Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 12 en 14 Samenvatting door een scholier 1517 woorden 17 mei 2005 5,7 35 keer beoordeeld Vak Methode Scheikunde Nova Hoofdstuk 12 par.1 o Koolhydraten en vetten: Je lichaam haalt energie uit brandstoffen. De belangrijkste brandstoffen zijn koolhydraten en vetten. o Koolhydraten: Koolhydraten bestaan uit koolstof, zuurstof en waterstof. Het zijn plantaardige stoffen. De planten maken koolhydraten uit koolstofdioxide en water. o Vetten: Vetten maken ook energie. Maar ze geven niet gelijk energie. De vetmoleculen worden eerst gesplitst, voordat ze in t bloed worden opgenomen. Er ontstaan dan glycerol en vetzuren. Die worden in t bloed opgenomen en naar de cellen getransporteerd. Uit 1 molecuul vet ontstaan 3 moleculen vetzuur en 1 molecuul glycerol. Vet kan ook door je lichaam worden opgeslagen. Dit voorkomt warmteverlies. o (On)verzadigde vetzuren: Verzadigde vetzuren zijn voornamelijk afkomstig uit dierlijke vetten. Teveel verzadigde vetten in je voeding is niet gezond. Ze spelen een rol bij het dichtslibben van bloedvaten. Onverzadigde vetzuren zijn vaak afkomstig van plantaardige voedingsstoffen. Ergens in de koolstofketen zit een dubbele binding. Het heeft namelijk minder H-atomen dan verzadigd vetzuur. o De energiewaarden: Hoeveelheid energie die vrijkomt als 100g voedingstoffen in je lichaam verbrandt worden. Die energie wordt uitgedrukt in Joule(J). Soms staat er ook nog de eenheid calorie. 1 Cal= 4,18 J. par.2 o Eiwitten en aminozuren: Eiwitten vormen het bouwmateriaal van de cellen in je lichaam. Plantaardig voedsel bevat weinig eiwitten. Eiwitten bestaan uit zeer lange moleculen. De eiwitketens zijn opgebouwd uit duizenden https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-scheikunde-hoofdstuk-12-en-14 Pagina 1 van 5
aminozuurmoleculen(monomeermoleculen). De moleculen van aminozuren bestaan uit: koolstof, zuurstof, waterstof, stikstof en soms zwavelatomen. Eiwitmoleculen worden in je lichaam gesplitst in aminozuurmoleculen. Je lichaam stelt uit deze aminozuurmoleculen al die eiwitten samen waaruit het is opgebouwd. Ieder lichaamseiwit heeft een bepaalde functie, die hangt af van: - het aantal aminozuren - het soort aminozuren - en de volgorde van aminozuren o Enzymen: Sommige eiwitten worden enzymen (biokatalysatoren) genoemd. Ze zorgen ervoor dat de chemische reacties in je lichaam bij een lage temperatuur toch snel genoeg kunnen verlopen. o Vitamines, vezels en mineralen: Je lichaam heeft regelmatig in kleine hoeveelheden vitamines nodig. De bekendste is Vitamine C. Vezels worden niet door het lichaam opgenomen, maar zijn onmisbaar voor een goede werking van de darmen. Ze bestaan hoofdzakelijk uit cellulose. Cellulose is een koolhydraat dat veel op zetmeel lijkt. Maar toch kan je lichaam het niet gebuikt als een brandstof. Met mineralen worden verbindingen aangeduid die uit de bodem afkomstig zijn(minera=mijn). Het belangrijkste mineraal is zout. Doordat je met zweten veel zout verliest moet dat worden aangevuld met voeding. Als je het over een mineraal hebt, gebruik je meestal de naam van het belangrijkste element in dat mineraal. Zout=natrium. Een aantal mineralen zijn: ZN, CR,CO, I en F Daarvan heb je maar heel weinig nodig. Ze worden ook wel spoorelementen genoemd. par. 3 o Voedsel conserveren: Voedselbederf ontstaat door schimmels en bacteriën die in voedsel aanwezig zijn en zich daarin vermenigvuldigen. Daardoor kan je voedselvergiftiging krijgen. Dat ontstaat doordat sommige bacteriën en schimmels giftige stoffen afgeven. Dit kun je allemaal voorkomen door voedsel te conserveren. Denk aan: invriezen, drogen, inzouten of steriel verpakken. Je kunt voeding ook conserveren door warmtebehandeling(pasteuriseren of steriliseren). Bij pasteuriseren wordt de stof verhit tot een hoge temperatuur -> daarbij worden veel bacteriën gedood, zonder dat het de smaak beïnvloed. Steriliseren gebeurt bij nog hogere temperaturen om alle organismen te doden. Je kunt voeding ook conserveren door er conserveermiddelen aan toe te voegen. Zo verbeter je de houdbaarheid van een product. o Additieven: Vaak zijn er additieven toegevoegd aan voedsel. Ze worden ook wel hulpstoffen genoemd. Ze verbeteren bijv. de kleur, uiterlijk, smaak of houdbaarheid datum. Op de etiketten staat weergegeven welke additieven er zijn toegevoegd. Daar worden E- nummers voor gebruikt. Additieven stoffen zijn stoffen die niet van nature in voedsel voorkomen. In het algemeen heeft ons lichaam geen additieven nodig. Het is daarom ook aan strenge regels gebonden. ADI- normen genoemd. (Aanvaardbare Dagelijkse Inname). Dit https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-scheikunde-hoofdstuk-12-en-14 Pagina 2 van 5
is het max. aantal mg van een stof per kilo lichaamsgewicht dat bij dagelijkse inname naar verwachting geen schadelijke invloed zal hebben. o Zoet en vet: Suiker en vet maken voedsel smakelijker, maar ze hebben wel een hoge energiewaarden. Veel van deze levensmiddelen bestaan ook in light- varianten. Ze zijn er in 2 groepen: vetarme producten en producten waaraan andere zoetstoffen dan suiker zijn toegevoegd. Voorbeelden van deze stoffen: cyclamaat en aspartaam. Die stoffen smaken zoet maar leveren geen energie. Voor deze zoetstoffen gelden ook ADI- normen. o Voedsel verbouwen en verwerken: Bij de productie van voedsel worden kunstmest, bestrijdingsmiddelen en veevoer toegepast. Het bepaald mede de samenstelling van het voedsel. Briotechnologische processen zijn ook niet meer weg te denken bij de productie van sommige levens middelen. Die techniek beïnvloedt ook de samenstelling van het voedsel. o Natuurvoeding: Natuurvoeding is afkomstig van de biologische landbouw en veeteelt. Het is een milieu- en diervriendelijke vorm van landbouw, waarbij geen kunstmest en bestrijdingsmiddelen worden gebruikt. Ze gebruiken biologische landbouwers natuurlijke bemesting en biologische vormen van gewassen bescherming. Bij het verwerkingsproces van natuurvoeding worden geen geur, smaak en kleurstoffen gebruikt. par.4 o Jezelf verzorgen: Cosmetische producten zijn producten die je gebruikt om je mooi te maken, of om je bijv. lekker te laten ruiken. o Zeep: Met water kun je veel dingen schoonmaken omdat veel stoffen oplossen in water. Je gebruikt dan water als oplosmiddel en spoelmiddel. Vetten en oliën mengen niet met water. Als je zeep gebruikt mengen water en vet wel. Dit mengsel van vet, water en zeep is een emulsie. De zeep is de emulgator. Met zeep wordt een groep verschillende stoffen bedoeld. Alle zepen hebben dezelfde eigenschap gemeen: ze kunnen vet en water mengen en het zijn allemaal emulgatoren. Zeep wordt daarom ook wel, wasactieve stoffen of oppervlakte- actieve stoffen genoemd. o De werking van zeep: Een zeepmolecuul heeft een kop en een staart. De kop zit het liefst in water, daarom is de kop hydrofiel(houdt van water). De staart mengt zich het liefst met vet en olie en juist niet met water. Die noemen we daarom ook hydrofoob. In het molecuul komt dus een deel voor dat het liefst in water oplost en een deel dat het liefst in vet of olie oplost. Daardoor kan zeep water en vetten mengen. Er ontstaan dan heel kleine vetdruppeltjes die in het water zweven. Deze emulsie van water, vet(olie) en zeep kun je gemakkelijk van je huid afspoelen. o Zeep maken: https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-scheikunde-hoofdstuk-12-en-14 Pagina 3 van 5
Zeep kun je maken uit dierlijke vetten of plataardige oliën. Aan het vet wordt water toegevoegd en een stof die vetten afbreekt. Bijv. natriumhydroxide. Als je dit mengsel goed roert en verwarmt ontstaan er glycerol en zeep. Vet + NaOH + Water -> Glycerol + Zeep Zepen die op zo n manier worden gemaakt heten natuurlijke zepen. Ze hebben wel 1 nadeel, als je ze gebruikt met hard water, ontstaat er kalkzeep. Dat kun je zien ontstaan als je een beetje zeep toevoegt aan een glas hard leidingwater. Er komt dan een witgrijze troebeling. Dan ontstaat er een aanslag van kalkzeep aan de rand van het glas. o Scheikunde in de wasmachine: Wasmiddelen voor je kleding zijn speciaal samengestelde mengsels. Iedere stof uit dit mengsel heeft zijn eigen taak, want er moeten verschillende vlekken worden verwijderd tijdens het wassen. Denk aan: - in water oplosbaar vuil - niet in water oplosbaar vuil - kleurstofvlekken - vast vuil - eiwithoudende vlekken Hoe sterk vetten kunnen zijn hechte hangt af van de vezelsoort. Om ze te verwijderen heb je meer dan water nodig(wasactieve stoffen). Eiwithoudende vlekken zijn moeilijk te verwijderen. De meeste wasmiddelen bevatten speciale enzymen om dat de eiwitten zich hechten aan de vezels. Ze breken ze dan af tot kleinere brokken die in het water oplossen. par.5 Schoonmaakmiddelen zijn mengsels. De samenstelling hangt af van wat je schoon wilt maken. Een veel gebruikt schuurmiddel is kalk. (korreltjes) Bleekwater en schoonmaakmiddel veroorzaken een chemische reactie, het tast de ademhalingsorganen aan. Wasbenzine-> vet, terpetine -> verf, spiritus -> inkt, aceton -> nagellak. (aceton wordt gebruikt als extractie middel) Natriumhydroxide(NaOH) -> reageert met vetten en is agressief. daaruit ontstaat glycerol + vetzuren Ontkalken is een chemische reactie. Bleekmiddelen reageren met kleurstoffen. Dan ontstaan er kleurloze stoffen. Agressieve stoffen -> zure en basische stoffen. Ontkalkers bevatten altijd zuren. Basisch -> tast de huid aan. Om zuren en basen aan te tonen gebruik je een indicator. Vb. -> rode koolsap/lakmoespapier. De ph waarde geeft aan hoe zuur iets is. De zuurheid ligt tussen de 0 14. Zuur: 0-7 Basisch: 7-14 Als de ph lager dan 3 of hoger dan 11 is, is het agressief. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-scheikunde-hoofdstuk-12-en-14 Pagina 4 van 5
- hoe meer opgeloste zure stof, hoe lager de ph waarde. - hoe meer opgeloste basische stof, hoe hoger de ph waarde. Hoofdstuk 14 par. 1 In een niet-ontleedbare stof is er maar 1 atoomsoort. Atoom: Kern -> positief geladen met daaromheen negatief geladen elektronen. De kern bestaat uit 2 delen: neutronen en protonen. (waterstof = uitzondering) Neutronen: geen elektrische lading. Kleine massa ( 1.67x10-27) Protonen: kleine positieve lading. Kleine massa. Elektronen: nog kleiner en lichter dan protonen en neutronen. Atoomnummer: hiermee geef je het aantal protonen in een atoomkern aan. aantal protonen= aantal elektronen. aantal neutronen = massagetal - atoomnummer. par. 2 Radioactieve elementen: elementen die spontaan straling uitzenden. (uraan) stoffen die radioactieve elementen bevatten. Je kunt straling alleen waarnemen met een geigerteller. *veel gesteenten bevatten radioactief uraan. *een ander radioactief element dat in kleine hoeveelheden in gesteenten voorkomt is radium *in de natuur komt ook een beetje van het radioactieve element koolstof voor dat een natuurlijke oorsprong heeft. Soorten straling -alfastraling : kan niet ver in stoffen doordingen -betastraling: heeft een groter doordringend vermogen dan alfastraling. -gammastraling: kan veel verder in stoffen doordringen. Halveringstijd: tijd waarin de helft van de instabiele atomen van die stof vervalt. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-scheikunde-hoofdstuk-12-en-14 Pagina 5 van 5