Diversiteitsbarometer Onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap

Vergelijkbare documenten
Diversiteitsbarometer Onderwijs. Studie-oriëntering in het secundair onderwijs

Diversiteitsbarometer Onderwijs. Hoe gaan Vlaamse scholen om met de diversiteit in de klas?

Sociale ongelijkheid bij de overgang van basisnaar secundair onderwijs. Simon Boone en Mieke Van Houtte Brussel, 8 juni 2011

Figuur 1. Intelligentiescores (numerieke, spatiale, verbale en algemene) per geslacht

Verslag van de gedachtewisseling. over de Diversiteitsbarometer Onderwijs van het Interfederaal Gelijkekansencentrum Unia

DIVERSITEITSBAROMETER ONDERWIJS-VLAAMSE GEMEENSCHAP Technisch rapport post3

Kwaliteit en kansen voor elke leerling

Vroegtijdig schoolverlaten vermijden Tijdig aanpakken!

Huiswerk, thuismilieu en het Gelijke Onderwijskansenbeleid. Emilie Franck

Resultaten enquête jongerenambassadeurs voor sociale inclusie

De afgelopen jaren zijn er een aantal knelpunten in ons onderwijssysteem gedetecteerd:

Onderzoek De Lee & De Volder -> schriftelijke vragenlijst voor BaO (L4-5-6)

Modernisering secundair onderwijs

SAMEN TOT AAN DE MEET: Vormingsmoment

peiling burgerzin en burgerschapseducatie in de derde graad aso, bso, kso en tso

Om de school te helpen bij het voeren van een zorg- en gelijke onderwijskansenbeleid

Laaggeschoolde vrouwen met een migratie-achtergrond. Toelichting advies Commissie Diversiteit

Overtuigingen van leerkrachten over taal in onderwijs. Reinhilde Pulinx, Universiteit Gent VFO SSL, Leuven, 18 september 2014

Doorstroming en oriëntering

Eva Franck. Alternatieven voor zittenblijven. Onderwijsbeleid Stad Antwerpen

Hoger onderwijs, lager onderwijs, schoolloopbaan, schoolse vertraging, secundair onderwijs, universitair onderwijs, watervalsysteem, zittenblijven

elk kind een plaats... 1

Gelijke onderwijskansen in het gewoon basisonderwijs

Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting

ONDERWIJSWOORDENLIJST VOOR SCHOOLRADERS ALS JE NIET HELEMAAL MEE BENT

ONDERWIJSVORMEN EN WERKLOOSHEID. Dockx J. & De Fraine B.

Kwetsbare jongeren versterken door onderwijs. Christiane Timmerman CeMIS USAB 22 februari 2016

Het Vlaamse onderwijs in internationaal perspectief

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Eerder stelde ik reeds een schriftelijke vraag (nr 510 van 16 juli 2015) over de eerste sessie van het toelatingsexamen in juli 2015.

Wervings- en selectieprocedures en discriminatie: een bevraging van HRpersoneel. Lieve Eeman en Miet Lamberts - HIVA

Gelijke onderwijskansen in het gewoon basisonderwijs. Verslag van het Rekenhof aan het Vlaams Parlement September 2017

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

WELBEVINDEN, ACADEMISCH ZELFCONCEPT EN MOTIVATIE IN HET SECUNDAIR ONDERWIJS

Doelen. 1. Het onderzoek. 1. Het onderzoek. 1. Het onderzoek. 1. Het onderzoek 2/09/2015. M-decreet: motiveren tot kwaliteitsvolle leertrajecten

VLOR-denkgroep:overgang baso. Overgang basis-secundair onderwijs. ontwikkelingspsychologisch perspectief. Baso:knelpunten en mogelijkheden

> VSK-PEILING OVER STRESS OP SCHOOL 5964 leerlingen over de oorzaken en gevolgen van schoolstress Scholierencongres (18 februari 2017)

ONDERWIJSVORMEN EN SCHOOLSE PRESTATIES. Dockx J., De Fraine B. & Vandecandelaere M.

DE SOCIAAL-EMOTIONELE ONTWIKKELING VAN LEERLINGEN IN DE EERSTE GRAAD SECUNDAIR ONDERWIJS

DE GEVOLGEN VAN EEN HIËRARCHISCH SECUNDAIR ONDERWIJS VOOR KEUZES VAN JONGEREN

Jongeren en Gezondheid 2010 : Socio-demografische gegevens

Steunpunt Gelijke Onderwijskansen. Diversiteit

Fact sheet (FS) Succesvol zijn in het onderwijs

Diversiteitsbarometer Onderwijs in de Franse Gemeenschap

Colloquium Katholiek Onderwijs Vlaanderen BASISONDERWIJS 30 November 2018

Advies. Modernisering secundair onderwijs: maatregelen basisonderwijs en eerste graad. Brussel, 21 september 2016

Onderwijscentrum Gent. Raakpunten GSIW

Vlaamse Onderwijsinspectie 17/02/17

Op weg naar een (meer) interculturele school

Inhoud. Met de stroom mee. 1. Wie? 2. Wat? 3. Waarom? 4. Hoe? 5. Resultaten & effecten 6. Enkele aanbevelingen pag. 2

Inspiratiemoment NEET jongeren

Het Vlaamse secundair onderwijs internationaal vergeleken

COZOCO 19 maart M-decreet. Goedgekeurd door het Vlaams Parlement op 12 maart 2014

DE ROL VAN DE EERDERE SCHOOL- LOOPBAAN BIJ DE OVERGANG NAAR HET SECUNDAIR ONDERWIJS

STEM monitor 2015 SITUERING DOELSTELLINGEN

Onderwijs SAMENVATTING

Piter Jelles Strategisch Perspectief

THEMA 1 PREVENTIE EN REMEDIËRING VAN ONTWIKKELINGS- EN LEERACHTERSTANDEN *

Diverse school, diverse kansen

Studiedag KUL: Oog voor Diversiteit. Gebrek aan diversiteit in het hoger onderwijs. Waar loopt het mis?

Lancering Vlaamse Migratie- en Integratiemonitor 2018 en survey Samenleven in Diversiteit 2017

Link met het secundair onderwijs

STEM monitor juni 2015 RITA DUNON

Vragenlijst Klastitularis - Eerste leerjaar A of B (schooljaar ): overzicht items per schaal Schaal (Dimensie) Items Itemnummer Bron item

Samen tegen armoede, ook in het onderwijs: onderwijs. Bert D hondt, medewerker politiek beleid welzijnszorg

Doelen. 1. Het onderzoek 2/09/2015. M-decreet: motiveren tot kwaliteitsvolle leertrajecten

EFFECTEN VAN VERANDERING VAN ONDERWIJSVORM OP SCHOOLSE PRESTATIES & ACADEMISCH ZELFCONCEPT

Inhoud. 3.1 Een richting kiezen 3.2 Een school kiezen. 1. Huidige structuur secundair onderwijs 2. Herstructurering secundair onderwijs 3. Hoe kiezen?

SCHOOLFEEDBACKRAPPORT ONDERZOEK WELBEVINDEN Bevraging van de leerlingen van het lager onderwijs

Voorbij het binaire. Hoe de meertalige realiteit op school en in de klas integreren met het leren van de schooltaal?

Facts & Figures: Studeren

Zorgbeleid in het gewoon basisonderwijs en secundair onderwijs in Vlaanderen:

Instabiele schoolloopbanen: probleemverkenning

Diversiteit, hoger onderwijs, interculturaliteit, kansenongelijkheid, secundair onderwijs, schoolloopbanen

Infosessie Scholen 2015

Diversiteit als meerwaarde Engagementsverklaring van de Vlaamse onderwijswereld

De lange weg naar kansengelijkheid

Koninklijk Atheneum Keerbergen Loopbaanbegeleiding

1. Is er al onderzoek gebeurd naar het percentage jongeren van vreemde origine in de Vlaamse jeugdbewegingen?

Peiling burgerzin en burgerschapseducatie in de derde graad aso, bso, kso en tso + Vergelijking met ICCS 2016

Op weg naar een (meer) interculturele school

Over thuis, buurt, kinderopvang, kleuteronderwijs en transitie

Doel: Creativiteit. Middel: ICT onderbenut (bij voorbeeld Sociale media, faceboekgroepen

STEM monitor april 2015 RITA DUNON

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid

Overgang basis-secundair: alle partners slaan de handen in elkaar!

Het welbevinden van leerlingen Een vragenlijst

De grote stap naar het secundair onderwijs

HOE STEM OPTIMAAL INZETTEN IN DE LERARENOPLEIDING?

Meertaligheid Als Realiteit op School (MARS)

MODERNISERING EERSTE GRAAD SECUNDAIR ONDERWIJS

KIEZEN VOOR HET SECUNDAIR ONDERWIJS info ouders basisonderwijs 1, 2 en 3 april 2019

Instroom 1. Inclusie. Uitstroom. Doorstroom. Universiteit Utrecht 1

Iedere student gelijk aan de start?

Informatie voor vertegenwoordigers van ouders uit het vrij onderwijs in het lokaal overlegplatform

Doorkleuteren of overvaren?

basisonderwijs: overzicht in cijfers

Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.9 - Juni

Maatschappelijke uitdagingen voor brede scholen

ANTWOORD. Vraag nr. 572 van 1 september 2011 van KATHLEEN DECKX

Transcriptie:

Diversiteitsbarometer Onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap In dit rapport hebben we in eerste instantie (in Deel 1) een overzicht gegeven van de huidige wetenschappelijke kennis met betrekking tot de achterstelling in onderwijs van holebileerlingen, leerlingen met een migratieachtergrond, met een functiebeperking of uit zwakkere socio-economische gezinnen. Uit deze literatuuranalyse blijkt dat het Vlaamse onderwijs internationaal aan de top staat wat betreft kwaliteit en prestaties. Desalniettemin bengelt het Vlaamse (net als het Franstalige) onderwijs onderaan de Europese rangorde wat sociale rechtvaardigheid betreft. Leerlingen met een migratieachtergrond, met een functiebeperking of uit zwakkere socioeconomische omgevingen blijven vaker zitten, zijn minder aanwezig in hooggewaardeerde onderwijsvormen, stromen vaker uit zonder diploma, en vatten minder vaak een studie in het hoger onderwijs aan. Zeker blijkt dat leerlingen met een migratieachtergrond in een heel kwetsbare positie zitten, waarbij zij het opvallend slecht doen op verschillende indicatoren van schoolsucces. Het feit dat deze leerlingen vaak het hoofd moeten bieden aan verschillende uitdagingen, waarbij voornamelijk hun zwakkere socio-economische achtergrond sterk doorweegt, kan hier deels een verklaring voor zijn. Deze verstrengeling van indicatoren valt in het algemeen op in de analyse. Zo blijkt onder andere dat kinderen in het buitengewoon onderwijs disproportioneel een migratieachtergrond en/of zwakkere socio-economische achtergrond hebben. Het lijkt er dan ook op dat bij de start van de schoolloopbaan inzetten op een kwalitatief zorg-enremediëringssysteem een belangrijk verschil zou kunnen maken voor deze doelgroepen. Bovendien worden de Vlaamse scholen gekenmerkt door een hoge mate van segregatie, waarbij leerlingen met een functiebeperking, met een migratieachtergrond of uit zwakkere socio-economische gezinnen geconcentreerd worden in bepaalde scholen. Uit de analyse blijkt verder dat, vanuit internationaal perspectief, holebileerlingen het in België betrekkelijk goed lijken te doen, bijvoorbeeld op vlak van schoolresultaten, motivatie en leerling-leerkracht relaties. Enige voorzichtigheid is echter geboden bij deze vaststelling, gezien holebileerlingen het op andere indicatoren (zoals mentaal welbevinden en suïcideproblematieken) net heel slecht doen, en het onderzoek naar hun schoolervaringen tot op heden beperkt gebleven is. Uit de oorzaakanalyse blijkt dat er per doelgroep een aantal specifieke uitdagingen op het individuele niveau of in de sociale achtergrond spelen, die een succesvolle schoolloopbaan in de weg kunnen staan. En in de interacties met leeftijdsgenoten stellen we voor iedere doelgroep een pestproblematiek vast. Daarnaast is het echter belangrijk om oog te hebben voor oorzaken en verklaringen die schuilen in de processen die spelen op het systeem- en schoolniveau. Zeker naar aanbevelingen toe zijn dit net de niveaus waar de verschillende beleidsactoren op kunnen ingrijpen. De internationale vergelijking toont immers dat belangrijke oorzaken op deze niveaus de slechte positie van het Vlaamse onderwijssysteem m.b.t. sociale gelijkheid kunnen verklaren. Zo blijkt dat de segregatie in het onderwijs deels gelinkt kan worden aan problemen met het huidige inschrijvingsbeleid, de onderwijsfinanciering en gebrekkige schoolinfrastructuur.

Ook blijkt uit de literatuurreview dat de vroege opsplitsing in onderwijsvormen, het huidige attesteringsbeleid, en de hiërarchische structuur van het onderwijssysteem bijdragen aan de sociale selectie in het secundair onderwijs. In deze studie hebben we getracht om hier bijkomende inzichten rond te verwerven door te focussen op het gevoerde oriënteringsbeleid en de oriënteringspraktijken in het secundair onderwijs (Deel 3). Het secundair onderwijs in Vlaanderen wordt gekenmerkt door de combinatie van een vroege oriëntering en een ongelijke waardering van de onderwijsvormen. Deze combinatie kan zorgen voor een reproductie van sociale ongelijkheid door sociaal-economische verschillen in de studiekeuzes. De vroege oriëntering kan er immers toe leiden dat oriëntering niet zozeer gebeurt op basis van de talenten of belangstelling van de leerlingen maar eerder gebeurt op basis van de voorkeuren van ouders en de voorkeuren en adviezen van leerkrachten en scholen 1. Sociale verschillen worden dan gereproduceerd door minder ambitieuze studiekeuzes. Leerkrachten zouden dan weer eerder op basis van prestaties en studiehouding (in functie van de vorming van homogene subgroepen) adviseren dan op basis van belangstelling of talenten. En omdat op 12 jaar de prestaties ook sterk kunnen verbonden zijn met de sociale achtergrond van leerlingen, gaat de oriëntering naar de hiërarchisch gepercipieerde onderwijsvormen al snel gepaard met een sterke sociale selectie. In de oriëntering van de leerlingen spelen de studie-attesten een belangrijke rol. Een A-attest betekent dat de leerling geslaagd is en verder kan gaan naar een volgend studiejaar. Leerlingen die een C-attest krijgen, hebben teveel onvoldoendes om naar een volgend studiejaar te gaan en dienen het leerjaar over te doen, ook als ze dan kiezen om een andere studierichting te volgen. Een B-attest ten slotte, geeft leerlingen de mogelijkheid om over te gaan naar een volgend jaar, maar enkel indien ze van studierichting veranderen. Het is op de eerste plaats een manier om leerlingen niet eindeloos vast te houden in een bepaald type onderwijs. Het B- attest biedt dus aan de leerling de keuze om het volgend studiejaar van richting te veranderen (al dan niet binnen dezelfde onderwijsvorm) ofwel om het studiejaar over te doen. Deze B-attesten, die bedoeld zijn om falen te voorkomen, blijken in werkelijkheid de ongelijke kansen in de hand te werken. Zo werd reeds op basis van enquêtegegevens aangetoond dat de doorstroomkansen naar het hoger onderwijs vooral verminderen wanneer men van onderwijsvorm verandert na het ontvangen van een B-attest; binnen dezelfde onderwijsvorm blijven en van richting veranderen heeft geen uitgesproken invloed 2. Ons onderzoek op basis van populatiegegevens 3 naar het voorkomen van de verschillende attesten, en de op basis van deze attesten gemaakte studiekeuzes, bevestigt dat de sociale herkomst een belangrijke determinant is van de feitelijke oriëntering na een B-attest, waarbij kansarme leerlingen vaker van onderwijsvorm veranderen en de waterval ervaren, terwijl kansrijke leerlingen eerder blijven zitten en/of een overstap maken binnen dezelfde onderwijsvorm, om zo toch de kansen op doorstromen naar hoger onderwijs gaaf te houden. We kunnen dus spreken over een dubbele handicap : in eerste instantie ontvangen leerlingen met een lagere socio-economische positie, mede op basis van hun mindere schoolse prestaties, vaker een B-attest dan hun studiegenoten met een hogere socio-economische 1 Commissie Monard, 2009 2 Spruyt e.a., (2009) 3 Onderzoek op administratieve data en populatiegegevens van leerlingen, gelinkt aan schoolkenmerken zijn een belangrijke bron van informatie. Een verdere verfijning van de beschikbare data zou toelaten dat de verschillende groepen naar discriminatiegronden nog beter onderscheiden kunnen worden, idealiter op basis van een gemeenschappelijk gedeelde definitie. Zo zou zeker, gegeven de veranderingen naar aanleiding van het M-decreet, het kunnen beschikken over meer gedetailleerde data rond functiebeperking, een betere monitoring van deze doelgroep toelaten. Dit geldt ook voor herkomst waar nu eerder een proxy gehanteerd dient te worden op basis van de nationaliteit en de thuistaal.

positie. Maar daarenboven zorgen de minder ambitieuze keuzes die gemaakt worden door deze groep na een B-attest, voor meer gelimiteerde verdere onderwijskansen en mogelijkheden. Zowel op het einde van de eerste graad als van de tweede graad maken hoge en lage-sesleerlingen dus verschillende keuzes na een B-attest. Na een B-attest maken hoge-sesleerlingen vaker die keuzes die de doorstroom naar het hoger onderwijs niet in het gedrang brengen. Het vrijwaren van de verdere loopbaankansen gebeurt bij hoge-ses-leerlingen vooral door het vermijden van een vormovergang en minder door zittenblijven. Maar uit onze analyses blijkt bovendien ook dat de studiekeuzes na een B-attest het gevolg zijn van complexe interacties tussen individuele kenmerken, schoolkenmerken en schoolcompositiekenmerken. Zo is een belangrijke bijkomende vaststelling dat de individuele keuzes na een B-attest mee bepaald worden door de leerlingencompositie van de school. Hoe hoger het aandeel hoge SES leerlingen op school, hoe vaker hoge SES-leerlingen vormovergangen na een B-attest op het einde van de eerste en de tweede graad vermijden. Voor lage SES-leerlingen is dit niet het geval. Na een B-attest op het einde van de tweede graad kiezen zij wel vaker voor een vormovergang naarmate het aandeel hoge SES-leerlingen op school hoger is. Deze verschillen in keuzes na een B-attest versterken het effect van de verschillen in attesteringen. Zowel in 4ASO, 4KSO als 2A hebben hoge-ses-leerlingen een significant hogere kans op een A-attest en een significant lagere kans op een B-attest. Ook hier speelt bovendien een gecombineerd effect met de leerlingencompositie. In scholen met hogere aandelen hoge SES-leerlingen daalt de kans op een B-attest voor hoge SES-leerlingen en stijgt de kans op een B-attest voor lage-ses-leerlingen. Zo leiden attesteringen en studiekeuzes samen tot een verdere homogenisering van de leerlingenpopulatie in de verschillende onderwijsvormen. De hoge mate van segregatie in het secundair onderwijs 4 5 is zeker niet enkel het gevolg van de initiële studie-en schoolkeuzes bij het begin van het secundair onderwijs. Naarmate de schoolloopbanen vorderen, grijpen attesteringen, de keuzes die op deze attesteringen volgen en de reeds bestaande segregatie op elkaar in en wordt de sociale selectie en schoolse segregatie versterkt. Dit verklaart ook de vaststelling dat de helft van de sociaal-economische segregatie in het secundair onderwijs zich bevindt tussen de vier onderwijsvormen 6. Zoals reeds vermeld werd in deze studie ook gezocht naar verklaringen voor de verschillen inzake attesteringen en studiekeuze. Hierbij focussen we op elementen die (naast andere factoren waaronder leerprestaties) mogelijkerwijze mee een rol kunnen spelen in de wijze waarop attestering gebeurt en hoe studiekeuzes gemaakt worden. Zo kijken we in eerste instantie naar het gevoerde oriënteringsbeleid en de oriënteringspraktijken op schoolniveau. We kunnen stellen op basis van deze verkennende bevindingen dat het oriënteringsproces, de deliberatie- en klassenraadpraktijken verschillend kunnen verlopen tussen de scholen. We hebben ook aanduidingen dat er verschillen zijn in welke mate het oriënteringsadvies ook rekening houdt met andere elementen naast de leerprestaties. Zo was iets meer dan de helft van de respondenten het eens met de stelling dat Inzet, attitudes en sociale vaardigheden van leerlingen ook doorslaggevende criteria zijn bij deliberatie. Rekening houden met inzet, attitudes en sociale vaardigheden gebeurt vaker in kleine dan in grotere scholen. Ook respondenten uit scholen met een hoog aandeel vrouwelijke leerlingen onderschreven deze stelling vaker. Tot slot werd duidelijk dat in scholen 4 Wouters T & Groenez S., 2014 5 Hindriks J. & Lamy G., 2014 6 Wouters T & Groenez S., 2014

met een onevenwichtige (veel of weinig) sociale mix (naar SES) of herkomstdiversiteit minder vaak rekening gehouden wordt met inzet, attitudes en sociale vaardigheden bij deliberatie. Daarnaast kunnen we voorzichtig vaststellen dat respondenten uit scholen met een hoog % hoge-ses-leerlingen of weinig diversiteit naar herkomst vaker lijken rekening te houden met elementen zoals de thuissituatie, psychisch welzijn of leerattitudes bij de deliberatie. Oriëntering van leerlingen blijkt dus zeker geen exacte wetenschap aan de hand van een objectief instrumentarium, wat dus ruimte laat voor individueel maatwerk maar ook voor de invloed van stereotyperingen. Een belangrijke oorzaak van de verschillen in attesteringen en de daarop volgende studiekeuzes zijn de verschillen in leerprestaties tussen deze groepen. Maar om meer sluitende uitspraken te kunnen formuleren over de vraagstelling of de verschillen in ontvangen attesten louter terug te brengen zijn tot verschillen in leerprestaties, en of daarnaast ook vooroordelen of stereotyperingen een rol spelen, is het van belang om te kunnen controleren voor de leerprestaties van leerlingen. Daarom werden in de bevraging van leerkrachten enkele gestandaardiseerde gevalsbeschrijvingen opgenomen (vignetten) die toelaten om de vraag te beantwoorden of leerlingen met dezelfde leerprestaties maar met verschillende achtergrondkenmerken, ook verschillende attesten/adviezen ontvangen. Daartoe werden studieresultaten in de gevalsituaties opgenomen die verschillende attesteringen mogelijk maken ( tough cases ). Hierbij komt ook de vraag aan bod of eventuele verschillen in attesteringen ook gepaard gaan met verschillen in de argumenten die gebruikt worden om de attesten te motiveren. Dit maakt het mogelijk om de rol van mogelijke vooroordelen of stereotyperingen te verduidelijken. Kijken we naar de attesten die leerkrachten geven, dan zien we duidelijke verschillen naar onderwijspositie en discriminatiegronden. Deze verschillen zijn groter voor de gronden etnische herkomst en SES, voor gender zijn deze kleiner. Voor de discriminatiegrond fysieke beperking zien we geen systematische verschillen in de toegekende attesteringen. Naar etnische herkomst zien we dat aan de leerlingenprofielen met Belgische herkomst vaker een A-attest (bij twijfel tussen slagen (A-attest) of heroriënteren (B-attest)) of C-attest (bij twijfel tussen zittenblijven (C-attest) of heroriënteren (B-attest)) wordt gegeven. Leerlingen van vreemde herkomst krijgen frequenter een B-attest. Dit is vooral uitgesproken in 2A en 4ASO en 4TSO. Naar sociaal-economische status zien we dat aan leerlingen uit een gezin met een hogere SES vaker een A-attest (bij twijfel tussen slagen of heroriënteren) of C-attest (bij twijfel tussen zittenblijven of heroriënteren) wordt gegeven. Leerlingen uit een gezin met een lage SES krijgen frequenter een B-attest. Dit is vooral uitgesproken in 2A en 4ASO en 4TSO. Naar gender zien we minder grote verschillen. Leerkrachten zijn geneigd aan meisjes frequenter een A-attest te geven dan aan jongens. De toekenning van een B-attest gebeurt dan weer frequenter bij jongens dan bij meisjes. Bij de vraag naar de argumentatie van de attesteringsbeslissingen of adviezen worden argumenten m.b.t. de leerresultaten het vaakst aangehaald, gevolgd door de argumenten m.b.t. de verdere loopbaan van de leerling. Argumenten m.b.t. het gedrag van de leerlingen worden het minst vaak aangehaald. Uit de verschillen in de aangehaalde argumenten naar etnische herkomst en sociaal-economische status van de leerling komen duidelijke signalen van een stereotype beeldvorming naar voor die de sociale selectie in ons onderwijssysteem ondersteunt. Dit komt het duidelijkst naar voor bij de argumenten die de toegekende attesten verklaren vanuit het verdere loopbaanperspectief van de leerling, de beheersing van de Nederlandse taal en de ondersteuning thuis of de ouderlijke voorkeuren.

Uit onze analyses blijkt dat de argumentatie voor attesteringen van leerlingen met hoge SES of Belgische herkomst vaker het idee ondersteunt dat de tegenvallende prestaties van deze leerlingen het resultaat zijn van éénmalig onderpresteren en dat vormovergangen voor deze leerlingen dienen vermeden te worden. Dit komt tot uiting in de argumenten de leerling zo lang mogelijk in deze onderwijsvorm houden en de doorstroom naar hoger onderwijs intact houden. Men houdt deze leerlingen m.a.w. het liefst zo lang mogelijk op een onderwijstraject dat de latere overgang naar hoger onderwijs niet in het gedrag brengt. Dit wordt verder gemotiveerd vanuit de ouderlijke voorkeuren en de stereotype beeldvorming van een sterke ouderlijke ondersteuning van de leerling. Bij leerlingen met gelijke resultaten maar met een lage SES of vreemde herkomst worden de resultaten niet gekaderd als een éénmalig onderpresteren of worden vormovergangen gezien als aansluitend bij de capaciteiten van de leerling (leerlingen van vreemde herkomst). Voor deze leerlingen wordt een onderwijsloopbaan in het verschiet gesteld waarbij niet zozeer de doorstroomkansen worden bewaakt maar waar het vermijden van schoolse vertraging en het behalen van een diploma secundair onderwijs primordiaal is. Ook hier wordt dit verder gemotiveerd vanuit de stereotype beeldvorming van een gebrek aan ouderlijke ondersteuning van de leerling. Tot slot wordt ook het argument dat de leerling mogelijks de Nederlandse taal onvoldoende beheerst als verklaring voor een B-attest belangrijker geacht bij leerlingen van vreemde herkomst. Ook bij de oriëntering van vrouwelijke leerlingen komt een stereotype beeldvorming naar voor. Zo geven leerkrachten bij vrouwelijke leerlingen vaker aan dat het belangrijk is om leerlingen met een duidelijk beroepsprofiel zo te oriënteren dat ze snel kunnen instromen in de arbeidsmarkt en dat het belangrijk is om de leerling zo te oriënteren dat hij/zij zeker een diploma kan behalen. Bovendien wordt voor het profiel vrouwelijke leerling, de mogelijkheid dat een B-attest werd gegeven omwille van de voorkeur van de leerling waarschijnlijker geacht. De vaststelling dat stereotype beeldvormingen zorgen voor een sociale bias in de oriënteringsadviezen van leerkrachten ten opzichte van de verschillende doelgroepen vindt ook steun in het onderzoek dat we deden naar het diversiteitsbeleid en de diversiteitspraktijken binnen scholen (Deel 2). Hieruit stelden we immers vast dat er ook een bias speelt in de inzet en betrokkenheid van leerkrachten ten opzichte van de verschillende doelgroepen. Zo lijken scholen voornamelijk ten opzichte van leerlingen met een functiebeperking nog veel groeipotentieel te hebben, aangezien leerkrachten zichzelf op attitudes en competenties laagst inschatten wat betreft omgang met leerlingen met een functiebeperking en het weinig haalbaar achten bepaalde types leerlingen in hun klas op te nemen. Deze zaken worden ook weerspiegeld in het beleid van de scholen, waarbij er geen consequente aanpak lijkt te bestaan in de omgang met functiebeperking en slechts een minderheid van de scholen inspanningen doet voor schooltoegankelijkheid gericht op de inclusie van leerlingen met een functiebeperking. Ook in de omgang met leerlingen met een migratieachtergrond signaleren leerkrachten uitdagingen. Vooral de omgang met meertaligheid en religiositeit blijkt veel vragen op te roepen. Daar staat tegenover dat schoolpersoneel het gevoel heeft dat zij op vlak van de SES-thematiek doorgaans ver staan. Zo schatten zij zich van alle bevraagde diversiteitsthematieken het hoogst in op het diversiteitsbeleid m.b.t. dit topic, scoren zij betrekkelijk positief op attitudes m.b.t. kansarmoede in het onderwijs en voelen zij zich competent in de omgang met kansarmoede in de klas. Deze bevindingen zijn opvallend gezien de grote sociale ongelijkheid in het Belgisch onderwijs, die zowel uit de literatuurstudie (Deel 1) als het onderzoek naar oriënteringspraktijken (Deel 3) blijkt. Ook voor de omgang met gender en met holebi stellen we een tweedeling tussen attitudes en praktijken vast. Zo denkt het schoolpersoneel heel

positief over de holebi- en genderthematiek, maar tegelijk signaleren ze op praktisch vlak weinig te weten wat ze met dit thema aan moeten. Algemeen stellen we dan ook vast dat de kennis en competenties van leerkrachten om met diversiteit in de klas om te gaan, vaak te wensen overlaten. Zo toont onze bevraging onder Vlaamse leerkrachten aan dat velen zichzelf weinig competent inschatten voor de omgang met meertaligheid, religiositeit, functiebeperkingen of gendergerelateerde thema s. Verder geeft ook ruim een vijfde van de leerkrachten basisonderwijs en 15% van de leerkrachten secundair aan zich niet bekwaam genoeg te voelen om diversiteitsthema s bespreekbaar te maken in de klas. Tegelijkertijd stelt 30% en ruim 40% van de respondenten uit respectievelijk het basis en secundair onderwijs dat hun school de competenties van leerkrachten om met diverse leerlingen om te gaan, niet versterkt. Ook samenwerking binnen het schoolteam, bijvoorbeeld onder de vorm van teamteaching of zelfs het delen van lessen, wordt door 30% van de respondenten basisonderwijs en bijna 45% van de respondenten secundair aangegeven als een actie die niet ondernomen wordt. Het mag dan ook duidelijk zijn uit bovenstaande bespreking dat er in het Vlaamse onderwijsveld een nood aan bijkomende professionalisering i.v.m. diversiteit in de klas bestaat die op dit moment onvoldoende beantwoord wordt. Deze bevinding is pertinent gezien uit het onderzoek naar diversiteitsbeleid en praktijken blijkt dat, naast de structuur- en compositiekenmerken van een school, vooral de competenties en attitudes van het schoolpersoneel doorslaggevend lijken te zijn voor hoe scholen omgaan met diverse leerlingen. Hieruit kan dan ook geconcludeerd worden dat een aantal belangrijke aanpassingen in de ondersteuning en opleiding van leerkrachten, alsook in het algehele onderwijsbeleid een belangrijke impact op de onderwijskansen van deze doelgroepen kunnen hebben. Deze nood wordt niet alleen onderkend door het schoolpersoneel zelf, maar ook in de focusgroepen met onderwijsondersteuners en het middenveld. Hoewel er weinig verbazing was over de bevindingen van de Diversiteitsbarometer, uitten de deelnemers een grote bezorgdheid over deze resultaten en werd in de focusgroepen gezocht naar manieren om deze systematieken te doorbreken. Een eerste focus waren de mogelijkheden om de huidige professionalisering van scholen en leerkrachten effectiever te maken. Hiervoor werd voornamelijk een lans gebroken voor duurzame professionaliseringstrajecten i.p.v. eenmalige studiedagen. Deze trajecten zouden niet door een individuele leerkracht gevolgd worden, maar via een sterk beleidsvoerend vermogen in de school net de focus worden van het gehele schoolteam. Door met een volledig schoolteam rond bepaalde thema s te werken, hopen de organisatie-afgevaardigden bovendien om de teamwerking binnen scholen te versterken. Men stelt immers vast dat het takenpakket van leerkrachten steeds uitgebreider en complexer wordt. Bijgevolg wordt het steeds moeilijker voor een individuele leerkracht om over alle kennis en competenties te beschikken voor de specifieke uitdagingen in zijn of haar klas. Juist door in te zetten op coteaching en samenwerking hoopt men de diverse expertises binnen een schoolteam maximaal in te zetten. Hoewel alle deelnemers aan de gesprekken zich binnen deze professionaliseringsvoorstellen konden vinden, waren bepaalde deelnemers ook de mening toegedaan dat er eveneens nood is aan een strenger beleid. Deze mensen spraken bijvoorbeeld over het belang van duidelijke doelstellingsformuleringen, resultaats- i.p.v. inspanningsverbintenissen, en bijbehorende evaluatie-analyses van schoolbeleid. Sommige deelnemers voelden de noodzaak van een orgaan dat in staat is om sanctionerend of bekrachtigend op te treden naar scholen die respectievelijk een zwak of sterk uitgewerkt gelijke kansen- en zorgbeleid ontwikkelen. Een tweede vaak terugkerende manier om de vastgestelde systematieken te doorbreken was het aanbrengen van meer referentiekaders binnen schoolteams. Een eerste belangrijk

perspectief dat de respondenten in de focusgroep aanbrachten, is het zogenaamde kruispuntdenken of intersectionaliteitsperspectief. Bij deze benadering wordt men bewust van de manieren waarop verschillende kenmerken, zoals geslacht, etniciteit, sociale afkomst, taal, beperking,, kruisen en een versterkende invloed op sociale ongelijkheid kunnen hebben. De respondenten gebruikten dit perspectief vaak in de bespreking van de surveyresultaten, door bijvoorbeeld te wijzen op de culturalisering van (leer)problemen bij meertaligen met een migratieachtergrond of bij de bespreking van de blanke, middenklasse achtergrond van kinderen in inclusief onderwijs. Er werd ook aangegeven dat een dergelijk perspectief een belangrijk denkkader kan zijn voor schoolteams om de diversiteit binnen hun school in ogenschouw te nemen. Een tweede manier om diverse referentiekaders te bevorderen die consequent in alle focusgesprekken genoemd werd, was een verhoogde diversiteit in het leerkrachtenkorps. Men stelt immers vast dat leerkrachtenteams dominant bestaan uit blanke, middenklasse hetero-vrouwen zonder functiebeperking. Door deze specifieke achtergrond is het vaak moeilijk voor leerkrachten om zich in te leven in de uitdagingen en levensomstandigheden van leerlingen die uit meer diverse omgevingen komen. Dit zorgt dan ook voor misverstanden van bepaalde signalen of (leer)moeilijkheden van leerlingen. Een bijkomend voordeel van meer diverse schoolteams is dat deze leerkrachten ook een rolmodel kunnen zijn voor leerlingen. Men stelt immers vast dat bepaalde leerlingen niet geloven dat verder studeren voor hen mogelijk is, of dat een diploma zich kan vertalen in jobkansen. Hoewel het thema van een divers lerarenkorps frequent aangehaald werd, moet tegelijkertijd vastgesteld worden dat de organisatie-afgevaardigden zich realiseren dat dit een complexe thematiek is. Om dit te realiseren zijn er immers belangrijke veranderingen bij de in-, door- en uitstroom van studenten in academische richtingen en lerarenopleidingen nodig, alsook oplossingen voor discriminatie op de arbeidsmarkt.