- het op 4 juni 2014 ingekomen klaagschrift van [klager] ( klager ), inclusief 5 producties;

Transcriptie

1 RAAD VAN TUCHT VERENIGING VAN REGISTERCONTROLLERS Datum uitspraak: 4 november 2014 Zaaknummer: RvT VRC de heer [klager], wonende te [woonplaats 1] gemachtigde: de heer mr. R.M. Braat K L A G E R tegen de heer [betrokkene], RC, wonende te [woonplaats 2] B E T R O K K E N E 1. Verloop van de procedure 1.1 De Raad van Tucht van de Vereniging van Registercontrollers ( Raad ) heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder: - het op 4 juni 2014 ingekomen klaagschrift van [klager] ( klager ), inclusief 5 producties; - het op 12 augustus 2014 ingekomen verweerschrift van [betrokkene], RC ( betrokkene ), inclusief 5 producties; - de op 22 september 2014 ingekomen nadere akte van betrokkene van 18 september 2014, inclusief 11 producties; en - de op 7 oktober 2014 ingekomen nadere akte van klager, inclusief 1 productie. 1

2 1.2 De klacht is in een besloten zitting van de Raad op 10 september 2014 behandeld. Klager en betrokkene waren daarbij in persoon aanwezig. Tijdens de mondelinge behandeling hebben klager en betrokkene, alsmede de heer mr. R.M. Braat namens klager, hun wederzijdse standpunten toegelicht en geantwoord op vragen van de Raad. 2. Vaststaande feiten en omstandigheden Op grond van (i) de gewisselde stukken, (ii) het verhandelde ter zitting, en (iii) wat als vaststaand kan worden aangemerkt door eigen waarneming of op basis van onvoldoende (gemotiveerd) weersproken stellingen, stelt de Raad het volgende vast: 2.1 Betrokkene heeft sinds 2009 diverse boekhoudkundige en administratieve werkzaamheden verricht ten behoeve van klager (zowel zakelijk als privé). De afspraken tussen klager en betrokkene in verband met de door betrokkene voor klager te verrichten werkzaamheden zijn mondeling tot stand gekomen; de stelling van klager dat deze afspraken nooit schriftelijk zijn vastgelegd (naar de Raad begrijpt: anders dan bij wijze van de overgelegde summiere ( )correspondentie) is door betrokkene niet weersproken. 2.2 Klager heeft betrokkene op of omstreeks 14 maart 2013 opdracht gegeven om over het jaar 2012 (i) een jaarrekening op te stellen en de VPB-aangifte te verzorgen ten behoeve van [B.V. A], en (ii) twee aangiftes voor inkomstenbelasting te doen ten behoeve van naar de Raad begrijpt klager en zijn echtgenote in privé (sub (i) en sub (ii) hierna tezamen: de Werkzaamheden ). 2.3 Betrokkene heeft klager in ieder geval per d.d. 28 januari 2014 (productie 2 bij het verweerschrift) ervan op de hoogte gesteld dat hij, alsmede het kantoor waar betrokkene werkzaam is, de dienstverlening aan klager heeft opgeschort vanwege achterstallige betaling door klager. 3. Klacht De klacht komt er in de kern op neer dat betrokkene (i) ten onrechte heeft nagelaten de Werkzaamheden (tijdig) te verrichten, (ii) zich in dat kader ten onrechte op een opschortingsrecht heeft beroepen, en (iii) ten onrechte de door hem in 2013 verrichte werkzaamheden bij klager in rekening heeft gebracht, aangezien klager geen opdracht heeft gegeven voor dergelijke werkzaamheden. 2

3 4. Beoordeling 4.1 Mede op basis van hetgeen klager ter zitting heeft gesteld, begrijpt de Raad de klacht aldus dat betrokkene, door te handelen zoals hierboven omschreven in rov. 3, klachtwaardig zou hebben gehandeld en in het bijzonder de beginselen van zorgvuldigheid en/of professioneel gedrag (zoals omschreven in de VRC Gedragscode) zou hebben geschonden. 4.2 Mede aan de hand van de door klager en betrokkene overgelegde correspondentie, en in het bijzonder de wisseling tussen klager en betrokkene d.d. 10 oktober 2011 (productie 5 bij het verweerschrift) en de van klager aan betrokkene d.d. 3 november 2013 (productie 4 bij de nadere akte van betrokkene), acht de Raad het aannemelijk dat klager en betrokkene (mondeling) zijn overeengekomen dat betrokkene doorlopend werkzaamheden ten behoeve van klager (zowel zakelijk als privé) zou verrichten tegen maandelijkse (abonnements)betalingen ad EUR 500. Dat betrokkene heeft nagelaten maandelijks facturen aan klager te zenden, doet hier niet aan af. 4.3 Klager stelt, althans lijkt te stellen, dat de door klager aan betrokkene in een bepaald (boek)jaar betaalde vergoeding ziet op alle (benodigde) verrichtingen van betrokkene die betrekking hebben op desbetreffend boekjaar. Betrokkene betwist dit standpunt. De Raad begrijpt de tussen klager en betrokkene gemaakte betalingsafspraken aldus dat de vergoeding van betrokkene voor de in een bepaalde periode door betrokkene te verrichten werkzaamheden bestaat over de in diezelfde periode van klager te ontvangen (abonnements)gelden, ongeacht op welk (boek)jaar dergelijke werkzaamheden betrekking hebben. 4.4 Uit de aard van de Werkzaamheden (het doen van belastingaangiften en het opstellen van een jaarrekening, alle met betrekking tot het (boek)jaar 2012) volgt dat de Werkzaamheden ook niet in 2012 hadden kunnen worden verricht, maar dat de Werkzaamheden uitsluitend na 2012 konden worden verricht. Tussen partijen is niet in geschil dat klager op of omstreeks 14 maart 2013 opdracht heeft gegeven aan betrokkene om de Werkzaamheden te verrichten. 4.5 Uit de overgelegde stukken, alsmede ter zitting, is gebleken dat klager en betrokkene gedurende meerdere jaren uitvoering hebben gegeven aan de tussen hen (mondeling) overeengekomen abonnementsvorm (vgl. rov. 4.2). In verband daarmee heeft de Raad aan klager het verzoek gedaan om in zijn nadere akte te onderbouwen dat hij de overeenkomst met betrokkene eind 2012 althans begin 2013 heeft opgezegd, zulks ter onderbouwing van de klacht dat betrokkene ten onrechte in 2013 verrichte werkzaamheden bij klager in rekening heeft gebracht, omdat 3

4 klager hiervoor geen opdracht zou hebben gegeven. Klager heeft evenwel nagelaten dit in zijn nadere akte te onderbouwen. Uit de van klager aan betrokkene d.d. 3 november 2013 (productie 4 bij de nadere akte van betrokkene) leidt de Raad af dat betrokkene zich er wel degelijk van bewust was, althans zich ervan bewust had moeten zijn, dat betrokkene in 2013 werkzaamheden voor hem zou verrichten, en klager hiervoor aan betrokkene een vergoeding verschuldigd was; de stelling dat een en ander op een schrijffout (vgl. nadere akte klager, paragraaf 7) zou berusten acht de Raad niet waarschijnlijk. Voorts heeft klager de stelling van betrokkene dat klager in 2013 vele vragen aan betrokkene heeft gesteld, getuige de vele s van klager aan betrokkene in die periode blijkens productie 3 bij het verweerschrift, onvoldoende weersproken. De stelling van klager dat hij geen opdracht heeft gegeven aan betrokkene om in het jaar 2013 werkzaamheden te verrichten, houdt gezien het voorgaande dan ook geen stand. De Raad houdt het er dan ook voor dat de overeenkomst tussen klager en betrokkene ook gedurende 2013 van kracht is gebleven. 4.6 Het is de Raad gebleken dat klager stelselmatig heeft verzuimd de aan betrokkene verschuldigde (abonnements)betalingen (vgl. rov. 4.2) tijdig te voldoen. Zo heeft klager eerst op of omstreeks 3 november 2013 de aan betrokkene verschuldigde (abonnements)betalingen over de jaren 2011 en 2012 voldaan. Voorts is niet, althans onvoldoende, komen vast te staan dat klager tijdig de aan betrokkene over 2013 verschuldigde (abonnements)betalingen (vgl. rov. 4.5) heeft voldaan. 4.7 Ondanks het uitblijven van tijdige betaling, heeft betrokkene desalniettemin coulance jegens klager betracht, en zijn dienstverlening aan klager gedurende een aanzienlijke periode voortgezet. Klager had evenwel uit de van betrokkene d.d. 28 januari 2014 (productie 2 bij het verweerschrift) redelijkerwijs kunnen en moeten begrijpen dat (het kantoor van) betrokkene vanaf dat moment geen werkzaamheden voor klager meer zou verrichten totdat klager zijn betalingsachterstand met betrekking tot de door betrokkene in 2013 verrichte werkzaamheden zou hebben ingelopen. De Raad is van oordeel dat betrokkene zijn dienstverlening niet zodanig laat heeft opgeschort dat klager daardoor onmiddellijk in de problemen zou komen, zulks mede in het licht van de door klager overgelegde brieven van de Belastingdienst, waaruit blijkt dat klager tot 6 juni 2014 uitstel heeft gekregen om belastingaangiften over 2012 te doen. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om dit handelen van betrokkene te kwalificeren als een schending van de beginselen van zorgvuldigheid en/of professioneel gedrag of enig andere schending van de VRC Gedragscode. 4

5 4.8 Terzijde verdient in dit kader vermelding dat klager meent dat betrokkene zich niet op een opschortingsrecht zou mogen beroepen, omdat partijen dat niet zijn overeengekomen, en dat betrokkene zulks in ieder geval niet mocht doen zonder klager schriftelijk in gebreke te stellen. Hoewel de Raad niet bevoegd is, en het ook niet als zijn taak ziet, om een oordeel te vellen over het Nederlandse civiele recht, vloeit het recht van betrokkene om zijn werkzaamheden op te schorten in geval van een verzuim aan de zijde van klager voort uit de wet; gesteld noch gebleken is dat betrokkene jegens klager afstand van dit recht zou hebben gedaan. 4.9 Ter zitting is gebleken dat betrokkene nog stukken van klager onder zich houdt; in de klacht ligt besloten dat betrokkene dit volgens klager ten onrechte doet. Gesteld noch gebleken is dat betrokkene zich op een retentierecht beroept ten aanzien van deze stukken. Hoewel het niet direct op de weg van de Raad lijkt te liggen om hierover een oordeel te vellen, ziet de Raad geen gerechtvaardigde grond voor betrokkene om de stukken van klager nog langer onder zich te houden. Het past een registercontroller niet om stukken van een cliënt zonder goede reden onder zich te houden, zeker niet na gesteld herhaaldelijk verzoek tot teruggave. Indien betrokkene in de gegeven omstandigheden mocht blijven weigeren desbetreffende stukken aan klager terug te geven, kan dit aanleiding geven tot de conclusie dat betrokkene daarmee het beginsel van professioneel gedrag zou schenden. 5. Gronden van de beslissing 5.1 Het is de Raad gevoeglijk gebleken dat klager aan betrokkene opdracht heeft gegeven om in 2013 werkzaamheden te verrichten (vgl. rov ). In onderhavige omstandigheden, waarin klager stelselmatig heeft verzuimd betrokkene tijdig te betalen voor de door betrokkene verrichte werkzaamheden, kon niet van betrokkene worden verwacht blijvend uitvoering te geven aan de door klager gewenste dienstverlening. De Raad is dan ook van oordeel dat betrokkene de Werkzaamheden gerechtvaardigd heeft opgeschort, en dat betrokkene klager hiervan tijdig in kennis heeft gesteld. Er is derhalve geen sprake van schending van de VRC Gedragscode door betrokkene. 5.2 Ten overvloede merkt de Raad op dat het zijn taak is om het handelen van betrokkene als registercontroller te toetsen aan de VRC Gedragscode. Het is aan de civiele rechter om te beoordelen of en in hoeverre klager met succes de overeenkomst tussen klager en betrokkene kan ontbinden respectievelijk betrokkene gehouden is enige betaling aan klager te doen (restitutie van reeds door klager gedane 5

6 betalingen, schadevergoeding of anderszins); de Raad is niet bevoegd, en ziet het ook niet als zijn taak, daarover een oordeel uit te spreken. 5.3 De Raad is van oordeel dat de klacht van klager tegen betrokkene ongegrond is. 6. De beslissing De Raad verklaart de klacht ongegrond. Aldus beslist door mr. T. van Wijngaarden (voorzitter), mr. M.M. Nelisse (lid-rc), prof. dr. D.M. Swagerman (lid niet-rc), in aanwezigheid van mr. drs. R.R. de Haan (secretaris), en uitgesproken op 4 november [was ondertekend] voorzitter [was ondertekend] secretaris 6

7 Hoger beroep Tegen deze eindbeslissing van de Raad kan op grond van artikel 10 Reglement van de Raad van Tucht van de Vereniging van Registercontrollers hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van Beroep door: a. klager, nu de klacht ongegrond is verklaard; b. betrokkene; en c. het bestuur van de VRC. Het beroepschrift dient op straffe van nietigheid c.q. niet-ontvankelijkheid binnen dertig (30) dagen na datering van de uitspraak van de Raad te zijn ontvangen door het secretariaat van de Raad van Beroep. Het beroep wordt ingesteld bij een met redenen omkleed en ondertekend beroepschrift. Het beroepschrift dient digitaal bij het secretariaat van de Raad van Beroep, tezamen met een afschrift van de beslissing waartegen het beroep is gericht, te worden ingediend. 7