Pensioenfederatie Prinses Margrietplantsoen 90 2595 BR Den Haag Postbus 93158 2509 AD Den Haag T +31 (0)70 76 20 220 info@pensioenfederatie.nl www.pensioenfederatie.nl P O S I T I O N P A P E R KvK Haaglanden 40411428 Rabobank 1054.84.318 DATUM: 4 juni 2012 ONDERW ERP: Visie van de Pensioenfederatie op hoofdlijnennotitie De Pensioenfederatie vindt het terecht dat minister Kamp ondanks de demissionaire status van het kabinet doorpakt om de noodzakelijke wijzigingen in de tweede pijler door te voeren. De hoofdlijnen zijn een stap vooruit voor pensioenfondsen en hun deelnemers; de hoofdlijnennotitie biedt kansen en aanknopingspunten voor de verbetering van de houdbaarheid van het stelsel. In deze reactie op de hoofdlijnennotitie willen wij graag de positieve punten uit dit voorstel onderkennen, maar ook aangeven waar kansen worden gemist en waar verbetering absoluut gewenst is. Voor de Pensioenfederatie is de keuzevrijheid voor sociale partners van groot belang. Sociale partners moeten in staat worden gesteld om uit alle contractvormen, zowel nominaal als reëel, te kunnen kiezen. Op dat belangrijke punt wordt in de hoofdlijnennotitie een kans gemist. Het reële contract dreigt door de wijze waarop het nu is vormgegeven en de risico s voor pensioenfondsen bij het invaren, een wassen neus te worden. Stappen voorwaarts De hoofdlijnennotitie biedt op een aantal punten kansen en aanknopingspunten om stappen vooruit te zetten. - Met de introductie van het levensverwachtingaanpassingsmechanisme (LAM) wordt het voor sociale partners mogelijk om een evenwichtiger verdeling van de lasten en lusten tussen de generaties af te spreken. Evenzo leiden de voorgestelde regels voor indexatie er toe dat wordt voorkomen dat er te snel wordt geïndexeerd. - De contracten zullen volledig moeten worden gemaakt en de risico s in de pensioencontracten moeten vooraf worden geëxpliciteerd. Dit heeft als voordeel dat deelnemers realistische verwachtingen kunnen hebben.
- Met de komst van dekkingsgraadmiddeling en de zogenaamde Ultimate Forward Rate komt er een stabieler toetsingskader. Daardoor zal de dekkingsgraad van pensioenfondsen minder beweeglijk zijn en wordt er meer ruimte geboden voor de lange termijn sturing van pensioenfondsen. Aandachtspunten De hoofdlijnennotitie heeft dus een aantal positieve punten. Toch zijn er belangrijke onderdelen die bijstelling behoeven of nader moeten worden uitgewerkt. Hieronder gaan wij in op de belangrijkste onderdelen. Verplicht aanpassen van de levensverwachting De Pensioenfederatie acht het van belang dat pensioenfondsen hun opgebouwde pensioenaanspraken en uitkeringen corrigeren voor veranderingen in de levensverwachting. Om het stelsel toekomstbestendig te maken, moet er naast het beter kunnen opvangen van financiële schokken een oplossing komen voor het beter kunnen opvangen van demografische schokken. Daarnaast zorgt het direct verwerken van demografische schokken ervoor dat de rekening van een stijgende levensverwachting niet wordt doorgeschoven naar toekomstige generaties. We wijzen er op dat dit onderdeel van het Pensioenakkoord door alle stakeholders steeds is ondersteund. Het aanpassingsmechanisme om ook voor de reeds opgebouwde aanspraken te corrigeren voor een stijgende levensverwachting is verplicht voor reële contracten, maar optioneel voor nominale contracten. Wij vinden dat vreemd en niet logisch. Wij pleiten dan ook voor het verplichtstellen van het LAM in beide contracten. Bij een vrijwillig LAM zullen fondsen wellicht, ingegeven door juridische risico s, afzien van invaren. Hierdoor zal de doelstelling om direct te corrigeren voor een stijging in de levensverwachting voor de nominale contracten niet geheel worden ondervangen. Het verschil tussen het bij wet verplicht stellen en het bij wet mogelijk maken van het LAM op de opgebouwde aanspraken is naar onze mening te verwaarlozen. Voor pensioenfondsen is het echter eenvoudiger als de wetgever zelf overgaat tot een wettelijke verplichting, omdat de wetgever de juridische risico s dan geheel weghaalt bij de pensioenfondsen. Er dient daarom wettelijk te worden vastgelegd dat het LAM een verplichting moet worden voor alle contracten. 2
Snel duidelijkheid over de systematiek van de kostendekkende premie Zeker in de huidige tijd is een stijging van de premie een belangrijk aandachtspunt. De hoofdlijnen geven nog weinig duidelijkheid over de nieuwe premiesystematiek. De uiteindelijk gekozen methode kan aanzienlijke gevolgen hebben voor deelnemers, sponsors en fondsen en brengt macro-economische consequenties met zich mee. Overgangsmaatregelen liggen voor de hand als uit de nieuwe berekeningssystematiek volgt dat forse premiestijgingen onvermijdelijk zijn. Het premiebeleid dient altijd in samenhang met het overige beleidskader van het pensioenfonds te worden beschouwd. Via een ex-ante toets (bijvoorbeeld de haalbaarheidstoets) moet worden aangetoond dat het beleggingsbeleid, het premiebeleid en het indexatiebeleid tezamen een adequaat beleid opleveren en dat dit strookt met de door het fonds gecommuniceerde ambitie. De berekeningssystematiek van de kostendekkende premie dient dus nog nader te worden uitgewerkt en de effecten van een nieuwe premiesystematiek dienen in kaart te worden gebracht. De Pensioenfederatie gaat ervan uit dat de pensioensector nauw betrokken wordt bij de uitwerking van deze systematiek. Effecten-analyse UFR noodzakelijk De rentetermijnstructuur die wordt gehanteerd in de discontovoet van zowel nominale als reële contracten, zal worden uitgebreid met de UFR (Ultimate Forward Rate). De introductie van een UFR in de discontovoet zorgt ervoor dat fondsen met langlopende verplichtingen mogen waarderen met een meer stabiele discontovoet die voor lange looptijden is gebaseerd op een stabiele en meer realistische prognose van de langetermijnrente. De toepassing van de UFR is onmiskenbaar een verbetering, maar er zitten ook bijzondere effecten in de toepassing van de UFR. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk wat de effecten zijn van de toepassing van de UFR in de discontovoet voor de fondsen. Eerste inzichten geven aan dat het rente risico over het geheel weliswaar daalt maar daarentegen op bepaalde punten van de curve sterk toeneemt. 3
De Pensioenfederatie kan zich in principe vinden in de toepassing van de UFR methodiek, maar vindt een grondige (scenario)effectenanalyse van de introductie van de UFR noodzakelijk. In de uiteindelijke vormgeving zal rekening moeten worden gehouden met de uitkomsten van deze effectenanalyse. De Pensioenfederatie is tevens van mening dat fondsen hoe dan ook de mogelijkheid moeten hebben om de huidige rentetermijnstructuur (ongemiddeld), zonder UFR te kunnen blijven volgen. Er moet een daadwerkelijke keuzemogelijkheid komen De Pensioenfederatie ziet graag dat sociale partners daadwerkelijk in staat worden gesteld om een keuze te maken voor het reële contract of voor het nominale contract. Het nominale contract sluit nauw aan bij het overgrote deel van de bestaande pensioencontracten. Tegelijkertijd geldt dat bij deze contracten de spagaat tussen de nominale zekerheid en de vaak geformuleerde reële ambitie uiteindelijk niet wordt verwijderd. Sociale partners moeten meer mogelijkheden krijgen om deze spagaat te verkleinen. Reële contracten beogen een beleid te kunnen voeren dat het daadwerkelijk mogelijk maakt volledig op de toegezegde reële ambitie te sturen. De Pensioenfederatie deelt de visie van het kabinet dat bij de keuze voor het reële contract het onvermijdelijk is dat alle opgebouwde aanspraken en uitkeringen deel uit gaan maken van dat contract. Tegelijkertijd stellen we vast dat het reële contract in de hoofdlijnennotitie op onderdelen nog onvoldoende is uitgewerkt (reële staffel, reële discontocurve). Bovenal is onvoldoende aangegeven hoe de bestaande aanspraken en uitkeringen onder het reële contract kunnen worden gebracht zonder dat een pensioenfonds moet vrezen voor de gevolgen van juridische procedures. Discontocurve voor reële contracten moet nog worden uitgewerkt De discontocurve voor reële contracten bestaat uit de risicovrije rente met de Ultimate Forward Rate, een looptijdafhankelijke risico-opslag en een indexatie-afslag. De indexatie-afslag die in de discontovoet voor reële contracten gehanteerd wordt, verdient nadere uitwerking. Waar mogelijk zal voor deze indexatie-afslag informatie uit de markt worden gehaald. 4
Als deze informatie echter niet (voldoende) voorhanden is, zou een vaste afslag voor indexatie toegepast kunnen worden. Echter, voor een optimale reële sturing is ook een optimale reële discontovoet vereist. De markt voor inflatie is erg dun voor looptijden langer dan vijf jaar. Voor een benadering voor de marktwaarde van inflatie zou de BEI-curve (break even inflation) gebruikt kunnen worden, maar ook deze benadering voor verwachte inflatie is niet optimaal. Nader onderzoek naar de juiste methode voor correctie van de nominale discontovoet ten behoeve van het reële contract is dus noodzakelijk. De Pensioenfederatie wil nauw betrokken blijven bij deze nadere uitwerking. Meer duidelijkheid over aanpassingsmechanisme boven de 105% in nominale contracten Voor nominale contracten dient vooraf expliciet te worden vastgelegd wat de maatregelen zijn die pensioenfondsen nemen in geval van financiële mee- en tegenvallers. Boven de 105% nominale dekkingsgraad geldt een wettelijke hersteltermijn van maximaal 12 jaar om terug te kunnen keren naar het niveau van vereist eigen vermogen. Het kabinet geeft aan dat het zal bezien of het in het nominale contract mogelijk is om bij dekkingsgraden boven de 105% met een spreidingsperiode van maximaal zeven jaar te werken, conform de systematiek van het reële contract. In die situatie mag voor eventuele nieuwe schokken een hernieuwde spreidingsperiode van maximaal zeven jaar worden gehanteerd. Bij de eerste methode waarbij een wettelijke hersteltermijn van maximaal 12 jaar geldt om terug te kunnen keren naar het vereist eigen vermogen, blijft echter de vraag staan wat er gebeurt als deze norm niet binnen de aangegeven periode wordt bereikt. Stel dat er sprake is van een hersteltermijn van 12 jaar om weer op de normdekkingsgraad te komen. Wat gebeurt er dan als in jaar 11 blijkt dat als gevolg van een nieuwe schok een fonds zijn herstel niet gaat halen? Moet het dan bij een dekkingsgraad halverwege, van bijvoorbeeld 115%, toch de aanspraken en pensioenuitkeringen korten? De genoemde alternatieve benadering, die is gebaseerd op de methodiek van het reële contract verdient dan ook serieuze aandacht. Overigens is een termijn van zeven jaar in deze variant volstrekt onrealistisch. 5
Ook dit vraagstuk verdient nadere uitwerking, waarbij de Pensioenfederatie betrokken dient te worden. Stabiliteit rondom aanpassing sterftetrends De aanpassing van de verplichtingen op veranderende sterftetrends dient nog steeds te gebeuren op basis van de meest actuele gegevens. De Pensioenfederatie pleit ervoor dat er meer stabiliteit rondom de aanpassing van de levensverwachting komt, bijvoorbeeld door aanpassing eens in de drie of eens in de vijf jaar en dat er duidelijke afspraken gemaakt moeten worden welke cijfers hiervoor gebruikt zullen worden. Lineaire staffel moet mogelijk zijn in reële contracten De reële pensioenverplichtingen worden ieder jaar zodanig aangepast dat na deze aanpassing een beleidsdekkingsgraad van 100% resulteert. Deze aanpassing vindt plaats via een automatisch mechanisme, waardoor financiële schokken direct, maar wel gespreid in de tijd (over een periode van maximaal tien jaar), in de pensioenaanspraken en uitkeringen worden doorgegeven. De Pensioenfederatie pleit ervoor dat er in reële contracten naast deze zogenaamde RAM (rendementsaanpassingsmechanisme), ook gebruik kan worden gemaakt van een staffelsystematiek. De belangrijkste bezwaren bij de RAM systematiek ten opzichte van de staffel systematiek zijn: Een RAM kent geen geheugen en dus valt er niet te sturen op een inkomensgerelateerd pensioendoel. Want: een RAM kort na tegenvallers en deelt uit na meevallers. De link met een volledig geïndexeerd pensioendoel is volledig zoek. In staffels kan die target veel beter gemonitord worden en kan gemiste indexering netjes gerepareerd worden. Bij een reëel contract draait het om een indexatiecontract en niet een rendementsdelingscontract. Mee- en tegenvallers rekenen we niet toe, maar verdelen we over generaties (we accepteren dus tijdelijke tekorten en tijdelijke overschotten / buffers). Daarbij geldt genoeg is genoeg. Meer dan een volledig pensioen is niet nodig! Anders gezegd: we vullen in de zeven vette jaren de graanschuren om het graan in de zeven magere jaren te consumeren. Dat kan in een staffel wel, in een RAM niet! 6
Een RAM maakt geen onderscheid tussen afstempelen en niet-indexeren, een staffel wel. Uiteraard is het in een reëel contract niet de bedoeling om nooit af te hoeven stempelen, maar voor de deelnemers is er een essentieel verschil tussen het achterwege laten van indexatie en het nominaal korten. Om die reden willen we in het reële contract dat onderscheid kunnen blijven maken. Daarvoor heb je staffels nodig. In de nadere uitwerking van het nieuwe toetsingskader dient de staffel systematiek voor reële contracten nader te worden onderzocht. Geen verlaging van de ruimte in het Witteveenkader In het Pensioenakkoord dat in 2010 is afgesloten is vastgelegd dat de AOW-ontwikkeling gekoppeld wordt aan stijging van de verdiende lonen. Op die wijze wordt de eerste pijler robuuster en komt er een einde aan een langjarige ontwikkeling waarbij pensioenregelingen in de tweede pijler een steeds iets achterblijvende AOW-ontwikkeling in reële termen hebben geabsorbeerd. In bijlage 2 van de voorjaarsnota 2012 geeft het kabinet aan af te zien van het voorstel om de AOW te koppelen aan de verdiende lonen. Het zal duidelijk zijn dat, gezien de moeilijkheden waarin de pensioenfondsen zich bevinden, de tweede pijler voorlopig niet in staat is dit verlies in reële termen van de AOW op te vangen. De Pensioenfederatie respecteert het primaat van de politiek ten aanzien van de AOW. We doen dan ook geen uitspraak over het achterwege laten van de koppeling van de AOW aan de verdiende lonen. De Pensioenfederatie vindt het daarentegen onbegrijpelijk dat als gevolg van dit besluit de tweede pijler pensioenen worden beperkt door in het Witteveenkader, tegen de eerdere afspraken in, het maximale opbouwpercentage met bijna 5% te verlagen per 2014. Waar de pensioendeelnemer bij uitvoering van het Pensioenakkoord op dit punt geen enkele consequentie zou ondervinden, wordt hij straks dubbel benadeeld. Eerst blijft zijn AOW achter op de loonontwikkeling en daarnaast worden zijn mogelijkheden om een goed aanvullend pensioen op te bouwen beperkt. Zeker in een situatie waarin premiestabilisatie de norm is, worden jongere generaties gedupeerd als door een inperking van het Witteveenkader die premie niet kan worden vertaald in aanspraken. 7
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met: Pensioenfederatie Richard Pauw Telefoon (070) 76 20 236 E-mail pauw@pensioenfederatie.nl 8