Student: Groep/Klas: School: Datum: Lestijd: Voorbeeld student Groep 5-6 Stageschool nvt 45 min Verschijningsvorm: Beginsituatie: Spel Aantal leerlingen: 30 lln Overige informatie: Leerlijn vanuit lummelspelen groep 3+4 Activiteiten: (kies welke van toepassing is/zijn) Inleiding: Jagerbal Instructiekern: Lummelspel 4:2 naar 4:3 Afsluiting: Iemand is m, niemand is m Gebruikte materialen: (puntsgewijs met aantallen) - 4 lintjes - 3 pilonnen - 3 trefballen Motorisch (SMART, kwalitatieve gegevens van groepsgemiddelde) Lummel: Aan het begin van de les beweegt de ll (leerling) als lummel op posities tussen de balbezitter en ontvangers en onderschept ballen die binnen zijn reikwijdte gespeeld worden. Balbezitter: Als balbezitter kan de ll de bal snel via twee verschillende afspeellijnen overspelen middels een onderhandse of bovenhandse techniek waarbij de ontvanger binnen een smalle afspeellijn bereikt wordt. Ontvanger: Als ontvanger kan de ll een positie met een open afspeellijn innemen door er naar toe te rennen, hier kan de ontvanger hoge en lage ballen ontvangen. Cognitief (SMART, kwalitatieve gegevens van techniek,tactiek,(spel)regels,rollen en overig) van groepsgemiddelde) Aan het begin van de les zijn de llen in staat onderling de functiewisselingen van lummels en andere spelers te regelen. Enkele llen weten wat ze moeten doen om het zichzelf moeilijk te maken tijdens het spel. Sociaal emotioneel (SMART, kwalitatieve gegevens over coachen,leiden,hulpverlenen,hulpvragen,omgaan met complexe emoties van groepsgemiddelde) Aan het begin van de les zijn de llen in staat elkaar te attenderen op spelovertredingen. Enkele llen hebben een reëel beeld van hun spelkansen en durven om hulp te vragen hoe ze zich kunnen verbeteren. Bewegingsdoelen: (SMART = specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdgebonden, uitdrukken in zichtbaar gedrag) Motorisch (SMART, kwalitatieve gegevens van groepsgemiddelde) Lummel: Aan het eind van de les kan de ll als lummel positiewisselingen van de ontvangers en de acties van de balbezitters volgen, waardoor er geregeld ballen onderschept worden. Balbezitter: Als balbezitter kan de ll in een hoger tempo de bal (ont)vangen en doorspelen, op de manier zoals beschreven staat in de BS (beginsituatie). Ontvanger: Als ontvanger maakt de ll bij het openen van een aanspeellijn gebruik van het hele speelveld. Gekoppeld aan de verschijningsvorm (SMART, cognitief en sociaal emotionele doel gekoppeld aan dominante betekenis en/of minimale eisen van de verschijningsvorm) Aan het einde van de les kunnen de llen regelen dat elke speler even vaak aan de beurt komt als lummel. Ook zorgen de leerlingen ervoor dat alle llen in voldoende mate een bal krijgen. De betere leerlingen houden ook rekening met de mogelijkheden van de ander bij het overspelen. Plezier en samenwerken in het spel staat voorop! Persoonlijk (SMART, max 1-2, gebruik groene vragen uit het Coachmodel) Tijdens deze les straal ik enthousiasme uit naar de omgeving en leerlingen, dit is zichtbaar doordat ik veel lach, een open houding aanneem en betrokken ben bij de leerlingen door op een positieve manier mee te leven met hun emoties.
Lesinhoud: (gehele les uitwerken, betrek de beginsituatie en het bewegingsdoel op één onderdeel die in de les is behandeld (dus niet op alle lesonderdelen)! Werk de inleiding en afsluiting voor de gehele klas uit. Werk 1 instructie/ belevingskern voor 1/3 van de klas uit. Opdracht (korte omschrijving wat de leerling concreet moet gaan doen evt. puntsgewijs) Jagerbal. 3 jagers, 2 ballen, de rest lopers. Organisatie: Inleiding Legenda (verklaar alle tekens uit de tekening) Managen/ aanwijzingen: Tijd (hoe lang ga je dit onderdeel doen) 5 minuten speeltijd. Uitleg is kort en bondig, plaatje geven om geheugen op te frissen, leerlingen kennen dit spel al. Regels/ hulpverlening (omschrijf puntsgewijs de regels bij een spel, de hulpverlening bij een oefening) - Niet lopen met de bal - Lopers mogen de bal niet aanraken, anders af. - Geraakt, zitten op de bank. 3 op de bank, bij 4 e af, 1 e er weer in. - 5 of meer pionnen om (om bij aantal af) is nieuwe jagers. Groep: - Minder/meer ballen (M). - Minder/ meer jagers (S). - Groter/ kleiner veld (Or). - Korter/langer wisselsysteem (Or). - Vrijplaatsen (Or). Individueel: - Alleen met verkeerde hand werpen of bepaalde techniek (onderhands of bovenhands) (R). Tekening (zet alle gebruikte materialen, de plaats van de leerlingen en jezelf in de tekening, bij voorkeur mbv Gymzip) Aanwijzingen (beschrijf letterlijk welke aanwijzingen je de leerlingen geeft, deze sluiten aan bij de beginsituatie, doelstellingen en de belevingswereld van de leerlingen) Lopers: Zoek de vrije plekken in het veld Jagers: Werk samen met je medejager door de bal over te spelen richting de meeste leerlingen.
Instructie kern Opdracht Legenda Tijd Lummelspel van 4:2 naar 4:3. Probeer de bal 5 keer over te spelen terwijl twee spelers van de andere partij de bal proberen te onderscheppen. Gelukt? 3 e lummel erbij. Punt wanneer de bal 10 keer overgespeeld wordt zonder onderschepping. 3 rondes van 7 minuten. Tussen de rondes een korte wisseltijd van 1-2 minuten. Regels/ hulpverlening Tekening Aanwijzingen - Niet lopen met de bal - Bal uit, 1 ll van de andere partij mag deze halen. - Alle llen moeten een keer de bal gehad hebben. - Wanneer de lummels de bal drie keer onderscheppen, wisselen de partijen van functie. Of wanneer er 10 keer overgespeeld is. Aandachtspunten Verschijningsvorm (waar let je op om de doelstelling van de VV te realiseren. Dus hoe ga je de leerling het karakter van de VV laten beleven. Denk ook rollen voor llen die niet deel kunnen nemen aan de activiteit) - 1 ll die niet deelneemt aan het spel is de spelleider. Deze ll regelt het door wisselen, bij drie pionnen om. - Deze ll telt hard op hoe vaak er overgespeeld wordt. - Wachter/lummel, deze let goed op wanneer er 5 keer overgespeeld is. - Er zijn 2 wissels, deze wisselen door met beide partijen na een speelronde. - Als docent stuur je aan op dat iedereen de bal krijgt en dat de llen elkaar daarin ondersteunen. Lummel: Kijk wat je medelummel doet en beweeg mee met de acties van de balbezitter en/of ontvangers. Balbezitter: Probeer zo snel mogelijk de bal door te spelen daar waar geen lummel staat, denk ook aan schijnbewegingen. Ontvanger: Probeer daar te gaan staan waar de lummel niet is en de balbezitter je kan aanspelen.
Lummel: - Kleiner/groter veld (Or). - Lage/hoge ballen (R). - Minder/ meer tegenstanders (S). Balbezitter/ ontvanger: - 1 of meerdere lummel(s) (S). - Groter/kleiner veld (Or). - Meer/ minder medespelers (S). Afsluiting/ eindspel Opdracht Legenda Tijd Iemand is m, niemand is m. Met minimaal 3 ballen spelen. 5 minuten Regels/ rollen/ hulpverlening Tekening Aanwijzingen - Niet lopen met de bal. - Rechtstreeks raak is af. - Zitten op de grond. - Meedoen als de bal langs komt en je deze kunt pakken. - Hoofd telt niet. - Minder/meer ballen (M). - Regels aanpassen, bijv. bal vangen niet af, werper af, alles telt/ handen afweren (R). - Weer meedoen als je iemand kunt tikken die langsloopt (Op). Bronnenlijst (Beginsituatie, doelen en lesinhoud zijn gebaseerd op onderstaande bronnen (APA-style)) Mooij, C. (2011). Basisdocument Bewegingsonderwijs voor het Basisonderwijs. Nieuwegein: Arko Sports Media. Pagina: 305-306. Evaluatie Product evaluatie Wat wilde je bereiken met je leerlingen? Wat heb je behaald? Procesevaluatie (evalueren van persoonlijk doel) Hoe verliep de les? Probeer alleen losse ballen te pakken, als iemand anders er eerder bij is, ren je snel weg
Hoe beleefden de leerlingen de les? Hoe verliepen de organisatie en activiteiten (intensiteit, veiligheid, uitdaging)? Verwerking feedback stagedocent Welke opmerkingen heeft de stagedocent gegeven? Hoe neem je de feedback mee naar de volgende les? Welke verbeteringen neem jij je voor? Coachvragen (groene deel) 1. Wat was jouw positie in de zaal? (Waarom stond je juist daar? Ben je veranderd in positie?) 2. Was de uitleg helder? (Op welke wijze heb je dit gedaan? Waaruit bleek dat de deelnemers de opdracht hebben begrepen) 3. Heb je een voorbeeld gegeven? (Wie gaf dit en waar en hoe werd dit uitgevoerd? Waar stonden de deelnemers?) 4. Heb je vragen gesteld? (Aan wie, op welke momenten en wat deed je met de antwoorden?) 5. Had je er zin in? (Waar was jij enthousiasmerend, motiverend of inspirerend?) 6. Heb jij je stem op de juiste manier gebruikt? (Is het volume, de toonhoogte, intonatie en articulatie afgestemd op de situatie en de deelnemers?) 7. Heb je complimenten gegeven? (Zo ja, op: 1 top actie, 2 top talent of 3 topkwaliteit. Welk effect had dit?) 8. Hebben de deelnemers VEILIG kunnen bewegen? (Zijn de materialen en leerlingen goed gepositioneerd? Was de hulpverlening verzorgd? Is de juiste methode gebruikt?) 9. Heb jij rollen en taken gegeven? Wie, wat, waar, welke, wanneer en wat daarna? (Hoe heb jij dit begeleid?)