Drie geboortecohorten doorheen het Vlaams Onderwijs

Vergelijkbare documenten
Twee cijferbladen over de evolutie van het buitengewoon lager onderwijs tot G. Van Landeghem & J. Van Damme

Vroege schoolverlaters in Vlaanderen Evolutie van de ongekwalificeerde uitstroom tot 2007 Samenvatting. G. Van Landeghem, M. Goos & J.

Geboortecohorten doorheen het Vlaams Onderwijs : Evolutie van tot

Cijferblad: evolutie van de omvang van het buitengewoon lager onderwijs voor en na de invoering van het M-decreet

De ongekwalificeerde uitstroom Een geactualiseerde schatting

Vroege schoolverlaters in Vlaanderen Evolutie van de ongekwalificeerde uitstroom tot 2008 Samenvatting. G. Van Landeghem & J.

Geboortecohorten in de tweede en derde graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs Evolutie van tot

Geactualiseerde schattingen van de ongekwalificeerde uitstroom per schooljaar en per geboortejaar

De ongekwalificeerde uitstroom Evolutie van de verschillende soorten kwalificaties per leeftijd tot en met 2003

Hoofdstuk 3 : Secundair onderwijs. Deel 1 SCHOOLBEVOLKING Gewoon secundair onderwijs

Indicatoren van de ongekwalificeerde uitstroom. Een bijdrage tot de discussie en een aantal nieuwe schattingen.

Seminarie vroege schoolverlaters 11 mei 2011

Vroege schoolverlaters uit het voltijds beroepsonderwijs Vertrekpunt voor een gedifferentieerde aanpak. G. Van Landeghem & J.

Onderwijs en vorming leerlingen. Streekpact Cijferanalyse

in opdracht van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming

Vroege schoolverlaters in Vlaanderen Evolutie van de ongekwalificeerde uitstroom tot 2009 Kort verslag. G. Van Landeghem & J.

Onderwijs SAMENVATTING

Evolutie van de ongekwalificeerde uitstroom Een samenhangend indicatorensysteem gebaseerd op indicatoren per leeftijd

Hoger onderwijs, lager onderwijs, schoolloopbaan, schoolse vertraging, secundair onderwijs, universitair onderwijs, watervalsysteem, zittenblijven

Het secundair onderwijs in cijfers

Vroege schoolverlaters in Vlaanderen Evolutie van de ongekwalificeerde uitstroom tot G. Van Landeghem, M. Goos & J.

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

Vraag nr. 351 van 26 februari 2013 van PAUL DELVA

Overzicht uitgeschreven huisartsen NIVEL Lud van der Velden Daniël van Hassel Ronald Batenburg

Hoofdstuk 2 Onderwijs en vorming

Update door- en uitstroomcijfers participatie zonder startkwalificatie

TABELLEN. Blz. Blz. Deel 1. LEERLINGEN

Informatie over Schoolse vorderingen en zittenblijven voor 6361 Vrije Basisschool Isabellalei 107 te ANTWERPEN

Studieaanbod in de eerste graad B-stroom. Screening van de beroepenvelden in de eerste graad van het voltijds secundair onderwijs

basisonderwijs: overzicht in cijfers

Indicatoren van de ongekwalificeerde uitstroom Verwerking van de gegevens van 2005 en integratie van het modulair beroepsonderwijs

nr. 289 van KRIS VAN DIJCK datum: 23 februari 2015 aan HILDE CREVITS

basisonderwijs: overzicht in cijfers

Bijna leerlingen en hun ouders kiezen voor katholiek basis- en secundair onderwijs

HOOFDSTUK 2: Zittenblijven, schoolse vertraging en slaagcijfers in het Vlaamse secundair onderwijs

Value added of primary schools with high proportions of minority students: A longitudinal study. J.P. Verhaeghe, J. Van Damme & H.

Leuvens Instituut Voor Onderwijsonderzoek (LIVO) Faculteit Psychologie en pedagogische wetenschappen

Joost Meijer, Amsterdam, 2015

Cohortvruchtbaarheid van niet-westers allochtone vrouwen

DE ROL VAN DE EERDERE SCHOOL- LOOPBAAN BIJ DE OVERGANG NAAR HET SECUNDAIR ONDERWIJS

Onderwijs: kiezen voor en leren in de techniek

Studieaanbod in de eerste graad A-stroom. Screening van de basisopties in de eerste graad van het voltijds secundair onderwijs

Aandeel meisjes in de bètatechniek VMBO

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

Deel 8. internationale vergelijking

Deel 8 INTERNATIONALE VERGELIJKING

ONGEOORLOOFD AFWEZIG ZIJN IN VLAANDEREN Een actuele beschrijving op basis van registratiegegevens. Gil Keppens & Bram Spruyt

afkortingen VGO Gesubsidieerd Vrij Onderwijs

TABELLEN. Deel 1. LEERLINGEN. Buitengewoon lager onderwijs : Schoolbevolking naar type... 88

Problematische afwezigheden en definitieve uitsluiting

De aanvangsjaren in het secundair onderwijs. Een eerste bundeling van resultaten van het LOSO-project

Geboortecohorten in het buitengewoon lager onderwijs Evolutie van tot G. Van Landeghem & J. Van Damme

Cijferboek sociale ongelijkheid in het Vlaamse onderwijs

De evolutie van het Nederlandstalig Onderwijs in Brussel in cijfers

5.6 Het Nederlands hoger onderwijs in internationaal perspectief

Aantal instromende studenten tussen gedaald. Figuur 1: Ontwikkeling instroom lerarenopleidingen

De effecten van demografische ontwikkelingen op het onderwijs

TABELLEN. Deel 1. LEERLINGEN

K. Geluykens & J. Van Damme

2. In afwijking van paragraaf 1 moeten ouders van de volgende leerplichtigen, de leerplichtige niet inschrijven bij de examencommissie:

TABELLEN. Deel 1. LEERLINGEN

Figuur 1. Intelligentiescores (numerieke, spatiale, verbale en algemene) per geslacht

2018: Inkomsten en uitgaven van de v.z.w.

Stromen door het onderwijs

Duurzaamheid van werk binnen de banenafspraak

AWBZ en Wlz: een vergelijking

Een meer gelijke verdeling van beroepsarbeid en beroepsinkomen tussen mannen en vrouwen in Vlaanderen, maar...

Arbeidsmarkt Onderwijs

DE VLAAMSE REGERING, BESLUIT:

STEM monitor 2015 SITUERING DOELSTELLINGEN

Analyse instroom

Deel 8 INTERNATIONALE VERGELIJKING

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

nr. 290 van KRIS VAN DIJCK datum: 23 februari 2015 aan HILDE CREVITS

Arbeidsmarkt Onderwijs

Trends in passend onderwijs

Vroegtijdige schoolverlaters Inschrijvingen en kwalificaties in tweedekansleerwegen. Beleidsdomein Onderwijs en Vorming

5. Onderwijs en schoolkleur

Leerlingenaantallen basis- en

1.1 Aantal levend geborenen dat bij geboorte woont in het Vlaamse Gewest sinds 2001

Ontwikkelingen in het personeelsbestand van hogescholen

Kengetallen Mobiliteitsbranche

Uitval studenten. Sectorbeeld Onderwijs, Inspectie van het Onderwijs,

De evolutie van individueel welbevinden, academisch zelfconcept en prestaties doorheen het middelbaar onderwijs: verschillen tussen scholen.

LOKAAL JEUGDRAPPORT - Houten

LOP Gent BaO. Evolutie in GOK-cijfers

First-grade retention: Effects on children s academic and psychosocial growth throughout primary education

Uitleg van de figuren VO 1

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs

De EAK-indicator van vroegtijdige schoolverlaters : toets aan administratieve onderwijsgegevens en kritiek. G. Van Landeghem & J.

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. April 2016

Technisch onderwijs West-Vlaanderen Werkt 3, 2009

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Jongeren en Gezondheid 2010 : Socio-demografische gegevens

Migrerende euromunten

Omgevingsanalyse Oostende Ifv nieuwe locatie kinderdagverblijf In opdracht van CM Oostende

nr. 558 van WILLY SEGERS datum: 15 juni 2017 aan HILDE CREVITS Onderwijs Brussel - Samenwerking met de Franse Gemeenschap

Werkloosheid Redenen om niet actief te

Onderwijs in Kaart 2018 Cijfermatige onderwijsontwikkelingen in Noord-Brabant HBO

Transcriptie:

Drie geboortecohorten doorheen het Vlaams Onderwijs G. Van Landeghem & J. Van Damme Onderzoek in opdracht van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, in het kader van het programma Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek 2002 LOA-rapport nr. 4

Voor meer informatie omtrent deze publicatie: Steunpunt LOA, Unit Onderwijsloopbanen Auteur(s): G. Van Landeghem & J. Van Damme Adres: Dekenstraat 2, 3000 Leuven Tel.: +32 16 32 57 58 of +32 16 32 57 47 Fax.: +32 16 32 58 59 E-mail: Christel.Deno@ped.kuleuven.ac.be Website: http://www.steunpuntloopbanen.be Copyright (2002) Steunpunt LOA p/a E. Van Evenstraat 2e, 3000 Leuven Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt zonder uitdrukkelijk te verwijzen naar de bron. No material may be made public without an explicit reference to the source.

Inhoud Dit rapport biedt een overzicht van de doorstroming van de geboortecohorten uit de jaren 1976, 1977 en 1978 doorheen het onderwijssysteem van de Vlaamse Gemeenschap. In de inleiding worden de basisbegrippen van een beschrijving van een geboortecohorte door middel van doorstromingstabellen toegelicht. Het tweede onderdeel van het rapport behandelt de aspecten participatie en normaalvorderen. Het derde onderdeel besteedt aandacht aan de verschillen tussen jongens en meisjes inzake participatie en normaalvorderen. Het vierde onderdeel gaat over de invloed op normaalvorderen en vertraging van de overgang naar de eenheidsstructuur. Volledige doorstromingstabellen zijn te vinden in Bijlage A.

Inleiding Dit rapport biedt een overzicht van de doorstroming van de geboortecohorten uit de jaren 1976, 1977 en 1978 doorheen het onderwijssysteem van de Vlaamse Gemeenschap. In deze inleiding worden de basisbegrippen van een beschrijving van een geboortecohorte door middel van doorstromingstabellen toegelicht. Het tweede onderdeel van het rapport behandelt de aspecten participatie en normaalvorderen. Het derde onderdeel besteedt aandacht aan de verschillen tussen jongens en meisjes inzake participatie en normaalvorderen. Het vierde onderdeel gaat over de invloed op normaalvorderen en vertraging van de overgang naar de eenheidsstructuur. Volledige doorstromingstabellen zijn te vinden in Bijlage A. Basisidee. Het volgen van de doorstroming van een geboortecohorte door het onderwijssysteem van de Vlaamse Gemeenschap levert interessante informatie op over dat onderwijssysteem. Dat is het uitgangspunt van dit rapport. Doorstromingstabel voor een geboortecohorte. Een geboortecohorte bestaat uit personen die geboren zijn in hetzelfde kalenderjaar. Door op bepaalde leeftijden te kijken waar de leden van zo n geboortecohorte zich op dat moment in het onderwijssysteem bevinden (bijvoorbeeld: in het vierde leerjaar van het gewoon lager onderwijs, in het buitengewoon lager onderwijs enzovoort) brengen we hun doorstroming in kaart. Het resultaat kan worden voorgesteld in een doorstromingstabel. De complexiteit van een dergelijke doorstromingstabel hangt af van het aantal tijdstippen (leeftijden) dat men in de tabel betrekt en van hoe gedetailleerd het onderwijssysteem ingedeeld wordt in onderwijsposities (onderdelen van het onderwijssysteem). Bijlage A bevat voorbeelden van gedetailleerde doorstromingstabellen. De geboortejaren 1976, 1977 en 1978. In dit rapport komen geboortecohorten van drie geboortejaren aan bod. De proefgroep van het LOSO-project (Van Damme et al., 1997 en Van Damme, Meyer, De Troy & Mertens, 2001) is een zogenaamde leerjaarcohorte, die bestaat uit leerlingen die in hetzelfde schooljaar startten in het secundair onderwijs. De meeste leerlingen van die proefgroep, namelijk de leerlingen die op tijd aan het secundair onderwijs begonnen, zijn geboren in 1978. Een doorstromingstabel voor geboortejaar 1978 die representatief is voor de Vlaamse Gemeenschap kan van nut zijn voor wie de representativiteit van de LOSO- 1

proefgroep wil beoordelen. Aangezien de LOSO-proefgroep ook leerlingen bevat die ouder zijn (omdat ze met vertraging startten in het secundair onderwijs) zijn ook de doorstromingstabellen voor 1977 en 1976 relevant voor een dergelijke beoordeling. Het jaar 1976 is bovendien het geboortejaar van de respondentengroep van het SONAR-project (SONAR, 2001). Een bijkomende reden om die drie geboortecohorten te bekijken is dat we dan een zicht krijgen op de laatste cohorte die in principe nog hetzij het VSO hetzij het traditioneel secundair onderwijs doorliep en de eerste cohorten die de zogenaamde eenheidsstructuur doorliepen. Normaalvorderen en vertraging. In de doorstromingstabellen in de bijlage komen onderwijsposities voor waarin de leerlingen vele jaren kunnen doorbrengen. (Bijvoorbeeld: het buitengewoon lager onderwijs.) Waar er sprake is van een leerjaar daarentegen, is het doorgaans zo dat de meeste leerlingen van een gegeven geboortecohorte de onderwijspositie na één jaar weer verlaten. Met een dergelijke onderwijspositie kunnen we doorgaans een voor de hand liggende normale instroomleeftijd associëren. Het vierde leerjaar van het lager onderwijs, bijvoorbeeld, vatten de meeste leerlingen aan in het schooljaar dat begint in het kalenderjaar waarin ze negen worden. En de meesten van die leerlingen gaan één jaar later over naar het vijfde leerjaar, in het kalenderjaar waarin ze tien worden. In het deel van een geboortecohorte dat zich, voor een gegeven leeftijd, bevindt in onderwijsposities die met een normale leeftijd geassocieerd worden, kunnen we dus een onderscheid maken tussen normaalvorderenden (dat wil zeggen: leerlingen die op tijd zijn), leerlingen met voorsprong en leerlingen met vertraging. De omvang van de groepen normaalvorderenden, leerlingen met voorsprong en leerlingen met vertraging verandert met de leeftijd. Dat is een eerste aspect van de doorstromingstabellen dat in deze tekst in detail in kaart gebracht wordt. In het bijzonder besteden we aandacht aan de verschillen tussen jongens en meisjes inzake normaalvorderen, voorsprong en vertraging. Voor de leerlingen met vertraging maken we een onderscheid tussen de leerlingen met precies één jaar vertraging en de leerlingen met meer dan één jaar vertraging. Participatie. Zorgvuldige schattingen uitgevoerd door Douterlungne et al. (2001) tonen dat sinds het begin van de jaren negentig nog slechts weinig leerlingen het onderwijs verlaten vóór het einde van de leerplicht (met andere woorden: vóór het jaar waarin ze achttien worden). In geboortecohorten vanaf geboortejaar 1975, waarvan de 2

leden vijftien worden in 1990 of later, verwachten we daarom tot de leeftijd van achttien geen belangrijke deelgroep die zich buiten het onderwijssysteem bevindt. Vanaf achttien wordt het wel weer interessant om te volgen hoeveel leden van een geboortecohorte blijven deelnemen aan onderwijs. Omvang van een geboortecohorte. Om deelgroepen van geboortecohorten bijvoorbeeld: de tienjarigen in het vierde leerjaar met elkaar te vergelijken over verschillende geboortecohorten heen, kan het nuttig zijn de omvang van een deelgroep uit te drukken als een fractie van (de omvang van) de volledige geboortecohorte. Die aanpak kan ook helpen om de evolutie van een deelgroep binnen de geboortecohorte bijvoorbeeld: de afname van het percentage normaalvorderenden bij toenemende leeftijd weer te geven. Er zijn verschillende manieren om de omvang van een geboortecohorte te definiëren. Men kan de omvang laten afhangen van de leeftijd, of niet. In het eerste geval kan men bijvoorbeeld de omvang licht laten afnemen met de leeftijd, om weer te geven dat leden van de cohorte overlijden. Men kan de omvang van de geboortecohorte ook laten fluctueren onder invloed van migratiestromen. Een geboortecohorte in de Vlaamse Gemeenschap. Om informatie te verzamelen over de werking van het onderwijssysteem van de Vlaamse Gemeenschap zouden we de doorstroming van een steekproef van mensen met een gemeenschappelijk geboortejaar kunnen volgen. In dit rapport werken we echter anders. Wanneer we het, bijvoorbeeld, hebben over de verdeling van de geboortecohorte van 1976 over het onderwijssysteem in het schooljaar 1986-1987 (het schooljaar dat eindigt in het jaar waarin de leden van de cohorte elf worden), dan doen we dat door middel van tellingen van al de betrokken leerlingen in de verschillende onderwijsposities. Met deze werkwijze hoeven we ons geen zorgen te maken over de representativiteit van steekproeven. De (bescheiden) kost van dat voordeel is dat de definitie van de omvang van een geboortecohorte nog iets ingewikkelder wordt. Om dat te zien volstaat het te proberen de eenvoudigste optie, namelijk: een omvang die niet afhangt van de leeftijd, uit te werken. De omvang van de geboortecohorte voor 1976, bijvoorbeeld, zou dan gelijk zijn aan het aantal geboorten in 1976 in de Vlaamse Gemeenschap. Hoewel voor de meeste kinderen geboren in 1976 zonder veel betwisting kan uitgemaakt worden of ze al dan niet tot de Vlaamse Gemeenschap 3

behoren, geldt dat niet voor iedereen (zie Van Landeghem & Van Damme, 1997). Denk bijvoorbeeld aan de situatie in Brussel. Er ontstaat dus enige onzekerheid over de precieze omvang van de geboortecohorte. In wat volgt zullen we de omvang van de geboortecohorte gebruiken als maatstaf om de omvang van deelgroepen van de geboortecohorte uit te drukken. Het is dus noodzakelijk een ondubbelzinnige definitie van de omvang van de geboortecohorte te formuleren, ook al heeft elke concrete definitie wel betwistbare aspecten. We verduidelijken echter eerst wat we precies bedoelen met het onderwijssysteem van de Vlaamse Gemeenschap. Het onderwijssysteem van de Vlaamse Gemeenschap. We sommen hier de onderwijsposities op die we onderscheiden binnen elk onderwijsniveau in instellingen gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap. Zo wordt duidelijk tot op welk niveau van detail de doorstroming gedocumenteerd wordt in dit rapport. Het geheel van deze onderwijsposities duiden we verder aan als het onderwijssysteem van de Vlaamse Gemeenschap. Het basisonderwijs is verdeeld in het gewoon kleuteronderwijs, het buitengewoon kleuteronderwijs, het gewoon lager onderwijs en het buitengewoon lager onderwijs. Voor het gewoon lager onderwijs onderscheiden we verder de zes leerjaren. Het secundair onderwijs is verdeeld in het gewoon voltijds secundair onderwijs, het buitengewoon secundair onderwijs, het deeltijds beroepssecundair onderwijs, de leertijd (al valt die strikt genomen niet onder onderwijs ) en een klein onderdeel voor andere vormen van deeltijds secundair onderwijs (deeltijds onderwijs voor 18-25- jarigen, toelichting: zie Bijlage A). Binnen het gewoon voltijds secundair onderwijs vormt de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers een aparte onderwijspositie. Daarnaast wordt het gewoon voltijds secundair onderwijs nog verdeeld in graden en leerjaren: de eerste graad met twee leerjaren en de tweede, derde en vierde graad telkens met drie leerjaren. Leerlingenaantallen met betrekking tot de oude onderwijsposities in het VSO ( type 1 ) en het traditioneel secundair onderwijs ( type 2 ) zijn zonder veel problemen in deze structuur met graden en leerjaren ondergebracht. (Details: zie Bijlage A.). De indeling van het hoger onderwijs is in dit rapport eerder rudimentair gehouden: we maken enkel een onderscheid tussen het eerste leerjaar, het tweede leerjaar en de 4

hogere leerjaren (zie Bijlage A). (Gemakkelijkheidshalve spreken we ook in het hoger onderwijs van leerjaren in de plaats van studiejaren.) Definitie van de omvang van een geboortecohorte. We laten de omvang van de geboortecohorte afhangen van de leeftijd. Tabel 1 geeft een overzicht van de definitie. Deze werkwijze komt erop neer dat voor de leeftijdsfasen waarin zowat alle leerlingen onderwijs volgen, we gewoon het totaal van de aantallen uit alle onderwijsposities als de omvang van de geboortecohorte beschouwen. Voor de jongere én de oudere leeftijdsfasen berekenden we de omvang op basis van de totalen in het onderwijssysteem in de hogere respectievelijk lagere leeftijdsfasen. Tabel 1. Geboortecohorte met geboortejaar t: definitie van de omvang Leeftijd Schooljaar Omvang 2 3 (t+2) (t+3) Al de 4 5-jarigen in het onderwijssysteem. 3 4 (t+3) (t+4) Al de 4 5-jarigen in het onderwijssysteem. 4 5 (t+4) (t+5) Al de 4 5-jarigen in het onderwijssysteem. 5 6 (t+5) (t+6) Al de 5 6-jarigen in het onderwijssysteem. 6 7 (t+6) (t+7) Al de 6 7-jarigen in het onderwijssysteem. 14 15 (t+14) (t+15) Al de 14 15-jarigen in het onderwijssysteem. 15 16 (t+15) (t+16) Al de 15 16-jarigen in het onderwijssysteem ofwel de omvang uitgemiddeld over de leeftijden 11 12, 12 13 en 13 14: neem de grootste van de twee waarden. 16 17 (t+16) (t+17) Al de 16 17-jarigen in het onderwijssysteem ofwel de omvang uitgemiddeld over de leeftijden 11 12, 12 13 en 13 14: neem de grootste van de twee waarden. Voor de leeftijden 4 5, 5 6, is de regel voor het bepalen van de omvang zo opgesteld dat het totale aantal leerlingen in het onderwijssysteem op een gegeven leeftijd steeds kleiner is dan of gelijk is aan de omvang van de geboortecohorte op die leeftijd. Daardoor wordt vermeden dat de som van de aandelen van al de onderwijsposities op een gegeven leeftijd, uitgedrukt als een percentage van de omvang van de geboortecohorte op die leeftijd, meer dan honderd procent zou bedragen. Met de definitie (volgens Tabel 1) voor de 2 3-jarigen of de 3 4-jarigen zou een totaal van meer dan honderd procent in principe wel kunnen voorkomen. Voor de drie geboortecohorten die in dit rapport aan bod komen, is er in de praktijk echter geen probleem. Het aantal leden van de geboortecohorte in het onderwijssysteem is 5

namelijk telkens hoger op 4 5-jarige leeftijd dan op 2 3-jarige of de 3 4-jarige leeftijd. 6

Globale doorstroming van drie geboortecohorten In dit onderdeel wordt de participatie en het normaalvorderen van de geboortecohorten van 1976, 1977 en 1978 in kaart gebracht. De geboortecohorten worden gevolgd tot en met het schooljaar 1999-2000. Omvang van de geboortecohorten Tabel 2 toont de omvang van de drie geboortecohorten als functie van de leeftijd. De omvang is berekend volgens de definitie in Tabel 1. Het zijn deze aantallen die in dit onderdeel van het rapport dienen als referentiewaarden bij het uitdrukken van de omvang van deelgroepen van de geboortecohorten als percentages. Tabel 2. Omvang van de geboortecohorten met geboortejaar 1976, 1977, 1978 Leeftijd 1976 1977 1978 2 3 69352 70629 71834 3 4 69352 70629 71834 4 5 69352 70629 71834 5 6 69635 70594 72221 6 7 69189 69775 70963 7 8 68103 69504 70778 8 9 67920 69348 70569 9 10 67880 69259 70500 10 11 67847 69206 70407 11 12 67675 69144 70282 12 13 67800 69373 70324 13 14 67511 69149 70799 14 15 67614 69227 70505 15 16 67662 69222 70686 16 17 67662 69346 70651 17 18 67662 69222 70469 18 19 67662 69222 70469 19 20 67662 69222 70469 20 21 67662 69222 70469 21 22 67662 69222 70469 22 23 67662 69222 23 24 67662 Noot: Zie Tabel 1 voor de definitie achter deze aantallen. De geboortecohorte van 1978 is wat groter dan de geboortecohorte van 1977, die op haar beurt wat meer leden telt dan de geboortecohorte van 1976. Door de leerlingenaantallen in de volgende tabellen uit te drukken als percentages van de omvang van de overeenkomstige geboortecohorten, wordt het gemakkelijker deelgroepen met elkaar te vergelijken over de geboortejaren heen. 7

Participatie De participatie van elke geboortecohorte aan het onderwijs, als functie van de leeftijd, is weergegeven in Tabel 3 en Figuur 1. Tabel 3. Het deel van de geboortecohorte buiten het onderwijssysteem Leeftijd 1976 1977 1978 2 3 73,30% 73,26% 73,48% 3 4 5,34% 4,48% 5,18% 4 5 0,00% 0,00% 0,00% 5 6 0,00% 0,00% 0,00% 6 7 0,00% 0,00% 0,00% 14 15 0,00% 0,00% 0,00% 15 16 0,40% 0,08% 0,00% 16 17 0,01% 0,00% 0,00% 17 18 0,57% 0,13% 0,31% 18 19 16,17% 15,51% 15,16% 19 20 32,45% 31,56% 30,96% 20 21 43,18% 42,12% 42,44% 21 22 53,33% 53,02% 54,45% 22 23 67,77% 68,67% 23 24 80,34% Noot: Voor de leeftijden 4 5 tot en met 14 15 zijn er bij definitie geen leerlingen van de geboortecohorte buiten het onderwijssysteem van de Vlaamse Gemeenschap (zie Tabel 1). Noot: De grootte van het deel van de geboortecohorte buiten het onderwijssysteem wordt hier uitgedrukt als een fractie van de omvang van de geboortecohorte (zie Tabel 2). Figuur 1. Het deel van de geboortecohorte van 1978 in het onderwijs 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0% 21-22 20-21 19-20 18-19 17-18 16-17 15-16 14-15 13-14 12-13 11-12 10-11 9-10 8-9 7-8 6-7 5-6 4-5 3-4 2-3 Noot: zie Tabel 3. Tot en met de leeftijd van 17 18 jaar, dat wil zeggen: tot en met het einde van de leerplicht, is de participatie nagenoeg volledig. Na het einde van de leerplicht neemt de participatie niet snel af. Van de 20 21-jarigen, bijvoorbeeld, (dus: in het derde jaar 8

na het laatste jaar met leerplicht) participeert nog meer dan de helft aan het onderwijs. Bij de 21 22-jarigen is de participatie nog maar enkele procenten onder de helft gedaald. 9

Buitengewoon onderwijs, deeltijds beroepssecundair onderwijs, leertijd en andere onderwijsposities waarvoor we niet spreken over normaalvorderen en vertraging In de volgende onderdelen van het rapport wordt de evolutie van normaalvorderen en vertraging als functie van de leeftijd in detail besproken. Om die bespreking juist te kunnen interpreteren is het belangrijk in het oog te houden dat er onderwijsposities zijn die niet betrokken zijn in de definitie van normaalvorderen en vertraging. De drie belangrijkste onderwijsposities van dat type, namelijk: het buitengewoon onderwijs, het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de leertijd worden hier gedocumenteerd. Informatie over de evolutie van het aandeel van deze onderwijsposities als functie van de leeftijd is van belang bij de interpretatie van de gegevens over normaalvorderen en vertraging verder in het rapport. Daarnaast heeft die informatie natuurlijk ook waarde op zich. Tabel 4. Het deel van de geboortecohorte in het buitengewoon onderwijs Leeftijd 1976 1977 1978 2 3 0,08% 0,06% 0,05% 3 4 0,35% 0,29% 0,32% 4 5 0,48% 0,48% 0,40% 5 6 0,61% 0,49% 0,53% 6 7 1,11% 1,04% 1,15% 7 8 1,88% 1,75% 2,02% 8 9 2,60% 2,52% 2,86% 9 10 3,30% 3,26% 3,61% 10 11 3,76% 3,74% 4,23% 11 12 4,24% 4,18% 4,58% 12 13 4,34% 4,17% 4,65% 13 14 3,46% 3,27% 3,68% 14 15 3,31% 3,20% 3,57% 15 16 3,45% 3,32% 3,66% 16 17 3,34% 3,22% 3,49% 17 18 3,17% 3,04% 3,32% 18 19 2,14% 1,99% 2,20% 19 20 1,29% 1,22% 1,33% 20 21 0,83% 0,72% 0,81% 21 22 0,71% 0,68% 0,72% 22 23 0,69% 0,73% 23 24 0,75% Noot: Het buitengewoon onderwijs bestaat uit het buitengewoon kleuteronderwijs, het buitengewoon lager onderwijs en het buitengewoon secundair onderwijs. Noot: De grootte van het deel van de geboortecohorte in het buitengewoon onderwijs wordt hier uitgedrukt als een fractie van de omvang van de geboortecohorte (zie Tabel 2). Van de leeftijd 6 7 tot en met de leeftijd 12 13 neemt de participatie van de geboortecohorte aan het buitengewoon onderwijs (Tabel 4 en Figuur 2) gestaag toe, 10

van iets meer dan één op de honderd kinderen tot vier à vijf op de honderd. Van 13 14 tot en met 15 16 is de omvang van de deelgroep in het buitengewoon onderwijs vrijwel constant, op een niveau dat een klein procent lager ligt dan de piek op de leeftijd 12 13. De afname op 13-jarige leeftijd is een gevolg van de stroom van het buitengewoon lager onderwijs naar het gewoon secundair onderwijs. Tabel 5. Het deel van de geboortecohorte in het deeltijds beroepssecundair onderwijs Leeftijd 1976 1977 1978 13 14 14 15 0,00% 0,00% 0,01% 15 16 0,44% 0,66% 0,73% 16 17 1,84% 1,65% 1,78% 17 18 3,02% 3,02% 3,09% 18 19 0,83% 0,93% 0,95% 19 20 0,24% 0,24% 0,17% 20 21 0,00% 0,00% 0,00% 21 22 0,00% 0,00% 0,00% 22 23 0,00% 0,00% 23 24 0,00% Noot: De grootte van het deel van de geboortecohorte in het deeltijds secundair onderwijs wordt hier uitgedrukt als een fractie van de omvang van de geboortecohorte (zie Tabel 2). De subgroep van de geboortecohorte in het deeltijds beroepssecundair onderwijs (Tabel 5 en Figuur 3) bereikt zijn grootste omvang (drie jongeren op de honderd) op de leeftijd 17 18. De sterke afname in het volgende jaar (tot minder dan een derde) suggereert dat een aantal van deze jongeren het einde van de leerplicht aangrijpt om het onderwijs te verlaten. Tabel 6. Het deel van de geboortecohorte in de leertijd Leeftijd 1976 1977 1978 13 14 14 15 0,00% 0,01% 0,02% 15 16 1,32% 1,31% 1,38% 16 17 3,47% 3,18% 3,39% 17 18 4,64% 4,39% 4,37% 18 19 2,87% 2,71% 2,74% 19 20 1,35% 1,41% 1,40% 20 21 0,68% 0,67% 0,61% 21 22 0,35% 0,32% 0,34% 22 23 0,16% 0,19% 23 24 0,12% Noot: De grootte van het deel van de geboortecohorte in de leertijd wordt hier uitgedrukt als een fractie van de omvang van de geboortecohorte (zie Tabel 2). Het aantal jongeren dat cursussen beroepstechnische vorming van het VIZO ( leertijd ) volgt (zie Tabel 6 en Figuur 4), ligt op elke leeftijd wat hoger dan het aantal jongeren in het deeltijds beroepssecundair onderwijs. De participatie aan de 11

leertijd piekt eveneens op het einde van de leerplicht en daalt dan beduidend (maar wat minder fors dan in het geval van het deeltijds beroepssecundair onderwijs). De overblijvende onderwijsposities die hier aan bod komen en waarvoor we niet spreken over normaalvorderen of vertraging zijn dun bevolkt. In de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers vinden we op om het even welke leeftijd nooit meer dan 22 leden (dat komt neer op 0,07%) van om het even welke van de drie beschouwde geboortecohorten. Het aandeel van het ander deeltijds secundair onderwijs (voor wie 18 jaar en ouder is, zie Bijlage A) is maximaal 0,23% (namelijk: bij de 19 20- jarigen geboren in 1978). Figuur 2. Het deel van de geboortecohorte van 1978 in het buitengewoon onderwijs 5,0% 4,5% 4,0% 3,5% 3,0% 2,5% 2,0% 1,5% 1,0% 0,5% 0,0% 21-22 20-21 19-20 18-19 17-18 16-17 15-16 14-15 13-14 12-13 11-12 10-11 9-10 8-9 7-8 6-7 5-6 4-5 3-4 2-3 Noot: zie Tabel 4. 12

Figuur 3. Het deel van de geboortecohorte van 1978 in het deeltijds beroepssecundair onderwijs 3,5% 3,0% 2,5% 2,0% 1,5% 1,0% 0,5% 0,0% 21-22 20-21 19-20 18-19 17-18 16-17 15-16 14-15 Noot: zie Tabel 5. Figuur 4. Het deel van de geboortecohorte van 1978 in de leertijd 5,0% 4,5% 4,0% 3,5% 3,0% 2,5% 2,0% 1,5% 1,0% 0,5% 0,0% 21-22 20-21 19-20 18-19 17-18 16-17 15-16 14-15 Noot: zie Tabel 6. 13

Hoeveel leerlingen zijn op tijd? In Bijlage B wordt in detail beschreven welke onderwijsposities met welke leeftijden verbonden worden om te komen tot een ondubbelzinnige definitie van voorsprong, op tijd (of normaalvorderend ) zijn, één jaar vertraging hebben en meer dan één jaar vertraging hebben. Tabel 7 toont het aandeel van de normaalvorderenden in de geboortecohorten, als functie van de leeftijd. (Zie ook Figuur 5, voor de geboortecohorte van 1978.) Tabel 7. Het normaalvorderende deel van de geboortecohorte, van de leeftijd 6 7 tot en met 20 21 Leeftijd 1976 1977 1978 6 7 96,15% 96,91% 96,36% 7 8 88,04% 88,32% 87,82% 8 9 85,37% 85,75% 84,99% 9 10 83,91% 84,30% 83,52% 10 11 82,96% 83,24% 82,16% 11 12 81,98% 81,98% 81,22% 12 13 81,92% 82,12% 81,70% 13 14 76,68% 77,63% 76,46% 14 15 71,30% 71,76% 71,29% 15 16 64,74% 65,70% 65,43% 16 17 58,06% 59,08% 59,36% 17 18 51,62% 53,06% 53,55% 18 19 43,90% 44,93% 45,61% 19 20 20,93% 21,61% 22,19% 20 21 18,59% 19,15% 19,83% Noot: De normaalvorderenden zijn de leerlingen die op tijd zijn, volgens de norm van Bijlage B. Noot: De grootte van het normaalvorderende deel van de geboortecohorte wordt hier uitgedrukt als een fractie van de omvang van de geboortecohorte (zie Tabel 2). Op 6 7-jarige leeftijd zijn de meeste leden meer dan 96% van een geboortecohorte normaalvorderend. Dat wil op die leeftijd zeggen dat ze in het eerste leerjaar van het gewoon lager onderwijs zitten. Een jaar later is de fractie normaalvorderenden fors afgenomen: het aantal kinderen van de cohorte dat zich op 7 8-jarige leeftijd in het tweede leerjaar bevindt bedraagt slechts ongeveer 88%. Deze aanzienlijke daling betekent dat acht op de honderd kinderen het eerste leerjaar van het gewoon lager onderwijs niet zonder problemen doormaken (en blijven zitten of overgaan naar het buitengewoon onderwijs). Daarna neemt het aandeel van de normaalvorderenden geleidelijk af. Op 12-jarige leeftijd is er even een stabilisatie. Dit houdt verband met het feit dat het zesde leerjaar van het lager onderwijs weinig gedubbeld wordt. Bovendien is het voor 11 12-jarigen 14

van het vijfde leerjaar (dus: met één jaar vertraging) mogelijk het zesde leerjaar over te slaan en direct aan het eerste leerjaar B van het secundair onderwijs te beginnen. Daardoor worden ze weer normaalvorderend als 12 13-jarigen. Er kan ook een instroom van normaalvorderenden zijn van het buitengewoon lager onderwijs naar het gewoon secundair onderwijs. In het laatste jaar van de leerplicht (17 18-jarigen) is nog iets meer dan de helft van de geboortecohorte normaalvorderend, dat wil zeggen: die leerlingen zitten in het tweede leerjaar van de derde graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs. Bij het interpreteren van dit gegeven moet rekening gehouden worden met het feit dat een belangrijk deel van de leerlingen zich op die leeftijd bevindt in onderwijsposities waarop ons concept van normaalvorderen en vertraging niet van toepassing is. Van de geboortecohorte van 1976, bijvoorbeeld, bevindt bijna 11% van de leden zich op 17 18-jarige leeftijd in het buitengewoon onderwijs (3,17%), het deeltijds beroepssecundair onderwijs (3,02%) of de leertijd (4,64%) (zie Tabel 4, Tabel 5 en Tabel 6). Figuur 5. Het normaalvorderende deel van de geboortecohorte van 1978 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 20-21 19-20 18-19 17-18 16-17 15-16 14-15 13-14 12-13 11-12 10-11 9-10 8-9 7-8 6-7 Noot: zie Tabel 7. Hoeveel leerlingen hebben voorsprong? Het aantal leerlingen met voorsprong is beperkt. Bijvoorbeeld (zie Tabel 8): bij de 6 7-jarigen ligt hun aantal in de buurt van één procent. Bij de 17 18-jarigen gaat het over ongeveer een half procent van de geboortecohorte. 15

Tabel 8. Het deel van de geboortecohorte met voorsprong, van de leeftijd 5 6 tot en met 19 20 Leeftijd 1976 1977 1978 5 6 1,43% 0,99% 1,15% 6 7 1,33% 0,71% 0,93% 7 8 0,77% 0,82% 0,84% 8 9 0,86% 0,70% 0,80% 9 10 0,76% 0,70% 0,87% 10 11 0,75% 0,77% 0,96% 11 12 0,77% 0,81% 0,85% 12 13 1,25% 1,38% 0,97% 13 14 0,94% 0,65% 1,16% 14 15 0,80% 0,86% 0,87% 15 16 0,78% 0,54% 0,57% 16 17 0,60% 0,49% 0,53% 17 18 0,47% 0,46% 0,48% 18 19 0,25% 0,27% 0,41% 19 20 0,23% 0,29% 0,26% Noot: De definitie van voorsprong is vastgelegd in Bijlage B. Noot: De grootte van het deel van de geboortecohorte met voorsprong wordt hier uitgedrukt als een fractie van de omvang van de geboortecohorte (zie Tabel 2). Hoeveel leerlingen hebben vertraging? Tabel 9 biedt een overzicht van de evolutie van het aandeel in de geboortecohorte van de leerlingen met vertraging. In de twee volgende tabellen (Tabel 10 en Tabel 11) wordt de deelgroep met vertraging nog eens gesplitst in de deelgroep met één jaar vertraging en de deelgroep met meer dan één jaar vertraging. Daaruit blijkt dat de groep met vertraging voornamelijk bestaat uit leerlingen met één jaar vertraging. De fractie leerlingen met meer dan één jaar vertraging neemt globaal toe met de leeftijd. Maar in de geboortecohorte van 1976, bijvoorbeeld, is het pas bij de 16 17-jarigen dat (iets) meer dan één vijfde van de leerlingen met vertraging meer dan één jaar vertraging heeft. Het is pas vanaf de leeftijd 20 21 dat de groep leerlingen met meer dan één jaar vertraging groter wordt dan de groep met slechts één jaar vertraging. Daarom zullen we het evolutiepatroon van vertraging als functie van de leeftijd vooral bespreken aan de hand van de gegevens over één jaar vertraging (Tabel 10 en Figuur 6). 16

Tabel 9. Het deel van de geboortecohorte met vertraging, van de leeftijd 6 7 tot en met 20 21 Leeftijd 1976 1977 1978 6 7 1,42% 1,34% 1,56% 7 8 9,31% 9,11% 9,32% 8 9 11,18% 11,03% 11,35% 9 10 12,03% 11,74% 11,99% 10 11 12,53% 12,25% 12,65% 11 12 13,01% 13,04% 13,35% 12 13 12,49% 12,33% 12,68% 13 14 18,92% 18,45% 18,71% 14 15 24,59% 24,18% 24,25% 15 16 28,86% 28,40% 28,22% 16 17 32,67% 32,38% 31,40% 17 18 36,50% 35,81% 34,81% 18 19 33,67% 33,50% 32,77% 19 20 43,30% 43,52% 43,46% 20 21 36,54% 37,17% 36,17% Noot: De definitie van vertraging is vastgelegd in Bijlage B. Noot: De grootte van het deel van de geboortecohorte met voorsprong wordt hier uitgedrukt als een fractie van de omvang van de geboortecohorte (zie Tabel 2). De 6 7-jarigen met één jaar vertraging bevinden zich in het gewoon kleuteronderwijs. Hun aandeel in de geboortecohorte van 1976 bedraagt 1,42% (Tabel 10). Een jaar later, op 7 8-jarige leeftijd is de omvang van de groep kinderen met één jaar vertraging sterk toegenomen, tot 9,29% van de geboortecohorte. Deze kinderen bevinden zich dan in het eerste leerjaar van het gewoon lager onderwijs. De toename van 1,42% naar 9,28% is voornamelijk een gevolg van zittenblijven in het eerste leerjaar. Daarnaast is er mogelijk een beperkte instroom van zevenjarige kinderen die één jaar in het buitengewoon lager onderwijs doorgebracht hebben. Na de forse toename op zevenjarige leeftijd neemt het aantal kinderen met één jaar vertraging geleidelijk toe. Bij de twaalfjarigen is er een lichte daling, door de inhaalbeweging van leerlingen die rechtstreeks van het vijfde leerjaar naar het secundair onderwijs gaan of door een overgang van niet-vertraagde leerlingen uit het buitengewoon lager onderwijs naar het gewoon secundair onderwijs. Tot daar is de evolutie van de leerlingen met één jaar vertraging een spiegeling van de evolutie van de normaalvorderenden (Tabel 8). 17

Tabel 10. Het deel van de geboortecohorte met één jaar vertraging, van de leeftijd 6 7 tot en met 20 21 Leeftijd 1976 1977 1978 6 7 1,42% 1,34% 1,56% 7 8 9,29% 9,10% 9,30% 8 9 10,75% 10,62% 10,97% 9 10 11,26% 11,06% 11,31% 10 11 11,52% 11,34% 11,71% 11 12 11,84% 11,91% 12,20% 12 13 11,23% 11,11% 11,42% 13 14 17,99% 17,54% 17,83% 14 15 21,98% 21,72% 21,87% 15 16 24,24% 24,00% 23,85% 16 17 25,68% 25,66% 25,00% 17 18 26,94% 27,15% 26,47% 18 19 22,71% 22,95% 22,81% 19 20 32,57% 32,96% 33,46% 20 21 16,10% 16,62% 16,79% Noot: De betekenis van één jaar vertraging wordt bepaald door Bijlage B. Noot: De grootte van het deel van de geboortecohorte met één jaar vertraging wordt hier uitgedrukt als een fractie van de omvang van de geboortecohorte (zie Tabel 2). Figuur 6. Het deel van de geboortecohorte van 1978 met één jaar vertraging 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 20-21 19-20 18-19 17-18 16-17 15-16 14-15 13-14 12-13 11-12 10-11 9-10 8-9 7-8 6-7 Noot: zie Tabel 10. De fractie leerlingen met één jaar vertraging bij de 13 14-jarigen is opvallend groter dan één jaar eerder, op 12 13-jarige leeftijd. (Voor de geboortecohorte 1976: toename van 11,23% naar 17,98%.) Deze stijging kan gedeeltelijk verklaard worden door de instroom van 13-jarigen van het buitengewoon lager onderwijs naar het secundair onderwijs. Uit Tabel 4 blijkt dat het gaat over een stroom met een omvang van ongeveer één procent van de geboortecohorte. Er is ook een kleine bijdrage, vermoedelijk minder dan een halve procent, door de instroom van leerlingen met twee 18

jaar vertraging vanuit het vijfde leerjaar van het gewoon lager onderwijs naar het eerste leerjaar secundair: zie Tabel 11. De rest van de toename (ongeveer vijf procent voor de geboortecohorte van 1976) moet dan grotendeels toe te schrijven zijn aan zittenblijven in het eerste leerjaar van het gewoon secundair onderwijs. Op 18-jarige leeftijd is er een vermindering van de fractie leerlingen met één jaar vertraging, wellicht doordat een aantal leerlingen met achterstand het onderwijs verlaat zodra hun leerplicht ophoudt. De forse toename van het aandeel met vertraging op 19-jarige leeftijd weerspiegelt vooral het vele falen in het eerste jaar van het hoger onderwijs. Ook het overgaan van het zevende leerjaar BSO naar het hoger onderwijs betekent in onze definitie echter het oplopen van vertraging. Tabel 11. Het deel van de geboortecohorte met meer dan één jaar vertraging, van de leeftijd 7 8 tot en met 21 22 Leeftijd 1976 1977 1978 7 8 0,01% 0,01% 0,02% 8 9 0,43% 0,41% 0,38% 9 10 0,77% 0,68% 0,68% 10 11 1,01% 0,91% 0,94% 11 12 1,17% 1,13% 1,16% 12 13 1,27% 1,22% 1,26% 13 14 0,94% 0,91% 0,88% 14 15 2,62% 2,46% 2,37% 15 16 4,63% 4,40% 4,37% 16 17 6,99% 6,71% 6,39% 17 18 9,56% 8,67% 8,34% 18 19 10,96% 10,55% 9,97% 19 20 10,73% 10,56% 10,00% 20 21 20,44% 20,55% 19,38% 21 22 22,44% 22,05% 20,65% Noot: De betekenis van meer dan één jaar vertraging wordt bepaald door Bijlage B. Noot: De grootte van het deel van de geboortecohorte met meer dan één jaar vertraging wordt hier uitgedrukt als een fractie van de omvang van de geboortecohorte (zie Tabel 2). Het evolutiepatroon uit Tabel 10 is min of meer terug te vinden in Tabel 11, met een verschuiving van één jaar. Figuur 7 vat de informatie over normaalvorderen en vertraging nog eens samen, aan de hand van de geboortecohorte van 1978. De figuur vergelijkt het aandeel van de normaalvorderenden met de omvang van de groepen met één jaar vertraging en met meer dan één jaar vertraging, als functie van de leeftijd. 19

Figuur 7. Het deel van de geboortecohorte van 1978 met meer dan één jaar vertraging, het deel met één jaar vertraging en de normaalvorderenden 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Meer vertraging Eén jaar vertraging Normaalvorderend 20-21 19-20 18-19 17-18 16-17 15-16 14-15 13-14 12-13 11-12 10-11 9-10 8-9 7-8 6-7 Noot: zie Tabel 7, Tabel 10, Tabel 11. 20

Jongens versus meisjes In dit onderdeel bekijken we de geboortecohorten van 1976, 1977 en 1978 opnieuw, volgens het stramien van het vorig onderdeel, maar met speciale aandacht voor verschillen tussen jongens en meisjes inzake de participatie en het normaalvorderen. Omvang van de geboortecohorten Tabel 12 toont de omvang van de geboortecohorte van de jongens en de geboortecohorte van de meisjes als functie van de leeftijd, voor de drie geboortejaren. De omvang is berekend volgens de definitie in Tabel 1. Percentages die in de volgende tabellen de omvang van een deelgroep van de geboortecohorte van de jongens van 1976 weergeven, zijn bepaald ten opzichte van de aantallen in de kolom 1976, jongens van Tabel 12, enzovoort. Tabel 12. Omvang van de geboortecohorten met geboortejaar 1976, 1977, 1978: jongens en meisjes apart 1976 1977 1978 Leeftijd Jongens Meisjes Jongens Meisjes Jongens Meisjes 2 3 35467 33885 35995 34634 36632 35202 3 4 35467 33885 35995 34634 36632 35202 4 5 35467 33885 35995 34634 36632 35202 5 6 35324 34311 35759 34835 36822 35399 6 7 35473 33716 35526 34249 36253 34710 7 8 34980 33123 35406 34098 36222 34556 8 9 34818 33102 35272 34076 36055 34514 9 10 34795 33085 35221 34038 36049 34451 10 11 34787 33060 35195 34011 35940 34467 11 12 34683 32992 35189 33955 35879 34403 12 13 34804 32996 35135 34238 35909 34415 13 14 34713 32798 35240 33909 36186 34613 14 15 34609 33005 35223 34004 36090 34415 15 16 34734 32929 35260 34034 36173 34513 16 17 34734 33003 35375 34034 36091 34560 17 18 34734 32929 35220 34034 35992 34477 18 19 34734 32929 35188 34034 35992 34477 19 20 34734 32929 35188 34034 35992 34477 20 21 34734 32929 35188 34034 35992 34477 21 22 34734 32929 35188 34034 35992 34477 22 23 34734 32929 35188 34034 23 24 34734 32929 Noot: Deze getallen komen voort uit de definitie van Tabel 1, apart toegepast op de jongens en de meisjes. 21

Participatie Tabel 13 toont welk deel van de jongens en de meisjes van elke geboortecohorte niet deelneemt aan het onderwijs, als functie van de leeftijd. Figuur 8 toont het deel van de geboortecohorte van 1978 in het onderwijs. Tabel 13. Het deel van de geboortecohorte buiten het onderwijssysteem: jongens versus meisjes 1976 1977 1978 Leeftijd Jongens Meisjes Jongens Meisjes Jongens Meisjes 2 3 73,69% 72,89% 73,68% 72,82% 74,13% 72,81% 3 4 5,50% 5,17% 4,55% 4,40% 5,07% 5,29% 4 5 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 5 6 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 6 7 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 14 15 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 15 16 0,46% 0,35% 0,00% 0,37% 0,00% 0,00% 16 17 0,24% 0,00% 0,00% 0,19% 0,00% 0,00% 17 18 0,75% 0,40% 0,00% 0,36% 0,13% 0,50% 18 19 17,35% 14,93% 16,58% 14,41% 16,35% 13,92% 19 20 36,73% 27,93% 34,26% 28,76% 34,55% 27,21% 20 21 47,49% 38,63% 46,46% 37,62% 47,55% 37,09% 21 22 53,91% 52,71% 53,57% 52,46% 56,04% 52,79% 22 23 65,83% 69,81% 67,09% 70,31% 23 24 78,46% 82,33% Noot: voor de leeftijden 4 5 tot en met 14 15 zijn er bij definitie geen leerlingen van de geboortecohorte buiten het onderwijssysteem van de Vlaamse Gemeenschap (zie Tabel 1). Noot: De grootte van het deel van de geboortecohorte buiten het onderwijssysteem voor de jongens (meisjes) wordt hier uitgedrukt als een fractie van de omvang van de geboortecohorte voor de jongens (meisjes) (zie Tabel 12). Figuur 8. Het deel van de geboortecohorte van 1978 in het onderwijs: jongens versus meisjes Jongens Meisjes 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0% 21-22 20-21 19-20 18-19 17-18 16-17 15-16 14-15 13-14 12-13 11-12 10-11 9-10 8-9 7-8 6-7 5-6 4-5 3-4 2-3 Noot: zie Tabel 13. 22

Zevenendertig van elke honderd 19 20-jarige jongens van geboortejaar 1976 bevinden zich niet meer in het onderwijssysteem. Bij de meisjes van 1976 nemen (slechts) achtentwintig van de honderd 19 20-jarigen niet meer deel aan het onderwijs. De participatie van de jongens is systematisch lager dan de participatie van de meisjes in de vier jaren die volgen op het einde van de leerplicht (leeftijden 18 19 tot en met 21 22). Dat geldt in alle drie de bestudeerde geboortecohorten. Buitengewoon onderwijs, deeltijds secundair onderwijs, leertijd en andere onderwijsposities waarvoor we niet spreken over normaalvorderen en vertraging Tabel 14, Tabel 15 en Tabel 16 bieden een overzicht van de deelname van jongens en meisjes aan het buitengewoon onderwijs, het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de leertijd. (Zie ook Figuur 9, Figuur 10, Figuur 11.) Tabel 14. Het deel van de geboortecohorte in het buitengewoon onderwijs: jongens versus meisjes 1976 1977 1978 Leeftijd Jongens Meisjes Jongens Meisjes Jongens Meisjes 2 3 0,08% 0,08% 0,06% 0,05% 0,07% 0,04% 3 4 0,42% 0,28% 0,31% 0,27% 0,33% 0,30% 4 5 0,52% 0,44% 0,54% 0,41% 0,43% 0,37% 5 6 0,68% 0,55% 0,55% 0,44% 0,60% 0,45% 6 7 1,30% 0,90% 1,26% 0,80% 1,38% 0,91% 7 8 2,26% 1,48% 2,08% 1,40% 2,40% 1,62% 8 9 3,08% 2,09% 2,99% 2,05% 3,37% 2,32% 9 10 3,97% 2,60% 3,86% 2,64% 4,26% 2,94% 10 11 4,52% 2,97% 4,45% 3,00% 4,99% 3,44% 11 12 5,05% 3,38% 4,99% 3,34% 5,40% 3,73% 12 13 5,21% 3,42% 5,03% 3,28% 5,54% 3,72% 13 14 4,06% 2,82% 3,98% 2,54% 4,39% 2,93% 14 15 4,01% 2,58% 3,91% 2,46% 4,35% 2,74% 15 16 4,19% 2,68% 4,06% 2,54% 4,47% 2,82% 16 17 4,05% 2,60% 3,90% 2,52% 4,17% 2,77% 17 18 3,81% 2,49% 3,67% 2,39% 4,00% 2,60% 18 19 2,57% 1,68% 2,35% 1,61% 2,56% 1,84% 19 20 1,47% 1,10% 1,40% 1,03% 1,44% 1,22% 20 21 0,90% 0,76% 0,79% 0,65% 0,80% 0,81% 21 22 0,77% 0,65% 0,72% 0,64% 0,71% 0,73% 22 23 0,73% 0,66% 0,72% 0,74% 23 24 0,73% 0,77% Noot: Het buitengewoon onderwijs bestaat uit het buitengewoon kleuteronderwijs, het buitengewoon lager onderwijs en het buitengewoon secundair onderwijs. Noot: Het aantal jongens (meisjes) in het buitengewoon onderwijs wordt hier uitgedrukt als een fractie van de omvang van de geboortecohorte voor de jongens (meisjes) (zie Tabel 12). 23

Figuur 9. Het deel van de geboortecohorte van 1978 in het buitengewoon onderwijs: jongens versus meisjes Jongens Meisjes 6,0% 5,0% 4,0% 3,0% 2,0% 1,0% 0,0% 21-22 20-21 19-20 18-19 17-18 16-17 15-16 14-15 13-14 12-13 11-12 10-11 9-10 8-9 7-8 6-7 5-6 4-5 3-4 2-3 Noot: zie Tabel 14. Van de leeftijd 3 4 tot en met de leeftijd 19 20 is de aanwezigheid van de jongens (uitgedrukt als een percentage van de omvang van de geboortecohorte van de jongens) systematisch groter dan de aanwezigheid van de meisjes in het buitengewoon onderwijs. De evolutie van de aanwezigheid in het buitengewoon onderwijs is gelijkaardig voor de jongens en de meisjes. Tabel 15. Het deel van de geboortecohorte in het deeltijds secundair onderwijs: jongens versus meisjes 1976 1977 1978 Leeftijd Jongens Meisjes Jongens Meisjes Jongens Meisjes 13 14 14 15 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,01% 0,00% 15 16 0,48% 0,39% 0,74% 0,57% 0,87% 0,59% 16 17 2,20% 1,46% 1,97% 1,33% 2,21% 1,33% 17 18 3,73% 2,27% 3,76% 2,26% 3,90% 2,24% 18 19 1,05% 0,60% 1,22% 0,64% 1,27% 0,61% 19 20 0,30% 0,17% 0,33% 0,16% 0,21% 0,12% 20 21 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 21 22 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 22 23 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 23 24 0,00% 0,00% Noot: Het aantal jongens (meisjes) in het deeltijds secundair onderwijs wordt hier uitgedrukt als een fractie van de omvang van de geboortecohorte voor de jongens (meisjes) (zie Tabel 12). De tabellen over het deeltijds beroepssecundair onderwijs (Tabel 15) en de leertijd (Tabel 16) bevestigen dat de jongens het gewoon voltijds onderwijs meer de rug toekeren dan de meisjes. Anderzijds is de uitstroom uit het deeltijds beroepssecundair 24

onderwijs en de leertijd op het einde van de leerplicht (zie bespreking van Tabel 5 en Tabel 6) even duidelijk bij de meisjes als bij de jongens. Tabel 16. Het deel van de geboortecohorte in de leertijd: jongens versus meisjes 1976 1977 1978 Leeftijd Jongens Meisjes Jongens Meisjes Jongens Meisjes 13 14 14 15 0,00% 0,00% 0,01% 0,01% 0,02% 0,01% 15 16 1,84% 0,77% 1,85% 0,74% 1,93% 0,81% 16 17 4,44% 2,45% 4,18% 2,13% 4,43% 2,29% 17 18 5,89% 3,33% 5,85% 2,88% 5,73% 2,95% 18 19 3,94% 1,73% 3,89% 1,49% 3,88% 1,55% 19 20 1,82% 0,87% 1,94% 0,86% 1,98% 0,79% 20 21 0,91% 0,43% 0,94% 0,40% 0,79% 0,42% 21 22 0,49% 0,20% 0,42% 0,21% 0,44% 0,23% 22 23 0,20% 0,12% 0,23% 0,14% 23 24 0,13% 0,10% Noot: Het aantal jongens (meisjes) in de leertijd wordt hier uitgedrukt als een fractie van de omvang van de geboortecohorte voor de jongens (meisjes) (zie Tabel 12). Figuur 10. Het deel van de geboortecohorte van 1978 in het deeltijds beroepssecundair onderwijs: jongens versus meisjes Jongens Meisjes 4,5% 4,0% 3,5% 3,0% 2,5% 2,0% 1,5% 1,0% 0,5% 0,0% 21-22 20-21 19-20 18-19 17-18 16-17 15-16 14-15 Noot: zie Tabel 15. 25

Figuur 11. Het deel van de geboortecohorte van 1978 in de leertijd: jongens versus meisjes Jongens Meisjes 7,0% 6,0% 5,0% 4,0% 3,0% 2,0% 1,0% 0,0% 21-22 20-21 19-20 18-19 17-18 16-17 15-16 14-15 Noot: zie Tabel 16. 26

Hoeveel leerlingen zijn op tijd? Tabel 17 en Figuur 12 tonen het aandeel van de normaalvorderende jongens (meisjes) in de geboortecohorte van de jongens (meisjes), als functie van de leeftijd. Voor de exacte definitie van voorsprong, op tijd (of normaalvorderend ) zijn, één jaar vertraging hebben en meer dan één jaar vertraging hebben, verwijzen we opnieuw naar Bijlage B. Figuur 12. Het normaalvorderende deel van de geboortecohorte van 1978: jongens versus meisjes Jongens Meisjes 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 20-21 19-20 18-19 17-18 16-17 15-16 14-15 13-14 12-13 11-12 10-11 9-10 8-9 7-8 6-7 Noot: zie Tabel 17. Op 6 7-jarige leeftijd zijn ongeveer evenveel jongens als meisjes normaalvorderend, dat wil zeggen: ingeschreven in het eerste leerjaar van het gewoon lager onderwijs. In het daaropvolgende jaar ontstaat een verschil van ongeveer 2,5 procent ten nadele van de jongens: zij blijven meer zitten in het eerste leerjaar en/of gaan meer over naar het buitengewoon onderwijs. Dat verschil neemt licht toe in loop van de volgende jaren (op de normale leeftijden van de lagere school). Na het moment van stabilisatie op 12-jarige leeftijd (door het beperkte aantal zittenblijvers in het zesde leerjaar en de overgangen van het vijfde leerjaar en het buitengewoon lager onderwijs naar het gewoon secundair onderwijs) begint, vanaf de leeftijd 13 14, een gestage sterke toename van het verschil tussen het aandeel normaalvorderenden bij de jongens en de meisjes. In het laatste jaar van de leerplicht (17 18-jarigen) zijn nog (slechts) ongeveer 45% van de jongens normaalvorderend, tegenover ongeveer 60% van de meisjes. Dit verschil is gedeeltelijk een gevolg van de grotere aanwezigheid van de jongens in het buitengewoon onderwijs, het deeltijds beroepssecundair onderwijs en 27

de leertijd. De belangrijkste oorzaak is echter de grotere vertraging van de jongens in de loop van het secundair onderwijs. Tabel 17. Het normaalvorderende deel van de geboortecohorte, van de leeftijd 6 7 tot en met 20 21: jongens versus meisjes 1976 1977 1978 Leeftijd Jongens Meisjes Jongens Meisjes Jongens Meisjes 6 7 96,17% 96,13% 96,55% 97,27% 96,15% 96,57% 7 8 86,72% 89,44% 87,16% 89,53% 86,55% 89,14% 8 9 83,91% 86,90% 84,39% 87,16% 83,53% 86,52% 9 10 82,30% 85,61% 82,76% 85,90% 82,01% 85,11% 10 11 81,29% 84,72% 81,57% 84,96% 80,52% 83,87% 11 12 80,14% 83,91% 80,04% 83,98% 79,45% 83,05% 12 13 80,13% 83,81% 80,65% 83,64% 80,12% 83,35% 13 14 73,47% 80,08% 74,38% 81,00% 73,66% 79,39% 14 15 66,77% 76,04% 67,16% 76,51% 66,89% 75,91% 15 16 58,91% 70,88% 59,50% 71,98% 59,62% 71,52% 16 17 50,81% 65,56% 51,47% 66,87% 52,25% 66,78% 17 18 43,73% 59,95% 44,97% 61,38% 45,60% 61,84% 18 19 36,26% 51,97% 36,92% 53,21% 37,70% 53,87% 19 20 15,87% 26,27% 16,59% 26,80% 16,63% 28,00% 20 21 13,80% 23,64% 14,39% 24,06% 14,44% 25,45% Noot: De normaalvorderenden zijn de leerlingen die op tijd zijn, volgens de norm van Bijlage B. Noot: Het aantal normaalvorderende jongens (meisjes) wordt hier uitgedrukt als een fractie van de omvang van de geboortecohorte voor de jongens (meisjes) (zie Tabel 12). 28

Hoeveel leerlingen hebben voorsprong? Tabel 18 laat zien dat het beperkte aantal leerlingen met voorsprong een iets grotere fractie van de geboortecohorte vormt bij de meisjes dan bij de jongens. Tabel 18. Het deel van de geboortecohorte met voorsprong, van de leeftijd 5 6 tot en met 19 20: jongens versus meisjes 1976 1977 1978 Leeftijd Jongens Meisjes Jongens Meisjes Jongens Meisjes 5 6 1,12% 1,75% 0,66% 1,34% 1,05% 1,25% 6 7 0,98% 1,70% 0,67% 0,76% 0,76% 1,11% 7 8 0,70% 0,85% 0,71% 0,92% 0,71% 0,98% 8 9 0,73% 0,99% 0,59% 0,81% 0,73% 0,88% 9 10 0,66% 0,86% 0,66% 0,74% 0,74% 1,01% 10 11 0,67% 0,83% 0,68% 0,86% 0,85% 1,08% 11 12 0,69% 0,85% 0,78% 0,83% 0,73% 0,98% 12 13 1,13% 1,36% 0,86% 1,91% 0,77% 1,19% 13 14 0,95% 0,93% 0,59% 0,71% 1,01% 1,31% 14 15 0,62% 0,99% 0,68% 1,05% 0,77% 0,97% 15 16 0,72% 0,84% 0,46% 0,63% 0,45% 0,70% 16 17 0,48% 0,72% 0,41% 0,58% 0,40% 0,66% 17 18 0,40% 0,55% 0,37% 0,54% 0,36% 0,61% 18 19 0,20% 0,30% 0,22% 0,31% 0,27% 0,55% 19 20 0,18% 0,27% 0,21% 0,37% 0,20% 0,32% Noot: De definitie van voorsprong is vastgelegd in Bijlage B. Noot: Het aantal jongens (meisjes) met voorsprong wordt hier uitgedrukt als een fractie van de omvang van de geboortecohorte voor de jongens (meisjes) (zie Tabel 12). 29

Hoeveel leerlingen hebben vertraging? In Tabel 19, Tabel 20 en Tabel 21 is de globale informatie over deelgroepen van de geboortecohorten met vertraging, met één jaar vertraging en met meer dan één jaar vertraging uit Tabel 9, Tabel 10 en Tabel 11 opgesplitst volgens het geslacht. Tabel 19. Het deel van de geboortecohorte met vertraging, van de leeftijd 6 7 tot en met 20 21: jongens versus meisjes 1976 1977 1978 Leeftijd Jongens Meisjes Jongens Meisjes Jongens Meisjes 6 7 1,56% 1,27% 1,51% 1,17% 1,71% 1,41% 7 8 10,33% 8,23% 10,04% 8,14% 10,34% 8,25% 8 9 12,28% 10,02% 12,03% 9,98% 12,37% 10,29% 9 10 13,07% 10,93% 12,72% 10,72% 12,99% 10,94% 10 11 13,53% 11,48% 13,30% 11,17% 13,64% 11,62% 11 12 14,11% 11,85% 14,19% 11,85% 14,42% 12,23% 12 13 13,52% 11,41% 13,46% 11,17% 13,58% 11,74% 13 14 21,53% 16,17% 21,05% 15,75% 20,94% 16,37% 14 15 28,60% 20,39% 28,23% 19,97% 27,96% 20,35% 15 16 33,40% 24,08% 33,39% 23,17% 32,67% 23,56% 16 17 37,79% 27,21% 38,07% 26,40% 36,46% 26,11% 17 18 41,69% 31,02% 41,27% 30,13% 40,18% 29,20% 18 19 38,37% 28,71% 38,60% 28,23% 37,73% 27,60% 19 20 43,30% 43,29% 45,05% 41,95% 44,65% 42,22% 20 21 36,66% 36,41% 37,18% 37,16% 36,21% 36,12% Noot: De definitie van vertraging is vastgelegd in Bijlage B. Noot: Het aantal jongens (meisjes) met vertraging wordt hier uitgedrukt als een fractie van de omvang van de geboortecohorte voor de jongens (meisjes) (zie Tabel 12). Figuur 13. Het deel van de geboortecohorte van 1978 met vertraging: jongens versus meisjes Jongens Meisjes 50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 20-21 19-20 18-19 17-18 16-17 15-16 14-15 13-14 12-13 11-12 10-11 9-10 8-9 7-8 6-7 Noot: zie Tabel 19. 30

Het belangrijkste patroon in Tabel 19 en Figuur 13 is dat de deelgroep met vertraging in de geboortecohorte van de jongens systematisch groter is dan de overeenkomstige fractie in de geboortecohorte van de meisjes, tot en met de leeftijd 18 19. Het verschil loopt op tot meer dan tien procent. Op 18-jarige leeftijd is er zowel bij de jongens als bij de meisjes een vermindering van de deelgroep met vertraging, ongetwijfeld door een uitstroom uit het onderwijs bij het einde van de leerplicht. De vermindering is ongeveer even groot bij beide seksen, zodat het verschil in vertraging tussen de jongens en de meisjes zowel in het laatste jaar voor het einde van de leerplicht (17 18-jarigen) als in het jaar daarna (18 19- jarigen) ongeveer tien procent bedraagt. Een jaar later (19 20-jarigen) is het aantal studenten met vertraging nog gegroeid bij de jongens. Bij de meisjes echter is de toename dramatisch, zodat het aandeel meisjes met vertraging op die leeftijd de fractie bij de jongens bijna evenaart. Een belangrijke oorzaak van deze sterke bijkomende vertraging van de meisjes is dat in verhouding meer meisjes het hoger onderwijs op 18-jarige leeftijd aanvatten, en dat al slagen ze daarin procentueel iets beter de toename van de groep vertraagden in verhouding groter is. Een voorbeeld uit de geboortecohorte van 1976 illustreert dit. Van de 10369 18 19-jarige jongens in het eerste jaar van het hoger onderwijs (29,85% van de cohorte van de jongens, zoals kan berekend worden uit de data in Bijlage A) vinden we er 5493 (15,81%) terug als 19 20-jarigen in het tweede jaar. Van de veel grotere groep van 14217 18 19-jarige meisjes (43,17% van de meisjescohorte) in het eerste jaar bereiken er 8220 (24,96% van de meisjescohorte) het tweede jaar als 19 20- jarige. Het aantal kandidaten om te bissen bedraagt dus 4876 bij de jongens en 5997 bij de meisjes! In de geboortecohorte van de jongens is het aandeel van de 6 7-jarigen in het gewoon kleuteronderwijs (en dus: met een vertraging van één jaar) al wat groter dan het overeenkomstige deel van de geboortecohorte van de meisjes (Tabel 20 en Figuur 14). De sterke toename van de deelgroep met één jaar vertraging een jaar later is bovendien groter bij de jongens dan bij de meisjes. Het verschil tussen jongens en meisjes inzake het aandeel van de kinderen met één jaar vertraging in de cohorte is tot en met de leeftijd 11 12 eerder stabiel. Een jaar later hebben iets meer jongens een inhaalbeweging gemaakt (door van het vijfde 31