Oefenvragen Ondernemerskunde B - Persoonlijke effectiviteit 1. Daniël Goleman beschrijft 4 gebieden binnen zijn model Emotionele Intelligentie. Welke relatie is er tussen 'zelfmanagement' en 'zelfinzicht'? A. Deze gebieden vallen beide onder 'Sociale competenties' en zelfmanagement vormt de basis voor goed zelfinzicht. B. Deze gebieden vallen beide onder 'Sociale competenties' en zelfinzicht vormt de basis voor goed zelfmanagement. C. Deze gebieden vallen beide onder 'Persoonlijke competenties' en zelfinzicht vormt de basis voor goed zelfmanagement. D. Deze gebieden vallen beide onder 'Persoonlijke competenties' en zelfmanagement vormt de basis voor goed zelfinzicht. 2. Binnen het model Emotionele Intelligentie van Daniël Goleman is 'Sociaal bewustzijn' één van de vier belangrijke competentiegebieden. Stel dat u bijzonder goed ontwikkeld bent op dit vlak, wat kunt u dan goed? A. Eigen emoties positief hanteren. B. Het hanteren van emoties van anderen. C. Inzicht in de eigen emoties en de effecten daarvan. D. Het herkennen van emoties in anderen. 3. Accurate zelfevaluatie is een belangrijke competentie binnen de 18 competenties zoals benoemd in het model Emotionele Intelligentie van Daniël Goleman. Binnen welke van de 4 gebieden in het model hoort de competentie 'accurate zelfevaluatie' thuis? A. Sociaal bewustzijn. B. Zelfinzicht. C. Relatiemanagement. D. Zelfmanagement. 4. Wat is het verschil tussen reactief en pro-actief ingestelde mensen volgens Covey? 1. Pro-actieve mensen wijten niets aan de situatie, reactieve mensen doen dit vaak wel. 2. In tegenstelling tot reactieve mensen bepalen pro-actieve mensen zelf of ze een goede bui hebben, ze zijn in staat om hun eigen gemoedstoestand te beïnvloeden. 3. Pro-actieve mensen zijn architect van hun eigen leven, terwijl reactieve mensen het gevoel hebben toeschouwer te zijn van hun leven, het leven overkomt ze gewoon. A. Alleen stelling 1 en 2 zijn juist. B. Alleen stelling 1 en 3 zijn juist. C. Alleen stelling 2 en 3 zijn juist. D. Alle stellingen zijn juist.
5. Welke stelling is juist? 1. Drijfveren vertellen ons iets over hoe we de dingen doen, de wijze waarop wij reageren op anderen en hoe anderen ons ervaren. 2. Drijfveren zeggen iets over het waarom achter uw gedrag, ze zeggen iets over het perspectief van waaruit u de wereld bekijkt, datgene waar u werkelijk belang aan hecht en invulling aan wilt geven. 6. Wat is de essentie en wijze les van het IJsbergmodel van McClellend in relatie tot menselijk gedrag? A. Gedrag ligt boven de waterlijn en is zichtbaar en beïnvloedt de niet zichtbare drijfveren onder de waterlijn. B. Drijfveren onder de waterlijn zijn niet zichtbaar en beïnvloeden het zichtbare gedrag boven de waterlijn. C. Gedrag ligt boven de waterlijn en is zichtbaar en heeft niet of nauwelijks invloed op de niet zichtbare drijfveren onder de waterlijn. D. Drijfveren onder de waterlijn zijn niet zichtbaar en hebben niet of nauwelijks invloed op het zichtbare gedrag boven de waterlijn. 7. Wat is kenmerkend voor een sociale drijfveer? A. De behoefte anderen te helpen om daarmee goede relaties te leggen. B. De behoefte aan eenheid, orde en principes. C. De behoefte aan controle en sturing over het eigen lot en dat van anderen. D. De behoefte aan evenwicht, harmonie en balans. 8. Welke stelling is juist? 1. Denkers beslissen met het hart en zijn voornamelijk gefocust op de relatie. 2. Introverten kunnen bij extraverten dom en oppervlakkig overkomen, omdat zij er gemakkelijk iets uitflappen zonder over de consequenties na te denken. A. Stelling 1 is juist. B. Stelling 2 is juist.
9. Dr. Karl Jung is een van de belangrijkste grondleggers met betrekking tot menselijk gedrag, veel gedragsmodellen zijn afgeleid van zijn basiswerk. Hij onderscheidde de volgende psychologische functies: 1. Waarnemen en intuïtie. 2. Introvert en extravert. 3. Denken en voelen. C. Alleen stelling 3 is juist. D. Alle stellingen zijn juist. 10. Welke stelling is juist? 1. Door middel van de DISC-methode is het mogelijk om personen in te delen in één specifieke gedragsstijl, zoals Dominant, Invloed, Stabiliteit of Conformiteit. 2. Drijfveren zeggen iets over het WAAROM van uw handelen en gedrag zegt iets over het HOE van uw handelen. A. Stelling 1 is juist. B. Stelling 2 is juist. 11. Anouk is partner bij een advocatencollectief. Haar gedrag kenmerkt zich vooral door een sterke focus op de details. Zij benadert alles zeer analytisch en weegt de 'voors' en 'tegens' zorgvuldig af, alvorens een beslissing te nemen. Ook heeft zij een duidelijke visie, waarin zij niet altijd tegenspraak duldt. Volgens het DISC-model valt Anouk vooral te typeren als: A. Dominant en Conformiteit. B. Stabiliteit en Invloed. C. Dominant en Invloed. D. Stabiliteit en Conformiteit. 12. Eelko is eigenaar van een handelsbedrijf. Zijn gedrag kenmerkt zich vooral door een positieve, enthousiaste houding, soms misschien iets te goedgelovig. Hij weet anderen te overtuigen van goede ideeën. Daarnaast weet Eelko ook heel goed wat hij wil. Het is een doorzetter en bij verschillende meningen hakt hij de knopen door. Soms kan zijn fanatisme omslaan in drammerigheid. Volgens het DISC-model valt Eelko vooral te typeren als: A. Dominant en Conformiteit. B. Stabiliteit en Invloed. C. Dominant en Invloed. D. Stabiliteit en Conformiteit.
13. Een medewerker seint uit: "Zeg jij het maar, ik ben meegaand." Hij is coöperatief ingesteld en vol begrip. Daarentegen ook makkelijk te beïnvloeden. Waar positioneert u deze medewerker in de Roos van Leary in deze situatie? A. Tegen-Onder. B. Boven-Samen. C. Samen-Onder. D. Boven-Tegen. 14. Stel dat iemand 'zorgzaam' als kernkwaliteit heeft en dit schiet door in 'betuttelen' dan is dit een voorbeeld van een: A. valkuil. B. complementaire kernkwaliteit. C. allergie. D. uitdaging. 15. Welke stelling is juist? 1. Kernkwaliteiten zijn een set van vaardigheden die specifiek bij een bepaald persoon horen. 2. De meeste mensen zijn zich niet volledig van hun kernkwaliteiten bewust, het feit dat je ze hebt is namelijk vanzelfsprekend geworden.
Oefenvragen Ondernemerskunde B - Persoonlijke effectiviteit 1. C 2. D 3. B 4. D 5. B 6. B 7. A 8. D 9. D 10. B 11. A 12. C 13. C 14. A 15. C