I. BESLISSING. I.A. Algemeen

Vergelijkbare documenten
Beschikking Wet milieubeheer

Beslissing. De aanvraag

I. BESLISSING HET VERZOEK. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van het verzoek en de inrichting

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Reinigingsbedrijf Midden Nederland. Soest

De inrichting is gelegen aan De Schans nummers 14 en 16 te Soest, kadastraal bekend gemeente Soest, sectie A, nummers 5385 en 5387.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

De inrichting is gelegen aan de Caledoniastraat 9 en 13 te Tilburg, kadastraal bekend: gemeente Tilburg, sectie F, nummer 5343 en 5191.

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

Afdeling Vergunningen

I. SAMENVATTING ONTWERP BESLUIT

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

I. BESLISSING DE WIJZIGING. II.A. Beschrijving van de inrichting

I. BESLISSING DE AANVRAAG. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de aanvraag

tômgevingsd/msŕ jc Midden- ca Wts-t-Brabaat

De inrichting is gelegen aan de Bobinestraat 2A te Veenendaal, kadastraal bekend gemeente Veenendaal, sectie E nummer 711.

TEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Ingevolge artikel 8.24 Wet milieubeheer 1 FEITEN

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor de activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V.

De inrichting is gelegen aan Nijverheidsweg 12 te Maarssen, kadastraal bekend onder gemeente Maarssen, sectie A, nummer 3835 gedeeltelijk.

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR H. SMIT V.O.F. SCHROOT- EN METAALHANDEL TE BORGER

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Kadastrale ligging: Mestbassins: Gem. Coevorden, Dalen Sectie H nr. 485

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

beroepsmogelijkheid veranderingsvergunning IEH Group B.V. te Mijdrecht

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

De Wm-vergunning wordt aangevraagd voor onbepaalde tijd.

I. BESLISSING DE AANVRAAG. II.A. Beschrijving van de aanvraag

Datum 30 september 2008 Team Milieubeheer Nummer 2008INT Referentie R.W.E. Kropf / J. Jehee

Afdeling Vergunningen

(ontwerp) MAATWERKBESLUIT. Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit)

(ONTWERP) VERGUNNING WET MILIEUBEHEER

I. BESLISSING DE MELDING. II.A. Beschrijving van de melding en de inrichting

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

Beschikking maatwerkvoorschriften

I. SAMENVATTING BESLUIT

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE GRONINGEN

VOORSCHRIFTEN. behorende bij de veranderingsvergunning Wm

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Afdeling Vergunningverlening. BESCHIKKING van GS van Utrecht. Pythagoraslaan 101 Postbus TH Utrecht

Bijlage 2: Maatwerkbeleid in het kader van het Activiteitenbesluit

Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer besluiten wij dat:

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer besluiten wij dat:

I. BESLISSING DE AANVRAAG. II.A. Beschrijving van de aanvraag

De inrichting is gelegen aan de Peter van den Breemerweg ongenummerd, kadastraal bekend gemeente Soest, sectie L, nummer 221.

Vergunningverlening. BESCHIKKING van GS van Utrecht

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor het milieuneutraal veranderen. Sappi Maastricht B.V.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

I. BESLISSING HET VERZOEK. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van het verzoek en de inrichting

E115J11ij ( 55.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

BESLUIT. Omgevingsdienst Regio Arnhiem OMGEVINGSVERGUWNING

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR DE MILIEUSTRAAT GEMEENTE MIDDEN-DRENTHE, EURSING 2A TE BEILEN

I. BESLISSING DE AANVRAAG. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de aanvraag

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WET MILIEUBEHEER VOOR NV AREA REINIGING TE HOOGEVEEN

Hoarnestreek RN Tzummarum. Omgevingsvergunning

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM FRIESLAND FOODS DOMO BEILEN TE BEILEN

I. BESLISSING DE AANVRAAG. II.A. Beschrijving van de aanvraag

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. Avebe u.a. te Gasselternijveen

Ontwerpbesluit van Gedeputeerde staten van Limburg. gedeeltelijke intrekking locatie Grubbenvorsterweg 2 en 6

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

Aanmeldnotitie Besluit Mer

Besluit op aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling. Provincie Gelderland datum: 23 december 2015 Nummer: OW2015EAM0003

Wet milieubeheer. Beschikking maatwerkvoorschriften

Afdeling Vergunningverlening

Vergunning ingevolge de Wet milieubeheer Directie

De inrichting is gelegen aan de Nijverheidsweg-Noord 135 te Amersfoort, kadastraal bekend, gemeente Amersfoort, sectie D, nummer 9194.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WET MILIEUBEHEER VOOR CUBRI PALLET- EN HANDELSMIJ BV TE SCHOONEBEEK

I. BESLISSING DE AANVRAAG. II.A. Beschrijving van de aanvraag

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

I. BESLISSING DE MELDING. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de melding en de inrichting

Ontwerpbesluit inzake de Wet verontreiniging oppervlaktewateren

Pagina 1 van 14 Registratienummer: Z / D

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Omgevingsdienst Brabant Noord

Besluit omgevingsvergunning milieu. Aanvraagnummer: Aanvrager: Servauto Nederland B.V. Dhr. M. Haas Postbus BC Den Haag

I. SAMENVATTING BESLUIT

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Afdeling Vergunningen

I. SAMENVATTING ONTWERP-BESLUIT

I. BESLISSING DE AANVRAAG. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de aanvraag

Dienst water en milieu

MAATMERKVOORSCHRIFT WET MILIEUBEHEER

* *

FUIV[b. Grou, 5 maart 2015 VERZONDEN -6 MRT Friese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Wet milieubeheer. Beschikking maatwerkvoorschriften

Afdeling Vergunningverlening

Ontwerpbeschikking van Gedeputeerde Staten van Noord- Brabant

Dienst water en milieu

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V. te Roermond

Wij hebben op 14 juli 2015 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van AVI Den

I. BESLISSING. I.A. Algemeen. Afdeling Vergunningverlening

op grond van artikel 8.22 van de Wet milieubeheer (Wm) actualiseren.

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

DEFINITIEVE VERGUNNING. EEW Energy from Waste Delfzijl BV

Transcriptie:

BESCHIKKING van GS van Utrecht Datum 16 juni 2009 Team Milieubeheer Nummer 2009INT243853 Referentie H. Mansvelders Uw brief van 12 februari 2009 Doorkiesnummer 030 258 3181 Uw nummer P060158-090204-41-R-WG-mdg Faxnummer 030 258 2990 Bijlagen 6 Onderwerp Wet Milieubeheer beschikking 8.4 (revisievergunning) van Wm Kijlstra BV, De Limiet 23 te Vianen I. BESLISSING I.A. Algemeen Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer (hierna: Wm), Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit), de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004-2008 en op hetgeen onder hoofdstuk II en volgende wordt overwogen, besluiten wij: de door Kijlstra BV (verder te noemen aanvrager) aangevraagde Wm-vergunning als bedoeld in artikel 8.4, juncto 8.1, lid 1 onder b van de Wm, juncto Bijlage 1 van het Activiteitenbesluit voor onbepaalde tijd te verlenen gerekend vanaf het in werking treden van de beschikking; dat de bij deze beschikking behorende gewaarmerkte aanvraag deel uitmaakt van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; aan deze Wm-vergunning de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in de bijbehorende voorschriften zijn opgenomen; dat hoofdstuk 12 van de voorschriften met betrekking tot bedrijfsbeëindiging gedurende vijf jaar nadat de Wm-vergunning haar geldigheid heeft verloren in werking blijft; Deze beschikking bekend te maken op 23 juni 2009. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 1 beschikking revisievergunning Wm

II. DE AANVRAAG II.A. Beschrijving van de aanvraag Op 13 februari 2009 hebben wij een aanvraag van Kijlstra BV ontvangen voor een de gehele inrichting omvattende vergunning krachtens de Wet milieubeheer (Wm) in verband met een verandering (in de werking) van de inrichting waarvoor al eerder een Wm-vergunning werd verleend (artikel 8.4 lid 1, juncto 8.1, lid 1 onder b van de Wm, juncto Bijlage 1 van Activiteitenbesluit). De Wm-vergunning wordt gevraagd voor onbepaalde tijd. II.B. Beschrijving van de inrichting De inrichting is gelegen aan De Limiet 23 te Vianen, kadastraal bekend onder Vianen, sectie D, nummer 2184. Het op het terrein van de inrichting aanwezige magazijn voor de opslag van kunststof onderdelen, hetgeen onderdeel is van het zusterbedrijf RBM, maakt ook deel uit van de inrichting. De aanvraag voorziet in de volgende hoofdactiviteiten, zoals omschreven in hoofdstuk 4 van de aanvraag: - aanvoer en opslag van grond- en hulpstoffen; - vervaardiging van betonmortel voor intern en extern gebruik; - productie van betonwaren met als nevenactiviteit het met een mobiele breker breken van afgekeurd beton en betonresten van zagen en boren; - productie van wapening voor de kern van putten; - verlijmen van hoekverdraaiingen aan putten; - opslag en afvoer van eindproduct; - overslag en opslag van zand en grind. Op grond van categorie 11.3.c sub 2 en 3 van bijlage 1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) zijn wij bevoegd gezag voor de inrichting. II.C. Aanleiding voor het indienen van de aanvraag Door een groot aantal wijzigingen op het terrein en in de productie is er gekozen om een nieuwe, de gehele inrichting omvattende, revisievergunning aan te vragen. Er worden gebouwen gesloopt en andere uitgebreid en er wordt een nieuwe betoncentrale geplaatst. II.D. Locatie van de inrichting en het bestemmingsplan De inrichting ligt op een gezoneerd industrieterrein. De meest nabijgelegen woning ligt op een afstand van minder dan 50 meter. De aanvraag voorziet in het vervaardigen van betonmortel en betonwaren. In het ter plaatse geldende bestemmingsplan, is het terrein van de inrichting bestemd voor industrie. De aangevraagde activiteiten zijn hiermee niet in strijd. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 2 beschikking revisievergunning Wm

II.E. Huidige vergunningsituatie De huidige vergunningsituatie omvat de volgende vergunning: Soort Datum Nummer Bevoegd gezag revisievergunning 5 januari 2000 DWM/182977 Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland Per 1 januari 2002 zijn voor de gemeente Vianen de provinciegrenzen gewijzigd en als gevolg daarvan is het bevoegd gezag overgegaan van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland naar Gedeputeerde Staten van Utrecht. III. PROCEDURE VAN DE AANVRAAG OM MILIEUVERGUNNING III.A. De aanvraag Ontvangst van de aanvraag Met betrekking tot het verzoek is de procedure ingevolge afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. De aanvraag is door ons op 13 februari 2009 ontvangen is en is door ons ter informatie op 16 februari 2009 toegezonden aan betrokken bestuursorganen te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vianen; b. de Regionale inspecteur VROM-Inspectie Regio Noord-West te Haarlem; c. het Waterschap Rivierenland, Afdeling Vergunningen, te Tiel. Aanvullende gegevens gevraagd In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 5 maart 2009 in de gelegenheid gesteld om tot 9 mei 2009 de aanvraag aan te vullen. Deze gegevens hebben wij op 10 maart 2009 ontvangen. De termijn voor het geven van de beschikking wordt opgeschort met de periode die de aanvrager nodig heeft om de aanvraag aan te vullen of wordt opgeschort tot de dag waarop de door ons gestelde termijn voor aanvulling ongebruikt is verstreken (artikel 4:15 van de Awb). De aanvulling betreft enkele verduidelijkingen. In dit geval is de termijn voor het nemen van de beschikking opgeschort met 5 dagen. III.B. Coördinatie Wm-vergunning en bouwvergunning De gevraagde Wm-vergunning treedt in zijn geheel niet in werking zolang de aangevraagde bouwvergunning, die vereist is voor (een onderdeel van) het initiatief, niet is verleend (artikel 20.8 van de Wm). III.C. Coördinatie Wm-vergunning en Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo-vergunning) Voor de aangevraagde activiteiten is geen Wvo-vergunning nodig. Coördinatie van de Wmvergunning met een Wvo-vergunning is in dit geval dus niet aan de orde. III.D. Terinzagelegging Wij hebben de beschikking ter inzage gelegd op 23 juni 2009. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 3 beschikking revisievergunning Wm

IV. GROENE WETTEN IV.A. Habitatrichtlijn (HR) De Habitatrichtlijn heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten (artikel 2, lid 1 van de Habitatrichtlijn). De richtlijn kent een tweeledig beschermingsregime: - gebiedsbescherming; - soortenbescherming. Voor soortenbescherming geldt dat deze primair aan de orde dient te komen in het kader van de beoordeling of een ontheffing krachtens de Flora- en faunawet is vereist en kan worden verleend. Binnen de provincie Utrecht zijn de volgende gebieden aangewezen als HR-gebied: Botshol, nabij Abcoude; Kolland en Overlangbroek, nabij Wijk bij Duurstede; Amerongse Bovenpolder, nabij Amerongen; Groot Zandbrink, nabij Leusden. De inrichting is niet gelegen in of nabij een habitatrichtlijn gebied. Het dichtstbijzijnde Habitatrichtlijngebied 'Zouweboezem' (provincie Zuid-Holland) is gelegen op een afstand van 6 kilometer. Op deze afstand zijn er geen effecten van de inrichting op het Habitatrichtlijngebied te verwachten. Een verdere beoordeling op grond van de Habitatrichtlijn is niet noodzakelijk. IV.B. Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op gebiedsbescherming, en de Vogelrichtlijn is volledig in deze wet geïmplementeerd. De activiteit vindt niet plaats in of in de nabijheid van een beschermd natuurmonument en/of een Natura 2000-gebied als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Er is dan ook geen sprake van een vergunningplicht ingevolge de Natuurbeschermingswet. IV.C. Flora- en faunawet De Flora- en faunawet heeft betrekking op bescherming van individuele plant- en diersoorten. In de Flora- en faunawet is een verbod opgenomen tot het beschadigen, doden, vernielen, verontrusten en/of verstoren van beschermde plant- en diersoorten dan wel het beschadigen, vernielen en/of verstoren van de nesten, holen, voortplanting- en rustplaatsen van beschermende diersoorten. Dit houdt in dat als de oprichting of het in werking zijn van een vergunningplichtige inrichting leidt tot negatieve effecten op (voortplantings-, rust- en verblijfplaatsen van) beschermde soorten, ontheffing op grond van de Flora- en faunawet aangevraagd moet worden. Als het gaat om minder kwetsbare dier- of plantensoorten geldt op voorhand een vrijstelling van deze ontheffingsplicht. Hierbij geldt dan wel als eis dat gewerkt wordt volgens een door de Minister van Landbouw Natuur en Voedselveiligheid goedgekeurde gedragscode. Een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is niet benodigd. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 4 beschikking revisievergunning Wm

V. ARTIKEL 8.8 TOT EN MET 8.11 WET MILIEUBEHEER V.A. Algemeen De artikelen 8.8 tot en met 8.11 van de Wm omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna geven wij aan hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Hierbij beperken wij ons tot die onderdelen van het toetsingskader, die ook werkelijk op onze beslissing van invloed zijn. V.B. IPPC-richtlijn/Best beschikbare technieken Algemeen Richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging - hierna: de IPPC-richtlijn - verplicht het bevoegd gezag een milieuvergunning op te stellen, die voldoet aan de in deze richtlijn geformuleerde eisen voor nieuwe en bestaande installaties. De IPPC-Richtlijn is van toepassing op installaties/activiteiten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. In de beoordeling van de milieugevolgen wordt de aanvraag getoetst aan de in de IPPC-richtlijn geformuleerde eisen. Dit betekent onder andere dat door de inrichting alle passende preventieve maatregelen (moeten) worden getroffen om verontreiniging van bodem, water en lucht te voorkomen dan wel te beperken door toepassing van de Beste beschikbare technieken (BBT), met inbegrip van maatregelen betreffende afvalpreventie en energiebesparing om aldus een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te waarborgen. Voor de beoordeling van de aanvraag worden zogenoemde BAT Reference Documents (= BREF's) opgesteld. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen zogenaamde verticale BREF's - deze zijn branche gebonden - en zogenaamde horizontale BREF's die branche overstijgend zijn. Voor een aantal activiteiten zijn deze BREF's in definitieve vorm en moeten dan ook worden toegepast bij de vergunningverlening. Blijkens jurisprudentie behoren wij ook de eindconcept-bref's en BREF's die nog niet zijn opgenomen in tabel 1 te betrekken bij de besluitvorming. Deze moeten immers worden beschouwd als documenten die een beschrijving bevatten van vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd. De aangevraagde activiteiten worden niet genoemd in bijlage I van de IPPC-richtlijn. Beste beschikbare technieken Ingevolge artikel 8.11, lid 3, van de Wm dienen in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften te worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast. Wij hebben echter aan de hand van bestaande literatuur, de in de Regeling aanwijzing BBTdocumenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning de beste beschikbare technieken voorgeschreven. Met betrekking tot de aspecten voor de bepaling van de beste beschikbare technieken als genoemd in artikel 5a.1, lid 1 onder a tot en met k, van het Ivb merken wij het volgende op: Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 5 beschikking revisievergunning Wm

a. Toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken Er komen weinig afvalstoffen vrij. De productie-uitval wordt opnieuw ingezet als grondstof. Overige vrijkomende afvalstoffen worden afgevoerd naar erkende verwerkers. b. Toepassing van minder gevaarlijke stoffen Er wordt gebruik gemaakt van plantaardige ontkistingsolie. Overige opslagen van gevaarlijke stoffen voldoen aan de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15 (PGS 15) of Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 30 (PGS 30) en aan de systematiek van de NRB. c. Ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen De productie-uitval wordt opnieuw ingezet als grondstof in de eigen productie. Overige afval wordt gebruikt als grondstof door een erkende verwerker. d. Vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd en de ontwikkeling daarvan Binnen de inrichting worden de actueel geldende technieken voor de branche toegepast. e. Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis Hieraan wordt voortdurend aandacht aangeschonken binnen het bedrijf en de branchevereniging. f. Aard, effecten en omvang van de betrokken emissies De getroffen maatregelen ter voorkoming van emissies worden beschreven in hoofdstuk 8 van de aanvraag. g. Data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen De nieuwe betoncentrale wordt gebouwd volgens de meest actuele technieken die bekend zijn bij de branchevereniging. De wijzigingen die dienen plaats te vinden, gebeuren binnen 3 jaar na afgifte van de vergunning. h. De tijd die nodig is om betere technieken toe te passen Momenteel worden de best beschikbare technieken toegepast. i. Het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energieefficiëntie Door toepassing van zelfverdichtend beton wordt er al minder water gebruikt. Vanwege de grote verandering in de bedrijfsvoering en in het gebruik van water en energie wordt er een uitgebreid energie- en waterbesparingplan opgesteld uitgaande van de recente verbruiksgegevens. j. Noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken Ter beperking van geluid- en stofemissies zijn er maatregelen getroffen volgens de NeR en de Handleiding industrielawaai. k. Noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken Er zijn maatregelen getroffen tegen emissies naar lucht en bodem en ter voorkoming van explosies zijn de cementsilo s geaard tegen opbouw van statische elektriciteit. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 6 beschikking revisievergunning Wm

V.C. Algemene maatregelen van bestuur Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) In artikel 8.1, lid 2, van de Wm is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën inrichtingen worden aangewezen waarvoor een vergunningplicht geldt. (In bijlage 1 bij het Activiteitenbesluit is een lijst met vergunningplichtige inrichtingen opgenomen, waarvoor de algemene regels gedeeltelijk van toepassing kunnen zijn.) Voor deze inrichtingen moet een Wm-vergunning worden verleend. In artikel 8.1, lid 1, van de Wm is bepaald dat op inrichtingen, waar een installatie aanwezig is als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (gpbv-installatie), de algemene regels niet van toepassing zijn. In artikel 1.4 van het Activiteitenbesluit wordt onderscheid gemaakt in een drietal typen inrichtingen te weten type A, B en C. Type A- en type B- inrichtingen vallen geheel onder de algemene regels en hebben geen vergunning (meer) nodig. Voor type C-inrichtingen blijft de vergunningplicht bestaan. Daarnaast is in artikel 1.4, lid 3, van het Activiteitenbesluit bepaald dat een beperkt aantal, in het Activiteitenbesluit genoemde activiteiten, ook van toepassing is op vergunningplichtige inrichtingen. Door vergunningplichtige inrichtingen moet voor deze activiteiten worden voldaan aan de regels, zoals gesteld in het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende ministeriële regeling. De voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit zijn direct werkend en mogen dan ook niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. Ingevolge artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit dient voorafgaand aan het uitvoeren van deze activiteiten een melding bij het bevoegd gezag te worden ingediend. Onderhavige inrichting wordt genoemd in bijlage 1 van het Activiteitenbesluit en is dan ook vergunningplichtig. Door ons is voorts vastgesteld dat voor de volgende activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden algemene regels van het Activiteitenbesluit, van toepassing zijn: paragraaf 3.1.3 Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening; paragraaf 3.1.4 Lozen van huishoudelijk afvalwater. Voor deze activiteiten zijn in deze vergunning geen voorschriften opgenomen. De bovengenoemde activiteiten zijn in de aanvraag vermeld. Ingevolge artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit dient voor deze activiteiten een melding ingediend te worden. De informatie uit de aanvraag hebben wij aangemerkt als de melding. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 7 beschikking revisievergunning Wm

VI. LUCHT VI.A. Het wettelijke kader voor de bescherming van de lucht In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen en regels gesteld ten aanzien van de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit. Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen wij vergunning verlenen, indien de concentratie in de buitenlucht van de in bijlage 2 van de Wm genoemde luchtverontreinigende stoffen (inclusief eventuele locale bronnen in de omgeving van de inrichting) vermeerderd met de immissie ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting (inclusief voertuigbewegingen van en naar de inrichting) lager is dan de grenswaarden, zoals vermeld in Bijlage 2 van de Wm. In deze bijlage zijn grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof, PM 10 ), lood, koolmonoxide en benzeen gesteld. Tevens zijn in deze bijlage richtwaarden voor ozon en voor arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen, gedefinieerd als het totale gehalte in de PM 10 fractie, gegeven. Indien één of meer grenswaarden (dreigen te) worden overschreden, dan dient te worden bepaald of de bijdrage van de inrichting aan de concentratie in de buitenlucht groter is dan 1% van de grenswaarden zoals genoemd in Bijlage 2 van de Wm. Uitgezonderd van deze toetsing zijn de gevallen waarin de bijdrage van de aangevraagde activiteiten leiden tot een per saldo verbetering van de luchtkwaliteit. De toets, of aan artikel 5.16 van de Wm wordt voldaan, wordt uitgevoerd nadat de emissies voor zover mogelijk zijn beperkt overeenkomstig de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) en BREF's met de beste beschikbare technieken. De emissies naar de lucht ten gevolge van de aangevraagde activiteiten beoordelen wij volgens de systematiek van de NeR. Deze richtlijn, die de beste beschikbare technieken (BBT) voor het beperken van emissies naar de buitenlucht beschrijft, passen wij toe als toetsingskader voor de beoordeling en regulering van luchtemissies. De NeR heeft tot doel om de milieuvergunningen in Nederland te harmoniseren waar het gaat om eisen aan de emissies naar de lucht. Hierbij is de stand der techniek het uitgangspunt voor het vaststellen van de emissie-eisen en de daarbijbehorende voorzieningen. De NeR is een belangrijke bron van informatie voor de praktische invulling van de BBT. De NeR is tot stand gekomen binnen een samenwerkingsverband van overheden en bedrijfsleven. De meest recente versie van de NeR dateert van september 2005. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de lucht Er kunnen stofemissies optreden tijdens laden en lossen van cement en zand, door breken van puin en door opwaaien van stof. VI.B. De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de lucht De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de lucht zijn: - regelmatig vegen van het terrein; - eventueel besproeien van het terrein; - stoffilters op de silo s; - watergekoeld zagen en boren van de betonwaren; - besproeien met water tijdens het puinbreken. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 8 beschikking revisievergunning Wm

VI.C. Grof- en fijn stof verspreiding Puntbronnen De aangevraagde emissies zijn getoetst aan de NeR. In paragraaf 3.2 worden maxima gesteld aan deze emissies. De aangevraagde emissies uit puntbronnen voldoen aan de grenswaarden van de NeR. Oppervlaktebronnen (opgeslagen in de buitenlucht) Ter voorkoming van negatieve beïnvloeding van het milieu door verspreiding van de binnen de inrichting opgeslagen of toegepaste materialen zijn aan deze vergunning voorschriften verbonden met als doel de verspreiding van deze stoffen in voldoende mate te beperken. Als er ondanks de getroffen maatregelen uit de NeR toch stofverspreiding plaatsvindt, dan mag zich op twee meter of meer vanaf de bron geen visueel waarneembare stofvorming voordoen. Dit uitgangspunt is een concretisering van de NeR, waarin als stelregel wordt gehanteerd dat geen direct bij de bron visueel waarneembare stofverspreiding mag optreden. Wij hebben het begrip 'direct bij de bron' uitgedrukt in een afstand van twee meter om handhavend te kunnen optreden bij visueel waarneembare stofverspreiding. Bij een visueel waarneembare stofvorming over een afstand van twee meter of meer vanaf de bron moet voor het verspreiden van met name de fijne fractie van de stof buiten de inrichting worden gevreesd. VI.D. Toetsing aan Bijlage 2 van de Wet milieubeheer De grenswaarden voor de luchtkwaliteit uit Bijlage 2 van de Wm, betreffende de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen in de lucht worden door ons als toetsingscriterium gehanteerd. De grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan dat, in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu in zijn geheel, niet mogen worden overschreden. In beginsel dienen ter beperking van de emissies de beste beschikbare technieken te zijn toegepast. Worden desondanks overschrijdingen van de grenswaarden verwacht en er is sprake van een in betekende mate bijdrage van de inrichting, dan moet worden gezocht naar aanvullende eisen of alternatieven, waardoor de bijdrage van de inrichting per saldo niet groter wordt dan voor het te nemen besluit voor de vergunningverlening. Alleen ten aanzien van de stoffen die genoemd zijn in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer en waarvan te verwachten is dat deze stoffen door de inrichting in betekenende mate worden uitgestoten is het noodzakelijk dat een onderzoek wordt verricht naar de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit door het in werking zijn van de inrichting. In de nabije omgeving van de inrichting hebben wij de achtergrondconcentratie voor PM10 en stikstofdioxide bepaald. De meest recente informatie betreft referentiejaar 2007. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 9 beschikking revisievergunning Wm

De door ons vastgestelde achtergrondconcentraties: Stof Norm PM10 Jaargemiddelde concentratie PM10 aantal overschrijdingsda gen per jaar van 50 µg/m3 24- uursgemiddelde waarde NO2 jaargemiddelde concentratie Grenswaarde zoals genoemd in bijlage 2 van de Wm locatie Concentratie op en/of aantal dagen = 40 µg/m3 21,1 µg/m3 (2009) 20,4 µg/m3 (2010) 19,2 µg/m3 (2015) 35 dagen 12 dagen (2009) 11 dagen (2010) 8 dagen (2015) 40 µg/m3 25,9 µg/m3 (2009) 24,9 µg/m3 (2010) 20,6 µg/m3 (2015) place) Hier aangeven welke locatie wordt bedoeld (inrichtingsgrens of worst (*) De achtergrondconcentratie in g/m3 is de som van de waarde van de Generieke Concentratie Nederland (GCN, een jaargemiddeld cijfer bepaalt door het RIVM) en de gecorrigeerde lokale bijdragen van bijvoorbeeld wegen en/of grote bronnen indien aanwezig. De maatgevende locatie van deze waarde bevindt zich op de plek waar deze maximaal is (worst place). VI.E. Conclusie overweging aangaande de emissies naar de lucht Door het toepassen van beste beschikbare technieken, zoals in de NeR beschreven, worden emissies naar de lucht in voldoende mate beperkt. Aan deze vergunning zijn ter borging voorschriften verbonden die tot dit doel zullen leiden. De eventuele nadelige gevolgen van de maatregelen en voorzieningen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en de kwaliteit van de bodem zijn in voldoende mate beperkt. Met betrekking tot uit de inrichting vrijkomende stoffen naar de buitenlucht ontstaat geen overschrijding van de grenswaarden, zoals gesteld in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer, omdat naar de aard van het bedrijf een overschrijding van de grenswaarde niet kan worden verwacht. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 10 beschikking revisievergunning Wm

VII. GEUR VII.A. Algemeen Het in de NeR omschreven algemene uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de BBT de kern van het nationale geurbeleid. In het landelijke geurbeleid is vastgelegd dat wij de uiteindelijke afweging maken waarbij wij rekening houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Het geurbeleid bestaat uit de volgende uitgangspunten: a. als er geen hinder of kans op hinder is, zijn maatregelen niet nodig; b. als er wel hinder of kans op hinder is, worden maatregelen op basis van de BBT afgeleid; c. voor bepaalde branches is een toetsingskader voor geurhinder in een bijzondere regeling van de NeR opgenomen; d. de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. Voor het bepalen van het acceptabele hinderniveau geeft de NeR de hindersystematiek. Met behulp hiervan kan een situatie van geuroverlast worden beoordeeld. Toepassen van de hindersystematiek leidt tot een specifieke afweging voor een individuele situatie of tot het toepassen van een bijzondere regeling van de NeR. Beoordeling en conclusie Voor de inrichting zijn geen processen aangevraagd waarvan bekend is dat zij geurhinder veroorzaken. Er is geen bijzondere regeling van toepassing. Ter voorkoming van eventuele geuroverlast van activiteiten als gevolg van bijvoorbeeld gebrekkig onderhoud of verwaarlozing van een afvalstoffenopslag hebben wij een algemeen voorschrift aan deze vergunning verbonden dat optreden tegen overlast van geur mogelijk maakt. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 11 beschikking revisievergunning Wm

VIII. GELUID EN TRILLINGEN VIII.A. Geluid Het kader voor de bescherming tegen geluidhinder Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) De inrichting is gelegen op het geluidsgezoneerde terrein De Hagen / De Biezen te Vianen. Op grond van de Wet geluidhinder is rondom dit industrieterrein een geluidszone vastgesteld. Ingevolge artikel 8.8 van Wet milieubeheer dient bij de beoordeling van de door de inrichting veroorzaakte geluidsniveaus de zone in acht te worden genomen en moet de benodigde geluidruimte worden getoetst aan de grenswaarden ter plaatse van de binnen de zone gelegen woningen. De inrichting moet op een zodanige wijze geluidruimte vergund krijgen dat de zone en de betreffende grenswaarden niet worden overschreden. Maximale geluidniveaus (LAmax) De maximale geluidniveaus werden in het verleden getoetst aan de grenswaarden in de Circulaire Industrielawaai uit 1979. Deze circulaire is in 1998 vervangen door de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening d.d. 21 oktober 1998. In voornoemde handreiking is in paragraaf 1.5 een overgangssituatie beschreven, namelijk: Zolang een gemeente nog geen beleid voor industrielawaai heeft vastgesteld, kan er nog niet van de hoofdstukken 2 en 3 inzake de gemeentelijke nota industrielawaai en de grenswaarden gebruik worden gemaakt. Wat betreft de grenswaarden voor de geluidnormering bij de Wmvergunningverlening moet dan nog gebruik worden gemaakt van de normstellingsystematiek zoals die in de Circulaire Industrielawaai was opgenomen. Deze systematiek is nu geactualiseerd opgenomen in hoofdstuk 4 van de voornoemde handreiking. In dit geval heeft de betreffende gemeente geen beleid inzake industrielawaai vastgesteld, daarom toetsen wij aan de normstelling in hoofdstuk 4 van de Handreiking. In hoofdstuk 4 wordt niet expliciet op de systematiek conform de voormalige circulaire Industrielawaai voor maximale geluidniveaus ingegaan. Daarom sluiten wij aan bij de grenswaarden zoals in hoofdstuk 3 van de Handreiking zijn opgenomen in relatie tot de gemeentelijke nota industrielawaai. Hierbij wordt, evenals in de Circulaire Industrielawaai, aangegeven dat er gestreefd dient te worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus die meer dan 10 db boven het aanwezige equivalente geluidsniveau uitkomen. In die gevallen waarin niet aan de grenswaarden kan worden voldaan wordt sterk aanbevolen dat de maximale geluidniveaus beperkt blijven tot maximaal 70 db(a) in de dagperiode, 65 db(a) in de avondperiode en 60 db(a) in de nachtperiode. Verkeersaantrekkende werking De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het verkeer op de openbare weg op of buiten het gezoneerd industrieterrein niet hoeft te worden getoetst omdat hierdoor het speciale regime en vergunningstelsel voor bedrijven op een gezoneerd industrieterrein wordt doorkruist. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 12 beschikking revisievergunning Wm

De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor geluidhinder De dagelijkse geluiduitstraling die vanuit de inrichting optreedt, wordt vooral veroorzaakt door: - een insteekhaven met mobiele kraan ten behoeve van aanvoer van grondstoffen; - een gewijzigde nieuwe betonmortelcentrale; - productiehal (1) waar de ronde putten, de duikers en de hoekverdraaiingen worden gemaakt; - productiehal (2) waar de vierkante putten met opzetkegels worden gemaakt; - mobiele bronnen (kraan, heftrucks, mixerwagens, karren en bulkvrachtwagens); - zagen en boren; - puinbreker ( incidentele bedrijfssituatie maximaal 6 maal per jaar). Uitgaande van de in de aanvraag beschreven activiteiten heeft het bureau SIGHT-adviseurs voor milieu en landschap op 5 februari 2009 een akoestisch rapport opgesteld. Dit rapport maakt deel uit van de aanvraag. De te verwachten ontwikkelingen Er zijn geen redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen. De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen geluidhinder De volgende maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen geluidhinder zijn in de aanvraag opgenomen en maken dus onderdeel uit van de vergunning: - het niet op dezelfde dag lossen van een schip met zand of grind en een cementschip; - het aanschaffen van een stillere mobiele kraan met een bronsterkte van maximaal 104 db(a); - de betonmortelcentrale zodanig bouwen dat de mixerwagens inpandig worden gevuld en waarbij de rijopeningen richting de Limiet (zuidoost zijde) geprojecteerd zijn; - het plaatsen van een scherm van putten aan de zuidzijde van de inrichting langs de terreingrens; - het niet inzetten van dieselheftrucks op de tasvelden langs het water in de nachtperiode dan wel vol zetten tasveld met putten; - het niet in werking stellen van de kraanbaan in de nacht periode; - het plaatsen van schermen bij BMC en twee extra schermen van putten midden op het terrein. - het toepassen van een compensatiedemper op de bak van de kraan zodat wordt voorkomen dat de bak over de bodem schraapt. Het is niet mogelijk om de maximale geluidpieken die optreden als de bak van de kraan de wand van het schip raakt te voorkomen dan wel middels maatregelen te reduceren. Deze beperkbare maximale geluidniveaus worden dan ook uitgesloten van beoordeling in de dagperiode. Bijzondere situaties De aanvrager vraagt tevens vergunning voor een incidentele afwijking van de representatieve bedrijfssituatie. Een situatie die zich maximaal 6 maal per jaar voordoet. Het betreft het gebruik van mobiele puinbreker gedurende 6 keer per jaar gedurende 10 uur in de dagperiode. Hierdoor zal een verhoogde geluidproductie plaatsvinden. Gelet op de in het akoestische rapport berekende geluidsbelastingen en de frequentie waarmee deze incidentele afwijking van de representatieve bedrijfssituatie zich voordoet, zullen wij deze toestaan. De geluidgrenswaarden met betrekking tot deze situatie zijn opgenomen in een voorschrift. Uiteraard dient te worden voldaan aan de in de aanvraag omschreven geluidsgrenswaarden (voor de niet-representatieve bedrijfssituatie) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. De data en tijdsduur waarin bijzondere situaties optreden dienen in het milieulogboek te worden geregistreerd. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 13 beschikking revisievergunning Wm

Beoordeling en conclusie Het bij de aanvraag gevoegde akoestisch rapport hebben wij beoordeeld. Met de uitgangspunten en de resultaten van dit rapport kunnen wij instemmen. Uit het akoestische rapport blijkt dat de zone niet wordt gefrustreerd en de inrichting na het nemen van maatregelen in een representatieve bedrijfssituatie kan voldoen aan de normstelling zoals hiervoor is genoemd. Door de milieudienst Zuid-Oost Utrecht is een zonetoets uitgevoerd. Door middel van een e-mailbericht heeft de milieudienst laten weten dat er op alle zonebewakingspunten geen overschrijding plaatsvindt rondom het industrieterrein De Hagen De Biezen. De geluidgrenswaarden zijn opgenomen in de voorschriften. VIII.B. Trillingen Door gebruik te maken van zelfverdichtend beton is het gebruik van triltafels overbodig en verminderen dus ook de trillingen. Gezien de aard van de activiteiten en de afstand tot de dichtstbijzijnde trillingsgevoelige bestemmingen is trillingshinder niet te verwachten. Een onderzoek naar trillingen achten wij daarom niet nodig. Ook achten wij het daarom niet nodig hierover voorschriften op te nemen. IX. BODEM IX.A. Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd. De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming t.b.v. calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel. IX.B. De potentieel bodembedreigende activiteiten Binnen de inrichting vinden de volgende potentieel bodembedreigende activiteiten plaats: - de opslag van oliën, diesel en petroleum; - de opslag van thinner en remvloeistof; - de opslag van lijmen, toeslagstoffen, hulpstoffen (plastificeerders) en ontkistingsolie. Bij de aanvraag is een bodemrisicodocument gevoegd. In dit document zijn van alle bodembedreigende activiteiten de emissiescore en de eindemissiescore bepaald aan de hand van de NRB-systematiek. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 14 beschikking revisievergunning Wm

IX.C. De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de bodem In de aanvraag zijn de volgende maatregelen en voorzieningen opgenomen om bodemverontreiniging te voorkomen: - er staan opvangbakken onder de opslag van, hulpstoffen (plastificeerders), oliën, diesel en petroleum; - thinner en remvloeistof zijn opgeslagen in een stalen kast en de opslag is voorzien van een lekbak; - de vloeren van de opslagen zijn vloeistofkerend uitgevoerd en worden regelmatig visueel geïnspecteerd; - er zijn absorptiekorrels aanwezig om kleine lekkages op te ruimen; - voor calamiteitenopvang wordt een pompputje of opvanggoot in de ruimte van de doseerinstallatie gecreëerd (vloeistofkerend), met daarin een klokpomp, die in geval van een lekkage van een IBC, de gelekte inhoud uit de calamiteitenput of goot overpompt in een lege IBC; - bij het in gebruik zijn van de doseerinstallatie tijdens werktijd wordt er door deskundig personeel regelmatig toezicht gehouden op een goede gang van zaken; - het personeel is geïnstrueerd hoe gehandeld moet worden in geval van lekkage van bodembedreigende stoffen. In het bij de aanvraag gevoegde bodemrisicodocument zijn de maatregelen en voorzieningen ter voorkoming van bodemverontreiniging beschreven. IX.D. Beoordeling en conclusie Wij hebben het bij de aanvraag gevoegde bodemrisicodocument beoordeeld en stemmen in met de opzet, de uitgangspunten en de resultaten. Uit het document blijkt dat voor alle bodembedreigende locaties het verwaarloosbaar bodemrisico wordt behaald. IX.E. Bodembelastingonderzoek Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een belasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd bodembelastingonderzoek noodzakelijk. Het bodembelastingonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de daar gebruikte stoffen. Bodembelastingonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatie bodemonderzoek na het beëindigen van de betreffende activiteit. Het nulsituatie onderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: - de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de locale grondwaterstroming; - de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; - de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties. De door middel van nulsituatie onderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiteiten bodembelasting heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 15 beschikking revisievergunning Wm

Voor de inrichting zijn zoals in de aanvraag staat vermeld bodemonderzoeken in het jaar 2004 uitgevoerd namelijk het Nulsituatieonderzoek Bonna Vianen (13/99044923/SJH van 14 januari 2004). De voor dit onderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling bodemkwaliteit zijn uitgevoerd door Grontmij. Dit is een erkende instantie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Deze onderzoeken van 2004 geven ons geen goede nulsituatie en daarom wordt in de voorschriften om een actualisatie binnen een gestelde termijn gevraagd. X. AFVALWATER X.A. Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van afvalwater De aangevraagde activiteiten zijn niet Wvo-vergunningplichtig. Dit houdt in dat in de Wmbeschikking naast voorschriften ter bescherming van de doelmatige werking van het gemeentelijk riool en het verwijderen van slib uit dit riool, tevens voorschriften voor de doelmatige werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het Waterschap Rivierenland en het oppervlaktewater waarop deze rioolwaterzuiveringsinstallatie haar effluent loost, opgenomen dienen te worden. Op de lozing van afvalwater op een openbaar riool is de "Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer" van toepassing. In het kader van deze regeling dienen voorschriften opgenomen te worden die gericht zijn op de kwaliteit van het te lozen bedrijfsafvalwater. Ten behoeve van een effectieve handhaving zijn in deze beschikking de bovengenoemde voorschriften aangevuld met een aantal voorschriften met betrekking tot de aanwezigheid van een controleput en, ter bescherming van het openbaar riool, parameters die bepalend zijn voor de corrosieve eigenschappen van het afvalwater. Ter bescherming van het openbaar riool zijn in de aanvraag een bezinkput en meetput voorzien. X.B. Beoordeling en conclusie De in de aanvraag vermelde maatregelen en voorzieningen ter beperking van de lozing van afvalstoffen, verontreinigende en schadelijke stoffen, komen overeen met de maatregelen die genoemd zijn in het door ons gehanteerde branchedocument voor de betonmortel- en betonproducten industrie. Hierin wordt het convenant Werkboek Milieumaatregelen betonmortel- en betonproductenindustrie als uitgangspunt genomen. De van toepassing zijnde, in het Werkboek genoemde voorschriften zijn aan deze beschikking verbonden. Tevens zijn de voorschriften voortvloeiend uit de Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer opgenomen. Ten behoeve van het lozen van hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening en het lozen van huishoudelijk afvalwater zijn geen voorschriften aan deze vergunning verbonden. Voldaan moet worden aan hetgeen bepaald is in artikel 3.3, 3.4 en 3.5 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Wij achten deze situatie vergunbaar. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 16 beschikking revisievergunning Wm

XI. ENERGIE XI.A. Energieverbruik Het kader voor het beoordelen van energie in de milieuvergunning Aanvrager wordt tot de middelgrote energiegebruikende industrie gerekend. Daaronder vallen alle bedrijven met een jaarlijks energiegebruik van ongeveer 0,1PJ tot 0,5 PJ. Voor deze industrie zijn in het landelijk milieubeleid doelstellingen voor energiebesparing vastgelegd in het convenant Meerjarenafspraak Energie-efficiency 2001-2012 (MJA-2), dat op 6 december 2001 is ondertekend door de ministers van EZ, LNV en VROM, het Interprovinciaal Overleg, de VNG, diverse betrokken Brancheorganisaties en Productschappen. De doelstellingen zijn gebaseerd op het idee dat de middelgrote energiegebruikende industrie, alle kosteneffectieve maatregelen treft waarbij het rendement ten minste 15% bedraagt (terugverdientijd tot en met 5 jaar). Beoordeling en conclusie Uit de aanvraag blijkt dat de jaarlijkse energiekosten van aanvrager meer dan 45.000 bedragen. De aanvrager is echter niet toegetreden tot een Meerjarenafspraak voor verbetering van de energie-efficiency. Daarom zijn de Handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven" (Infomil, december 2005) en de Circulaire Energie in de milieuvergunning (InfoMil, oktober 1999) als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het aspect energie. De aanvrager heeft onvoldoende informatie (uitgebreid energiebesparingonderzoek) verstrekt omtrent de omvang van het energiegebruik, de wijze waarop energie wordt gebruikt alsmede de wijze waarop het energiegebruik wordt vastgesteld en geregistreerd. Om de redelijkheid van energiebesparende maatregelen af te wegen wordt uitgegaan van een terugverdientijd tot en met 5 jaar. De aanvrager gaat een uitgebreid energiebesparingplan uitvoeren uitgaande van de recente verbruiksgegevens. Dit plan wordt ter afstemming van de inhoud en van de uitvoering van het energiebesparingplan voorgelegd aan het bevoegd gezag. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 17 beschikking revisievergunning Wm

XII. VERRUIMDE REIKWIJDTE XII.A. Preventie Een belangrijk onderdeel van de Wet milieubeheer is de 'verruimde reikwijdte'. Ter bescherming van het milieu is in de Wm gesteld dat een ieder er naar dient te streven de eventuele milieubelasting, die wordt veroorzaakt door zijn of haar activiteiten tot een minimum te beperken; dit met inzet van alle maatregelen die redelijkerwijs gevraagd kunnen worden. Op grond van de Wm moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu, hetgeen onder meer betekent dat de aspecten watergebruik en het verkeer van en naar de inrichting in de vergunning moeten worden meegenomen. In de Handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven; aanpak preventie in het kader van de Wet milieubeheer voor vervoer, water, afval en energie' worden handvaten gegeven voor uitvoering van de verruimde reikwijdte in vergunningverlening en handhaving. In deze beschikking zijn voornoemde aspecten, met inachtneming van de per aspect vastgestelde relevantiecriteria beoordeeld. Daarnaast hebben de provincies besloten om uitsluitend voor vervoer een aangepast relevantiecriterium te hanteren, te weten meer dan 500 werknemers en het niet aannemelijk zijn dat het bedrijf alle maatregelen getroffen heeft om de nadelige gevolgen voor het milieu ten gevolge van vervoer door medewerkers tegen te gaan. Uitgaande van de recente verbruiksgegevens, gaat het bedrijf een uitgebreid water- en energiebesparingplan uitvoeren. Dit plan wordt ter afstemming van de inhoud en van de uitvoering daarvan voorgelegd aan het bevoegd gezag. XIII. AFVALSTOFFEN XIII.A. Overwegingen voor primaire ontdoeners van afvalstoffen Preventie Preventie van afval is van belang om de hoeveelheid afval die moet worden verwijderd (zoals verbranden of storten) te beperken. De wijze waarop invulling kan worden gegeven aan preventie is beschreven in de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (Infomil, 2005). Deze handreiking is in De Regeling Aanwijzing BBT documenten aangewezen als Nederlands informatiedocument over BBT. Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 18 beschikking revisievergunning Wm

De totale hoeveelheid afval, dat binnen de inrichting vrijkomt, bedraagt 248 ton per jaar. De handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (Infomil, 2005) hanteert ondergrenzen die de relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt gesteld dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt. De totale hoeveelheid gevaarlijk en/of niet gevaarlijk afval ligt boven de gehanteerde ondergrenzen. Gelet op de hoeveelheden en het feit dat tot op heden nog geen besparingsmogelijkheden zijn onderzocht of afdoende preventiemaatregelen zijn genomen om de hoeveelheid afval terug te dringen, is aan deze vergunning een voorschrift verbonden tot het opstellen van een beperkt onderzoek. Afvalscheiding Het doel van afvalscheiding is het bereiken van producthergebruik, materiaalhergebruik of toepassing van afvalstoffen als brandstof. Gescheiden inzameling gevolgd door nuttige toepassing is in de meeste gevallen goedkoper dan het verwijderen van gemengde stromen. Het beleid voor afvalscheiding is uitgewerkt in de 'Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven' (infomil, 2005). Deze handreiking is in De Regeling Aanwijzing BBT documenten aangewezen als Nederlands informatiedocument over BBT. Uitgangspunt is dat bedrijven verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd. Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting afvalstoffen vrijkomen waarvan in de 'Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven' is aangegeven dat er omstandigheden kunnen zijn dat scheiding daarvan redelijkerwijs van een bedrijf kan worden gevergd. Op basis van het gestelde in de aanvraag achten wij het in voorliggende situatie daarom redelijk van vergunninghouder afvalscheiding te verlangen. Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting afvalstoffen in de volgende hoeveelheden afvalstoffen vrijkomen: 216 ton/j Puin, 6,6 ton/j hout, 2,4 ton/j papier/karton en 23 ton/j bedrijfsafval. In de 'Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven' is aangegeven dat voor deze hoeveelheden afvalstoffen die vrijkomen binnen een inrichting scheiding van die afvalstoffen kan worden verlangd. Wij achten het in de voorliggende situatie dan ook redelijk om afvalscheiding voor te schrijven voor de volgende afvalstoffen: - puin; - betonijzer; - papier/karton; - hout; - overig bedrijfsafval. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 19 beschikking revisievergunning Wm

XIV. OPSLAG GEVAARLIJKE EN/OF BRANDBARE (AFVAL)STOFFEN XIV.A. Algemeen Opslag gevaarlijke stoffen In de PGS 15 zijn richtlijnen opgenomen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. In de PGS 30 zijn richtlijnen opgenomen voor de opslag van vloeibare aardolieproducten in kleine installaties. Door toepassing van deze richtlijnen wordt een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu gerealiseerd. Gevolgen van aangevraagde opslagactiviteiten: Mogelijk gevaar in de directe omgeving van de opslaglocaties. Binnen de inrichting bevinden zich de volgende opslagen: - opslag van dieselolie; - opslag van ontkistingsolie; - opslag van remreiniger; - opslag van verf; - opslag van thinner; - opslag van diesel; - opslag van petroleum. Maatregelen en voorzieningen voor de opslag: De opslagen zijn voorzien van lekbakken en worden regelmatig gecontroleerd op lekken. Er is een absorptiemiddel in de directe omgeving aanwezig Beoordeling en conclusie: De opslagactiviteiten van de gevaarlijke stoffen voldoen aan de gestelde eisen in de PGS 15. De kleinschalige aflevering van diesel voldoet aan de gestelde eisen in de PGS 30. Om te garanderen dat de opslag plaatsvindt conform de BBT, schrijven wij maatregelen en voorzieningen uit de PGS 15 en de PGS 30 voor. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 20 beschikking revisievergunning Wm

XV. EXTERNE VEILIGHEID XV.A. Algemeen kader Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico's die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Maatregelen en voorzieningen ter beperking van de risico s Er worden geen grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen opgeslagen of gebruikt dan vermeld in de drempelwaardentabel. Ook bij ongewone voorvallen binnen dit bedrijf is niet te verwachten dat gevaarlijke stoffen vrijkomen. De opslagactiviteiten van de gevaarlijke stoffen dienen te voldoen aan de gestelde eisen in de PGS 15. De kleinschalige aflevering van diesel dient te voldoen aan de gestelde eisen in de PGS 30. Beoordeling en conclusie: Gelet op het bovenstaande is het aspect externe veiligheid voor de beoordeling van deze aanvraag niet relevant. XVI. METEN EN REGISTREREN XVI.A. Aan de vergunning zijn voorschriften verbonden, inhoudende de registratie van: a. de voorschriften en de plattegrondtekening behorende bij deze beschikking; b. de vermeldingen, rapporten, bewijzen, resultaten en/of bevindingen van de in deze vergunning voorgeschreven personen, inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoud en/of metingen; c. datum, tijdstip en alle van belang zijnde gegevens van voorgevallen incidenten die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van de genomen maatregelen; d. gegevens van alle af te voeren (delen van ) partijen afvalstoffen c.q. vrijgekomen fracties; e. het elektriciteit-, water- en gasverbruik van de inrichting. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 21 beschikking revisievergunning Wm

XVII. ARTIKEL 8.12b VAN DE WET MILIEUBEHEER XVII.A. Verspreiding verontreinigingen Ten behoeve van het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van door de inrichting veroorzaakte verontreinigingen over lange afstand of grensoverschrijdende verontreinigingen (artikel 8.12b, sub e, van de Wm) zijn in deze vergunning voorschriften opgenomen. XVII.B. Bijzondere bedrijfsomstandigheden Ten behoeve van het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu, die kunnen worden veroorzaakt door opstarten, lekken, storingen, korte stilleggingen, definitieve bedrijfsbeëindiging of andere bijzondere bedrijfsomstandigheden (artikel 8.12b, sub f, van de Wm) zijn in deze vergunning voorschriften opgenomen. XVII.C. Ongevallen Ten behoeve van het voorkomen dan wel zoveel mogelijk beperken van ongevallen (artikel 8.12b, sub g, van de Wm), zijn in deze vergunning voorschriften opgenomen. XVII.D. Bedrijfsbeëindiging Ten behoeve van het treffen van maatregelen om bij definitieve bedrijfsbeëindiging de nadelige gevolgen die de inrichting heeft veroorzaakt voor het terrein waarop zij was gevestigd, ongedaan te maken of te beperken voor zover dat nodig is om dat terrein weer geschikt te maken voor een volgende functie (artikel 8.12b, sub h van de Wm) zijn in hoofdstuk 12 voorschriften opgenomen. Deze voorschriften blijven gedurende vijf jaar nadat de Wm-vergunning haar geldigheid heeft verloren van kracht. XVIII. MILIEUZORG XVIII.A. Algemeen Wij hebben met het verbinden van voorschriften aan deze vergunning rekening gehouden met het ontbreken van het genoemde systeem en wel zodanig dat de combinatie van aanvraag en voorschriften het gemis van een dergelijk systeem compenseert zodat een gelijkwaardig niveau van milieubescherming wordt bereikt. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 22 beschikking revisievergunning Wm

XIX. REACTIES OP DE ONTWERP-BESCHIKKING XIX.A. Zienswijze Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag is, binnen de door de wet gestelde termijn, de volgende zienswijze naar voren gebracht: A. De zienswijze van de heer A.F. de Vor, woonachtig Hoogland 3, 3401 RP te IJsselstein, gemachtigde van mevr. M.C. Evers, woonachtig Panoven 21, 4133 NG te Vianen is, blijkens de poststempel op de envelop, op 25 mei 2009 per post bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn door ons ontvangen, namelijk op 26 mei 2009; B. De zienswijze van bureau Sight, postbus 52, 6670 AB te Zetten namens Kijlstra B.V., postbus 1, 4130 EA te Vianen is, blijkens de poststempel op de envelop, op 5 juni 2009 per post bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn door ons ontvangen, namelijk op 9 juni 2009. De zienswijzen zijn binnen de wettelijke termijn ingediend en wordt in behandeling genomen. A. Samenvatting zienswijze van Mevrouw M.C. Evers De zienswijze van mevrouw M.C. Evers luidt kort samengevat als volgt: Het vergunnen van de inzet van een mobiele breker De bezorgdheid van mevrouw Evers betreft hier voornamelijk het aan Kijlstra B.V. vergunnen van het met een mobiele breker mogen kraken van afgekeurd beton en betonresten van zagen en boren. Mevrouw Evers meent dat wij in onze beslissing dit proces hebben beschreven als een nevenactiviteit. Deze nevenactiviteit staat los van het productieproces, zijnde productie van betonwaren. Er is sprake van een afvalproduct welke op een bepaalde wijze afgevoerd of hergebruikt zou gaan worden. Het breken van (afval)beton is een activiteit op zich, welke hinderlijk geluid voor de omgeving teweeg zal doen brengen. Dat dit volgens de ontwerpbeschikking een incidentele activiteit zou zijn, doet hier niets aan af. Of hier wel sprake zou zijn van incidenteel, is nog maar de vraag. Hier is bij voorbaat al vastgesteld op het breken van afvalbeton gedurende 6 keer per jaar van 10 uur per dag. Het begrip incidenteel is hiermee dan ook niet aan de orde. Incidenteel wil zeggen een gebeurtenis die 1 keer of hooguit 2 keer plaats zou kunnen vinden, welke tevens niet te voorzien zou zijn te noemen. Nu het wel bekend is dat er, 6 keer per jaar van 10 uur per dag dus 60 uur per jaar en 216 ton puin, de verwerking hiervan geluidsoverlast teweeg zal brengen, is dit niet incidenteel. Wat het niveau van de geluidoverlast zal kunnen zijn, is onzeker. Bij voorbaat is mevrouw Evers van mening dat wij de hinder voor de woonomgeving in de vorm van maatregelen dient tegen te gaan. Als maatregel ziet men dat het kraken van afval beton binnen de fabriekshal plaats zou moeten vinden. In een ander geval zou het kraken van afvalbeton op een geconcentreerd punt van het bedrijfsterrein plaats moeten doen vinden, gedacht wordt hier vlak bij de ingang van het fabrieksterrein aan de weg De Limiet 23. Geluid en trillingen Het lange tijdsgemiddelde beoordelingsniveau. Er zijn geen omschrijvingen beoordelingspunten bij een beoordelingshoogte van 5 meter aanwezig (woningen binnen de zone), voor wat betreft de woningen Panoven 21-23 en 25 in de zone ZG039. Hiermee is de ontwerpbeschikking niet volledig, met andere woorden: deze woningen zijn niet mee genomen in de beslissing tot vergunningverlening. Er dienen dan ook eerst beoordelingspunten te komen betreffende de hier bovengenoemde woningen, voordat er een definitieve vergunning wordt verleend. Nu is niet duidelijk wat in een bepaalde periode voor deze woningen het aantal db(a) zou mogen zijn. Hierin dient dan ook eerst duidelijkheid in te worden gegeven. Gelet op het geluidgevoelige karakter van deze woningen, waarbij andere geluidnormen gelden dan voor stenen woningen, dient dan ook eerst het maximale geluidsniveau vastgesteld te worden, ofwel dit in de ontwerpbeschikking als zodanig te worden vermeld, zodat duidelijk is Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 23 beschikking revisievergunning Wm

voor de bewoners van deze woningen wat de normen zijn waar de betonfabriek zich aan te houden heeft. Aan de hand van die gegevens kunnen, als dat nodig zou zijn, stappen worden ondernomen tegen de betonfabriek als zij de normen, die vast gesteld zouden, zijn zouden overschrijden. De ontwerpbeschikking dient dan ook te worden herzien. Er dient dan ook aangegeven te worden, wat het aantal db(a) mag zijn als de puinbreker in werking zou zijn. Al met al wordt wat deze materie betreft hier niet volledig de voorstelling van zaken weer gegeven, dit onder de mom dat deze activiteit zogenaamd incidenteel is. Doch kan hiermee deze activiteit niet als ondergeschikt geacht worden en moet dus eerst duidelijk zijn wat en waar de betonfabriek zich aan te houden heeft en de huidige bewoners ongehinderd van hun woongenot gebruik kunnen blijven maken. Mevrouw Evers verzoekt ons onze ontwerpbeschikking aan te passen, het breken van afvalbeton niet tot hinder voor de woonomgeving laten zijn, dus het bedrijf te adviseren het breken van beton geconcentreerd aan en zoveel mogelijk in de fabriekshal of in het uiterste geval zo dicht mogelijk aan de weg de Limiet deze activiteit plaats te laten vinden. B. Samenvatting zienswijze van bureau Sight namens Kijlstra B.V. De zienswijze van bureau Sight luidt kort samengevat als volgt: Considerans IX.B - Bodem Er is gebleken dat in de aanvraag abusievelijk onjuiste gegevens zijn opgenomen voor wat betreft de opslag van gevaarlijke stoffen. Het betreft concreet het gebruik van nieuwe bovengrondse tanks van 2 m 3 in plaats van 1 m 3. Voor de volledigheid is in onderstaande tabel nogmaals aangegeven welke bovengrondse opslagtanks voor brandstof binnen de inrichting aanwezig zijn: Hal 4 en 5 Mobiele tank dubbelwandig, 2.000 liter, 2 stuks Buitenterrein Mobiele tank 2.000 liter dubbelwandig, 2 stuks Petroleum ten behoeve van mobiele heaters Rode diesel ten behoeve van heftrucks Garage Mobiele tank dubbelwandig, 1.500 liter Rode diesel ten behoeve van laadschop De mobiele tanks in hal 5 en op het buitenterrein hebben geen vaste opstelplaats, maar kunnen flexibel worden ingezet afhankelijk van de situatie. Het verzoek is om de op tekening aangeduide plaatsen te beschouwen als niet tot de aanvraag behorend. De in de vergunning genoemde voorschriften van de PGS 30 betreffen ook het gebruik van dubbelwandige opslagtanks van 2.000 liter. Met voortschrijdend inzicht worden in afwijking van de aanvraag aparte vulpunten aangebracht ter plaatse van de opslag van hulpstoffen voor de betoncentrale. Het was de bedoeling de 2.000 liter IBC s in de opslagruimte zelf te vullen, maar ter optimalisatie van de logistiek is besloten om het vullen van de IBC s via separate vulpunten te laten plaatsvinden. De NRB-inventarisatie is hierop aangepast en toegevoegd als bijlage. Met de beschreven maatregelen kan ook ter plaatse van de vulpunten een verwaarloosbaar bodemrisico worden gerealiseerd (de aanpassingen zijn geel gearceerd weergegeven). Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 24 beschikking revisievergunning Wm

Considerans XV en V.B.k Externe veiligheid Bij navraag bij een producent van cement is gebleken dat cement geen risico op stofexplosie met zich meebrengt. In het betreffende productinformatieblad wordt gesteld dat het gevaar op explosie niet van toepassing is. Een kopie van het productinformatieblad is voor de volledigheid toegevoegd. Tevens wordt in het werkboek beton van FO-Industrie geen melding gemaakt van explosiegevaar bij handling en opslag van cement. Dezelfde conclusies kunnen worden getrokken voor vliegas. Gezien de afwezigheid van explosiegevaar zijn de opslagsilo s voor cement derhalve niet geaard. Voorschrift 7.1.2 De formulering in voorschrift 7.1.2 schept taalkundig enige verwarring, omdat hier zowel de indiening van het voorstel voor de opzet van het onderzoek (energie en water) als het onderzoeksrapport zelf wordt genoemd. Het voorstel is om het voorschrift als volgt aan te passen: Binnen twee maanden na het van kracht worden van de vergunning dient de vergunninghouder een voorstel in voor de opzet en aanpak van een energiebesparingonderzoek ter goedkeuring door het bevoegd gezag. Tien maanden na het verkrijgen van de goedkeuring dient de vergunninghouder een energiebesparingonderzoek in, waarbij de gegevens van het recente verbruikjaar zijn betrokken. Voorschrift 7.2.2 De formulering in voorschrift 7.2.2 schept ook taalkundig enige verwarring, omdat hier zowel de indiening van het voorstel voor de opzet van het onderzoek (energie en water) als het onderzoeksrapport zelf wordt genoemd. Het voorstel is om het voorschrift als volgt aan te passen: Binnen twee maanden na het van kracht worden van de vergunning dient de vergunninghouder een voorstel in voor de opzet en aanpak van een waterbesparingonderzoek ter goedkeuring door het bevoegd gezag. Tien maanden na het verkrijgen van de goedkeuring dient de vergunninghouder een waterbesparingonderzoek in, waarbij de gegevens van het recente verbruikjaar zijn betrokken. Tekeningen Op de bij de aanvraag gevoegde tekeningen zijn abusievelijk enkele kleine wijzigingen niet aangegeven, die echter geen implicaties hebben voor de voorschriften. Het betreft de verplaatsing van de controlekamer van de mortelcentrale in zuidelijke richting. Ook is aangegeven dat de bestaande spoelplaats op termijn zal worden verwijderd en tegenover de mortelcentrale een nieuwe uitspoelinstallatie wordt gerealiseerd. Nu bevindt deze zich nog nabij het ketelhuis. Voor de opslag van hulpstoffen ten behoeve van de mortelcentrale is de aanduiding hulpstoffen ingetekend in het betreffende deel van gebouw 11 (laboratorium). Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 25 beschikking revisievergunning Wm

Reacties op zienswijzen A. Onze reactie op de zienswijze van mevrouw M.C. Evers luidt als volgt: Het vergunnen van de inzet van een mobiele breker De bezorgdheid betreft hier voornamelijk het aan het bedrijf vergunnen van het mobiel te mogen breken van afgekeurd beton en betonresten van zagen en boren. Hier wordt in onze beslissing dit proces beschreven als een nevenactiviteit. De basis voor de geluidvoorschriften vinden hun oorsprong in de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening d.d. 21 oktober 1998. Ten eerste wordt hierin de representatieve bedrijfssituatie (RBS) behandeld waarin als normale werkzaamheden worden aangemerkt de situatie die meer dan 12 dagen per jaar voordoet. Het bij de vergunningaanvraag gevoegde akoestisch onderzoek gaan dan ook uit van deze RBS. Daarnaast vinden er op het terrein van Kijlstra ook neven activiteiten plaats die direct met de normale werkzaamheden verband hebben, maar echter niet meegenomen worden met de RBS. Deze werkzaamheden komen minder dan 12 dagen per jaar voor. Deze bedrijfssituatie wordt dan ook in de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening incidenteel genoemd (nietrepresentatieve bedrijfssituaties). Het gaat dan om bijzondere activiteiten (incidentele bedrijfssituaties), welke niet worden gerekend tot de RBS. Deze activiteiten veroorzaken meer geluid dan de geluidgrenzen voor de RBS uit de vergunning en die slechts maximaal 12 maal per jaar gedurende één aaneengesloten periode van maximaal een etmaal mogen duren. De locatie van de puinbreker is, doordat er grenswaarde in de geluidvoorschriften zijn opgenomen, vastgelegd op de locatie zoals aangevraagd en berekend in het akoestisch onderzoek behorende bij de aanvraag. Verder vraagt mevrouw Evers als maatregel dat het kraken van afvalbeton binnen de fabriekshal plaats zou moeten vinden. Zo niet, dan zou het kraken van afvalbeton op een geconcentreerd punt van het bedrijfsterrein plaats moeten doen vinden; gedacht wordt hier vlak bij de ingang van het fabrieksterrein aan de weg De Limiet 23. Hierbij merken wij op dat door het bedrijf het breken van het beton op de betreffende locatie buitenpandig en binnen de inrichting heeft aangevraagd en dat gaf voor ons geen aanleiding te stellen dat dit inpandig of op een andere locatie binnen de inrichting behoeft te gebeuren. De in de aanvraag aangegeven locatie voor de mobiele breker is zodanig gesitueerd, dat er bij het buitenpandig breken van betonpuin het minste overlast ontstaat voor het terrein waar de woonruimte van mevrouw zich bevindt. Daarom wensen wij niet dat het breken van betonpuin inpandig moet gebeuren. Ten overvloede merken wij op dat het verplaatsen van de mobiele breker binnen de inrichting heeft ook consequenties voor de geluidruimte voor de inrichting. Geluid en trillingen Het lange tijdsgemiddelde beoordelingsniveau. In de zienswijze is aangevoerd dat er geen omschrijvingen van beoordelingspunten bij een beoordelingshoogte van 5 meter aanwezig zijn (woningen binnen de zone), voor wat betreft de woningen Panoven 21-23 en 25.in de zone ZG039. Voor de waarneempunten (woningen Panoven 21-23 en 25) is het een terechte opmerking dat deze niet zijn opgenomen. Echter wordt er bij woonwagens niet de woningen zelf beschermd maar het terrein waarop zij zijn gesitueerd (zogenaamde geluidgevoelige terrein, zie artikel 2.1 van het Besluit geluidhinder). Er is dan ook in onze beschikking een extra beoordelingspunt toegevoegd waarbij op een beoordelingshoogte van 1,5 meter boven maaiveld de grenswaarde niet overschreden mag worden. Met medewerking van de milieudienst Zuid-Oost Utrecht, die de locatie en omgeving Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 26 beschikking revisievergunning Wm

van het woonwagenterrein in het zonebeheersmodel (geluidrekenprogramma) heeft aangepast, zijn er berekeningen uitgevoerd die tot aangepaste geluidvoorschriften hebben geleid. B. Onze reactie op de zienswijze van bureau Sight namens Kijlstra B.V. luidt als volgt: Considerans IX.B - Bodem Wij hebben kennis genomen van hetgeen met betrekking tot dit onderdeel in de zienswijze is vermeld en laten dit deel uitmaken van de aanvraag. Het gestelde heeft geen gevolgen voor de te verlenen vergunning Wet milieubeheer. Considerans XV en V.B.k Externe veiligheid Wij delen de mening dat cement geen risico op stofexplosie met zich meebrengt. Wij hebben de considerans en het betreffende voorschrift hierop aangepast. Voorschrift 7.1.2 uitvoeren van een energiebesparingsonderzoek Wij beamen dat het voorschrift taalkundig enige verwarring kan scheppen. Wij hebben het betreffende voorschrift en de uit te voeren acties, genoemd in bijlage 5 van deze beschikking, hierop aangepast. Voorschrift 7.2.2 uitvoeren van een waterbesparingsonderzoek Ook hierbij beamen wij dat het voorschrift taalkundig enige verwarring kan scheppen. Wij hebben het betreffende voorschrift en de uit te voeren acties, genoemd in bijlage 5 van deze beschikking, hierop aangepast. Tekeningen Wij hebben kennis genomen van hetgeen met betrekking tot dit onderdeel in de zienswijze is vermeld en laten de tekeningen deel uitmaken van de aanvraag. Deze nieuwe tekeningen hebben geen gevolgen voor de te verlenen vergunning Wet milieubeheer. XIX.B. Gedachtewisseling Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag is, binnen de door de wet gestelde termijn, geen gedachtewisseling ingekomen. XIX.C. Adviezen Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen adviezen ingekomen. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 27 beschikking revisievergunning Wm

XIX.D. Wijzigingen ten opzichte van de ontwerp-beschikking Ten opzichte van de ontwerpbeschikking hebben wij naar aanleiding van de ingediende zienswijzen de volgende wijzigingen aangebracht: In de considerans hebben wij de inhoud van hoofdstuk XV met betrekking tot Externe veiligheid aangepast; Het voorschrift 1.5.3. met betrekking tot het zonodig voorzien van een bliksemafleiderinstallatie hebben wij laten vervallen; In het geluidvoorschrift 4.2.1. met betrekking tot de representatieve bedrijfssituatie hebben wij een extra beoordelingspunt toegevoegd; In het geluidvoorschrift 4.2.2. met betrekking tot de representatieve bedrijfssituatie hebben wij een extra beoordelingspunt toegevoegd; In het geluidvoorschrift 4.2.3. met betrekking tot de representatieve bedrijfssituatie hebben wij een extra beoordelingspunt toegevoegd; In het geluidvoorschrift 4.2.4. met betrekking tot de representatieve bedrijfssituatie hebben wij een extra beoordelingspunt toegevoegd; De redactie van voorschrift 7.1.2. met betrekking tot het uitvoeren van een energiebesparingsonderzoek hebben wij aangepast; De redactie van voorschrift 7.2.2. met betrekking tot het uitvoeren van een waterbesparingsonderzoek hebben wij aangepast; De redactie van de lijst uit te voeren acties, genoemd in bijlage 5, hebben wij aangepast; Ten opzichte van de ontwerpbeschikking hebben wij als gevolg van voortschrijdend inzicht de volgende wijzigingen aangebracht: De redactie van voorschrift 10.3.2. met betrekking tot de opslag van gevaarlijke stoffen hebben wij aangepast; Paragraaf 10.4 met betrekking tot de afleverinstallaties voor motorbrandstoffen hebben wij toegevoegd aan de voorschriften. XX. CONCLUSIE Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder I. XXI. BESLISSING de aangevraagde Wm-vergunning voor onbepaalde tijd te verlenen. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 28 beschikking revisievergunning Wm

XXII. AFSCHRIFTEN Het origineel van deze beschikking te zenden aan Kijlstra BV en een afschrift te zenden aan: - Sight adviseurs, postbus 52, 6670 AB Zetten, t.a.v. de heer W. Grijm; - Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vianen; - De Regionale inspecteur VROM-Inspectie Regio Noord-West te Haarlem; - Het Waterschap Rivierenland, Afdeling Vergunningen te Tiel, t.a.v. de heer G. van Gemert; - De Milieudienst Zuid-Oost Utrecht te Zeist, t.a.v. de heer R. van der Sluiszen; - Mevrouw M.C. Evers, woonachtig Panoven 21, 4133 NG te Vianen; - De heer A.F. de Vor, Hoogland 3, 3401 RP te IJsselstein. Tevens hebben wij deze beschikking openbaar gemaakt op het internetdomein van de provincie Utrecht: http://www.provincie-utrecht.nl. Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen, mr J.L. Rosch Teamleider Milieubeheer (wnd) Afdeling Vergunningverlening. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 29 Beschikking revisievergunning Wm

Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 30 Beschikking revisievergunning Wm

INHOUDSOPGAVE BIJLAGE 1: VOORSCHRIFTEN...31 1. ALGEMEEN...31 1.1. ALGEMEEN...31 1.2. WERKTIJDEN...31 1.3. TERREINEN EN WEGEN...31 1.4. GEDRAGSVOORSCHRIFTEN/INSTRUCTIES...31 1.5. BRANDPREVENTIE/-BESTRIJDING...31 2. LUCHTVERONTREINIGING...31 2.1. ALGEMEEN...31 2.2. STOF...31 2.3. OP- EN OVERSLAG...31 2.4. EMISSIES VAN STOFFEN UIT PUNTBRONNEN...31 2.5. OPPERVLAKTEBRONNEN...31 3. GEUR...31 3.1. ALGEMEEN...31 4. GELUID EN TRILLINGEN...31 4.1. ALGEMEEN...31 4.2. REPRESENTATIEVE BEDRIJFSSITUATIE...31 5. BODEM...31 5.1. ALGEMEEN...31 5.2. DOELVOORSCHRIFTEN...31 5.3. ONDERZOEKEN...31 5.4. ZORGPLICHT...31 6. AFVALWATER...31 6.1. ALGEMEEN...31 6.2. VOORZIENINGEN...31 6.3. METINGEN EN ONDERZOEK...31 7. PREVENTIE; ENERGIE, GROND- EN AFVALSTOFFEN...31 7.1. ENERGIEPREVENTIE...31 7.2. WATERPREVENTIE...31 7.3. AFVALPREVENTIE...31 8. AFVALSTOFFEN ONTSTAAN BINNEN DE INRICHTING...31 8.1. AFVALSCHEIDING...31 8.2. OPSLAG VAN AFVALSTOFFEN...31 8.3. AFVOER VAN AFVALSTOFFEN...31 9. VEILIGHEID...31 9.1. DOELVOORSCHRIFTEN...31 9.2. BRANDBESTRIJDING...31 10. SPECIFIEKE BEDRIJFSONDERDELEN/ACTIVITEITEN...31 10.1. ELEKTRISCHE INSTALLATIE...31 10.2. STOOKINSTALLATIE (GAS)...31 10.3. OPSLAG GEVAARLIJKE STOFFEN...31 10.4. AFLEVERINSTALLATIES VOOR MOTORBRANDSTOFFEN...31 10.5 MOBIELE PUINBREKER...31 11. REGISTRATIE ALGEMEEN...31 Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 1 Beschikking revisievergunning Wm

11.1. MILIEULOGBOEK...31 12. BEËINDIGING VAN DE INRICHTING...31 12.1. ALGEMEEN...31 12.2. BODEM...31 12.3. GROND, HULP- EN AFVALSTOFFEN...31 BIJLAGE 2: BEGRIPPEN...31 BIJLAGE 4: EISEN AAN AFVALPREVENTIERAPPORTEN...31 BIJLAGE 5: ACTIES...31 BIJLAGE 6: BEROEPSMOGELIJKHEID...31 Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 2 Beschikking revisievergunning Wm

Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 3 Beschikking revisievergunning Wm

BIJLAGE 1: VOORSCHRIFTEN behorende bij de beschikking Wm-revisievergunning van Kijlstra BV, d.d. 16 juni 2009, nummer 2009INT243853, voor de inrichting gelegen aan De Limiet 23 te Vianen. 1. ALGEMEEN 1.1. Algemeen 1.1.1. De inrichting moet in overeenstemming zijn met de bij deze vergunning behorende vergunningsaanvraag tenzij de aan deze vergunning verbonden voorschriften anders bepalen. 1.1.2. Voor alle documenten en richtlijnen waar in deze vergunning naar wordt verwezen, geldt steeds de versie die ten tijde van het in werking treden van de vergunning actueel is, tenzij in het voorschrift de versie expliciet is aangegeven. 1.1.3. De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren. 1.2. Werktijden 1.2.1. De inrichting mag alleen in werking zijn op werkdagen van 04.00 uur tot 24.00 uur, met uitzondering van algemeen erkende landelijke feestdagen. 1.2.2. Het lossen van schepen en de afvoer per vrachtauto van zand en grind voor derden mag alleen plaatsvinden op werkdagen gedurende de dagperiode (07.00 19.00 uur) met uitzondering van algemeen erkende landelijke feestdagen. 1.2.3. In de inrichting moet tijdens de openstelling ten minste één persoon aanwezig zijn die is geïnstrueerd over en verantwoordelijk is voor de naleving van de aan de inrichting opgelegde voorschriften. De naam van deze persoon moet in het milieulogboek vermeld zijn. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 4 Beschikking revisievergunning Wm

1.3. Terreinen en wegen 1.3.1. Ten behoeve van hulpverlening bij brand en de bestrijding van brand, calamiteiten of bijzondere omstandigheden moeten het bedrijfsterrein, de wegen en eventuele aansluitpunten van blussystemen zodanig zijn ingericht en de toegankelijkheid moet zodanig worden bewaakt, dat elk (bedrijfs)onderdeel met een brandweerwagen te allen tijde bereikbaar is. 1.3.2. Het terrein van de inrichting moet, afgezien van de noodzakelijke ingangen, rondom zijn afgescheiden door een (gesloten) omheining; De omheining moet zodanig zijn uitgevoerd dat onbevoegden zich geen toegang tot het terrein kunnen verschaffen; Gevels of gedeelten van gevels van het perceel en waterpartijen (sloten) mogen deel uitmaken van de bedoelde omheining. 1.3.3. Ter plaatse van de toegang van de inrichting kan met een doelmatige afscheiding worden volstaan. 1.3.4. Er moet toezicht zijn op de geopende toegang om te voorkomen dat ongewenste bezoekers zich op het terrein kunnen begeven. 1.3.5. Nabij de toegang moet een bord zijn aangebracht waarop duidelijk leesbaar ten minste het volgende is vermeld: a naam van de inrichting; b telefoonnummer van de inrichting; c openingstijden; d verbod om het terrein buiten de openingstijden te betreden; e telefoonnummer van een verantwoordelijk persoon die gewaarschuwd moet worden in geval van een brand en/of calamiteit; f maximale snelheid waarmee gereden mag worden. 1.3.6. De ingangen moeten buiten werktijd zijn gesloten, tenzij deze onder toezicht staan van een daartoe door de bedrijfsleiding aangewezen persoon. 1.4. Gedragsvoorschriften/instructies 1.4.1. De vergunninghouder moet alle binnen de inrichting werkzame personen instrueren over de voorschriften van deze vergunning, de algemene veiligheidsvoorschriften, het praktische gebruik van kleine blusmiddelen en de voorschriften in geval van brand, voor zover een en ander op hen van toepassing is. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 5 Beschikking revisievergunning Wm

1.4.2. Ter vervanging van primaire grondstoffen mag er slechts poederkoolvliegas worden gebruikt met een productcertificaat op basis van BRL 2505. 1.5. Brandpreventie/-bestrijding 1.5.1. Hoofdafsluiters voor gas en elektriciteit moeten zijn voorzien van een duidelijk leesbaar opschrift. De hoofdafsluiters moeten voor bevoegden op een bereikbare plaats aanwezig zijn. 1.5.2. Het bedrijf moet beschikken over een bedrijfsnoodplan. Het noodplan moet binnen twaalf maanden na het in werking treden van deze vergunning ter kennisname te zijn ingediend bij het bevoegd gezag. Wijzigingen met betrekking tot het bedrijfsnoodplan moeten aan het bevoegd gezag worden toegezonden. 2. LUCHTVERONTREINIGING 2.1. Algemeen 2.1.1. Uitmondingen in de buitenlucht van afvoerleidingen van ventilatiesystemen, luchtbehandelinginstallaties of afzuigsystemen, ten aanzien waarvan in deze vergunning geen andere voorschriften zijn gesteld, moeten zodanig zijn gelegen dat van de hierdoor uittredende lucht en de daarin aanwezige stoffen geen overlast wordt ondervonden buiten de inrichting. 2.1.2. Na het lossen van de schepen moeten de dieselgeneratoren voor opwekking van elektriciteit aan boord van de schepen zijn uitgeschakeld en kan er zonodig gebruik worden gemaakt van walstroom voor de elektriciteitvoorziening aan boord. 2.2. Stof 2.2.1. Transportsystemen voor stoffen in de stuifklasse S1 en S2 moeten geheel gesloten te zijn uitgevoerd. 2.2.2. De verspreiding van stof van de opgeslagen mineralen (zand en grind in open losbunkers) en van het terrein moet zoveel als mogelijk worden tegengegaan. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 6 Beschikking revisievergunning Wm

2.2.3. De transportmiddelen, van waaruit stuifgevoelige materialen zijn gelost, mogen niet worden leeggeblazen. 2.2.4. Indien de mogelijkheid bestaat dat de openbare weg door aanhangend product herkomstig van de inrichting verontreinigd zal raken, moeten de wielen van de vrachtwagens -behalve tijdens vorst- altijd binnen de inrichting worden gereinigd alvorens de vrachtwagens de inrichting verlaten. 2.3. Op- en overslag 2.3.1. Opslag van zand en grind moet uitsluitend plaatsvinden in vakken die ten minste aan drie zijden zijn omgeven door wanden van tenminste 3,5 meter en maximaal 6 meter. 2.3.2. Om verstuiving van fijnkorrelig materiaal tegen te gaan moet een sproei-installatie, of een gelijkwaardige voorziening aanwezig zijn om het materiaal vochtig te houden. 2.3.3. De silo s voor de opslag van sterk stuifgevoelige stoffen moeten zijn voorzien van een voorziening waardoor de druk in de silo niet te hoog kan oplopen. 2.3.4. Silo s voor de opslag van sterk stuifgevoelige stoffen mogen voor maximaal 95% gevuld zijn. 2.3.5. Silo s voor de opslag van sterk stuifgevoelige stoffen moeten zijn voorzien van een niveauaanwijzing. 2.3.6. De silo s voor de opslag van sterk stuifgevoelige stoffen moeten zijn voorzien van een overvulbeveiliging die bij een vullingsgraad van meer dan 95% een duidelijk hoorbaar akoestisch signaal geeft in de nabijheid van het transportmiddel van waaruit geladen of gelost wordt. 2.3.7. Het mengen van goederen behorend tot de stuifklasse S1 (cement) en S2 (fijn zand) is slechts toegestaan in een op onderdruk gehouden gesloten ruimte, waarbij de afgezogen lucht moet worden gereinigd. 2.3.8. Stofhinder ten gevolge van laden en lossen van stuifgevoelige goederen moet voorkomen worden door de storthoogte, met name in de open lucht, te beperken tot minder dan één meter en dit zo mogelijk automatisch te regelen. Bij het lossen of overslaan in schepen mag de storthoogte niet meer bedragen dan twee meter boven de bovenrand van het ruim van het schip. Ter plaatse van de los- en laadwal moet worden voorkomen dat tijdens het laden c.q. lossen stoffen in het oppervlaktewater kunnen raken. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 7 Beschikking revisievergunning Wm

2.3.9. Stofemissies van bevochtigbare goederen uit de stuifklasse S2 (fijn zand), S3 (zilver zand), S4 (grof zand) en S5 (betongranulaat) moeten worden voorkomen door deze vooraf afdoende te bevochtigen. 2.3.10. Bevochtigbare goederen die in een open systeem worden getransporteerd moeten zodanig worden bevochtigd dat verstuiving wordt voorkomen. 2.3.11. Open transportsystemen in de buitenlucht moeten worden afgeschermd tegen windinvloeden door middel van langsschermen, dwarsschermen of halfronde overkappingen. 2.3.12. De capaciteit van de afzonderlijke delen van de verlaadinstallatie moet goed op elkaar afgestemd zijn. Hierbij moet rekening worden gehouden met de maximale vullinggraad van de vultrechter. De maximale vullinggraad bedraagt voor klasse S1 en S2: 75%, voor klasse S3 en S4: 85% en voor klasse S5: 95%. De vullinggraad moet worden vastgesteld middels niveaumeting. 2.3.13. Indien de lading bestaat uit stuifgevoelig materiaal van de klasse S2 en S4 moeten de uit de inrichting vertrekkende transportladingen te allen tijde zijn afgedekt of moet de lading bevochtigd zijn, zodanig dat stofverspreiding tijdens transport wordt voorkomen. 2.4. Emissies van stoffen uit puntbronnen 2.4.1. De emissies uit puntbronnen moeten voldoen aan de algemene normen uit de NeR, voor zover niet vallend onder paragraaf 2.1 en 2.2 van deze bijlage. 2.5. Oppervlaktebronnen 2.5.1. Het tegengaan van stofverspreiding van opslagen en activiteiten in de buitenlucht vindt plaats door toepassing van paragraaf 3.8.1 van de NER. Het bedrijf past deze maatregelen toe zoals beschreven in de aanvraag onder hoofdstuk 8 paragraaf 1. 2.5.2. Handelingen met stoffen die leiden tot een visueel waarneembare stofverspreiding over een afstand van meer dan twee meter van de oppervlaktebron worden niet uitgevoerd. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 8 Beschikking revisievergunning Wm

3. GEUR 3.1. Algemeen 3.1.1. Bij waarneembare geur buiten de inrichting veroorzaakt door handelingen en/of activiteiten binnen de inrichting moeten zodanige maatregelen getroffen worden dat er geen geur meer buiten de inrichting waarneembaar is. 4. GELUID EN TRILLINGEN 4.1. Algemeen 4.1.1. Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999. 4.2. Representatieve bedrijfssituatie 4.2.1. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten bij een beoordelingshoogte van 5 meter, tenzij anders vermeld, niet meer bedragen dan: Punt ID Omschrijving Beoordelingspunt Dagperiode 7:00u 19:00u L Ar,LT in db(a) ( RBS) Avondperiode 19:00u 23:00u Nachtperiode 23:00u - 7:00u 101 Panoven 3 48 42 39 102 Panoven 5-11 (MTG 55 db(a)) 52 46 44 103 Panoven 15 (MTG 58 db(a)) 58 47 45 104 Panoven 19 52 44 44 105 Autenasekade 2 48 42 41 106 Autenasekade 1 46 40 40 107 Autenasekade 3 44 38 38 108 Autenasekade 4 44 38 38 150 Grens woonwagenterrein t.h.v. Panoven 21 47* 40* 40* ZG014 Zonegrens 44 37 38 ZG015 Zonegrens 46 40 39 ZG039 Zonegrens 47 40 39 * beoordelingshoogte 1,5 meter boven maaiveld. De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op bijlage 3: situatie luchtfoto. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 9 Beschikking revisievergunning Wm

4.2.2. Het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten bij een beoordelingshoogte van 5 meter, tenzij anders vermeld, niet meer bedragen dan: L Amax in db(a) Punt ID Omschrijving Beoordelingspunt Dagperiode 7:00u 19:00u Avondperiode 19:00u 23:00u Nachtperiode 23:00u - 7:00u 101 Panoven 3 55 55 55 102 Panoven 5-11 59 59 59 103 Panoven 15 60 60 60 104 Panoven 19 60 60 60 105 Autenasekade 2 60 60 60 106 Autenasekade 1 56 56 56 107 Autenasekade 3 54 54 54 108 Autenasekade 4 51 51 51 Grens 150 woonwagenterrein t.h.v. Panoven 21 56* 55* 55* ZG014 Zonegrens Nvt Nvt Nvt ZG015 Zonegrens Nvt Nvt Nvt ZG039 Zonegrens Nvt Nvt Nvt * beoordelingshoogte 1,5 meter boven maaiveld. De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op bijlage 3: situatie luchtfoto. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 10 Beschikking revisievergunning Wm

4.2.3. In afwijking van voorschrift 4.2.2 mag het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door het lossen van een schip mag op de onderstaande beoordelingspunten bij een beoordelingshoogte van 5 meter, tenzij anders vermeld, niet meer bedragen dan: L Amax in db(a) Punt ID Omschrijving Beoordelingspunt Dagperiode 7:00u 19:00u Avondperiode 19:00u 23:00u Nachtperiode 23:00u - 7:00u 101 Panoven 3 70 Nvt Nvt 102 Panoven 5-11 70 Nvt Nvt 103 Panoven 15 75 Nvt Nvt 104 Panoven 19 70 Nvt Nvt 105 Autenasekade 2 60 Nvt Nvt 106 Autenasekade 1 56 Nvt Nvt 107 Autenasekade 3 54 Nvt Nvt 108 Autenasekade 4 51 Nvt Nvt Grens 150 woonwagenterrein t.h.v. Panoven 21 65* Nvt Nvt ZG014 Zonegrens Nvt Nvt Nvt ZG015 Zonegrens Nvt Nvt Nvt ZG039 Zonegrens Nvt Nvt Nvt * beoordelingshoogte 1,5 meter boven maaiveld. De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op bijlage 3: situatie luchtfoto. Uitgezonderd van beoordeling zijn de maximale niveaus die optreden indien de bak van de kraan de scheepswand raakt. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 11 Beschikking revisievergunning Wm

4.2.4. Incidentele situaties In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 4.2.1 mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, inclusief puinbreker, op de onderstaande beoordelingspunten bij een beoordelingshoogte van 5 meter, tenzij anders vermeld, niet meer bedragen dan: Punt ID Omschrijving Beoordelingspunt L Ar,LT in db(a) (RBS + puinbreker) Dagperiode 7:00u 19:00u Avondperiode 19:00u 23:00u Nachtperiode 23:00u - 7:00u 101 Panoven 3 49 Nvt Nvt 102 Panoven 5-11 (MTG 55 db(a)) 53 Nvt Nvt 103 Panoven 15 (MTG 58 db(a)) 59 Nvt Nvt 104 Panoven 19 52 Nvt Nvt 105 Autenasekade 2 48 Nvt Nvt 106 Autenasekade 1 47 Nvt Nvt 107 Autenasekade 3 52 Nvt Nvt 108 Autenasekade 4 53 Nvt Nvt 150 Grens woonwagenterrein t.h.v. Panoven 21 51* Nvt Nvt ZG014 Zonegrens Nvt Nvt Nvt ZG015 Zonegrens Nvt Nvt Nvt ZG039 Zonegrens Nvt Nvt Nvt * beoordelingshoogte 1,5 meter boven maaiveld. De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op bijlage 3: situatie luchtfoto. 4.2.5. Van de activiteit(en) genoemd in voorschrift 4.2.4 moet een logboek worden bijgehouden waarin wordt vermeld: a de datum waarop de activiteit(en) heeft/hebben plaatsgevonden; b c de begin- en eindtijd van deze activiteit(en); eventuele bijzonderheden met betrekking tot de geluidbelasting gedurende deze activiteit(en) zoals het in of buiten gebruik zijn van (andere) grote geluidsbronnen. 4.2.6. De in voorschrift 4.2.4 genoemde activiteit(en) mogen per jaar maximaal 6 keer plaatsvinden, waarbij de activiteit(en) maximaal 10 uur per keer mogen duren. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 12 Beschikking revisievergunning Wm

5. BODEM 5.1. Algemeen 5.1.1. De opslag en het gebruik van stoffen binnen de inrichting moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging van de bodem optreedt. 5.1.2. Gemorste of gelekte voor de bodem schadelijke vloeistoffen moeten direct worden opgenomen; Hiertoe moeten voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn om eventuele gemorste of gelekte vloeistof op te nemen; Verontreinigd absorptiemiddel moet gescheiden van andere stoffen worden bewaard in vloeistofdicht, goed gesloten verpakkingen waaruit niets van de inhoud kan ontsnappen. 5.1.3. Afvalstoffen mogen niet op onverharde terreingedeelten opgeslagen worden. 5.2. Doelvoorschriften 5.2.1. Het bodemrisico van de aanwezige bodembedreigende activiteiten moet door het treffen van doelmatige maatregelen en voorzieningen voldoen aan bodemrisicocategorie A zoals gedefinieerd in de NRB. 5.3. Onderzoeken 5.3.1. Ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem als referentiesituatie moet uiterlijk vier maanden na het in werking treden van deze vergunning een voorstel voor een onderzoeksplan aan het bevoegd gezag worden voorgelegd. Na goedkeuring van het onderzoeksplan, moet binnen vier maanden het resultaat van het onderzoek aan het bevoegd gezag te zijn overgelegd. Het onderzoek moet betrekking hebben op plaatsen binnen de inrichting waar bodembelasting zou kunnen ontstaan en moet worden uitgevoerd conform het protocol Bodemonderzoek Milieuvergunningen en BSB of een andere gelijkwaardige onderzoeksstrategie uit de NEN 5740. Monsterneming en analyse van de monsters moet zijn uitgevoerd conform NEN 5740. Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen - binnen drie maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd - nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag, inhoudende dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothese(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt. 5.3.2. Vergunninghouder moet binnen vier maanden na het in werking treden van deze vergunning aan het bevoegd gezag een beheerprogramma overleggen waarin is beschreven op welke wijze de bedrijfsriolering wordt beheerd en geïnspecteerd. Hierbij moet het CUR-rapport 2001-3 "Beheer bedrijfsriolering bodembescherming" worden gehanteerd. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 13 Beschikking revisievergunning Wm

5.3.3. Binnen acht maanden na het in werking treden van deze vergunning en vervolgens elke tien jaar moet de bedrijfsriolering aan de hand van NEN 3399/NEN 3398 worden geïnspecteerd op lekdichtheid. Bij afkeur moet binnen zes maanden voldaan worden aan de eis van lekdichtheid als genoemd in de NEN 3399/NEN 3398. 5.4. Zorgplicht 5.4.1. Indien blijkt dat, na het in werking treden van de beschikking, ten gevolge van het in werking zijn van de inrichting, verontreinigende stoffen op of in de bodem en/of het grondwater dreigen te geraken of zijn geraakt, moet: a. dit direct worden gemeld aan het bevoegd gezag; b. al het nodige worden ondernomen om verdere verontreiniging te voorkomen; c. de aard, de mate en de omvang van de verontreiniging op een door bevoegd gezag goed te keuren wijze worden bepaald; d. eventuele tanks en/of andere objecten (bijvoorbeeld leidingen, buizen en kabels), die met de verontreinigende stoffen in aanraking zijn geweest, worden gecontroleerd op aantasting en, indien nodig, worden hersteld of vervangen; e. alle door het bevoegd gezag gegeven aanwijzingen en opdrachten, die het onder b. tot en met d. gestelde ten doel hebben, worden opgevolgd. 6. AFVALWATER 6.1. Algemeen 6.1.1. Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar gemeentelijk riool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur; b. de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar riool. 6.1.2. Alle te lozen bedrijfsafvalwaterstromen moeten aan de volgende eisen voldoen: a. de temperatuur in enig steekmonster mag niet hoger zijn dan 30 C, bepaald volgens NEN 6414 (1988); b. de zuurgraad in enig steekmonster, uitgedrukt in ph-eenheden, mag niet lager dan 6,5 en niet hoger dan 8,5 zijn in een etmaalmonster en niet hoger dan 10 in een steekmonster, bepaald volgens NEN 6411 (1981); c. het sulfaatgehalte in enig steekmonster mag niet meer dan 300 mg/l bedragen, bepaald volgens NEN 6487 (1997) of NEN 6654 (1992); d. de concentratie onopgeloste bestanddelen mag niet hoger zijn dan 100 mg/liter; e. de concentratie van minerale olie mag niet hoger zijn dan 200 mg/liter; f. het gehalte aan vetten mag niet hoger zijn dan 300 mg/liter; g. zand met een gemiddelde korreldiameter van meer dan 0,5 mm mag niet in het bedrijfsafvalwater voorkomen. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 14 Beschikking revisievergunning Wm

6.1.3. De volgende stoffen mogen niet worden geloosd: a. stoffen die brand- en explosiegevaar kunnen veroorzaken; b. stoffen die stankoverlast buiten de inrichting kunnen veroorzaken; c. stoffen die verstopping of beschadiging van een openbaar riool of van de daaraan verbonden installaties kunnen veroorzaken. 6.2. Voorzieningen 6.2.1. Alle afvalwaterstromen, met uitzondering van het sanitair afvalwater, moeten, voordat lozing op het gemeentelijk riool plaatsvindt, door een bezink-/meetput worden geleid. 6.2.2. Een bezink-/meetput moet, zo vaak als voor de goede werking noodzakelijk is worden schoongemaakt. Een bezink-/meetput moet na het schoonmaken worden gevuld met schoon water en altijd goed toegankelijk zijn. Het schoonmaken moet worden bijgehouden in het in deze voorschriften genoemde logboek. 6.2.3. Afvalwaterstromen moeten op het vuilwaterriool worden geloosd. Het afvalwater mag de werking van een zuiveringstechnisch werk niet nadelig beïnvloeden. 6.3. Metingen en onderzoek 6.3.1. Bedrijfsafvalwater dat op een vuilwaterriool wordt geloosd moet altijd op een eenvoudige wijze representatief kunnen worden bemonsterd. Het afvalwater moet daartoe door een meetput worden geleid. 6.3.2. De meetput moet altijd goed toegankelijk zijn. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 15 Beschikking revisievergunning Wm

7. PREVENTIE; ENERGIE, GROND- EN AFVALSTOFFEN 7.1. Energiepreventie 7.1.1. Het energieverbruik van de inrichting moet ten minste over elk kalenderjaar worden geregistreerd. 7.1.2. Binnen twee maanden na het in het werking treden van deze vergunning moet de vergunninghouder bij het bevoegd gezag ter goedkeuring een voorstel indienen voor de opzet en aanpak van een energiebesparingonderzoek. Tien maanden na het verkrijgen van de goedkeuring moet de vergunninghouder een energiebesparingonderzoek indienen, waarbij de gegevens van het recente verbruikjaar zijn betrokken. 7.2. Waterpreventie 7.2.1. Vergunninghouder moet de jaarrekening van het waterverbruik binnen de inrichting bewaren. De gegevens moeten naar herkomst (drinkwater, grondwater en oppervlaktewater) worden geregistreerd (in m 3 ). 7.2.2. Binnen twee maanden na het in het werking treden van deze vergunning moet de vergunninghouder bij het bevoegd gezag ter goedkeuring een voorstel indienen voor de opzet en aanpak van een waterbesparingonderzoek. Tien maanden na het verkrijgen van de goedkeuring moet de vergunninghouder een waterbesparingonderzoek indienen, waarbij de gegevens van het recente verbruikjaar zijn betrokken. 7.3. Afvalpreventie 7.3.1. Beperkt onderzoek Binnen vier maanden na het in het werking treden van deze vergunning moet aan het bevoegd gezag een voorstel tot het uitvoeren van een beperkt afvalpreventieonderzoek ter goedkeuring worden voorgelegd. Dit beperkt onderzoek moet inzicht geven in de volgende aspecten: a. een beschrijving van het bedrijf met de activiteiten; b. procesbeschrijvingen; c. een inschatting van het afvalpreventiepotentieel; d. en overzicht van mogelijke maatregelen van afvalpreventie. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 16 Beschikking revisievergunning Wm

7.3.2. Binnen acht maanden na goedkeuring van het onderzoeksvoorstel moet de rapportage over de afvalpreventie bij het bevoegd gezag zijn ingediend. Het afvalpreventieonderzoek moet minimaal voldoen aan de eisen van een beperkt afvalpreventierapport (inclusief planning) welke als bijlage 4 bij de voorschriften is opgenomen. Het bevoegd gezag kan op basis van de rapportages bij nadere eis bepalen dat met ingang van een nader te bepalen datum vergunninghouder verplicht is tot het scheiden van de afvalstromen waarvan uit het onderzoek is gebleken dat scheiding redelijkerwijs verlangd mag worden. 8. AFVALSTOFFEN ONTSTAAN BINNEN DE INRICHTING 8.1. Afvalscheiding 8.1.1. Vergunninghouder is verplicht de volgende afvalstromen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden aan te bieden dan wel zelf af te voeren: - puin; - betonijzer; - papier/karton; - hout; - overig bedrijfsafval. 8.2. Opslag van afvalstoffen 8.2.1. De op- en overslag en het transport van afvalstoffen moet zodanig plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. Mocht onverhoopt toch verontreiniging van het openbare terrein rond de inrichting plaatsvinden, dan moeten direct maatregelen worden getroffen om deze verontreiniging te verwijderen en in het vervolg te voorkomen. 8.2.2. Absorptiematerialen en overige gevaarlijke afvalstoffen, die vrijkomen bij onderhoudswerkzaamheden en bij het verwijderen van gemorste dieselolie, smeerolie en hydraulische olie, moeten worden bewaard in vloeistofdichte en afgesloten emballage die bestand is tegen inwerking van de betreffende afvalstoffen. 8.2.3. De verpakking van gevaarlijk afval moet zodanig zijn dat: a. niets van de inhoud uit de verpakking kan ontsnappen; b. het materiaal van de verpakking niet door gevaarlijke stoffen kan worden aangetast, dan wel met die gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding kan vormen; c. deze tegen normale behandeling bestand is; d. deze is voorzien van een etiket, waarop de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk tot uiting komen. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 17 Beschikking revisievergunning Wm

8.2.4. Afvalstoffen moeten zodanig gescheiden van elkaar worden opgeslagen dat de verschillende soorten afvalstoffen ten opzichte van elkaar geen reactiviteit kunnen veroorzaken. 8.2.5. De termijn van opslag van afvalstoffen mag maximaal één jaar bedragen. In afwijking hiervan mag de termijn van opslag van afvalstoffen maximaal drie jaar bedragen indien de vergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen. 8.3. Afvoer van afvalstoffen 8.3.1. Indien de afzet van de opgeslagen afvalstoffen stagneert, geeft de vergunninghouder dit onverwijld schriftelijk te kennen aan het bevoegd gezag. Deze mededeling bevat ten minste gegevens over de oorzaak van de stagnatie en de verwachte tijdsduur, alsmede de maatregelen die worden genomen om de stagnatie op te heffen, respectievelijk in de toekomst te voorkomen. 9. VEILIGHEID 9.1. Doelvoorschriften 9.1.1. Vergunninghouder moet de vereiste essentiële maatregelen en voorzieningen als beschreven in de aanvraag hebben gerealiseerd en in stand houden. 9.2. Brandbestrijding 9.2.1. Het rook- en vuurverbod moet op duidelijke wijze kenbaar zijn gemaakt door middel van opschriften in de Nederlandse en Engelse taal of door middel van een symbool in overeenstemming met de NEN 3011. Deze opschriften of symbolen moeten nabij de toegang(en) van het terrein van de inrichting zijn aangebracht. Zij moeten goed leesbaar c.q. zichtbaar zijn. 9.2.2. Onderhoud aan draagbare blustoestellen en brandslanghaspels moet voldoen aan respectievelijk NEN 2559 en NEN-EN 671-3. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 18 Beschikking revisievergunning Wm

10. SPECIFIEKE BEDRIJFSONDERDELEN/ACTIVITEITEN 10.1. Elektrische installatie 10.1.1. De elektrische installatie moet voldoen aan NEN 1010. De elektrische installatie en het elektrisch materieel in ruimten waar zeer licht ontvlambare stoffen, licht ontvlambare of ontvlambare stoffen worden opgeslagen of gebruikt, moet voldoen aan de voorschriften zoals aangegeven in de normen NEN 1010 en NEN-EN-IEC 60079-14 en NEN-EN-IEC 60079-17. In deze ruimten mag niet worden gerookt en is open vuur verboden 10.2. Stookinstallatie (gas) 10.2.1. Een gasgestookte verwarmings- of stookinstallatie moet ten minste éénmaal per vier jaar worden gekeurd op veilig functioneren, optimale verbranding en energiezuinigheid. De keuring moet mede omvatten de afstelling voor de verbranding, het systeem voor de toevoer van brandstof en de afvoer van verbrandingsgassen. 10.2.2. De keuring als bedoeld in het vorige voorschrift moet worden uitgevoerd door een persoon die beschikt over een geldig certificaat dat is afgegeven door een instelling die door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd teneinde uitvoering te kunnen geven aan de 'beoordelingsrichtlijn voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties' van de Stichting Certificatie Inspectie en Onderhoud Stookinstallaties of aantoonbaar voldoet aan eisen die ten minste gelijkwaardig zijn aan die beoordelingsrichtlijn. 10.2.3. Indien uit een keuring blijkt dat de verwarmings- of stookinstallatie onderhoud behoeft, moet dat onderhoud binnen twee weken na de keuring plaatsvinden. 10.2.4. Het laatst opgestelde keuringsrapport en het laatst opgestelde onderhoudsbewijs moeten worden bewaard in het milieulogboek. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 19 Beschikking revisievergunning Wm

10.3. Opslag gevaarlijke stoffen 10.3.1. Gevaarlijke (afval)stoffen moeten worden opgeslagen conform de PGS 15. Afhankelijk van de hoeveelheid opgeslagen gevaarlijke (afval)stoffen zijn de voorschriften uit de paragrafen 3.1 tot en met 3.5, 3.7 tot en met 3.21, 3.23, 7.1 tot en met 7.7 en 10 van toepassing. 10.3.2. Vloeibare aardolieproducten moeten worden opgeslagen conform de PGS 30. Uit deze richtlijn zijn de voorschriften uit de paragrafen 4.1 tot en met 4.6, 4.7 met uitzondering van 4.7.4 en 4.7.5 en 4.8 en 4.9 van toepassing 10.4. Afleverinstallaties voor motorbrandstoffen 10.4.1. Ter plaatse van de afleverpunten van motorbrandstoffen moet de opstelplaats van de voertuigen over een oppervlakte van ten minste 3 x 5 meter zijn voorzien van een aaneengesloten verharding (bijvoorbeeld stelconplaten of aaneengesloten bestrating), waarmee gedurende beperkte tijd het doordringen van gemorst product in de bodem wordt verhinderd. Gemorst product moet met behulp van absorptiemateriaal zo spoedig mogelijk worden verwijderd, tenzij de verharding vloeistofdicht is uitgevoerd en een voorziening is getroffen waarbij het hemelwater via een olieafscheider wordt afgevoerd. In de nabijheid van het afleverpunt moet een daarop afgestemde hoeveelheid absorptiemateriaal in voorraad worden gehouden. 10.5 Mobiele puinbreker 10.5.1. Er mag binnen de inrichting gedurende maximaal zes werkdagen per jaar op werkdagen met uitzondering van algemeen erkende landelijke feestdagen, gedurende de dagperiode (07.00 19.00 uur) en tot een maximum van 10 uur per dag, afgekeurd beton en betonresten van zagen, beiden herkomstig uit de inrichting, worden gebroken. 10.5.2. Het voornemen om met de mobiele puinbreker beton en betonresten te bewerken wordt ten minste drie werkdagen voor de aanvang van de werkzaamheden schriftelijk gemeld aan gedeputeerde staten, voor deze de afdeling Handhaving, van de provincie Utrecht. Deze schriftelijke kennisgeving bevat: De exacte positie binnen de inrichting waar de mobiele puinbreker in werking zal worden gebracht; De naam en het adres van de natuurlijke of rechtspersoon die de mobiele puinbreker in werking heeft; De hoeveelheid en de aard van de met de mobiele puinbreker te bewerken beton en betonresten; De verwachte datum van aanvang en de duur van de periode dat met de mobiele puinbreker wordt gewerkt. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 20 Beschikking revisievergunning Wm

10.5.3. Bij opslag, overslag, transport, breken of sorteren van beton en betonresten of puingranulaat worden maatregelen of voorzieningen getroffen, die gelden voor klasse S4 voor de stuifgevoeligheid van stof, zoals aangenomen in de Nederlandse emissierichtlijn (september 2000). In ieder geval is een doelmatige sproei-installatie aanwezig en werkzaam. 10.5.4. De verbrandingsmotoren van een mobiele puinbreker zijn zodanig afgesteld dat een zo rendabel mogelijk gebruik van brandstoffen en een optimale verbranding plaatsvinden. 10.5.5. Binnen de inrichting wordt een registratie bijgehouden. Op deze registratie is artikel 8.14, eerste lid, van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de registratie per werkdag, dat de breekactiviteiten plaatsvinden, wordt bijgehouden. 10.5.6. Een mobiele puinbreker is voorzien van weegeenheden die automatisch de hoeveelheden beton en betonresten of puingranulaat registreren. De betreffende weegeenheden worden voorafgaand aan de inzet van de installatie autonoom volautomatisch gekalibreerd. De kalibratiegegevens worden geregistreerd. 10.5.7. Binnen vijf dagen na beëindiging van de activiteiten met een mobiele puinbreker zijn alle sporen van het mobiel puinbreken en de bijbehorende opslagfaciliteiten ter plaatse van de opstelplaats van de puinbreker verwijderd. 10.5.8. Het is niet toegestaan op de locatie of het deel van de inrichting waar de breekactiviteiten plaatsvinden grote reparaties aan een mobiele puinbreker uit te (laten) voeren. Eventuele kleine reparaties en onderhoudswerkzaamheden worden met de nodige zorgvuldigheid uitgevoerd teneinde het optreden van verontreinigingen of overlast te voorkomen. 10.5.9. Tijdens de werkzaamheden is ten minste één medewerker aanwezig met voldoende vakbekwaamheid op het gebied van het omgaan met gevaarlijke stoffen en het bestrijden van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. 10.5.10. De personen die bij activiteiten van een mobiele puinbreker zijn betrokken, zijn voldoende vakbekwaam en zijn op de hoogte van de voorschriften van dit besluit, met name terzake van de registratiewerkzaamheden. 10.5.11. Voor een mobiele puinbreker is een inspectie- en onderhoudssysteem opgesteld, dat bijdraagt aan het waarborgen van periodiek onderhoud en controle van de installatie. 10.5.12. Tijdens het transport van de installatie van en naar de locatie waar het mobiel puinbreken geschiedt, wordt de vorming en verspreiding van stof voorkomen. 10.5.13. De puinbreekinstallatie moet worden gereinigd wanneer deze voorafgaande aan het breken van de steenachtige fractie is gebruikt voor het breken van teerhoudend asfaltpuin. Het betreffende reinigen van de puinbreekinstallatie mag niet binnen de inrichting of op de openbare weg geschieden. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 21 Beschikking revisievergunning Wm

11. REGISTRATIE ALGEMEEN 11.1. Milieulogboek 11.1.1. Er moet een milieulogboek worden bijgehouden, waarin vanaf het in werking treden van deze vergunning tenminste de volgende zaken worden opgenomen: a. deze beschikking, alsmede overige relevante (milieu)vergunningen; b. de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen; c. de vermeldingen, rapporten, bewijzen, resultaten en/of bevindingen van de in deze vergunning voorgeschreven personen, inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoud en/of metingen; d. de registratie van afvalstoffen; e. de registratie van het jaarlijks elektriciteit-, water- en gasverbruik; f. datum, tijdstip en alle van belang zijnde gegevens (zoals tijdstip, tijdsduur, aard, hoeveelheid, oorzaak, plaats en windrichting) van voorgevallen incidenten die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van de genomen maatregelen; g. het recentste keuringsrapport van verwarming en stookinstallaties; h. gegevens zoals benoemd in paragraaf 4.2.4 en in hoofdstuk 10.4 met betrekking tot de inzet van de mobiele breker. De documenten genoemd onder c. tot en met f. moeten ten minste vijf jaar worden bewaard. Het milieulogboek moet te allen tijde beschikbaar zijn voor inzage door een door het bevoegd gezag aangewezen toezichthoudend ambtenaar. 12. BEËINDIGING VAN DE INRICHTING 12.1. Algemeen 12.1.1. Uiterlijk drie maanden voordat de activiteiten of gedeelten van de activiteiten van de inrichting worden beëindigd moet hiervan door of namens vergunninghouder bij het bevoegd gezag schriftelijk worden verzocht om gehele, dan wel gedeeltelijke intrekking van de vergunning. Bij dit verzoek moeten tevens de volgende gegevens worden overgelegd; a. de wijze waarop de in de inrichting aanwezige grond, hulp en afvalstoffen en overige milieuschadelijke stoffen zullen worden verwijderd; b. de toekomstige bestemming en gebruik van de gebouwen en het terrein van de inrichting. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het buiten werking stellen van de inrichting. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 22 Beschikking revisievergunning Wm

12.2. Bodem 12.2.1. Bij beëindiging van een bodembedreigende activiteit moet ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem een bodembelastingonderzoek naar de eindsituatie te zijn uitgevoerd. Het onderzoek moet worden uitgevoerd conform het protocol Bodemonderzoek Milieuvergunningen en BSB of conform een daaraan gelijkwaardige onderzoeksstrategie uit de NEN 5740. De opzet van het onderzoek moet alvorens tot uitvoering wordt overgegaan, zijn overgelegd aan het bevoegd gezag. Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen - binnen drie maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd - nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag, inhoudende dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothese(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt. 12.2.2. Het eindonderzoek moet worden verricht op die locaties van de inrichting die bij het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek relevant zijn gebleken en op alle overige locaties in de inrichting waar bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Monsterneming moet direct na beëindiging van de activiteiten plaatsvinden. Monsterneming en analyse van de monsters moet zijn uitgevoerd conform NEN 5740. Ter plaatse van de tijdens het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek onderzochte locaties moet het eindsituatieonderzoek dezelfde opzet en intensiteit hebben als het nulsituatieonderzoek of het eventueel uitgevoerde herhalingsonderzoek. 12.2.3. Indien uit monitoring of anderszins blijkt dat de bodem (grond en/of grondwater) is verontreinigd kan het bevoegd gezag binnen 6 maanden na ontvangst van de resultaten van het onderzoek, onderscheidenlijk het bij dit gezag op andere wijze bekend worden van de verontreiniging, verlangen dat de eerder vastgestelde nulsituatie van de bodemkwaliteit wordt hersteld. 12.2.4. Indien de Wet bodembescherming niet van toepassing is op de wijze van saneren moet sanering plaatsvinden conform door het bevoegd gezag nader te stellen eisen. 12.3. Grond, hulp- en afvalstoffen 12.3.1. Bij (gedeeltelijke) beëindiging van bedrijfsactiviteiten moeten de in de inrichting aanwezige grond-, hulpen afvalstoffen die niet meer bruikbaar zijn voor de overige binnen de inrichting voorkomende activiteiten, uiterlijk binnen twee maanden na de beëindiging worden afgevoerd uit de inrichting. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 23 Beschikking revisievergunning Wm

Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 24 Beschikking revisievergunning Wm

BIJLAGE 2: BEGRIPPEN ** VOOR ZOVER EEN DIN-, NEN-, NEN-EN-, OF NEN-ISO-NORM, Voor zover in een voorschrift verwezen wordt naar een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-, NVN-norm, AI-blad, BRL, CPR, PGS of NPR, wordt de uitgave bedoeld die voor de datum waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen. Indien er sprake is van reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties is -de norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het AI-blad van toepassing die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen, werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. Alle onderstaande verklaringen en definities zijn van toepassing op de in de voorschriften gebruikte benamingen en termen, aangevuld met, dan wel in afwijking van de in NEN 5880 (Afval en afvalverwijdering, Algemene termen en definities) en de NEN 5884 (Afval en afvalverwerking, termen en definities voor bouw- en sloopafval) gegeven verklaringen en definities. BESTELADRESSEN: publicaties zijn in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties: - overheidspublicaties zoals AI-bladen en CPR-richtlijnen bij: SDU Service, afdeling Verkoop Postbus 20014 2500 EA DEN HAAG telefoon (070) 378 98 80 telefax (070) 378 97 83 - PGS-richtlijnen zijn digitaal verkrijgbaar via www.vrom.nl - DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie-instituut (NEN), Afdeling verkoop Postbus 5059 2600 GB DELFT telefoon (015) 269 03 91 telefax (015) 269 02 71 www.nen.nl - BRL-richtlijnen bij: KIWA Certificatie en Keuringen Postbus 70 2280 AB RIJSWIJK telefoon (070) 414 44 00 telefax (070) 414 44 20 - InfoMil is het informatiecentrum in Nederland over milieu wet- en regelgeving. www.infomil.nl BEOORDELINGSHOOGTE: De hoogte van het beoordelingspunt boven het maaiveld. BEOORDELINGSPUNT: Het punt waar het LAr, LT en het LAmax worden bepaald en getoetst aan de (eventuele) grenswaarden. BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL: Handeling in de vorm van controle of onderhoud van een voorziening of proces, om de kans op emissies of imissies te reduceren. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 25 Beschikking revisievergunning Wm

BODEMONDERZOEK MILIEUVERGUNNINGEN EN BSB: Publicatie van het ministerie van VROM, SDU uitgeverij Den Haag (1993). BODEMRISICO(CATEGORIE): Typering van de kans op (en omvang van) een bodembelasting door een specifieke bedrijfsmatige activiteit. BODEMRISICOCATEGORIE A: Verwaarloosbaar bodemrisico. BODEMRISICODOCUMENT: Document dat inzicht geeft in het risico van bodemverontreiniging. Hiertoe wordt per bodembedreigende activiteit de (eind-) emissiescore en de bijbehorende bodemrisicocategorie, conform de bodemrisicochecklist uit de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, bepaald. EMBALLAGE: Verpakkingsmateriaal, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans, metalen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kisten, big-bags en intermediate bulkcontainers (IBC's). ENERGIEKOSTEN: Alle kosten zoals vermeld op de eindafrekening van het energiebedrijf die samenhangen met het verkrijgen van aardgas, elektriciteit, warmte (uit een distributienet) en andere brandstoffen (stookolie, gasolie, diesel) voor de gebouwen, faciliteiten en processen in de inrichting, maar exclusief de kosten gemaakt voor brandstoffen voor motorvoertuigen. Voor aardgas moet met name worden meegenomen basisprijs, brandstofheffing, calorische toeslag, energieheffing (regulerende energiebelasting), vastrecht en BTW. Voor elektriciteit moet met name worden meegenomen de kosten voor normaaluren en laagtariefuren (is afhankelijk van kwh-verbruik), kw-tarief continu en piekuren (is afhankelijk van het opgestelde vermogen), brandstofkosten, transformatorverliezen, energieheffing, vastrecht en BTW. GELUIDSNIVEAU IN DB(A): Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in db(a), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IECpublicatie no. 651, uitgave 1989. GEVAARLIJKE STOFFEN: Indien sprake is van een opslag volgens CPR 15-1, 15-2, of 15-3: Stof of preparaat dat bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen. Indien sprake is van een opslag volgens PGS 15: Gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT): Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, bepaald in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai', uitgave 1999. NEN: Een door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 26 Beschikking revisievergunning Wm

NEN 5740: Bodem; onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek. NRB: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, Informatiecentrum Milieuvergunningen (InfoMil). NULSITUATIE: De kwaliteit van de grond en het grondwater ter plaatse van de inrichting op het moment dat de bedrijfsactiviteiten zijn gestart. MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax): Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand 'fast', verminderd met de meteocorrectieterm Cm. De meterstand 'fast' komt overeen met een tijdconstante van 125 ms. OPPERVLAKTEBRON: Een niet gekanaliseerde bron, zonder vast emissiepunt, waaruit over een bepaald oppervlak verontreinigende stoffen in de buitenlucht worden geëmitteerd POTENTIEEL BODEMBEDREIGENDE ACTIVITEIT: Elke activiteit die een risico van verontreiniging van de bodem met zich meebrengt, als gevolg van de aard van die activiteit en als gevolg van de fysische en chemische eigenschappen van de stoffen waarmee de activiteit wordt uitgevoerd. Bij het vaststellen of een activiteit potentieel bodembedreigend is worden eventuele maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen om het risico van die activiteit uit te sluiten buiten beschouwing gelaten. PUBLICATIE REEKS GEVAARLIJKE STOFFEN (PGS) De publicatiereeks Gevaarlijke stoffen (PGS) vervangt de voormalige CPR-richtlijnen. Deze worden veel gebruikt bij vergunningverlening en algemene regels op grond van de Wet milieubeheer (8.40-amvb's) en bij arbeids-, transport- en brandveiligheid. PGS 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen PGS 30 Vloeibare aardolieproducten: opslag in kleine installaties RISICO: De mate van ongewenste gevolgen van een activiteit in relatie met de kans dat deze zich voordoen. WONING: Een gebouw of deel van een gebouw dat voor bewoning gebruik wordt of daartoe is bestemd. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 27 Beschikking revisievergunning Wm

Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 28 Beschikking revisievergunning Wm

BIJLAGE 3: SITUATIE LUCHTFOTO Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 29 Beschikking revisievergunning Wm