Samenvatting Biologie Hoofdstuk 7 Bescherming Samenvatting door een scholier 1136 woorden 21 juni 2011 8 1 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou BASISSTOF 1 DE HUID EN HET ONDERHUIDSE BINDWEEFSEL Twee delen huid: - Opperhuid - Lederhuid Opperhuid bestaat uit 2 lagen: - Hoornlaag dode, verhoornde epitheelcellen (dekweefselcellen). beschermt tegen beschadiging, uitdroging en infecties. slijt telkens af dikke hoornlaag: eelt - Slijmlaag Levende epitheelcellen Onderste laag cellen van de slijmlaag (kiemcellen) delen zich voortdurend. Bovenste laag cellen schuiven op naar buiten, verhoornen en sterven af. Geen bloedvaten! - voedingsstoffen en zuurstof via de weefselvloeistof vanuit de lederhuid Melanocyten pigmentvormende cellen vormen donkere pigment melanine Talkkliertjes -> talg: vettige stof die het haar en de opperhuid soepel houdt. - Lederhuid grotendeels bindweefselcellen zintuigcellen, zenuwcellen, haarspiertjes, bloedvaten en zweetklieren Onderhuidse bindweefsel vetcellen (0,1 mm, grote vacuole met vet) Warmteafgifte Straling het lichaam geeft warmte af aan een voorwerp zonder dat het er contact mee heeft. Geleiding o.a. warmteafgifte van het binnenste deel van het lichaam aan de huid. Stroming warmte kan snel worden afgegeven VB: lucht rondom de huid is in beweging Verdamping warmte wordt van het lichaam onttrokken (zweet) Kippenvel bij dieren zorgt dit voor verdikking van de isolerende luchtlaag bij mensen is dit effect gering, omdat er weinig haar is Pagina 1 van 5
BASISSTOF 2 AFWEER Infectie het binnendringen van ziekteverwekkers Lichaamsvreemd stoffen of cellen die niet in je lichaam thuishoren Mechanische afweer door de bouw het binnendringen van ziekteverwekkers en schadelijke stoffen Huid, slijmvliezen van de luchtwegen, verteringsstelsel, uitscheidingstelsel, voortplantingsstelsel Chemische afweer bacteriën worden gedood door stoffen (zoutzuur (HCl) van maagsap) Maagsap, speeksel, traanvocht Belangrijke organen afweersysteem: beenmerg, thymus, milt en lymfeknopen Specifieke afweer gericht op één type ziekteverwekker Aspecifieke afweer gericht tegen vele verschillende typen ziekteverwekkers Koorts de normwaarde van de lichaamstemperatuur wordt als reactie op de infectie verhoogd Ontwikkeling van ziekteverwekkers tegengegaan en worden afweerreacties in het lichaam versneld Rood beenmerg vorming witte bloedcellen, bloedplaatjes en rode bloedcellen In de wervels, in platte beenderen en in de uiteinden van pijpbeenderen Stamcellen moedercellen Cel valt uiteen kern wordt uitgestoten Witte bloedcellen -> fagocyten + lymfocyten ASPECIFIEKE AFWEER FAGOCYTEN Fagocyten kunnen allerlei ziekteverwekkers en lichaamsvreemde stoffen in zich opnemen (fagocytose) kunnen van vorm veranderen, functie ook buiten de bloedvaten verrichten Twee typen fagocyten: - Granulocyten blaasje met de bacterie smelt samen met een lysosoom, enzymen in het lysosoom verteren de bacterie meestal gaan ze daar zelf ook bij dood2 etter/pus uit wond dode granulocyten, gedode bacteriën en dode weefselcellen - Monocyten na ontstaan slechts enkele dagen in bloed aanwezig verplaatsen zich naar de weefsels en veranderen dan van vorm (macrofagen) (vreet alles wat hij tegenkomt) Macrofaag ruimen dode cellen (+ resten) op spelen ook een rol in specifieke afweer SPECIFIEKE AFWEER ANTIGENEN Antigenen grote moleculen, vrijwel altijd eiwitten Meestal op celmembranen, ook geïsoleerd in een organisme Receptoreiwitten op celmembraan gaan binding aan met antigeen Lichaam in staat tot het herkennen van een lichaamsvreemd antigen Receptoreiwit onderdeel van MHC-systeem Pagina 2 van 5
Elk type kan slechts één type antigeen binden specifiteit veroorzaakt door samenstelling volgorde van de aminozuren waaruit de eiwitten zijn opgebouwd. Receptoreiwitten van het MHC-systeem, 2 groepen: - MHC-I-eiwitten - MHC-II-eiwitten LYMFOCYTEN B-lymfocyten ontwikkeling in het beenmerg T-lymfocyten ontwikkeling thymus Lymfoïde organen lymfeknopen, milt, beenmerg, thymus Groot deel lymfocyten na vorming terecht in de lymfeknopen en de milt. Overige deel wordt opgenomen in fijne lymfevaten, heet dan lymfe Twee grote lymfevaten rechterlymfestam, borstbuis (uiteindelijk alle lymfe in deze vaten) ANTIGEN-PRESENTATIE Antigeen-presenterend cel (APC) een cel met lichaamsvreemd antigeen op het celmembraan via lymfe in het bloed Lymfoïde organen antigenen van de antigeen-presenterende cellen gebonden aan Lymfocyten geactiveerd delen veelvuldig 3 typen dochtercellen: - T-helpercellen het merendeel geven verschillende soorten cytokinen af (regulerende functie) bepaalde cytokinen stimuleren ontwikkeling cytotoxische T-cellen - Cytotoxische T-cellen verlaten lymfoïde organen en vernietigen alleen lichaamscellen die met virussen zijn geïnfecteerd, virussen gaan dood (cellulaire afweer) herkennen geïnfecteerde cellen aan stukjes antigeen die door de geïnfecteerde cel op het celmembraan zijn geplaatst - T-geheugencellen blijven inactief bij infectie volgende infectie herkennen ze het antigeen, snellere afweerreactie B-lymfocyten onder invloed van cytokinen uit T-helpercellen 2 typen dochtercellen: - Plasmacellen vormen antistoffen(eiwitten) tegen antigenen ook wel immunoglobulinen (Ig) (Y-vorm) - B-geheugencellen herkennen bij een nieuwe infectie een antigeen, snellere afweerreactie, immuun voor ziekteverwekker Antigeen meerdere verschillende antistoffen worden gevormd Plasmacel één type antistof vormen Antistoffen binden zich aan antigenen Antigeen-antistofcomplex antigeen en antistof passen goed op elkaar Pagina 3 van 5
Complexvorming Antigeen of ziekteverwekker waarop het antigeen zich bevindt onschadelijk gemaakt Humorale afweer afweer door antistoffen Cellulaire afweer afweer door cytotoxische T-cellen (virussen) BASISSTOF 3 IMMUNITEIT Primaire reactie eerste besmetting met een antigeen Secundaire reactie tweede besmetting met hetzelfde antigeen Natuurlijke immuniteit immuniteit verkregen als reactie op het binnendringen van een ziekteverwekker Immunisatie kunstmatig opgewekte immuniteit (vaccin) Vaccin gedode of verzwakte ziekteverwekkers Alle kinderen worden gevaccineerd tegen: Difterie, Kinkhoest, Tetanus, Polio (DKT/DKTP) Haemophilus influenzae type b (Hib) Bof, Mazelen, Rode hond (BMR) Meningokokken C (MenC) Actieve immunisatie immuniteit ontstaat door activiteit van de ingeënte persoon zelf Passieve immunisatie immuniteit ontstaat door (anti)serum met antistoffen Serum bevat antistof tegen het antigeen waarmee de persoon is besmet Monoklonale antistof antistof van één type Stappen bij de productie van monoklonale antistof: - Muis geïmmuniseerd - Lymfocyten geïsoleerd milt muis - Kweek samen met tumorcellen - Lymfocyten en tumorcellen fuseren -> hybride cellen - Antistofproducerende hybride cel geselecteerd - Hybride cel vermenigvuldigd snel: kloon - Verdere kweek/productie -> onbeperkt antistof van hetzelfde typen (monoklonale antistof) BASISSTOF 4 TRANSPLANTATIES EN BLOEDTRANSFUSIES Transplantatie aangetast weefsel of orgaan vervangen door ander weefsel of orgaan Afstotingsreacties opgewekt oor MHC-eiwitten op het celmembraan van het getransplanteerde weefsel of orgaan MHC-eiwitten door afweersysteem herkend als lichaamsvreemde antigenen HLA-systeem onderdeel van MHC-systeem Lymfocyten kunnen eigen cellen van lichaamsvreemde cellen onderscheiden Acceptor degene die het orgaan (of weefsel) ontvangt. AFSTOTINGSREACTIES Afstotingsreacties door vorming van antistoffen door de acceptor: snelle afstoting (komt minder vaak voor, acute afstoting) BLOEDGROEPEN Hemolyse rode bloedcellen klonteren aan elkaar, er ontstaat hemoglobine Bloedgroep A Bloedgroep B Bloedgroep AB Bloedgroep o Antigenen aan rode bloedcellen Antigeen A Antigeen B Antigeen A en B Geen antigenen Pagina 4 van 5
Antistoffen in bloedplasma Anti-B Anti-A Geen antistoffen Anti-A en Anti-B % in Nederland 43% 9% 3% 45% Groepen A + Anti-B B + Anti-A AB + - o + Anti-A + Anti-B A + Anti-B B + Anti-A AB + - o + Anti-A + Anti-B RESUSFACTOR RH- mensen die het resusantigeen niet hebben kunnen daar antistof tegen maken (p.r.) eerste keer gaat transplantatie goed, daarna niet meer Resuskindje een kind bij wie de rode bloedcellen samenklonteren met die van de moeder (meestal tweede keer pas, (gaat eerste keer goed daarna niet meer)) Problemen voorkomen door moeder met resusantigeen in te spuiten, dan maakt ze het zelf niet, ingespoten reusantigenen doen het werk, worden afgebroken en er ontstaan geen geheugencellen. Pagina 5 van 5