Samenvatting Nederlands Blok 3 en 4

Vergelijkbare documenten
Nederlands C.T samenvatting

1 keer beoordeeld 4 maart 2018

PIT HAVO-2 +HAVO/VWO Onderdeel: Spelling H1 en H2 Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt.

Samenvatting Nederlands Over lezen

Programma van Inhoud en Toetsing

Programma van Inhoud en Toetsing

Antwoorden Nederlands Ontleding

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Samenvatting Nederlands NL Blok

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden.

2 hv. 1

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010

Programma van Inhoud en Toetsing

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort.

Z I N S O N T L E D I N G

Samenvatting Nederlands Redekundig ontleden

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Samenvatting Nederlands Cursus spellen (hoofdstuk 1 + 2)

Vak: Nederlands EBR Klas: IG2 hv Onderdeel: Fictie en Schrijven Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 1 t/m 5, paragraaf 1, 2, 3

Niveauproef voor Nederlands in ASO 3 de graad

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

1.2.3 Trappen van vergelijking 20

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Onderdeel: LEZEN Docent: RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Grammatica. Op niveau onderbouw - Naslag

GRAMMATICA WERKWOORDELIJK GEZEGDE NAAMWOORDELIJK GEZEGDE VOLLEDIGE UITLEG UITLEG PER ONDERDEEL UITLEG PER ONDERDEEL VOLLEDIGE UITLEG

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Wat is een zelfstandig naamwoord?

1

Visuele Leerlijn Taal

Taaldomein vmbo. 4 Een mondelinge presentatie Hulpmiddelen: PowerPointpresentatie. k4 3 De spreekbeurt Soorten spreekbeurten De boekpresentatie

Visuele Leerlijn Spelling

CVO Tweedekansonderwijs Antwerpen NIVEAUBEPALING NEDERLANDS ASO 3

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Inhoud. Inleiding 15. Deel 1 Spelling 18

Samenvatting Nederlands Module 9

Zin 1: Lijkt + een vriendelijke jongen: kww + naamwoordelijk deel, samen naamwoordelijk geheel (nwg). Verklaring: lijken is kww.,

Op niveau vmbo. Thieme Meulenhoff. Domein 2 Leesvaardigheid Zakelijke teksten deel hs leerstof vanaf pg. kgt1 1 Over Caja Cazemier

Spiekkaart. Persoonsvorm - p.v.

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv

Samenvatting Nederlands Alle hoofdstukken

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Informatie en proefles

De bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon

Onderdeel: Vakvaardigheden EBR Nieuwsbegrip: Leesvaardigheid en woordenschat Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Grammatica Zinsontleding - Uitgebreid. Ondersteunend materiaal - Uitlegkaarten Geschikt voor de groepen 7 en 8

Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 3

3 vwo. 1

KLAS: M2 VAK: Nederlands 2019/2020 Week Vanaf Opmerking jaarplanning. Leerdoel/inhoud/stof/onderwerp/onderdeel/toets overig.

instapkaarten taal verkennen

Samenvatting Nederlands NL Spelling 1 t/m 12

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Uitzondering: Telwoorden met -en- zijn samenstellingen, maar toch schrijf je een trema bij een klinkerbotsing: drieënhalf.

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Leerdoel/inhoud/stof/onderwerp/onderdeel/toets overig jaarplanning Docentenactiviteit Leerlingactiviteit aug

Studiewijzer TaalCompetent

instapkaarten taal verkennen

Iets wat alleen een mens kan. Geheel Deel Mensen Persoon Voorwerp Inhoud Product uitstreek product

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

FICTIEDOSSIER NEDERLANDS LEERJAAR 3 EN 4 BK

Eigen vaardigheid Taal

Onderdeel: Grammatica zinsdelen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

71 S. instapkaarten taal verkennen 5KM. MALtABERG. QVRre. v;rw>r t. -t.

Samenvatting Nederlands Lezen h 1.2 t/m 5.2 2

OPLEIDINGEN MAATSCHAPPELIJKE ZORG AVENTUS APELDOORN / DEVENTER / ZUTPHEN STUDIEWIJZER

Hiermee wijs je een speciaal iemand of iets aan. Je begint met de ene zinsstructuur en maakt de zin af in een andere zinsstructuur.

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8.

Onderdeel: Grammatica -- RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

De bovenkamer. Het gebruik van De bovenkamer bij Taal actief. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands

Workshop BLIKSEM - Leesbegrippen in de BLIKSEM Oefenteksten en Toetsen

Samenvatting Nederlands Formuleren

instapkaarten taal verkennen

Kernwoord Uitleg Voorbeeld

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

instapkaarten taal verkennen

Samenvatting Nederlands Blok 2 samenvatting

Online cursus spelling en grammatica

DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen.

tip! in leerjaar 1, is nog weinig verschil; mavo mag deze samenvatting ook gebruiken

Vak: Nederlands EBR Klas: IG 2 mh/hv Onderdeel: Leesvaardigheid Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Woordsoorten bloemlezing uit het 40 bladzijden tellende boek.

Toets: Lees vaardig Blok 1+2 en Nieuwsbegrip

6.2. Boekverslag door C. 727 woorden 17 mei keer beoordeeld. Nederlands. Paragraaf 1. Dubbel op. Onjuiste herhaling

Dagdeel 2 Werkwoordspelling: t ex-kofschip, vervoegen, werkwoordtijden

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Loopt vader met moeder in het park?

Inhoud. 1. Introductie Nederlands... 3

Samenvatting Nederlands Grammatica Hoofdstuk 1 t/m 6

De laat gearriveerde koerier drinkt achter een bruin bureau koude koffie. Deze jonge verpleegster huppelt meestal vrolijk door de lange gangen.

(ZAKELIJKE) TAALVERZORGING 2 NEDERLANDS

Transcriptie:

Samenvatting Nederlands Blok 3 en 4 Samenvatting door een scholier 3629 woorden 25 maart 2009 6,7 50 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Op nieuw niveau Nederlands Blok 3 +4 Blok 3: 2.1 Over Agave Kruijssen Agave Kruijssen is vooral bekend als bewerker van oude historische verhalen uit de Middeleeuwen. Ze wil jongeren door kennismaking met die bekende verhalen iets meegeven over de geschiedenis en de cultuur van vroeger. Ze vindt dat jongeren iets zouden moeten weten over keizer Karel de Grote, koning Arthur, ridder Lancelot of de vier Heemskinderen. Ze schreef o.a.: Elegast, Het ros Beyaart, Het vrouwtje van Stavoren, Reinout van Montalbaan en Lancelot. Ridder van de ronde tafel. 2.3 Klassiekers Boeken die lang geleden zijn verschenen en jaar in jaar uit steeds weer worden gelezen noemen we klassiekers. Bijna iedereen kent die boeken en ze worden regelmatig bewerkt zodat ze niet verouderen. Voorbeelden: Tijl Uilenspiegel, Robinson Crusoë, De hut van oom Tom, Alleen op de wereld, De avonturen van Odysseus, Karel en Elegast, Reinaert de vos en Koning Arthur. Er zijn ook boeken die nog niet zo erg oud zijn maar die wel iedereen kent. Dit noemen we moderne klassiekers. Thea Beckman, Kruistocht in spijkerbroek; Annie M.G. Schmidt, Minoes; Jan Terlouw, Oorlogswinter; de Harry Potter- Boeken. Voorbeelden van Klassieke strips: Kuifje, asterix en obelix, Guust Flater en Suske en Wiske. Klassieke films bijvoorbeeld: once upon a time in the West, Towering Inferno, Casablanca en The Bridge over de River Kwai. 3.1 Woorden ambitieus = eerzuchtig gaat het mijn budget te boven = kost het mij te veel conversatielessen = lessen in de vorm van gesprekken cultureel centrum = gebouw voor tentoonstellingen, theatervoorstellingen, muziekuitvoeringen enz. harmonie = eensgezindheid heroïsche = heldhaftige hoffelijk = voorkomend, met aandacht en zorg voor anderen klieren = deeltjes van je lichaam die een stof (meestal vocht) afscheiden magische krachten = toverkrachten nonchalante = achteloze, onverschillige https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-nederlands-blok-3-en-4-34183 Pagina 1 van 10

object = voorwerp, onderwerp piëteit = eerbied proces-verbaal = geschreven verslag van een overtreding pronkstuk = iets wat men laat zien om indruk te maken snookeren = een Engels biljartspel doen. 4.1 Weet je het nog? Het zinsdeel aan de muur is geen meewerkend voorwerp omdat je het voorzetsel aan niet kan weglaten. Bovendien is het een plaatsbepaling, dus is het een bijwoordelijke bepaling. Zinsdelen als toch, nog, wel, niet, soms noem je bijwoordelijke bepalingen. Een zin heeft een naamwoordelijk gezegde als er een koppelwerkwoord in de zin staat. De 2 hulpwerkwoorden, die je gebruikt om een zin in de voltooide tijd te zetten zijn vormen van hebben en van zijn. Opdracht 11 in schrift. 4.2 Zinsontleding Het voorzetselvoorwerp Een voorzetselvoorwerp begint met een voorzetsel. Het voorzetsel waar het voorzetselvoorwerp mee begint, is een voorzetsel dat met het werkwoord in de zin is verbonden. Mijn ouders rekenen op je komst. (werkwoord + vast voorzetsel: rekenen op). Lineke informeert naar haar cijfer. (werkwoord + vast voorzetsel: informeren naar). De politie twijfelt aan de juistheid van zijn bekentenis. (werkwoord + vast voorzetsel: twijfelen aan). Om te controleren of het zinsdeel een voorzetselvoorwerp is, kun je bij veel voorzetselvoorwerpen de er+dat proef toepassen. Je zet het woordje er voor het voorzetsel en je probeert van de rest van het zinsdeel een zin te maken die met dat begint. Mijn ouders rekenen er op, dat je komt. Bij werkwoorden zoals informeren, pas je de er + hoe proef toe. Lineke informeert ernaar, hoe haar cijfer is. Voorzetselvoorwerpen komen ook voor in combinatie met een naamwoordelijk gezegde. Het naamwoordelijk gezegde heeft dan een vast voorzetsel. Kleine kinderen zijn vatbaar voor griep. (naamwoordelijk gezegde + vast voorzetsel: vatbaar zijn voor). Je bent verantwoordelijk voor je eigen werk. (naamwoordelijk gezegde + vast voorzetsel: verantwoordelijk zijn voor). Opdracht 12 in schrift. 4.3 Woordsoortbenoeming De voornaamwoorden: Het vragend voornaamwoord: De vragende voornaamwoorden zijn: wie, wat, welke en wat voor (een). Meestal staan ze aan het begin van een vragende zin. Wie heeft mijn geschiedenisboek gezien? Vragende voornaamwoorden zijn moeilijker te herkennen als ze midden in de zin staan. Je moet dan de zin https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-nederlands-blok-3-en-4-34183 Pagina 2 van 10

vragend maken door het vragende voornaamwoord vooraan in de zin te zetten. Tamara wil weten welk nummer van deze cd je leuk vindt. (Welk nummer van deze cd vind je leuk?) De woorden hoe, waar, wanneer, waardoor, waarom, waarmee enzovoort zijn geen vragende voornaamwoorden. Het zijn bijwoorden. Het aanwijzend voornaamwoord: Aanwijzende voornaamwoorden zijn: deze, dit, die, en dat. Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van het lidwoord voor een zelfstandig naamwoord staan. Het verwijst dan naar het zelfstandig naamwoord. De voetballer is geblesseerd. (Die,deze voetbalspeler is geblesseerd). Het oude stadion wordt niet meer gebruikt. (Dat, dit oude stadion wordt niet meer gebruikt. Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze. Bij een het-woord gebruik je altijd dat of dit. De koe, die/deze koe. Het tafelkleed, dat/dit tafelkleed. Want dat/dit koe klinkt niet en die/deze tafelkleed klinkt ook niet. Een aanwijzend voornaamwoord kan ook zelfstandig in een zin voorkomen. In dat geval vervangt het woorden of woordgroepen die mensen, dieren of dingen aanduiden. Dit ijsje vind ik lekkerder dan dat (ijsje). Heb je die (foto) gezien? Een aanwijzend voornaamwoord kan ook naar een zin verwijzen. Mijn vriendin is verdrietig. Dat komt omdat haar verkering uit is. Opdracht 13 in schrift. 4.4 Woordsoortbenoeming En tot slot De woordsoorten die we allemaal al hebben behandeld: Lijdend voorwerp: LV Zelfstandig naamwoord: ZNW Zelfstandig werkwoord: ZWW Hulp werkwoord: HWW Koppelwerkwoord: KWW Bijvoeglijk naamwoord: BNW Voorzetsel: VZ Persoonlijk voornaamwoord: PERS. VNW Bezittelijk voornaamwoord: BEZ. VNW Wederkerend voornaamwoord: Wederkerend VNW Wederkerig voornaamwoord: Wederkerig VNW Vragend voornaamwoord: VR. VNW https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-nederlands-blok-3-en-4-34183 Pagina 3 van 10

Aanwijzend voornaamwoord: AANW. VNW Opdracht 14 in schrift. 6.5 Signaalwoorden Verbanden tussen zinnen en alinea s kun je vaak vrij snel opsporen door op bepaalde woorden te letten. Het zijn woorden die aangeven wat voor soort verband er bestaat. Zulke woorden noemen we signaalwoorden. Ze geven je als lezer een signaal over het verband. Als iemand je antwoordt en zijn zin begint met: Maar., dan weet je dat hij iets wil gaan zeggen wat een tegenstelling is van wat jij beweerd. Maar is dus het signaalwoord. Verband Signaalwoorden Opsomming En, ook, niet alleen, vervolgens, ten eerste.. ten tweede, nog, bovendien, verder, daarnaast Middel doel Daarmee, het doel ervan, door middel van Tegenstelling Maar, echter, integendeel, daar staat tegen over Overeenkomst Net als, hetzelfde, ook Oorzaak gevolg Daardoor, doordat, zodat, waardoor, ten gevolge van Uitspraak voorbeeld Bijvoorbeeld, met andere woorden, dat wil zeggen, zo, namelijk Conclusie Dus, daarom 7.2 Het schrijven van een betoog In een betoog geef je naast informatie duidelijk je mening. Door het invoegen van bijvoeglijke naamwoorden of hele zinnen kun je, je mening naar voren laten komen. De werknemers van de Dierenbescherming verrichten fantastisch werk. De jeugdclub Kids for Animals besteedt veel aandacht aan dierenverzorging. Dat vind ik heel belangrijk. 9.3 Het liggend streepje Het liggend streepje (-) werd vroeger koppelteken genoemd. Je gebruikt het wanneer een samenstelling verkeerd kan worden gelezen. Een samenstelling is een woord dat is gemaakt van twee woorden die ook los kunnen voorkomen. Water+molen = watermolen Politie + agent = politieagent Regels Voorbeelden Je zou het woord verkeerd kunnen schrijven door 2 letters die achter elkaar een andere klank hebben. Astma-aanval, auto-ongeluk, radio-uitzending, ski-jack Letters, afkortingen, cijfers en andere tekens. S-bocht, NS-station, tv-kijker, havo-leerling, 12-jarig, 20+kaas Na een aantal Griekse en Latijnse voorvoegsels. Adjunct-directeur, aspirant-lid, loco-burgemeester, exvriendin In samenstellingen met Sint. Sint-Nicolaas, St.-Francicsus, sint-bernardshond Bij woorden uit het Engels met een voorzetsel dat er achteraan staat. Knock-out, drive-in, pull-over In samengestelde aardrijkskundige namen. Amsterdam-Centrum, Zuid-Holland Bij gelijke delen. Mevrouw Truus Bakker - de Wit, Chinees-Indisch restaurant, amateur-fotograaf, collegadocent, koppie-koppie, woon-werkverkeer, via-via Samengestelde woorden met meer dan 1 streepje Doe-het-zelf, laag-bij-de-gronds, peper-en-zoutstel https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-nederlands-blok-3-en-4-34183 Pagina 4 van 10

9.4 Het trema (deelteken) Ook binnen 1 woord kan iets verkeerd worden gelezen. Zoals: beëindigen, reünie, ruïne, kopiëren. In getallen schrijf je ook een trema. Voorbeelden: Drieënhalf, tweeënvijftig Je schrijft geen trema als het niet verkeerd gezegd kan worden: Gekopieerd, geijzeld, slaolie, beoordeling, begroeiing. In sommige woorden die we uit andere talen hebben overgenomen, schrijf je geen trema. Museum, elektricien, paella, barbecuen. 9.5 De apostrof Regels Voorbeelden Om een verkeerde uitspraak te voorkomen. Oma s, taxi s, video s, paraplu s, hobby s Bij het meervoud of verkleinwoord van letters. d s, A4 tje, ME er Alle woorden die een bezit aanduiden. Oma s, Roberto s, Frits, Alex Woorden die op een y eindigen met een medeklinker ervoor. Hobby tje maar: cowboytje Als er woorden weg zijn gelaten. t Regende (het regende), s-gravenhage (des Gravenhage), s morgens (des morgens), jus d orange (jus de orange) Blok 4: 2.2 Tijd in verhalen Tijd waarin het verhaal speelt Verhalen spelen in een bepaalde tijd, bijvoorbeeld in de Griekse Oudheid, de Middeleeuwen, de Tweede Wereldoorlog of het heden. Wat er in een verhaal gebeurt, heeft alles met die tijd te maken. Het gedrag van de personen, hun leefomstandigheden en hun gedachten gevoelens worden door die tijd bepaald. Tijd die in het verhaal verloopt Tussen begin en eind van een verhaal verloopt een bepaalde hoeveelheid tijd: uren, maanden of jaren. Om een verhaal goed te kunnen begrijpen, moet je in de gaten hebben hoeveel tijd er verloopt. In sommige verhalen verloopt veel meer tijd dan in andere. Als tussen begin en eind vrij veel verloopt, is het waarschijnlijk dat de hoofdpersoon verandert. Trucs met de tijd In een verhaal kan de tijd verlopen zoals in de werkelijkheid: de ene gebeurtenis komt in de tijd na de andere. We noemen dat de chronologische tijdsvolgorde. In verhalen kunnen nooit alle gebeurtenissen worden verteld. Dat zou saai worden. Je leest alleen het belangrijkste. De rest wordt overgeslagen. Het overslaan van een stuk tijd noemen we een tijdsprong. In verhalen kunnen korte tijdsprongen zitten, bijvoorbeeld van enkele uren, maar ook lange, waarbij dagen of weken worden overgeslagen. Schrijvers kunnen ook spelen met de tijd. Ze vertellen dan enkele gebeurtenissen in de gewone volgorde, springen daarna terug in de tijd en vertellen iets dat vroeger is gebeurd. Zo n terugsprong in de tijd noemen we een terugblik of een flashback. Het verhaal staat dan in niet-chronologische tijdsvolgorde. In een verhaal kan gesproken worden over iets dat vroeger is gebeurd zonder dat het verhaal echt wordt onderbroken. Het kan een uitspraak of een gedachte van een persoon zijn. Zo iets noemen we een https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-nederlands-blok-3-en-4-34183 Pagina 5 van 10

terugwijzing. In een verhaal kan iets verteld worden over gebeurtenissen die nog gaan komen. We noemen dat een vooruitwijzing. Bijvoorbeeld: De hele nacht had hij liggen broeden op een goed plan. Plotseling had hij een idee. Hiermee zou hij hem morgen te pakken kunnen nemen. Vooruitwijzingen zorgen voor spanning. 2.3 Dagboek In een dagboek houdt iemand regelmatig bij wat hij/zij meemaakt. Gedachten en gevoelens spelen daarbij een belangrijke rol. In een echt dagboek beschrijf iemand wat hij/zij echt heeft meegemaakt, dit is non-fictie. Bijvoorbeeld: het achterhuis van Anne Frank. Verzonnen dagboeken zijn speciaal geschreven om als leesboek te verschijnen. De schrijver van het dagboek is niet de hoofdpersoon ervan. Zo n dagboek is fictie. 3.1 Woorden antibiotica = geneesmiddel tegen infecties (besmettelijke ziekten) arrogant = hooghartig audiovisueel = waarbij je luistert en kijkt autoriteiten = gezaghebbende personen, de overheid de balans opgemaakt = achteraf gekeken wat voor resultaat het heeft gehad ceremonie = plechtige handeling display = beeldscherm, leesvenster generatie = mensen van ongeveer dezelfde leeftijd loopings = acrobatische toeren (halsbrekende kunststukjes) waarbij met de motor een cirkel wordt gemaakt in een verticaal vlak mits = op voorwaarde dat NIPO = Nederlands Instituut voor de Publieke Opinie (= de mening van de mensen) en marktonderzoek ontluisterende = beschamende, waarvoor je je moet schamen panel = groep deskundigen die een onderwerp bespreken of commentaar geven spectaculair = opzienbarend, verbluffend te berde brengen = ter sprake brengen 4.1 Weet je het nog? Een zinsdeel dat met het voorzetsel aan begint is niet altijd een meewerkend voorwerp. Een zinsdeel dat met het voorzetsel aan begint is alleen een meewerkend voorwerp als aan kan worden weggelaten. Vraagwoorden die je nooit gebruikt om de bijwoordelijke bepaling te vinden zijn wie en wat. Het voorzetsel waar het voorzetsel voorwerp mee begint is verbonden met het zelfstandig werkwoord (in het werkwoordelijk gezegde) of met het naamwoordelijk gezegde in de zin). 4.2 Zinsontleding de bijvoeglijke bepaling Een bijvoeglijke bepaling vormt een deel van een ander zinsdeel. De bijvoeglijke bepaling zegt iets over het kernwoord in dat zinsdeel. Het kernwoord is altijd een zelfstandig naamwoord. De bepaling kan voor of achter het kernwoord staan. Bijvoorbeeld: De leukste inzending van de fotowedstrijd worden in een weekblad gepubliceerd. Je vindt een bijvoeglijke bepaling door: - Benoem alle zinsdelen van de zin. - Zoek in de zinsdelen de kernwoorden. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-nederlands-blok-3-en-4-34183 Pagina 6 van 10

- Kijk of er voor of achter het kernwoord een bijvoeglijke bepaling staat. De bijvoeglijke bepaling kan worden weggelaten. > Zie opdracht 9 in schrift 4.3 Zinsontleding Verschil tussen een bijwoordelijke en een bijvoeglijke bepaling Een bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel. Een bijwoordelijke bepaling kun je voor de persoonsvorm plaatsen zonder dat de betekenis van de zin verandert. Een bijvoeglijke bepaling is geen apart zinsdeel, maar vorm een deel van een ander zinsdeel. Je kunt een bijvoeglijke bepaling niet voor de persoonsvorm zetten zonder dat de betekenis van de zin verandert. 1. Jack heeft een pizza met ham en champignons laten bezorgen. 2. Sarita is met twee vriendinnen naar Amsterdam geweest. Met ham en champignons uit de 1e zin is geen apart zinsdeel. Je kunt het niet voor de persoonsvorm zetten. Met twee vriendinnen uit de 2e zin is wel een apart zinsdeel. Je kunt het namelijk voor de persoonsvorm zetten. Met twee vriendinnen is dus een bijwoordelijke bepaling. 4.4 Zinsontleding De bijstelling Een bijstelling is een soort bijvoeglijke bepaling en is ook een deel van een ander zinsdeel. Een bijstelling is eenvoudig te herkennen. Hij staat altijd tussen komma s en is meestal het onderwerp in andere woorden. De Batavia, het bekendste VOC-schip, werd in 1628 in Amsterdam gebouwd. > Zie opdracht 11 in schrift. 4.5 Woordsoortbenoeming De voornaamwoorden 4.5.1 Het betrekkelijk voornaamwoord De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn : die en dat. Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar (heeft betrekking op) een woord dat, of een woordgroep die vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord staat. Zo n woord of woordgroep noem je het antecedent. 1. Het concertkaartje dat ik had besteld, heb ik nog niet ontvangen. 2. De leerlingen die op kamp zijn geweest, hebben veel lol gehad. In zin 1 is dat het betrekkelijk voornaamwoord en verwijst naar Het concertkaartje, dit is dus het antecedent. In zin 2 is die het betrekkelijk voornaamwoord en verwijst naar De leerlingen, de leerlingen is dus het antecedent. > Zie opdracht 12 in schrift. 4.5.2 Het onbepaald voornaamwoord Voorbeelden van onbepaalde voornaamwoorden zijn: iets, niets, niemand, iemand, alles, men, wat, elk(e), ieder(een). Het verwijst naar een persoon of een ding zonder nadere bijzonderheden te geven. Wat is alleen een onbepaald voornaamwoord als je het kunt vervangen door iets. Men zegt dat niemand hem heeft gezien. De rechercheur dacht dat hij wat (iets) zag. > Zie opdracht 13 in schrift. 4.5.3 Een aanwijzend of een betrekkelijk voornaamwoord? De voornaamwoorden die en dat kunnen een aanwijzend of een betrekkelijk voornaamwoord zijn. > Zie opdracht 14 in schrift. 4.6 Woordsoortbenoeming En tot slot Lidwoord = LW https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-nederlands-blok-3-en-4-34183 Pagina 7 van 10

Zelfstandig naamwoord = ZNW Zelfstandig werkwoord = ZWW Hulpwerkwoord = HWW Koppelwerkwoord = KWW Bijvoeglijk naamwoord= BNW Voorzetsel = VZ Persoonlijk voornaamwoord = Pers. VNW Bezittelijk voornaamwoord = Bez. VNW Wederkerend voornaamwoord = Wederkerend VNW Wederkerig voornaamwoord = Wederkerig VNW Vragend voornaamwoord = Vr. VNW Betrekkelijk voornaamwoord = Betr. VNW Onbepaald voornaamwoord = Onbep. VNW 5.1 Massamedia Radio, televisie, kranten, tijdschriften en internet bereiken grote groepen mensen. Daarom worden ze massamedia genoemd. Ze brengen nieuws en informatie, maar ook amusement of programma s waar in je kennismaakt met de mening van anderen. Massamedia hebben grote invloed op ons leven. Ze kunnen ook invloed hebben op ons koopgedrag door reclameteksten. 6.1 Uitspraak, bewering, feit, mening, argument Als iemand iets zegt of schrijft, noemen we dat een uitspraak of bewering. Een uitspraak kan een feit of een mening zijn. Een feit is iets wat waar is: het klopt met de werkelijkheid en je kunt het controleren. Een mening is dat wat je van iemand of iets vindt. Andere mensen kunnen er anders over denken. Andere woorden voor mening zijn: Opinie, standpunt, visie, stelling of kijk. Om je mening te ondersteunen gebruik je argumenten. Dat zijn redenen waarom je iets vindt. Je kunt argumenten voor en argumenten tegen een mening geven. We noemen dat ook wel argumenten pro en argumenten contra. Subjectief is je mening, objectief is zakelijk en feitelijk. 6.2 Tekstverbanden: bewering uitwerking, samenvatting, conclusie, voorwaarde en uitleg Iemand kan een uitspraak doen en die daarna uitwerken met argumenten. Een samenvatting gebruikt iemand als hij nog eens kort opschrijft wat hij eerder uitgebreider heeft vertelt. Bij een conclusie maak je een gevolgtrekking uit wat je eerder hebt beweerd, je kunt een conclusie herkennen aan het woord dus. We spreken van het verband voorwaarde als er eerst iets anders moet gebeuren of aan de hand moet zij, voordat de uitspraak klopt. Signaalwoorden bij een voorwaardelijk verband: als, indien, mits. Bij het verband uitleg doet iemand een uitspraak en hij legt die vervolgens uit. Signaalwoorden bij uitleg: zo, met andere woorden, dat wil zeggen, bijvoorbeeld, ter illustratie. 6.3 Informatieve en betogende teksten Informatieve teksten bevatten feiten. Het doel van de schrijver is de lezer informatie geven. Dit vind je vaak in kranten, encyclopedieën en in school- en studieboeken. Betogende teksten bevatten meningen en argumenten. Het doel van de schrijver is zijn mening over een bepaald onderwerp naar voren brengen en ondersteunen met argumenten. Bijvoorbeeld: ingezonden brieven, besprekingen van boeken, films en cd s. 7.1 Weet je het nog? Het verschil tussen een feit en mening: een feit klopt met de werkelijkheid, je kunt het controleren, een https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-nederlands-blok-3-en-4-34183 Pagina 8 van 10

mening is wat iets of iemand van iemand denkt, dit kan verschillen. Argumenten gebruik je om je bewering te ondersteunen. Een feit is objectief en een mening is subjectief. Het schrijfdoel van een betogende tekst is je mening naar voren brengen met argumenten. 7.3 Het schrijven van een ingezonden brief Een ingezonden brief is een betogende tekst. Je schrijft een ingezonden brief als je wilt reageren op een artikel of een bericht dat je in een krant of een tijdschrift hebt gelezen. In de inleiding verwijs je naar het artikel of het bericht waarop je wilt reageren. In het middenstuk zet je jouw mening over het onderwerp en alle argumenten die jouw mening ondersteunen. In het slot schrijf je een conclusie. Onderaan de tekst zet je (meestal) je naam en woonplaats. 8.1 Spreken Argumenten en tegenargumenten Om je mening of standpunt te ondersteunen, gebruik je argumenten. Simon is heel aardig, omdat hij altijd rekening houdt met anderen. Bewering: Simon is heel aardig. Argument: Hij houdt altijd rekening met anderen. 9.1 Weet je het nog? 1. Vind jij ook niet dat Miranda zich maar wat aanstelt? 2. Ik vind dat een kapster niet veel verdient. 3. Het verbaasd me hoe goed de nieuwe directeur functioneert. 4. Weet jij wat men in deze fabriek produceert? 5. De motorrijder was door de gladheid geslipt. 6. De scheerapparaten worden geëxporteerd naar tal van landen. 7. Word je ook wel eens onvriendelijk behandeld? 9.2 Verkleinwoorden Van de meeste zelfstandige naamwoorden kun je met behulp van een achtervoegsel een verkleinwoord maken.: Bank Bankje Film Filmpje Prei Preitje Slang Slangetje Woning woninkje Een enkele keer moet je de schrijfwijze aanpassen door een letter te verdubbelen, omdat je anders een verkeerde uitspraak zou hebben: Auto autootje Kar karretje Café cafeetje Bij verkleinwoorden die eindigen op y (met een medeklinker ervoor) schrijf je een apostrof. Baby tje Hobby tje 1. reus wordt reusje 2. station wordt stationnetje 3. tor wordt torretje 4. kwekerij wordt kwekerijtje https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-nederlands-blok-3-en-4-34183 Pagina 9 van 10

5. ei wordt eitje 6. koning wordt koninkje 7. ring wordt ringetje 8. stel wordt stelletje 9. wagon wordt wagonnetje 10. leeuw wordt leeuwtje 11. chocola wordt chocolaatje 12. tractor wordt tractortje 13. radio wordt radiootje 14. logé wordt logeetje 15. pony wordt pony tje 9.3 Dictee 1. Iemand heeft alarm geslagen, omdat er paarden galoppeerden op de parallelweg. 2. Menno deed de illustraties in een envelop. 3. Onmiddellijk begon ze aan de volgende alinea van het artikel over milieuvervuiling. 4. We hebben gevolleybald op een strand aan de Middellandse Zee. 5. De adellijke dame genoot van haar kop vleesbouillon. 6. De balletdanseres schijnt allergisch te zijn voor zuivelproducten. 7. Het wagentje van de invalide balanceerde op de rand van de verhoogde stoep. 8. Doordat de portefeuille een paar millimeter te groot was, paste hij niet in mijn binnenzak. 9. De balustrade was gemaakt van aluminium. 10. We zagen een kolossale luchtballon voorbijgaan. 10.1 Je zegt het maar! Als je praat, doe je dat in zinnen. Die zinnen bedenk je. Om je bedoeling goed weer te geven, is het belangrijk dat je de juiste woorden kiest. Maar ook heel belangrijk is de toon waarop je iets zegt. Door de toon kun je gevoel leggen in de zin. Sommige woorden beklemtoon je. 1. Míjn jas! - De spreker bedoelt: Die jas is van mij! Afblijven! (irritatie, boosheid) 2. Mijn jás! - De spreker bedoelt: Waar is mijn jas? (paniek) 3. Mijn jas? - De spreker bedoelt: Is dit mijn jas? (onzekerheid) 10.2 Weet je het nog? Woorden die verschillende betekenissen kunnen hebben, heten homoniemen. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-nederlands-blok-3-en-4-34183 Pagina 10 van 10