In een situatie van volkomen concurrentie is op lange termijn de GO gelijk aan de GTK en wordt er geen winst meer gemaakt.

Vergelijkbare documenten
Samenvatting Economie Lesbrief werk H1 t/m 6

Werkboek Werk Ver 2. Week Opgaven Bijzonderheden 5 Toetsbespreking 1.1 t/m Dit boekje elke les meenemen! t/m t/m 2.

Samenvatting Economie Markt & Overheid

Samenvatting Economie Vervoer

Constante kosten - Kosten die niet afhangen van de productieomvang. Bv. Verzekeringskosten & afschrijvingskosten.

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie

Samenvatting Economie Werk

4.9. Samenvatting door K woorden 6 november keer beoordeeld Markt:

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

Werken of vrije tijd?

Samenvatting Economie Lesbrief Arbeidsmarkt H1 t/m H4

Domein D: markt (module 3) havo 5

5,5. Samenvatting door een scholier 2992 woorden 20 oktober keer beoordeeld

MARKT & OVERHEID. HAVO 4 Blok 4

aanbod van arbeid: alle mensen tussen de 15 en de 65 die willen, kunnen en mogen werken. (werknemers, zelfstandigen en werklozen)

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting

7,9. Samenvatting door een scholier 1248 woorden 29 september keer beoordeeld. Economie Samenvatting; de arbeidsmarkt

7,5. Samenvatting door een scholier 1363 woorden 7 februari keer beoordeeld. Lesbrief: Arbeidsmarkt. Hoofdstuk 1: De arbeidsmarkt op

6,3. Samenvatting door een scholier 2646 woorden 23 juni keer beoordeeld. Economie Lesbrief Vervoer Hoofdstuk 1 t/m 5

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt

Samenvatting Economie Lesbrief Arbeidsmarkt

De beroepsbevolking bestaat uit werkende (zelfstandigen en werknemers) en werkelozen. aantal inactieven i/a-ratio = - x 100 aantal actieven

Domein markt: volkomen concurrentie

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.

7,5. Samenvatting door R woorden 24 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De kledingmarkt. Omzet = prijs x afzet

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt & inkomen

Samenvatting Economie Module 2, 3, 4

6,7. Begrippenlijst door een scholier 1879 woorden 29 oktober keer beoordeeld

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

Economie hoofdstuk 1:

Samenvatting door een scholier 2065 woorden 18 juli keer beoordeeld. Hoofdstuk 1

6,9. Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari keer beoordeeld. Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1. Actieven en inactieven:

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5, Arbeidsmarkt

Domein D: markt (module 3) vwo 4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 5: Produceren voor de markt

Betalingsbereidheid: hoeveel een consument bereidt is om voor een product te betalen.

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk

Katern 2 Markten en welvaart

Samenvatting Economie Consument en Producent

Samenvatting Economie Module 2

Het gevoel van welvaart neemt toe naarmate de schaarste wordt teruggedrongen

Samenvatting Economie Thema 4, Hoofdstuk 17, 18, 19

Economie H5 : Markt & Overheid

Samenvatting Economie Markt & Overheid

Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen.

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt

Samenvatting Economie Consument & Producent

8,2. Samenvatting door een scholier 1686 woorden 10 februari keer beoordeeld

Evenwichtspri js MO WINST

Samenvatting Werk & Werkloosheid

Economie Module 3. De marktstructuur is het geheel van kenmerken van de markt die het marktevenwicht beïnvloeden.

arbeidsparticipatiegraad: de participatiegraad geeft aan welk percentage van de potentiële beroepsbevolking deelneemt aan het

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische

4,3. Samenvatting door een scholier 2003 woorden 31 oktober keer beoordeeld

Samenvatting Economie Lesbrief Arbeidsmarkt

Arbeid = arbeiders = mensen

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 en 5

Arbeidsmarkt: begrippenlijst

Samenvatting Economie Consument en producent

H3 Hoe werken markten

Samenvatting Economie Lesbrief Consument en Producent

Domein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Economie Pincode klas 4 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 4: Aan het werk! Exameneenheid: Arbeid en productie

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt hoofdstuk 1,2,3,4,5

Samenvatting Economie Rekonomie

Samenvatting Economie Micro-economie

Beroepsbevolking: het aantal mensen tussen de 15 en 65 jaar, dat meer dan 12 uur per week wil en kan werken.

Samenvatting Economie Consument en producent

Domein D markt. Opgaven. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Markt. Kenmerken van marktvormen:

Economie Module 3 H1 & H2

Meeliftgedrag-> profiteren van de inzet van de ander, je lift mee op de inspanning van de ander en doet zelf niks

Geeft aan hoeveel iemand (maximaal) bereid is om uit te geven aan een bepaald product.

1.1 t/m 1.4 Ondernemen het combineren van productiefactoren; arbeid kapitaal en natuur.

Startkwalificatie Het minimale onderwijsniveau dat volgens de overheid nodig is om en baan te vinden. Het gaat dan om een diploma, havo, vwo of mbo.

Hoofdstuk 1. Lesbrief Kopen en werken

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt

Economie Pincode klas 4 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 3: We gaan voor de winst Exameneenheid: Arbeid en productie

Economie Module 2 & Module 3 H1

Concrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats. Abstracte markt: vraag en aanbod bepalen de prijs (denkmodel)

Ev = % verandering gevolg dus prijselasticiteit: % verandering gevraagde hoeveelheid. % verandering oorzaak % verandering prijs

Domein D: Concept markt. Havo 5 Module 2 en 3

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1

Samenvatting Economie Hoofdstuk 5+6

Arbeidsmarkt Vraag naar arbeid Werkgelegenheid Aanbod van arbeid: b Marktmechanisme Loonkosten per product

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn:

Samenvatting Economie Vraag en Aanbod


Vraag Antwoord Scores

Economie Pincode klas 3 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 5: Aan de slag! Exameneenheid: Arbeid en productie

Eco samenvatting; hs 2 + 5

Samenvatting Economie Hoofdstuk 10 t/m 16

Samenvatting Economie Consument en producent

Samenvatting door een scholier 1905 woorden 16 maart keer beoordeeld. Economie Hoofdstuk 4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4.1 t/m 4.6

6,9. Samenvatting door een scholier 1762 woorden 21 februari keer beoordeeld. Arbeidsmarkt

EC PTA T2. Met de p/a-ratio bereken je hoeveel mensen 1 arbeidsjaar vullen, berekening : personen / arbeidsjaren

Transcriptie:

Samenvatting door een scholier 5329 woorden 15 januari 2013 5,2 5 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Markt & Overheid Hoofdstuk 1; Volkomen concurrentie: Volledige mededingen. De individuele producentheeft weinig macht op deze markt. De prijs van het product wordt bepaald door vraag en aanbod. In een situatie van volkomen concurrentie is op lange termijn de GO gelijk aan de GTK en wordt er geen winst meer gemaakt. Kenmerken van volkomen concurrentie: Veel aanbieders: macht van het individu is klein Veel vragers Homogeen product: Wanneer het voor de consument niet uitmaakt van welke producent het product afkomstig is. Alle exemplaren zijn dan identiek voor de consument. Transparante markt: Doorzichtige markt. Dan zijn de vragers naar een product en de aanbieders van dat product op de hoogte van de markthoeveelheid. Slechts 1 prijs mogelijk: de laagste. Vrije toe- en uittreding: Als er geen belemmeringen zijn om tot een markt toe te treden en er uit te stappen. Markt- of prijsmechanisme: Het vrije spel van vraag en aanbod. Precies die hoeveelheid wordt geproduceerd en aangeboden die door de consumenten wordt gevraagd. Variabele kosten: Kosten die toenemen als de productie toeneemt. Zijn rechtevenredige stijgingen met de productieomvang. GVK: gemiddelde variabele kosten (per product) Proportioneel variabele kosten: is MK gelijk aan GVK Marginale kosten: Extra kosten die een bedrijf maakt als ze 1 product meer maken. Break-evenafzet: Hoeveelheid producten die ze tenminste moeten verkopen om geen verlies te draaien. De totale winst stijgt als bij de toename van de productie de opbrengst meer stijgt dan de kosten; MO is groter dan MK. https://www.scholieren.com/verslag/76132 Pagina 1 van 20

Bij volledige mededingen ligt de prijs vast. Op deze markt geldt MO=GO=P MO > MK : meer winst MO < MK : meer kosten MO = MK : totale winst TW = TO TK Door de toenamen van het aanbod verschuift de collectieve aanbodcurve naar rechts en daalt de prijs. Proces van toetreding van nieuwe aanbieders gaat net zo lang door tot alle winsten verdwenen zijn. Elasticiteit: Om aan te geven hoe een variabele wordt beïnvloed door verandering in een andere variabele. Prijselasticiteit van de vraag: Om aan te geven hoe de gevraagde hoeveelheid veranderd als de prijs veranderd. Prijselasticiteit: De prijselasticiteit laat zien met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid verandert als de prijs met 1% verandert. Segmentelasticiteit Puntelasticiteit % verandering Q dqv P E Qv = % verandering P dp x Qv p nieuw - oud dqv % verandering = oud x 100% dp = 1 e afgeleide uit de vraagfunctie Hoofdstuk 2; Monopolist: De enige aanbieder van een product. Monopolie: Winstmaximalisatie door productie verlagen en prijzen te verhogen Monopolie produceert minder dan bedrijven in een volkomen markt Monopolie vraagt hogere prijzen dan bedrijven in een volkomen markt Monopolie produceert minder efficient en tegen hogere kosten dan in een volkomen markt Beperkte factor: Dan is de monopolist afhankelijk van de betalingsbereidheid van de consument. Collectieve vraaglijn: Vraaglijn van alle consumenten samen. Is ook de prijs afzetlijn van de monopolist. Marginale opbrengst: Is de toenamen van de totale opbrengst als de productie omzet met 1 product toeneemt. Bij een monopolie is MO dus niet gelijk aan GO Bij volkomen concurrentie is MO wel gelijk aan GO, want dan is de prijs een gegeven. Break-evenafzet: De afzet waarbij de TK precies gelijk zijn aan de TO. https://www.scholieren.com/verslag/76132 Pagina 2 van 20

TW = (GO GTK) x q Prijsdiscriminatie: Als de ondernemer verschillende prijzen in rekening brengt aan verschillende groepen consumenten voor hetzelfde product. Is alleen mogelijk als de zogenaamde deelmarkten strikt gescheiden zijn. Privatisering: Als de overheid een taak afstoot en deze door een particulier bedrijf laat uitvoeren. Voordelen: concurreren, streven naar winst, consument lokken en kwaliteitsverhoging Nadelen: onverantwoorde risico s en winststreven ten koste van de service en kwaliteit Innoveren: Product- of procesinnovatie à Vernieuwing MO= ΔTO / ΔQ Hoofdstuk 3; Oligopolistische markt: Dan is er een beperkt aantal aanbieders actief of hebben enkele aanbieders een relatief groot marktaandeel. Toetredingsbarrière: nieuwkomers hebben het moeilijk Barrières bestaan uit hoge aanvangsinvesteringen, verzonken kosten en octrooien Een belangrijke oorzaak van het ontstaan van oligopolie komt door schaalvoordelen Veel producten kunnen alleen winstgevend worden als ze op grote schaal worden geproduceerd Bij monopolie zijn ze vaak nog belangrijker dan bij oligopolie Verzonken kosten: De gemaakte kosten die bij sluiting van de onderneming niet meer terugverdiend kunnen worden. Als de vaste kosten hoger zijn, zijn de verliezen van een mislukte toetreding hoger. Mogelijke toetreders tot een markt kunnen zich hierdoor laten afschrikken Octrooi: Kan een onderneming aanvragen en dan hebben ze jarenlang het alleenrecht op het commerciële gebruik van de uitvinding. Voor die periode heb je dus een alleenrecht of monopolie. De marktvorm oligopolie zit tussen volledige mededingen en monopolie in. Als de oligopolisten elkaar fel beconcurreren zal de prijs laag zijn en zullen ze weinig tot geen winst maken. Als ze de concurrentie weten te beperken of samenwerken, kan de winst hoog zijn. Duopolie: als er maar 2 aanbieders zijn Monopolistische concurrentie lijkt op een monopolie, maar ook op volkomen concurrentie. Marktgedrag: Kun je onderscheiden in concurrentie en samenwerken samenwerken: beide productie verlagen om zo de prijs op te drijven en hun winst te verbeteren (beter voor producent) https://www.scholieren.com/verslag/76132 Pagina 3 van 20

Concurrentie: beide bedrijven hun productie opvoeren in een poging goedkoper te produceren dan concurrent en zo meer klanten te trekken ( beter voor consument) Bij een prijzenoorlog verlagen ondernemingen hun prijs om zo een groter marktaandeel te verwerven. Productdifferentiatie: Een andere strategie om de afzet en daarmee de winst te vergroten. Het product wordt daardoor heterogeen Door productdifferentiatie creëert de onderneming een eigen product met een afwijkende en wordt de ondernemer binnen zekere grenzen prijszetter Kartel: Als aanbieders afspraken maken met als doel de onderlinge concurrentie te verminderen Voor overheden is dit gruwelijk, zij willen juist veel concurrentie en daarom is het verboden Kartels/prijsafspraken komen regelmatig voor bij oligopolisten. Hoe minder aanbieders, hoe makkelijker het is om afspraken te maken en om te controleren of iedereen zich aan de afspraken houdt. Als oligopolisten samenwerken en een kartel oprichten, gedragen ze zich als een monopolie. De toe- of afname van het totale surplus is volgens de welvaartstheorie een maatstaf voor de toe- of afname van de welvaart of het bevinden van consumenten en producenten. Nederlandse Mededingensautoriteit (NMa): Gaat op jacht naar geheime afspraken (kartels) De mate van concurrentie wordt bepaald door het aantal aanbieders (veel/weinig/1) en het soort product (homogeen/heterogeen) Hoofdstuk 4; Wettelijk monopolie: Een zaak van de overheid. Vraagoverschot: Het verschil tussen Qa en Qv Aanbodtekort: De afstand tussen K en L Garantie- of interventieprijs: De prijs waarbij de overheid ingrijpt/intervenieert als de prijs te laag is. Quotumsysteem: Houdt in dat bijvoorbeeld boeren slechts een bepaalde maximumhoeveelheid melk mogen produceren. Marktfalen: Er komt geen optimale situatie tot stand op de markt. Hoofdstuk 5; Toezichthouders: Zijn onafhankelijke en onpartijdige instituten die erop toezien dat wetten en regels worden nageleefd. Fusie: Bij een fusie gaan bedrijven op in een nieuw bedrijf https://www.scholieren.com/verslag/76132 Pagina 4 van 20

Als bedrijven willen fuseren, of als een bedrijf een ander bedrijf wil overnemen, is er toestemming nodig van de nationale of de Europese overheid. Overname: Bij een overname koopt een sterk bedrijf een zwakker bedrijf op, meestal door meer dan de helft van de aandelen op te kopen. Door fusies en overnames ontstaat concentratie van marktmacht. Marktmacht kan tot gevolg hebben dat de producenten zich een groter deel van het surplus toe-eigenen Zelfbinding: Degenen die openlijk kiezen voor samenwerking binden zich aan hun gelofte. Normbesef: Het is denkbaar dat samenwerking geen enkel probleem is en dat iedereen het normaal vind om bij te dragen. Normen kunnen erg dwingend zijn. Meeliften kan leiden tot reputatieschade en dat kan leiden tot financiële schade. Collectieve dwang: bijvoorbeeld het afsluiten van een contract (om meeliften te voorkomen). Collectieve goederen: Goederen waar behoefte aan is, maar die niet via de markt worden geleverd. De productie en levering van die goederen hoort tot de kerntaken van de overheid. De overheid betaalt de productie van collectieve goederen uit de opbrengst van belastingen. Op die manier draagt iedereen gedwongen bij aan de collectieve goederen à Collectieve dwang. Ze zijn niet-uitsluitbaar en niet-rivaliserend Rivaliserend: Wanneer ik het product koop, kan iemand anders het niet meer kopen, bv een Ipad. Individueel goed: Een goed dat uitsluitbaar en rivaliserend is, bijvoorbeeld brood. Voor individuele goederen kan wel een prijs worden berekend en gevraagd. Deze goederen en diensten kunnen via de markt worden geleverd. Quasicollectieve goederen: Individuele goederen die via de overheid worden geleverd. Negatieve externe effecten: De nadelige gevolgen van productie en consumptie, die niet in de prijs zijn opgenomen. Om deze effecten tegen te gaan, is ingrijpen van de overheid nodig. Interne of private kosten: De werkelijke uitgaven aan bijvoorbeeld lonen en grondstoffen (De externe kosten zijn voor de producent geen uitgaven). Maatschappelijke kosten: De som van de interne en de externe kosten (+) Grondstof kosten & kosten van de productiefactoren: interne kosten Men hoeft niet te betalen voor het vervuilen van de lucht, want de lucht is van niemand (geen eigendomsrecht): externe kosten Zou de lucht van de omwonenden zijn zou hij moeten betalen voor de vervuiling van de lucht van die mensen => Kosten stijgen Positieve externe effecten: Anderen profiteren van de productie zonder ervoor te betalen. De overheid kan de productie van goederen met positieve externe effecten stimuleren door subsidies of belastingskortingen te geven. https://www.scholieren.com/verslag/76132 Pagina 5 van 20

Bij n.e.e. levert de markt meer producten dan maatschappelijk gewenst, bij p.e.e. produceert de markt te weinig. Marktfalen: De markt functioneert niet optimaal, maar faalt. Hoofdstuk 6; In Luxemburg is de penetratiegraad 160%, dat wil zeggen dat elke inwoner van Luxemburg 1.6 mobiele telefoon in gebruik heeft. Mobieltjes worden dus nauwelijks ingeleverd voor recyclen Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO): Dan houden bedrijven rekening met drie p s: People, planet en profit. People: Mensen binnen en buiten de onderneming; Hoe wordt er binnen het bedrijf bijvoorbeeld omgegaan met personeel en buiten het bedrijf wordt er gekeken naar de behartiging van de mensenrechten (bijvoorbeeld kinderarbeid en fraude) Planet: De gevolgen voor het (leef)milieu; milieuzorg, milieuvriendelijk, recyclen etc. Profit: De economische effecten op goederen en diensten; Er wordt niet alleen gekeken naar de winst, maar ook de manier waarop die winst wordt behaald en wat er mee gedaan wordt. Duurzaam produceren: Dat de productie van nu niet ten koste gaat van de productiemogelijkheden in de toekomst. Maar duurzaamheid kan ook betekenen dat de welvaart toeneemt als we minder produceren. Hoofdstuk 7; Een vereniging is een rechtsvorm. Dat wil zeggen dat een vereniging een organisatievorm is die in de wet voorkomt. Die wet stelt bepaalde eisen aan elke vereniging. Ondernemingsvorm: Is de rechtsvorm van de onderneming; NV, BV, vof en eenmanszaak. Zzp er: Eenmanszaak zonder personeel; zelfstandige zonder personeel Hoofdelijk aansprakelijk: De schuldeiser kan het bedrag volledig bij ieder van de eigenaren opeisen. Eenmanszaak: Heeft 1 eigenaar Moet zelf voor voldoende startvermogen zorgen Je bent persoonlijk aansprakelijk (mogen je persoonlijke bezittingen innemen) In een eenmanszaak kunnen werknemers werken Is de meest voorkomende ondernemingsvorm in Nederland Voordeel: in je eentje snel belangrijke beslissingen kunnen maken en de hele winst is voor jezelf. Nadeel: persoonlijke aansprakelijkheid Vennootschap onder firma (vof): https://www.scholieren.com/verslag/76132 Pagina 6 van 20

Meerdere eigenaren Met hun privévermogen aansprakelijk Mogelijkheden om te lenen zijn veel groter Eigenaren hebben meestal de dagelijkse leiding over de vof Eigenaren ontvangen de winst die de vof maakt Besloten vennootschap: Er is een scheiding tussen de leiding en de personen die eigenaar zijn Rechtspersonen (= juridisch zelfstandig) Aandeelhouders zijn de eigenaren Een bv moet vennootschapsbelasting betalen over de winst Zijn niet privé aansprakelijk voor de schulden van de onderneming Hoe meer geld een aandeelhouder in een bv heeft gebracht, hoe groter het deel van de winst dat hij ontvangt Naamloze vennootschap: Er is een scheiding tussen de leiding en de personen die eigenaar zijn Rechtspersonen Aandeelhouders zijn eigenaren De aandelen staan niet op naam en zijn vrij verhandelbaar De aandelen worden op een effectenbeurs verhandeld Nv moet vennootschapsbelasting betalen over de winst Hoe meer geld een aandeelhouder in een nv heeft gebracht, hoe groter het deel van de winst dat hij ontvangt Aandeel: Eigendomsbewijs van een bedrijf. Als aandeelhouder ontvang je een deel van de winst: het dividend. Dividend: De jaarlijkse uitkering uit de winst die je over een aandeel krijgt. 1 keer per jaar komt de aandeelhoudersvergadering bijeen. Elke aandeelhouder heeft stemrecht. De aandeelhouders worden vertegenwoordigd door de Raad van Commissarissen die de Raad van Bestuur (de directie) van het bedrijf controleert. Eigen vermogen: Geld dat je in je eigen zak steekt. Vreemd vermogen: Het afsluiten van leningen / krediet krijgen Hypotheeklening: Een lening met een onroerend goed als onderpand. De rente op een lening met onderpand is lager dan die op een lening zonder onderpand. Het eigen vermogen van een nv of een bv is het aandelenkapitaal. https://www.scholieren.com/verslag/76132 Pagina 7 van 20

Vervoer Hoofdstuk 2; Marktaandeel van de afzet: (afzet van de onderneming : afzet van de totale markt) x 100% Constante kosten: Kosten die niet afhangen van de productieomvang Variabele kosten: Kosten die wel afhangen van de productieomvang Totale winst: TO TK TO= p x q TK= TVK + TCK Als de variabele kosten per product toenemen bij een hogere productie kun je niet meer zeggen dat de winst maximaal is bij gebruik van de volledige productiecapaciteit. Marginale opbrengst: Geeft aan welk bedrag de ondernemer extra krijgt voor een extra verkocht product. Marginale kosten: Geven aan welk bedrag het de ondernemer extra kost om een extra product te maken. Maximale winst = MO=MK MO MK neemt de TW toe MO MK neemt de TW af MO = MK blijft de TW gelijk Gemiddelde kosten: De kosten per product. (TK : productieomvang) Break-evenafzet: De afzet waarbij de totale opbrengst gelijk is aan de totale kosten; geen winst Break-evenomzet: De omzet waarbij de totale opbrengst gelijk is aan de totale kosten. Break-evenpunt: Het punt waar de lijn van de totale opbrengst de lijn van de totale kosten snijdt. Productiecapaciteit: De hoeveelheid goederen die een land of een bedrijf maximaal kan produceren in een periode (meestal een jaar). Voorbeeld opdracht: Prijs: 1.80, loonkosten per product: 1.20, machine van 200.000 gaat 5 jaar mee. Break-evenafzet: TO = TK à TO= p x q, TK= GVK + TCK à 1.80q = 1.20q + 40.000 (200.000:5) à 0.60q = 40.000 à q= 40.000 : 0.60 = 66.666,67. Break-evenomzet: BEA x P à 66.666,67 x 1.80 TW= TO TK, we willen TW 1000 à 1.80q (1.20q + 40.000) à 0.60 40.000 = 1000 à 0.60q= 41.000 à q= 41.000 : 0.60 = 24.600 MO= 1.80 MK= 1.20 https://www.scholieren.com/verslag/76132 Pagina 8 van 20

Hoofdstuk 3; Risicoaversie: Mensen zijn afkerig van risico s en wapenen zich hiertegen door een verzekering af te sluiten (Een hekel hebben aan onverwachte nadelige gebeurtenissen). Verzekering: Overeenkomst tussen een verzekeraar en een verzekerde waarbij de verzekerde een bedrag betaalt aan de verzekeraar die in ruil hiervoor de garantie geeft dat in geval van schade de verzekerde deze schade vergoed krijgt. (Verzekerings)premie: Bedrag dat je betaalt aan een verzekeringsmaatschappij, waardoor je verzekerd bent tegen financiële gevolgen van onverwachte overeengekomen gebeurtenissen. Premie= kans op schade x de gemiddelde hoogte van de verwachte schade Een verzekeraar baseert zijn premie op het gemiddelde risico op schade binnen de groep verzekerden. Als iedereen evenveel premie betaald, hebben mensen met een hoog risico meer aan een verzekering dan mensen met een lager risico. Gevolg à Alleen slechte risico s blijven zich verzekeren. De premie wordt dan hoger en nog minder mensen gaan hun verzekeren. Gevolg à averechtse selectie Averechtse selectie: Als alleen de slechte risico s zich verzekeren en de goede risico s niet. Premiedifferentiatie: Verschillen in premie. De slechte risico s betalen meer premie dan de goed risico s. Moreel wangedrag: Het immorele of slechte gedrag dat een verzekerde gaat vertonen als een verzekering is afgesloten. Verzekeraars proberen dit tegen te gaan door het instellen van een eigen risico. Eigen risico: Het bedrag dat je als verzekerde bij schade zelf moet betalen en een maximaal bedrag aan vergoeding. Asymmetrische informatie: Als de ene partij (verkoper, werknemer, etc.) over meer informatie beschikt dan de andere partij (koper, werkgever, etc.). Collectieve dwang: Iedereen verplichten zich te verzekeren om averechtse selectie te bestrijden. No-claim: Het aantal jaren dat iemand schade vrij verzekerd is. Daar wordt ook de bonus of malus mee berekend. Hoofdstuk 4; Substitutiegoederen: Goederen die elkaar kunnen vervangen. Complementaire goederen: Goederen die elkaar aanvullen. Bijvoorbeeld vulling voor de vulpen/ batterij voor de rekenmachine; de producten horen bij elkaar. Betalingsbereidheid: Het maximale bedrag dat je voor iets wilt betalen. Consumentensurplus: Het bedrag dat de consument aan voordeel heeft omdat hij minder voor een goed hoeft te betalen dan hij maximaal wil betalen (welvaartsvoordeel van de consument). Vraag functie (Qv): Het verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid dat kan worden weergeven met een vergelijking (prijs daalt à vraag stijgt) Negatief verband: Het verband tussen prijs en vraag. Het gevolg reageert tegengesteld op de oorzaak (prijs stijgt à https://www.scholieren.com/verslag/76132 Pagina 9 van 20

vraag daalt en andersom) Ceteris-paribusvoorwaarde: De voorwaarde dat alle andere factoren die invloed hebben, gelijk blijven. Producentsurplus: Het bedrag dat de producent aan voordeel heeft, omdat hij op de markt meer ontvangt voor zijn product dan waarvoor hij het minimaal wil verkopen. Positief verband: Als de prijs stijgt, stijgt het aanbod en als de prijs daalt, daalt het aanbod. Aanbod functie: Het verband tussen prijs en hoeveelheid dat je kunt weergeven in een vergelijking. Evenwichtsprijs: De prijs die tot stand komt op een markt als vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn. Evenwichtshoeveelheid: Het aantal producten dat bij de evenwichtsprijs wordt aangeboden en wordt gevraagd. Totale surplus: Consumentensurplus + producentensurplus Marktevenwicht: De situatie waarbij vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn. Één prijs komt tot stand: de evenwichtsprijs (Qa=Qv). Verschuiving langs de lijn: Als de prijs van een product verandert, verandert de vraaglijn niet. Bij een hogere prijs hoort op dezelfde vraaglijn een lager gevraagde hoeveelheid. Als de prijs verandert is er een verschuiving langs de lijn. Verschuiving van de lijn: vb. Door een stijging van het inkomen wordt er bij dezelfde prijs meer gevraagd en verschuift de lijn naar rechts. De lijn verschuift naar links als het inkomen daalt en de vraag bij dezelfde prijs ook. Redenen voor het verschuiven van de vraaglijn: Het aantal vragers verandert De prijzen van andere goederen of diensten veranderen Het inkomen van de consument verandert De behoeften en voorkeuren van de consument verandert Hoofdstuk 5; Extern effect: Een gevolg van productie en/of consumptie voor de welvaart van anderen die niet in de prijs van het product is doorberekend. Positief Extern effect: Beïnvloedt de welvaart van anderen negatief Negatief Extern effect: Beïnvloedt de welvaart van anderen positief Maatschappelijke opbrengsten: Opbrengsten van economisch handelen voor de samenleving (positieve externe effecten en private opbrengsten). Maatschappelijke kosten: Kosten van economisch handelen voor de samenleving (negatieve externe effecten en private kosten). Profijtbeginsel: Als de gebruiker van een overheidsvoorziening hiervoor moet betalen, bijvoorbeeld bij een paspoort of het ophalen van afval. https://www.scholieren.com/verslag/76132 Pagina 10 van 20

Prijselastische vraag: De vraag reageert meer dan evenredig op een daling/stijging van de prijs. Prijsinelastische vraag: De vraag reageert minder dan evenredig op een daling/stijging van de prijs. Prijselasticiteit van de vraag: Je berekent hoe sterk de vraag reageert op een prijsverandering. Ev= % Δ Qv : % Δ P (gevolg : oorzaak) à antwoord is altijd een min getal Ev; Ev tussen 0 en 1 : Inelastisch (% Δ Qv < % Δ P) Ev is 0: Volkomen inelastisch (vraag reageert niet op prijsverandering) Ev is groter dan 1: Elastisch (% Δ Qv > % Δ P) Prijselasticiteit en omzet: Als de vraag inelastisch is, zal een prijsstijging leiden tot een hogere omzet, omdat de daling van de gevraagde hoeveelheid in verhouding kleiner is dan de prijsstijging. Als de vraag elastisch is, zal een prijsstijging leiden tot een lagere omzet, omdat de hoeveelheiddaling in verhouding groter is dan de prijsstijging. Voorbeeld: Qv= -P + 30 P Qv % Δ Qv= (15-20) : 20 x100% = -25 1 e 10 20 % Δ P= (15-10) :10 x100% = 50 11 e 15 15 EV= -25 : 50= -0.5 (inelastisch) Conclusie: Als de prijs 1% stijgt, daalt de vraag met 0.5% Normale goederen: Product waarvan de vraag toeneemt als het inkomen stijgt. Kun je verdelen in luxe goederen en primaire goederen. Primaire goederen: Product waarvan de vraag minder dan evenredig toeneemt als het inkomen stijgt. Luxe goederen: Product waarvan de vraag meer dan evenredig toeneemt als je inkomen stijgt. Inferieure goederen: Product waarvan de vraag afneemt als het inkomen stijgt. Inkomenselasticiteit van de vraag: Factoren die de vraag (Qv) beïnvloeden. Verandering van de vraag als gevolg van een verandering van het inkomen. Ey= % Δ Qv : % Δ inkomen (gevolg : oorzaak) Drempelinkomen: Als iets pas vanaf een bepaald inkomen wordt gekocht (luxe goederen bv.). Werk Hoofdstuk 1: Welvaart: De mate waarin de behoeften met de beschikbare middelen kunnen worden bevredigd. https://www.scholieren.com/verslag/76132 Pagina 11 van 20

Arbeidsvolume: De werkgelegenheid omgerekend in arbeidsjaren Arbeidsjaar: Het aantal uren dat iemand met een volledige baan en een normaal arbeidscontract in een jaar werkt. P/a ratio: vb. Als in een land 10 miljoen personen in totaal slechts 9 miljoen arbeidsjaren vullen, dan is de verhouding personen/arbeidsjaren 10/9=1,1. Dat is een p/a ratio van 1,1. Naarmate er meer in deeltijd wordt gewerkt zal de p/a ratio stijgen. In 2006 was de p/a ratio in Nederland 1,27. De werkgelegenheid van 1,27 is dan gelijk aan 1 arbeidsjaar. p/a ratio= aant. Personen met een deeltijd of volledige baan : totaal aant. arbeidsjaren Potentiële beroepsbevolking: De totale bevolking tussen de 15 en 65 (beroepsgeschikte bevolking). Beroepsbevolking: Bestaat uit de werkende mensen en de werkelozen. De beroepsbevolking wordt onderverdeeld in werkzame beroepsbevolking en werkloze beroepsbevolking. Participatiegraad: Een statistische grootheid om de deelname op de arbeidsmarkt te onderzoeken. Ook wel deelnemingspercentage. De participatiegraad het percentage dat aangeeft hoeveel procent van de bevolking van 15 tot 65 tot de beroepsbevolking hoort. Participatiegraad= (beroepsbevolking : potentiële beroepsbevolking) x100% Niet-beroepsbevolking: Mensen die wel tussen de 15 en 65 zijn, maar die niet werken en niet op zoek zijn naar werk. Werkloze beroepsbevolking: Personen van 15 t/m 65 jaar, zonder werkkring die tenminste 12 uur per week willen werken, direct beschikbaar zijn en die activiteiten ontplooien om werk voor tenminste 12 uur per week te vinden. Werkzame beroepsbevolking: Zelfstandigen en werknemers. Zelfstandigen: Hebben een eigen bedrijf. Werknemers: Werken in loondienst. Budgetlijn: Die geeft de verschillende combinaties van twee bestedingsmogelijkheden bij een bepaald budget. Opofferingskosten: De opbrengsten van het op 1 na beste alternatief. Hoofdstuk 2: Pensioen: Een uitkering die wordt ontvangen vanwege het verlies aan inkomen wegens het bereiken van de pensioenleeftijd, het definitief arbeidsongeschikt verklaard worden of het overlijden van de kostwinner. De uitkering is alleen voor mensen die zelf rechten hebben opgebouwd(premies betaald) AOW: Algemene Ouderdomswet. Een volksverzekering die Nederlanders een uitkering verschaft vanaf 65 jaar. Vergrijzing: Een steeds groter deel van de bevolking in de categorie 65+. Zorgkosten: Medische kosten, kosten van verpleeghuizen, thuiszorg e.d. Inactieven: Alle mensen met een uitkering, in aantal omgerekend naar volledige uitkeringen. Actieven: Mensen die een bepaalde baan hebben of op een andere manier zelf voor inkomen zorgen, in aantal omgerekend naar volledige banen(arbeidsjaren). I/a ratio: Verhouding tussen inactieven en actieven. https://www.scholieren.com/verslag/76132 Pagina 12 van 20

(aantal inactieven: aantal actieven) x100 Netto inkomen: Het loon na aftrek van belastingen en sociale premies. Nationaal product: De productie van alle mensen in een land bij elkaar opgeteld in een bepaalde periode. Nationaal inkomen: Inkomens van alle mensen in een land bij elkaar opgeteld in een bepaalde periode. Arbeidsproductiviteit: De productie per persoon per tijdseenheid (bv. uur of arbeidsjaar). Technische ontwikkeling: De komst van steeds betere en nieuwere machines, computers en andere hulpmiddelen, waardoor de arbeidsproductiviteit kan stijgen. Specialisatie: Toeleggen op 1 activiteit. Arbeidsverdeling: Het splitsen van het productieproces in kleinere onderdelen waardoor de arbeidsproductiviteit kan worden vergroot. Hoofdstuk 3: Arbeidsmarkt: Het geheel van vraag naar arbeid en aanbod van arbeid. Aanbod van arbeid: Alle personen tussen de 15 en 65 jaar die betaald werk kunnen en willen verrichten voor 12 of meer uur per week en daarvoor op korte termijn beschikbaar zijn. Bestaat uit de mensen in loondienst, de zelfstandigen en de geregistreerde werklozen. Aanbod van arbeid = werklozen + werknemers + zelfstandigen. Aanbod van arbeid (= beroepsbevolking) is afhankelijk van: de hoogte van het loon de bevolkingsomvang (participatiegraad, immigratie..) de wetgeving (leerplichtleeftijd, pensioenleeftijd) maatschappelijke opvattingen (ook vrouwen moeten een eigen inkomen erwerven) gezondheidszorg Bevolkingsgroei: Het groter worden (in aantal) van de bevolking. Vraag naar arbeid: De totale vraag naar arbeidskrachten. De vraag naar arbeid bestaat uit de vraag naar werknemers, de vraag naar arbeidskracht van zelfstandigen en de vacatures. Vraag naar arbeid = werknemers + zelfstandigen + vacatures De vraag naar arbeid is afhankelijk van: de hoogte van het loon de hoogte van de productie https://www.scholieren.com/verslag/76132 Pagina 13 van 20

Schommelingen in de productie als gevolg van veranderingen in de bestedingen aan goederen en diensten noemen we conjunctuurschommelingen. Vacature: Onbezette arbeidsplaats waarvoor personeel wordt gezocht. Conjunctuurschommeling: Schommelingen in de productie als gevolg van veranderingen in de bestedingen aan goederen en diensten. Trendmatige groei: (= trend) Gemiddelde groei van de bestedingen over een langere periode. Hoogconjunctuur: Periode waarin de groei van het nationaal inkomen hoger is dan de trendmatige groei. Laagconjunctuur: De bestedingen zijn lager dan de trend. Werkgelegenheid: Het aantal personen dat een baan heeft. Bestaat uit de werknemers en de zelfstandigen. Ruime arbeidsmarkt: Een situatie op de arbeidsmarkt waarbij het aanbod van arbeid groter is dan de vraag naar arbeid. De werkgevers kunnen ruim kiezen uit de werklozen. Krappe arbeidsmarkt: Een situatie op de arbeidsmarkt waarbij de vraag naar arbeid (door werkgevers) groter is dan het aanbod van arbeid (de beroepsbevolking). Vacatures kunnen niet of slechts moeizaam vervuld worden. Hoofdstuk 4: Arbeidsovereenkomst: Contract waarin de arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd. Arbeidsvoorwaarden: Afspraken tussen werkgever en werknemer over loon, arbeidstijd, vakantieregeling, reiskosten, scholing, onkostenvergoedingen, laptop van de zaak, studiefaciliteiten, enzovoorts. Collectieve arbeidsovereenkomst(cao): Overeenkomst tussen werkgever of werkgeversbonden en georganiseerde werknemers (vakbonden) over de lonen en andere arbeidsvoorwaarden, die in de individuele arbeidsovereenkomst moeten worden gerespecteerd. Collectieve dwang: Druk die wordt uitgeoefend om te zorgen dat iedereen zich aan een regel houdt. Dit kan door vastgelegde regels (wetten) die met sancties worden gehandhaafd, maar ook met ongeschreven regels, sociale normen. Hier: Het verplicht stellen van het vakbondslidmaatschap. Incidentele loonstijging:individuele loonsstijging op grond van bijvoorbeeld een verkregen promotie. Individuele arbeidsovereenkomst: Arbeidsovereenkomst tussen één werkgever en één werknemer. Initiële loonstijging: Een loonsverhoging bovenop de prijscompensatie, mogelijk gemaakt door een stijging van de arbeidsproductiviteit. Internationale concurrentiepositie: Het vermogen om beter en/of goedkoper te kunnen produceren dan de https://www.scholieren.com/verslag/76132 Pagina 14 van 20

concurrenten. In de regel wordt hieronder verstaan het kosten- en prijspeil van een land in verhouding tot dat van andere (concurrerende) landen. Koopkracht: (= reëel loon) De hoeveelheid goederen die je met je inkomen kunt kopen. Koopkracht van het inkomen RIC = indexcijfer reëel inkomen NIC = indexcijfer nominaal inkomen PIC = prijsindexcijfer RIC = (NIC : PIC) 100 Loonkosten per product: De arbeidskosten om een product te maken. Loonkosten: Loonkosten per eenheid product = loonkosten per werknemer : arbeidsproductiviteit per werknemer index loonkosten p.e.p.= (indexcijfer loonkosten per werknemer : indexcijfer arbeidsproductiviteit per werknemer) 100 p.e.p.= per eenheid product Loonmatiging: Een loonstijging die kleiner is dan de loonruimte. Loonruimte: De ruimte om werknemers een hoger loon te betalen zonder dat dit ten koste gaat van de winst. De loonruimte kan berekend worden door de procentuele arbeidsproductiviteitsstijging en de procentuele prijs stijgingen op te tellen. Meeliftersgedrag: Gratis profiteren van de inspanningen van anderen. Menselijk kapitaal: (= human capital) De kennis en vaardigheden die werknemers bezitten en waarover een bedrijf kan beschikken. Minimumjeugdloon: Een percentage van het minimumloon. De hoogte van het percentage is afhankelijk van de leeftijd. Minimumloon: Het loon dat iemand van 23 jaar wettelijk moet krijgen. Nominale loon: Het bedrag dat je in euro s verdient. Organisatiegraad: Het https://www.scholieren.com/verslag/76132 Pagina 15 van 20

percentage werknemers dat is aangesloten bij een vakbond. Prijscompensatie: Een loonstijging die gelijk is aan de inflatie, waardoor de koopkracht van het loon gelijk blijft. Primaire arbeidsvoorwaarden: Arbeidsvoorwaarden die betrekking hebben op het loon en de normale arbeidstijd. Reële loon: (= koopkracht) De hoeveelheid goederen die je met je inkomen kunt kopen. Secundaire arbeidsvoorwaarden: Arbeidsvoorwaarden die betrekking hebben op andere dan primaire arbeidsvoorwaarden zoals vakantieregelingen, duur van de middagpauze, reiskostenvergoedingen, kinderopvang, scholing, auto van de zaak, enzovoort. Vakbond: Organisaties van werknemers (meestal per bedrijfstak). Werkgeversbond: Organisatie van werkgevers (per bedrijfstak of per bedrijf). Zelfbinding: Openlijk deelname uitspreken met als doel anderen tot samenwerking te bewegen. Hier: Je verbinden aan bepaalde afspraken. Hoofdstuk 5: Aanbodlijn: De lijn die het verband weergeeft tussen de prijs en de aangeboden hoeveelheid. Aanbodlijn van arbeid: De lijn die het verband weergeeft tussen het loon en het aantal mensen dat zich aanbiedt om te werken. Asymmetrische informatie: Doet zich voor als de ene partij meer weet dan de andere partij. Betalingsbereidheid: Het maximale bedrag dat je voor iets wil betalen. Hier: Het maximale bedrag dat een werkgever aan loon wil betalen. Evenwichtsloon: Het loon waarbij vraag en aanbod op de arbeidsmarkt aan elkaar gelijk zijn. Evenwichtshoeveelheid: Het aantal producten dat bij de evenwichtsprijs wordt aangeboden en wordt gevraagd. Homogeen product: Goederen en diensten die in de ogen van de consument volkomen gelijk zijn. Het maakt niet uit van welke aanbieder het product afkomstig is. https://www.scholieren.com/verslag/76132 Pagina 16 van 20

Marktevenwicht: De situatie waarbij vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn. Er komt één prijs tot stand, de evenwichtsprijs. Marktimperfecties: (= marktonvolkomenheden) De markt werkt niet volgens het model. Minimumloon: Het loon dat iemand van 23 jaar wettelijk moet krijgen. Onvrijwillige werkloosheid: Werkloosheid die ontstaat doordat lonen zich op korte termijn niet aanpassen aan de marktsituatie. Hierdoor is het aanbod van arbeid groter dan de vraag naar arbeid. Opofferingskosten: De opbrengsten van het op één na beste alternatief. Transparante markt: De belangrijkste gegevens over de markt zijn helder en duidelijk te verkrijgen. Vraaglijn: De lijn die het verband weergeeft tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid. Welvaartswinst: Werkgeverssurplus + werknemerssurplus. Werkgeverssurplus: Het voordeel dat vragers naar arbeid (werkgevers) hebben als ze niet zoveel loon hoeven te betalen als ze bereid waren te doen (welvaartverhogend). Werknemerssurplus: Het voordeel dat aanbieders van arbeid hebben als ze meer loon krijgen dan het loon dat voor hen voldoende was geweest. Volkomen concurrentie: Een markt van volkomen concurrentie kenmerkt zich door: homogeen product (in de ogen van de afnemer is ieder product hetzelfde) transparantie (iedere vrager en aanbieder heeft volledig inzicht in het totale aanbod, de prijs en eventuele andere voorwaarden). vrije toetreding veel vragers en aanbieders Marktimperfecties: Op de arbeidsmarkt is geen sprake van volkomen concurrentie (volledige mededinging). https://www.scholieren.com/verslag/76132 Pagina 17 van 20

De arbeidsmarkt bestaat niet, het zijn allemaal deelmarkten. Arbeid is geen homogeen product: arbeidskrachten hebben specifieke kennis, opleiding, ervaringen, etc.. De arbeidsmarkt is niet transparant: werkgevers weten maar weinig over werknemers, er is sprake van asymmetrische (ongelijke) informatie. Er is ook geen sprake van vrije toetreding: voor bepaalde beroepen, jobs zijn diploma s vereist. Er zijn marktpartijen die invloed hebben op de hoogte van het loon. De overheid bepaalt het minimumloon en vakbonden kunnen in cao s hogere lonen bedingen. Hoofdstuk 6: Arbeidsmarktbeleid: Het geheel van maatregelen (beleid) van de overheid gericht op het bereiken van een evenwichtige ontwikkeling van de arbeidsmarkt. Arbeidsmobiliteit: De mate waarin mensen bereid zijn te veranderen van werkgever, beroep of regio. Arbeidsverleden: Het aantal jaren dat je hebt gewerkt. Bezettingsgraad: De mate waarin de productiecapaciteit van een land of van een onderneming wordt benut. Of: De verhouding tussen de werkelijke productie en de productiecapaciteit uitgedrukt in procenten. Bezettingsgraad= (productie : productiecapaciteit) x100% Conjuncturele werkloosheid: (= conjunctuurwerkloosheid) Werkloosheid die een gevolg is van het tekort schieten van de bestedingen ten opzichte van de productiecapaciteit, waardoor de vraag naar arbeid kleiner is dan het aanbod van arbeid. Creatie van werkgelegenheid: (= baancreatie) Het ontstaan van nieuwe banen bij bedrijven die groeien of bij nieuwe bedrijven. Destructie van werkgelegenheid: Het verloren gaan van banen bij bedrijven die krimpen of failliet gaan. Evenwichtsloon: Het loon waarbij vraag en aanbod op de arbeidsmarkt aan elkaar gelijk zijn. Frictiewerkloosheid: Werkloosheid die een gevolg is van het feit dat er tussen het ontstaan van een vacature en het vervullen ervan tijd verloren gaat omdat een werkzoekende tijd nodig heeft om de baan te vinden en een werkgever https://www.scholieren.com/verslag/76132 Pagina 18 van 20

tijd nodig heeft om een persoon te vinden. Dit komt onder andere voor bij schoolverlaters. Hoogconjunctuur:Periode waarin de groei van het nationaal inkomen hoger is dan de trendmatige groei. Krappe arbeidsmarkt: Een situatie op de arbeidsmarkt waarbij de vraag naar arbeid (door werkgevers) groter is dan het aanbod van arbeid (de beroepsbevolking). Vacatures kunnen niet of slechts moeizaam vervuld worden. Laagconjunctuur: De bestedingen zijn lager dan de trend. Loonflexibiliteit: Lonen passen zich snel aan de veranderingen op de arbeidsmarkt aan. Loonstarheid: De lonen passen zich niet snel aan veranderingen op de arbeidsmarkt aan. Minimumloon:Het loon dat iemand van 23 jaar wettelijk moet krijgen. Natuurlijke werkloosheid: Werkloosheid die niet het gevolg is van veranderingen in de economie. Frictiewerkloosheid en structurele werkloosheid zijn voorbeelden van natuurlijke werkloosheid. Onvrijwillige werkloosheid: Werkloosheid die ontstaat doordat lonen zich op korte termijn niet aanpassen aan de marktsituatie. Hierdoor is het aanbod van arbeid groter dan de vraag naar arbeid. Productiecapaciteit: De hoeveelheid goederen die een land of een bedrijf maximaal kan produceren in een periode (meestal een jaar). Recessie: Het krimpen van de economie. Ruime arbeidsmarkt: Een situatie op de arbeidsmarkt waarbij het aanbod van arbeid groter is dan de vraag naar arbeid. De werkgevers kunnen ruim kiezen uit de werklozen. Stabilisator: Het stabiel maken, zorgen dat het zo min mogelijk verandert. Bij een laagconjunctuur zorgen uitkeringen ervoor dat de vraaguitval beperkt blijft. De uitkeringen werken zo als stabilisator van de economie. Structurele werkloosheid: Werkloosheid die ontstaat door blijvende veranderingen in de economie zoals het vervangen van arbeid door machines, verplaatsing van productie naar lagelonenlanden, verslechtering van de internationale concurrentiepositie en door te hoge lonen. https://www.scholieren.com/verslag/76132 Pagina 19 van 20

UWV WERKbedrijf: Instantie waar werklozen zich moeten laten inschrijven als ze in aanmerking willen komen voor een uitkering. Het WERKbedrijf biedt werkgevers informatie en voorzieningen bij het vinden van gekwalificeerd personeel en probeert werkzoekenden aan werk te helpen. Vraaguitval: Het teruglopen van de bestedingen. Welvaartsverlies: De prijs die betaald moet worden om laagbetaalde werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt een redelijk inkomen te geven. Welvaartswinst: Werkgeverssurplus + werknemerssurplus. Werkloosheid: Je bent werkloos als je in de leeftijd zit van 15 tot en met 64 jaar, minder dan 12 uur per week werkt, actief op zoek bent naar betaald werk voor 12 uur of meer en daarvoor direct beschikbaar bent. Werkloosheidspercentage: Werkloosheid uitgedrukt in een percentage van de beroepsbevolking. werkloosheidpercentage = (aantal werklozen : beroepsbevolking) 100 Het aantal mensen dat in een bepaald jaar werkloos is kan als volgt berekend worden: (gemiddeld aantal werklozen in dat jaar 12) : gemiddelde duur van de werkloosheid in maanden Definitie van werkloos Volgens het CBS is iemand werkloos als hij/zij aan de volgende voorwaarden voldoet: leeftijd van 15 tot en met 64 jaar minder dan 12 uur werkt actief op zoek is naar een betaalde baan voor 12 uur of meer direct beschikbaar is Wil je in aanmerking komen voor een werkloosheidsuitkering (WW) dan moet je ingeschreven staan bij het UWV werkbedrijf. De hoogte en duur van de uitkering is afhankelijk van je arbeidsverleden. https://www.scholieren.com/verslag/76132 Pagina 20 van 20