Vuur
inhoud 1. Vuur in de natuur 3 2. Mens en vuur 4 3. De mens maakt vuur 5 4. Licht en warmte 6 5. Vuur en eten 7 6. Werken met vuur 8 7. De vuurtoren 9 8. Pas op! Brand! 10 9. De brandweer 11 10. Filmpjes 12 Pluskaarten 13 Bronnen 15 Colofon en voorwaarden 16
Onweer Het onweert. Zie je de bliksem (1)? Het dondert in de verte. Een lichte straal vliegt door de lucht. Het knettert. De bliksem raakt een boom. De boom vliegt in brand (2). 1. Vuur in de natuur De vulkaan Een vulkaan is een berg. Uit de vulkaan komt lava (3). Het is steen. Steen die gloeiend is. Het is zo heet dat het een pap van vuur is. De lava zet de natuur in brand. 2 1 3
2. Mens en vuur Vroeger Heel vroeger had de mens geen vuur. Vuur bestond wel. Het bestond alleen in de natuur. Bliksem, lava en bosbranden. Licht en warmte Vuur was wel gevaarlijk. Maar het gaf licht in het donker. Ook gaf het warmte in de kou, De mens zag en voelde dat. Vuur in de grot De natuur brandt! Wat een vuur! Wie durft er dichtbij te komen. Lars durft wel. Hij steekt een tak in het vuur. De tak brandt. Hij brengt de tak naar de grot. De grot wordt licht. Haal takken! We maken een vuur!
3. De mens maakt vuur De vuursteen Het vuur in de grot ging uit. Er was geen brand meer in het bos. Waar haalde je vuur vandaan? De mens gebruikte steen. Er werden bijlen en messen van gemaakt (1). 1 Ze sloegen de stenen tegen elkaar (2). Er brak een stuk af. De steen kreeg een scherpe rand. Lars slaat twee stenen tegen elkaar. Hij ziet een vonk. De vonk valt in droog gras. Het gras vat vlam. Het stokje Later gebruikten mensen een stokje. Ze draaiden het stokje rond op een stuk hout (3). Op het plankje lag droog gras. De punt van het stokje werd heet. Het gras vloog in brand. Nu had de mens geen bosbrand meer nodig. 3 2
Licht Mensen maken een kampvuur. In het donker kun je nu veel meer zien. Vuur geeft veel licht. Wilde dieren zijn bang van vuur. Ze blijven weg bij het kampvuur. Het is veilig bij het vuur. 4. Licht en warmte Warmte De nacht is koud. Na een warme dag koelt het af. Rond het vuur is het lekker warm. Warmte maakt slaperig. Later maken mensen een vuur in hun hut. Ze maken een gat in het dak. Zo kan de rook weg uit de hut.
5. Vuur en eten Rauw Heel vroeger at een mens vruchten en planten. Die aten mensen rauw. Er was geen vuur. Dus koken bestond nog niet. Opeens is er vuur. De mens probeert van alles uit. Een vis aan een stok. Even in het vuur. Best lekker. Dat geeft een andere smaak. Roosteren, koken en bakken Vlees en vis kun je in het vuur roosteren. Vlees dat gaar is, kun je makkelijk kauwen. Je kunt ook iets bakken op vuur. Planten kun je koken in water. Door vuur krijgt de mens opeens heel ander eten. Met vuur kun je eten ook koken,
Vuur en ijzer IJzer in vuur wordt heet. Het ijzer gloeit. De smid kan het hete ijzer bewerken. Hij kan het buigen of plat maken. In de smidse van de smid brandde altijd een groot vuur. 6. Werken met vuur Vuur en klei De pottenbakker maakt potten van klei. De klei werd hard in de zon. De potten waren nog niet erg sterk. Toen kwam het vuur. De potten gingen in het vuur. Ze werden harder en sterker. Veel later was er een oven met vuur.
7. De vuurtoren Schepen in de nacht Vuur geeft licht. Je kunt het vuur al van ver zien. Dat is handig. Mensen maakten hoge torens aan de kust. Op de toren brandde een groot vuur. Dat vuur brandde in de nacht. Op een schip zag de kapitein vuur. Hij wist dat daar land was. Niet te dichtbij dus. Anders liep het schip vast aan de grond. Anders loopt het schip op land. Lamp Nu heeft een vuurtoren een lamp. De lamp draait rond. Een vuur is niet meer nodig. Alleen de naam bleef: vuurtoren. TE LAAT!
Overal vlammen De mens is meestal de baas over vuur. Het geeft dan licht en warmte. Soms wordt het vuur de baas. De vlammen eten alles op. Er is brand. Het vuur grijpt wild om zich heen. Een hut gaat in vlammen op. Uit dat vuur Het vuur kruipt langzaam verder. Nog een hut. Dan een struik. De brand wordt steeds groter. Water en zand vliegt in het rond, Hier en daar dooft het vuur.vuur uit.het rookt en stinkt. Langzaam wordt de mens weer de baas over het vuur. 8. Pas op! Brand!
9. De brandweer Vuur en rook Bij een brand komt de brandweer. De brandweerman probeert de baas over het vuur te worden. Niet alleen het vuur is gevaarlijk. Ook de rook. In een huis blijft de rook hangen. Ademhalen lukt niet. Je kunt wel stikken. Blussen De brandweer blust met water. Een brandweerman gaat naar binnen. Hij kan wel ademen in de rook. Hij draagt een masker (1). Op zijn rug zit een fles met zuurstof. Brandweerman is een mooi, maar gevaarlijk beroep. 1
10. Filmpje Huisje Boompje Beestje Het onweert Bekijk het filmpje Vuur maken Bekijk het filmpje
Bronnen http://nl.wikipedia.org/wiki/vuur http://en.wikipedia.org/wiki/fire
Colofon en voorwaarden Dit is een uitgave van E-duboek Website: www.eduboek.nl Copyright Age Cnossen 2017 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Ondanks alle aan de samenstelling van dit e-boek bestede zorg kan noch de auteur, noch de uitgever aansprakelijkheid aanvaarden voor schade die het gevolg is van enige fout in deze uitgave.