Lesbrief Waar de Wind Woont Deze lesbrief bevat 4 opdrachten. Opdracht 1 is een nagesprek. In opdracht 2 maakt de docent met de kinderen een klank-koor. Hiermee gaan ze in opdracht 3 verder en gebruiken klank in een eigen bedacht verhaal (als een hoorspel). Opdracht 4 is een tekenopdracht. Al met al duurt de les ongeveer een uur. Heel veel plezier met de voorstelling en de opdrachten in deze lesbrief! Voor vragen, neem gerust contact met ons op. Mailen kan naar wiewalvis@gmail.com
2 WAAR DE WIND WOONT Een jongen is helemaal alleen. Alles en iedereen is weg en het enige dat klinkt is de wind. De jongen wil helemaal niets met de wind te maken hebben. De wind heeft immers alles kapot gemaakt. Hij besluit de wind te gaan vangen en op te sluiten maar dat is helemaal niet gemakkelijk! Hoe vang je wind? En hoe laat je wind ophouden met lawaai maken? Langzaam leert de jongen meer en meer over de wind en ziet dat de wind ook heel handig en zelfs grappig is. Als de wind hem de weg naar huis toont weet de jongen dat hij zijn angst los moet laten en zo licht als een veertje moet worden. Jullie gaan binnenkort naar de voorstelling Waar de Wind Woont. In de voorstelling is heel veel muziek te horen. Misschien zitten er wel instrumenten in de voorstelling die je nog niet kent. Weet jij bijvoorbeeld wat een vibrafoon is? En hoe klinkt een saxofoon? Ook maken de spelers heel veel geluiden na zoals het geluid van een krakende deur zonder dat er een echte deur op het toneel staat. En natuurlijk klinkt er wind. Dit geluid wordt op een hele speciale manier gemaakt. Kijk goed of je er achter kan komen hoe de spelers deze geluiden maken. Heel veel plezier bij de voorstelling!
3 OPDRACHT 1 Waarom Waait die Wind toch zo Wild? In deze eerste opdracht gaat de docent in nagesprek met de kinderen over de voorstelling. a. Jullie zijn naar de voorstelling Waar de Wind Woont geweest. De voorstelling begon in een huisje. De jongen was jarig. Wat gebeurde er op zijn verjaardag? b. Uiteindelijk kwam de wind en blies iedereen weg en de nam de jongen mee. Waar ging de jongen heen? En wat gebeurde daar allemaal tussen de wind en de jongen? c. De jongen probeerde de wind te vangen, maar dat lukte niet. Heb je wel eens geprobeerd de wind te vangen? Hoe zou je dat kunnen doen? Wat heb je daarvoor nodig? d. De jongen durfde in het begin het meisje niet te kussen, maar op het einde van de voorstelling wel. Waarom denk je dat hij toen niet meer bang was? e. Ben je zelf wel eens ergens bang voor? Als je bang bent, wat doe je dan? En hoe overwin je je angst?
4 OPDRACHT 2 Klankenkoor In de voorstelling zit heel veel muziek en klank. Het geluid van de wind werd gemaakt met een soort magische armband. Als de armband hard bewoog klonk de wind ook hard en als hij zachtjes bewoog klonk de wind ook heel zacht. In de volgende opdracht gaat de docent met de kinderen een wind-koor maken waarin een zelfde dynamiek wordt gebruikt. a. De kinderen zijn het koor en de docent is de dirigent. Met elkaar gaan jullie het geluid van de wind nabootsen. Zoek met de kinderen naar verschillende manieren hoe wind klinkt: blazen, fluiten, kraken, grommen, beven. Al deze elementen mogen in het koor naar voren komen. Iedereen heeft nu een geluid gekozen. De docent gaat voor het koor staan. De handen in het midden met de vuisten gebald betekent: stilte Twee wijsvingers bewegen betekent: klank maken Handen omhoog: harde klank Handen naar beneden: zachte klank Wissel deze momenten af. Van harde storm naar een zacht briesje, dan weer naar stilte. En wissel een snelle opbouw af met het juist heel langzaam opbouwen van hard naar zacht of andersom. Als het goed gaat kan de docent een leerling aanwijzen om het koor te dirigeren. b. Kies zelf of bedenk samen met de kinderen wat voor koor jullie nu gaan zijn. Bijvoorbeeld: een stadskoor met allemaal verschillende geluiden uit de stad. Auto s, een meneer aan de telefoon, een huilende baby, voetstappen, een fietsbel, etc. Een emotiekoor met verschillende emoties, een dierentuin-koor met allemaal soorten dieren, een spookhuis-koor, een pretpark-koor, een orkest-koor met verschillende instrumenten.
5 OPDRACHT 3 Een eigen verhaal verklanken Jullie hebben nu met elkaar verschillende klanken als koor gemaakt. Met klank kun je een verhaal heel spannend aankleden. De voorstelling begon met een schaduwspel waarbij de spelers de geluiden maakten die je in het schaduwspel zag. Het inschenken van een drankje, de wind, het kraken van de deur, achter elkaar aanrennen; alles wat je zag kon je ook horen. In deze opdracht gaan jullie een eigen verhaal verklanken, dus een verhaal met geluid aankleden. Begin klassikaal. a. De kinderen zijn het koor en de docent is de verteller en dirigent. Bespreek eerst welke geluiden er in voor komen en oefen die geluiden met elkaar. Daarna vertelt de docent het verhaal en geeft als dirigent aan wanneer de geluiden in moeten worden gezet. Teken de geluiden op het bord tekenen en wijs deze aan wanneer ze aan bod komen. De geluiden: - De wind - Feestje (muziek, lachende mensen, proost, etende mensen etc.) - Piepende deur Alle geluidsmomenten worden door het koor verklankt. De dirigent geeft dit aan en wisselt hard en zacht bij ieder geluidsmoment af.
6 Het klankverhaal: Barry is jarig. Hij hangt de slingers op. Hij is zenuwachtig. Heeft hij alles? Limonade, chips, slingers. Ja. Hij is er echt helemaal klaar voor. Buiten klinkt de wind. GELUID VAN DE WIND. Koud zeg. Hij hoopt maar dat er mensen komen. Zouden ze er al bijna zijn? Hij doet de deur open om te kijken of hij al iemand ziet. DEUR. Wooh! De wind waait echt hard! Hij waait bijna weg. GELUID VAN WIND HARD. Hij doet de deur gauw weer dicht. DEUR. Met de deur dicht hoor je de wind bijna niet. GELUID VAN DE WIND ZACHT. Een voor een komt het bezoek binnen. Zijn ooms, tantes, vrienden en familie. Het wordt echt een gezellig feestje. De muziek gaat aan en iedereen maakt plezier met elkaar. GELUID VAN FEESTJE. Maar dan klinkt er iets geks. Iedereen zwijgt. De deur gaat langzaam en dreigend open. GELUID VAN DE PIEPENDE DEUR. Wat gebeurt er?! De wind komt binnen en alles en iedereen waait weg. GELUID VAN DE STORM. Extra voor middenbouw b. De kinderen gaan nu in groepjes van 4 of 5 samen met elkaar zelf zo n klankverhaal bedenken. Ze krijgen hiervoor tien minuten de tijd. Geef de groepjes een titel. Per verhaal moeten er minimaal drie geluidsmomenten zijn. Ze tekenen deze geluiden op een papier zodat de dirigent de plaatjes aan kan wijzen wanneer de geluiden moeten klinken. Leuk is om de verhaaltjes dan of op een later moment op te nemen zodat de kinderen de verhaaltjes terug kunnen luisteren als een echt hoorspel. Titels: 1. De beer die niet van de regen hield 2. Het meisje en het vriendelijke spookje 3. De vogel die niet kon fluiten 4. De kat die bang voor muizen was 5. De jongen die alleen nog maar kon zingen 6. De kleine reus die moest leren stampen 7.
7 OPDRACHT 4 Tekenopdracht Stel dat de wind jou mee zou blazen naar een andere plek, waar zou je dan naartoe willen? En hoe zou de wind je meenemen? Met een grote ballon? Een paraplu? Of iets heel anders? Maak een tekening van jou eigen avontuur met de wind.