Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs



Vergelijkbare documenten
Goedendag! Ik, ik ben. Ben jij? En jij? Jij bent! nee. één. twee. drie. vier. vijf. zes. zeven. acht. negen. tien. Gaat het? Het gaat goed.

Éventail-junior. woordkaarten

dag, goedendag Ik ben (Ellen) Ik, ik ben (Achmed) ja Ben jij (Camille)? En jij? Jij bent (Manon)! nee

U21 mezelf en anderen voorstellen. Ik heet Ric. / M n naam is Verdonk. Wat is je voornaam? M n voornaam is Luc. Ziehier m n vriend. Hij heet Yvon.

Vocabulaire September - december Vijfde leerjaar klas Birgit

VOCABULAIRE FRANCOFAN 1 MODULE 1 5. bonjour goeiedag voilà daarzo. salut hallo voici hierzo. oui ja aussi ook. non nee d accord ok.

UNITE 26 : On a joué, on a nagé, on a chanté!

Woordenschat van unité 1 tot en met unité 16

Huiswerk Frans unité 1: Bonjour, moi je suis

Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs

Vocabulaire januari juni Vijfde leerjaar klas Birgit

Jaarwerkplan voor En action 5

Talenquest Frans 2thv: Grammatica

GEMEENSCHAPPELIJKE ACTIEVE WOORDENLIJST FRANS BASISONDERWIJS

Q U K G D T P E H B Z L R W C I F J M S X. Maman est allée au supermarché. Elle a acheté beaucoup et elle a tout mis. en plastique.

la mer un pays un village parler à Je parle un peu français. Le père de Vic est seul.

Woordenschat van unité 1 tot en met unité 20

4 nummer 1 nummer 2 nummer 3

Woordenschat van unité 21 tot en met 32

Woordenschat van unité 1 tot en met unité 20

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

Exercice A Vocabulaire F-N I Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. II Noteer het juiste woord en vertaal het in het Nederlands.

6,2. Samenvatting door Jens 368 woorden 10 februari keer beoordeeld. 1.-Woorden SO en GP Frans (15/ )

Jaarwerkplan voor En action 6

6,6. Begrippenlijst door Jessy 1095 woorden 25 juni keer beoordeeld. Grandes Lignes Phrases Clés. Hoofdstuk 1. Ça va? = Hoe gaat het?

Woordenschat van unité 21 tot en met 36

basiszinnen spreekvaardigheid

En action 6. Woordtrainer. Salut! Ga naar voor meer informatie.

Schrijf de werkwoorden in de juiste vorm in de vakjes. Schrijf ook bij elke persoon de juiste naam

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

Een ideale school. Tijd voor een toets! Luister en vul aan of teken Naam:... Voornaam:... Klas:... Datum:...

C'est fini les vacances!

J' à Amersfoort, Lindenlaan 23.

BEGINNERSCURSUS DAG 2

Vocabulaire: Francofan 6 de leerjaar

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

Vendredi le dix-huit de cembre 2015.

bonjour Je suis Ellen. Moi, je suis Ahmed. oui Tu es Camille? Et toi? Tu es Manon! non un deux trois quatre cinq six sept huit neuf dix

SECTION 7. LES PRONOMS PERSONNELS de persoonlijke voornaamwoorden

Aantekening Frans les pronoms personnels

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1

Taalregels. Praten, hebben, zijn, gaan, De werkwoorden

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

Bonjour, Amicalement. Peter SE PRÉSENTER (2DE GRAAD BSO)

Le logement. In deze les leert u

Unité 3 Diagnose Kopieerblad 1. Bon! Je kunt in het Frans tot en met 39 tellen. 17,

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL. een huis (het) une maison. een meisje (het) une ville. een huisdier (het) un animal domestique A RETENIR

Le Français des vacances. Niveau

geen voorzetsel in het NL iemand antwoorden répondre à qn ( = quelqu'un = iemand )

l'argent Donne. L'argent! pris J'ai pris mon suppositoire. Dépêche-toi! sûr - T'es sûr? Je connais quelqu'un qui peut. Merci Merci. Au revoir.

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel

BEGINNERSCURSUS DAG 6

Quel travail font tes parents? Ma mère travaille à la maison et mon père travaille dans une office. Welk

Unité 5 Diagnose Kopieerblad 1

VOCABULAIRE & GRAMMAIRE FRANCOFAN 1 MODULE 1 10

LES CHIFFRES DE 1 À 40 (1STE GRAAD BSO)

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

3 L adjectif Het bijvoeglijk naamwoord

Herhalingen over grammatica (voor de examens)

LEXIQUE DE BASE FRANS VOOR DE LAGERE SCHOOL

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL A RETENIR. domestique. Je suis en quatrième année. Ik zit in het vierde leerjaar. un cobaye, un cochon d Inde

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

Mogelijke 'vragen' mondelinge examens zesde leerjaar (per 4 contacten):

15 et qui paie le loyer?

pendant le mieux serait de il vaut mieux

k ga naar school e vais à l ecole

Bilan 4 «À la recherche»

Wie helpt? Weet je het nog? Luister en kies de juiste foto. Datum:... Klas:... Naam:... Voornaam:...

la bière une pression une demie

J aimerais savoir. Que je suis content! Pourrais-tu parler plus lentement? Bouger me fait mal.

MÉTRO, BOULOT, DODO. Unité 1. Vocabulaire 1 Lees de zinnen en kruis het juiste woord / de juiste uitdrukking aan.

Bien sûr! 6 - Handleiding voor de leerkracht - Bijlage 5 - Alfabetische lijsten Unités Woordenschat van unité 21 tot en met unité 36

Reizen Wonen Koken & genieten Cultuur & vermaak

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen.

Herhalingen over grammatica (voor de examens)

Voudriez-vous me faire savoir si vous pouvez nous recevoir dans votre hôtel le 16 août dans l après-midi?

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît?

9 Quel temps fait-il? Ik kan praten over het weer.

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie

pagina 1 van 5 VAN IN

BEGINNERSCURSUS DAG 8

6,1. Aantekening door K woorden 15 november keer beoordeeld

Woordenschat van unité 1 tot en met 36

l' anglais (m.) la mer un oncle une tante un peu une ville un pays un village seul seule 21 près de divorcé divorcée 21 méchant méchante 21 parler à

GEZONDHEID (La santé)

écoutez, lisez, jouez

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Woordenschat van unité 1 tot en met 36

Zich voorstellen. Hoofdstuk 1 Chapitre 1. Se présenter OBJECTIFS

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen

Chapitre 4, Ensemble!

SECTION 3. L ADJECTIF het bijvoeglijk naamwoord

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

De mogelijke overstap van Bien sûr! 5 naar En action 6

Frans grammatica hoofdstuk 1 en 2

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

vocabulaire module 1 : Tu fais quoi? C'est à dire - C'est à lire module 1 1

Transcriptie:

Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs Inhoudstafel Inleiding Actieve woordenlijst 1. Persoonlijke gegevens zich voorstellen iemand voorstellen 2. Dagelijks leven 3. Relatie tot anderen 4. Eten en drinken 5. Tijd, ruimte, natuur 6. Het weer 7. Aanvullende items: o voorzetsels o voegwoorden o werkwoorden o lidwoorden o bijvoeglijke naamwoorden o vraagwoorden o bijwoorden o voornaamwoorden o telwoorden en rangtelwoorden Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 1 van 19

Inleiding Onderstaande thematisch geordende lijst is het resultaat van een vrijwillige samenwerking tussen de begeleidingsdiensten basisonderwijs van de drie grote onderwijsnetten: VVKBaO, OVSG en GO!. Deze servicelijst wordt door de drie netten verspreid via een bijlage in hun leerplan Frans Basisonderwijs. De lijst heeft als bedoeling de leerkrachten te ondersteunen bij de keuze van inhouden. Ze is geenszins rechtstreeks bedoeld voor leerlingen, trouwens het contextloos aanleren van woordrijen raden we sterk af! We hebben geopteerd voor een minimale lijst van ACTIEVE en COMMUNICATIEVE woordenschat. Daarom zijn in de lijst zowel woorden als eenvoudige communicatieve structuren opgenomen. Er werd gekozen voor een indeling in communicatieve woordvelden zoals die in de eindtermen terug te vinden zijn. De lijst is doelbewust samengesteld met woorden, uitdrukkingen, zinnen en structuren die de leerlingen ACTIEF en in de juiste context GEBRUIKEN. Soms hebben woorden meerdere betekenissen. Indien we die niet vermelden, wil dat zeggen dat de kinderen deze betekenis(sen) niet actief moeten beheersen. Uiteraard zullen kinderen in de lagere school een grotere passieve woordenschat opbouwen en regelmatig met teksten werken die ook andere woorden en structuren bevatten. Dit heeft als gevolg dat een aantal woorden en structuren, die in de praktijk van het basisonderwijs al eens voorkomen, niet zijn opgenomen. Denken we maar aan sommige klasinstructies. Wat het gebruik van het lidwoord betreft, hebben we geopteerd voor het onbepaald lidwoord; dit om voor de leerkracht duidelijk het geslacht van het woord aan te geven. Enkel bij woorden waarbij het onbepaald lidwoord zo goed als niet in de dagelijkse omgangstaal gebruikt wordt, hebben we het bepaald lidwoord genoteerd. Wanneer het lidwoord l is, voegen we er een m. (masculin) of een f. (féminin) aan toe. Bij woorden die enkel in het meervoud bestaan, noteren we het geslacht en pl. (pluriel). Wat de nieuwe Franse spelling betreft, hebben we gekozen om zowel de klassieke als de nieuwe schrijfwijze te vermelden. De nieuwe schrijfwijze staat tussen vierkante haakjes: vingt et un [vingt-et-un]. Bij de communicatieve structuren werken we meestal met volledige voorbeeldzinnen. Het veranderlijke deel dat niet bij de structuur hoort, is cursief en kleiner gedrukt: Je voudrais du pain.. Tenslotte hebben we in de lijst heel wat items apart opgenomen die overkoepelend gebruikt worden in meer dan één of zelfs in alle woordvelden. Deze staan in rubriek 7 aanvullende items en zijn per woordsoort ingedeeld. Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 2 van 19

1. Persoonlijke gegevens zich voorstellen iemand voorstellen Naam un nom un prénom s appeler een naam een voornaam heten Je m appelle Ik heet... Comment tu t appelles? Hoe heet je? Je suis... (?) Leeftijd un âge un anniversaire een leeftijd een verjaardag Tu as quel âge? J ai ans Hoe oud ben je? Ik ben jaar. Adres une adresse une rue une place un numéro une ville un village un pays een adres een straat een plein een nummer een stad een dorp een land J habite (à) Bruxelles. J habite rue de la Poste au numéro six. J habite en Belgique. Je suis Belge. Ik woon in Brussel. Ik woon in de Poststraat nummer zes. Ik woon in België. Ik ben Belg. la Belgique België la Flandre Vlaanderen la Wallonie Wallonië la France Frankrijk l Europe (f.) Europa habiter wonen Taal le néerlandais le français l anglais (m.) (het) Nederlands (het) Frans (het) Engels Je ne comprends pas. Ik begrijp het niet. Pas trop vite, s il vous plaît Niet te snel (spreken) aub! [plait]! Telefoneren un GSM / un portable un message un téléphone een gsm een sms een telefoon Allô! Je peux parler à? Qui est à l appareil? Hallo! Kan ik spreken met? Wie is aan de lijn? téléphoner (à) telefoneren (naar) Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 3 van 19

Dichte familie une famille un frère une sœur des parents (m.) un père un papa une mère une maman des grands-parents (m.) un grand-père une grand-mère un enfant un bébé un fils une fille une tante un oncle een familie een broer een zus ouders een vader een papa een moeder een mama grootouders een grootvader een grootmoeder een kind een baby een zoon een dochter een tante een oom Vrienden un ami une amie un copain une copine un garçon une fille een vriend een vriendin een vriend een vriendin een jongen een meisje Voici / Voilà Tu habites où? J habite (à) (en) Ziehier / Ziedaar Waar woon je? Ik woon in (te) Kleding des vêtements (m.) une chemise un pull un pantalon un jean un short une robe une jupe un T-shirt une veste un pyjama des chaussures (f.) des baskets (m. et f.) des bottes (f.) des chaussettes (f.) kleren een hemd een trui een broek een jeans een short een jurk een rok een T-shirt een vest een pyjama schoenen sport-, basketbalschoenen laarzen sokken porter mettre (s )habiller dragen aantrekken (zich) kleden Je porte Je mets Ik draag Ik trek aan. Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 4 van 19

Gezondheid un docteur un médicament un hôpital un malade een dokter een geneesmiddel een ziekenhuis een zieke Je suis malade. J ai mal à la tête. au ventre. aux dents. Ik ben ziek. Ik heb hoofdpijn. Ik heb buikpijn. Ik heb tandpijn. Lichaamsdelen une tête une bouche un nez un oeil des yeux une oreille des cheveux (m.) une dent un ventre un dos une jambe un pied un genou un bras une main un doigt een hoofd een mond een neus een oog ogen een oor haren een tand een buik een rug een been een voet een knie een arm een hand een vinger Uiterlijke kenmerken grand / grande petit / petite blond / blonde roux/rousse long / longue court / courte beau / belle des lunettes (f.) groot klein blond ros lang kort mooi een bril J ai les cheveux noirs. J ai les yeux bruns. Je porte des lunettes. Ik heb zwart haar. Ik heb bruine ogen. Ik draag een bril. Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 5 van 19

2. Dagelijks leven Huis un appartement une maison une chambre une cuisine un garage un jardin un living une salle de bains les toilettes (f.-pl.) un étage une armoire un bureau une table une chaise un lit une lampe une douche une porte une fenêtre un fauteuil een appartement een huis een kamer een keuken een garage een tuin een woonkamer een badkamer het toilet een verdieping een kast een bureau een tafel een stoel een bed een lamp een douche een deur een raam een zetel Au premier étage. Où sont les toilettes, s il vous plaît [plait]? Op de eerste verdieping. Waar is de wc aub? un voisin une voisine een buurman een buurvrouw Vrijetijdsbesteding un jeu un ordinateur l Internet (m.) un e-mail une balle un ballon le cinéma un film une télé une radio un CD un DVD un voyage une valise les vacances une promenade un match un sport le foot, le football le tennis le basket la gym le vélo la musique une chanson een spel een computer het internet een e-mail een bal (klein) een bal (groot), een ballon de cinema, de bioscoop een film een tv een radio een cd een dvd een reis een valies de vakantie een wandeling een match een sport voetbal tennis basketbal het turnen het fietsen (de) muziek een lied(je) Surfer sur (l ) Internet. J aime Je n aime pas J ai gagné! Surfen op (het) internet. Ik hou van Ik hou niet van. Ik heb gewonnen! Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 6 van 19

faire du sport jouer se promener nager danser chatter surfer een sport beoefenen spelen wandelen zwemmen dansen chatten surfen Je fais du basket. Je fais de la musique. Je joue du piano. Je joue de la guitare. Je joue à la balle. Je joue au foot. Je joue aux cartes. Ik basket. Ik speel muziek. Ik speel piano. Ik speel gitaar. Ik speel met de bal. Ik speel voetbal. Ik speel met de kaarten. School une école un directeur une directrice un prof / une prof un élève / une élève een school een directeur een directrice een leraar / een lerares een leerling / een leerlinge Madame Leen Monsieur Leo Juf Leen Meester Leo Klas/ schoolmateriaal une classe un banc un bureau un tableau un cahier une feuille un livre un ordinateur un (ordinateur) portable une photo un stylo un crayon une gomme un mot une phrase un texte une page un devoir un exercice une leçon une faute een klas een bank een lessenaar, een bureau een bord een schrift een blad een boek een computer een laptop een foto een pen een potlood een gom een woord een zin een tekst een bladzijde een huiswerk een oefening een les een fout apprendre lire écrire écouter regarder commencer travailler parler raconter leren lezen schrijven luisteren kijken beginnen werken spreken vertellen Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 7 van 19

Verplaatsingen un avion un bateau un (auto)bus une moto le métro un train un tram un vélo une voiture un camion een vliegtuig een boot een (auto)bus een motor de metro een trein een tram een fiets een auto een vrachtwagen Je prends le bus. Je vais à pied. Je vais en avion / bateau. Je vais en / à vélo. C est en Belgique. C est à Paris. Ik neem de bus. Ik ga te voet Ik ga met het vliegtuig / de boot. Ik ga met de fiets. Het ligt in België. Het ligt / is in Parijs. un carrefour un rond-point un agent (de police) tout droit à gauche à droite les feux (m. pl.) een kruispunt een rotonde een politieagent rechtdoor naar links naar rechts de verkeerslichten On y va! Prenez la première, deuxième, rue à droite / gauche. We vertrekken! Neem de eerste, tweede, straat rechts / links. Où est...? Waar is...? Waar bevindt zich...? Je cherche Ik zoek Boodschappen doen un magasin un supermarché le prix la caisse un euro un cent (un eurocentime) un kilo une bouteille un cadeau een winkel een supermarkt de prijs de kassa een euro een (euro)cent een kilo een fles een geschenk Je voudrais Ça fait combien? Ça fait huit euros. un kilo de cent grammes de Ik wil graag. Hoeveel kost het? Het kost 8 euro. een kilo honderd gram ouvert fermé open gesloten acheter vendre payer kopen verkopen betalen Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 8 van 19

3. Relatie tot anderen Begroeten / afscheid nemen Bonjour, Madame Monsieur Mademoiselle (Goeden)dag, mevrouw meneer juffrouw Ça va? Gaat het? Ça va bien. Het gaat goed. Et toi / vous? En met jou / U? Comment ça va? Salut! Au revoir! À demain! À bientôt! Hoe gaat het? Dag! Tot (weer) ziens! Tot morgen! Tot binnenkort! Bedanken merci merci beaucoup merci bien bedankt, dank u hartelijk bedankt dank u (wel) Non, merci! Neen, dank u! De rien! Graag gedaan! Zonder dank! Feliciteren / wensen Bravo! C est chouette! Formidable! Bon anniversaire! Bonne chance! Super! Bravo! t Is tof! Geweldig! Gelukkige verjaardag! Veel geluk! Super! Beleefdheidsrituelen s il vous plaît [plait]? (s.v.p.?) s il te plaît [plait]? (s.t.p.?) pardon excusez-moi alstublief? (a.u.b.) (bij vragen) alsjeblief? pardon, sorry excuseer mij, sorry beleefdheidsvorm vous (= u) de rest: tu (= je) Gevoelens uitdrukken heureux, heureuse malheureux, malheureuse triste content, contente sympa bien mal amoureux, amoureuse gelukkig ongelukkig droevig, triestig blij sympathiek goed slecht verliefd Je suis heureux / heureuse. J ai peur! D accord! C est intéressant! Ik voel mij gelukkig. Ik ben bang! Ik heb schrik! Akkoord! Het is interessant! aimer houden van Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 9 van 19

4. Eten en drinken Eten un légume une salade une tomate une carotte un champignon un fruit une pomme une poire une banane une orange un kiwi un pain une baguette un croissant la viande la charcuterie le jambon une tartine la confiture le fromage le beurre un œuf le sucre la soupe un poisson des frites (f. pl.) une pomme de terre des spaghettis (m.- pl.) une pizza une sauce la mayonnaise un dessert une glace le chocolat manger een groente een sla een tomaat een wortel een paddenstoel een stuk fruit een appel een peer een banaan een sinaasappel een kiwi een brood een stokbrood een croissant het vlees de fijne vleeswaren de hesp een boterham de jam de kaas de boter een ei de suiker de soep een vis frieten een aardappel spaghetti een pizza een saus de mayonaise een dessert een ijsje de chocolade eten Je voudrais du pain. Je voudrais de la salade. Je voudrais des croissants. J ai envie de / d J ai mangé du jambon. J ai mangé de la viande. J ai mangé des champignons. Ik zou brood willen. Ik zou sla willen. Ik zou croissants willen. Ik heb zin in Ik heb hesp gegeten. Ik heb vlees gegeten. Ik heb paddenstoelen gegeten. Drinken le vin l eau (f.) le lait une bière une limonade un coca un jus de fruit(s) un café un thé un chocolat (chaud) boire de wijn het water de melk een bier(tje) een limonade een cola een fruitsap een koffie een thee een (warme) chocolademelk drinken À votre santé! (f.) Gezondheid! Proost! un verre de / d... een glas... une tasse de / d... een tas... une bouteille de / d... een fles Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 10 van 19

Maaltijd un repas un petit déjeuner un déjeuner un dîner un menu une assiette une tasse un verre une fourchette une cuillère/une cuiller un couteau un restaurant een maaltijd een ontbijt een middagmaal een avondmaal een menu een bord een tas een glas een vork een lepel een mes een restaurant À table! Bon appétit! Passe-moi la viande, s il te plaît [plait]. Encore un peu de? C est bon! Aan tafel! Smakelijk! Geef mij het vlees door, aub. Nog een beetje? Het is lekker / goed! mettre la table avoir faim avoir soif de tafel dekken honger hebben dorst hebben J ai faim. J ai soif. Ik heb honger Ik heb dorst. Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 11 van 19

5. Tijd ruimte natuur Tijd jaar un an une année een jaar een jaar (duur) seizoenen le printemps l été (m.) l automne (m.) l hiver (m.) de lente de zomer de herfst de winter au printemps en été en automne en hiver in de lente in de zomer in de herfst in de winter maanden un mois janvier (m.) février (m.) mars (m.) avril (m.) mai (m.) juin (m.) juillet (m.) août [aout] (m.) septembre (m.) octobre (m.) novembre (m.) décembre (m.) een maand januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december Aujourd hui, nous sommes le premier mars. le trois juin. Vandaag is het 1 maart. 3 juni. dagen une semaine lundi (m.) mardi (m.) mercredi (m.) jeudi (m.) vendredi (m.) samedi (m.) dimanche (m.) een week maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag un week-end [weekend] aujourd hui hier demain een weekend vandaag gisteren morgen Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 12 van 19

uuraanduidingen / tijdmarkeerders le temps la date un jour une journée le matin midi (m.) l après-midi (m. f.) le soir la nuit minuit (m.) de tijd de datum een dag een dag (duur) de ochtend middag (12 uur) de namiddag de avond de nacht middernacht Il est midi. Il est minuit. Het is middag. Het is middernacht. une heure une minute une seconde après avant déjà tard tôt maintenant tout de suite jamais; ne jamais jusqu à toujours une fois een uur een minuut een seconde na voor al laat vroeg nu onmiddellijk nooit tot altijd een keer Il est quelle heure? Il est une heure. Il est deux heures et demie. Il est sept heures dix. À quelle heure? À neuf heures. Hoe laat is het? Het is één uur. Het is halfdrie. Het is tien over zeven. Hoe laat? Om negen uur. feesten une fête Pâques Noël le nouvel an le carnaval een feest Pasen Kerstmis Nieuwjaar carnaval Joyeux Noël! Bonne année! Vrolijk kerstfeest! Gelukkig Nieuwjaar! Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 13 van 19

Ruimte une entrée une sortie un coin un mètre un kilomètre où ici là droit, droite gauche à côté de près de loin de derrière devant entre contre dans sous sur à entrer sortir een ingang een uitgang een hoek een meter een kilometer waar hier daar rechts, rechterlinks, linkernaast dichtbij ver van achter voor tussen tegen in onder op naar (plaats) te, in (+ stad) aan, met, naar, tegen (na bep. werkwoorden) binnenkomen buitengaan Natuur la nature un arbre une fleur la mer l eau (f.) un bois une feuille la campagne une montagne un animal un chat un chien un lapin un poisson un oiseau un cheval une vache un cochon un coq une poule de natuur een boom een bloem de zee het water een bos een blad het platteland een berg een dier een kat een hond een konijn een vis een vogel een paard een koe een varken een haan een kip Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 14 van 19

6. Het weer le temps het weer Quel temps fait-il? Il fait beau. Il fait chaud. II fait mauvais. Il fait froid. Welk weer is het? Het is mooi weer. Het is warm. Het is slecht weer. Het is koud. le vent le soleil un parapluie la neige de wind de zon een paraplu, regenscherm de sneeuw Il y a du vent. Il y a du soleil. Il pleut. Il va pleuvoir. Il neige. Il va neiger. Er is wind. Er is zon. Het regent. Het gaat regenen. Het sneeuwt. Het gaat sneeuwen. Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 15 van 19

7. Aanvullende items Voorzetsels à avec chez (un ami) de / d en (train) en (France) pour sans met, om, naar, op, aan, te, in (+ stad) met bij (een vriend) van met (de trein) in (Frankrijk) voor, om te zonder Voegwoorden et mais ou parce que en maar of omdat Werkwoorden aider helpen Il faut We moeten / Je moet / Het moet aller gaan (s )amuser (zich) amuseren C est fini. Het is gedaan / voorbij. (s )arrêter stoppen arriver aankomen attendre wachten avoir hebben chanter zingen chercher zoeken comprendre begrijpen, verstaan compter tellen connaître kennen courir lopen devoir moeten dire zeggen donner geven dormir slapen entendre horen être zijn faire doen, maken fermer sluiten (se) laver (zich) wassen se lever opstaan mettre plaatsen, zetten montrer tonen ouvrir openen, opendoen penser (à) denken (aan) prendre nemen pouvoir mogen, kunnen rentrer terugkeren rester blijven savoir kennen, weten sortir buitengaan tomber vallen Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 16 van 19

trouver venir voir vouloir vinden komen zien willen Lidwoorden le, la, l les un, une des de (enkelvoud) de (meervoud) een - (wordt niet vertaald!) Bijvoeglijke naamwoorden chaud, chaude froid, froide jeune vieux, vieille bon, bonne mauvais, mauvaise fort, forte joli, jolie nouveau, nouvelle gentil, gentille blanc, blanche noir, noire bleu, bleue vert, verte rouge jaune orange brun, brune gris, grise rose mauve warm koud jong oud goed slecht, niet goed sterk mooi, aardig, lief nieuw aardig, lief wit zwart blauw groen rood geel oranje bruin grijs roze paars Vraagwoorden qui? quoi? que? qu est-ce que? pourquoi? comment? quand? où? combien? quel, quelle? wie? wat? wat? wat? waarom? hoe? waarmee? wanneer? waar? hoeveel? welk(e)? Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 17 van 19

Bijwoorden aussi beaucoup bien encore mal moins non oui ne pas ne pas de / d peu peut-être plus très trop vite ook veel goed nog slecht minder neen ja niet geen weinig misschien meer heel, zeer te, te veel snel, vlug Voornaamwoorden je, j tu il elle on nous vous ils elles tout le monde qui la / l le / l les ce, cet cette ces ik jij, je hij zij, ze men, we wij, we jullie, U zij, ze (mv.) zij, ze (mv.) iedereen die haar, het, ze hem, het hen, ze deze, die, dat (mannelijk) deze, die, dat (vrouwelijk) deze, die (mv.) na voorzetsel beklemtonend moi mij ik toi jou jij lui hem hij elle haar zij nous ons wij vous jullie u eux hen (mannelijk) zij (mannelijk) elles hen (vrouwelijk) zij (vrouwelijk) mon / ma / mes ton / ta / tes son / sa / ses notre / nos votre / vos leur / leurs mijn jouw, je zijn, haar ons, onze uw, jullie hun Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 18 van 19

Telwoorden en rangtelwoorden zéro un deux trois quatre cinq six sept huit neuf dix onze douze treize quatorze quinze seize dix-sept dix-huit dix-neuf vingt vingt et un [vingt-et-un] vingt-deux trente trente et un [trente-et-un] trente-deux quarante cinquante soixante septante quatre-vingts nonante cent deux cents [deux-cents] mille deux mille [deux-mille] un million premier, première deuxième troisième quatrième cinquième dernier, dernière nul één twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien elf twaalf dertien veertien vijftien zestien zeventien achttien negentien twintig éénentwintig tweeëntwintig dertig éénendertig tweeëndertig veertig vijftig zestig zeventig tachtig negentig honderd tweehonderd duizend tweeduizend een miljoen eerste tweede derde vierde vijfde laatste Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 19 van 19