8,1. Samenvatting door M woorden 2 april keer beoordeeld. H7 t/m H13. Hoofdstuk 7 Ademen en eten. 7.1 Alles werkt samen

Vergelijkbare documenten
Verslag Biologie Biologie dossier

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 7-13 deel 4

Samenvatting Biologie Thema 3: Voortplanting en ontwikkeling

Biologie Samenvatting H11+12

keer beoordeeld 4 maart 2018

Waar alle onderdelen van het voortplantingsorgaan van de man en de vrouw zitten:

6.9. Werkstuk door E woorden 25 juni keer beoordeeld. Biologie voor jou. Inhoudsopgave

VOORTPLANTING BIJ DE MENS

Samenvatting Biologie 1-1 tot 1-3

Primaire geslachtskenmerken

Geslachtelijke voortplanting: de kernen van twee geslachtscellen (eicel en zaadcel) versmelten. Dat het bevruchting. Ze vormen samen een nieuwe cel.

Aantekeningen Hoofdstuk 3 Voortplanting 3 VMBO KGT

Aantekeningen hoofdstuk 3 Voortplanting BBL

Tussen de trofoblast en de kiemschijf wordt de navelstreng gevormd.

BASISSTOF 1 HET BLOED OM TE ONTHOUDEN

Samenvatting Biologie voor Jou VMBO 3 Thema 3 Voortplanting

Thema 3b Voortplanting. Wereldoriëntatie L6

7. Het gebit De bouw van het gebit Tanden en kiezen noem je gebitselementen. kroon. wortel

Samenvattingen. Samenvatting Thema 4: Erfelijkheid. Basisstof 1. Basisstof 2. Erfelijke eigenschappen:

Mitose is een ander woord voor gewone celdeling. Door gewone celdeling blijft het aantal chromosomen in lichaamscellen gelijk (46 chromosomen).

Zijn er bij deze onderwerpen deficiënties, dan kun je via de volgende sites je kennis vergroten: - -

Samenvatting Thema 5 Planten Brugklas Nectar

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 4: Voortplanting

Samenvatting Biologie, 8.1 t/m 8.5

zweet stinkt schaam haar ongesteld brede heupen borst groei schaamlippen groeien groeispurt

Voortplanting en ontwikkeling

Bij het uitscheiden helpen de nieren om de samenstelling van je bloed constant te houden. Uitscheiding is het

Bevruchting : het versmelten van de kern van een eicel + zaadcel - door bevruchting ontstaat een bevruchte eicel : nieuw individu

van een muskiet weer? Leg je antwoord uit.

7,1. Antwoorden door Een scholier 1903 woorden 23 mei keer beoordeeld. Biologie voor jou. Biologie Samenvatting Thema 4 Voortplanting

7,3. Samenvatting door een scholier 1948 woorden 9 juni keer beoordeeld. Biologie voor jou

Voortplanting. Examen VMBO-GL en TL. biologie CSE GL en TL. Bij dit examen hoort een bijlage.

Samenvatting Biologie Biologie Hoofdstuk 9: vertering, ademhaling, verbranding, bloedsomloop

Samenvatting Erfelijkheid Vmbo 3a Biologie voor Jou. Erfelijke informatie ligt in de celkern in de chromosomen. Chromosomen bestaan weer uit DNA.

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 5: planten

Voortplanting. Hoofdstuk 6

Samenvatting Planten VMBO 4a Biologie voor Jou

Mannelijk voortplantingsorgaan:

Paragraaf 6.1 Primaire en secundaire geslachtskenmerken

6.5. Opdracht 1. Opdracht 2. Opdracht 4. Boekverslag door K woorden 10 mei keer beoordeeld. Basisstof 1

2,7. Samenvatting door Niels 1791 woorden 6 december keer beoordeeld. Biologie voor jou

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9

PLANTEN VOORTPLANTING

Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen

Samenvatting Biologie hf 5 par 1t/m 5

Ongeslachtelijke voortplanting: een deel van een organisme groeit uit tot een nieuw organisme

Uitscheiding en afweer

Samenvatting Biologie Planten en cellen

Werkstuk Biologie Lichaamstelsels

Oefen Repetitie KGT thema Voortplanting

Samenvatting Biologie Thema 3 - Voortplanting 1 t/m 9

Een man kan vanaf de puberteit tot op hoge leeftijd zaadcellen maken.

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 2

Samenvatting Biologie Biologie Thema 3; Voortplanting

thema 3 Voortplanting en ontwikkeling basisstof basisstof 1 Het voortplantingsstelsel van een man

Cellen aan de basis.

Enkele afspraken: We luisteren met respect naar elkaars verhaal. We lachen niet voortdurend met nieuwe woorden.

Eindexamen vmbo gl/tl biologie I

Thema: Transport HAVO. HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai

4,3. Samenvatting door een scholier 1547 woorden 28 februari keer beoordeeld

basisstof 1 gaswisseling bij dieren om te onthouden

Lees eerst informatie 1 tot en met 7 en beantwoord dan vraag 34 tot en met 51. Bij het beantwoorden van die vragen kun je de informatie gebruiken.

Samenvatting Biologie Thema 5 Erfelijkheid en Evolutie

Biologie ( havo vwo )

H2.1 voortplantingsstelsel van de man

Samenvatting Biologie Voortplanting

1. Bloedvatenstelsel geeft zuurstof en glucose aan spierstelsel; water aan uitscheidingstelsel; CO² aan ademhalingsstelsel.

DEEL 3 THEMA 1 RELATIES EN SEKSUALITEIT BASISSTOF 1

Antwoorden Biologie Thema 4

5,2. Antwoorden door een scholier 1376 woorden 19 februari keer beoordeeld. Basisstof 1; samenstelling van bloed

6,9. Samenvatting door M woorden 10 juni keer beoordeeld Puberteit. Hoe noem je de verschillen tussen jongens en meisjes?

6.7. Werkstuk door een scholier 1654 woorden 17 april keer beoordeeld. Biologie voor jou. Erfelijkheidsmateriaal

ERFELIJKHEID. 1 N i e t a l l e m a a l h e t z e l f d e Afbeelding 17-2

6,6. Werkstuk door een scholier 1905 woorden 13 juli keer beoordeeld

GEZONDHEIDSKUNDE. Het menselijk lichaam

Antwoorden Biologie Hoofdstuk 2 voortplanting

Samenvatting Biologie Thema 3 Verbranding en ademhaling

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 4 t/m 7

Jongetje of meisje? hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Examen VMBO-BB. biologie CSE BB. tijdvak 1 woensdag 25 mei uur. Beantwoord alle vragen in dit opgavenboekje.

UNIFORM HEREXAMEN MULO 2009

Naam: BLOEDSOMLOOP. Vraag 1. Waaruit bestaat bloed?

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 8, 11 en 13

Examentrainer. Vragen. Geslachtskenmerken. De placenta

Van cel tot organisme hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

CONTACTUREN PER WEEK3 X 50 MINUTEN PER WEEK OMSCHRIJVING LESSTOF

Oefen Repetitie KGT thema Bloedsomloop

Ongeslachtelijke voortplanting : Een deel van een individu groeit uit tot een nieuw individu.

Gaswisseling. Samenvatting voor de toets

5,5. Samenvatting door Dylan 1771 woorden 13 april keer beoordeeld. Biologie. Hoofdstuk 8. Paragraaf 1

samenvatting doelstelling 1. doelstelling 3. doelstelling 2. doelstelling 4.

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 5

Basisberoepsgerichte leerweg: Wat moet je kennen voor het Centraal Eindexamen (CE) Biologie VMBO BI/K/3 Leervaardigheden in het vak biologie

VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 4VMBO- B Deel 1 en 2 KLAS: 4 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x 50 minuten per week

biologie CSE BB herziene versie

VWO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] ARTHUR A. HOOGENDOORN ATHENEUM - VRIJE ATHENEUM - AAHA

VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- BK Deel 1 en 2 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x 50 minuten per week

Ziekteverwekkende micro-organismen dringen via lichaamsopeningen het lichaam binnen:

Transcriptie:

Samenvatting door M. 3478 woorden 2 april 2014 8,1 30 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar H7 t/m H13 Hoofdstuk 7 Ademen en eten 7.1 Alles werkt samen Dit zit in je lichaam van klein naar groot: 4. Cel -> kleinste bouwsteen van een organisme Weefsel -> een groep cellen met dezelfde vorm Orgaan -> een groep weefsels Orgaanstelsel -> een groep organen die samen werken aan 1 taak. Bij de aanvoer van glucose en zuurstof in je bloed zijn 3 orgaanstelsels actief. Verteringsstelsel -> glucose in het bloed Ademhaling stelsel -> zuurstof in het bloed Bloedvatenstelsel -> spiercellen glucose en zuurstof aanvoeren Verbranding= glucose + zuurstof -> energie + koolstofdioxide + water Verbranding vind plaats in alle cellen. Hoe raak je de afvalstoffen kwijt? Koolstofdioxide -> uit je bloed je longen in je ademt het vervolgens uit. Water -> - Via de nieren als urine -Via de longen: uitademen -Via de huid: zweet Te veel glucose in je bloed? Alvleesklier geeft het hormoon insuline af. Insuline zet glucose om in glycogeen. De glycogeen wordt in de lever opgeslagen. Te weinig glucose in je bloed? Je alvleesklier geeft het hormoon glucagon af. Glucagon regelt dat glycogeen weer wordt omgezet in glucose. De glucosevoorraad gaat uit je lever naar het bloed. https://www.scholieren.com/verslag/81533 Pagina 1 van 14

Adrenaline = Hormoon dat in de bijnieren wordt gemaakt. Het wordt in grote hoeveelheden gemaakt en het komt vrij bij schrik, angst of stress. Adrenaline zorgt voor een snelle omzetting van glycogeen in glucose. Kraakbeenringen zorgen ervoor dat de luchtpijp altijd open staat Het slijmvlies heeft 3 functies: Maakt de lucht schoner In geademde lucht wordt opgewarmd. Water uit het slijm verdampen Gaswisseling = opnemen van zuurstof en afgeven van koolstofdioxide. Dit vindt plaats in de longblaasjes. De weg van de lucht: Neusholte -> keelholte -> luchtpijp -> bronchiën (of luchtpijptak) -> luchtpijptakjes -> longblaasjes Drie schadelijke stoffen van roken: nicotine, teer en koolmonoxide. Nicotine= een verslavende stof en vernauwd je bloedvaten door het stimuleren van het samentrekken van de spiertjes in de bloedvaten. Teer = blijft als zwarte laag in de wand van je longblaasjes plakken. Hier door verloopt de gaswisseling niet meer goed. Koolmonoxide = een reukloos gas. Hierdoor krijg je minder zuurstof omdat koolmonoxide op je rode bloedplaatjes gaat zitten in de plaats van zuurstof. De voedingstoffen kun je verdelen in 3 groepen. Energierijke stoffen: Koolhydraten en vetten (Koolhydraten = zetmeel en glucose) Bouwstoffen = Eiwitten, vetten, mineralen en water Heb je nodig voor groei en onderhoud van je lichaam Beschermende stoffen = Vitaminen en mineralen Heb je nodig om allerlei processen goed te laten verlopen zodat je niet ziek wordt. Voedingsvezels: zijn onverteerbaar en bevorderen de peristaltische bewegingen. De weg van de vertering: Slokdarm -> maag -> twaalfvingerige darm -> dunne darm -> dikke darm -> endeldarm De huig en het strotklepje zorgen er voor dat de voedselbrij in de slokdarm komt en niet in je neusholte (huig) of luchtpijp. (strotklepje) https://www.scholieren.com/verslag/81533 Pagina 2 van 14

Vertering = Het kleinmaken van voedingsstoffen zodat ze kunnen opgenomen worden in het bloed. Eiwitten, vetten en koolhydraten zijn te groot om gelijk opgenomen te worden. Het kleinmaken daarvan gaat met behulp van verteringssappen. In de verteringssappen zitten enzymen; die knippen de voedingstoffen in stukjes. Verteringssappen Waar komt het erbij? Wat verteert het? Speeksel mond Koolhydraten Maagsap maag Eiwitten Alvleessap twaalfvingerige darm Koolhydraten, eiwitten en vetten Dunne darmsap dunne darm Koolhydraten en eiwitten Gal helpt bij het verteren maar is geen vertering sap! Darmplooien = de binnenkant van je dunne darm bestaat uit darmplooien. Darmvlokken = Een darmplooi bestaat uit darmvlokken Optimumtempratuur = Bij deze tempratuur werken de enzymen optimaal en snelst Optimumzuurgraad = Bij deze zuurgraad werkt de enzym het best. Wat voor soorten dieren heb je en wat voor gebit hebben ze? Naam Betekenis Soorten tanden Herbivoren Planteneters Plooikiezen en géén hoektanden Carnivoren Vleeseters Knipkiezen en grote hoektanden Omnivoren Alleseters Snijtanden en knobbelkiezen Hoofdstuk 8 Bloed Bloed bestaat uit: Rode bloedcellen Witte bloedcellen Bloedplaatjes Bloedplasma Taak: Vervoeren zuurstof + CO2 ziekten bestrijden Stolling De rest *Bloedstolling= Een stof uit de bloedplaatjes zet fibrinogeen dat in het bloedplasma zit, om in fibrinedraden. In dit dradennet blijven bloedcellen hangen. Er ontstaat een korstje. *In de rode bloedcellen zit de rode vloeistof hemoglobine. *Transport van zuurstof: In de longen komt zuurstof in het bloed De zuurstofdeeltjes hechten zich vast aan hemoglobine. Dit wordt vervoerd door de rode bloedcellen https://www.scholieren.com/verslag/81533 Pagina 3 van 14

4. Op plaatsen met weinig zuurstof wordt de zuurstof losgelaten. Aders Slagaders Haarvaten Vervoeren bloed naar het hart toe. Vervoeren bloed van het hart af. Vervoeren bloed door de organen. Dunne slappe wand Gespierde sterke wand Zeer dunne wand met kleine openingen. Kleppen over de gehele lengte. Kleppen alleen bij begin van het hart. Geen kleppen Genoemd naar het orgaan waar ze Genoemd naar het orgaan waar ze het Geen naam vandaan komen. bloed naar toe voeren Bloed stroomt langzaam Bloed stroomt snel Bloed stroomt langzaam *Alle aders komen bij elkaar in twee grote aders; de holle aders. Die holle aders komen tenslotte in het hart uit. *In de haarvaten -> afgifte en afname van stoffen aan de cellen. *De kleine bloedsomloop: hart- longen- hart *De grote bloedsomloop: hart alle organen hart *Een hartslag bestaat uit 3 onderdelen: Boezems trekken samen Kamers trekken samen Hartpauze Bovendruk = samentrekken van de kamers Onderdruk = de hartpauze Gevolgen van een hoge bloeddruk: Mensen die langdurig last hebben van een hoge bloedruk, hebben meer kans op hart- en vaatziekten. Zodra bloedplasma het haarvat verlaat, heet het weefselvloeistof. Als het een lymfevat ingaat heet het lymfe. Weefselvloeistof is het tussenstation tussen het bloed en tussen de cellen Afvalstoffen: *Uitscheiding is het verwijderen van afvalstoffen uit het bloed *Uitscheidingsorganen zijn longen, nieren, lever en huid *De lever zorgt voor de afbraak, omzetting en opslag van stoffen/ Afbraak van: https://www.scholieren.com/verslag/81533 Pagina 4 van 14

- giftige stoffen zoals alcohol en medicijnen - overtollige eiwitten, waarbij ureum ontstaat - Versleten rode bloedcellen Opslag van glucose in de vorm van glycogeen en regeling van de hoeveelheid glucose in je bloed door hormonen. *Je nieren zijn opgebouwd uit nierschors, niermerg en nierbekken. In de nierschors zitten filtertjes die afvalstoffen uit het bloed verwijderen. Afvalstoffen: Afbraakproducten van de lever, zoals ureum Overtollige stoffen, zoals water, zouten en vitaminen. Overbodige stoffen zoals kleurstoffen Urine= water met de opgeloste en verwijderde stoffen. Via de nierbekken en urineleiders komt de urine in de urineblaas. Doping = verzamelnaam voor verboden stoffen en methoden die ervoor zorgen dat je iets langer vol kunt houden en om je spieren te versterken. Amfetamine: een stimulerende stof Anabole steroïden: deze stoffen zorgen dat je spieren groeien. Stimulerende middelen: xtc en cafeïne Verdovende middelen: heroïne en alcohol Bewustzijn veranderende middelen: Isd en paddo s Geestelijk onafhankelijk: je denkt dat je niet meer zonder kunt Lichamelijk onafhankelijk: je lichaam kan niet meer zonder, als je het niet gebruikt wordt je ziek. Je hebt dan ontwenningsverschijnselen. Hoofstuk 9 Voortplanting *Primaire geslachtskenmerken: bij de geboorte zichtbaar *Secundaire geslachtskenmerken: tijdens de puberteit zichtbaar. -> het maken van geslachtscellen voor voortplanting. Jongens zaadcellen en meisjes eicellen. Hoe werken de geslachtsorganen van een man? Zaadcellen worden gemaakt in de zaadcel. De zaadcellen worden opgeslagen in de bijbal. Als een jongen opgewonden raakt, krijgt hij een erectie. Zijn penis wordt stijf doordat er bloed in de zwellichamen wordt gepompt. Zaadlozing: Zaadcellen gaan uit de bijbal via de zaadleiders naar de penis De zaadblaasjes voegen zaadvocht toe een de zaadcellen https://www.scholieren.com/verslag/81533 Pagina 5 van 14

4. De prostaat voegt ook zaadvocht toe. Het mengsel van zaadcellen, zaadvocht heet sperma. Het sperma gaat via de urinebuis naar de penis. Waarom wordt een vrouw ongesteld? De rijping van een eicel: In de eierstokken zitten de onrijpe eicellen in een klein blaasje: een follikel. De follikel neemt steeds meer vocht op en groeit door voedingsstoffen tot zich te nemen. Na ongeveer 14 dagen barst de follikel open en komt de eicel vrij. Vanaf dat moment kan een zaadcel de eicel bevruchten. Wat gebeurt er in de gedurende vier weken? 4. 5. Er rijpt een eicel in een van eierstokken Het baarmoederslijmvlies wordt dikker Na ongeveer veertien dagen is de eisprong. Als de eicel niet is bevrucht, is het verdikte baarmoederslijmvlies niet nodig. Het meisje is ongesteld. Hoe voorkom je een zwangerschap? Condooms De pil Een spiraaltje Sterilisatie Wanneer is een vrouw zwanger? 4. 5. 6. 7. De vrouw is vruchtbaar vlak na de eisprong Er vindt bevruchting plaats (het samensmelten van een kern van een eicel en de kern van de zaadcel) De bevruchte eicel deelt zich (haalt energie uit voedingstoffen) Na enkele uren ontstaat er een bolletje cellen Dit bolletje cellen gaat via de eileider naar de baarmoeder. Daar blijft het vastzitten in het baarmoederslijmvlies. Dit heet innesteling. De menstruatie stopt vanaf dat moment en de vrouw is zwanger Embryo= Het ongeboren kind. In de eerste twaalf weken ontstaan alleen de organen. Daarna alleen nog maar groei en heet het kind een foetus. *Op de plaats waar het embryo is ingenesteld, groeit de placenta of moederkoek. Via de navelstreng is de placenta verbonden met het embryo. Het vruchtwater met de vruchtvliezen beschermen het kindje tegen stoten. *De navelstreng bestaat uit drie bloedvaten. - Twee navelstrengslagaders - En één navelstrengader In de placenta lopen de bloedvaten van het kind dicht langs de bloedvaten van zijn moeder. De wanden zijn zo dun, dat hier stoffen kunnen worden uitgewisseld. Voedingstoffen en zuurstof. (Via de navelstrengader) Koolstofdioxide en afvalstoffen. (Via de navelstrengslagader) *De placenta houdt veel schadelijke stoffen tegen. *Miskraam = de embryo sterft of wordt afgestoten. Keizersnee: een operatie waarbij de chirurg een snee in de buik maakt Een bevalling gaat in drie fases: https://www.scholieren.com/verslag/81533 Pagina 6 van 14

Ontsluiting: door weeën gaat de baarmoeder open. Weeen zijn samentrekkingen van de baarmoederwand. Vlak voor de ontsluiting breken de vliezen. Uitdrijving: de persweeen duwen de baby door de vagina naar buiten. Het kindje krijgt nu geen zuurstof meer door de navelstreng en moet zelf gaan ademen. Nageboorte: de placenta komt samen met de vruchtvliezen en de resten van de navelstreng naar buiten. Waarom laten zwangere vrouwen de baby onderzoeken? Prenataal onderzoek: Onderzoek aan de baby voor de geboorte. Met een echo kan de leeftijd van de embryo worden bepaald. Om erfelijke aandoeningen op te sporen zoekt de arts in het DNA. Dat kan op twee manieren: Met een vruchtwaterpunctie: hierbij wordt een beetje vruchtwater met een naald uit de baarmoeder gezogen Met een vlokkentest: hierbij worden cellen uit de placenta opgezogen en onderzocht. Een eeneiige tweeling ontstaat uit één bevruchte eicel, die zich tijdens het delen in tweeën splitst. Een eeneiige tweeling lijkt precies op elkaar en zijn altijd van hetzelfde geslacht. Een twee-eiige tweeling ontstaat wanneer erbij de eisprong twee eicellen tegelijk vrijkomen. Er zijn altijd twee placenta s en heeft ieder embryo zijn eigen vruchtvliezen Je hebt 8 levensfasen: 4. 5. 6. Baby, zuigeling Peuter Kleuter Schoolgaand kind Puber Adolescent 7. Volwassene 8. Oudere Na een ovulatie (eisprong) kunnen er twee dingen gebeuren. De eicel wordt niet bevrucht. De eicel sterft. De follikel stopt tenslotte met het maken van oestrogeen. De eicel wordt wel bevrucht. De lege follikel groeit en produceert steeds meer oestrogeen. Voortplanting bij planten. *De voortplantingscellen van een plant vindt je in de bloem. Stuifmeelkorrels (mannelijk) De stuifmeelkorrels ontstaan in de meeldraden. Een meeldraad bestaat uit: - een helmknok (worden de stuifmeelkorrels gemaakt) - een helmdraad. Eicellen (vrouwelijk) De eicellen zitten in de stamper. De stamper bestaat uit 3 delen. - de stempel - de stijl https://www.scholieren.com/verslag/81533 Pagina 7 van 14

- het vruchtbeginsel (hier zitten de zaadbeginsels in. *Om de stamper en de meeldraden zitten de kroonbladeren. *De kelkbladeren beschermen de bloem als die nog in de knop zit. *Onder in de bloem maken de nectarkliertjes nectar. *Stempel is het bovenste deel van de stamper Een nieuwe plant ontstaat uit een zaad. Twee stappen hoe de stuifmeelkorrel in het onderste gedeelte van de stamper terechtkomt: Bestuiving van een bloem. à bestuiving is het verplaatsen van stuifmeel van de meeldraden van de ene bloem naar de stamper van een andere bloem. Dit verplaatsen gebeurt door de wind en insecten. Insectenbloemen: de kroonbladeren zijn opvallende gekleurd en bevat nectar, zodat er insecten op af komen. Het stuifmeel uit de meeldraden blijft plakken aan het insect en laat het los op de stempel van de andere bloem. Insectenbloemen: De bloemen zijn klein en groen en bevatten geen nectar. De wind vervoerd het stuifmeel. Stuifmeelkorrel groei door de stamper. Na de bestuiving groeit de stuifmeelkorrel door de stamper naar beneden tot in een zaadbeginsel. In het zaadbeginsel smelt de kern van de stuifmeelkorrel samen met de kern van de eicel: bevruchting. Na de bestuiving van vruchten gebeuren er drie dingen: Bloemen verschrompelen en vallen af. Zaadbeginsel wordt zaad à de bevruchte eicel ontwikkeld zich tot de een jong plantje. (zaad) ->Reservevoedsel van de kiem zit in de zaadlobben. Dit wordt gebruikt bij het ontkiemen. Het vruchtbeginsel wordt vrucht. Hoe worden zaden verspreid? Door de wind bij lichte vruchten met zaden Verspreiding door dieren die de vruchten eten en de zaden weer uitpoepen. Verspreiding door de plant zelf. De levenscyclus van een plant: Zaad- ontkieming groei bloei ontstaan vruchten en zaden zaadverspreiding https://www.scholieren.com/verslag/81533 Pagina 8 van 14

Eenjarige plant Tweejarige plant Meerderjarige plant Ontkiemen in: Voorjaar Eerste jaar Voorjaar Bloeien in: Zomer Tweede jaar Zomer Vormen zaden in: Herfst Tweede jaar Herfst Sterven: Winter Einde tweede jaar Alleen bovengrondse plantendelen sterven af. Houtachtige planten groeien na ontkiemen eerst uit tot een struik of boom. Daarna maken ze elk jaar bloemen en zaden. Onslachtelijke voortplanting: er ontstaan nieuwe planten zonder bevruchting. Een deel van de plant groeit een deel van de plant uit tot een nieuwe plant. Bijvoorbeeld: stekken, uitlopers, wortelstokken en bollen met klisters. Hoofdstuk 10: Erfelijkheid Eigenschappen: alle kenmerken die jou tot mens maken Erfelijke eigenschappen: eigenschappen die je van je ouders heb gekregen. Eigenschap: oogkleur Verschijningsvorm: blauw (allel) Fenotype: Hoe je er daadwerkelijk uitziet. Genotype: Dat is wat in de genen is opgeslagen Aangegeven met letters *Genen liggen op de chromosomen. (bestaan uit DNA) *Alle organismen hebben DNA en genen XX à meisje XY à jongen *Genoom: alle chromosomen met hun genen van een organisme. *In je wang cel kun je informatie vinden over je tenen *Homozygoot: Homo= dezelfde Zygoot= bevruchte eicel Dus: In een bevruchte eicel zitten dan twee dezelfde eigenschappen. (AA, aa) Dominant= overheersend Recessief = onderdrukte gen https://www.scholieren.com/verslag/81533 Pagina 9 van 14

Dominant Recessief *De dominante eigenschap wordt zichtbaar in jou uiterlijk. *De dominante eigenschap wordt aangegeven met een hoofdletter. Mitose = gewone deling Chromosomen onzichtbaar Chromosomen zichtbaar en ze kopiëren zichzelf Verdubbelde chromosomen gaan naar het midden van een cel 4. Kopie en origineel van elk chromosoom gaan uit elkaar en vormen 2 groepjes. 5. De 2 groepjes chromosomen vormen een celkern -> cel deelt zich in tweeën. 6. Er zijn 2 cellen ontstaan met elk weer 46 chromosomen. Chromosomen vervagen. Meiose = het vormen van voortplantingscellen (ei) Chromosomen worden onzichtbaar Chromosomen zichtbaar Chromosomen van gelijke type vormen paren in het midden van de cel 4. Paren splitsen chromosomen, gaan uit elkaar 5. 2 groepjes chromosomen vormen een celkern en daarna deelt de cel zich in 2en. 6. Er zijn 2 cellen ontstaan met ieder de helft van het aantal chromosomen in de celkern. De chromosomen vervagen. Meiose noem je ook wel reductiedeling. à reduceren = verminderen. Je gaat van 46 naar 2 Dus in het kort: *Mitose= gewone deling. Een kopie van de bevruchte eicel. *Meiose = het vormen van voortplantingscellen. Hoofdstuk 11 Evolutie *Er zijn kleine verschillen tussen de organismen van dezelfde soort à er is variatie in het fenotype. *Een ander deel van variatie is erfelijk. Erfelijke variatie. à ontstaat door verschillen in de genen. Natuurlijke selectie: https://www.scholieren.com/verslag/81533 Pagina 10 van 14

Op een natuurlijke manier sterven organismen met een zwakkere eigenschap uit. Organismen met een gunstige eigenschap woekeren voort. Survival of the fittest Vindt altijd plaats binnen een populatie Hangt af van de biotoop Evolutie = langzame verandering van soorten. Voorwaarden van evolutie: Er is variatie, zonder variatie geen verandering Variatie is erfelijk Er is selectie Soort = 2 organismen horen tot dezelfde soort als ze vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen. *Micro-evolutie: verandering binnen de soorten *Macro-evolutie: alle levende wezens stammen af van dezelfde voorouders. *Biogenese = alleen leven kan leven voortbrengen (schepping) *Abiogenese = leven ontstaat uit het levenloze. (evolutie) De evolutie zegt: de ene hoofdafdeling brengt de ander voort : Eencelligen Sponsdieren Weekdieren Vissen - Amfibieën - Reptielen - Zoogdieren = mens *mutatie= spontane verandering in de genen. Mutatie is in de evolutie een basis om nieuwe hoofdafdelingen te laten ontstaan. Maar: Mutatie maakt nooit beter DNA Mutatie is meestal degeneratie (achteruitgang) *Fossielen: versteende overblijfselen of afdrukken van organismen. Ontstaan door: Snelle afsluiting van zuurstof Onder hoge druk *Uit een soort kunnen meerdere soorten ontstaan door: Isolatie à twee populaties raken van elkaar gescheiden Selectie à in het ene woongebied is de ene eigenschap gunstig dan in een andere. *Het leven op aarde is 4.000.000.000 jaar geleden ontstaan. (4 miljard) *Het eerste leven op aarde waren bacteriën. https://www.scholieren.com/verslag/81533 Pagina 11 van 14

Hoofdstuk 12 Gedrag *Gedrag= alles wat je doet (mens of dier) à reageren op prikkels *Er zijn verschillende soorten gedrag: - Voortplantingsgedrag - Groepsgedrag - Baltsgedrag - Aangeleerd gedrag - Eetgedrag - Aangeboren gedrag - Sociaal gedrag - Territorium gedrag - Dreig gedrag - Toilet maken *Prikkel = een signaal dat door een zintuig wordt opgevangen *Respons = (reactie) een antwoord op een prikkel Manieren van leren: Oefenen Belonen + straffen Gewenning - Ervaringsleren - Inzichtelijk leren *Signalen = signalen zijn uitwendige prikkels die door het lichaam worden afgegeven *Sleutelprikkel = een signaal waarop altijd een respons volgt. Voorbeeld: Sleutelpikkkel: vogel met wijdste snavel Respons = krijgt voer *Ethogram = een lijst met alle handelingen die een organisme doet en daar afkortingen voor bedenken. * Ethologie = leer van gedrag * Supranormale prikkels = overdreven sleutelsprikkel *Waarden = geven aan wat mensen belangrijk vinden. *Normen = gedragsregels die bij een waarde passen. Voorbeeld: Een dief steelt jou tas. Hij overtreed de norm: je mag niet stelen! Die norm hoort bij eerlijkheid, dat is voor jou een belangrijke waarde. *Rangorde = als er in een groep dominante en onderdanige dieren zijn. Hoofstuk 13 Afweer *Overal kom je in aanraking met micro-organismen. à bacteriën, virussen en schimmels. https://www.scholieren.com/verslag/81533 Pagina 12 van 14

Van sommige kun je ziek worden. Dit heetten ziekteverwekkers. Het binnen krijgen van ziekteverwekkers noem je besmetting of infectie. *Bacteriën: - leven van stoffen in je lichaam. - Ze vermeerderen zich door celdeling. - Ze maken je ziek omdat de giftige stoffen uitscheiden. * Virussen: hebben lichaamscellen nodig om zich te vermeerderen. *Witte bloedcellen herkennen ziekteverwekkers aan de eiwitten op de buitenkant van hun cel. Die zijn anders dan de eiwitten op de andere cellen. Ze zijn lichaamsvreemd. *Eiwitten op de buitenkant van de cellen heetten antigenen. *Twee typen witte bloedcellen: Vreetcellen: bacteriën worden gevangen en binnengehaald in de cel en verteerd. Maakt antistoffen tegen ziekteverwekkers. Dat gaat zo: a) Er komen ziekteverwekkers met antigenen in het lichaam b) de witte bloedcel ontwerpt antistof c) Antistoffen koppelen ziekteverwekkers aan elkaar. d) Vreetcellen ruimen aan elkaar gekoppelde ziekteverwekkers op. Soorten immuniteit: Natuurlijke actieve immuniteit à bijvoorbeeld griepvirus Natuurlijke passieve immuniteit à baby krijgt antistoffen van zijn moeder Kunstmatige actieve immuniteit à vaccinatie of inenting 4. Kunstmatige passieve immuniteit à inspuiten van antistoffen. (Bv. Serum tegen tentanus of slangenvergif) *Antibiotica maakt de celwanden van bacteriën kapot. Een nadeel is dat het kan leiden tot ongevoeligheid of resistentie van bacteriën. Ze gaan dan niet meer dood door antibiotica. *Voor virusziekten zijn er geen medicijnen zoals antibiotica. Dat komt doordat virussen in je cel zitten. Er zijn wel virusremmers. *Bij allergie werkt de afweer heel heftig bij lichaamsvreemde stoffen. https://www.scholieren.com/verslag/81533 Pagina 13 van 14

Voorbeelden zijn hooikoorts, astma en eczeem. Bloedgroep Antigenen Antistoffen Kan bloed krijgen van: Kan bloed geven aan: A A B A en O A en AB AB B en A Geen Iedereen AB B B A B en O AB en B O Geen A en B O iedereen *Bij een bloedtransfusie gaan er nooit antistoffen naar een ander lichaam. * Een ontvanger mag géén antistoffen in z n bloedplasma hebben tegen het antigeen op de rode bloedcellen. Wat gebeurt er als dit wel gebeurt: Rode bloedcellen worden aaneen gekoppeld en er ontstaat bloedklontering. De bloedvaten raken zo verstopt, waardoor de organen slecht gaan werken. Dit noem je: transfusiereactie *Orgaanafstoting ontstaat doordat de afweer de donornier als lichaamsvreemd herkend. Je moet daarom je hele leven hier afstotingsremmers voor slikken. *Xenotransplantatie: het transplanteren van organen, weefsels en cellen van dieren naar mensen. *Stamceltherapie is het inspuiten van stamcellen in beschadigde organen. De stamcellen gaan delen en vormen de juiste gezonde weefsels in het orgaan. https://www.scholieren.com/verslag/81533 Pagina 14 van 14