102850 SAMENVATTING Klacht inzake seksuele intimidatie en chantage BVE Klaagster is docente en klaagt tegen een collega-docent, tevens coördinator van de afdeling, dat hij haar onder druk heeft gezet en haar heeft gechanteerd om de verhouding die klaagster beëindigd heeft "weer op te pakken" en om meer tijd aan hem te besteden en minder aan haar man. De Commissie overweegt dat partijen elkaar tegenspreken en er geen aanvullende feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan de verklaring van de ene partij meer aannemelijk zou zijn dan die van de andere partij, zodat de Commissie niet kan vaststellen dat er sprake is geweest van seksuele intimidatie en/of chantage. Klacht ongegrond. De Commissie merkt daarbij op dat zij het niet professioneel en ongepast van verweerder acht om een seksuele relatie met klaagster aan te gaan nu er toch een mate van ondergeschiktheid van klaagster ten opzichte van verweerder is. Verweerder had zijn werkgever moeten inlichten/raadplegen over de relatie. Omdat verweerder reeds eerder onvoldoende onderkend heeft wat de gevolgen van een vermenging van een werkrelatie met een seksuele relatie kunnen zijn, beveelt de Commissie het instellingsbestuur aan om verweerder te coachten en te begeleiden in zijn vaardigheden als docent en coördinator. Tevens beveelt de Commissie aan om voor verweerder aan andere werkplek binnen de instelling te zoeken. Klacht ongegrond met aanbeveling. 102850 ADVIES inzake de klacht van: A, wonende te B, hierna te noemen A en/of klaagster tegen C, wonende te D, hierna te noemen C en/of verweerder gemachtigde: mr L.P.A. Zwijnenberg 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij klaagschrift van 22-03-2005, ingekomen op 07-04-2005 en aangevuld d.d. 18-04-2005 en 28-04- 2005, heeft klaagster een klacht bij de Commissie ingediend inzake seksuele intimidatie en chantage door verweerder. Verweerder heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 03-05-2005. Op verzoek van de Commissie heeft het bevoegd gezag bij brief van 19-04-2005 het reglement Klachtenbehandeling medewerkers inzake ongewenst gedrag d.d. 03-02-2004 toegezonden alsmede nadere informatie verstrekt met betrekking tot de afhandeling door het bevoegd gezag van een eerder advies van de Commissie inzake een klacht tegen verweerder. De mondelinge behandeling vond plaats op 18-05-2005. Klaagster verscheen in persoon, vergezeld van E, vertrouwenspersoon. Verweerder verscheen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. De inhoud van voormelde stukken geldt als hier herhaald en ingelast. Pagina 1 van 5
2. DE FEITEN De Commissie gaat op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht uit van de volgende, als gesteld en niet of onvoldoende weersproken en door de Commissie in deze procedure relevant geachte, tussen partijen vaststaande feiten. Klaagster is sedert 1994 werkzaam als docente Uiterlijke Schoonheidsverzorging aan R. Verweerder is sedert 1987 als docent Biologie/coördinator werkzaam bij R, vanaf 1995 op dezelfde unit als klaagster. Na een vriendschappelijke relatie van enkele jaren zijn klaagster en verweerder in mei 2004 een seksuele relatie aangegaan. Op 22-03-2005 heeft klaagster bij de Commissie een klacht tegen verweerder ingediend wegens seksuele intimidatie en chantage, nadat zij eerder in maart, evenals haar echtgenoot, aangifte had gedaan bij de politie wegens bedreiging. Verweerder is in verband met de onderhavige klacht door de werkgever geschorst als ordemaatregel. Klaagster is inmiddels weer aan het werk. De Commissie heeft reeds eerder een klacht wegens seksuele intimidatie jegens verweerder behandeld waarbij zij de klacht gegrond heeft verklaard en daarover op 20-09-2002 advies heeft uitgebracht aan het bevoegd gezag. 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN Visie klaagster Klaagster heeft aangegeven dat zij in mei 2004 een seksuele relatie is aangegaan met verweerder. Op school was men niet op de hoogte van het bestaan van deze relatie, hooguit waren er vermoedens bij diverse collega s. Wel heeft de opleidingsmanager hen medegedeeld dat zij tijdens excursies geen kamer meer mochten delen, nadat zij dat eerder wel hadden gedaan. In september 2004 wilde klaagster de relatie beëindigen omdat zij besefte dat zij verkeerd bezig was. Ook heeft zij toen de relatie aan haar echtgenoot opgebiecht. Klaagster heeft er voor gekozen om met haar echtgenoot verder te gaan. Verweerder accepteerde dat niet en was kwaad dat klaagster achter haar man ging staan en niet achter hem. Verweerder zette klaagster vervolgens onder druk om de verhouding weer op te pakken en om meer tijd aan hem te besteden en minder aan haar man. Tevens heeft verweerder klaagster herhaaldelijk gezegd dat hij mensen zou inhuren die bij haar man verhaal zouden gaan halen vanwege diens e-mailbericht d.d. 18-10-2004 aan hem, welke hij, verweerder, als bedreigend zou hebben ervaren. Daarbij heeft verweerder aangegeven te beseffen dat de man van klaagster politie-agent is en dat, wanneer hij dit zou laten doen, hij het ook in één keer goed zou doen. Bovendien sprak verweerder klaagster, in zijn hoedanigheid als coördinator en direct leidinggevende, aan op haar functioneren, dat in zijn ogen niet zo goed meer was. Door dit alles voelde klaagster zich seksueel geïntimideerd en gechanteerd om de relatie met verweerder weer op te pakken. Omdat klaagster erg bang was dat verweerder haar of haar gezin wat zou aandoen, heeft zij gemeend verweerder op een vriendelijke wijze te moeten blijven benaderen in de hoop dat een en ander zou overwaaien. In die zin dient de Commissie de door haar na afloop van de relatie aan verweerder gezonden SMS-berichten te bezien, aldus klaagster. Verder trachtte klaagster verweerder, waar mogelijk, op school te mijden. Klaagster heeft voorts ter zitting nog verklaard dat verweerder als coördinator haar aanspreekpunt en leidinggevende is en dat, slechts indien men er met de coördinator niet uitkomt, men zich tot de opleidingsmanager kan wenden. Ten slotte heeft klaagster ter zitting nog verklaard dat de oud collega, met wie verweerder eerder een relatie heeft gehad, inmiddels ook aangifte heeft gedaan bij de politie en dat er tevens een klacht van een leerlinge tegen verweerder zou zijn ontvangen dat deze haar zou hebben lastig gevallen. Hierdoor heeft de politie de zaak tegen verweerder weer opengesteld. Pagina 2 van 5
Visie verweerder Verweerder stelt na de verbreking van de relatie door klaagster toe te willen naar een meer vriendschappelijke relatie en dat dat ook leek te lukken. Verweerder was dan ook verbaasd over de plotselinge omslag in maart 2005, toen klaagster zich tot de Commissie wendde. Verweerder meent dat er tussen hem en klaagster sprake is geweest van een volwassen, gelijkwaardige privé-relatie, die conform de wensen van klaagster geleidelijk aan is afgebouwd maar zeker tot eind december 2004 heeft geduurd. Verweerder had veel vertrouwen in deze relatie en durfde die dan ook aan te gaan, ondanks de eerdere ervaring met een seksuele relatie met een collega, die uiteindelijk ook heeft geresulteerd in een klacht bij de Commissie. Verweerder verklaart veel te hebben geleerd van het begeleidingstraject dat de Commissie destijds had aanbevolen. Hierin is een positief evaluatierapport opgesteld. Verweerder betwist met klem klaagster seksueel te hebben geïntimideerd en haar te hebben gechanteerd. Verweerder voelt zich daarentegen juist ernstig bedreigd door de inhoud van het e-mailbericht d.d. 18-10-2004 van de echtgenoot van klaagster en heeft hiervan ook melding gemaakt bij de politie. Verweerder verwijst voorts naar de vele SMS-berichten die klaagster hem nog heeft gezonden na september 2004, derhalve na het moment dat klaagster stelt de relatie met hem te hebben verbroken. Ook heeft klaagster hem eind oktober nog voorgesteld om samen een weekend weg te gaan, hetgeen uiteindelijk niet is doorgegaan vanwege het risico dat de echtgenoot van klaagster er achter zou komen. Verweerder betwist voorts de leidinggevende van klaagster te zijn. Hij is wel coördinator doch dat is geen lijnfunctie maar meer een samenwerkende rol, waarbij verweerder fungeert als primus inter pares. De direct leidinggevende van klaagster is de opleidingsmanager. Vanwege de goede verstandhouding met klaagster en omdat hij, evenals zijn collega s, vanaf november 2004 een verminderde inzet en aanwezigheid van klaagster bemerkte, heeft verweerder gemeend haar daar op aan te kunnen spreken. Ten slotte stelt verweerder dat er zijns inziens geen sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie en dat hij samenwerking met klaagster nog immer mogelijk acht en ook in het belang van de instelling. Juist daarom betreurt hij het dat klaagster niet in is gegaan op de door de nieuwe ombudsman van de school voorgestelde mediation. 4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en op grond van de klachtenregeling van de instelling een klacht inzake seksuele intimidatie en chantage bij de Commissie kan worden ingediend en de klacht binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend, is de Commissie bevoegd van de klacht kennis te nemen en is de klacht ontvankelijk. De klacht De Commissie constateert dat de verklaringen van partijen ten aanzien van de gebeurtenissen in de periode na de beëindiging van de relatie, lijnrecht tegenover elkaar staan. Klaagster stelt dat er sprake is geweest van seksuele intimidatie en chantage door verweerder doordat hij haar voortdurend onder druk zette om de verhouding weer op te pakken en daarbij dreigde met het inhuren van mensen die bij haar man verhaal zouden gaan halen. Verweerder betwist dit met klem en stelt daarentegen, zich juist ernstig bedreigd te voelen door de echtgenoot van klaagster. Nu partijen elkaar derhalve tegenspreken en er geen aanvullende feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan de verklaring van de ene partij meer aannemelijk zou zijn dan die van de andere partij, komt de Commissie tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder klaagster onder druk heeft gezet om de relatie met hem voort te zetten noch dat hij klaagster heeft gedreigd met het inhuren van mensen om verhaal te halen bij haar echtgenoot. De Commissie overweegt aldus dat zij niet kan vaststellen dat er sprake is geweest van seksuele intimidatie en/of chantage door verweerder jegens klaagster hetgeen tot ongegrondheid van de klacht dient te leiden. De Commissie wenst evenwel niet ongezegd te laten dat zij het niet professioneel en ongepast acht dat verweerder een seksuele relatie met klaagster is aangegaan. Het is de Commissie immers gebleken dat, ook al is verweerder niet de functionele leidinggevende van klaagster, er toch een mate van ondergeschiktheid van klaagster ten opzichte van verweerder is. Verweerder is coördinator en Pagina 3 van 5
klaagster moet uit dien hoofde regelmatig met verweerder overleg voeren en verweerder heeft naar de opleidingsmanager toe een adviserende rol, onder meer op het gebied van het functioneren van de docenten. De Commissie neemt hierbij in aanmerking dat er sprake is van herhaald onprofessioneel gedrag en dat verweerder inmiddels, als gevolg van een eerder advies van de Commissie een coachingstraject heeft afgerond. De Commissie is van oordeel dat het in ieder geval op de weg van verweerder had gelegen om op het moment dat hij meer dan een formele werkverhouding met klaagster aanging, extra zorgvuldig te handelen, onder meer door de werkgever in te lichten c.q. te raadplegen. In dat licht bezien, acht de Commissie het ook ongepast van verweerder om op een excursie een kamer met klaagster te delen. Gezien het feit dat verweerder, wederom, onvoldoende onderkend heeft wat de gevolgen waren van voornoemde vermenging van de werkrelatie met de seksuele relatie, zal verweerder naar het oordeel van de Commissie wederom gecoacht en begeleid dienen te worden in zijn vaardigheden als docent en coördinator. De Commissie zal hiertoe ook een aanbeveling aan het bevoegd gezag doen. Voorts bevreemdt het de Commissie dat verweerder ter zitting expliciet heeft gesteld inmiddels weer als peer-mentor te hebben gefungeerd, terwijl het bevoegd gezag in haar brief van 19-04-2005 nu juist stelt dat verweerder sedert het vorige advies van de Commissie niet meer als peer-mentor werkzaam is geweest. De Commissie merkt tevens op dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat er op de instelling, voor zover hem bekend, nog immer geen beleid is ten aanzien van seksuele relaties tussen docenten onderling en docenten en leerlingen, dit ondanks de aanbeveling van de Commissie in een eerder advies. Het bevoegd gezag heeft de Commissie weliswaar het reglement Klachtenbehandeling medewerkers inzake ongewenst gedrag d.d. 03-02-2004 toegezonden doch daarin is voormeld beleid niet opgenomen. Aannemende dat de informatie van verweerder juist is, zal de Commissie het bevoegd gezag derhalve nogmaals aanbevelen op dit terrein beleid te ontwikkelen, te doen vaststellen en te implementeren. Gelet op het vorenstaande acht de Commissie het ten slotte niet raadzaam indien partijen weer op dezelfde werkplek terechtkomen zodat zij het bevoegd gezag zal aanbevelen om voor verweerder een andere werkplek binnen de instelling te zoeken, dit omdat verweerder degene is met de hogere functie en omdat het niet de eerste keer is dat verweerder zich onprofessioneel heeft opgesteld door het aangaan van een seksuele relatie met een feitelijk aan hem ondergeschikte collega. Alles overziende zal de Commissie de klacht ongegrond verklaren en zal zij het bevoegd gezag een aantal aanbevelingen doen. 5. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen oordeelt de Commissie de klacht tegen verweerder ongegrond. 6. AANBEVELINGEN AAN HET BEVOEGD GEZAG De Commissie beveelt het bevoegd gezag aan: - nu verweerder heeft aangegeven dat er, voor zover hem bekend, op de instelling geen beleid is ten aanzien van seksuele relaties tussen docenten onderling en docenten en leerlingen, dit beleid te ontwikkelen, te doen vaststellen en te implementeren; - voorwaarden te scheppen opdat klaagster na terugkeer van verweerder, op reguliere wijze haar werkzaamheden kan voortzetten, waarbij de Commissie adviseert verweerder over te plaatsen naar een andere werkplek binnen de instelling; - regelmatig functionerings- en/of beoordelingsgesprekken met verweerder te voeren en daarin aandacht te besteden aan hetgeen in dit advies aan de orde is gesteld en hem wederom te coachen en te begeleiden; - een afschrift van het onderhavige advies op te nemen in het personeelsdossier van verweerder. Pagina 4 van 5
Aldus gedaan te Woerden op 2 juni 2005 door mr. P.H.C.M. Schoemaker, voorzitter, W. Dulfer-Visser en drs H.L.H.H. Posthuma, leden, in aanwezigheid van mr. R.M. de Bekker, secretaris. mr. P.H.C.M. Schoemaker voorzitter mr. R.M. de Bekker secretaris Pagina 5 van 5