Soorten lijnen ik zeg ik teken ik noteer ik weet een punt A A een rechte a a Een rechte heeft geen begin- en eindpunt. een halfrechte [A een halfrechte heeft B] een beginpunt of een eindpunt een lijnstuk [AB] een lijnstuk heeft een begin- én eindpunt een gebroken lijn a a een gebogen lijn a a Soorten rechten
Evenwijdige rechten en loodrechte rechten tekenen Evenwijdige rechten tekenen 1. Leg de geodriehoek zo opdat een hulplijn samenvalt met rechte a. 2. Teken de evenwijdige rechte langs de tekenzijde. Loodrechte rechten tekenen 1. Leg de geodriehoek zo opdat de richtlijn samenvalt met rechte a. 2. Teken de loodrechte rechte langs de tekenzijde. Een hoek Een hoek heeft altijd 2 rechte benen (meetlat!). Waar de 2 rechte benen snijden, krijg je het hoekpunt.
Soorten hoeken een scherpe hoek = minder dan 90 een rechte hoek = 90 een stompe hoek = meer dan 90 een gestrekte hoek = 180 een nulhoek = 0 een volle hoek = 360 Hoeken meten Zorg ervoor dat het tweede been van de hoek lang genoeg is om het te kunnen meten. Je legt het nulpunt van de geodriehoek op het hoekpunt. Je legt de onderkant van de geodriehoek tegen het eerste been. Is dit een scherpe hoek? Dan kijk je naar de rij met getallen minder dan 90. Is dit een stompe hoek? Dan kijk je naar de rij met getallen meer dan 90. Kijk weer heel goed: tel vanaf een het dichtstbijzijnde tiental op of af. Vb. Je verlengt eerst been 2. Je legt je geodriehoek juist. Je ziet dat het een scherpe hoek is, dus je kijkt naar de rij met de getallen die minder dan 90 zijn. Het ligt tussen 40 en 50, ik tel tot 47.
Figuren Vlakke figuren = figuren die gevormd worden door een gesloten lijn. Dit kan een gebroken lijn en/of een gebroken lijn zijn. Veelhoeken = vlakke figuren die enkel bestaan uit lijnstukken en hoeken. Je kan hen benoemen naar het aantal hoeken: driehoeken, vierhoeken, vijfhoeken, Een driehoek tekenen met een geodriehoek Teken een lijnstuk [AB] van 4cm Teken in A een hoek van 45 Teken in B een hoek van 50
Soorten driehoeken volgens de hoeken Soorten driehoeken volgens de zijden 3 gelijke zijden 2 gelijke zijden geen gelijke zijden = gelijkzijdige driehoek = gelijkbenige driehoek = ongelijkzijdige driehoek
Soorten vierhoeken Een parallellogram tekenen met een geodriehoek Teken een lijnstuk [AB] van 5cm Teken in A een hoek van 55 en in B een hoek van 125 Teken een evenwijdige [DC] aan het lijnstuk [AB], dit op een hoogte van 4cm.
Diagonalen Een diagonaal is een rechte lijn die gaat van een hoek naar een nietdaaropvolgende hoek. In een vierhoek kun je altijd 2 diagonalen tekenen. Een cirkel Een cirkel is een vlakke figuur, maar geen veelhoek. Een cirkel heeft o o o altijd een middelpunt (O). een straal [OA]. De straal = je passeropening. een diameter of middellijn [CD]. De diameter = 2x de straal. de straal is dus ook de helft van de middellijn.
Figuren: classificatie volgens de eigenschappen van zijden, hoeken en diagonalen de overstaande hoeken zijn gelijk Figuren: classificatie volgens de eigenschappen van zijden, hoeken en diagonalen de overstaande hoeken zijn gelijk
Spiegelen Symmetrieas of spiegelas Een symmetrieas is een rechte en loopt dus door tot buiten het figuur. Wanneer je een figuur vouwt op de symmetrieas, vallen beiden helften van het figuur perfect op elkaar. Vb. rechte a is een symmetrieas. Je vouwt en ziet: beide helften vallen op elkaar. Vb. rechte b is geen symmetrieas. Je vouwt en ziet: beide helften vallen niet mooi op elkaar.
Gelijkvormigheid Figuren zijn gelijkvormig aan elkaar als ze: precies aan elkaar gelijk zijn: dezelfde vorm, grootte, oriëntatie, werden in alle richtingen evenveel werden vergroot of verkleind. Omtrek en oppervlakte Omtrek = de afstand rondom het figuur. Om de omtrek te berekenen, tel je de lengte van alle zijden op. Als elke zijde even lang is, kan je 1 zijde meten en dit x het aantal zijden doen. Oppervlakte = het hele vlak, wat binnenin het figuur zit. Als je over oppervlakte spreekt, gebruik je oppervlaktematen. bv. m², dm², cm², mm².
Omtrek en oppervlakte van vlakke figuren