Samenvatting Economie MODULE 1 (H1,H2,H3)

Vergelijkbare documenten
Samenvatting Economie H1 t/m H3

Economie module 1. Hoofdstuk 1: Voor niks gaat de zon op.

De wensen van mensen zijn onbegrensd. Hoe noemen we in de economie deze wensen? BEHOEFTEN. Categorie Vraag & Antwoord

Samenvatting Economie Module 1 + 2

p1 = 20 euro p2 =10 euro Budget = 100 euro Stel budgetvergelijking op en teken budgetlijn Budgetvergelijking: B = 20q q 2 Budgetlijn.

Vwo 4. Module 1: Schaarste,geld en handel Domein: Ruil en schaarste

Samenvatting Economie Module 1 en 2

Samenvatting Economie hoofdstuk 1 & 2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2

Het gevoel van welvaart neemt toe naarmate de schaarste wordt teruggedrongen

H2 Te veel geld maakt ongelukkig

6.7. Boekverslag door E woorden 31 oktober keer beoordeeld

De spanning tussen de beperkte middelen (tijd en geld) en de oneindige behoeften van de mens = keuzestress.

2) sparen -> oppotten: chartaal of giraal geld op een betaalrekening. Direct kunnen gebruiken (=liquide). Geen rendement

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Vroeger: directe ruil goederen tegen goederen, nadeel: moeilijk waardeverhouding / ruilverhouding te schatten.

De koopkracht van je inkomen bepaald hoeveel goederen of diensten je kunt kopen, de koopkracht hangt af van je inkomen en van de prijzen.

WAT IS GELD? Charta = wet Het is een wettelijk betaalmiddel!

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Begrippenlijst Economie H10 geld en geldschepping

- Alle nuttige economielinks bij elkaar!

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 4: monetaire zaken

Ruilen over de tijd (havo)

Economie. Boekje Crisis Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:


H2 HET ONTSTAAN VAN GELD

Economie module 4 Ruilen in de tijd. goederen kopen

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 Inkomen

6,6. Samenvatting door een scholier 768 woorden 3 maart keer beoordeeld. Economie in context. Hoofdstuk Bruto- en nettoloon

5,7. Samenvatting door een scholier 2810 woorden 11 juni keer beoordeeld

Module 6: Geld; met klinkende munt

UIT geld en banken

ECONOMIE VWO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2020

[MONEY, MONEY, MONEY,

ECONOMIE HAVO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.7.0

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

7,4. Samenvatting door een scholier 1838 woorden 5 december keer beoordeeld

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden

Economie. Boekje Geldzaken Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

Geld en betalen vmbo12

Module 4: docentenhandreiking. Experimenteel lesprogramma nieuwe economie

Hoofdstuk 2: Kom je ermee uit?

BASISVOORBEELD: Wet van de comparatieve kosten (D. Ricardo)

H1: Economie gaat over..

UIT VWO geld en banken

7,1. Samenvatting door een scholier 818 woorden 19 september keer beoordeeld. MODULE 1: HOOFDSTUK 1 Waarover gaat economie?

Samenvatting Economie Consument & Producent

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

Vervangende les 2 Wat is geld waard?

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Hoofdstuk 1 Voor niks gaat de zon op

1.5 Consumeren of sparen. Bij hun afweging speelt een rol of ze het geld later nodig denken te hebben of niet.

In Nederland zijn het klimaat en het landschap zeer geschikt voor veeteelt. Logisch dat we veel koeien houden en melkproducten maken.

ECONOMIE VWO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.7.0

Samenvatting Economie Module1, H2 en H3

17. Geldbingo. (Afbeelding) Tijdsduur: minuten (filmpje duurt 15 minuten) Soort opdracht: Spel

Samenvatting Economie hoofdstuk 1

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-I

Begrippenlijst Economie Levensloop H1,H2,H3

Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen.

Samenvatting Economie Module 2

Eco samenvatting; hs 2 + 5

Thema 1 Pizzeria. Deel 1 Consumptie

ECONOMIE. Begrippenlijst H1 VMBO-T2. PINCODE 5 e editie vmbo-kgt onderbouw. Bewerkt door D.R. Hendriks. Sint Ursula Scholengemeenschap, Horn

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt & inkomen

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2: Sparen en Beleggen

Samenvatting Economie Levensloop Hst. 2/3/4

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

9,6. Samenvatting door N woorden 15 oktober keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. Begrippen

Een product begint als grondstof en daarna word het verwerkt tot een eindproduct.

CPI = 122,5 Wat zegt dit? Hoe bereken je dit? Categorieën Aandeel Prijsstijging Optelling. Voeding 40% 10% Kleding 35% -5% Overig 0 CPI 102,25

HOOFDSTUK 17: OEFENINGEN

Samenvatting Hoofdstuk 9 Betalen in binnen- en buitenland

Thema 1 Pizzeria ANTWOORDEN

Kleurpagina vraagkaartjes beginner Ruilen over de tijd Quiz. Deze pagina 2 keer printen daarna op de achterkant de vraagkaartjes Ruilen over de tijd

Samenvatting Economie Hoofdstuk 5+6

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6: Geld en geldtheorie

Hoofdstuk 1: Schaarste

Domein D: markt (module 3) vwo 4

DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later

ECONOMIE HAVO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2018 V

Samenvatting Economie Inkomen, H. 1-4, 6, 7

UIT de budgetlijn

Wat kun je verwachten?

Monopolie: Wanneer slecht 1 aanbieder de voorzieningen van een bepaald goed verzorgt. Ns, waterleidingen, vuilophaaldiensten

6,2. Werkstuk door een scholier 1803 woorden 11 april keer beoordeeld. Inleiding

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9

Samenvatting Economie Consument en Producent

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI UUR UUR

ALGEMENE ECONOMIE /03

Geld. Ontstaan van geld

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 (Lesbrief Inkomen)

4,1. Samenvatting door een scholier 539 woorden 11 oktober keer beoordeeld. Eco H5. Paragraaf 1; Gezinnen ruilen over de tijd

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Het examen omvat 21 vragen.

Hoofdstuk 1 Voor niks gaat de zon op

Transcriptie:

Samenvatting Economie MODULE 1 (H1,H2,H3) Samenvatting door M. 2718 woorden 25 maart 2013 6,2 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Module 1 Hoofdstuk 1 Paragraaf 1 - Begrippen: behoeften, middelen, schaarste, alternatief aanwendbaar, opbrengsten, baten, kosten, aanwendingsrichtingen, opofferingskosten. Ieder mens heeft behoeften. Behoeften zijn onbegrensd, men wilt altijd meer. VB: Een mens heeft liever 3 fietsen dan 1 fiets Om je behoeften te bevredigen heb je middelen nodig. Middelen zijn beperkt beschikbaar. Doordat middelen beperkt beschikbaar zijn ontstaat er schaarste. VB: Appel bevredigt de behoefte aan eten, fiets bevredigt de behoefte aan vervoer. Appels en fietsen zijn dus middelen. Je kunt middelen vaak voor verschillende dingen gebruiken, je maakt gebruik van de alternatief aanwendbaarheid van een product. De alternatief aanwendbaarheid van middelen in combinatie met onbegrensde behoeften dwingen iemand tot het maken van keuzes. VB: Een schooltas kun je gebruiken om je boeken in te doen, maar ook om logeerspullen in te doen. Maar in je schooltas kunnen niet je boeken en je logeerspullen dus moet je een keuze maken. Het gebruik van een middel levert iets op. Dit noem je de opbrengsten/baten van een middel. Maar het gebruik van een middel brengt ook kosten met zich mee. Om te bepalen welk middel je het beste in kunt zetten, moeten de kosten en de baten van de verschillende aanwendingsrichtingen op een rijtje gezet worden. Het profijt van een middel is het grootste bij de aanwendingsrichting als het verschil tussen de opbrengsten en kosten het grootst is. VB: Als je boodschappen doet met de auto, gebruik je als middel de auto. De baten van het middel auto is in dit geval het vervoer naar de supermarkt. De kosten zijn het betalen voor de benzine. De baten van een middel zijn niet altijd makkelijk te bepalen. Wat is bijvoorbeeld het baten van een ochtend uitslapen? Om hiervan de opbrengsten te bepalen moet je deze vraag stellen: Hoeveel euro heb ik ervoor over om zaterdagochtend uit te mogen slapen. Het kan ook zijn dat het lastig is om de kosten van een middel te bepalen, dan moet je deze vraag stellen: Hoeveel euro heb ik ervoor over om het niet te doen? https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-module-1-h1h2h3 Pagina 1 van 7

Paragraaf 2 Begrippen: budget, budgetlijn. Het totaal aantal middelen dat iemand beschikbaar heeft, is zijn budget of bestedingsruimte. Het budget beperkt de keuzes die je kunt maken. Je kunt namelijk niet meer geld uitgeven dan je hebt. Om te zien wat wel en niet binnen je budget valt, gebruik je de budgetlijn: de lijn waarop je alle mogelijke productcombinaties die gekocht kunnen worden te zien zijn. VB: Zie bron 4 bladzijde 14 Op de budgetlijn geldt de volgende vergelijking: B = p₁q₁+p₂q₂ B = budget p₁ = prijs van product 1 VB: dvd p₂ = prijs van product 2 VB: boek q₁ = de hoeveelheid van product 1 q₂ = de hoeveelheid van product 2 dus budget = prijs 1 x aantal + prijs 2 x aantal Gevolgen van veranderingen op de budgetlijn leren, budgetlijn tekenen. Module 1 - Hoofdstuk 2 Paragraaf 1 - Begrippen: ruil, wederzijds voordeel, autarkie en ruilverhouding. Een ruil komt alleen tot stand als er sprake is van wederzijds voordeel. Als er niet geruild wordt is iedereen geheel zelfvoorzienend. Je verbouwt je eigen eten, je maakt gebruik van een zelfgemaakt vervoersmiddel en bouwt je eigen huis. In dit geval is er sprake van een autarkie, een economie zonder ruil. Maar in elke economie bestaan ruilmogelijkheden met wederzijds voordeel. In een economie met ruil kan men zijn behoeftes gemiddeld dus beter bevredigen dan mensen in een autarkische economie. Om te kunnen ruilen, moet de ruilverhouding bekend zijn. Dit is de waarde van het ene middel uitgedrukt in het aantal eenheden van het andere middel. Een computer is bijvoorbeeld 3 telefoons waard. De ruilverhouding is dan 1:3. De ruilverhouding bepaalt of er wederzijds voordeel ontstaat. Paragraaf 2 - Begrippen: eigendomsrechten, patent, intellectuele-eigendomsrechten, heffing en transactiekosten Een ruil moet aan twee voorwaarden voldaan zijn: 1.De aanbieder van een product moet ook de wetmatige eigenaar zijn. Eigendomsrechten bepalen wie de wetmatige eigenaar van een middel is. Een ruil is dan ook niets anders dan de overdracht van eigendomsrechten. Deze rechten zijn terug te vinden in officiële documenten. In sommige gevallen is de beschrijving van een middel veel uitgebreider. bijvoorbeeld bij de aankoop van een stuk land of een huis. De notaris stelt dan een document op. VB: kassabon, document opgesteld door de notaris. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-module-1-h1h2h3 Pagina 2 van 7

Eigendomsrechten kunnen ook betrekking hebben op een idee of een creatieve uiting. In dat geval is het eigendomsrecht vastgesteld in een patent. In een patent staat vastgesteld wie die rechtmatige eigenaar van een nieuw ontwikkeld middel is. Het negatieve van een patent is dat er een monopolie ontstaat: een situatie waar het nieuwe middel maar door één partij wordt aangeboden. Hierdoor is er geen concurrentie en kan de monopolist dus een hoge prijs voor het middel vragen. De consumenten hebben hierdoor een nadeel. Creatieve uitingen zoals muziek en literatuur kunnen worden beschermd door vast te leggen wie de eigenaar is van de intellectueleeigendomsrechten. Dit heet een copyright. Een copyright is er ook om het kosteloos namaken tegen te gaan. Er wordt een heffing gelegd op de dragers van de kopieën, zoals lege dvd's. 2. De transactiekosten moeten lager zijn dan het wederzijdse voordeel van de ruil. Bij een ruil worden altijd transactiekosten gemaakt. Dit zijn de kosten die gemaakt worden bij het zoeken naar een geschikte persoon om mee te ruilen. VB: advertentiekosten, contract opstellen. Als de transactiekosten van een ruil hoger zijn dan het wederzijdse voordeel van de ruil, komt de ruil niet tot stand. Je moet dan de transactiekosten verlagen zodat de ruil wel tot stand kan komen. VB: gebruik maken van een standaard contract, het internet afspeuren ipv langs deuren gaan. Paragraaf 3 Begrippen: arbeid, productie, consumptie, consument, producent, arbeidsproductiviteit, specialisatie, arbeidsdeling, organisatie en organisatievormen. Om een ruil te kunnen maken moet je over middelen beschikken die je kunt aanbieden. Het middel dat je in eerste instantie aan kunt bieden is tijd. De vrager van tijd verwacht dat er iets in die tijd gebeurt wat hem een voordeel oplevert, bijvoorbeeld zijn auto wassen. In ruil voor deze arbeid (het auto wassen) wil de aanbieder van tijd (jij dus) betaald worden door de vrager, bijvoorbeeld met uurloon of een nieuwe cd. Zo ontstaat een situatie waarin productie en consumptie elkaar afwisselen. Er is een gewassen auto geproduceerd en een nieuwe cd geconsumeerd. Iedereen is dus consument en producent. Als gevolg van de oneindigheid van behoeften, heeft iedereen de wens om meer beschikbare middelen te hebben. Het verhogen van je arbeidsproductiviteit is een manier om meer middelen te krijgen. Je arbeidsproductiviteit is gelijk aan de opbrengsten per gewerkt uur. Als je in één uur niet 2 fietsen maar 4 fietsen verkoopt, verdubbeld je arbeidsproductiviteit dus ook je uurloon. Manieren om de arbeidsproductiviteit te verhogen: Scholing, door de met scholing gekregen kennis en vaardigheden kun je met dezelfde productie leveren in minder tijd. Specialisatie, hierbij specialiseer je je in een onderdeel van het totale proces. Voor specialisatie is vaak specifieke kennis en vaardigheden nodig. Deze kun je leren door middel van scholing. Arbeidsdeling, arbeidsdeling ontstaat vanzelf door specialisatie. Iedereen vervult een deeltaak en het geheel van alle deeltaken vormt uiteindelijk het geheel. Er zullen altijd mensen overblijven die geen specialisten zijn. Deze zijn juist hard nodig als generalisten, zodat het gehele productieproces goed verloopt en dat de specialisten goed samenwerken. Een productie vind altijd plaats binnen een organisatie. Een organisatie is een samenwerkingsverband tussen verschillende mensen gericht op een bepaalde productie. VB: steenfabriek produceert stenen, bank produceert leningen en universiteiten produceren afgestudeerden. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-module-1-h1h2h3 Pagina 3 van 7

Paragraaf 4 Begrippen: absoluut productievoordeel, comparatief productievoordeel. Door specialisatie en arbeidsdeling ontstaat er productievoordeel: dezelfde productie kan in minder tijd worden geleverd. Lezen bladzijde 24 en 25 productievoordelen Voorbeeld: Er zijn twee landen, Tanzania en Nederland. Zowel in Tanzania als in Nederland worden kleding en graan gemaakt. Een Nederlander kan in een jaar tijd 30 kledingstukken maken, maar in die tijd kan hij ook 15 kilo graan verbouwen. In Tanzania hebben ze geen machines om de planten snel te zaaien en te oogsten of kleding te maken. Maar in Tanzania is wel veel zon, dus de boer in Tanzania kan zijn nadeel goed maken en ook 15 kilo graan verbouwen in een jaar. Zonder machines kunnen ze in Tanzania echter maar 10 kledingstukken maken. Intuïtief zou worden verwacht dat Nederland dan het best alle kleding en graan zelf kan houden. We hebben namelijk net zo veel graan en veel meer kleding, dus handelen lijkt geen zin te hebben. Toch is dit niet voordeliger. Tanzania heeft namelijk een comparatief voordeel in graan. Dit wil zeggen dat graan in de termen van kleding in Tanzania voordelig is. Dus handel is voordelig voor beide landen. Daarbij moet men er wel van uit gaan dat men het liefst zowel kleding als voedsel wil kopen. Als men het koud heeft, kan men nog zo veel graan hebben, maar dan wil men kleding. Maar als men veel kleren heeft en geen eten, dan wil men liever graan dan nog een extra jas. Module 1 Hoofdstuk 3 Paragraaf 1 Begrippen: geld, prijs, ruilmiddel, oppotmiddel, rekenmiddel. Om middelen te kunnen ruilen, moet er een ruilverhouding gemaakt worden. Maar omdat er heel erg veel middelen zijn die weer tegen heel erg veel middelen geruild kunnen worden, moeten er ook heel erg veel ruilverhoudingen gemaakt worden. Dus het is niet praktisch en het brengt ook veel transactiekosten met zich mee. Om dit op te lossen is er voor alle middelen de ruilverhouding bepaald ten opzichte van één middel, namelijk geld. Al die ruilverhoudingen tot geld hebben de zelfde naam, prijs. Geld heeft een aantal verschillende functies: Ruilmiddel Middelen worden geruild tegen geld en dit geld wordt weer geruild tegen andere middelen. Het is dus de functie van geld die het gemakkelijk maakt om producten en diensten te ruilen. De transactiekosten worden hierdoor dus ook aanzienlijk verlaagd. Oppotmiddel Geld maakt het mogelijk om te ruilen door de tijd. Je kunt dus geld dat je in de zomer verdiend hebt, pas weer in de winter uitgeven aan bijvoorbeeld een vakantie. Het is dus de functie van geld die het gemakkelijk maakt de aanwending van middelen uit te stellen. Je kunt geld dus sparen zonder dat het bederft. Vroeger kon een kaasboer niet de kaas een half jaar bewaren om het dan nog is te ruilen, de kaas was dan bedorven. Rekenmiddel Wanneer je geld als rekenmiddel gebruikt, dient het als waardemeter. Je kan de verschillende producten gemakkelijk met elkaar vergelijken in hun waarde. Het is dus de functie van geld die het gemakkelijker maakt om de waarde van producten met elkaar te vergelijken. Paragraaf 2 Begrippen: technische vereisten van geld, geldwissel, fiduciair geld, chartaal geld, giraal geld. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-module-1-h1h2h3 Pagina 4 van 7

In principe kunnen alle middelen waarvoor een ruilverhouding is bepaald, dienen als geld. Maar dat betekent nog niet dat ook echt praktisch is. Om geld als ruil-, oppot- en rekenmiddel te laten dienen moet het aan vier technische vereisten voldoen: Deelzaam Als er alleen maar munten van twee euro zouden bestaan, dan kunnen middelen die bijvoorbeeld minder dan twee euro waard zijn niet geruild worden. Handzaam Als bijvoorbeeld bakstenen als geld zouden dienen, dan moet je met een grote tas naar de supermarkt om de producten te betalen. Dit is uiteraard niet handig. Geld moet dus makkelijk mee te nemen zijn in bijvoorbeeld een portemonnee. Duurzaam Geld mag niet een te snelle slijtage ondergaan. Het moet dus lang intact kunnen blijven. Het geld moet dus duurzaam zijn. Niet na te maken Als geld gemakkelijk na te maken is, dan komt er meer geld in omloop. Hierdoor kun je met hetzelfde geld minder kopen en dus wordt alles duurder. Vroeger konden mensen hun gouden en zilveren munten bij de bank inleveren en in ruil daar voor kregen ze dan een geldwissel. Voor zakenlieden was dit erg handig, omdat ze nu niet meer met een enorme hoeveelheid munten op reis hoefden te gaan. Later wisselden de zakenlieden de geldwissel niet meer in bij de banken maar gebruikten het als betaalmiddel. Zo ontstond geleidelijk het bankbiljet. Tegenwoordig is het vertrouwen in bankbiljetten zo groot dat het niet meer nodig is dat banken de tegenwaarde in edelmetalen bewaren. Er is nu sprake van fiduciair geld, geld ontleent zijn waarde aan het vertrouwen dat de mensen erin hebben. Je kan geld verdelen in giraal en chartaal geld. Chartaal geld is het geld dat je kan aanraken. VB: euromunten, bankbiljetten. Giraal geld kan je niet aanraken. VB: Geld op de bank van gezinnen en bedrijven. Om het vertrouwen in giraal geld te bewaren is het mogelijk om in het hele land dat het girale geld direct omgezet kan worden in chartaal geld. Dit kan doormiddel van betaal- en pinautomaten. Paragraaf 3 Begrippen: intrinsieke waarde, extrinsieke waarde, nominale waarde, Wet van Gresham, interne waarde. Geld heeft twee verschillende waardes: Intrinsieke waarde Deze waarde is gelijk aan de waarde van het materiaal waarvan het geld gemaakt is. Extrinsieke / nominale waarde Deze waarde is gelijk aan de waarde die op het geld gedrukt staat. VB: 10 euro op een bankbiljet van 10. Wet van Gresham: bad money drives out the good money. Het slechte geld (de afgeslepen munten) blijven in omloop en het goede geld (het geld dat nog intact is, dus niet afgeslepen is) belandt in handen van mensen die er vervolgens stukjes afslijpen. Om dit tegen te gaan staat er op de rand van de Nederlandse munt de tekst 'God zij met ons'. Een belangrijk kenmerk van geld is dat de waarde ervan door de tijd heen veranderd. In 2003 was één euro meer waard dan nu. De waardevermindering van geld noemt men inflatie. De interne waarde geeft de koopkracht van het geld aan. Als de euro minder waard wordt en er dus sprake is van https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-module-1-h1h2h3 Pagina 5 van 7

inflatie, daalt ook de koopkracht van het geld, de interne waarde. Door inflatie daalt dus de interne waarde. Hoe ontstaat inflatie? Door teveel geld in omloop dan de economie aan kan. Door teveel vraag ten opzichte van het aanbod. RIC = NIC / PIC -------> RIC is de koopkracht (interne waarde). NIC is het nominale inkomen. PIC is de gemiddelde prijsindex (het inflatie cijfer). Indexcijfers zijn altijd honderd getallen, dus als je bijvoorbeeld op 1,4% uitkomt dan doe je 1,4 x 100 = 140. Alimentatie is geld dat de werkende man aan zijn ex-vrouw geeft na de scheiding. Alimentatie en inflatie hangen met elkaar samen, want als het inflatiecijfer hoger wordt, dan stijgt ook de alimentatie. Paragraaf 4 Begrippen: geldschepping, De Nederlandsche Bank, Europese Centrale Bank, maatschappelijke geldhoeveelheid. Het maken van geld, geldschepping, is wettelijk voorbehouden aan een onafhankelijke instantie: de centrale bank. In Nederland heet deze De Nederlandsche Bank. Alle algemene banken in Nederland hebben een bankrekening bij de centrale bank. De Nederlandsche Bank is een onderdeel van een netwerk dat verantwoordelijk voor de euro is. Dit netwerk wordt geleid door de Europese Centrale Bank in Frankfurt. De centralebank bepaalt hoeveel geld er in omloop wordt gebracht (geldschepping), dit gebeurt op twee manieren: 1. 2. De centrale bank maakt de euromunten en de bankbiljetten en brengt deze in omloop via betaalautomaten. (chartale geldschepping) De centrale bank bepaald hoeveel giraal geld de algemene banken zelf mogen maken. Algemene banken maken geld door geld uit te lenen aan bedrijven en particulieren. Maatschappelijke geldhoeveelheid: Chartaal, giraal en digitaal geld. Alleen het geld dat in handen is van gezinnen en bedrijven. Dus niet de regering en spaarrekeningen Het is direct in contant omzetbaar. De centrale bank bepaald hoeveel de maatschappelijke geldhoeveelheid is. De grote van de economie bepaald ook hoe groot de maatschappelijke geldhoeveelheid is. Gemiddelde dekkingsgraad = kas vd algemene banken + kas vd centrale bank / betaalrekening klanten Als je de maatschappelijke geldhoeveelheid wilt verlagen, dan moet je de dekkingsgraad verhogen. Alle formules van dit hoofdstuk op een rijtje: Om percentuele veranderingen te berekenen: (nieuw - oud)/oud x 100% Om de gemiddelde dekkingsgraad te berekenen: algemene banken in kas + centrale bank in kas / betaalrekening klanten https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-module-1-h1h2h3 Pagina 6 van 7

Om de koopkracht te berekenen: RIC = NIC / PIC (x 100%) https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-module-1-h1h2h3 Pagina 7 van 7