REÏNTEGRATIE BIJ ARBEIDSONGESCHIKTHEID



Vergelijkbare documenten
2½ JAAR NA HET EERSTE ZIEKTEJAAR: WERKEN MET WAO-UITKERING? 12-maandszieken over hun arbeidsongeschiktheid, gezondheid, herbeoordeling en reïntegratie

Het belang van begeleiding

M MKB-ondernemers negatief over verantwoordelijkheden bij ziekte werknemers

DE 12-MAANDSZIEKEN VAN JANUARI 1998 arbeidsongeschiktheid, gezondheid, herbeoordeling en reïntegratie 2½ jaar later

Gezondheidsbeleving en werkhervatting 35-minners (april 2010) Aanleiding

BIJLAGEN. Wel of niet aan het werk. Achtergronden van het onbenut arbeidspotentieel onder werkenden, werklozen en arbeidsongeschikten

Wajongers aan het werk met loondispensatie

MKB-ondernemer geeft grenzen aan

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Arbeidsgehandicapten in Nederland

Ik ben ziek Wat nu? Informatiebrochure voor werknemers November 2007

VAN ZIEKMELDING TOT WAO. Onderzoek onder werknemers die in 2001 voor de poort van de WAO stonden

10. Veel ouderen in de bijstand

Arbeidsgehandicapten in Nederland

De belangrijkste valkuilen bij de re-integratie

Re-integratie inspanningen van publiek (UWV) en privaat verzekerde werkgevers sinds de WIA

UITKOMSTEN MARKTONDERZOEK OMGANG MET PSYCHISCHE PROBLEMEN OP HET WERK

Hoe voorkom ik een loonsanctie WELKOM. Henriëtte Sterken Werkgeversrelaties UWV

UWV Kennisverslag

Samenvatting van het onderzoek naar De Voorspellende Waarde van Fasering

Herintreders op de arbeidsmarkt

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamerder Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE. Datum 8 april 2011 Betreft Evaluatie IOW

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Let op: in onderstaand overzicht is de nieuwe regeling voor Wajonguitkeringen, die zijn ingegaan vanaf 1 januari 2015, nog niet verwerkt.

Re-integratie-instrumenten en voorzieningen voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

Wisselingen tussen werkloosheid en nietberoepsbevolking

Arbeidsongeschiktheid in het UMC. Wat nu?

UWV Kennisverslag

KOSTENEFFECTIVITEIT RE-INTEGRATIETRAJECTEN

Het antwoord op uw personele vraagstuk

Werking Wet verbetering poortwachter onder werknemers Hoofdonderzoek en herhaalonderzoek

AMC leidraad: wat te doen bij ziekte. Uitgangspunten

Modernisering Ziektewet

GEEN WIA, WEL WERK? Vervolgmeting van het onderzoek naar de re-integratie van werknemers die minder dan 35 procent arbeidsongeschikt zijn verklaard

Meerdere keren zonder werk

Feiten en cijfers Wajong

WERKHERVATTING NA HERBEOORDELING. Duurzaamheid van de werkhervatting 3½ respectievelijk 2½ jaar na de uitslag

Chronische longziekten en werk

Uitstroom van ouderen uit de werkzame beroepsbevolking

De toename van de werkzaamheid na 12 maanden ziekte tussen 2003 en 2008 verklaard

Wet verbetering Poortwachter. Marcel Geerts, bedrijfsarts 15 april 2015

Modernisering Ziektewet Hoofdlijnen van de wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (BeZaVa)

Uitgangspunt: re-integratie is een zaak van werkgever en werknemer samen en dient in overleg plaats te vinden

Onderzoek arbeidsongeschiktheid (samenvatting) In opdracht van Loyalis. juni 2013

Begeleiding bij (gedeeltelijke) werkhervatting

6 Meervoudige problematiek bij werknemers

GEMEENTE HOOGEVEEN. Wijziging Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR) b e s l u i t :

Schatting effect aangepaste Schattingsbesluit (asb) op aandeel afwijzingen WIA (september

Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking Geeke Waverijn, Mieke Rijken

Eigenrisicodragers roepen WGA'ers op voor keuringen

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Bijlage uitkomsten dagloonmonitor

Flexibele Arbeidsrelaties: Vast versus Tijdelijk Contract

Onderzoek werknemers met kanker

Welkom bij de workshop Wet en Regelgeving. Maria van Nies Coach en Supervisor MS Coach voor MS Vereniging Nederland

Werkend leren in de jeugdhulpverlening

WERKNEMERS EN ARBEIDSONGESCHIKTHEID

Vereenigde Arbeidskundige Compagnie BV

HERBEOORDEELD.. EN DAN? Stand van zaken acht maanden na de uitslag 2005 en 2006

Onderzoek Arbeidsongeschiktheid. In opdracht van Loyalis. juni 2013

Wat wordt van u verwacht als werknemer?

De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Research voor Beleid. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in

Onderzoek slaapproblemen. in opdracht van Zilveren Kruis

Sancties bij tekortschietende re-integratieverplichtingen

Ik heb een gesprek met de arts of de arbeidsdeskundige

Voorhangprocedure van het ontwerpbesluit, houdende wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (29544)

BEROEPSBEVOLKING EN PENDEL PROVINCIE FLEVOLAND 2000 SAMENVATTING

WIA door de Tweede Kamer. Stand van zaken juli 2005

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016

gemeente Eindhoven Raads informatiebrief (Sociaal-Economische pijler)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Grafiek 26.1a Het vóórkomen van verschillende vormen van discriminatie in Leiden volgens Leidenaren, in procenten 50% 18% 19% 17% 29%

Participatiewet. Figuur 2: Personen met bijstandsuitkering: verdeling naar leeftijd januari 2015 december % 80% 49% 54% 60% 40% 42% 37% 20%

1 Inleiding: de metamorfose van de arbeidsmarkt

Werkwijzer Handelen van de bedrijfsarts op verzoek van eigenrisicodragers WGA

Welkom bij MODERNISERING ZIEKTEWET EN DE FORSE FINANCIËLE GEVOLGEN VOOR DE WERKGEVER. Teun Prins

Businesscase WAO. 1. Inleiding. 2. Pilot en uitvoerbaarheid

Wet Verbetering poortwachter (WvP) uitgewerkt

Vrouwen op de arbeidsmarkt

Een kijkje achter de schermen van de WIA

Artikelen. Overwerken in Nederland. Ingrid Beckers en Clemens Siermann

Werkloosheid in Helmond 2012 Samenvatting en conclusies

Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen

Ongekende mogelijkheden

Minder instroom in, meer uitstroom uit arbeidsmarkt

Werkhervatting van reguliere werknemers 18 maanden na ziekmelding

Gemiddelde looptijd werkloosheidsuitkeringen nog geen jaar

Model verzuimprotocol

Daar word je samen beter van! Modernisering Ziektewet

Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015

Mantelzorgers maken weinig gebruik van verlofregelingen

Als werkgever en werknemer hulp nodig hebben bij de reïntegratie Een deskundigenoordeel van UWV

Handreiking werknemer Aan het werk blijven met een chronische aandoening

Richtlijnen aanpak verzuim om psychische redenen

Verzuimduur en WIA-instroom uitzendkrachten: vergelijking UWV en Acture 2017

(65%) Totaal Mannen Vrouwen. Totaal jaar jaar

Verder klaagt verzoekster over de wijze waarop het UWV te Venlo haar klacht heeft behandeld.

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

szw Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid s-gravenhage, 23 november 2000 Aanleiding

Transcriptie:

REÏNTEGRATIE BIJ ARBEIDSONGESCHIKTHEID Onderzoek naar werkhervatting, arbeidscapaciteit en reïntegratiehulp bij werknemers die in 2001 voor de poort van de WAO stonden Januari 2003 drs G.J.M. Jehoel-Gijsbers (Bureau Jehoel-Gijsbers) ir C.G.L. van Deursen (AStri)

II INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING I 1 INLEIDING 1 1.1 Achtergrond van het onderzoek 1 1.2 De vraagstelling voor dit rapport 3 1.3 Vergelijking tussen 1999 en 2001 4 1.4 Aandacht voor verschillende groepen 5 1.5 Ontwikkelingen in het reïntegratiebeleid 7 1.6 Opbouw van het rapport 8 2 WERKHERVATTING EN UITVAL 11 2.1 Inleiding 11 2.2 Mate en stabiliteit van werkhervatting 12 2.2.1 Mate van werkhervatting 12 2.2.2 Stabiliteit van werkhervatting 14 2.3 De werkhervatters 17 2.3.1 Werkhervatting en persoonskenmerken 18 2.3.2 Werkhervatting en gezondheidskenmerken 22 2.3.3 Werkhervatting en kenmerken van voormalig werk 27 2.3.4 Werkhervatting en reïntegratiegedrag 33 2.4 De uitvallers 37 2.4.1 Uitval en persoonskenmerken 38 2.4.2 Uitval en gezondheidskenmerken 39 2.4.3 Uitval en kenmerken arbeidsverleden 41 2.4.4 Uitval en reïntegratiegedrag 43 2.5 Kenmerken van werk na werkhervatting 45 2.5.1 Werkhervatting bij oude of nieuwe werkgever 45 2.5.2 Kenmerken van werkhervatting bij nieuwe werkgever 48 2.5.3 Kenmerken van werkhervatting bij oude werkgever 49 2.5.4 De werksituatie circa 8 maanden na afloop van ziektejaar 52 2.6 Ontwikkeling sinds invoering van Wet Rea 54 2.7 Samenvatting en conclusies 56 3 INSCHATTING ARBEIDSCAPACITEIT 61 3.1 Inleiding 61 3.2 Wat is er gevraagd? 62 3.3 Inschatting arbeidscapaciteit door niet-werkenden 63 3.3.1 Inschatting huidige arbeidscapaciteit 63

III 3.3.2 Inschatting toekomstige arbeidscapaciteit 65 3.3.3 Inschatting arbeidscapaciteit en WAO-klasse 67 3.3.4 Inschatting arbeidscapaciteit bij gedeeltelijk werkzamen 69 3.3.5 Inschatting arbeidscapaciteit en andere kenmerken 70 3.4 Kans op werk voor niet-werkenden 75 3.5 Houding ten aanzien van werken 77 3.6 Zoekactiviteiten 80 3.7 Vergelijking tussen 1999 en 2001 85 3.8 Samenvatting en conclusies 86 4 HULP BIJ REÏNTEGRATIE 91 4.1 Inleiding 91 4.2 Procedure voor hulp bij reïntegratie 91 4.3 Hulp bij terugkeer naar werk 93 4.4 Reïntegratiehulp door UWV 98 4.4.1 De intakefase bij UWV 99 4.4.2 Soort reïntegratiehulp door UWV 104 4.5 Begeleiding door het reïntegratiebedrijf 106 4.5.1 De markt van reïntegratiebedrijven 106 4.5.2 Intakefase bij het reïntegratiebedrijf 106 4.5.3 Soort reïntegratiehulp door reïntegratiebedrijf 110 4.6 Evaluatie van de reïntegratiehulp 112 4.6.1 Beoordeling van intake en begeleiding 112 4.6.2 Wachttijden 115 4.6.3 Effect van ondersteuning door reïntegratiebedrijf 118 4.7 Bekendheid met Wet Rea en begeleidingsmogelijkheden 118 4.8 Vergelijking tussen 1999 en 2001 121 4.9 Samenvatting en conclusies 123 5 REÏNTEGRATIE-INSTRUMENTEN 127 5.1 Inleiding 127 5.2 Het reïntegratie-instrumentarium 127 5.3 Toepassing van reïntegratie-instrumenten 130 5.3.1 Inleiding 130 5.3.2 Reïntegratie-instrumenten oude werkgever 130 5.3.3 Instrumenten waarvoor Rea-subsidie kan worden aangevraagd 132 5.3.4 Bij wie worden instrumenten toegepast? 138 5.4 Effecten van toepassing reïntegratie-instrumenten 142 5.5 Vergelijking tussen 1999 en 2001 144 5.6 Samenvatting en conclusies 145

IV LITERATUUR 149 BIJLAGE 1 ACHTERGRONDEN EPIDEMIOLOGIEONDERZOEK 151 BIJLAGE 2 EXTRA TABELLEN BEHOREND BIJ HOOFDSTUK 2 153

I SAMENVATTING Achtergrond Periodiek onderzoek onder 12-maandszieken Het onderzoek dat aan dit rapport ten grondslag ligt, maakt deel uit van het project Epidemiologie van de Arbeidsongeschiktheid dat in 1985 is gestart en dat inhoudt dat er met tussenperiodes van 2 tot 4 jaar een groot onderzoek wordt verricht naar langdurig arbeidsongeschiktheid. Sinds de meting in 1991 bestaat de onderzoeksgroep uit werknemers die een vol jaar geheel of gedeeltelijk ziekteverzuim achter de rug hebben, de 12-maandszieken genoemd. De laatste meting vond plaats in februari 2002 toen een schriftelijke enquête is uitgevoerd onder ruim 3.500 werknemers die in augustus 2001 12 maanden waren ziek gemeld. Van hen kreeg 77 procent een WAO-uitkering toegekend. Deze enquête vond anderhalf jaar na hun ziekmelding plaats. Twee maanden later zijn 1.200 van hen tevens telefonisch geënquêteerd. De informatie uit de schriftelijke en telefonische enquête van 2002 vormen de basis van dit rapport. Aandacht voor reïntegratie In de onderzoeken van het Epidemiologieproject wordt informatie ingewonnen over een groot aantal onderwerpen waarover in de reguliere UWV-statistieken geen of onvoldoende informatie beschikbaar komt. Het middel van enquêteonderzoek biedt bovendien de mogelijkheid om te vragen naar het oordeel en de ervaringen van de 12- maandszieken zelf. Een in elke meting terugkerend onderwerp is de reïntegratie van 12-maandszieken. Hierbij wordt niet alleen gevraagd naar de feitelijke werkhervatting, maar ook naar de inschatting van reïntegratiemogelijkheden, naar de activiteiten die men ontplooit om aan het werk te komen en naar de begeleiding bij terugkeer naar werk die men van instanties ontvangt. De aandacht voor reïntegratie is - onder invloed van de WAO-discussie - steeds meer toegenomen. Daarmee is ook de informatiebehoefte over dit onderwerp groot. Reden om in deze meting hieraan een aparte rapportage te wijden, waarin de diverse aspecten van reïntegratie van 12-maandszieken uitgebreid worden besproken en waarbij ook de zienswijze van de 12-maandszieken aan de orde komt 1. 1 Daarnaast heeft UWV nog twee andere rapporten gepubliceerd op basis van het onderzoek van 2002: Van ziekmelding tot WAO (Van Deursen en Van der Burg, 2002) en Aan de poort van de WAO in 2001: achtergronden en trends (Molenaar-Cox en Van Deursen, 2002).

II Inhoud van het rapport De hierboven genoemde aspecten van reïntegratie worden hoofdstuksgewijs besproken. In hoofdstuk 2 komt de feitelijke werkhervatting van 12-maandszieken aan bod, waarbij - onder andere - ingegaan wordt op de stabiliteit van werkhervatting (uitval) en de kenmerken van werkhervatters. In hoofdstuk 3 wordt voor de 12-maandszieken die niet werken ingegaan op hun mogelijkheden tot werkhervatting, waarbij - onder andere - onderscheid wordt gemaakt in hervatting in het oude of in ander werk, bij de oude of bij een nieuwe werkgever. Hoofdstuk 4 bespreekt de reïntegratiehulp die 12- maandszieken hebben ontvangen van UWV en reïntegratiebedrijven, waarna in hoofdstuk 5 de toepassing van reïntegratie-instrumenten aan bod komt. Alle informatie is gebaseerd op de eigen opgave van de 12-maandszieken, hetgeen betekent dat de verstrekte gegevens niet altijd zullen corresponderen met de administratieve gegevens van UWV. Elk hoofdstuk sluit af met een uitgebreide samenvatting en een conclusie. Hieronder worden de belangrijkste bevindingen samengevat. De onderzoeksresultaten Werkhervatting door 12-maandszieken Werkhervatting is in dit onderzoek ruim gedefinieerd. Het omvat: volledige hervatting in het oude werk, gedeeltelijke hervatting in minder uren en/of met minder taken, ander werk bij de oude werkgever, werken bij een andere werkgever, therapeutisch werken, werken met behoud van uitkering, proefplaatsing. Anderhalf jaar na ziekmelding is bijna de helft werkzaam, meestal bij de oude werkgever Als werknemers na een ziekmelding gedurende 12 maanden ziek gemeld blijven, wil dat nog niet zeggen dat zij al die tijd niet werken. Meer dan de helft van de onderzoeksgroep heeft tijdens het ziektejaar het werk weer opgepakt, waarvan echter ruim een kwart tijdens dat jaar weer is uitgevallen (dit is 17 procent van de totale groep 12- maandszieken). Bij afloop van het ziektejaar werkt ruim 40 procent en een half jaar later is dat opgelopen tot 46 procent. De groep met een volledige WAO-uitkering werkt - uiteraard - het minst vaak, maar toch altijd nog 20 procent van hen is anderhalf jaar na ziekmelding werkzaam; van de groep zonder WAO-uitkering werkt 61 procent, van de groep met een gedeeltelijke WAO-uitkering 66 procent. De werksituatie anderhalf jaar na ziekmelding betreft vaak een gedeeltelijke hervatting (bij circa 60 procent); men is vaak werkzaam in ander werk (62 procent) of men werkt op een lager functieniveau (21 procent). Het merendeel (81 procent) van de werkhervatters is - anderhalf jaar na ziekmelding - weer bij de oude werkgever aan de slag.

III Vooral vangnetgevallen hervatten bij nieuwe werkgever; vaak in tijdelijk dienstverband Bijna 20 procent van de werkhervatters keert niet terug naar de oude werkgever. Vooral 12-maandszieken die geen werkgever hebben die voor hun reïntegratie verantwoordelijk is (de vangnetgevallen), komen in geval van werkhervatting bij een nieuwe werkgever terecht. Een groep die opvallend weinig bij een nieuwe werkgever gaat werken zijn de 12-maandszieken van UWV-Uszo. Als men bij een nieuwe werkgever hervat (of als zelfstandige, freelancer gaat werken), gebeurt dat vaak pas na afloop van het ziektejaar en gaat dat vaak gepaard met verandering van sector (bij 63 procent). Driekwart van de werkhervattingen betreft een flexibel dienstverband (tijdelijk, uitzend- of oproep, zelfstandig of freelance, en dergelijke). Ondanks stapsgewijze werkhervatting valt eenderde weer uit Niet alle werkhervattingspogingen zijn succesvol. Eén op de drie 12-maandszieken die na ziekmelding weer aan het werk is gegaan, is - anderhalf jaar na ziekmelding - opnieuw uitgevallen. Bovendien zegt circa 20 procent van degenen die op dat moment wel werkzaam zijn, dat zij veel moeite hebben het werk vol te houden. Deze groep zou gezien kunnen worden als potentiële uitvallers. Enig rekenwerk leert dan dat - anderhalf jaar na ziekmelding - ruim eenderde deel (37 procent) van de 12- maandszieken probleemloos aan het werk is; dit wil zeggen zonder al te groot risico op uitval. Dat ruim eenderde deel na werkhervatting uitvalt, lijkt wellicht hoog gezien de geleidelijkheid, het stapsgewijze proces waarmee werkhervatting bij de oude werkgever plaatsvindt. Vrijwel iedereen begint immers op therapeutische basis en in minder uren dan voor ziekmelding. Vaak is er ook sprake van minder taken dan voorheen, ander werk of aanpassing van de werkplek. Naarmate het hervattingsproces vordert, worden de voorwaarden afgebouwd (met uitzondering van ander werk en aanpassing van de werkplek ), maar toch nog altijd ruim een kwart van de werkhervatters bij de oude werkgever werkt anderhalf jaar na ziekmelding op therapeutische basis en ruim de helft werkt dan nog steeds in minder uren dan voor ziekmelding.

IV Werkhervatting en uitval gaan nauwelijks samen met wijziging van arbeidsongeschiktheidsklasse bij UWV Verondersteld zou kunnen worden dat werkhervatting en uitval kunnen leiden tot wijziging in de arbeidsongeschiktheidsklasse. Immers: werkhervatting kan een teken zijn van toename van verdiencapaciteit, en uitval van een afname daarvan. Uit het onderzoek blijkt echter dat de WAO-klasse zoals die bij UWV staat geregistreerd sinds de WAO-beoordeling nauwelijks veranderd is voor werkhervatters en uitvallers. Deze bevindingen sporen niet geheel met wat de respondenten zelf zeggen: circa een kwart van de werkhervatters en van de uitvallers heeft naar eigen zeggen te maken gehad met een wijziging van WAO-klasse. Van de groep die zegt volledig in het oude werk te zijn hervat (dit betreft 8 à 9 procent van alle 12-maandszieken), staat nog steeds bijna de helft bij UWV als WAO-er geregistreerd, terwijl dat volgens eigen opgave een vijfde deel is. Mogelijke verklaringen voor deze verschillen tussen UWVregistratie en eigen opgave zijn: de 12-maandszieke denkt loon te ontvangen terwijl de WAO-uitkering via de werkgever wordt verstrekt; voor de werkende staat bij UWV een zogenaamde nuluitkering vermeld; de UWV-administratie loopt achter. Naast gezondheid veel andere factoren die samenhangen met werkhervatting en uitval De laatste tijd wordt nogal eens geconstateerd dat een substantieel deel van ziekmeldingen niet het gevolg is van ziekte, maar van andere factoren. Analoog hieraan blijkt uit dit onderzoek dat werkhervatting (en uitval) bij 12-maandszieken niet altijd of niet alleen samenhangt met gezondheidsherstel (en verslechtering van gezondheid). Naast gezondheidskenmerken blijkt een groot aantal andere kenmerken van de persoon, van het voormalige bedrijf, van het arbeidsverleden en van het reïntegratiegedrag van werkgever en werknemer van invloed op werkhervatting en op uitval 2. Zo is er sprake van meer werkhervatting en minder uitval bij de groep die meer financiële verantwoordelijkheid draagt: kostwinners en de middelste leeftijdsgroep (35 tot 55 jaar). Hetzelfde geldt voor de 12-maandszieken met een stabiel, duurzaam arbeidsverleden, afkomstig uit een groot en goedlopend bedrijf, die een werkgever hebben die verantwoordelijk is voor hun reïntegratie en waarbij de werkgever naar het oordeel van de werknemer vaker voldoende heeft gedaan ten behoeve van de reïntegratie. Zij hervatten vaker dan de rest en vallen minder uit. Het duidelijkst komt dit verschil tot uiting bij de vangnetgevallen: 25 procent van hen heeft - een half jaar na afloop van het ziektejaar - het werk hervat terwijl dat bij de niet-vangnetgevallen 51 procent is; 55 procent behoort tot de uitvallers versus 33 procent bij de niet-vangnetgevallen. Uiteraard blijft gezondheid wel een zeer belangrijke factor: driekwart van degenen die hun gezondheid als goed beoordelen, is aan het werk en slechts 19 procent is na werkhervatting uitgevallen. Dit betekent echter ook dat circa een kwart van de groep 2 Voor een volledig overzicht wordt verwezen naar het schema in paragraaf 2.7.

V die zegt dat ze een (zeer) goede gezondheid hebben en aangeven dat hun gezondheid het voorgaande jaar is verbeterd - anderhalf jaar na ziekmelding - niet werkzaam is, terwijl van de groep die aangeeft een slechte gezondheid te hebben, toch nog 12 procent aan het werk is. Het omgekeerde treffen we aan bij de uitvallers: bij een slechte (of slechter geworden) gezondheid is men na werkhervatting vaak uitgevallen (circa driekwart), maar ook bijna een op de vijf met een goede gezondheid (of een verbetering in de gezondheid) is met werken gestopt. De hoofddiagnose, ingedeeld naar psychische-, bewegings- en overige klachten blijkt niet van belang. Wel van belang zijn enkele specifieke ziekten die daaronder vallen: zo gaan 12-maandszieken die zich met RSI-klachten hebben ziek gemeld veel vaker aan het werk (en vallen na hervatting minder vaak uit) dan mensen met rugklachten. Ziekgemelden vanwege overspannenheid hervatten veel minder (en vallen meer uit) dan degenen met een burn-out. Arbeidscapaciteit van 12-maandszieken die niet werken Ruim de helft van de 12-maandszieken is - anderhalf jaar na ziekmelding - niet werkzaam. Aan deze niet-werkenden is gevraagd of zij zich in staat achten in het oude werk of in ander werk te hervatten. Klein deel denkt in het oude werk te kunnen hervatten, circa de helft denkt dat hervatting in ander werk mogelijk is Hervatting in het oude werk wordt door slechts een klein deel van de 12- maandszieken mogelijk geacht, ook wanneer de mogelijkheid bestaat tot aanpassing van het werk. Afhankelijk van de vraagstelling gaat het om 11 à 17 procent van de niet-werkenden. Voor ander werk zien de niet-werkenden duidelijk meer mogelijkheden: circa de helft denkt nu of in de toekomst in staat te zijn tot ander werk. Daarbij acht men wel vaak aanpassingen noodzakelijk, zoals korter werken, in een langzamer tempo werken of werk met minder fysieke belasting. In totaal zou ruim de helft (54 procent) van de niet-werkenden - naar eigen inschatting - met onmiddellijke ingang aan het werk kunnen gaan. Dit is wel vaak onder voorwaarden, die echter niet zo ingewikkeld lijken dat zij een onoverkomelijke belemmering vormen voor werkhervatting.

VI Bijna de helft van de groep met volledig WAO acht zich tot onmiddellijke werkhervatting in staat Er blijkt nauwelijks verschil naar WAO-klasse als het gaat om de inschatting van arbeidscapaciteit voor het oude werk. Deze is voor alle WAO-klassen gering. Voor ander werk schat de groep zonder WAO of met een gedeeltelijke WAO-uitkering hun arbeidscapaciteit duidelijk hoger in dan de groep met een volledige WAO-uitkering. Dit geldt zowel voor onmiddellijke werkhervatting als voor werkhervatting in de toekomst. Maar toch altijd nog 43 procent van de groep met een volledige WAO-uitkering denkt dat zij onmiddellijk aan het werk zou kunnen, óf in het oude óf in ander werk, eventueel onder bepaalde voorwaarden. Hoewel de beoordeling volledig WAO alleen betekent dat men geen resterende verdiencapaciteit heeft, maar nog wel over resterende arbeidscapaciteit kan beschikken, komt dit percentage van 43 als hoog voor. Voor zover de oorzaken hiervan in dit onderzoek waren na te gaan, lijkt de meest plausibele verklaring te zijn dat er een verbetering van gezondheid na de WAO-beoordeling is opgetreden. Deze verbetering heeft blijkbaar (nog) niet geleid tot een herbeoordeling. Inschatting arbeidscapaciteit vooral bepaald door gezondheid De arbeidscapaciteit die de niet-werkende 12-maandszieken zichzelf toeschrijven, blijkt voor een groot deel samen te hangen met de gezondheid zoals men die op het moment van enquête ervaart. Van degenen die hun algemene gezondheidssituatie als goed bestempelen, denkt circa een kwart het oude werk in de toekomst te kunnen hervatten en denkt circa driekwart dat zij ander werk zouden kunnen gaan doen. Ook jongeren en hoog opgeleiden denken vaak arbeidscapaciteit te hebben. Dit kan deels worden verklaard uit het feit dat deze groepen een betere gezondheid hebben dan de rest. Dat de 12-maandszieken van UWV-Uszo, degenen met een vast en langdurig dienstverband hun arbeidscapaciteit voor ander werk relatief gering inschatten, wordt deels veroorzaakt doordat deze groepen ouder en daarmee samenhangend ongezonder zijn. De inschatting van de arbeidscapaciteit door de niet-werkenden lijkt niet afhankelijk van maatschappelijke rolopvattingen over wie meer of minder de plicht heeft tot werken: er zijn immers geen (grote) verschillen tussen mannen en vrouwen, en tussen kostwinners en niet-kostwinners. Deze bevindingen blijken een gevolg van het feit dat binnen de groep mannen en binnen de groep vrouwen kostwinnerschap op een tegengestelde manier samenhangt met de inschatting van arbeidscapaciteit. Mannelijke niet-kostwinners lijken in hun inschatting sterk op vrouwelijke kostwinners (beide groepen schatten hun arbeidscapaciteit relatief hoog in), en mannelijke kostwinners op vrouwelijke niet-kostwinners (beide groepen schatten hun arbeidscapaciteit relatief laag in). De geringe arbeidscapaciteit bij niet-werkende mannelijke kostwinners kan worden verklaard uit het feit dat mannelijke kostwinners in grotere mate het werk hebben hervat dan de rest en dat de resterende groep niet-werkenden daarom een ge-

VII ringere arbeidscapaciteit heeft ( afroming ). Voor vrouwelijke niet-kostwinners (die ook een geringe arbeidscapaciteit zeggen te hebben) gaat deze redenering echter niet op. Hoge arbeidsmoraal, grote mate van concessiebereidheid De meerderheid van de 12-maandszieken geeft aan belang te hechten aan het hebben van betaald werk. Dit geldt zowel voor werkenden als niet-werkenden. De nietwerkenden lijken bovendien een grote mate van concessiebereidheid te hebben. Dit houdt in dat zij bereid zijn om concessies te doen aan het werk of werkomstandigheden ten behoeve van werkhervatting. Wellicht speelt sociale wenselijkheid een rol bij de beantwoording van dit soort vragen (we hebben helaas geen vergelijking van andere respondentgroepen). De (beperkte) verschillen tussen mannen en vrouwen die er ten aanzien van concessiebereidheid worden gevonden, passen in de traditionele rolopvattingen. Vrouwen zijn vaker dan mannen bereid minder te gaan verdienen of een baan onder hun niveau te nemen en willen vaker dan mannen alleen maar aan het werk als het een leuke baan is. Mannen zijn weer meer bereid buiten de woonregio werk te zoeken. Ruim een kwart van niet-werkenden zoekt naar werk Ruim een kwart (29 procent) van de niet-werkenden is op zoek naar werk. Dat de meerderheid niet actief zoekt, zou voor de hand liggen als het hier 12-maandszieken betreft die geen arbeidscapaciteit meer denken te hebben. Echter ook van de groep die zegt dat zij onmiddellijk ander werk zouden kunnen verrichten zoekt 30 procent niet. Van de groep die zichzelf een goede gezondheid toeschrijft, zoekt de helft niet. Relatief vaak wordt er gezocht door degenen zonder WAO-uitkering (zij hebben ook volledige verdiencapaciteit), en door de groep die geen werkgever heeft om op terug te vallen (vangnetgevallen). Verklaring voor dit laatste kan zijn, dat vangnetgevallen - een half jaar na afloop van het ziektejaar - veel minder aan het werk zijn dan de rest (25 versus 51procent). De overgebleven niet-werkende vangnetgevallen hebben daardoor meer arbeidscapaciteit. Kansen op werk als gering ingeschat Terwijl ruim de helft van de niet-werkende 12-maandszieken zichzelf voldoende arbeidscapaciteit toedicht om te werken, schatten zij hun kans op het vinden van werk als gering in. Dit geldt zowel voor de kans op werk bij de oude werkgever als bij een nieuwe werkgever: 10 procent denkt binnen het half jaar bij de oude werkgever aan de slag te kunnen en 17 procent acht de kans reëel dat dit bij een nieuwe werkgever lukt. De groep zonder WAO-uitkering, en dus met volledige verdiencapaciteit, is wat positiever dan de rest over het vinden van werk bij een andere werkgever, maar negatiever over werkhervatting bij de oude werkgever. Waarschijnlijk geldt dat als er mogelijkheden bij de oude werkgever waren geweest, deze inmiddels al benut zouden

VIII zijn. Hulp bij reïntegratie In dit rapport is de reïntegratiehulp volgens het tweede spoor onderzocht. Dit is hulp bij terugkeer naar werk zoals die door UWV en reïntegratiebedrijven wordt gegeven. Deze hulp kan in principe op elk moment ingaan, maar komt meestal aan de orde naar aanleiding van de WAO-beoordeling (tegen het einde van het eerste ziektejaar). Op de reïntegratie volgens het eerste spoor, dit wil zeggen reïntegratiehulp door werkgever en diens bedrijfsarts, wordt in het rapport Van ziekmelding tot WAO (Van Deursen & van der Burg, 2002) ingegaan. Bijna de helft van de totale groep 12-maandszieken heeft met UWV contact gehad over hulp, een vijfde deel wordt begeleid door reïntegratiebedrijf Het aanbieden van hulp bij terugkeer naar werk komt in verschillende stappen tot stand, waarbij - zoals te verwachten - telkens een deel afvalt. Van de totale groep 12-maandszieken 3 : - heeft 43 procent met UWV gesproken over de mogelijkheid van hulp bij reïntegratie; - heeft 33 procent ook daadwerkelijk een aanbod van UWV gekregen, waartoe ook verwijzing naar een reïntegratiebedrijf wordt gerekend; - heeft 25 procent contact gehad met een reïntegratiebedrijf; - ontvangt 20 procent op het op het moment van enquête (acht maanden na afloop van het ziektejaar) hulp van een reïntegratiebedrijf. De eigen inzet van de 12-maandszieken speelt ook een belangrijke rol in het reïntegratieproces: een deel vraagt zelf om reïntegratiehulp (17 procent). Van de groep die een intakegesprek bij UWV heeft gehad, zegt bijna 40 procent zelf een voorstel voor het type ondersteuning te hebben gedaan. Bij de intakegroep van het reïntegratiebedrijf is dat tweederde deel. 3 Het gaat om de totale groep; dit is dus inclusief degenen voor wie reïntegratiehulp niet zinvol is (degenen die geen hulp nodig hebben of die geen resterende arbeidscapaciteit meer hebben).

IX Aanbod van hulp spoort grotendeels met criteria voor hulp Niet iedereen komt in aanmerking voor reïntegratiehulp door UWV of een reïntegratiebedrijf. De groep 12-maandszieken die op eigen kracht aan het werk kan (fase 1- cliënten) heeft geen hulp nodig. Ook degenen die over zulke geringe mogelijkheden beschikken dat werkhervatting (vrijwel) is uitgesloten (fase 4-cliënten), wordt geen hulp geboden, tenzij zij daar zelf uitdrukkelijk op aandringen. Het spoort dan ook met deze criteria dat degenen die bij afloop van het ziektejaar werken wel even vaak als de niet-werkenden contact hebben gehad over ondersteuning, maar uiteindelijk veel minder vaak ondersteuning hebben gekregen. Vervolgens zien we binnen de groep niet-werkenden verschillen naar inschatting van de arbeidscapaciteit die sporen met de criteria: degenen die denken dat zij waarschijnlijk niet meer aan het werk komen (fase 4), krijgen minder hulp dan degenen die zichzelf nog wel kansen geven. Echter uit het onderzoek blijkt ook dat circa een kwart van degenen die acht maanden na afloop van het ziektejaar niet werken, geen aanbod voor hulp heeft ontvangen, terwijl dat - gezien hun arbeidscapaciteit - voor hen waarschijnlijk wel mogelijk zou zijn geweest. Omdat zij op dat moment nog steeds niet werken, is het niet waarschijnlijk dat het hier om fase 1-cliënten gaat. Waarom deze groep geen hulp heeft ontvangen, kon in dit onderzoek niet worden nagegaan. Hoog opgeleiden, 50-plussers en de groep met een volledige WAO-uitkering ontvangen minder vaak ondersteuning. Dit kan eveneens worden verklaard uit de criteria: de eerstgenoemde groep zal vaker tot fase 1 behoren, de twee andere groepen vaker tot fase 4. Groep van UWV-Uszo ontvangt het minst ondersteuning tweede spoor, vangnetgevallen het meest De 12-maandszieken van UWV-Uszo ontvangen in zeer geringe mate ondersteuning van UWV zelf of van een reïntegratiebedrijf: slechts 13 procent heeft van UWV-Uszo een aanbod gehad (bij de mannen is dat zelfs maar 4 procent) en 9 procent wordt door een reïntegratiebedrijf begeleid. Een verklaring voor deze geringe percentages is dat een relatief groot deel van de 12-maandszieken van UWV-Uszo op het moment van WAO-beoordeling het werk al bij de oude werkgever heeft hervat (56 procent). Opmerkelijk hoog daarentegen ligt het aandeel met reïntegratiehulp bij de vangnetgevallen. Bij alle stappen in het reïntegratieproces tweede spoor scoren zij hoger dan de niet-vangnetgevallen. Zij hebben vaker contact gehad met UWV of reïntegratiebedrijf, vaker een aanbod, vaker een intakegesprek en zij hebben ook vaker zelf om begeleiding gevraagd. Uiteindelijk worden zijtwee keer zo vaak als de nietvangnetgevallen (34 versus 17 procent) door een reïntegratiebedrijf begeleid naar werk. Een verklaring hiervoor is wellicht dat hun reïntegratiemogelijkheden tijdens het ziektejaar niet voldoende zijn benut, omdat zij geen werkgever hebben die verantwoordelijk is voor hun reïntegratie (hetgeen blijkt uit het gering percentage werkenden bij afloop van het ziektejaar).

X Reïntegratiehulp van reïntegratiebedrijf positief beoordeeld Zowel de reïntegratiehulp van UWV als van het reïntegratiebedrijf wordt gemiddeld genomen als voldoende beoordeeld. Daarbij zijn de rapportcijfers die de 12- maandszieken geven voor het reïntegratiebedrijf wel wat hoger dan voor UWV. Dit is ook plausibel omdat het bij de groep die door een reïntegratiebedrijf wordt begeleid gaat om een selectie uit de UWV-groep, met meer gerichte ondersteuning. Bijna de helft van de degenen die door een reïntegratiebedrijf worden begeleid geeft een 8 of hoger. Een goede voorbereiding bij de doorverwijzing door UWV blijkt van belang voor een positief oordeel over het reïntegratiebedrijf. Over het effect van de reïntegratiehulp wordt door de reeds werkzamen minder positief gedacht als door de niet-werkzamen: circa de helft van de reeds werkzamen die zijn begeleid, is van mening dat de ondersteuning aan hun werkhervatting heeft bijgedragen; van de niet-werkzamen denkt driekwart dat de reïntegratiehulp hun werkhervatting zal bevorderen. Wellicht heeft deze laatste groep de reïntegratiehulp ook harder nodig: op eigen kracht is het immers na ruim anderhalf jaar niet gelukt. Driekwart van intake bij reïntegratiebedrijf binnen drie maanden na afloop ziektejaar; helft vindt wachttijd te lang De helft van de groep met ondersteuning vindt dat ze te lang hebben moeten wachten voordat ze bij het reïntegratiebedrijf terecht konden. Toch lijkt het niet zo dat de feitelijke wachttijden erg lang zijn: driekwart van de intakegesprekken bij het reïntegratiebedrijf heeft binnen drie maanden na afloop van het ziektejaar plaatsgevonden en bij bijna driekwart (70 procent) van degenen die een intakegesprek bij een reïntegratiebedrijf hebben gehad, heeft dit gesprek binnen twee maanden na het gesprek met de arbeidsdeskundige van UWV plaatsgehad. UWV hanteert een maximum van twee maanden als leidraad. Reïntegratie-instrumenten Onder reïntegratie-instrumenten worden in dit onderzoek zowel de instrumenten verstaan waarvoor in het kader van de Wet Rea een subsidie kan worden aangevraagd, als instrumenten die door de oude werkgever - vaak op eigen kosten - worden toegepast. De eerstgenoemde instrumenten duiden we in het vervolg aan als Reainstrumenten. In hoeverre hiervoor ook werkelijk gebruik gemaakt is van Rea-subsidie kon in dit onderzoek echter niet worden nagegaan. Werkhervatting bij oude werkgever gaat vrijwel altijd gepaard met toepassing van reïntegratie-instrumenten oude werkgever Vrijwel iedereen (98 procent) die bij de oude werkgever is hervat, heeft dat gedaan

XI met bepaalde voorzieningen of onder bepaalde voorwaarden gedaan. De meerderheid (86 procent) start op therapeutische basis en 70 procent begint in minder uren dan voor ziekmelding. Bij circa de helft van de werkhervatters worden bij de start taken door anderen overgenomen of worden de werkzaamheden in een lager tempo verricht. Het minst toegepaste instrument is aanpassing van het werk aan de klachten: dat gebeurt bij een kwart van de hervatters. Bedoeld als reïntegratie-instrumenten (dus om werkhervatting te stimuleren), blijken ze in de meeste gevallen ook nog te gelden acht maanden na afloop van het ziektejaar, wanneer de meeste werkenden toch al weer geruime tijd aan het werk zijn. Alleen het werken op therapeutische basis is flink afgenomen tot 27 procent. Rea-instrumenten worden bij circa de helft van de 12-maandszieken toegepast Bij 48 procent van de 12-maandszieken is sinds ziekmelding sprake (geweest) van de inzet van reïntegratie-instrumenten die in aanmerking kunnen komen voor een Reasubsidie. Vaak gaat het om een beroepskeuze- of psychologische test, scholing, werken met behoud van uitkering en aanpassing van de werkplek. Vaak vindt toepassing plaats nadat de 12-maandszieke er zelf om heeft gevraagd. Vooral scholing is vrijwel niet toegepast zonder verzoek van de cliënt zelf (83 procent heeft er om gevraagd). Rea-instrumenten vooral voor de kansrijken; instrumenten oude werkgever vooral voor 12-maandszieken met binding Een deel van de Rea-instrumenten is alleen van toepassing als er sprake is van daadwerkelijk werkhervatting, een ander deel van de instrumenten is gericht op de niet-werkzamen met als doel werkhervatting te bevorderen. Bij de niet-werkzamen is bij ruim een derde deel een Rea-instrument ingezet. Bij de werkhervatters is dat bij bijna tweederde het geval; iets vaker bij een nieuwe dan bij de oude werkgever. Dat Rea-instrumenten zo vaak bij werkhervatting worden toegepast, brengt met zich mee dat het vooral de kansrijken zijn bij wie een dergelijk instrument wordt toegepast: jongeren, hoog opgeleiden, niet volledig arbeidsongeschikt en met een relatief goede gezondheid. De 'reïntegratie-instrumenten oude werkgever' worden vooral ingezet voor de groep die binding heeft, hetzij aan werkgever, hetzij privé: de mannelijke kostwinner, de 35 tot 55 jarigen, de groep met een vast dienstverband en de ambtenaren. Maar ook voor hoog opgeleiden en de groep met een goede gezondheid (groepen met goede verwachtingen ten aanzien van de arbeidsproductiviteit) wordt door de oude werkgever vaker de mogelijkheid geboden tot aanpassing van werkplek of werken op therapeutische basis. Ervan uitgaande dat het percentage reïntegratie-instrumenten waarvoor een Reasubsidie zou kunnen worden aangevraagd een onderschatting is 4, en gegeven de 4 Zie paragraaf 5.3.1 voor de plausibiliteit van deze aanname.

XII bevinding dat er bij werkhervatting bij de oude werkgever vrijwel altijd sprake is van toepassing van 'reïntegratie-instrumenten oude werkgever', lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat er door 12-maandszieken slechts zelden direct volledig in het oude werk wordt hervat. Meeste effect toegekend aan specifieke therapieën en aan stage; scholing door de helft van de werkhervatters effectief geacht De hoogste effectiviteit van Rea-instrumenten wordt door 12-maandszieken toegekend aan therapieën die specifiek gericht zijn op veelal in het werk ontstane klachten: RSI-, burnout- en stresstraining. Ook het vervullen van een stage- of werkervaringsplaats wordt als effectief gezien. Over scholing wordt door de werkhervatters minder positief geoordeeld: slechts de helft zegt dat de door hen gevolgde opleiding een rol heeft gespeeld bij de werkhervatting. De niet-werkzamen die scholing ontvangen, verwachten wel vaker een positief effect (81 procent). Nabeschouwing In dit onderzoek is een grote hoeveelheid informatie over reïntegratie van 12- maandszieken naar voren gebracht. In deze nabeschouwing willen we deze plaatsen in de ontwikkelingen van de afgelopen jaren. Vervolgens wordt aandacht gevraagd voor enkele groepen 12-maandszieken die om een of andere reden typisch zijn en in het licht van reïntegratie nadere aandacht vragen. Reïntegratie van nu als resultante van het verleden De reïntegratie van de 12-maandszieken van 2001 heeft plaatsgevonden in een context waarin er politiek en beleidsmatig veel aandacht is geweest voor reïntegratie van arbeidsgehandicapten, ook in termen van wetgeving en verbetering van uitvoering. Tegelijkertijd was er in de afgelopen jaren sprake van een gespannen arbeidsmarkt, waarin de grote vraag naar personeel het relatief gemakkelijk zou moeten maken om werk te vinden. Afgezet tegen deze stimulerende ontwikkelingen lijkt de in dit onderzoek geconstateerde nulgroei bij mannen wat betreft werkhervatting en een groei van 4 procentpunten bij vrouwen in de periode 1999-2001 tamelijk mager. Zij geven onvoldoende reden om deze onderzoeksbevindingen te zien als een inzet van een duidelijk stijgende trend. Er lijkt evenmin reden te concluderen dat de 12- maandszieken nu duidelijk vaker dan in 1999 ondersteuning door UWV of reïntegratiebedrijven krijgen aangeboden. Ook is - volgens de opgave van de 12-maandszieken - de inzet van Reainstrumenten niet duidelijk verhoogd. De oude werkgever past bij werkhervatting wel wat vaker een reïntegratie-instrument op eigen kosten toe, maar dit heeft niet geleid tot meer werkhervattingen bij de oude werkgever.

XIII De arbeidscapaciteit van de groep 12-maandszieken die op het moment van enquête niet werken, is - volgens eigen opgave - niet veranderd in de periode 1999-2001. In beide jaren acht circa 40 procent zich in staat tot werken, deels op voorwaarde dat er aanpassingen mogelijk zijn. Tegelijkertijd schatten de niet-werkenden hun kansen om aan het werk komen, zowel bij hun oude als bij een nieuwe werkgever, als gering in. In de werkhervattingskansen bij een nieuwe werkgever lijkt geen verandering te zijn gekomen ten opzichte van 1999; wel zijn de niet-werkende 12-maandszieken van 2001 duidelijk negatiever dan in 1999 over de mogelijkheid om bij hun oude werkgever te hervatten. Dit is wellicht een verklaring voor de constatering dat de 12- maandszieken die naar werk zoeken een actiever zoekgedrag vertonen dan in 1999. Deze laatste twee bevindingen (minder kansen bij de oude werkgever en actiever zoekgedrag naar een nieuwe werkgever) lijken wat betreft reïntegratie de enige duidelijke veranderingen ten opzichte van 1999. Vooralsnog zijn er dus nog geen duidelijke effecten van het nieuwe reïntegratiebeleid voor 12-maandszieken vast te stellen, tenminste niet voor het eerste anderhalf jaar na ziekmelding. De conclusie in de rapportage van de 12-maandszieken van 1999 zou hier kunnen worden herhaald: Op grond van de voorgaande bevindingen lijkt het niet plausibel dat de Wet Rea het reïntegratieproces wezenlijk heeft verbeterd. (Jehoel-Gijsbers & Van der Giezen, 2000, p. 162). Mogelijk dat een positief effect pas na een langere periode van reïntegratiehulp blijkt. Aandacht voor specifieke groepen Op grond van de bevindingen uit dit onderzoek lijkt het zinvol om het reïntegratieproces van de volgende groepen nader te bestuderen: vangnetgevallen, de groep met een volledige WAO-uitkering, 12-maandszieken van UWV-Uszo, de diagnose overige aandoeningen, de combinatiegroepen van kostwinnerschap en geslacht (met name niet-kostwinnende vrouwen). Over al deze groepen zijn op verschillende plaatsen in dit rapport opmerkelijke of onverwachte bevindingen gedaan. Deze kunnen wellicht enige informatie verschaffen om het reïntegratiebeleid gericht te verbeteren. In het kader van dit onderzoek was er echter onvoldoende ruimte om de achtergronden van de onverwachte bevindingen verder uit te zoeken. Voor een beter begrip van de reïntegratie van deze groepen verdient het aanbeveling deze groepen in vervolgonderzoek extra aandacht te geven.

1 1 INLEIDING 1.1 Achtergrond van het onderzoek De WAO-problematiek is sinds een groot aantal jaren een zeer belangrijk, zo niet hét belangrijkste issue in de sociale zekerheid. Terugdringing van het WAO-volume vormt dan ook één van de voornaamste aandachtspunten van politiek en beleid. Voorkomen van instroom in de WAO door tijdige reïntegratie van zieke werknemers en het bevorderen van uitstroom uit de WAO, onder andere door een adequate reïntegratie van WAO-toetreders, is daarvoor noodzakelijk. In de afgelopen jaren is er veel nieuwe wet- en regelgeving ontwikkeld om dit te bereiken. Onderzoek naar reïntegratie van arbeidsgehandicapten kan daarbij niet ontbreken: het geeft inzicht in de werking van nieuwe wetgeving en biedt tevens informatie over factoren die een rol spelen bij reïntegratie op basis waarvan - indien wenselijk - het beleid kan worden aangepast. Reïntegratie vormt dan ook één van de onderwerpen waarover in het kader van het project Epidemiologie van de Arbeidsongeschiktheid informatie wordt verzameld. Dit project is in 1985 door de toenmalige GMD gestart en vond vervolgens onder verantwoordelijkheid van het voormalige Lisv en inmiddels van UWV plaats. Periodiek wordt een representatief deel van de 12-maandszieken 5 ondervraagd. Onder 12- maandszieken worden verstaan: werknemers die 12 maanden geheel of gedeeltelijk wegens ziekte verzuimen van hun werk en dus de wachttijd voor de WAO hebben vol gemaakt. Van de 12-maandszieken uit 2000 kreeg 73 procent een (volledige of gedeeltelijke) WAO-uitkering toegekend (in absolute aantallen gaat het om ruim 85.000 WAO-toetreders), de overige 27 procent kwam hiervoor niet in aanmerking 6. In de laatste meting zijn 12-maandszieken uit 2001 circa 6 maanden na afloop van het ziektejaar schriftelijk geënquêteerd (3.554 respondenten) en een deel van hen is circa 8 maanden na afloop van het ziektejaar telefonisch geïnterviewd (1.201 respondenten) 7. In bijlage 1 is een beknopte beschrijving gegeven van deze laatste meting van het Epidemiologieproject. Voor uitgebreide informatie over het Epidemiologieproject en de onderzoeksopzet van de laatste meting wordt verwezen naar het rapport Methodologische verantwoording project Epidemiologie van de Arbeidsongeschiktheid 2001 (Molenaar-Cox e.a. 2002). 5 6 7 De onderzoeken van 1985 en 1987 waren gericht op WAO-toetreders (degenen aan wie een WAO-uitkering was toegekend), terwijl sinds 1991 12-maandszieken benaderd worden. Bewerking cijfers tabel 4.2 uit Trendrapport arbeids(on)geschiktheid 2001, Amsterdam: Lisv, 2001. Met 26 respondenten is vervolgens nog een diepte-interview gehouden. De resultaten hiervan zijn niet in het voorliggende rapport verwerkt, maar in het rapport Van ziekmelding tot WAO (Van Deursen en Van der Burg, 2002)

2 De uitkomsten van het onderzoek onder de 12-maandszieken van 2001 worden beschreven in drie themarapporten die door UWV onder de volgende titels zijn gepubliceerd: 1. Aan de poort van de WAO in 2001: achtergronden en trends; 2. Van ziekmelding tot WAO; 3. Reïntegratie bij arbeidsongeschiktheid. Inhoud van de rapporten Het eerstgenoemde rapport (Molenaar-Cox en Van Deursen, 2002) geeft een overzicht van de belangrijkste kenmerken van de 12-maandszieken van 2001 en vergelijkt deze met eerdere jaren. Onderwerpen die aan de orde komen zijn demografische en sociaal-economische kenmerken, de kenmerken van het oude werk en de oude werkgever, van het nieuwe werk en de nieuwe werkgever, de gezondheid, de WAOclaimbeoordeling en de reïntegratie. Speciale thema s in dit rapport zijn de mate van arbeidsongeschiktheid en de diagnosecategorie, waarbij onderscheid wordt gemaakt in psychisch zieken, aandoeningen van het bewegingsapparaat en overige diagnoses. Het tweede rapport (Van Deursen en Van der Burg, 2002) gaat in op de vraag in hoeverre de WAO-toetrede vermijdbaar was geweest als betrokken actoren anders gehandeld hadden. Dit rapport handelt over de periode voorafgaand aan WAOintrede. Er wordt een aantal factoren en actoren beschreven die in het eerste ziektejaar een belangrijke rol kunnen spelen in de reïntegratie, de gezondheid en de attitudes ten aanzien van werkhervatting van de 12-maandszieke. Het gaat hierbij om de rol die de 12-maandszieke zelf speelt, de rol die zijn werkgever, de sociale omgeving, de curatieve sector, de arbodienst en UWV spelen. In het voorliggend rapport (Jehoel-Gijsbers, 2002) staat de reïntegratie van 12- maandszieken centraal. In dit rapport wordt ingegaan op de vraag in welke mate het werk wordt hervat en hoe stabiel de werkhervatting is. Nagegaan wordt welke groepen 12-maandszieken het werk hervatten en welke groepen na aanvankelijke werkhervatting weer uitvallen. Ook wordt ingegaan op de arbeidscapaciteit die de nietwerkenden denken te hebben: in welke mate denken zij te kunnen werken, zowel voor de situatie op dit moment als voor de toekomst. Daarnaast wordt uitgebreid ingegaan op de hulp bij reïntegratie die de 12-maandszieken ontvangen van UWV en/of van een privaat reïntegratiebedrijf.

3 1.2 De vraagstelling voor dit rapport Reïntegratie als thema In dit themarapport worden onderzoeksvragen beantwoord die alle te maken hebben met reïntegratie. De titel van dit rapport luidt dan ook Reïntegratie bij arbeidsongeschiktheid. Met deze titel maken we gebruik van het feit dat de term reïntegratie verschillende betekenissen kan hebben, afhankelijk van de actor die reïntegreert (Jehoel-Gijsbers en Hoff, 2001). Reïntegratie kan namelijk duiden op: - de feitelijke werkhervatting van de 12-maandszieken; - het (weer) in dienst nemen van de 12-maandszieken door werkgevers; - het bevorderen van werkhervatting door arbodienst, UWV en reïntegratiebedrijven (reïntegratiehulp). Dit rapport richt de aandacht vooral op de eerste en derde betekenis van reïntegratie, hetgeen leidt tot twee centrale vragen. 1. Hoe is het gesteld met de werkhervatting van 12-maandszieken uit 2001? 2. Hoe is het gesteld met de reïntegratiehulp aan de 12-maandszieken uit 2001? Wat betreft de werkhervatting door 12-maandszieken wordt overigens niet alleen gekeken naar de feitelijke werkhervatting, maar ook naar de mogelijkheden die de 12- maandszieken met betrekking tot werkhervatting zien, zowel bij zichzelf als bij de werkgever, en naar de motivatie om weer aan het werk te gaan. Wat betreft het bevorderen van werkhervatting richten we ons in dit rapport met name op reïntegratie naar een nieuwe werkgever. Dit wil zeggen: reïntegratie in het tweede spoor, waarvoor de uitvoering in handen ligt van UWV en private reïntegratiebedrijven. Reïntegratie naar de oude werkgever ( eerste spoor ) waarvoor de verantwoordelijkheid ligt bij de oude werkgever en diens arbodienst, komt in het rapport Van ziekmelding tot WAO (Van Deursen en Van der Burg, 2002) uitgebreid aan de orde. Wat betreft bevordering van werkhervatting kan onderscheid worden gemaakt in twee soorten: het kan gaan om een begeleidingstraject door een arbeidsdeskundige van UWV of door een functionaris van een reïntegratiebedrijf; en het kan gaan om de inzet van een reïntegratie-instrument, zoals aanpassing van de werkplek, het ontvangen van scholing. Vraagstellingen De twee hierboven geformuleerde hoofdvragen zijn uitgewerkt in een groot aantal deelvragen, met betrekking tot: