DOCUMENTATIENOTA CRB 2011-0064



Vergelijkbare documenten
KUNSTSTOF- EN RUBBERINDUSTRIE BELGIË

België : een strategisch belangrijke biofarmaceutische hub in Europa

Fiche 3: tewerkstelling

De Belgische (petro)chemische industrie 2014

Samenvatting Flanders DC studie Internationalisatie van KMO s

Farmacijfers 2016 België, een groeiende farmahub

Farmacijfers 2016 België, een groeiende farmahub

VLHORA-congres Krachtige verbindingen met de industrie Frank Beckx Gedelegeerd bestuurder essenscia vlaanderen

DOCUMENTATIENOTA CRB Studie over het concurrentievermogen van de Belgische zakelijke dienstverlening

De regionale impact van de economische crisis

Multiplicatoren: handleiding

TOEGEVOEGDE WAARDE IN DE BELGISCHE HAVENS STIJGT MET 7 % IN 2017

FARMACIJFERS De geneesmiddelenindustrie in België : een vector voor groei. De kerncijfers

Emissielekken in België

Structurele ondernemingsstatistieken

TEXTIEL EN KUNSTSTOFFEN IN WEST VLAANDEREN

2015 was een sterk jaar voor de Belgische voedingsindustrie,

De farmaceutische sector in België :

Delokalisatie, een element van industriële dynamiek

Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten,

Het economische belang van de Belgische havens - flashraming 2015

STUDIE OVER HET CONCURRENTIEVERMOGEN VAN DE BELGISCHE TEXTIELINDUSTRIE

1.4 Factoren die bepalend zijn voor reële convergentie

De inflatie zakte in juni nog tot 1,5 punten. De daaropvolgende maanden steeg de inflatie tot 2,0 in augustus (Bron: NBB).

Evolutie van het arbeidsongevallenrisico in de privésector in België tussen 1985 en 2013

Een goed 2015, een aarzelend

Fiche 1: de leden van pharma.be

Grafische sector West-Vlaanderen Werkt 2, 2009

De (Petro)chemische Industrie in België 2010

Uittocht uit de industrie onstuitbaar? Prof. Dr. J. Konings VIVES - KULeuven

De Vlaamse voedingsindustrie. Werkbezoek Circulaire economie 9 december 2016

Internationale handel visproducten

Instituut voor de nationale rekeningen

: Gemiddelde jaarlijkse groei arbeidsvolume hoger in Vlaanderen en Wallonië dan in Brussel

emissie broeikasgassen

Conjunctuurenquête voorjaar 2013

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

De impact van supersterbedrijven op de inkomensverdeling

Regionale verdeling van de notariële vastgoedindex

Structurele ondernemingsstatistieken

Nulgroei in 2014: opluchting, maar geen opleving

ENERGIE- OBSERVATORIUM. Kerncijfers % 80% 60% 40%

Moedige overheden. Stille kampioenen = ondernemingen. Gewone helden = burgers

Exportprestaties van het industriële MKB in 2003

VDAB SECTORRAPPORT SECTOR CHEMIE, RUBBER & KUNSTSTOF

De impact van concurrentie op de productmix van exporteurs

Export-update Noord- en Zuid-Amerika - juli 2014

DEPARTEMENT LANDBOUW & VISSERIJ Vlaamse overheid Koning Albert II-laan 35 bus BRUSSEL T F

AgriFood Capital Monitor Belangrijkste feiten en cijfers

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

SECTORANALYSE DIGITALE ECONOMIE IN LIMBURG

Impact van de activeringsmaatregelen op de tewerkstelling van werknemers met een buitenlandse nationaliteit

Circulaire economie Visie essenscia Dr Saskia Walraedt

Optimisme houdt stand Conjunctuurenquête Expeditiesector 4e kwartaal 2015

Gesubsidieerd zaken doen in Duitsland. Effecten van NIOF subsidies en een nadere analyse van het vermarkten van producten binnen dat kader

Examen HAVO. Economie 1

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

Tewerkstelling. pharma.be vzw asbl

Belgische farmaceutische industrie verstevigt haar Europese toppositie. Belgische farmacijfers in een Europese context

technisch verslag CRB

Het fileprobleem in Vlaanderen en de impact op bedrijfsprestaties

De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt

Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen

CRB CCR SR/LVN Conclusies van de sociale gesprekspartners op basis van de documentatienota Macro economische context

Regionale economische vooruitzichten

PERSCONFERENTIE. Technologische industrie blijft groeien

De internationale concurrentiepositie van de topsectoren in de provincie. Oost-Vlaanderen. Otto Raspe, Anet Weterings, Mark Thissen & Frank van Dongen

LANDEN ANALYSE DENEMARKEN

Het economische belang van de Belgische havens - flashraming 2016

GEMEENTEFINANCIËN: WAAR GAAN DE OCMW S NAARTOE?

ENERGIE- OBSERVATORIUM. Kerncijfers %

6. Zee- en luchthavens: poorten op Europa en de wereld

documentatienota CRB Studie over het structureel concurrentievermogen van de grafische sector

Hoe evolueert de aardappelteelt in de toekomst?

Juli Update cijfers extreme groeiers in Vlaanderen

Barometer kinesitherapie 2013

Monitor 2016Q4 15 Pag. MONITOR FLEXI-JOBS

Kunstlaan 47-49, 1000 BRUSSEL Eric AERDEN Vooruitgangsstraat 56, 1210 BRUSSEL T GSM Persbericht

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Toerisme in perspectief. NBTC Holland Marketing Afdeling Onderzoek

BENCHMARK INDUSTRIE. Deel 1: De transformatie van onze industrie richting 4.0 Waar staan we?

LANDEN ANALYSE DUITSLAND

Marktontwikkelingen varkenssector

Arbeidskosten per eenheid product

Oktober Macro & Markten. 1. Rente en conjunctuur :

Om de sector zo goed mogelijk te vertegenwoordigen, hebben we alle ondernemingen geïdentificeerd die hun jaarrekening op de website van de NBB

Buitenlands zeggenschap in de Vlaamse economie: een kwantitatieve analyse

nr. 349 van EMMILY TALPE datum: 13 februari 2017 aan PHILIPPE MUYTERS VDAB - Taalcursussen

Trans-Atlantisch vrijhandels- en investeringsverdrag

Mevrouw de voorzitter, Geachte leden van het Bureau, Dames en heren,

PRIJS VAN ELEKTRICITEIT EN AARDGAS IN BELGIË, IN DE 3 REGIO S EN IN DE BUURLANDEN

miljoen gewerkte mensuren Verzuim ongevallen per

Changes in employment in the pharmaceutical industry e

Boordtabel van het concurrentievermogen van de Belgische economie. juni 2015

Exportmonitor Het noordelijke bedrijfsleven wordt steeds internationaler

Stijging van export en exportkansen in industrie, diensten en groothandel

PASO-flits 2 Een last ontlast? Ploegenarbeid in Vlaanderen

De arbeidsmarkt klimt uit het dal

De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt

PRODUCTIEREKENING VAN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW 2012

Transcriptie:

DOCUMENTATIENOTA CRB 2011-0064 Studie over het concurrentievermogen van de Belgische chemische industrie, life sciences en rubber- en kunststofverwerkende industrie

CRB 2011-0064 MVC/SV 2 februari 2011 Studie over het concurrentievermogen van de Belgische chemische industrie, life sciences en rubber- en kunststofverwerkende industrie Contactpersoon Siska Vandecandelaere siska.vandecandelaere@ccecrb.fgov.be

2 CRB 2011-0064 Inhoudopgave Executive Summary... 6 1 Inleiding... 11 2 Beschrijving van de Belgische chemische industrie, life sciences en rubber en kunststofverwerkende industrie... 13 2.1 Indeling sector... 13 2.2 Geschiedenis... 15 2.3 Analyse van de chemische industrie, life sciences en rubber en kunststofverwerkende industrie (NACE 24 en 25)... 17 2.3.1 Sleutelindicatoren... 17 2.3.2 Structurele karakteristieken... 25 2.4 Analyse van de subsectoren... 37 2.4.1 Sleutelindicatoren... 38 2.4.2 Structurele karakteristieken... 43 3 De competitiviteit van de Belgische chemische industrie volgens het analysekader van Michael Porter... 59 3.1 Het analysekader van Porter... 59 3.1.1 De aanboddeterminant... 61 3.1.2 De vraag... 61 3.1.3 Toeleverende en aanverwante industrieën... 62 3.1.4 Strategie, rivaliteit en structuur van de ondernemingen... 62 3.1.5 De bredere omgeving... 62 3.2 Beschrijving van de concurrentiële omgeving van de chemiesector via een PEST-analyse.. 63 3.2.1 Politieke omgeving... 63 3.2.2 Economische omgeving... 67 3.2.3 Socio-culturele omgeving... 69 3.2.4 Technologische omgeving... 70 3.3 Analyse van de concurrentiële dynamiek van de chemiesector... 72 3.3.1 De basischemie... 72 3.3.2 De farmaceutische industrie... 75 3.3.3 De kunststofverwerkende industrie... 79 3.3.4 De vervaardiging van synthetische en kunstmatige vezels... 81

3 CRB 2011-0064 4 Identificatie van de strategische uitdagingen voor de chemiesector... 83 4.1 SWOT-analyse... 83 4.1.1 Sterkten... 83 4.1.2 Zwakten... 83 4.1.3 Opportuniteiten... 84 4.1.4 Bedreigingen... 84 4.2 Strategische uitdagingen... 85 4.2.1 Basischemie... 86 4.2.2 Farmaceutische industrie... 87 4.2.3 Vervaardiging van synthetische en kunstmatige vezels... 87 4.2.4 Kunststofverwerkende industrie... 87 5 Beleidsuitdagingen... 88 Bibliografie... 89 Bijlagen... 93

4 CRB 2011-0064 Lijst grafieken Grafiek 2-1: Aandeel tewerkstelling en TW in verwerkende nijverheid (VWN) in 2007 per NACE-code... 17 Grafiek 2-2: Groeivoeten (gemiddelde jaarlijkse groei 1995-2007) NACE24... 18 Grafiek 2-3: Groeivoeten (gemiddelde jaarlijkse groei 1995-2007) NACE25... 19 Grafiek 2-4: Evolutie reële TW-productiviteit voor NACE 24 en NACE 25... 19 Grafiek 2-5: Internationale vergelijking reële TW-productiviteit voor NACE 24... 20 Grafiek 2-6: Internationale vergelijking reële TW-productiviteit voor NACE 25... 21 Grafiek 2-7: Aandeel NACE 24 en 25 in de export van de Belgische verwerkende nijverheid... 22 Grafiek 2-8: Evolutie aandeel in de wereldexport NACE 24 (2000=1)... 22 Grafiek 2-9: Evolutie aandeel in de wereldexport NACE 25 (2000=1)... 23 Grafiek 2-10: Aandeel BRIC-landen in totale export chemische producten... 23 Grafiek 2-11: Evolutie handelsbalans NACE 24 en NACE 25 (2000=1)... 24 Grafiek 2-12: Reële kapitaalvoorraad per gewerkt uur (prijzen van 2000, in euro)... 25 Grafiek 2-13: Gemiddelde investeringsgraad als % van de TW voor NACE 24... 26 Grafiek 2-14: Gemiddelde investeringsgraad als % van de TW voor NACE 25... 26 Grafiek 2-15: Decompositie groei toegevoegde waarde (1995-2004)... 27 Grafiek 2-16: Aandeel intermediaire inputs in productiewaarde (in reële termen)... 28 Grafiek 2-17: Intermediaire inputs NACE 24 (2005)... 29 Grafiek 2-18: Intermediaire inputs NACE 25 (2005)... 30 Grafiek 2-19: O&O-intensiteit (intramurale O&O-uitgaven als % toegevoegde waarde) in 2006 (tenzij anders vermeld)... 33 Grafiek 2-20: Intra- en extramurale O&O-uitgaven NACE 24... 34 Grafiek 2-21: Intra- en extramurale O&O-uitgaven NACE 25... 34 Grafiek 2-22: Opleidingsniveau van de werknemers in 1996 en 2008... 35 Grafiek 2-23: Evolutie binnenlandse vraag... 37 Grafiek 2-24: andeel subsectoren in toegevoegde waarde en tewerkstelling totale sector (2007)... 38 Grafiek 2-25: Groei toegevoegde waarde en tewerkstelling van de subsectoren (1995-2007)... 39 grafiek 2-26: Specialisatie in vergelijking met de drie buurlanden, 2007... 40 Grafiek 2-27: Groei TW en groei tewerkstelling van de subsectoren vergeleken met een referentiegroep... 41 Grafiek 2-28: Handelsbalans subsectoren in 2008... 43 Grafiek 2-29: Aandeel intermediaire inputs in de productiewaarde in 2000 en 2005... 44 Grafiek 2-30: O&O-intensiteit (intramurale O&O-uitgaven als % van toegevoegde waarde) van NACE 241 in 2001... 49 grafiek 2-31: Octrooiaanvragen bij het EPO ten opzichte van de toegevoegde waarde (in mio euro), basischemie (2003-2006)... 50 grafiek 2-32: Evolutie van het aantal octrooiaanvragen bij het EPO, basischemie... 50 Grafiek 2-33: O&O-intensiteit (O&O uitgaven/tw) van NACE 244 in 2006... 51 Grafiek 2-34: Evolutie intra- en extramurale O&O-uitgaven in de farmaceutische industrie (NACE 244)... 51 Grafiek 2-35: Samenwerking met andere onderzoekscentra in België (gemiddelde % over de periode 2002-2004)... 52 Grafiek 2-36: Samenwerking met andere onderzoekscentra in het buitenland (gemiddelde % over de periode 2002-2004)... 52 Grafiek 2-37: Evolutie aantal onderzoekers en tewerkstelling in de Belgische farmaceutische industrie (in VTE) tussen 1994 en 2007... 53 grafiek 2-38: Octrooiaanvragen bij het EPO ten opzichte van de toegevoegde waarde (in mio euro) van de farma (2003-2006)... 53 grafiek 2-39: Evolutie van het aantal octrooiaanvragen tussen 1995 en 2006... 54 Grafiek 2-40: O&O-intensiteit (O&O-uitgaven als % van toegevoegde waarde) van NACE 247 in 2001... 54 grafiek 2-41: De eenheidswaarden van de export en de import van kunstmatige en synthetische vezels, 2008... 55 Grafiek 2-42: O&O-intensiteit (O&O-uitgaven als % van toegevoegde waarde) van NACE 252 in 2001... 55 grafiek 2-43: O&O-intensiteit van NACE 25 in 2006... 56 grafiek 2-44: Aanvraag octrooien bij EPO per miljoen euro toegevoegde waarde, periode 2003-2006... 56 grafiek 2-45: Percentage van de omzet door nieuwe producten, 2006... 57 Grafiek 3-1: Evolutie van de elektriciteitsprijzen voor kleine industriële klanten... 68 Grafiek 3-2: Evolutie van de aardgasprijzen, excl. Belastingen, voor professionele afnemers (verbruik < 277,8 MWh/jaar)... 68 grafiek 3-3: Het percentage van de innovatieve bedrijven dat samenwerkt voor innovatie, 2006... 70 grafiek 3-4: Aantal octrooiaanvragen per miljoen inwoners in het domein van de biotechnologie, 2006... 72

5 CRB 2011-0064 Grafiek 3-5: Aantal afgestudeerden tussen 2000 en 2007 in opleidingen relevant voor de farmaceutische industrie... 75 Grafiek 3-6: Marktaandeel van generische geneesmiddelen in 2001... 77 Grafiek 3-7: Afnemers van de kunststofverwerkende sector in 2008... 80 Lijst tabellen Tabel 2-1: Specialisatie-index in 2007... 18 Tabel 2-2: Aandeel tewerkstelling, toegevoegde waarde en aantal bedrijven volgens type (niet export en export) in 2008... 24 Tabel 2-3: Aandeel niet MNO s, Belgische MNO s en buitenlandse MNO s en groei tussen 1997 en 2005... 31 Tabel 2-4: Tewerkstelling volgens bedrijfsgrootte NACE 24... 32 Tabel 2-5: Tewerkstelling volgens bedrijfsgrootte NACE 25... 32 Tabel 2-6: Evolutie van het aantal ondernemingen in de periode 1997-2005... 32 Tabel 2-7: Belangrijkste bestemmingen voor de output van NACE 24... 36 tabel 2-8: Belangrijkste bestemmingen voor de output van NACE 25... 36 Tabel 2-9: Exportprestaties van de volledige chemiesector in 2008... 42 Tabel 2-10: Intermediaire inputs NACE 241: Vervaardiging van chemische basisproducten (in 2005)... 44 Tabel 2-11: Intermediaire inputs NACE 244: Vervaardiging van farmaceutische producten (in 2005)... 45 Tabel 2-12: Intermediaire inputs NACE 247: Vervaardiging van synthetische en kunstmatige vezels (in 2005)... 45 Tabel 2-13: Intermediaire inputs NACE 252: Vervaardiging van producten van kunststof (in 2005)... 46 Tabel 2-14: Aandeel niet MNO s, Belgische MNO s en buitenlandse MNO s in 1997 en 2005... 46 Tabel 2-15: Tewerkstelling volgens bedrijfsgrootte NACE 241: Vervaardiging van chemische basisproducten... 47 Tabel 2-16: Tewerkstelling volgens bedrijfsgrootte NACE 244: Vervaardiging van farmaceutische producten... 47 Tabel 2-17: Tewerkstelling volgens bedrijfsgrootte NACE 247: Vervaardiging van synthetische en kunstmatige vezels... 48 Tabel 2-18: Tewerkstelling volgens bedrijfsgrootte NACE 252: Vervaardiging van producten van kunststof... 48 Tabel 2-19: Belangrijkste sectoren waarnaar de outputs van NACE 241 gaan... 57 Tabel 2-20: Belangrijkste sectoren waarnaar de outputs van NACE 244 gaan... 58 Tabel 2-21: Belangrijkste sectoren waarnaar de outputs van NACE 247 gaan... 58 Tabel 2-22: Belangrijkste sectoren waarnaar de outputs van NACE 252 gaan... 58 Tabel 3-1: Totale gezondheidsuitgaven, uitgaven farmaceutische producten en uitgaven farmaceutische producten als % van de totale gezondheidsuitgaven... 76 Lijst figuren Figuur 2-1: Aandeel in verkoop chemische producten... 16 Figuur 3-1: Het ruitmodel van Porter of het interactieve proces van creatie van concurrentievoordelen... 59 Figuur 3-2: Levenscyclus van een geneesmiddel... 64

6 CRB 2011-0064 Executive Summary Om meer inzicht te krijgen in de veranderingen in de Belgische economische structuur en in (de bronnen van) het concurrentievermogen van de Belgische bedrijven, ondernam de CRB in samenwerking met de Vlerick school een reeks studies waarbij het concurrentievermogen van een aantal Belgische sectoren werd geanalyseerd. De sectoren werden geselecteerd op basis van hun belang voor de Belgische economie; hun representatie binnen een bijzondere raadgevende commissie van de CRB en hun representativiteit voor de uiteenlopende segmenten van de Belgische economie (diensten en industrie; lokaal en geïnternationaliseerd ). Dit moet het mogelijk maken om de activiteiten van de CRB, zoals de opstelling van het technisch verslag van het secretariaat over de maximale beschikbare marges voor de loonkostenontwikkeling, beter te kaderen binnen de concurrentiële dynamiek waarin sectorale en macro-economische ontwikkelingen plaatsvinden. Voor de ondernemingen uit de bestudeerde sectoren, de beleidsmakers en voor andere betrokken actoren reiken de studies een aantal pistes aan die hen kunnen helpen bij het realiseren van hun doelstellingen. Onderliggende studie bestudeert het concurrentievermogen van de chemische industrie, life sciences en rubber- en kunststofverwerkende industrie. De problematiek van de loonkost valt buiten de scope van deze studie. Dit neemt echter niet weg dat de loonkost ook een belangrijk element is voor de competitiviteit van de chemische industrie, life sciences en rubber- en kunststofverwerkende nijverheid. Prestatie sector Een analyse van de cijfers toont duidelijk het belang van de sector in de totale verwerkende nijverheid. Samen vertegenwoordigen de chemische industrie inclusief life sciences (NACE 24) en de rubber- en kunststofverwerkende nijverheid (NACE 25) in 2007 23,2% van de toegevoegde waarde en 17,6% van de uurtewerkstelling. Dit is hoog in vergelijking met de EU15 waar deze sectoren 15,2% en 10,1% vertegenwoordigen in respectievelijk de toegevoegde waarde en de uurtewerkstelling van de verwerkende nijverheid. Ook wanneer we de evolutie van de sector bekijken tussen 1995 en 2007 zijn de resultaten positief in vergelijking met de EU15. De groei van de toegevoegde waarde was hoger dan in de EU15 en ook de tewerkstelling evolueerde positiever. In NACE 24 daalde de tewerkstelling over de periode 1995-2007, maar minder dan in de EU15. De sector NACE 25 slaagde erin zijn tewerkstelling te verhogen in België, in tegenstelling tot de EU15. De toegevoegde waarde en de tewerkstelling bepalen samen de productiviteit van de sector. Dit is een belangrijke factor aangezien deze de capaciteit van een onderneming bepaalt om voldoende hoge lonen uit te betalen teneinde geschikte werknemers aan te trekken en om zijn producten aan competitieve prijzen af te zetten. Daarnaast is de bijdrage die elke sector levert aan de gemiddelde productiviteit van de economie bepalend voor het nationaal inkomen en voor het realiseren van eventuele andere doeleinden (werkgelegenheidscreatie; duurzame ontwikkeling; armoedebestrijding; ). Opvallend is dat in België de productiviteit van de chemische sector inclusief life sciences (NACE 24) tussen 1997 en 2007 minder snel stijgt dan in de buurlanden. Het productiviteitsniveau was in 1997 wel hoger dan in Duitsland, vergelijkbaar met dat van Frankrijk, maar een stuk minder hoog dan in

7 CRB 2011-0064 Nederland. De rubber- en kunststofverwerkende nijverheid (NACE 25) vertoont zowel een hoog niveau van productiviteit als een sterke groei. Verschillen in algemene prestaties tussen landen kunnen natuurlijk te maken hebben met een verschillende samenstelling van de sectoren. In België vertegenwoordigden de farmaceutische industrie en de basischemie in 2007 samen 68% van de toegevoegde waarde van NACE 24 en NACE 25. Deze twee sectoren worden gevolgd door de kunststofverwerkende nijverheid met een aandeel van 15% in de toegevoegde waarde. De rest van de subsectoren is relatief klein. Een vergelijking van deze structuur met de structuur van de drie buurlanden toont dat zowel het aandeel van de farma als van de basischemie groter is dan in de referentiegroep (in 2007 betrof het respectievelijk 34,9% versus 24,5% en 32,9% versus 25,6%). Het aandeel van de andere subsectoren is kleiner dan in de referentiegroep. In de studie worden vier subsectoren meer in detail bekeken. Het betreft: - de basischemie; zoals hierboven reeds vermeld is België duidelijk gespecialiseerd in deze subsector. Deze subsector presteert in vergelijking met het gemiddelde van de sector over de periode 1995-2007 iets zwakker op het vlak van evolutie van toegevoegde waarde en tewerkstelling. Ten opzichte van de drie buurlanden doet deze sector het wel beter. Over de periode 1999-2007 steeg de toegevoegde waarde sneller en daalde de tewerkstelling minder snel. - de farmaceutische industrie; ook in deze sector is België duidelijk gespecialiseerd. Deze sector kende over de periode 1995-2007 een heel sterke stijging, zowel van de toegevoegde waarde als van de tewerkstelling. Deze stijgingen waren ook sterker dan gemiddeld in de drie buurlanden. - de kunststofverwerkende industrie; dit is de derde grootste subsector, na de farma en de basischemie. Opvallend is dat ook deze sector er niet alleen in slaagt om te groeien in toegevoegde waarde, maar ook in tewerkstelling. - de vervaardiging van synthetische en kunstmatige vezels; dit is een heel kleine sector in België, die over de periode 1997-2007 ook aandeel verloor in het totaal van NACE 24 en NACE 25 (van 2,2% naar 0,6%). Het verlies aan tewerkstelling en toegevoegde waarde was over de periode 1999-2007 ook hoger dan in de buurlanden. In de studie wordt getracht om de prestatie van bovengenoemde subsectoren te verklaren en op basis hiervan een aantal uitdagingen te formuleren, zowel voor de sector als voor het beleid. In eerste instantie wordt echter gekeken naar de omgeving waarin de subsectoren opereren. Veranderende omgeving De jongste jaren veranderde de omgeving waarin chemische bedrijven opereerden aanzienlijk. Zo wordt de sector geconfronteerd met een aantal belangrijke uitdagingen, die weliswaar ook opportuniteiten met zich meebrengen. Drie belangrijke uitdagingen zijn:

8 CRB 2011-0064 De toegenomen concurrentie De chemische sector wordt geconfronteerd met een toegenomen concurrentie uit Azië en het Midden- Oosten. Heel wat van deze landen moedigen actief hun chemische industrie (voorlopig nog vooral commodities) aan om hun kostenvoordeel, hun nabijheid tot grondstoffen en de nabijheid tot groeimarkten te exploiteren. De nieuwe fabrieken die er gebouwd worden zijn gemiddeld gezien groter dan de Europese fabrieken, wat de mogelijkheid biedt om schaalvoordelen te realiseren. Ook de life sciences worden geconfronteerd met een toenemende concurrentie. Het vervallen van octrooien betekent dat generische geneesmiddelen kunnen ontwikkeld worden ter vervanging van de traditionele medicijnen. Gecombineerd met een toenemende druk op de overheidsbudgetten zorgt dit voor overcapaciteit in de productie van innovatieve geneesmiddelen. Stijgende energieprijzen De chemische sector (en zeker de basischemie) is omwille van energie-intensieve industriële processen een grote verbruiker van fossiele grondstoffen. Deze worden niet enkel gebruikt als energiebron maar ook als grondstof. De hoge volatiliteit van de prijs van fossiele brandstoffen en de verwachte prijsstijgingen voor de toekomst, zetten deze sector dan ook onder druk. Op dit vlak hebben Europese producenten een duidelijk kostennadeel ten opzichte van producenten uit het Midden-Oosten die toegang hebben tot goedkopere grondstoffen. Toenemende aandacht voor milieu en gezondheid Ook de toegenomen aandacht voor milieu en gezondheid verandert de setting waarin de chemische sector opereert. Dit gaat gepaard met normen en regulering die meestal een belangrijke kost vertegenwoordigen voor de onderneming. In de mate dat deze normen globale trends weerspiegelen en bedrijven vrij laten over de manier waarop ze aan deze norm voldoen, kunnen ze echter ook de industrie versterken. Drijvende krachten achter prestatie sector In het tweede deel van de studie wordt getracht om te verklaren hoe bedrijven reageren op de gewijzigde externe omstandigheden. Dit gebeurt op basis van het micro-economische model dat Michael E. Porter in zijn boek The competitive advantage of nations hanteerde om het concurrentievermogen van industrieën te verklaren. Porter onderscheidt vier concurrentiefactoren die gezamenlijk de competitiviteit van een bedrijf bepalen: de toegang tot productiefactoren; de vraag; de relatie met toeleverende en aanverwante industrieën; en de strategie, rivaliteit en structuur van de onderneming. Deze factoren en vooral ook de interactie ertussen vormen de basis voor haar competitiviteit. Een aantal belangrijke vaststellingen worden hieronder weergegeven. Een heel belangrijke productiefactor voor de (basis)chemie zijn grondstoffen. In de Europese petrochemie zijn de productiefaciliteiten voornamelijk gebaseerd op nafta, in tegenstelling tot het Midden Oosten dat vooral produceert op basis van ethaan dat daar (toch voorlopig nog) goedkoop beschikbaar is. Ondanks dit kostenvoordeel van het Midden-Oosten houdt de Belgische basischemie over de beschouwde periode toch relatief goed stand. Een belangrijke verklaring hiervoor is de aanwezigheid van de cluster rond Antwerpen die in belangrijke mate bijdraagt tot een efficiënte aanbodketen. Via de haven en de centrale ligging van de haven in het pijpleidingennetwerk kunnen gemakkelijk grondstoffen aangevoerd worden. De Antwerpse cluster is bovendien sterk geïntegreerd met een aantal andere belangrijke clusters: Rotterdam en de clusters in het Rijn en Ruhr-gebied. In en over de cluster(s) is er een keten van raffinageactiviteit die inputs levert aan de basischemie die op zijn

9 CRB 2011-0064 beurt inputs levert aan andere chemische sectoren. Door de nabijheid van inputs kan er bespaard worden op transportkosten. Een andere productiefactor, die in belang toeneemt, is kennis. Opvallend is dat bedrijven uit de chemische industrie (inclusief life sciences) en de rubber- en kunststofverwerkende industrie voor innovatie meer dan gemiddeld in de industrie samenwerken met universiteiten en kennisinstellingen. De sterke specialisatie van Belgische kennisinstellingen op het vlak van biotechnologie is op dit vlak een troef. Hetzelfde geldt voor het hoge opleidingsniveau van de bevolking. Daartegenover staat wel een relatief laag aandeel van de studenten dat kiest voor wetenschappelijke en technologische richtingen. Het is dan ook belangrijk om erover te waken dat dit laatste geen knelpunt wordt voor innovatie. Een tweede belangrijke determinant voor het concurrentievermogen van bedrijven volgens Porter is de aanwezigheid van een voldoende grote en veeleisende vraag. De vraag naar chemische producten komt voornamelijk uit andere industriële sectoren. De delokalisatie van bepaalde arbeidsintensieve industrieën naar landen met lagere lonen, zorgt dan ook voor een verschuiving van de vraag naar chemische producten. Een voorbeeld hiervan is de delokalisatie van textielbedrijven die gezorgd heeft voor een sterke inkrimping van de subsector vervaardiging van kunstmatige en synthetische vezels in West-Europa. Daartegenover staat wel dat de EU nog altijd een groot aandeel heeft in de wereldvraag naar chemische producten. Bovendien bieden nieuwe uitdagingen op het vlak van energie, voedselvoorziening, klimaatverandering nieuwe afzetmogelijkheden voor de chemische industrie, life sciences en kunststofverwerkende industrie. Volgens Porter is ook de aanwezigheid van toeleverende en aanverwante industrieën bepalend voor het concurrentievermogen van de bedrijven. Het belang van de nabijheid van toeleveranciers in de cluster rond Antwerpen en de naburige clusters is inderdaad cruciaal. Zoals hierboven reeds vermeld vermindert de cluster immers de transportkosten en draagt hij in het algemeen bij tot een efficiënte aanbodketen. Er bestaan bijvoorbeeld systemen van energierecuperatie uit afval of energieoverschotten van (andere) bedrijven. Vervolgens zijn in de cluster ook allerhande derde partijen aanwezig die investeren in opslag, transport, algemene diensten, afvalbehandeling, het ter beschikking stellen van heel wat nutsvoorziening, waar de chemiebedrijven uit de cluster van profiteren. Ten slotte zal ook de strategie van de onderneming bepalend zijn voor haar concurrentievermogen. Zo zien we dat de meest succesvolle chemiebedrijven proberen in te spelen op de sterk groeiende vraag in het Oosten door in toenemende mate ook in deze groeiregio s actief te zijn (investeringen, samenwerkingsverbanden, ). Daarnaast zorgt de toenemende concurrentie uit het Midden-Oosten voor een zoektocht naar kostenbesparingen. Dit gebeurt onder andere door schaalvergroting. Op die manier proberen bedrijven hun vaste kosten te verdelen over een hogere hoeveelheid productie, maar ook om risico's voor onderzoek te delen en kennis te bundelen. Tegelijkertijd zien we dat bedrijven hun efficiëntie proberen te verhogen door te focussen op hun kerncompetenties. In de chemiesector is duidelijk een trend tot outsourcing, die zich wellicht in de toekomst nog zal verder zetten. Op die manier kunnen vaste kosten verminderd worden en werkkapitaal vrijgemaakt worden, wat fondsen vrijmaakt om te investeren. Het zoeken naar kostenbesparingen volstaat echter niet om het concurrentievermogen van de sector te vrijwaren. Cruciaal voor de overlevingskracht van de sector is innovatie. Een opvallende trend is dat hierbij in toenemende mate wordt samengewerkt met afnemers om een product en eventueel bijhorende dienst te leveren aangepast aan de wensen van deze laatste. De cluster, die zorgt voor de nabijheid van klanten, maakt dit gemakkelijker. Voor innovatie wordt ook in belangrijke mate

10 CRB 2011-0064 samengewerkt met kennisinstellingen (bijvoorbeeld, universiteiten en onderzoekscentra). Dit geldt zeker voor de farmaceutische industrie waarvoor de aanwezigheid van kennis zelfs een van de belangrijkste locatiefactoren is voor de onderzoeksafdeling. Naast kennisinstellingen worden ook andere partijen in toenemende mate ingeschakeld. Een voorbeeld is logistiek die meer en meer verandert van een functionele noodzaak naar een bron van strategische marketing (bv. om nieuwe markten en landen te veroveren). Strategische uitdagingen De opkomst van het Midden-Oosten en van Azië als producenten van chemische producten zorgt voor overcapaciteit in de Europese chemische industrie. Er wordt dan ook verwacht dan binnen Europa verder zal gerationaliseerd worden en dat minder productieve vestigingen zullen inkrimpen of verdwijnen. De productiviteit van de Belgische chemische industrie, life sciences en de rubber- en kunststofverwerkende nijverheid is relatief hoog. NACE 25 wordt bovendien gekenmerkt door een hoge productiviteitsgroei. Verontrustend is wel de relatief lage groei van de productiviteit in NACE 24. Gegeven de hoge kapitaalintensiteit van deze sector is het potentieel van verdere efficiëntieverbeteringen van het productieproces wellicht beperkt. Het is dan ook belangrijk dat gezocht wordt naar andere vormen van innovatie om de productiviteit op te drijven. Concreet zal een upgrading van de producten nodig zijn, weg van zuivere commodities naar producten met een hogere toegevoegde waarde. Maar ook het zoeken naar verdere verbeteringen in de aanbodketen is een mogelijke piste. De overheid heeft hier zeker een rol te spelen. Een aantal aandachtspunten zijn de volgende. De overheid moet voorzien in een aantrekkelijk kader voor innovatie. Gegeven het belang van open innovatie is bijvoorbeeld de aanwezigheid van kwalitatief hoogstaand onderzoek met een voldoende kritische massa onontbeerlijk. Verder is het belangrijk dat de overheid de cluster zo goed mogelijk ondersteunt, bijvoorbeeld door het onderhouden en uitbreiden van infrastructuur of door het stimuleren van synergieën tussen aanwezige bedrijven. De analyse toont ook duidelijk het belang van internationalisatie. De opkomst van het Midden-Oosten en Azië als chemieproducenten vereist dat de bedrijven zich voldoende inschrijven in een globaal netwerk. Zeker KMO s moeten hierbij voldoende ondersteuning krijgen. Ten slotte wijst de studie ook op een toenemende overcapaciteit van chemische productie binnen Europa, met als gevolg dat minder efficiënte locaties zullen verdwijnen. Dit geldt des te meer voor de producenten van commodities. België heeft het voordeel van een sterke cluster, maar dit neemt niet weg dat het ook belangrijk is dat de productiekosten in België in lijn liggen met deze van andere Europese landen. Gegeven het belangrijke aandeel van energie in de productiekost van de chemische producten verdient het energiebeleid daarom de nodige aandacht. In het algemeen moet de overheid zorgen voor een consistent beleid waarvan alle onderdelen op elkaar zijn afgestemd en dat ook stabiel is doorheen de tijd. Opdat bedrijven hun gedrag zouden aanpassen aan het beleid moeten ze er ook kunnen op rekenen dat het beleid voor een langere periode ongewijzigd blijft.

11 CRB 2011-0064 1 Inleiding Het doel van deze studie is om een zo goed mogelijk beeld te geven van de structuur en de werking van de chemiesector in België. Meer bepaald wil de analyse meer inzicht verschaffen in de werking en in (de bronnen van) het concurrentievermogen van de Belgische chemische industrie, life sciences en rubber- en kunststofverwerkende industrie. De structuur van deze studie werd uitgebouwd in samenwerking met prof. Leo Sleuwaegen (KULeuven). De sector was reeds het voorwerp van tal van studies. Dit liet ons toe om gebruik te maken van diverse informatiebronnen van verschillende auteurs. In het eerste deel van deze studie beschrijven we de situatie van de chemische industrie, life sciences en rubber- en kunststofverwerkende industrie in België. Na het definiëren van de verschillende (sub)sectoren volgens activiteitennomenclatuur (NACE-BEL), zullen aan de hand van enkele sleutelindicatoren de prestaties van de sector worden geanalyseerd. Deze indicatoren zijn o.a. tewerkstelling, toegevoegde waarde en toegevoegdewaardeproductiviteit. Deze gegevens zullen ons toelaten te zien hoe deze verschillende indicatoren elkaar beïnvloeden. Ook de exportprestaties worden in dit hoofdstuk besproken. De prestaties van de sector worden tevens vergeleken met deze in andere Europese landen. Vervolgens bekijken we enkele structurele karakteristieken van de Belgische chemische industrie, life sciences en rubber- en kunststofverwerkende industrie. Eerst bespreken we enkele cijfers i.v.m. kapitaal en investeringen. Vervolgens kijken we naar de intermediaire inputs die de sector gebruikt. Hiervoor maken we gebruik van de input-output tabellen van het Federaal Planbureau. We gaan ook na of er veel MNO s (multinationale ondernemingen) actief zijn in de Belgische chemiesector en hoe de tewerkstelling verdeeld is volgens bedrijfsgrootte. Er wordt ook getracht om een beeld te krijgen van de innovatiestrategie van de ondernemingen. Tot slot bekijken we de bestemming van chemische producten. De factoren die aan de basis liggen van het concurrentievermogen kunnen verschillen per sector en zelfs per bedrijf binnen dezelfde (sub)sector. De verschillende data die gebruikt werden kunnen dus verschillende micro-economische waarheden verbergen. Daarom beschrijven we bovengenoemde gegevens niet alleen op sectoraal, maar ook op subsectoraal niveau. In het tweede deel definiëren we eerst het analytisch kader dat als basis gebruikt wordt voor een uitgebreide studie van het concurrentievermogen van de chemische industrie, life sciences, rubber- en kunststofverwerkende industrie. Hiervoor gebruiken we het micro-economisch model dat gebruikt wordt door Michael E. Porter, in het boek The Competitive Advantage of Nations, om het concurrentievermogen van de industrie te verklaren. Deze methode verklaart het concurrentievermogen van een land of regio via de sectoren waarin een land sterk presteert. Dit gebeurt door de verschillende factoren te onderzoeken die bepaalde sectoren in een land/regio toelaten competitief te worden. Daarom moet in detail geanalyseerd worden welke de verschillende factoren zijn die het concurrentievermogen van een bepaald land/regio bepalen en welke hun invloed is op de chemische industrie in dat land of die regio. Porter onderscheidt vier factoren die de concurrentiekracht van een onderneming bepalen: productiefactoren, vraag, toeleverende en aanverwante industrieën en strategie, rivaliteit en structuur van de onderneming. Het is niet voldoende om de verschillende kenmerken van de (sub)sectoren te beschrijven om haar concurrentiekracht te bepalen. Het model van Porter is een dynamisch model. Het is de wisselwerking tussen de vier concurrentiefactoren die bepaalt hoe een onderneming zal reageren op externe omstandigheden en die dus de basis vormt van hun concurrentievermogen. Om het gedrag van de

12 CRB 2011-0064 bedrijven in de chemische industrie, life sciences, rubber- en kunststofverwerkende industrie te begrijpen, is het noodzakelijk om na te gaan hoe de omgeving van deze sector de laatste jaren geëvolueerd is en hoe de concurrentiefactoren van de (sub)sectoren reageren op deze ontwikkelingen. Om een inzicht te krijgen in de concurrentiële dynamiek van de verschillende (sub)sectoren, moeten we bijgevolg eerst de veranderingen in de macro-economische omgeving van de afgelopen jaren in de Belgische chemiesector vaststellen. Dit doen we door middel van een PEST-analyse, waarin we nagaan wat de politieke, economische, socio-culturele en technologische omgeving is. Wanneer we de werking van het model van Porter begrijpen en de macro-economische veranderingen waar de chemische industrie, life sciences, rubber- en kunststofverwerkende industrie in België mee te maken heeft kennen, kunnen we beginnen met een analyse van de concurrentiële dynamiek in de sector. In eerste instantie gaan we na hoe de vier concurrentiefactoren zich vormen in de verschillende (sub)sectoren. Daarna bekijken we of deze factoren elkaar beïnvloeden en hoe ze reageren op een veranderende omgeving. We zullen ons concentreren op de subsectoren die we in het eerste deel gedefinieerd hebben als meest en minst concurrerend. We kunnen aannemen dat deze subsectoren het meest geschikt zijn om de sterke en zwakke punten van de chemiesector te bepalen. Door te kijken naar de wijzigingen die zich vandaag en in de nabije toekomst in de chemische industrie, life sciences en rubber- en kunststofverwerkende industrie voordoen, zullen we nagaan welke de voornaamste uitdagingen zijn voor de sector. Dit doen we via een confrontatieanalyse (SWOTanalyse). Het rapport wordt afgesloten met een aantal beleidsuitdagingen.

13 CRB 2011-0064 2 Beschrijving van de Belgische chemische industrie, life sciences en rubber en kunststofverwerkende industrie Voor een beter inzicht in de factoren die het concurrentievermogen van de Belgische chemische industrie, life sciences en rubber- en kunststofverwerkende industrie 1 bepalen, moeten niet alleen de prestaties, maar ook de structuur ervan worden onderzocht. Hoofdstuk 1 begint dan ook met een beschrijving en de geschiedenis van de sector, waarna de belangrijkste structurele indicatoren en de prestaties worden voorgesteld. Als men spreekt van concurrentievermogen, dan verwijst men naar de concurrentie die de ondernemingen op een markt aangaan voor de vraag naar hun producten. Deze kan verschillende vormen aannemen met als gemene noemer het streven om zich van zijn concurrenten te onderscheiden. Doorgaans is het echter moeilijk te zeggen wat precies de markt van een sector is. De activiteit van een sector kan immers sterk gediversifieerd zijn en op diverse markten worden uitgeoefend. Bijgevolg zal een beschrijving op het geaggregeerde niveau van de NACE-takken 24 en 25 een onvolledig beeld opleveren van het concurrentievermogen en van de structuur van de ondernemingen die op de markt van de chemische producten, het rubber en de kunststoffen met elkaar wedijveren. Om deze beperking te verhelpen, zal de studie zich ook buigen over de onderliggende verhoudingen tussen de subsectoren, waarbij steeds voor ogen wordt gehouden dat deze verschillende subsectoren hun eigen structurele kenmerken hebben en soms in verschillende concurrentieomgevingen opereren. 2.1 Indeling sector De subsectoren binnen NACE 24 (Vervaardiging van chemische producten) volgens NACE-BEL 2003 zijn de volgende: - NACE 241: Vervaardiging van chemische basisproducten Deze groep omvat de productie van chemicaliën verkregen uit aardolie (petrochemische producten zoals ethyleen, ammoniak en methanol), alsook de vervaardiging van andere basis industriële chemicaliën, zoals industriële gassen, kleurstoffen en pigmenten, basis anorganische (productie van zuren en metaaloxiden) en organische chemicaliën, meststoffen en stikstofverbindingen en van kunststoffen en synthetisch rubber in primaire vormen. (Europe INNOVA, 2008, p. 9) - NACE 242: Vervaardiging van verdelgingsmiddelen en van andere chemische producten voor de landbouw (agrochemie) 1 Onder chemische industrie in brede zin verstaan we hier de takken 24 en 25 van de NACE Rev.1-nomenclatuur, d.i. de vervaardiging van chemische producten en de vervaardiging van producten van rubber of kunststof. De NACE is de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap. De beschrijving van de industriële sectoren volgens deze NACE-indeling is beschikbaar op het volgende adres: <http://www.statbel.fgov.be/figures/d01_fr.asp?s=d>.

14 CRB 2011-0064 De agrochemische sector heeft betrekking op de productie van insecticiden, knaagdierverdelgers, schimmelbestrijders, onkruidverdelgers, plantengroei producten, alsmede biologische producten om planten te beschermen tegen ziekten en parasieten. (Europe INNOVA, 2008, p. 9) - NACE 243: Vervaardiging van verf, vernis e.d., drukinkt en mastiek Deze subsector omvat decoratieve (architecturale) producten, coatings (gebruikt voor allerlei industriële producten zoals vliegtuigen, en consumentenproducten zoals huishoudapparaten), speciale coatings voor specifieke toepassingen of bijzondere omstandigheden (bv.: wegmarkeringen) en drukinkten. (Europe INNOVA, 2008, p. 10) - NACE 244: Vervaardiging van farmaceutische producten (en van chemische en botanische producten voor medicinaal gebruik) Deze subsector omvat de vervaardiging van basis farmaceutische producten (stoffen) en vervaardiging van farmaceutische preparaten (geneesmiddelen). De markt van farmaceutische producten omvat de productie van geneesmiddelen op voorschrift en over-the-counter geneesmiddelen, alsmede generische geneesmiddelen voor menselijk gebruik. Het omvat ook de productie van farmaceutische producten voor dierlijk gebruik, zoals toevoegingsmiddelen voor diervoeders, biologische en medicinale geneesmiddelen. (Europe INNOVA, 2008, p. 10) - NACE 245: Vervaardiging van zeep, wasmiddelen, poets- en reinigingsmiddelen, parfums en cosmetische artikelen Deze groep kan worden onderverdeeld in de volgende productcategorieën: de vervaardiging van zepen en detergenten (zoals huishoudelijke en industriële zepen, wasproducten en bleekmiddelen) en de vervaardiging van parfums en toiletartikelen (zoals haar- en schoonheidsproducten). (Europe INNOVA, 2008, p. 10) - NACE 246: Vervaardiging van overige chemische producten Deze subsector omvat allerlei heterogene producten voor industriële en huishoudelijke toepassingen, met toepassing in heel verschillende marktsegmenten. De belangrijkste onderdelen van deze subsector zijn explosieven, lijm en gelatine, etherische oliën, fotochemische producten en informatiedragers waarop niet is opgenomen. (Europe INNOVA, 2008, p. 10) - NACE 247: Vervaardiging van synthetische en kunstmatige vezels Deze sector omvat drie soorten vezels: synthetische, cellulose en minerale vezels, met de synthetische vezels die meer dan 85% van de totale productie in deze sector vertegenwoordigen. (Europe INNOVA, 2008, p. 10) De subsectoren binnen NACE 25 (Vervaardiging van producten van rubber en kunststof) volgens NACE-BEL 2003 zijn de volgende: - NACE 251: Vervaardiging van producten van rubber Deze subsector produceert halffabricaten, onderdelen, verpakkingen en producten op basis van rubber in primaire vorm. De subsector omvat o.a. de vervaardiging van binnen- en buitenbanden van rubber en loopvlakvernieuwing. (Jacobs, Hooyberghs, Meynaerts, & Vrancken, 2006, p. 19)

15 CRB 2011-0064 - NACE 252: Vervaardiging van producten van kunststof Deze subsector produceert halffabricaten, onderdelen, verpakkingen en producten op basis van kunststoffen in primaire vorm. Dit omvat o.a. de vervaardiging van platen, vellen, buizen en profielen, de vervaardiging van verpakkingsmateriaal en vervaardiging van kunststofelementen voor de bouw. (Jacobs, Hooyberghs, Meynaerts, & Vrancken, 2006, p. 19) 2.2 Geschiedenis België heeft een sterke specialisatie in chemie. Dit blijkt onder meer uit het feit dat van de 15 chemische topbedrijven, gerangschikt volgens verkopen in 2008, 11 bedrijven productiesites hebben in België (ICIS ChemicalBusiness, 2009). Een belangrijk deel van deze activiteit is gevestigd in het Antwerpse havengebied en langs het Albertkanaal, in de Kempen en Limburg. Een andere belangrijke chemiepool bevindt zich in de haven van Gent en langs het kanaal Gent-Terneuzen. Kunststofverwerkende bedrijven bevinden zich vooral in de provincies West- en Oost-Vlaanderen en Limburg. De chemische industrie is ook in het Waals Gewest sterk vertegenwoordigd met een belangrijke aanwezigheid in de driehoek Feluy-Seneffe-Manage, Luik en Tertre. In het Brussels Gewest zijn vooral hoofdkwartieren van enkele multinationale ondernemingen gevestigd. België heeft een lange traditie in chemie (cf. Verbeek, A., K. Debackere en R. Wouters (2003)). De eerste technologische golf in de chemische industrie situeerde zich voornamelijk in de anorganische scheikunde. België is ten volle in deze ontwikkeling gestapt. Daarbij ging het voornamelijk om de zwavelzuurindustrie (later verbonden met de kunstmeststoffen) en de soda-industrie (waarin Solvay een belangrijke rol speelde). De eerste ontwikkelde zich als een nevenactiviteit van de non-ferro industrie (zwavelzuur als een nevenproduct van het roosten van zinkblende). Buiten de anorganische scheikunde ontwikkelen zich voornamelijk de kunstvezels. Ook de fotografie kent onder Lieven Gevaert vanaf 1894 een belangrijke start. Tussen de twee wereldoorlogen in vond een tweede technologische golf plaats, gekenmerkt door een versnelde ontwikkeling van de organische chemie en door de chemie gebaseerd op vloeibare gassen. Hoewel de Belgische chemie grotendeels haar traditionele sectoren verder uitbouwde, was er een belangrijke nieuwe technologische ontwikkeling die goed paste in deze traditie, namelijk de productie van ammoniak (op basis van stikstof uit lucht en cokesgas van de cokesfabriek). Hierdoor werd de meststoffensector nog verder versterkt. Ook de springstoffenindustrie werd hierdoor beïnvloed. De belangrijkste uitzonderingen op deze traditionele wegen van de Belgische chemie betreffen de innovaties gerealiseerd door Lieven Gevaert in de fotografische sector en deze in de farmaceutische sector door Meurice Coutelier en vanaf 1934 de Laboratoria Janssen. Tot aan het begin van de jaren 50 kon de Belgische chemie zich verder ontwikkelen op haar traditionele producten en was er weinig nood aan innovatie. De beperkte schade die de Antwerpse haven had geleden, de snelle bevrijding en de stuwkracht van de wederopbouw na de oorlog begunstigden immers de export van halffabricaten. Eens deze opflakkering was uitgeput, werd het probleem van de modernisering en innovatie in het productengamma meer acuut. Op dat moment deed zich een derde technologische golf voor in de wereldchemie: de petrochemie. Teneinde de petroleumraffinage en de daaropvolgende petrochemie op Belgische leest uit te bouwen, werd in een eerste fase getracht om de belangrijkste Belgische producenten bij elkaar te brengen in een studiegroep Petrochim (1947 Solvay, Carbochimique, UCB, SBA). Vooral het gebrek aan kennis

16 CRB 2011-0064 in België zou deze poging doen mislukken. Daarom werd uitgekeken naar buitenlandse inbreng. De overheid zou deze ontwikkeling trachten te bevorderen via een doorgedreven onthaalpolitiek ten gunste van buitenlandse multinationals: haven- en transportinfrastructuren, industrieterreinen, wetten op de economische expansie,. Vooral vanaf de jaren 60 zou deze politiek gekoppeld aan economische wereldexpansie leiden tot de intrede van eerst Amerikaanse en later Duitse chemiebedrijven (voornamelijk in de petrochemie). Op die manier werd in Vlaanderen één van de belangrijkste centra van petrochemische activiteit ter wereld opgebouwd: de haven van Antwerpen staat, na Houston (Texas) in de VS, op de tweede plaats van de wereldranglijst van petrochemische centra. De jongste jaren wordt de chemische sector opnieuw geconfronteerd met een aantal uitdagingen. Enkele van deze uitdagingen zijn: - Toenemende energieprijzen; - Strengere regelgeving op het vlak van milieu en gezondheid; - De toegenomen concurrentie, vooral uit Aziatische landen. De reden hiervoor is tweevoudig. Ten eerste, door de sterke groei van de industrie in deze regio stijgt de vraag naar chemische producten sterk. Bovendien, hebben een aantal van deze landen toegang tot goedkope inputs (goedkoop ethaan in plaats van nafta voor de petrochemie en goedkope elektriciteit). Het aandeel van Azië in de verkoop van chemische producten is de jongste 10 jaar dan ook spectaculair gestegen (zie volgende figuur). Volgens KPMG international (2010) zullen tegen 2015 slechts 4 bedrijven uit ontwikkelde landen nog tot de top 10 van chemische bedrijven behoren. Figuur 2-1: Aandeel in verkoop chemische producten 1997 2007 NAFTA 28% Andere 11% EU27 32% NAFTA 22% Andere 10% EU27 30% Japan 12% Azië 17% Japan 8% Azië 30% Bron: CEFIC

17 CRB 2011-0064 2.3 Analyse van de chemische industrie, life sciences en rubber en kunststofverwerkende industrie (NACE 24 en 25) 2.3.1 Sleutelindicatoren Werkgelegenheid, toegevoegde waarde en productiviteit De chemische industrie, life sciences en rubber- en kunststofverwerkende industrie vertegenwoordigen samen een belangrijk deel van de verwerkende industrie. Dit komt duidelijk tot uiting als we de toegevoegde waarde en de werkgelegenheid in deze sector met die in andere industrietakken vergelijken. Grafiek 2-1: Aandeel tewerkstelling 2 en TW in verwerkende nijverheid (VWN) in 2007 per NACE-code 3 0,2 0,18 0,16 0,14 0,12 0,1 0,08 0,06 0,04 0,02 0 15 24 28 34 29 27 17 22 26 25 36 31 21 20 32 35 18 33 23 37 16 19 30 Aandeel tewerkstelling Aandeel TW Bron: NBB Samen met de sector kunststof- en rubberverwerking (NACE 25) was de chemische industrie inclusief life sciences (NACE 24) in 2007 verantwoordelijk voor 24% van de toegevoegde waarde van de verwerkende nijverheid. Ook hun bijdrage aan de tewerkstelling in België is belangrijk: de sectoren NACE 24 en NACE 25 waren in 2007 verantwoordelijk voor 16% van de tewerkstelling in de verwerkende nijverheid. De vervaardiging van chemische producten inclusief life sciences (NACE24) stelt ongeveer 68.000 personen tewerk. In de rubber en kunststofverwerkende nijverheid werken in totaal meer dan 25.000 personen. De tewerkstelling en toegevoegde waarde van de chemische sector inclusief life sciences in België is ook hoog in vergelijking met het gemiddelde van de EU15. Dit blijkt duidelijk uit de hieronder weergegeven specialisatie-index voor de toegevoegde waarde en de tewerkstelling. Deze index werd berekend als de verhouding tussen het aandeel van de chemie in de totale industrie in België en het aandeel van de chemie in de totale industrie in de EU15. Waarden groter dan 1 wijzen op een specialisatie voor België. 2 Voor tewerkstelling werd gebruik gemaakt van de indicator number of persons engaged (aantal werkzame personen). 3 De omschrijving van de verschillende NACE-codes van de verwerkende nijverheid is terug te vinden in de bijlage 1.

18 CRB 2011-0064 Tabel 2-1: Specialisatie-index in 2007 Toegevoegde waarde Tewerkstelling NACE 24 1,6160 1,8486 NACE 25 0,7939 0,7844 Bron: eigen berekeningen op basis van EUKlems België is duidelijk gespecialiseerd in chemie en life sciences (NACE 24). Dit geldt nog meer voor de tewerkstelling dan voor de toegevoegde waarde. Daarentegen, het aandeel van de rubber- en kunststofverwerkende industrie (NACE 25) in de industrie is in België kleiner dan gemiddeld in de EU15. Er dient wel opgemerkt dat de verwerking van rubber en kunststof voor een belangrijk deel gebeurt in ondernemingen die niet tot deze bedrijfstak horen. Een analyse van de aanbodtabel voor de producten en bedrijfstakken van rubber en kunststof leert dat in het jaar 2005 ongeveer 30% van de producten van rubber en kunststof geproduceerd werd buiten NACE 25. De belangrijkste zijn de chemische nijverheid inclusief life sciences (nace 24; 6,8%), de metaalverwerkende nijverheid (nace 27-28; 5,9%), de groothandel (nace 51; 3,9%), de recyclagesector (nace 37; 2,7%) en de sector overige industrie, waaronder vervaardiging van meubelen (nace 36; 2,4%). Met andere woorden, deze sectoren produceren producten van rubber en kunststof zonder dat dit hun hoofdactiviteit is. In vergelijking met het jaar 2000 is het aandeel van de producten van rubber en kunststof dat geproduceerd wordt in andere sectoren dan nace 25 wel gedaald. Vooral het aandeel van de chemische sector als producent van rubber en kunststofproducten is gedaald. In onderstaande grafiek vergelijken we de groei van de sector in België met de EU15. In de chemische sector inclusief life sciences (NACE 24) daalt de tewerkstelling over de periode 1995-2007 licht, maar duidelijk minder sterk dan in de EU15. De nominale toegevoegde waarde groeide in België iets sneller dan gemiddeld in de EU15; het omgekeerde geldt voor de reële toegevoegde waarde. De reden hiervoor is dat de deflator van de toegevoegde waarde minder snel daalt in België dan in de EU15. Grafiek 2-2: Groeivoeten (gemiddelde jaarlijkse groei 1995-2007) NACE24 0,03 0,025 0,02 0,015 0,01 0,005 0-0,005 reële TW nom TW tewerkstelling -0,01-0,015 BE EU15 Bron: eigen berekeningen op basis van EUKlems

19 CRB 2011-0064 Grafiek 2-3: Groeivoeten (gemiddelde jaarlijkse groei 1995-2007) NACE25 0,05 0,04 0,03 0,02 0,01 0-0,01 reële TW nom TW tewerkstelling BE EU15 Bron: eigen berekeningen op basis van EUKlems Opvallend is de sterke prestatie van de sector rubber- en kunststofverwerking (NACE 25) die er, in tegenstelling tot de chemische sector (NACE 24), zelfs in slaagt om over de periode 1995-2007 haar tewerkstelling te doen stijgen. In de EU15 daalt de tewerkstelling over deze periode licht. Ook de groei van de nominale en reële toegevoegde waarde van de sector rubber- en kunststofverwerking stijgt over de periode 1995-2007 sterk en sneller dan gemiddeld in de EU15. We moeten wel opmerken dat deze snellere stijging zich pas heeft ingezet vanaf 2003. De evolutie van de reële toegevoegde waarde en de tewerkstelling bepalen samen de evolutie van de reële toegevoegdewaardeproductiviteit 4 (in het vervolg van de tekst aangeduid als TW-productiviteit). Het verloop van deze indicator wordt weergegeven in onderstaande grafiek. 90 80 70 60 Grafiek 2-4: Evolutie reële TW-productiviteit voor NACE 24 en NACE 25 50 40 30 NACE 24 NACE 25 20 10 0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 Bron: EUKlems 4 TW-productiviteit = reële TW / uurtewerkstelling

20 CRB 2011-0064 Tussen 1995 en 2005 is de reële TW-productiviteit van NACE 24 gestegen, al is de jongste jaren een stabilisatie merkbaar. De sector rubber- en kunststofverwerking (NACE 25) is heel wat arbeidsintensiever, wat tot uiting komt in een lagere toegevoegde waarde per werknemer. De TWproductiviteit in deze sector stijgt sinds 2003 wel heel sterk. Dit komt doordat de reële toegevoegde waarde sinds 2003 sneller stijgt dan de tewerkstelling. In onderstaande grafiek wordt het niveau en de evolutie (gemiddelde jaarlijkse groei) van de TWproductiviteit vergeleken met andere landen. Op de X-as wordt een internationale vergelijking gemaakt van de reële TW-productiviteit 5. De Y-as bekijkt de evolutie van de reële TW-productiviteit tussen 1997 en 2007. Grafiek 2-5: Internationale vergelijking reële TW-productiviteit voor NACE 24 7,00% Groei reële TW-productiviteit (1997-2007) 6,00% 5,00% 4,00% 3,00% 2,00% 1,00% Verenigd Koninkrijk Duitsland Spanje Frankrijk België Nederland Italië 0,00% 0,00 0,50 1,00 1,50 2,00 2,50 3,00 Reële TW-productiviteit t.o.v. VS (1997) Bron: EUKlems, GGDC De reële TW-productiviteit van de chemische sector inclusief life sciences (NACE 24) is in 1997 in België meer dan 50% hoger dan in de VS. In vergelijking met de buurlanden is dit vergelijkbaar met het Franse niveau, hoger dan het Duitse niveau, maar een stuk lager dan het Nederlandse niveau. De groei van de reële TW-productiviteit is in België, net zoals in Spanje en Italië, in de periode 1997-2007 relatief zwak, zeker in vergelijking met het VK, Duitsland en Nederland. Deze trage groei van de reële TW-productiviteit voor NACE 24 is vooral te wijten aan de tragere groei van de reële toegevoegde waarde productiviteit van de chemie zonder farma 6. 5 Voor NACE 24 werd gebruik gemaakt van dubbel gedefleerde productiviteitsniveaus. Voor NACE 25 worden de enkel gedefleerde cijfers weergegeven, omdat het niveau voor België met de dubbel gedefleerde cijfers onrealistisch hoog leek. 6 De groei van de reële toegevoegde waarde per gewerkt uur voor de farmaceutische industrie in België is tussen 1997 en 2007 gelijk aan 36,6% versus 44,4% voor de EU15. Voor de chemie zonder farma zijn deze cijfers respectievelijk 6,1% en 35,8%.