit dat tussen de nieuw te bouwen eenheden en het Groot Buitenschoor nog de Scheldelaan en een aantal bedrijven (Noordnatie ten zuidwesten en Electrabel ten Westen van BASF) gelegen zijn, kan aangenomen worden dat de verlichting van BASF ANTWERPEN NV niet tot significante effecten zal leiden in het Groot Buitenschoor. Gezien de afstand (1.300 m) tot het MDI-bedrijf zal de lichtsterkte in het Groot Buitenschoor in normale omstandigheden niet significant toenemen t.g.v. de verlichting van de nieuwe eenheden. Er zullen zich op het vlak van de lichtverstoring dan ook geen significante effecten voordoen. De andere natuurgebieden, die alle op beduidend grotere afstand van BASF ANTWERPEN NV liggen, zullen zeker geen significant effect ondergaan t.g.v. de verlichting van het bedrijf. 3.5.3 Milderende maatregelen Er worden geen significante effecten verwacht op fauna en flora via gasvormige emissies of lozing van in oppervlaktewater. Ook wat betreft geluids- en lichthinder worden geen significante effecten verwacht. Er kan bijgevolg gesteld dat geen bijkomende maatregelen dienen toegepast worden. Het Groot Buitenschoor is een zeer waardevol natuurgebied dat relatief dicht bij BASF ANTWERPEN NV gelegen is en dat gevoelig is voor rustverstoring door geluid. Ondanks het feit dat het omgevingsgeluid ter hoogte van het Groot Buitenschoor nauwelijks zal verhogen ten gevolge van de geplande uitbreiding bij BASF ANTWERPEN NV, dient geluid hier toch een aandachtspunt te blijven. In de discipline geluid worden een aantal maatregelen voorgesteld die ertoe bijdragen om het geluidsvermogenniveau van de potentiële relevante geluidsbronnen zoveel mogelijke te reduceren. XIII

3.5.4 Monitoring en evaluatie Door mensen van de schorrenwerkgroep, eventueel in samenwerking met het Instituut voor Natuurbehoud wordt reeds veel aandacht besteed aan monitoring en inventarisatie. Deze activiteitne geven een inzicht in de biodiversiteit van het estuarium en de toestand van het ecosysteem. Het Instituut voor Natuurbehoud volgt ontwikkelingen in de vegetatie, het macrozoöbenthos, watervogels en broedvogels in de Zeeschelde, tussen de Nederlandse grens en Gent (http://www.instnat.be). In dit opzicht worden geen verdere voorstellen tot monitoring van de biodiversiteit in het Groot Buitenschoor gegeven. 3.6 MENS 3.6.1 Referentiesituatie Op basis van de relevante wijzigingen in het milieu (emissie van gasvormige chemische stoffen, geur en geluid) werd rond het MDI-bedrijf een studiegebied met een straal van 2,5 km afgebakend. Binnen een straal van 2,5 à 3 km rond het MDI-bedrijf zijn de woonkernen Sluizencomplex, Zandvliet en Berendrecht. Het aantal inwoners binnen deze straal kan ingeschat worden op ongeveer 10.000. Daarnaast zijn er ook een beperkt aantal scholen en verzorgingstehuizen binnen het studiegebied aanwezig. 3.6.2 Effectbespreking De potentiële effecten van het project op de mens kunnen in verschillende categorieën onderverdeeld worden, namelijk: de relevante gezondheidseffecten in de bestudeerde populatie; de relevante hindereffecten (mogelijks geluid, geur, visueel, verkeer, ). 3.6.2.1 GEZONDHEIDSEFFECTEN De enige relevante vorm van opname voor de chemische stoffen die als gevolg van de activiteiten in het MDI-bedrijf geëmiteerd worden is het inademen. Mogelijke effecten van stof, monochloorbenzeen (MCB), MDI en waterstofchloride (HCl) zullen het gevolg zijn van een chronische blootstelling aan relatief lage concentraties. In het kader van dit MER is de parameter die het meest geschikt is om een effectvoorspelling toe te laten, de jaargemiddelde concentratiebijdrage van het MDI-bedrijf ter hoogte van Zandvliet. Dit is het dichtst bijgelegen en meest beïnvloede woongebied. Ter hoogte van de anderen woongebieden binnen het studiegebied is de concentratiebijdrage van het MDI-bedrijf duidelijk lager. Voor stof is de immissiebijdrage van het MDI-bedrijf niet significant. Door de nu al vrij hoge concentratie aan stof in de omgevingslucht en rekening houdend met het feit dat BASF ANTWERPEN NV in een speciale beschermingszone gelegen is, kan voor stof een beperkte overschrijding van de toekomstige strengste richtwaarde vastgesteld worden (32 µg/m³). De beperkte stijging van de immissiebijdrage als gevolg van de uitbreiding zal er niet toe leiden dat de kwaliteitsdoelstellingen, waaraan momenteeel wordt voldaan, naar de toekomst toe zouden overschreden worden. Niettemin vergt dit de nodige aandacht gezien de gezondheidsproblematiek gerelateerd aan fijn stof en de daarmee geassocieerde componenten. In de nabije omgeving zou er vooral bij ouderen een druk ontstaan op het respiratoir systeem. De bijdrage voor monochloorbenzeen en MDI van het MDI-bedrijf ten opzichte van de actuele luchtkwaliteit is zowel in de huidige als in de geplande situatie significant ter hoogte van Zandvliet. Er kan XIV

dus gesteld worden dat BASF ANTWERPEN NV een belangrijke bron is van deze componenten is in het gebied. De berekende toekomstige immissieconcentraties bedragen echter slechts een fractie van de vastgelegde richtwaarden of grenswaarden zodat kan besloten worden dat de emissie van deze componenten door het MDI-bedrijf geen nadelige gevolgen zal hebben op de gezondheid van de omwonenden. Voor HCl is de immissiebijdrage van het MDI-bedrijf in de toekomstige situatie maximaal 10% van de actuele luchtkwaliteit. De immissiebijdrage van het MDI-bedrijf blijft in de toekomstige situatie beperkt tot 0,4% van de kwaliteitsdoelstelling. De maximale immissieconcentratie in de omgeving van BASF ANTWERPEN NV (rekening houdend met de hoogste literatuurwaarde als achtergrondwaarde) in de toekomstige situatie kan stijgen tot 3,02 µg/m³. De kwaliteitsdoelstelling wordt hierbij niet overschreden (5 µg/m³). Er kan bijgevolg vanuit gegaan worden dat er zich geen nadelige gezondheidseffecten ten gevolge van de blootstelling aan deze component zullen voordoen, ook niet bij meer gevoelige bevolkingsgroepen zoals kinderen, zieken en bejaarden. 3.6.2.2 HINDER GEUR Uit de discipline lucht blijkt dat enkel de organische component monochloorbenzeen zou kunnen aanleiding geven tot geurhinder. De maximale gemiddelde immissieconcentraties van deze component liggen echter meer dan een factor 100 lager dan hun geurdrempelwaarden. Uit ervaring blijkt dat in dit geval niet dient gevreesd te worden voor geuroverlast gedurende meer dan 0,5% van de tijd. GELUID Uit de discipline geluid (Tabel 7.3.4.) blijkt dat ter hoogte van Zandvliet (op 200 m van het industriegebied) het oorspronkelijk omgevingsgeluid een licht overschrijding vertoont van de milieukwaliteitsnormen voor de meewindsituatie. De geluidsoverdrachtberekeningen (discipline geluid) tonen aan dat de bijkomende geluidsimpact van het MDI-bedrijf in de geplande situatie verwaarloosbaar is. Het specifiek geluid van het MDI-bedrijf in de geplande situatie ligt lager dan de limietwaarde van Vlarem II die van toepassing zijn voor nieuwe inrichtingen. Er kan gesteld worden dat de omwonenden van BASF ANTWERPEN NV geen bijkomende geluidshinder zullen ondervinden door uitbreiding van het MDI-bedrijf. LICHT EN VISUELE HIND ER De bijkomende installaties en installatieonderdelen zullen temidden van de reeds bestaande installaties gebouwd worden zodat er van buitenaf weinig of niets zal veranderen aan het uitzicht van BASF ANTWERPEN NV. De bestaande installaties worden nu reeds verlicht en de verlichting van de bijkomende installaties zal s avonds en s nachts weinig of niets veranderen aan de manier waarop de globale verlichting van het bedrijf door buitenstaanders wordt waargenomen. VERKEER Er zijn verscheidene mogelijkheden om BASF ANTWERPEN te bereiken via de weg, het spoor of over het water. Enkel de eindproducten MDI (ruw MDI, MMDI, PMDI), MMDA, en prepolymeren worden voor verdere verwerking door externe bedrijven afgevoerd. De afvoer van MDI, MMDA en polymeren gebeurt voor 89% via wegvervoer, voor 5% per spoor en voor 6% per schip. XV

De wegen, die door het vrachtvervoer gebruikt worden om BASF Antwerpen NV te bereiken (de Scheldelaan, die via de Tijsmanstunnel aansluiting geeft op de A12 en via de A12 naar de E19 en de ring rond Antwerpen en die via de Liefkenshoektunnel aansluiting geeft met de N49 en de E17) lopen niet door woonzones en komen niet in de buurt van scholen. Het aantal vrachtwagenbewegingen van het MDI-bedrijf bedroeg in 2002 ongeveer 0,15% van het vrachtwagenvervoer ter hoogte van de Tijsmans- en Liefkenshoektunnel samen. In de toekomstige situatie zal dit toenemen tot bijna 0,24 %. Er kan gesteld worden dat de omwonenden van BASF ANTWERPEN NV geen bijkomende verkeershinder zullen ondervinden door de geplande uitbreiding. VEILIGHEIDSASPECTEN Uit het OVR voor de uitbreiding van de MDI-inrichting (14/02/2003) blijkt dat de geplande uitbreiding geen invloed zal hebben op de globale risico s van BASF ANTWERPEN NV. Aangezien uit de berekeningen bovendien blijkt dat de risico s van de geplande uitbreiding op zich aan het verwaarloosbare grenzen en de geplande uitbreiding geen aanleiding geven tot een overschrijding van de criteria voor de onaanvaardbare risico s, wordt geoordeeld dat de externe risico s ervan toelaatbaar zijn. De plannen hebben evenmin een invloed op de milieurisico s van BASF ANTWERPEN NV. 3.6.3 Milderende maatregelen De milderende maatregelen die voorgesteld worden met het oog op de beperking van de luchtemissies en geluid zijn ook hier aanbevolen. 3.6.4 Monitoring en evaluatie Er wordt verwezen naar de respectievelijke disciplines (geluid, lucht). Er worden geen extra elementen rond postevaluatie en monitoring nodig geacht. XVI

Figuur 1 : Topografische kaart met situering van het bedrijfsterrein van BASF Antwerpen NV XVII

Figuur 2 : Bedrijfsplattegrond van BASF Antwerpen NV met aanduiding van de blokvelden waarop het MDI-bedrijf is gevestigd XIX