JAARVERSLAG Praktijkonderzoek biologische teelt van aardbeien en houtig kleinfruit

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "JAARVERSLAG Praktijkonderzoek biologische teelt van aardbeien en houtig kleinfruit"

Transcriptie

1 JAARVERSLAG 2016 Praktijkonderzoek biologische teelt van aardbeien en houtig kleinfruit

2 Aansprakelijkheidsbeperking Deze publicatie werd met de meeste zorg en nauwkeurigheid opgesteld. Er wordt evenwel geen enkele garantie gegeven omtrent de juistheid of de volledigheid van de informatie in deze publicatie. De gebruiker van deze publicatie ziet af van elke klacht tegen de provincie Vlaams- Brabant en zijn medewerkers, van welke aard ook, met betrekking tot het gebruik van de via deze publicatie beschikbaar gestelde informatie. In geen geval zullen de provincie Vlaams- Brabant of zijn medewerkers aansprakelijk gesteld kunnen worden voor eventuele nadelige gevolgen die voortvloeien uit het gebruik van de via deze publicatie beschikbaar gestelde informatie. 1

3 WELGEMEENDE DANK AAN DE DEELNEMENDE PROEFBEDRIJVEN. 2

4 VOORWOORD Beste teler, beste collega-onderzoeker, beste geïnteresseerde, Voor u ligt het jaarverslag van de werking van Proefcentrum Pamel in Proefcentrum Pamel participeerde in 2016 in niet minder dan zeven projecten en werkte hiervoor samen met zeven collega-onderzoeksinstellingen: CCBT, pcfruit, Proefcentrum Hoogstraten, PCG, Inagro, HoGent en KU Leuven. Als partner dragen we ons steentje bij met onze expertise en praktijkkennis over de biologische teelt van aardbeien en houtig kleinfruit en met onze ervaring als biogecertificeerd praktijkbedrijf. Dit jaarverslag zet voor u de resultaten van onze onderzoeksactiviteiten in 2016 op een rijtje. Wij zijn ervan overtuigd dat het voor u een leerrijk naslagwerk vormt om uw teelttechniek af te toetsen en waar nuttig bij te sturen, zodoende meer dan ooit op een succesvolle manier bio-aardbeien en/of bio-kleinfruit te telen. Daarnaast blijven wij u graag verwelkomen op onze vaste waarden : de jaarlijkse infovergadering, de Studiedag Aardbeien in samenwerking met het Koninklijk Nationaal Verbond van Aardbeitelers (KNVA), de proefveldrondgang met smaakproef en tweejaarlijks ook de Dag van de Aardbei. Monique Swinnen Gedeputeerde voor land- en tuinbouw Provincie Vlaams-Brabant 3

5 INHOUD Voorwoord... 3 Biologische teelt van Aardbeien Vermeerdering en rassenproeven Oriënterende proef junidragers, aanplant augustus Smaak en uitzicht: klassement van de junidragers Teelttechniek Joly Proef Plantafstand Joly Proef Plantdatum Bodem, bemesting en plantenvoeding Opbouw organische stof door maximaal gebruik van bedrijfseigen bronnen van organisch materiaal bij aardbeien en kleinfruit Gewasbescherming Invloed van een bloemenrand op trips en zijn natuurlijke vijanden in aardbei (doordragers) Aanleren monitoringstechnieken: de sleutel tot succes van biologische gewasbescherming in aardbei Praktijkverslag Een jaar D. suzukii wegvangen op Proefcentrum Pamel...57 Biologische teelt van Houtig Kleinfruit Vermeerdering en rassenproeven - Teelttechniek Bodem, bemesting en plantenvoeding Verlagen van bodem-ph binnen de biologische teelt van houtig kleinfruit door toepassing van bosplagsel Gewasbescherming BioRoots Monitoring en aanpak van taxuskever in bio-kleinfruitteelt Zachtfruit telen in aanwezigheid van D. suzukii Onkruidbeheersing in de biologische kleinfruitsector Netwerkdag groenten en kleinfruit Dienstverlening, demonstratie, voorlichting en communicatie

6 BIOLOGISCHE TEELT VAN AARDBEIEN ARDBEIEN 1 VERMEERDERING EN RASSENPROEVEN Doelstelling: rassen waarvan biologisch plantgoed beschikbaar is, vergelijken en testen op hun geschiktheid voor de biologische teelt Periode: 2-jaarlijkse screening, 2-jaarlijkse rassenproef Met medewerking van: Les Pépinières de Martaillac, Itracon, Vivai Mazzoni, De Kemp en Flevoplant België Financiering: Auteur: Proefcentrum Pamel 1.1 ORIËNTERENDE PROEF JUNIDRAGERS, AANPLANT AUGUSTUS 2015 Inleiding probleemstelling Een juiste rassenkeuze draagt in sterke mate bij tot de rendabiliteit van de aardbeienteelt. Door het gebruik van ziekteresistente of minder ziektegevoelige rassen kan op een meer duurzame wijze worden geteeld. In de rassenproeven worden (nieuwe) rassen geëvalueerd. Het gaat grotendeels om rassen waarvan biologisch plantgoed beschikbaar is. Ook veelbelovende rassen die het in biologische proeven goed doen, maar waarvan meestal (nog) geen biologische plantgoed beschikbaar is, worden bestudeerd. Voor oogstjaar 2016 werd een oriënterende rassenproef aangelegd met 20 rassen in 1 observatie. Enkel voor volgende rassen was biologisch plantgoed beschikbaar op basis van de website Joly, Salsa, Korona, Malling Centenary, Rumba, Honeoye en Sonata. Voor de andere rassen was geen biologisch plantgoed beschikbaar en werd ontheffing aangevraagd. Proefplan Locatie: Proefcentrum Pamel 20 variëteiten, waarbij de plantdatum varieerde per variëteit in functie van de leverdatum van het plantgoed (zie Tabel 1) Plantafstand 33 cm, oppervlakte per veldje: 5,6 m² 1 observatie 5

7 Tabel 1: Variëteiten in proef en plantdatum per variëteit rassen Plantdatum rassen plantdatum Candiss 21/08/2015 Honeoye 17/08/2015 Capriss 21/08/2015 Joly 13/08/2015 Cireine 21/08/2015 Korona 17/08/2015 CIV /08/2015 Magnum 21/08/2015 CIV /08/2015 Malling Centenary 21/08/2015 Darselect 17/08/2015 Matis 21/08/2015 Dely 21/08/2015 Rubis des Jardins 21/08/2015 Donna 21/08/2015 Rumba 21/08/2015 Elegance 28/08/2015 Salsa 21/08/2015 Elsanta 21/08/2015 Sibilla 13/08/2015 Onkruidbeheersing gebeurde manueel en met antiworteldoek. Een overzicht van de uitgevoerde gewasbescherming tegen ziekten en plagen is weergegeven in Tabel 2 Tabel 2: Gewasbescherming rassenproef junidragers 2016 datum handeling product dosis reden 8/04/2016 Bespuiting Spruzit 30 cc/10l water bladluis 21/04/2016 Uitzetten sluipwespenmix Fresaprotect 1 koker bladluis 26/04/2016 Strooien slakkenkorrels Derrex slakken 3/05/2016 Bespuiting Serenade ASO 25 cc/10 l water Botrytis 9/05/2016 Uitzetten Amblyseius californicus Spical Plus 100 zakjes Spint 11/05/2016 Uitzetten sluipwespenmix Fresaprotect 1 koker bladluis 12/05/2016 Uitzetten Adalia bipuntatta Aphidalia (Koppert) ± 230 larven bladluis De aardbeien werden overdekt met een tunnel van februari tot juni om vruchtrot te vermijden. De bemesting werd berekend op basis van een Kema-bodemstaal genomen op 08/07/2015. advies per ha 120 kg N 130 kg P 2 O kg K 2 O 50 kg MgO 2280 zbw De bemesting werd op 30/07/2015 toegediend. Volgende meststoffen en hoeveelheden werden gebruikt: beendermeel (8,7 kg per are), bloedmeel (5,9 kg per are), vinasse (4,0 kg per are) en kieseriet (2,1 kg per are). Voor de bekalking werd 45,6 kg per are zeewierkalk (50% zbw) toegediend op 30/07/2015. Op 3 maart 2016 werd ter opvolging een Kema-bodemstaal genomen. Volgens deze ontleding was de voorraad nitraat-stikstof (0-30 cm) 0 kg. Omwille van deze (abnormale) lage voorraad werd beslist om stikstof volgens advies toe te dienen. advies per ha 60 kg N 70 kg P 2 O 5 50 kg K 2 O 25 kg MgO Deze bijbemesting werd uitgevoerd op 22 en 23 maart. In 2 gaten geprikt naast de planten werd bloedmeel gestrooid, 10,8 gram/plant (= 4,6 kg/are). Fosfaat, kalium en magnesium werden niet meer toegediend in het voorjaar. 6

8 Metingen De protocollen voor de metingen zijn gebaseerd op het Kwaliteitshandboek Aardbeien. De volledige oppervlakte van de veldjes wordt geoogst. Volgende parameters werden bepaald: Productie, vruchtsortering en oogstverloop Gewicht klasse 1 per plukdatum Gewicht klasse 2 per plukdatum Gewicht krom per plukdatum Gewicht uitval per plukdatum Vruchtgewicht Het vruchtgewicht wordt bepaald bij de middenpluk op 16 aardbeien van klasse 1. De wegingen hebben een nauwkeurigheid van 0,1 gram. Ter controle wordt ook 1 bakje gewogen en gedeeld door het aantal vruchten. Brix rix-waarde De Brix-waarde wordt bepaald bij de middenpluk op aardbeien van klasse 1. Per veldje worden 16 mooie, doorkleurde vruchten gekozen bij volledige rijpheid. Van elk van deze 16 vruchten wordt de Brix-waarde bepaald, met een Palette PR32 van ATAGO. Hardheid of vruchtstevigheid (vers) Wordt bepaald bij de middenpluk op aardbeien van klasse 1. Dit gebeurt met een digitale krachtmeter Serie 5 van Checkline Europe. Per veldje wordt de vruchtstevigheid bepaald van 56 vruchten. % Plantenuitval Na afloop van de oogst worden de planten geëvalueerd. Per veldje wordt geregistreerd welke planten volledig zijn uitgevallen: dit zijn planten die geen opbrengst hebben gegeven. Daarnaast wordt ook het aantal planten geregistreerd dat slechts voor drie/vierde, de helft of één vierde heeft bijgedragen tot de productie. Bij grote verschillen in plantenuitval kan op die manier omgerekend worden naar fictieve opbrengst in geval van nul procent uitval. Als de oorzaak van uitzonderlijke uitval bekend is, wordt deze genoteerd. 7

9 Resultaten Productie en vruchtsortering 3,5 3,0 2,5 kg/m² 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 Candiss Capriss Cireine CIV 251 CIV 260 Darselect Dely Donna Elegance Elsanta Honeoye Joly Korona Magnum Malling Centenary klasse1 klasse2 krom uitval Matis Rubis des Jardins Rumba Salsa Sibilla Figuur 1: Productie en vruchtsortering rassenproef junidragers (Proefcentrum Pamel, 2016) Er werden grote productieverschillen vastgesteld tussen de verschillende rassen. De hoogste producties werden gehaald met Salsa, Matis en Sibilla, op de voet gevolgd door Joly. Wat het gewicht aan klasse 1 vruchten betreft, scoren Joly en Salsa gelijkaardig, maar Joly spant duidelijk de kroon wat betreft het aandeel klasse 1 ten opzichte van het totale gewicht. Hiermee bevestigt Joly zijn status als nieuw standaardras voor de biologische aardbeiteelt en neemt geleidelijk aan de rol over van Darselect als topper in volle grond. Het percentage klasse 1- vruchten ten opzichte van de totale opbrengst ligt het hoogst bij Joly (79%) en Malling Centenary (76%). Honeoye, Korona en Rubis des Jardins kenden het hoogste percentage uitval (tussen de 35 en de 45%). Candiss gaf samen met Darselect en Elsanta een gemiddeld resultaat. Bij Elsanta onder biologische teeltomstandigheden speelt de gevoeligheid voor wortelziekten parten. Capriss, Cireine en DIV260 vertoonden weinig bloemaanleg, wat ook resulteerde in een erg matige tot lage productie. Qua productieniveau vormt CIV251 de hekkensluiter, mogelijk het gevolg van witziektegevoeligheid. Ook Candiss had te lijden onder witziekte, terwijl een zware spintaantasting Elegance parten speelde. 8

10 Tabel 3: Visuele beoordeling rassenproef junidragers 2016 Variëteit Waarneming op 5 juli, na de pluk Candiss Capriss Cireine CIV 251 CIV 260 Darselect Dely Donna Elegance Elsanta Honeoye Joly Korona Magnum Malling Centenary Matis Rubis des Jardins Rumba Salsa Sibilla witziekte, vooral op jonge bladeren, gemiddeld qua opbrengst, lekker van smaak geen uitval, zwaar gewas, veel jong blad, lichte aantasting door witziekte, weinig bloemaanleg behoorlijk zwaar en uniform gewas, weinig bloemaanleg witziekte en Tipburn op jong blad, veel bladeren, weinig bloemtakken geen uitval of zwakkere planten, zwaar en uniform gewas rode of paarse bladvlekkenziekte, behoorlijk zwaar en uniform gewas, tamelijke productie, goed van smaak vrij uniform gewas, productie niet denderend zwaar en weelderig gewas, bleek van kleur, niet zo aantrekkelijk zware spintaantasting, lichte Tipburn aantasting op jong blad, minder lekker geen specifieke opmerkingen Tipburn op jong blad lichte witziekte aantasting en beetje Tipburn op jong blad spintaantasting, is een oud ras lichte witziekte en Tipburn aantasting geen specifieke opmerkingen, niet zo productief, weinig bloemaanleg lichte virus aantasting zeer uniform en zwaar gewas, donker blad, veel vegetatie, weinig vruchten, veel kleine aardbeien, laat zich moeilijk plukken. Aardbeien donker van kleur = niet aantrekkelijk zeer zwak gewas, lichte spintaantasting relatief nieuw ras, gezond gewas relatief nieuw ras, vrij gezond gewas, lichte witziekte aantasting 9

11 Oogstverloop Tabel 4: Oogstverloop rassenproef junidragers 2016 naam ras begin pluk midden pluk einde pluk Candiss 18/05 30/05 17/06 Capriss 18/05 27/05 10/06 Cireine 18/05 30/05 10/06 CIV /05 19/05 21/06 CIV /05 23/05 10/06 Darselect 18/05 1/06 17/06 Dely 12/05 23/05 21/06 Donna 12/05 19/05 17/06 Elegance 18/05 23/05 17/06 Elsanta 12/05 23/05 17/06 Honeoye 12/05 27/05 17/06 Joly 18/05 27/05 17/06 Korona 18/05 27/05 6/06 Magnum 12/05 19/05 6/06 Malling Centenary 12/05 23/05 21/06 Matis 23/05 10/06 21/06 Rubis des Jardins 18/05 30/05 17/06 Rumba 12/05 23/05 17/06 Salsa 18/05 6/06 21/06 Sibilla 18/05 30/05 17/06 In Tabel 4 zijn de data begin pluk, midden pluk en einde pluk vermeld. Bij CIV251, Donna en Magnum werd de vroegste middenpluk (19/05) genoteerd. Voor Salsa en Matis was dit 06/06 en 10/06. Deze gegevens kunnen de rassenkeuze mee helpen bepalen. Vooral voor bedrijven met rechtstreekse verkoop en zelfpluk kan, naar eventuele oogstspreiding, deze informatie nuttig zijn. Voor zelfpluktuinen zijn rassen zoals Dely en Malling Centenary interessant omwille van de langere plukperiode. 10

12 Vruchtgewicht Candiss Capriss Cireine CIV 251 CIV 260 Darselect Dely Donna g/vrucht Elegance Elsanta Honeoye Joly Korona Magnum Malling Centenary Matis Rubis des Jardins Rumba Salsa Sibilla Figuur 2: Vruchtgewicht rassenproef junidragers (Proefcentrum Pamel, 2016) Matis (27,79 gram) en Salsa (29,17 gram) gaven de grootste vruchten. Het gemiddelde formaat van Darselect (20,93 gram), Joly (18,96 gram) en Sibilla (23,65 gram) ligt iets lager. Ook voor Capriss, Cireine, Donna en Elsanta schommelde het vruchtgewicht gemiddeld rond de 15 gram. Bij Honeoye en Magnum lag het gemiddeld vruchtgewicht het laagst. Brix rix-waarde brix-waarde 14,0 12,0 10,0 8,0 6,0 4,0 2,0 0,0 Candiss Capriss Cireine CIV 251 CIV 260 Darselect Dely Donna Elegance Elsanta Honeoye Joly Korona Magnum Malling Centenary Matis Rubis des Jardins Rumba Salsa Sibilla Figuur 3: Brix rassenproef junidragers (Proefcentrum Pamel, 2016) 11

13 Magnum scoorde het hoogst qua Brix. In de smaakproef (zie 1.2) kwam dit ras ook als lekkerste uit een selectie van 5 rassen. De Brix-waarde van Dely en Donna is quasi gelijk (net als hun productieniveau), hoewel Dely in de praktijk duidelijk als smaakvoller wordt aangeduid dan Donna. Bij Donna zijn de vruchten ook lichter van kleur en minder aantrekkelijk. De vruchten van Dely daarentegen zijn mooier. Joly scoort wat betreft Brix-waarde nog iets beter dan Darselect. Hardheid (vers) Candiss Capriss Cireine CIV 251 CIV 260 N Darselect Dely Donna Elegance Elsanta Honeoye Joly Korona Magnum Malling Centenary Matis Rubis des Jardins Rumba Salsa Figuur 4: Hardheid rassenproef junidragers (Proefcentrum Pamel, 2016) Voor hardheid gaf Korona de minst stevige vruchten. Magnum scoort hoog en is dus een ras die een goede smaak en een goede vruchtstevigheid weet te combineren. Joly en Darselect scoren gemiddeld op deze parameter. 12

14 Uitval % Candiss Capriss Cireine CIV 251 CIV 260 Darselect Dely Donna Elegance Elsanta Honeoye Joly Korona Magnum Malling Centenary Matis Rubis des Jardins Rumba Salsa Sibilla Figuur 5: Percentage uitval rassenproef junidragers (Proefcentrum Pamel, 2016) 5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 Candiss Capriss Cireine CIV 251 CIV 260 Darselect Dely kg/m² Donna Elegance Elsanta Honeoye Joly Korona Magnum Malling Centenary Matis Rubis des Jardins Rumba Salsa Sibilla totaal reëel totaal verrekend op basis van uitval Figuur 6: Reële productie en verrekende productie (fictieve opbrengst in geval van 0% uitval) rassenproef junidragers (Proefcentrum Pamel, 2016) Op basis van de waargenomen plantenuitval (Figuur 5) werd de fictieve opbrengst berekend in geval van nul percent uitval. Dit brengt geen grote veranderingen teweeg in het productieklassement. Bij Elegance en vooral bij Rumba ligt de fictieve productie een stukje hoger dan de reële productie. In mindere mate is dit ook het geval bij Elsanta, Korona en Malling Centenary. De toppers Salsa en Sibilla tonen dat hun potentieel nog niet volop is benut. 13

15 1.2 SMAAK EN UITZICHT: KLASSEMENT VAN DE JUNIDRAGERS Smaak en uitzicht zijn belangrijke kwaliteitskenmerken voor aardbeien. Naar jaarlijkse gewoonte kregen telers en geïnteresseerden op 6 juni 2016 de kans om de smaak en het uitzicht te beoordelen van verschillende rassen geteeld onder biologische omstandigheden. Aan de deelnemers werd gevraagd om de uitgestalde rassen junidragers visueel te beoordelen. Van elke variëteit was een vers bakje uitgestald. In totaal waren er 20 rassen beschikbaar: Candiss, Capriss, Cireine, CIV 251, CIV 260, Darselect, Dely, Donna, Elegance, Elsanta, Honeoyo, Joly, Korona, Magnum, Malling Centenary, Matis, Rubis des Jardins, Rumba, Salsa en Sibilla. De best uitziende aardbeien kregen score 1, iets minder mooi kreeg score 2, minder mooi maar nog OK kreeg score 3. Slecht uitziende aardbeien kregen score 0. Volgende formule werd toegepast:: # score 1 + ½( # score 2) + 1/3 (# score 3) - # score 0. De resultaten van de visuele beoordeling staan weergeven in Tabel 5. Uit de scores van 33 deelnemers kwam volgende top 5 naar voren: Sibilla, Malling Centenary, Candiss, Matis en Magnum. De score van Elsanta, het referentieras in de gangbare teelt, bedroeg -0,50. Haalden eveneens een negatieve score op uitzicht: CIV251, Honeoye, Korona, Rubis des Jardins en Rumba. Een verklaring hiervoor ligt in het verloop van het oogstseizoen: van de vroege rassen was de pluk al verder gevorderd, waardoor het vooral de latere rassen zijn die een hogere score haalden doordat zij op het moment van de pluk nog grotere vruchten gaven en wat frisser oogden. Tabel 5: Resultaten visuele beoordeling aardbeirassen Variëteit score Variëteit score Sibilla 16,67 Cireine 3,33 Malling Centenary 16,50 Joly 2,17 Candiss 10,00 Dely 1,50 Matis 9,83 CIV260 0,17 Magnum 8,67 Elsanta -0,50 Darselect 7,17 Honeoye -1,50 Salsa 7,00 CIV251-2,50 Capriss 6,67 Korona -4,33 Donna 4,33 Rubis des Jardins -7,17 Elegance 3,67 Rumba -8,33 14

16 De 5 mooiste aardbeirassen werden ook op smaak geëvalueerd. Figuur 7 geeft voor de kenmerken geur, zoetheid, zuurheid, hardheid en sappigheid de mediaan weer. Score 5 betekent juist goed. De score 7 van Magnum voor geur staat voor een lekkere geur, terwijl Candiss, Malling Centenary en Matis globaal als minder lekker ruikend werden beoordeeld. Magnum had ook de gepaste zoetheid, terwijl de andere vier rassen en voornamelijk Matis neigden naar te weinig zoet. De zuurheid werd voor vier van de vijf rassen als juist goed beoordeeld. Ook voor hardheid waren 3 van de 5 beoordeelde rassen juist goed, Sibilla iets harder en Candiss iets zachter. De sappigheid van Sibilla werd iets lager ingeschat dan die van de 4 andere rassen. mediaan Beoordeling smaakkenmerken aardbeirassen geur zoet zuur hard sappig MAGNUM CANDISS SIBILLA MALLING CENTENARY MATIS Figuur 7: Beoordeling smaakkenmerken aardbeirassen Aan de deelnemers werd ook gevraagd te antwoorden op de vragen of zij de aardbeien lekker vonden en of zij deze aardbeien zouden kopen (Figuur 8 en Figuur 9). Er is vanzelfsprekend een nauw verband tussen het antwoord op deze beide vragen. Magnum viel bij zeer veel mensen erg in de smaak, terwijl Matis voor de meeste respondenten een tegenvaller was. De andere variëteiten scoorden eerder matig qua smaak en bereidheid tot kopen. Natuurlijk betreft het hier een momentopname en werden enkel de vijf best uitziende rassen geproefd. Bij de overige rassen zijn er zeker ook nog die qua smaak kunnen wedijveren met de beste. 15

17 aantal respondenten (van 38) Hoe lekker smaken deze aardbeien? < score 5 score 5 (=juist goed) > score 5 MAGNUM CANDISS SIBILLA MALLING CENTENARY MATIS Figuur 8: Smaak. Samenvatting van de antwoordcategorieën van 1 tot en met 9, waarbij 1 = helemaal niet lekker en 9 = heel erg lekker antal respondenten (van 38) Zou u deze aardbeien kopen? < score 5 score 5 > score 5 MAGNUM CANDISS SIBILLA MALLING CENTENARY MATIS Figuur 9: Bereidheid tot kopen. Samenvatting van de antwoordcategorieën van 1 tot en met 9, waarbij 1 = zeker niet en 9 = zeker wel 16

18 2 TEELTTECHNIEK 2.1 JOLY PROEF PLANTAFSTAND Doelstelling: Optimaliseren van de teelttechniek voor de junidrager Joly Periode: 2016 Financiering: Auteur: Proefcentrum Pamel Inleiding probleemstelling Joly lijkt op weg om het (nieuwe) standaardras te worden voor de biologische aardbeiteelt. Om meer inzicht te krijgen in de teelttechniek van deze variëteit werden proeven op plantafstand (2.1) en plantdatum (2.2) aangelegd. Het doel is om aan de hand van de resultaten de teelttechniek voor deze variëteit te optimaliseren. Proefplan Locatie: Proefcentrum Pamel Plantdatum: 14 augustus Ras: Joly Oppervlakte per veldje: aanplant 7 m² - oogst 7 m² Aantal objecten: 4 40 cm = 2,5 planten per lopende meter 33 cm = 3 planten per lopende meter 25 cm = 4 planten per lopende meter 20 cm = 5 planten per lopende meter Aantal herhalingen: 4 De bemesting werd berekend op basis van een Kema-bodemstaal genomen op 08/07/2015. advies per ha 120 kg N 130 kg P 2 O kg K 2 O 50 kg MgO 2280 zbw De bemesting werd op 30/07/2015 toegediend. Volgende meststoffen en hoeveelheden werden gebruikt: beendermeel (8,7 kg per are), bloedmeel (5,9 kg per are), vinasse (4,0 kg per are) en kieseriet (2,1 kg per are). Voor de bekalking werd 45,6 kg per are zeewierkalk (50% zbw) toegediend op 30/07/2015. Op 22 en 23 maart werd een bijbemesting uitgevoerd op basis van een KEMA-bodemstaal. advies per ha 60 kg N 70 kg P 2 O 5 50 kg K 2 O 25 kg MgO In 2 gaten geprikt naast de planten werd bloedmeel gestrooid, 10,8 gram/plant (= 4,6 kg/are). Fosfaat, kalium en magnesium werden niet meer toegediend in het voorjaar. 17

19 Metingen Productie, vruchtsortering en oogstverloop,, vruchtgewicht, Brix B rix-waarde en hardheid (cf. 1.1) Resultaten Productie en vruchtsortering 5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 kg/m² 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 40 cm 33 cm 25 cm 20 cm klasse1 klasse2 krom uitval Figuur 10: Productie en vruchtsortering per m² bij de proef plantafstand met Joly (Proefcentrum Pamel, 2016) 18

20 1,0 0,9 0,8 0,7 kg/per plant 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0,0 40 cm 33 cm 25 cm 20 cm klasse1 klasse2 krom uitval Figuur 11: Productie en vruchtsortering per plant bij de proef plantafstand met Joly (Proefcentrum Pamel, 2016) Dichter planten geeft een hogere totale productie per m². Bij een afstand van 20 cm staan er immers dubbel zoveel planten op één vierkante meter dan bij een afstand van 40 cm. Het percentage uitval neemt echter ook duidelijk toe bij de plantafstanden 20 cm en 25 cm. In een dichter gewas is de bestuiving minder goed. Dit leidt ook tot meer vruchtbeschadiging en misvormingen. Het plukrendement was ook aanzienlijk lager bij de plantafstanden 20 en 25 cm. Als wij naar de productie per plant kijken zijn planten op 40 cm geplant 44% productiever dan op 20 cm geplant. Voor de productie klasse 1 en klasse 2 vruchten is het verschil nog groter, met 62% meer productie per plant op 40 cm ten opzichte van 20 cm. Planten op 40 cm hebben meer ruimte, meer voedingsstoffen en ook meer water ter beschikking. De plantafstand van 40 cm werd echter als te ruim ervaren en uit de resultaten van deze proef wordt 33 cm geadviseerd als optimale plantafstand bij de aanleg van een aardbeiperceel met Joly. 19

21 Oogstverloop 1,4 1,2 1,0 kg/m² 0,8 0,6 0,4 40 cm 33 cm 25 cm 20 cm 0,2 0,0 15/05/ /05/ /05/ /05/2016 4/06/2016 9/06/ /06/ /06/ /06/ /06/2016 Figuur 12: Oogstverloop bij de proef plantafstand met Joly (Proefcentrum Pamel, 2016) Opvallend is dat de eerste productiepiek voor alle objecten ongeveer gelijk is. Op 20 en 25 cm planten geeft wel een tweede productiepiek die hoger is dan bij 33 en 40 cm. Met andere woorden, het effect van plantafstand manifesteert zich vooral later in het plukseizoen, omdat dichter aanplanten het afrijpen vertraagt. Tabel 6: Oogstverloop bij de proef plantafstand met Joly (Proefcentrum Pamel, 2016) Plant lantafstand afstand begin pluk 50%pluk einde pluk 40 cm 19/05/2016 1/06/ /06/ cm 19/05/2016 1/06/ /06/ cm 19/05/2016 2/06/ /06/ cm 19/05/2016 1/06/ /06/

22 Vruchtgewicht Figuur 13: Vruchtgewicht bij de proef plantafstand met Joly (Proefcentrum Pamel, 2016) Naar vruchtgewicht toe zijn er geen verschillen merkbaar tussen de objecten met verschillende plantafstanden. Brix rix-waarde 10,0 9,0 8,0 7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,0 40 cm 33 cm 25 cm 20 cm 40 cm 33 cm 25 cm 20 cm g/vrucht brix-waarde Figuur 14: Brix bij de proef plantafstand met Joly (Proefcentrum Pamel, 2016) De Brix-waarde lijkt licht af te nemen bij dichtere aanplant. 21

23 Hardheid (vers) N cm 33 cm 25 cm 20 cm Figuur 15: Hardheid bij de proef plantafstand met Joly (Proefcentrum Pamel, 2016) Verschillen in hardheid zijn niet vastgesteld. Besluit Een plantafstand van 33 cm, wat algemeen gehanteerd wordt als de ideale plantafstand bij de aanplant van aardbeien in volle grond, lijkt ook voor Joly het beste te zijn. 22

24 2.2 JOLY PROEF PLANTDATUM Doelstelling: Optimaliseren van de teelttechniek voor de junidrager Joly Periode: 2016 Financiering: Auteur: Proefcentrum Pamel, Sarah De Lathouwer Inleiding probleemstelling De plantdatum van aardbeien kan een invloed hebben op zowel de productie als op het productieverloop. Later planten (na 20 augustus) zorgt in de regel voor een vroegere pluk, een hoger percentage klasse 1 vruchten, maar een lagere productie. Vroeg geplante aardbeien (begin augustus) geven veelal een zwaar(der) gewas, terwijl een latere aanplant net een minder zwaar gewas geeft. In deze proef willen wij zien welke invloed een verschil in plantdatum heeft bij de variëteit Joly. In deze proef werd voor alle objecten een gelijke plantafstand aangehouden. Bijkomend is er bloemknoponderzoek uitgevoerd, met de bedoeling om de modelmatige voorspelling van het productiepotentieel te valideren. Wanneer in september de daglengte korter wordt en de temperaturen dalen, worden in een junidrager bloemknoppen aangelegd. De aanleg van deze bloemknoppen in het najaar bepaalt in grote mate wat de plant kan produceren in het voorjaar. Door op het einde van het najaar een bloemknoponderzoek uit te voeren, kan men inzicht krijgen in het productiepotentieel van de plant. Proefplan Locatie: Proefcentrum Pamel Ras: Joly Oppervlakte per veldje: aanplant 7 m² - oogst 4,2 m² Aantal objecten: 4 Plantdatum: 6 augustus Plantdatum: 13 augustus Plantdatum: 20 augustus Plantdatum: 27 augustus Aantal herhalingen: 4 De bemesting gebeurde identiek aan de bemesting in de proef plantafstand (2.1). 23

25 Figuur 16: Gemiddelde temperatuur (links) en neerslag (rechts) in Ukkel in augustus 2015 Voor de volledigheid worden hier de weersgegevens van de maand augustus weergeven. Er moet opgemerkt worden dat na het planten bij droogte manueel werd gegoten. Verschillen in neerslag in de periode rond aanplant kunnen dus niet verantwoordelijk zijn voor verschillen in resultaten. Metingen Productie, vruchtsortering en oogstverloop,, vruchtgewicht, Brix B rix-waarde en hardheid (cf. 1.1) Bloemknoponderzoek Bij een bloemknoponderzoek wordt de plant blad per blad ontleed en worden de knoppen die in de bladoksel zitten onder de microscoop bekeken. Ook de bloem(tak) die helemaal bovenaan in de plant zit, de topbloem, wordt bekeken. Wanneer de topbloem en de knoppen zich ontwikkelen tot bloemtakken, worden verschillende bloemstadia doorlopen, waarbij stadium 2 het jongste stadium is en stadium 11 naar een volledig open bloem verwijst. In deze proef werden 3 planten van elke plantdatum met een regelmatig interval van 4 weken onderworpen aan een bloemknoponderzoek. De stalen werden genomen op 1/10/2015, 27/10/2015, 23/11/2015 en 21/12/2015. Het bloemknoponderzoek is uitgevoerd door Sarah De Lathouwer. 24

26 Resultaten Productie en vruchtsortering 4,0 3,5 3,0 2,5 kg/m² 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 6 aug 13 aug 20 aug 27 aug klasse1 klasse2 krom uitval Figuur 17: Productie en vruchtsortering bij de proef plantdatum met Joly (Proefcentrum Pamel, 2016) Met de aanplant op 13 augustus werd de hoogste productie behaald. Het verschil met de aanplant op 6 augustus is gering. Aanplanten op 20 augustus gaf een opbrengstdaling van 17%. Planten op 27 augustus gaf zelfs een opbrengstdaling van 44% in vergelijking met planten op 13 augustus. De sortering bleef over alle objecten wel erg goed, met een percentage klasse 1 vruchten tussen 75% en 81%. Oogstverloop Figuur 18 toont aan dat het vooral de tweede productiepiek is, rond eind mei - begin juni, die het verschil maakt voor de aanplant van 6 en 13 augustus. Voor de aanplant van 6 en 20 augustus zakt de productie echter nadien snel terug. Voor de aanplant van 27 augustus is de tweede productiepiek beduidend kleiner. 25

27 1,0 0,9 0,8 0,7 0,6 kg/m² 0,5 0,4 6 aug 13 aug 0,3 20 aug 0,2 27 aug 0,1 0,0 10/05/ /05/ /05/ /05/ /05/2016 4/06/2016 9/06/ /06/ /06/2016 Figuur 18: Oogstverloop bij de proef plantdatum met Joly (Proefcentrum Pamel, 2016) Vruchtgewicht g/vrucht aug 13 aug 20 aug 27 aug Figuur 19: Gemiddelde vruchtgewicht bij de proef plantdatum met Joly (Proefcentrum Pamel, 2016) Naar vruchtgewicht toe scoort de aanplant van 13 aug. het hoogst en lijkt hiermee de te verkiezen plantdatum. 26

28 Brix rix-waarde brix-waarde aug 13 aug 20 aug 27 aug Figuur 20: Brix-waarde bij de proef plantdatum met Joly (Proefcentrum Pamel, 2016) Hardheid (vers) aug 13 aug 20 aug N 27 aug Figuur 21: Hardheid bij de proef plantdatum met Joly (Proefcentrum Pamel, 2016) 27

29 Bloemknoponderzoek Begin oktober waren de planten nog maar pas overgegaan tot bloemaanleg en hadden de meeste planten nog maar een zeer beperkt aantal bloemtakken aangelegd (Figuur 22). In oktober en november nam het gemiddeld aantal bloemtakken per plant gestaag toe bij alle plantdata. In december vertraagden de planten van de 2 laatste plantdata in hun bloemaanleg, terwijl de planten van de eerste 2 plantdata nog een tandje bijstaken en eindigden op meer dan 12 bloemtakken per plant aantal bloemknoppen /10/ /10/ /11/ /12/ Figuur 22: Evolutie van het gemiddeld aantal bloemtakken per plant doorheen het najaar (proef met verschillende plantdata Joly, Proefcentrum Pamel 2016) Tegen eind december kunnen we via het bloemknoponderzoek goed inzicht krijgen in het aantal bloemtakken die in een plant aanwezig zijn en zo een idee hebben van het opbrengstpotentieel. In Figuur 22 zijn het gemiddeld aantal bloemtakken per plant weergegeven per plantdatum. Het is duidelijk dat op 21/12/2015 de planten met plantdatum 13/08 de meeste bloemtakken (13,3) bevatten, gevolgd door de planten met plantdatum 6/08 (12,7 bloemtakken) en met plantdatum 20/08 (10,7 bloemtakken). De planten met plantdatum 27/08 hadden gemiddeld het laagst aantal bloemtakken (8,7). We zien deze volgorde duidelijk terugkomen in de productiecijfers (Figuur 17). Tijdens het bloemknoponderzoek kijken we ook naar het ontwikkelingsstadium van de topbloem en de knoppen in de bladoksels. Een aantal van die knoppen hebben zich gewoonlijk tot zijneuzen ontwikkeld met daarin terug een topbloem. De mate van ontwikkeling van de topbloem en de topbloemen van de zijneuzen zal ons een idee geven van de spreiding van de bloei en dus ook van de oogst. Uit het onderzoek blijkt dat de topbloem van de laatste plantdatum (27/08) met gemiddeld stadium 8 het verst ontwikkeld is (Figuur 23). De ontwikkeling van de topbloem in de zijneuzen van deze planten ligt daarentegen nog een stuk achter, gemiddeld stadium 4. Dit betekent dat in het voorjaar de topbloem vrij vroeg zal doorschuiven en iets vroeger voor productie zal zorgen. De topbloemen van de zijneuzen zullen niet meteen volgen en wat later voor productie zorgen. Dit is zichtbaar in het productiepatroon van de laatste plantdatum (Figuur 18). 28

30 De topbloem van plantdatum 6/08 bevond zich gemiddeld in stadium 7, terwijl de topbloemen van zijneuzen gemiddeld net geen stadium 6 haalden. Bij plantdatum 13/08 en 20/08 lag de ontwikkeling van de topbloem en de zijneuzen dicht bij elkaar. Hoe dichter de ontwikkeling van de topbloem en de topbloemen van de zijneuzen bij elkaar ligt, hoe geconcentreerder de oogst zal verlopen. In deze proef zijn de verschillen in bloemontwikkeling tussen de 3 plantdata niet zo groot, waardoor er weinig verschil is in de lengte van de oogstperiode /08/ /08/ /08/ /08/2015 plantdatum Gemiddeld aantal bloemtakken per plant Gemiddeld stadium topbloem zijneuzen Gemiddeld stadium topbloem Figuur 23: Resultaten van bloemknoponderzoek op 21/12/2015 (proef met verschillende plantdata Joly, Proefcentrum Pamel 2016) Besluit Een plantdatum tussen 10 en 15 augustus, wat algemeen gehanteerd wordt als de standaarddatum voor de aanplant van aardbeien, lijkt ook voor Joly het beste te zijn. Het bloemknoponderzoek leverde een goede voorspelling op van de latere productie. 29

31 3 BODEM, BEMESTING EN PLANTENVOEDING 3.1 OPBOUW ORGANISCHE STOF DOOR MAXIMAAL GEBRUIK VAN BEDRIJFSEIGEN BRONNEN VAN ORGANISCH MATERIAAL BIJ AARDBEIEN EN KLEINFRUIT Project: ADLO-demonstratieproject Praktijkgerichte oplossingen voor organische stofopbouw in biologische landbouw onder MAP5 Doelstelling: Praktisch haalbare technieken demonstreren die, binnen de grenzen van MAP 5, zorgen voor een opbouw of minstens voor het behoud van het organische stofgehalte op biologische percelen voor de verschillende plantaardige deelsectoren (groenten, akkerbouw, kleinfruit, pitfruit en beschutte teelt) Periode: januari december 2017 Trekker: Partners: Financiering: Auteur: Proefcentrum Pamel In het kader van dit project neemt Proefcentrum Pamel het luik rond aardbeien en kleinfruit voor zijn rekening. Hiertoe werden in 2016 twee on-farm percelen aangelegd die gedurende de periode opgevolgd worden. Het betreft een perceel houtig kleinfruit in Bellegem en een aardbeiperceel in Ternat. Voor beide percelen geldt dat de proef pas in 2017 tot resultaten zal leiden. 30

32 4 GEWASBESCHERMING 4.1 INVLOED VAN EEN BLOEMENRAND OP TRIPS EN ZIJN NATUURLIJKE VIJANDEN IN AARDBEI (DOORDRAGERS) Project: PWO-project Waarnemen van tripsen op aardbeien voor de regio Oost- Vlaanderen, naar een duurzame beheersing d.m.v. teelttechnieken en bloemenrand Periode: 1 september 2014 t.e.m. 31 augustus 2016 Financiering: Auteurs: Joachim Moens en Jochem Bonte (HoGent) Inleiding probleemstelling Trips vormt nog steeds een groot probleem in de aardbeiteelt. Frequent toepassen van gewasbeschermingsmiddelen geeft aanleiding tot resistentie waardoor deze plaag moeilijk te bestrijden valt. Met dit onderzoek willen we inzicht verwerven in de soorten tripsen die voorkomen in de aardbeiteelt en in de dynamica van die soorten gedurende de teelt. Daarnaast willen we de invloed van een bloemenrand nagaan op de natuurlijke plaagbeheersing in de openluchtteelt van aardbeien. Onderzoek op verschillende andere gewassen (aardappel, tarwe, wortel, erwten, ) heeft het succes van een bloemenrand op bladluisonderdrukking reeds aangetoond. In ons onderzoek beogen we dit effect na te gaan op de onderdrukking van trips. Met de aanleg van een bloemenrand zal getracht worden om enerzijds tripsen uit de aardbeiplanten weg te vangen en andere plagen zoals bladluizen te onderdrukken, en anderzijds populaties van roofwantsen en andere natuurlijke vijanden op te bouwen. Aan de hand van deze resultaten zouden nieuwe teeltadviezen omtrent het gebruik van een bloemenrand in de aardbeiteelt opgesteld kunnen worden. Materiaal en methoden Proefopzet Er werden drie proefpercelen met aardbeien (doordragers), variëteit Harmony, in volle grond aangelegd. Twee grenzend aan bloemenranden en gelegen op Proefcentrum Pamel (bloemenrand = BR). Eén hiervan werd niet behandeld met gewasbeschermingsmiddelen en het andere perceel werd éénmaal behandeld (Figuur 24). Het derde proefperceel had geen bloemenrand en was gelegen op de proefvelden van Etienne Elpers (controle = CO). De afstand tussen de BR-percelen en het CO-perceel bedroeg 2,5 km in vogelvlucht. De aanplant gebeurde op april

33 De bloemenrand grensde aan de beide langszijden van de BR-percelen en bestond uit volgende soorten: boekweit, korenbloem en wikke. Om de bloeiboog te vergroten werd de bloemenrand opgedeeld in een vroege, overkapte (t.e.m. begin bloei) bloemenrand en een late bloemenrand in open lucht. Door de natte weersomstandigheden werd de vroege bloemenrand een maand later dan voorzien ingezaaid (22 maart); de late bloemenrand werd op 9 mei gezaaid, en aangevuld met extra zaad op 20 mei. Wegens het natte voorjaar ondervonden we grote problemen met de niet-overkapte, late bloemenrand. Door verslemping van de bodem concurreerden enkele grassoorten (bv. hanenpoot: Echinochloa crus-galli) de bloemen weg, ondanks veelvuldig wieden. Uiteindelijk werd beslist om eind juli de late bloemenrand te maaien. Hierdoor was de bloeiboog van de buitenste bloemenranden veel korter dan voorzien. De bloei van korenbloem en wikke, in het overkapte gedeelte, hield echter lang genoeg stand om deze tegenslag op te vangen. Figuur 24: Situatieschets van de bloemenrandpercelen gelegen te Pamel (perceel A: behandeld; perceel B: onbehandeld). Monitoring Op de bladeren van aardbeiplanten werden zowel tijdens de vegetatieve fase als tijdens de bloei (24/05/2016 t.e.m. 07/09/2016) tweewekelijks schadelijke en nuttige geleedpotigen geteld en geïdentificeerd met een focus op trips en zijn belangrijkste natuurlijke vijand, de roofwants. De monitoring gebeurde zowel op het CO- als de BR-percelen, en dit op telkens 3*10 planten. Eens de aardbeiplanten in bloei kwamen, werden ook tweewekelijks de aardbeibloemen gescreend op de aanwezigheid van plagen en hun natuurlijke vijanden. Hiervoor werden voor elk perceel 30 aardbeibloemen geplukt en in een afgesloten potje met water gestopt. In het labo werden met behulp van een stereomicroscoop de bloemen verder onderzocht op schadelijke en nuttige organismen. Deze organismen werden geïdentificeerd en hun aantallen werden genoteerd. Bijkomend werden van elke bloeiende bloemenrandsoort tweewekelijks 10 bloemhoofden (bloemen/bloeiwijzen) verzameld en op gelijkaardige wijze onderzocht. 32

34 Gewasbescherming Zoals eerder beschreven werd op één van de bloemenrandpercelen geen gewasbeschermingsmiddelen toegepast (BR onbehandeld). In het andere bloemenrandperceel (BR behandeld) werd eenmalig behandeld bij een hoge tripsdruk in de bloeifase (spinosad: 15 juli). Op de aardbeiplanten van het CO-perceel werd wel gebruik gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen (Calypso-Karate: 17 juli; Vertimec: 24 augustus). Resultaten Tripssoorten Figuur 25 en Figuur 26 geven een overzicht van de voorkomende soorten en hun aandeel gedurende groeiseizoenen 2015 en Hieruit kan vastgesteld worden dat het voorkomen van de belangrijkste soorten in 2016 in dezelfde lijn lag van seizoen 2015: T. fuscipennis (32%) en T. major (22%), gevolgd door T. tabaci (12%) en de twee Frankliniella soorten, F. intonsa (4%) en F. occidentalis (2%). Aandeel per tripssoort (%) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% CO-aardbei (159) BR-aardbei (178) boekweit (52) bernagie (68) korenbloem (99) klaproos (14) wikke (95) F. occidentalis F. intonsa Frankliniella m T. fuscipennis T. tabaci T. major T. flavus T. minutissimus T. vulgatissimus T. pillichi Thrips m Limothrips nimf ni Figuur 25: Procentueel aandeel van de waargenomen tripssoorten in de aardbeibloemen van het controle- en bloemenrandperceel, en in de bloemen van de vijf bloemenrandsoorten gedurende het doordragersseizoen Bij elke bloemensoort staat het aantal geïdentificeerde tripsen tussen haakjes. 33

35 Aandeel per tripssoort 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% CO (76) BR onbehandeld (122) BR behandeld (120) boekweit (19) korenbloem (107) wikke (83) F. occidentalis F. intonsa Frankliniella man T. fuscipennis T. tabaci T. major Thrips man Limothrips n.i. Figuur 26: Procentueel aandeel van de waargenomen tripssoorten in de aardbeibloemen van het controle- en de bloemenrandpercelen, en in de bloemen van de drie bloemenrandsoorten gedurende het doordragersseizoen Bij elke bloemensoort staat het aantal geïdentificeerde tripsen tussen haakjes. Tripsfenologie In tegenstelling tot 2015 lagen de waargenomen tripsaantallen in 2016 beduidend lager, en dit voor alle percelen en bloemsoorten (Figuur 27). De hoofdoorzaak van deze verschillen ligt mogelijk in de overkapping van de proef in 2015, terwijl de aardbeiplanten in 2016 in open lucht stonden. Hierdoor was de tripspopulatie in 2016 meer onderhevig aan de heersende klimaatomstandigheden (regen, zonneschijn, ) en werd hun populatie vaker verstoord. Zo scheen de zon in het voorjaar van 2016 veel minder dan in 2015, wat een invloed kan hebben gehad op de ontwikkeling van tripspopulaties. Net zoals in 2015 begon trips eind mei in de aardbeipercelen op te komen, maar slaagden de tripsen er nooit in grote populaties op te bouwen (Figuur 28). Op het BR-perceel bleven de tripsaantallen het volledige seizoen onder de schadedrempelwaarde van twee tripsen per aardbeibloem. Vanaf midden juli (warm en droog weer) gingen de tripsaantallen sterk achteruit op de BR-percelen en konden zich niet meer herstellen. Stijgende tripsaantallen vanaf midden juni met een geleidelijke afname ervan vanaf eind juli zoals in 2015 bleven uit in 2016, of beperkten zich tot een grootteorde die 5 tot 10 keer lager lag. De eenmalige spinosad- behandeling op BR-behandeld had geen effect op trips t.o.v. het onbehandelde BR-perceel en bleek achteraf overbodig. De verwachte hoge tripsdruk zoals in 2015 bleef dan ook uit. Op het CO-perceel bleef het aantal tripsen onder het niveau van het BR-perceel tot begin augustus. Begin augustus namen de aantallen kortstondig toe, maar bleven ruimschoots onder het drempelschadeniveau. Midden juli en eind augustus werden in het CO-perceel gewasbeschermingsmiddelen ingezet tegen o.a. trips, maar deze ingrepen hadden slechts een kortstondig effect en na 2 à 3 weken waren er terug meer tripsen dan voor de behandeling. 34

36 De aantrekkelijkheid van de onderzochte bloemenrandsoorten voor trips wordt bevestigd, maar verschillen t.o.v. aardbeibloemen waren minder sterk dan in Boekweit zorgde, ondanks de beperkte bloei in 2016, voor de opvang van de eerste tripsen in juni, maar wikke en korenbloem namen het al snel over. Opvallend waren de maandelijks optredende schommelingen in tripsaantallen in de bloemenrand. In tegenstelling tot vorig jaar, was korenbloem minstens even aantrekkelijk voor trips dan wikke. De tripsaantallen in aardbeibloemen op beide proefpercelen met bloemenrand bleven in 2016 onder de schadedrempel. Hieruit kunnen we voorzichtig concluderen dat de bloemenrand de tripspopulatie in de aardbeibloemen niet stimuleerde Gemiddeld # tripsen / bloem A A B BC C a d c bc ab aardbei CO aardbei BR boekweit korenbloem wikke Figuur 27: Aantal tripsen per bloem (gemiddelde ± standaardfout) in de bloemenrand en beide aardbeipercelen (CO en BR (onbehandeld)) voor 2015 en Balken voor 2015 met een verschillende hoofdletter zijn significant verschillend van elkaar (p < 0,001); balken voor 2016 met een verschillende kleine letter zijn significant verschillend (p < 0,001). Alle tripsaantallen bepaald in 2015 zijn significant hoger dan deze van 2016 (p < 0,001). 6 Aantal tripsen per bloem Trips BR onbehandeld Trips BR behandeld Trips boekweit Trips korenbloem Trips wikke Trips CO Figuur 28: Aantal tripsen per bloem (gemiddelde ± standaardfout) in de bloemenrand en de drie aardbeipercelen (BR s en CO), uitgezet in de tijd voor het groeiseizoen

37 Roofwantsen In 2016 kwamen de meeste roofwantsen voor op aardbeibloemen van de BR-percelen, wikke en korenbloem (Figuur 29). In de CO-aardbeiplanten en de bloemen van boekweit kwamen (nagenoeg) geen roofwantsen voor. De verhouding tussen het aantal roofwantsen en het aantal tripsen per bloem lag het hoogst voor de aardbeibloemen uit de BR-percelen (onbehandeld: 0,29 en behandeld: 0,28), gevolgd door wikke (0,095), korenbloem (0,051) en CO-aardbei (0,027). Deze relatieve e aantallen roofwantsen liggen opmerkelijk hoger dan in 2015, maar zijn eerder een gevolg van de lage tripsaantallen die werden vastgesteld in Trips Roofwants 8 0 Gemiddeld aantal trips per bloem b D C a a C c BC a A a AB 0,05 0,1 0,15 0,2 0,25 Gemiddeld aantal roofwantsen per bloem 0 CO BR onbehandeld BR behandeld boekweit korenbloem wikke 0,3 Figuur 29: Aantal roofwantsen en tripsen per bloem (gemiddelde ± standaardfout) in de bloemenrand en de drie aardbeipercelen (BR s en CO) in Voor roofwantsen zijn balken met een verschillende kleine letter significant verschillend (p < 0,001). Voor trips zijn balken met een verschillende hoofdletter significant verschillend (p < 0,001). De roofwantsenaantallen die werden vastgesteld in 2016 vertoonden veel grotere schommelingen dan in 2015 (Figuur 30). Enkel op de aardbeibloemen van BR onbehandeld en op die van wikke kon een duidelijke piek in aantal roofwantsen worden vastgesteld en die viel eind juli. Op het controleperceel kwamen nagenoeg geen roofwantsen voor. Dit is grotendeels te wijten aan de toxiciteit van de gebruikte gewasbeschermingsmiddelen t.o.v. roofwantsen: lambda-cyhalothrin (Karate; 17/07/16)), thiacloprid (Calypso; 17/07/16) en abamectine (Vertimec; 24/08/16). Ook de eenmalige inzet van spinosad in het behandelde BR-perceel had een duidelijk negatief effect op de roofwantsenpopulatie. Na vier weken was de roofwantsenpopulatie hier volledig van hersteld, maar ondertussen waren de tripsen reeds grotendeels verdwenen (Figuur 30). 36

38 In tegenstelling tot seizoen 2015 waren bij aanvang van het seizoen 2016 quasi onmiddellijk roofwantsen aanwezig in de aardbeibloemen. Zelf voor de bloei van wikke en korenbloem. Dit kan erop wijzen dat er reeds een roofwantsenpopulatie in de buurt van de BR-percelen aanwezig was begin juni. Het ging hoogstwaarschijnlijk om overwinterde roofwantsen uit het vorig seizoen, die in de omgeving voldoende overwinteringsmogelijkheden (habitat) hadden gevonden. Vanaf midden juli, wanneer het aantal roofwantsen in de bloemenrand toenam, namen de roofwantsen in de aanliggende aardbeipercelen ook verder toe. Uiteindelijke daalde het aantal roofwantsen geleidelijk als gevolg van een prooiafname (augustus). Aantal roofwantsen per bloem 0,8 0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0 Roofwants CO Roofwants BR behandeld Roofwants korenbloem Roofwants BR onbehandeld Roofwants boekweit Roofwants wikke Figuur 30: Aantal roofwantsen per bloem (gemiddelde ± standaardfout) in de bloemenrand en de drie aardbeipercelen (BR s en CO), uitgezet in de tijd voor het groeiseizoen In de bloemenrand waren er vanaf juni altijd wel roofwantsen aanwezig in minstens één van de bloemsoorten, wikke of korenbloem. Er waren dus gedurende het volledig seizoen roofwantsen aanwezig in de bloemenrand ter beheersing van de daar aanwezige tripsen. De kleine pieken in roofwantsenaantallen die zowel in wikke als korenbloem aanwezig waren, lijken een gevolg te zijn van kleine maxima in tripsaantallen die twee tot vier weken ervoor werden waargenomen. Dergelijke vertragingen tussen plaag en natuurlijke vijand werden vorig seizoen ook waargenomen en zijn een typisch verschijnsel. Daarnaast kan opgemerkt worden dat, ondanks de toenemende tripsaantallen in wikke en korenbloem (midden juli en eind augustus), het aantal tripsen in het aardbeiperceel laag bleef (Figuur 31). Dit is opnieuw een indicatie voor de hogere aantrekkelijkheid van wikke en korenbloem voor trips t.o.v. de bloemen van aardbei. Het voortrekken van de bloemenrand door overkapping, met als doel de aanwezigheid van een bloeiende bloemenrand bij aanvang van de bloei van aardbei, kwam helaas niet tot uiting. Hierdoor konden de eerste tripsen in aardbei niet worden aangetrokken door de bloemenrand, maar doordat de roofwantsen reeds op het perceel aanwezig waren bleef het tripsaantal mogelijk onder de schadedrempelwaarde. 37

39 Aantal tripsen per bloem 5 4,5 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0 0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0 Aantal roofwantsen per bloem Trips BR onbehandeld Trips wikke Roofwants korenbloem Trips korenbloem Roofwants BR onbehandeld Roofwants wikke Figuur 31: Aantal tripsen en roofwantsen per bloem/bloemhoofd (gemiddelde ± standaardfout) op het onbehandeld BR-perceel in 2016, voor zowel aardbei, wikke als korenbloem, uitgezet in functie van de tijd. Algemene conclusiec Het aanleggen van een bloemenrand heeft een gunstig effect op de plaagbeheersing in de buitenteelt van aardbei. Ook hier heeft het teeltsysteem (overkapping versus open lucht) een belangrijke invloed. De grootteordes van tripsaantallen lagen vijf maal lager in open lucht (2016) t.o.v. overkapping (2015) en bleven in 2016 onder de schadedrempel van twee tripsen per aardbeibloem. In openlucht zijn de planten en dus ook de tripsen meer onderhevig aan de klimaatomstandigheden waardoor de populatieopbouw beperkter is. Onder overkapping (2015) werd vastgesteld dat de tripspopulatie sneller toenam en enkel de bloemenrand als beheersmaatregel onvoldoende bleek te zijn. Verschillen tussen gebruikte aardbeirassen, teelthandelingen en klimaatomstandigheden tussen beide proefjaren moeten echter in het achterhoofd worden gehouden. Bij de aanleg van de bloemenrand is het belangrijk dat de bloemen zowel vóór, tijdens als na de bloei van de aardbeiplanten een voldoende aantal bloemen draagt. Overwinterde roofwantsen in de omgeving van het aardbeiperceel kunnen echter de eerste tripsen bestrijden vooraleer de bloemenrand in bloei staat. De samenstelling van de bloemenrand speelt ook een belangrijke rol: de bloemen moeten aantrekkelijker zijn voor trips t.o.v. aardbeibloemen en/of geschikt zijn voor de opbouw van een roofwantsenpopulatie. Tijdens onze proef kwamen wikke en korenbloem hier als beste bloemsoorten uit. Boekweit kan interessant zijn omwille van zijn vroeg bloei en aantrekkelijkheid voor roofwantsen. Een uitgebreid rapport van het volledige project is terug te vinden op (doorklikken naar Projecten - typ trips beheersing in de zoekfunctie). 38

40 4.2 AANLEREN MONITORINGSTECHNIEKEN: DE SLEUTEL TOT SUCCES VAN BIOLOGISCHE GEWASBESCHERMING IN AARDBEI. Project: ADLO-demonstratieproject Aanleren van monitoringstechnieken: de sleutel tot succes van biologische gewasbescherming in aardbei Doelstelling: Aardbeitelers leren omgaan met monitoring in het kader van het gebruik van biologische gewasbeschermingsmiddelen. Periode: maart februari 2017 Trekker: Partners: Financiering: Auteur: Proefcentrum Pamel Inleiding probleemstelling In de gangbare aardbeiteelt is sinds enkele jaren een duidelijke omschakeling ingezet naar een geïntegreerde plaagbeheersing. In de praktijk wordt op een aantal bedrijven gebruik gemaakt van biologische bestrijders van spint en trips. Kweekzakjes en het uitstrooien van roofmijten zijn veruit het populairst voor de aardbeiteelt. Bij het waarnemen van de plaag later in de teelt wordt chemisch ingegrepen met erkende middelen. Vaak wordt de plaag te laat waargenomen, waardoor curatief ingrijpen met biologische bestrijders nog weinig effectief kan zijn in het behalen van een evenwicht tussen plaag en nuttigen, en vooral het respecteren van de economische schadedrempel. De oorzaak ligt bij een gebrek aan (correcte) monitoring van de plagen en hun bestrijders. Telers zijn onvoldoende geïnformeerd over de juiste manier om plagen in een vroege fase op te merken. Gebrek aan monitoring vormt ook een deel van het probleem bij het onafwendbaar opkomen van de erg schadelijke fruitvlieg Drosophila suzukii. Na de eileg in rijpende vruchten voeden de larven van D. suzukii zich met het rijpe vruchtvlees en dit kan enorme verliezen tot gevolg hebben. Er zijn momenteel nog geen afdoende chemische oplossingen tegen D. suzukii en er zijn ook nog geen biologische bestrijders commercieel beschikbaar. Het komt er op aan om 39

41 goede hygiënemaatregelen te treffen (heel frequent onrijper plukken, alle aangetaste fruit afvoeren en vernietigen, afgevallen fruit opruimen, e.d.) en een effectieve monitoring uit te voeren, om bij de eerste intrede van de fruitvlieg op het bedrijf de noodzakelijke maatregelen te treffen De teelt van junidragende aardbeirassen is kort. Elsanta als typische junidrager is nog steeds het voornaamste ras in Vlaanderen. De korte duur maakt dat de inzet van biologische bestrijders zeer vroeg uitgevoerd dient te worden. Vervolgens moet op regelmatige basis de vestiging van de bestrijders en de opkomst van de plagen effectief opgevolgd worden door middel van monitoring. Het doel van dit project is om een correcte monitoring te demonstreren van de voornaamste aardbeiplagen. Op basis van deze monitoring kunnen dan de juiste curatieve ingrepen uitgevoerd worden om een zwaardere plaagdruk onder controle te houden, zodat een efficiëntere biologische bestrijding mogelijk wordt. Proefopzet Proefcentrum Pamel voerde de monitoring uit in de biologische aardbeiteelt. De plagen behandeld in dit project zijn de volgende: Drosophila suzukii, kasspintmijt (Tetranychus urticae), trips en bladluis. Zowel op een bio-praktijkbedrijf als op Proefcentrum Pamel werd de aardbeiteelt opgevolgd. In Pamel werd in 2016 een teelt van de junidrager Joly onder bescherming en een perceel met doordragers Harmony in openlucht opgevolgd. Op het praktijkbedrijf ging het om een verlate teelt van Joly in serre. De teelt van junidragers onder bescherming op Proefcentrum Pamel werd specifiek in functie van dit project aangelegd. Omdat het de bedoeling was om ook heel vroeg een workshop te organiseren werd er niet vroegtijdig ingegrepen tegen de bladluizen. Tijdens de workshop van 31 maart was het een opdracht voor de deelnemers om de plaagdruk en de aanwezigheid van nuttigen te evalueren. Op het moment van de workshop was de bladluisaantasting zodanig ver gevorderd dat dit niet op een economisch verantwoorde manier met nuttige insecten recht te trekken was. Er werd daarom besloten om de bladluizen te bestrijden met een GNO ( Spruzit). Vermits er geen parasitoïden of predatoren aanwezig waren, was de impact op de biologie zeer beperkt. Dit betekende wel dat de mogelijke inzet van natuurlijke vijanden moest worden uitgesteld tot het moment dat er geen al te grote nawerking van Spruzit tegen nuttigen meer werd verwacht. Het betreft hierbij de inzet van natuurlijke vijanden tegen zowel bladluizen als tegen andere plagen. Op een praktijkbedrijf werd een verlate teelt van Joly onder bescherming opgevolgd. Op dit bedrijf werd in 2015 Joly aangeplant. Eind mei 2016 was de pluk reeds afgerond. Onmiddellijk na de oogst werden in de helft van de serre alle planten gerooid. Op deze ruggen werd een nieuwe, verlate teelt van Joly geplant. Deze was eind juli en in de loop van augustus in productie. Het is in deze verlate teelt dat de monitoring plaatsvond. In de andere helft van de serre werd al het blad van de planten gemaaid met de bedoeling deze als 2-jarige teelt aan te houden voor het voorjaar De resten van dit maaisel bleef in de tunnel liggen, waardoor zowel aanwezige plagen als aanwezige nuttigen in de serre bleven. 40

42 Drosophila suzukii Strategie Biologische bestrijders: Nog niet geïdentificeerd Correctieve bespuitingen: Spinosad Geïntegreerde strategie: Hygiëne, eventueel behandelen, attract&kill, mass trapping Monitoring Wekelijkse controle van een val voor D. suzukii van pcfruit met appelciderazijn als lokstof. Resultaten Teelt van junidrager Joly onder bescherming en teelt van doordrager Harmony in openlucht op Proefcentrum Pamel Figuur 32: Resultaten monitoring D. suzukii bij junidrager Joly onder bescherming (Proefcentrum Pamel, 2016). 41

43 Figuur 33: Resultaten monitoring D. suzukii bij doordrager Harmony in openlucht (Proefcentrum Pamel, 2016). Van januari tot eind februari werden er nog frequent wintervormen van vrouwelijke Drosophila suzukii gevangen op Proefcentrum Pamel (zie Figuur 32). Zoals de vorige jaren werden tijdens het voorjaar verder geen vangsten van Drosophila suzukii gedaan. Drosophila suzukii werd dit jaar in de aardbeienteelt al rond week 33 week 34 waargenomen (Figuur 33), op het moment dat de oogst van Joly onder bescherming reeds beëindigd was. Ter vergelijking: In 2015 D. suzukii pas rond week 40 voor het eerst waargenomen. Bij de doordragers op het proefcentrum werd na de eerste beperkte vangsten tijdens de eerste helft van juli een behandeling uitgevoerd met Spinosad, omdat er ook trips aanwezig was. Deze behandeling had ook een beperkt effect op de aanwezigheid van D. suzukii (zie Figuur 33). De oogst kon nog een kleine maand verdergezet worden. Nadien was de schade door Drosophila suzukii te groot. Hierdoor vallen de vangsten in de vallen ook terug: de vruchten die bleven hangen op het veld zijn immers aantrekkelijker voor Drosophila suzukii dan de appelciderazijn in de vallen. Bij monitoring naar D. suzukii op andere locaties binnen Proefcentrum Pamel (zie 4.3) viel wel op dat in de teelt van frambozen een eerste populatie reeds begin juli werd waargenomen. Vanaf begin augustus gaat het in deze teelt zelfs heel hard. Of dit te maken heeft met de voorkeur van D. suzukii voor frambozen of eerder met de beschermde teelt dan voor de aardbeien in openlucht kunnen we niet aantonen. We stellen het wel al 2 opeen volgende jaren vast. Rond de doordragers in openlucht was een bloemenrand aangelegd. In de onmiddellijke omgeving staan een paar jonge kerselaars, maar verder zijn er weinig struiken of hagen aanwezig. Zolang er geen biologische bestrijding commercieel beschikbaar is, lijkt de beste strategie om te trachten aardbeien en zachtfruit onder hygiënische omstandigheden te telen voor midden juli. Voor het zachtfruit dat later geoogst moet worden zit er als bescherming tegen D. suzukii weinig anders op dan de constructies of aanplantingen in te netten met een geschikt net. Proeven hebben aangetoond dat mits de nodige zorg Drosophila suzukii buiten gehouden kan worden (zie 3.2). 42

44 Verlate teelt Joly onder tunnel op bio-praktijkbedrijf Figuur 34: Resultaten monitoring D. suzukii bij junidragers Joly onder tunnel (biopraktijkbedrijf, 2016). Ook bij het perceel op het bio-praktijkbedrijf piekte de aantasting met D. suzukii in week (zie Figuur 34). Het perceel op dit bedrijf heeft geen kersen of ander fruit in de onmiddellijke omgeving. Langs een zijde wordt het perceel begrensd door een rij populieren en een beek, de andere zijden palen aan grasland. 43

45 Kasspintmijt of Tetranychus urticae Strategie Biologische bestrijders: Amblyseius californicus (preventief) (andere naam: Neoseiulus californicus), Amblyseius andersoni (preventief), Phytoseiulus persimilis (curatief), Feltiella acarisuga (curatief) Correctieve bespuiting: geen Geïntegreerde strategie: Spint is een in elke teelt weerkerend probleem, maar heeft het voordeel dat een kleine aantasting in het gewas geen merkbare schade berokkent. Pas wanneer grote aantallen op de bladeren voorkomen en webvorming zichtbaar wordt, zal de groei en ontwikkeling van de plant drastisch verstoord worden met productieverlies tot gevolg. In het verleden was een chemische behandeling net voor bloei een standaard preventieve maatregel in elke gangbare teelt. In de biologische teelt is kasspintmijt ook vaak een probleem en kost het bij een laattijdige vaststelling vaak heel veel geld om nuttigen in te zetten. Binnen de geïntegreerde strategie voor spintbestrijding in aardbei is een preventieve behandeling uit den boze. Roofmijten worden immers kort na planten preventief ingezet onder de vorm van Amblyseius andersoni of Neoseiulus californicus kweekzakjes. Een opruimbehandeling zou de roofmijten uitroeien. Omdat de middelen bovendien niet 100% effectief zijn, krijgt de overlevende spint nadien vrij spel. Zo n 10 dagen na uitzet van de kweekzakjes en bij duidelijke strekking van het jonge gewas wordt gestart met monitoring van de roofmijten en spint. De roofmijten hebben heel wat tijd nodig om zich goed in het gewas te verspreiden en zijn de eerste 5-7 weken niet in staat om een volwaardige spintbeheersing uit te voeren. Deze roofmijten zijn wel in staat om te overleven op andere voedselbronnen dan spint (zoals stuifmeel) en kunnen zich dus ontwikkelen in het gewas zelfs zonder dat er spint aanwezig is. Wanneer uit monitoring blijkt dat de nuttigen zich onvoldoende in het gewas ontwikkelen en spint onvoldoende bestrijden, dient in de biologische teelt ingegrepen te worden met een curatieve inzet van Phytoseiulus persimilis (+ 20/m²). Dit is ook het geval wanneer de eerste spint wordt opgemerkt op een moment dat de preventief ingezette roofmijten nog niet klaar zijn voor hun taak. Ook dan dienen curatieve bestrijders herhaaldelijk uitgezet te worden om de spint te bestrijden. Naast de roofmijt Phytoseiulus persimilis behoort ook de galmug Feltiella acarisuga tot de mogelijkheden. De curatieve bestrijder zal, indien in een vroeg stadium van de aantasting uitgezet, de spint onder controle houden. Deze bestrijders kunnen enkel overleven in de aanwezigheid van spint. Wanneer spint terugvalt, zullen kort nadien ook de curatieve bestrijders in aantallen terugvallen. De preventief ingezette roofmijten hebben in tussentijd hun aantallen opgedreven en kunnen in latere fases bij nieuwe opkomsten van spint een effectieve controle over de plaag uitoefenen. 44

46 Monitoring De monitoring van roof- en spintmijten wordt uitgevoerd door wekelijks de onderkant van de aardbeibladeren te bekijken. Op 15 tot 25 plaatsen binnen een aardbeiperceel worden 10 bladschijven grondig bekeken. Roofmijten zijn herkenbaar als bolvormige, egaal gekleurde mijten op meestal wat hogere poten. Ze zijn ook duidelijk sneller dan de spintmijten. De makkelijkst herkenbare roofmijt is de oranje gekleurde mijt Phytoseiulus persimilis. Spintmijten zijn identificeerbaar aan de twee zwarte spots op de rug. De aanwezigheid per spot wordt gescoord voor zowel spint als roofmijten (zie Tabel 7). Tabel 7: Sleutel voor spint en zijn natuurlijke bestrijder (roofmijt) Sleutel voor spintaantasting Sleutel voor roofmijten 0 Geen spint of eieren per blad 0 Geen roofmijten per blad spinten per blad en geen eieren roofmijten/blad spinten per blad of < 20 eieren roofmijten/blad 3 20 spinten per blad of > 20 eieren 3 > 5 roofmijten/blad Zolang in de teelt minder dan 5 spinten per blad voorkomen en er roofmijten voorkomen op de bladeren, is er afdoende bestrijding. Vanaf het moment dat op meer dan 20% van de planten 5 of meer spinten per blad geteld worden, dienen de roofmijten duidelijk in de haarden aanwezig te zijn (min. 50% van de bladeren met spint). Anders kan overwogen worden om een correctieve behandeling uit te voeren met een product dat toegelaten is in de biologische teelt van aardbeien. Belangrijk is ook de prooi/predator verhouding. 45

47 Resultaten Teelt van junidrager Joly onder bescherming op Proefcentrum Pamel Figuur 35: Resultaten monitoring spintmijt en roofmijt bij junidragers Joly onder bescherming (Proefcentrum Pamel, 2016). Door het sombere voorjaar kwam de populatie kasspintmijt traag op gang. In de tweede helft van april werden er spontane roofmijten aangetroffen, maar te beperkt in aantal om een aantasting van kasspintmijt onder controle te houden. Eind april werden preventief roofmijten uitgezet. Dit gebeurde later dan gebruikelijk omwille van de behandeling met Spruzit tegen bladluizen die toen al massaal op het gewas zaten. Door rekening te houden met de nawerking van deze behandeling kon niet onmiddellijk gestart worden met de inzet van roofmijten. Er werden kweekzakjes met Amblyseius californicus aan een dosis van 1 zakje per 5 planten aangebracht. Omdat deze roofmijt ook kan overleven op stuifmeel en andere voedselbronnen is dit een geschikte roofmijt om een beginnende aantasting af te remmen. Door wisselende weersomstandigheden bleek een week later dat de populatie kasspintmijt plots sterk toenam en ook het aantal eieren gaf aan dat er de volgende twee weken een sterke toename zou komen. Op dat moment was de preventieve roofmijt nog niet voldoende ontwikkeld. Er werd daarom Phytoseiulus persimilis bijgestrooid aan een dosis van 30 roofmijten per m². De aantasting van kasspintmijt ging nog even door maar na een paar weken nam de druk af. Er werd geen grote schade vastgesteld en webvorming bleef de ganse teelt achterwege. Na evaluatie van de monitoring hadden we misschien niet mogen vertrouwen op de aanwezige roofmijten, maar al iets vroeger Amblyseius californicus moeten inzetten. Vanaf het ogenblik dat de eerste bloemen open komen zou dit al kunnen gebeuren. Het blijft echter op het ogenblik zelf evalueren hoe een plaag zal evolueren en of er nuttigen vanuit de omgeving deze plaag zullen helpen controleren. Dit voorjaar viel het door het sombere weer echter in alle teelten tegen met de aanwezigheid van nuttigen uit de natuurlijke omgeving. 46

48 Teelt van doordrager Harmony in openlucht op Proefcentrum Pamel Figuur 36: Resultaten monitoring spintmijt en roofmijt bij doordrager Harmony in openlucht (Proefcentrum Pamel, 2016). Op het proefcentrum werd op doordragers ook kasspintmijt vastgesteld. In openlucht vormt deze plaag sowieso minder een probleem. De ontwikkeling van de spintmijt kwam dit jaar behoorlijk traag op gang. In augustus nam de druk toe, echter zonder grote schade aan te richten. Opmerkelijk was de aanwezigheid van roofmijten die vanuit de natuur deze kasspintmijt mooi onder controle hielden. Een toename van de spintaantasting werd telkens gevolgd door een sterke toename van de natuurlijke populatie roofmijten. Tijdens deze teelt werden geen bestrijdingen uitgevoerd en geen nuttigen uitgezet. 47

49 Verlate teelt Joly onder tunnel op bio-praktijkbedrijf Figuur 37: Resultaten monitoring spintmijt en roofmijt bij verlate teelt Joly onder tunnel (biopraktijkbedrijf, 2016). Door het afgemaaide blad van de eerste teelt in de tunnel te laten liggen bleven zowel kasspintmijt als roofmijten in de serre aanwezig. In de verlate teelt van Joly bleef er steeds enige druk van kasspintmijt, maar door de aanwezigheid van roofmijten bleef dit vrij goed onder controle. Zonder extra roofmijten in te brengen kon de teelt beëindigd worden. 48

50 Trips of Frankliniella occidentalis Strategie Biologische bestrijders: Neoseiulus cucumeris, Amblyseius swirskii, Hypoaspsis miles, Orius laevigatus, Amblydromalus limonicus, (nog in ontwikkeling binnen IWT project ) Correctieve bespuiting: Spinosad Geïntegreerde strategie: Sinds het wegvallen van specifieke insecticiden is trips het grootste probleem geworden in de aardbeiteelt. Het insect is alomtegenwoordig en vanaf een kleine populatie, soms al bij 2 adulten per bloem, kan schade verwacht worden op de aardbeien. Als trips in een bloeiend perceel komt en de weersomstandigheden zijn de groeiende populatie gunstig gezind, dan is schade aan het fruit niet te vermijden. Om een geïntegreerde strategie op te zetten is het belangrijk de juiste biologische bestrijders te kiezen en deze vroeg in de teelt in te zetten. De bestrijder dient zich in de matige temperaturen van de teelt makkelijk te kunnen ontwikkelen en dit best vooral in de bloemen. Sinds 2013 loopt een vierjarig IWT-project (120746) in Vlaanderen om deze bestrijders te identificeren. Er zijn immers meerdere kandidaten commercieel beschikbaar, maar tot op heden is het succes in de praktijk op zijn zachtst gezegd wisselvallig. Telers kiezen voor Neoseiulus cucumeris in kweekzakjes en strooibussen, af en toe wordt ook de grondroofmijt Hypoaspis miles ingezet op de bodem om de poppen in de grond te bestrijden. De eerste resultaten binnen het IWT project tonen aan dat bepaalde nuttigen succesvol kunnen zijn in tripsbeheersing in de aardbeibloemen. Voornamelijk de roofmijt Amblydromalus limonicus slaagt erin om op korte termijn zijn weg te vinden naar de bloem om er effectief tripsen te bestrijden. Ook Amblyseius swirskii laat goede resultaten zien, maar enkel tijdens de zomermaanden. Orius laevigatu slaagt duidelijk in tripsbestrijding, maar vraagt wat meer tijd om zich te vestigen. Deze roofwants leent zich voor doordragende teelten of de langzamere najaarsteelten. Om de vestiging van de nuttigen te stimuleren kan bijgevoederd worden met een alternatieve voedselbron. Zo kan voor volle bloei stuifmeel in het gewas geblazen worden. Onderzoek op PCH toont een duidelijk vlottere vestiging van de roofmijt Amblyseius swirskii in het aardbeigewas met Typhapollen. Of de aanwezigheid van een bloemrijke rand ook voldoende bijdraagt aan de vestiging van nuttigen, werd onderzocht in het PWO-project Waarnemen van tripsen op aardbeien voor de regio Oost- Vlaanderen, naar een duurzame beheersing d.m.v. teelttechnieken en bloemenrand (zie 4.1). Een voorgestelde strategie berust in het uitstrooien of uitzetten van de vermelde nuttigen. Ook een grondroofmijt uitstrooien op de naakte bodem in het perceel kan een meerwaarde vormen. Het uitzetten van nuttigen in het gewas start bij de eerste duidelijke strekking van het jonge gewas en wordt gedurende 3-6 weken tot 3 keer herhaald. Voor volle bloei kan bijgevoederd worden met stuifmeel in geval van roofmijten. Als uit de monitoring blijkt dat in de bloemen meermaals tripsen voorkomen met ook larven, dient bijgestuurd te worden met een Spinosad behandeling. Het advies in de gangbare teelt is als volgt: Van zodra meer dan 30% van de planten trips vertonen in de bloem, dient gecorrigeerd te worden met Spinosad. Van zodra in 30% van de planten meer dan 2 tripsen per bloem aangetroffen worden, start men met meermaals te spuiten met de beschikbare middelen. De biologische bestrijders leveren op dat moment onvoldoende bescherming om het te oogsten product schadevrij te houden. Op basis van de vorderingen binnen het IWT project wordt deze strategie mogelijk nog bijgestuurd. 49

51 De strategie in de biologische teelt is sowieso enigszins anders. Ofwel zijn er bij een opkomende aantasting natuurlijke vijanden aanwezig en dan wordt er geen correctie overwogen, maar worden er eventueel roofmijten of roofwantsen uitgestrooid. Zijn er geen natuurlijke vijanden te bespeuren, dan wordt er eerst gecorrigeerd met Spinosad om kort nadien nuttige vijanden uit te strooien. Omdat Spinosad zelden gebruikt wordt in de biologische teelt is de werkingsgraad hoog, binnen de gangbare teelt treedt er steeds vaker resistentie op. Monitoring Trips wordt geteld in de aardbeibloemen. Vanaf de tweede week bloei wordt gestart met een wekelijkse monitoring op 15 tot 25 plaatsen binnen een aardbeiperceel. Zowel de adulten als larven worden opgeteld als aantal individuen per bloem. Voor trips worden 4 klassen gebruikt gaande van 0 tripsen per bloem tot meer dan 5 tripsen per bloem. De roofmijten zijn met het oog moeilijk tot niet op te merken in de bloemen. De vestiging van de roofmijten Amblyseius swirskii en Amblydromalus limonicus is zonder berlesetrechters zeer moeilijk na te gaan, daarom kan een teler niet meer doen dan de aantallen trips in de bloem op te tekenen. Het gebruik van vangplaten kan zeker een meerwaarde betekenen om de druk van tripsen in de serre in te schatten, maar kan de monitoring in de bloem niet vervangen. Het aantal Orius-roofwantsen wordt wel genoteerd. Deze zijn vlot herkenbaar in de bloem. Resultaten Teelt van junidrager Joly onder bescherming in proefcentrum Pamel Figuur 38: Resultaten monitoring trips en roofwantsen Orius bij Joly onder bescherming (Proefcentrum Pamel, 2016). Tijdens de teelt van junidragers onder bescherming werden nauwelijks tripsen waargenomen. Het sombere voorjaar en het vervroegende effect van de bescherming maken dat er op het ogenblik van de bloei in april weinig druk was. Later tijdens de pluk en op de natrossen werd wel trips gemonitord maar deze werd perfect onder controle gehouden door een beperkte populatie roofwantsen (Orius ssp.). 50

52 Teelt van doordrager Harmony in openlucht op Proefcentrum Pamel Figuur 39: Resultaten monitoring trips en Orius bij doordragers Harmony in openlucht op (Proefcentrum Pamel, 2016). In tegenstelling tot vorig jaar, lagen de waargenomen tripsaantallen in 2016 beduidend lager. De hoofdoorzaak van deze verschillen ligt in de overkapping van de proef in 2015, terwijl de aardbeiplanten in 2016 in open lucht stonden. Hierdoor was de tripspopulatie in 2016 meer onderhevig aan de heersende klimaatomstandigheden en werd hun populatie vaker verstoord. Overkapte percelen krijgen geen rechtstreekse neerslag te verduren en de temperatuurschommelingen zijn milder. Het voorjaar van 2016 was veel somberder en natter dan in 2015 wat een invloed kan hebben gehad op de ontwikkeling van tripspopulaties. Net zoals vorig jaar begon trips eind mei in de aardbeipercelen op te komen, maar dit jaar slaagden de tripsen er nooit in grote populaties op te bouwen. Op het perceel doordragers bleven de tripsaantallen het volledige seizoen onder de schadedrempelwaarde van 2 tripsen per aardbeibloem. Vanaf midden juli gingen de tripsaantallen sterk achteruit en konden zich niet meer herstellen. De verwachte hoge tripsdruk zoals in 2015 bleef dan ook uit. Bij aanvang van het tripsseizoen waren quasi onmiddellijk roofwantsen aanwezig die de tripsen onder controle hielden. Dit kan een gevolg zijn van het lage aantal tripsen, maar lijkt er ook op te wijzen dat er begin juni reeds een roofwantsenpopulatie in de buurt van de percelen aanwezig was. Vanaf midden juli namen de roofwantsen duidelijk de bovenhand op trips. Uiteindelijke daalde het aantal roofwantsen geleidelijk als gevolg van een prooiafname (augustus). 51

53 Verlate teelt Joly onder tunnel op bio-praktijkbedrijf Figuur 40: Resultaten monitoring trips en Orius bij verlate teelt Joly onder bescherming (biopraktijkbedrijf, 2016). Een verlate teelt heeft een kort teeltverloop en een korte bloeiperiode. Een plotselinge tripsaantasting zonder dat natuurlijke vijanden in de buurt zijn loopt meestal nefast af. Op het praktijkbedrijf kwam trips in zeer beperkte mate voor en werd de aantasting onder controle gehouden door de Orius die van nature aanwezig was. De schadedrempel werd niet overschreden. Trips werd goed onder controle gehouden door de roofwantsen. 52

54 Bladluis Strategie Biologische bestrijders: sluipwespmixen (Aphelinus abdominalis, Aphidius colemani, Aphidius ervi, Praon volucre, Aphidius matricariae, Ephedrus cerasicola), lieveheersbeestjes Adalia bipunctata, gaasvliegen Chrysopa carnea Correctieve bespuiting: Spruzit Geïntegreerde strategie: Onder de bladluizen zijn er diverse soorten die schade kunnen doen aan aardbeiplanten. De schade is een gevolg van kolonievorming op voornamelijk bloemtakken. De productie van honingdauw maakt de zettende vruchten plakkerig en zeer gevoelig voor allerlei schimmels. De bestrijder bij uitstek van bladluis is de sluipwesp. De verscheidene mogelijke soorten bladluis die zich kunnen vestigen in het gewas vergen ook een waaier aan sluipwespsoorten. Commerciële leveranciers van biologische bestrijders hebben om deze reden sluipwespmixen in hun gamma, die aangepast zijn aan de teelt van aardbei. Sluipwespen worden vanaf de 1 e week na planten in de serre gebracht en worden om de 3 weken opnieuw uitgezet. Wanneer uit de monitoring blijkt dat de teelt gestart wordt met een aanzienlijke bladluisaantasting zonder aanwezigheid van nuttige insecten, is het best om vooraleer er ook maar iets ingezet wordt de bladluizen preventief in de haarden op te ruimen met Spruzit. Monitoring De bladluizen worden wekelijks gemonitord vanaf de eerste duidelijke strekking van het nieuwe blad na planten. Op 15 tot 25 plaatsen in een aardbeiperceel worden 10 bladschijven langs boven en onder bekeken, alsook de bloemtakken van 3 planten per spot. Op de bloemtakken komen meestal kolonies voor. Op dezelfde manier als de bladluizen worden de mummies geteld. Mummies zijn veelal opgezwollen bladluizen en verkleuren grijs, brons, bruin of zwart afhankelijk van de parasiterende sluipwespensoort. Voor zowel de bladluizen als de mummies wordt een sleutel gebruikt om de aanwezigheid te scoren. Tabel 8: Sleutel voor bladluisaantasting en aanwezigheid van natuurlijke bestrijder (sluipwesp) Sleutel voor bladluis/blad Sleutel voor mummies/blad 0 Geen bladluis 0 Geen mummie bladluizen mummies bladluizen 2 > 2 mummies 3 kolonie bladluizen 3 > 50% parasitering Zolang er geen kolonies en wel af en toe mummies worden aangetroffen is er geen reden om in te grijpen met GNO s (gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong). Wanneer kolonies zich vormen op de bladeren en er geen duidelijke parasitering plaatsvindt, dan slaat de biologische bestrijding niet aan en kunnen er best curatief larven van gaasvliegen Chrysopa carnea of van lieveheersbeestjes Adalia bipunctata ingezet worden. De aankoopprijs en de beschikbaarheid van de larven bepalen de keuze. 53

55 Resultaten Teelt van junidrager Joly onder bescherming op Proefcentrum Pamel Figuur 41: Resultaten monitoring bladluizen en natuurlijke vijanden bij junidrager Joly onder bescherming (Proefcentrum Pamel, 2016). De teelt van junidragers onder bescherming is op Proefcentrum Pamel vaak gevoelig voor bladluizen. In deze tunnel werden al vrij vroeg bladluizen aangetroffen, waartegen niet dadelijk werd ingegrepen in functie van een workshop monitoring op 31 maart. In verschillende groepjes werd vooral de bladluisaantasting geëvalueerd en bij de bespreking van de monitoring was iedereen er het over eens dat dit niet op een economisch verantwoorde manier met nuttige insecten recht te trekken was. Er werd daarom besloten om de bladluizen te bestrijden met een GNO (Spruzit). Vermits er geen parasitoïden of predatoren aanwezig waren, was de impact op de biologie zeer beperkt. Na deze behandeling werd tweemaal Fresaprotect ingezet. Dit is een sluipwespenmix (zes soorten) die de bladluizen gaat parasiteren. Van Fresaprotect weten we dat er vroeg moet gestart worden. Dit was in deze niet het geval, mede door de workshop en de uitgevoerde bespuiting en te respecteren veiligheidstermijn voor de nuttigen. In de haarden waren we daarom verplicht om later in de teelt nog larven van Adalia bipunctata bij uit te strooien. Er bleef in deze tunnel een constante hoge bladluisdruk aanwezig, de grens van het onaanvaardbare werd echter niet overschreden. 54

56 Teelt van doordragers Harmony in openlucht op Proefcentrum Pamel Figuur 42. Resultaten monitoring bladluizen en natuurlijke vijanden bij doordrager Harmony (Proefcentrum Pamel, 2016). In de openluchtteelt van doordragers Harmony kwamen op het proefcentrum relatief weinig bladluizen voor. Tijdens de eerste maanden zat het natte voorjaar hier zeker voor iets tussen. Bladluizen en frequent regenen gaat nu eenmaal niet goed samen. Zodra er toch enige populatieopbouw kwam, kwamen we ook geparasiteerde bladluizen tegen. Sluipwespen die van nature voorkwamen of uit de aanpalende tunnels met junidragers migreerden, gingen vlot aan de slag. Begin juli viel het ook op dat heel veel lieveheersbeestjes de bladluizen kwamen opruimen. Ook deze kwamen naar het perceel zonder dat we ze inbrachten. Het lijkt er op dat de introductie van de larven van Adalia bipunctata in de nabije tunnel met junidragers voor de nodige populatie zorgde. De rest van de zomer bleef bladluis onder de schadedrempel; lieveheersbeestjes, gaasvliegen en sluipwespen hielpen om de bladluizen onder controle te houden. Verlate teelt Joly onder tunnel op bio-praktijkbedrijf Net als bij trips en kasspintmijt werd op het biologisch bedrijf niets ondernomen tegen bladluizen. Tijdens een verlate teelt is de kans op bladluizen minder groot. Er is bovendien tijdens deze periode voldoende biologie aanwezig in de serres en de onmiddellijke omgeving. Er werden frequent lieveheersbeestjes in alle stadia gespot, gaas- en zweefvliegen waren ruim aanwezig. Regelmatig werden de gekende eitjes op steel en de larven van gaasvlieg geobserveerd. Bladluizen vormde in deze teelt geen problemen. 55

57 Figuur 43: Resultaten monitoring bladluizen en natuurlijke vijanden bij verlate teelt Joly (biopraktijkbedrijf, 2016). Conclusie Monitoring van plagen en hun natuurlijke bestrijders is een arbeidsintensieve maar erg nuttige activiteit waar de nodige informatie kan uit gehaald worden om de juiste strategische beslissingen te nemen om de biologische gewasbescherming rond te krijgen. In het kader van dit demonstratieproject blijkt dat bij substraatteelten onder bescherming de telers er vrij aardig in slagen om op een biologische manier de plagen te beheersen (Proefcentrum Hoogstraten en Inagro). Bij de gangbare vollegrondsteelt bleek het ook tijdens het tweede projectjaar moeilijk om de plagen biologisch of geïntegreerd gecontroleerd te krijgen (pcfruit vzw). In de gangbare vollegrondsteelt is monitoren en nuttigen inzetten nog niet voldoende ingeburgerd. Voor de biologische bedrijven blijkt de biologische gewasbescherming wel goed haalbaar te zijn. De wijze van monitoring, zoals ze bij aanvang afgesproken werd in het kader van dit project, blijkt voor de vollegrondsteelt minder geschikt. Het gaat dan vooral om de monitoring van kasspintmijt en trips waarvoor men met de neus in het gewas moet zitten. Bij substraatteelt op ooghoogte is dit gemakkelijker realiseerbaar dan bij een gewas tegen de grond. Een perceel in vollegrondsteelt monitoren naar drie plagen volgens het afgesproken protocol vergt minstens één tot anderhalf uur werk zonder de tijd die nodig is om de resultaten te verwerken. De evaluatie van de resultaten is minstens even belangrijk als de resultaten van de monitoring op zich. De tendensen geven aan of de gewasbescherming naar een evenwicht of onevenwicht evolueert. In het kader van het demonstratieproject wordt er nog overlegd om een eenvoudiger en pragmatischer manier van monitoren voor grondteelten te ontwikkelen. Voor spint en trips zou destructief monitoren al een vereenvoudiging zijn. Tijdens de laatste stuurgroep bleek ook dat het belangrijk is om iedere medewerker ook te laten helpen bij het monitoren. Elk paar extra ogen is welkom in de observatie van plagen en ziekten om de tijdsinvestering in monitoren te beperken zonder in te boeten op het resultaat ervan. 56

58 4.3 PRAKTIJKVERSLAG EEN JAAR D. SUZUKII WEGVANGEN OP PROEFCENTRUM PAMEL Doelstelling: Rapportering van de plaagdruk door Drosophila suzukii op Proefcentrum Pamel, in verschillende teelten/teeltsystemen Periode: 2016 Financiering: Auteur: Proefcentrum Pamel Inleiding probleemstelling Fruitvliegen (familie Drosophilidae) zijn over het algemeen niet-schadelijke organismen die op (over)rijp fruit of op organisch-plantaardige restproducten vliegen. Ze spelen dus een belangrijke rol in ons ecosysteem bij de afbraak van allerlei organisch materiaal (Casteels, Witters, & Berkvens, 2015). De afgelopen jaren is er echter een nieuwe, zeer schadelijke soortgenoot van de fruitvlieg in opmars, Drosophila suzukii (spotted wing Drosophila, Aziatische fruitvlieg of suzukivlieg). Het grote verschil met de andere fruitvliegen zit in het feit dat de vrouwelijke D. suzukii over een getande legboor beschikt, waardoor ze haar eieren in ongeschonden vruchten kan leggen. De larven die hier uit groeien voeden zich met het vruchtvlees. Ze hebben een duidelijke voorkeur voor rijpend fruit. Naast de directe aantasting door D. suzukii, kan het prikgaatje het pad openen voor secundaire pathogene infecties, die op hun beurt de vrucht ook kunnen aantasten. Hierdoor kunnen al grote oogstverliezen optreden tijdens de teelt zelf in plaats van na de pluk. (Dreves & Langellotto-Rhodaback, 2011) (Baker, et al., 2011) (Cini, Ioriatti, & Anfora, A review of the invasion of Drosophila suzukii in Europe and a draft research agenda for integrated pest management, 2012) (Helsen, van Bruchem, & Potting Roel, De suzuki-fruitvlieg Drosophila suzukii, een nieuwe plaag op fruit in Nederland, 2013) (Stoffels K., et al., 2014) (Boonen, 2015). Figuur 44: Getande legboor vrouwelijke D. suzukii (foto: Paul Hendrickx, Proefcentrum Pamel) 57

59 D. suzukii is afkomstig uit Azië, het vliegje werd rond 1916 voor het eerst in Japan ontdekt. Sinds 2008 is deze fruitvlieg ook in Europa binnengedrongen, beginnende met Spanje en Italië, om zo geleidelijk naar Noord Europa te migreren en in 2011 ook in België neer te strijken. De eerste grote economische schade aan de Belgische fruitteelt was is Oorzaken van de insleep van D. suzukii zijn de toenemende internationale fruithandel in combinatie met een goed aanpassingsvermogen van de suzukivlieg, het gebrek aan natuurlijke vijanden en een grote variatie aan waardplanten (zowat alle vruchten met een dunne schil). D. suzukii is dus een polyfaag organisme, wat maakt dat vele fruitsoorten bedreigd worden. Over het algemeen verkiest D. suzukii fruitsoorten met een zachte schil om haar eieren in af te leggen. Geïnfecteerde vruchten kunnen herkend worden doordat ze zacht worden en beginnen te lekken. (Baker, et al., 2011) (Helsen, Herkennen en voorkomen van aantasting door de suzuki-fruitvlieg, 2013) (Casteels, Witters, & Berkvens, 2015) (Stoffels K., et al., 2014) (Belien, 2015) (European and Mediterrean Plant Protection Organisation, 2013) (Cini, Ioriatti, & Anfora, A review of the invasion of Drosophila suzukii in Europe and a draft research agenda for integrated pest management, 2012). (Helsen, van Bruchem, & Potting Roel, De suzuki-fruitvlieg Drosophila suzukii, een nieuwe plaag op fruit in Nederland, 2013) Figuur 45: Simulatie van de spreiding van D. suzukii in Europa (Lengyel, Orosz, Kiss, Lupták, & Kárpáti, 2015) Ook op Proefcentrum Pamel is er een grote populatie D. suzukii in de teelten aanwezig, met in sommige teelten/teeltsystemen geen en in andere grote schade als gevolg. Om een beter zicht te krijgen op de aanwezigheid van deze fruitvliegen werd in 2016, net zoals in teeltjaar 2015, de monitoring van dit plaagorganisme op Proefcentrum Pamel verdergezet. Dankzij de verscheidenheid aan teelten en teelsystemen (openlucht, overdekt, tunnelteelt) hopen we een zeker inzicht te krijgen in de factoren die een invloed hebben op de aanwezigheid van D. suzukii. 58

60 Beschrijving Uiterlijke kenmerken De volwassen vliegen hebben een lengte van ongeveer 2 3 mm. Ze hebben een zwartgestreept, lichtbruin achterlijf. En de ogen zijn rood-oranje. Mannelijke suzukivliegen zijn te herkennen aan een zwarte stip op elk vleugeleinde. Daarnaast kunnen ze ook herkend worden aan twee zwarte banden (kammetjes) onderaan de voorpoten. De vrouwelijke suzukivliegen zijn duidelijk te herkennen aan hun getande legboor (ovipositor), waarmee ze in staat zijn het rijpend fruit aan te prikken om de eieren in af te leggen. Figuur 46: Links een mannelijke D. suzukii, rechts een suzukii-larve met schadebeeld (foto's: Paul Hendrickx, Proefcentrum Pamel) Eieren van de suzukivlieg zijn in de vrucht te herkennen aan twee haarfijne structuren (filamenten) die uit de vrucht steken. Deze dienen voor de ademhaling van het ei. De larven (maden) van D. suzukii hebben een cilindrisch pootloos lichaam, met een grootte van 1 tot 4 mm. Tijdens de verpopping van de larve tot vlieg, blijft de pop in de uitgevreten vrucht zitten. De pop is te herkennen aan zijn twee hoorntjes (hoornvormige uitsteeksels) die uit de vrucht steken. (Baker, et al., 2011) (Stoffels K., et al., 2014) (Dreves & Langellotto-Rhodaback, 2011) (Helsen, Herkennen en voorkomen van aantasting door de suzuki-fruitvlieg, 2013) (Belien, 2015) (Helsen, van Bruchem, & Potting Roel, De suzuki-fruitvlieg Drosophila suzukii, een nieuwe plaag op fruit in Nederland, 2013) (Cini, Ioriatti, & Anfora, A review of the invasion of Drosophila suzukii in Europe and a draft research agenda for integrated pest management, 2012) Levenscyclus De vrouwelijke D. suzukii is zeer vruchtbaar. In totaal kan ze 400 eieren leggen in haar leven ( 3-9 weken). Ze legt zo n 3 eitjes per vrucht en prikt 7 à 16 vruchten per dag aan. Bij gunstige klimaatomstandigheden duurt een volledige levenscyclus slechts één tot twee weken (25 30 C). Door deze korte cyclustijd kunnen drie tot vijftien generaties per jaar voorkomen. (Baker, et al., 2011) (Casteels, Witters, & Berkvens, 2015) (Stoffels K., et al., 2014) (Dreves & Langellotto-Rhodaback, 2011) (Helsen, van Bruchem, & Potting Roel, De suzuki-fruitvlieg Drosophila suzukii, een nieuwe plaag op fruit in Nederland, 2013) (Cini, Ioriatti, & Anfora, A review of the invasion of Drosophila suzukii in Europe and a draft research agenda for integrated pest management, 2012) 59

61 Figuur 47: levenscyclus D. suzukii Materialen en methoden Vallen Een lokval zelf bestaat in essentie uit een fles/houder, waar een lokstof in aangebracht wordt. Fabrikanten zoals o.a. Biobest, Koppert en Vlamings, hebben dergelijke val in hun assortiment. Voor de monitoring op Proefcentrum Pamel werd met twee verschillende vallen gewerkt: Gedurende de eerste jaarhelft is er gestart met de pcfruit pcfruit-val val. Deze val is in overleg met verschillende partners door pcfruit ontwikkeld, in het kader van een monitoringsproject waar D. suzukii deel van uitmaakte. Als lokstof wordt in deze val appelciderazijn gebruikt (mengsels van rode wijn / wijnazijn of gist / suikerwater). Omdat er in de pcfruit-val veel bijvangst was, voornamelijk van grotere vliegen, muggen, wespen, e.d. werd er besloten om een nieuw type val te maken met kleinere openingen. Deze zelfgemaakte val is gebaseerd op nieuwe inzichten, zowel op Proefcentrum Pamel als bij pcfruit. In de helft van de omtrek worden kleine gaatjes gemaakt: door gaatjes met een diameter van max. 3 mm te maken kunnen de fruitvliegjes de val binnengaan, maar wordt bijvangst verminderd. Dit vergemakkelijkt achteraf het tellen en sorteren van de fruitvliegen aanzienlijk. 60

62 Figuur 48: Links: zelfgemaakte val Proefcentrum Pamel, gevuld met appelciderazijn; rechts: pcfruit-val, gevuld met appelciderazijn. Telling (frequentie en methodiek) Wekelijks worden alle vallen op het proefcentrum geleegd. Dit gebeurt volgens een specifieke methode die Tabel 9 schematisch weergegeven wordt. Door gebruik te maken van de vallen met kleinere openingen wordt stap twee grof sorteren voor een groot deel beperkt. 61

63 62 Tabel 9: Methodiek van de telling D. suzukii 1. Filteren en drogen 2. Grof sorteren Grof sorteren Fijn sorteren Fijn sorteren Tellen en registreren Door middel van een trechter en koffiefilter wordt de inhoud van de val gescheiden van de lokstof. Vervolgens wordt de koffiefilter gedroogd, zodat de inhoud beter handelbaar is. Eenmaal de filter droog is, wordt de inhoud gesorteerd. Zo wordt alles wat geen fruitvlieg is uit de filter gehaald. De fruitvliegen die overblijven worden vervolgens nauwkeurig bekeken, om uit te maken of het al dan niet om D. suzukii gaat. Met behulp van computer en usbmicroscoop worden de overgebleven fruitvliegen gesorteerd in de volgende drie categorieën: Mannelijke of vrouwelijke D. suzukii, andere fruitvlieg. Ten slotte worden de vliegen geteld en geregistreerd. De tellingen worden vastgelegd in een Excelfile voor verdere verwerking. Visueel worden de getelde vliegen op een overzichtsblad vastgekleefd.

64 Plaatsing van de vallen Op Proefcentrum Pamel is er een grote verscheidenheid aan teelten en teeltsystemen. Om D. suzukii zo goed mogelijk te monitoren werden, verspreid over het proefcentrum, lokvallen geplaatst. Op deze manier krijgt men een globaal beeld van de plaagdruk, verspreid over het centrum. Dit kan dan gelinkt worden aan de verschillende teelten/teeltsystemen of aan de omgeving waar de teelt zich bevindt. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de plaatsen waar er gemonitord werd, samen met de teelten, teeltsystemen en het aantal gebruikte vallen. De luchtfoto op Figuur 49 toont waar de vallen op het proefcentrum gesitueerd waren. Figuur 49: Situering vangplaatsen op luchtfoto Proefcentrum Pamel. 1 = Meerle 2; 2= VDSM; 3 = Rovero; 4 = Houtkant; 5 = monitoringsperceel aardbei 63

65 Perceel 193 Teelt Teeltsysteem Oppervlakte Aantal vallen Aardbeien (junidrager) Joly Beschermd 1 are 1 Beschrijving Het perceel 193 werd in het kader van het demonstratieproject Aanleren van monitoringstechnieken: de sleutel tot succes van biologische gewasbescherming in aardbei (4.2) aangelegd. De teelt bestaat uit vier met plastiekfolie bedekte, ruggen waarbij er twee rijen aardbeien per rug aangeplant zijn. Tussen de ruggen wordt anti-worteldoek gelegd om het onkruid onder controle gehouden. Gewasbescherming: 21/04/2016: Uitzetten sluipwespenmix Fresaprotect 03/05/2016: Behandeling met Serenade ASO (25 cc/10 l water) tegen Botrytis cinerea 11/05/2016: Uitzetten sluipwespenmix Fresaprotect 12/05/2016: Uitzetten larven lieveheersbeestje (Adalia bipunctata) tegen bladluis 12/05/2016: Uitzetten roofmijt (Phytoseiulus persimilis) tegen spintmijt Figuur 50: Plastiek tunnel, perceel 193 met junidrager Joly 64

66 Meerle 2 Teelt Teeltsysteem Oppervlakte Aantal vallen Zomerframboos Beschutte teelt 2 are 1 Beschrijving Het perceel Meerle 2, is een permanente foliekas van het type Meerle. In deze serre wordt zomerframboos Tulameen geteeld. Het plukpad, tussen de plantenrijen, wordt manueel onkruidvrij gehouden. In de rijen zelf wordt de bodem bedekt met plagsel, om enerzijds de bodem onkruidvrij te houden en anderzijds de ph van de bodem te verlagen. Aan de zuid- en oostzijde van de serre is er een houtkant. Gewasbescherming 10/05/2016: Uitzetten sluipwespenmix Berry Protect 12/05/2016: Uitzetten larven lieveheersbeestje (Adalia bipunctata) tegen bladluis 12/05/2016: Uitzetten larven gaasvlieg (Chrysoperla carnea) tegen bladluis 02/06/2016: Uitzetten larven gaasvlieg (Chrysoperla carnea) tegen bladluis 02/06/2016: Uitzetten roofmijt (Phytoseiulus persimilis) tegen spintmijt Figuur 51: Meerle 2 met houtkant aan de kop van de foliekas 65

67 Vandersmissen (VDSM) Teelt Teeltsysteem Oppervlakte Aantal vallen Collectie Beschutte teelt 4 are 1 Beschrijving Het perceel VDSM, is net als Meerle 2 een permanente foliekas. In deze serre is een collectie houtig kleinfruit aangeplant (twee rijen). De plukpaden worden onkruidvrij gehouden met antiworteldoek. Tussen de planten wordt er gewied en aan de buitenzijden wordt er met schors gewerkt om het onkruid te beheersen. De vallen zijn ter hoogte van de Jostabes en Kiwibes geplaatst. Rechts van de serre staan nog 2 serres van het zelfde type, nl. de Sercobel en de Rovero. In de serre Rovero is een proef met herfstframbozen aangelegd. Links is er een braakperceel. Gewasbescherming 10/05/2016: Uitzetten sluipwespenmix Berry Protect 12/05/2016: Uitzetten larven lieveheersbeestje (Adalia bipunctata) tegen bladluis 12/05/2016: Uitzetten larven gaasvlieg (Chrysoperla carnea) tegen bladluis Figuur 52: Perceel/permanente foliekas Vandersmissen met collectie houtig kleinfruit 66

68 Rovero Teelt Teeltsysteem Oppervlakte Aantal vallen Herfstframboos Beschutte teelt 2 are 1 Beschrijving Op het perceel Rovero, staat ook een permanente foliekas van het type Rovero. In de serre is herfstframboos Paris aangeplant. De kas staat naast een houtkant met verscheidene soorten (inheemse) sierstruiken. Achteraan is er de buitenaanplant van de collectie houtig kleinfruit. Onkruidbeheersing in deze serre gebeurt manueel. In het kader van het project Zachtfruit telen in aanwezigheid van Drosophila suzukii (3.2) en ter beheersing van de suzukivlieg in de serre werd gekozen om deze tunnel in te netten met insectengaas. In week 34 werd de tunnel volledig ingenet (zie Figuur 54). Niet enkel de kopgevels, maar ook de zijkant werden ingenet. Een volledige zijluchting zorgde voor een voldoende verluchting, ondanks het net dat nodig was om D.suzukii buiten te houden. Op 30 augustus werd behandeld met Spinosad om alle suzukivliegen in de tunnel op te ruimen. Er werd zowel binnen als buiten gemonitord op D. suzukii. Gewasbescherming 30/08/2016: Behandeling met Spinosad tegen D. suzukii 02/09/2016: Uitzetten roofmijt (Phytoseiulus persimilis) tegen spintmijt Figuur 53: Perceel Rovero. Teelt van herfstframboos met naastgelegen houtkant met inheemse sierstruiken. 67

69 Figuur 54: Perceel Rovero. Tunnel ingenet tegen D. suzukii. Houtkant Verspreid over het Proefcentrum Pamel zijn er heel wat hagen en houtkanten te vinden. Omdat in de literatuur vermeld staat dat suzukivliegen in de winterperiodes beschutting zoeken in hagen en bosjes, werd ervoor geopteerd in 2016 ook daar te monitoren. De houtkant die gekozen is om de monitoring uit te voeren bevindt zich naast het perceel Rovero. 68

70 Resultaten In Figuur 55 tot en met Figuur 58 zijn de resultaten weergegeven van de monitoring per perceel en per val. Perceel Aardbei (junidrager) Joly aantal vliegen /01/ /01/2016 2/02/ /02/2016 2/03/ /03/ /03/ /04/ /04/ /05/2016 7/06/ /06/1016 8/07/ /07/2016 1/08/ /08/ /08/ /09/ /09/ /10/ /10/2016 7/11/ /11/2016 6/12/ /12/2016 Man Vrouw Andere Figuur 55: Monitoring D. suzukii perceel '193' (Proefcentrum Pamel, 2016) Meerle 2 aantal vliegen /01/ /01/2016 2/02/ /02/2016 2/03/ /03/ /03/ /04/ /04/ /05/2016 Zomerframboos 7/06/ /06/1016 8/07/ /07/2016 1/08/ /08/ /08/ /09/ /09/ /10/ /10/2016 7/11/ /11/2016 6/12/ /12/2016 Man vrouw Andere Figuur 56: Monitoring D. suzukii Meerle 2 (Proefcentrum Pamel, 2016) 69

71 Vandersmissen aantal vliegen Kleinfruitcollectie 5/01/ /01/2016 2/02/ /02/2016 2/03/ /03/ /03/ /04/ /04/ /05/2016 7/06/ /06/1016 8/07/ /07/2016 1/08/ /08/ /08/ /09/ /09/ /10/ /10/2016 7/11/ /11/2016 6/12/ /12/2016 Man Vrouw Andere Figuur 57: Monitoring D. suzukii Vandersmissen (Proefcentrum Pamel, 2016) Rovero 60 Herfstframboos 50 aantal vliegen /01/ /01/2016 2/02/ /02/2016 2/03/ /03/ /03/ /04/ /04/ /05/2016 7/06/ /06/1016 8/07/ /07/2016 1/08/ /08/ /08/ /09/ /09/ /10/ /10/2016 7/11/ /11/2016 6/12/ /12/2016 Binnen man Binnen vrouw Binnen andere Buiten man Buiten vrouw Buiten andere Figuur 58: Monitoring D. suzukii Rovero (Proefcentrum Pamel, 2016) 70

72 Totaal 900 Vangsten per perceel aantal vliegen week 1 Week 3 Week 5 Week 7 Week 9 Week 11 Week 13 Week 15 Week 17 Week 19 Week 21 Week 23 Week 25 Week 27 Week 29 Week 31 Week 33 Week 35 Week 37 Week 39 Week 41 Week 43 Week 45 Week 47 Week 49 Week 51 Aardbei (junidrager) Joly Meerle 2 VDSM Rovero binnen Robero buiten Figuur 59: Populatieverloop D. suzukii per val (Proefcentrum Pamel, 2016) Figuur 59 geeft een overzicht van de verschillende percelen waar gemonitord werd op D. suzukii. Op het einde van juni werden in Meerle 2 de eerste suzukivliegen waargenomen. Vanaf begin augustus zien wij het aantal vliegen in alle vallen duidelijk toenemen. Bij het perceel Rovero binnen is duidelijk te merken dat de suzukipopulatie stopt in week 36, twee weken na de behandeling met Tracer. Door het innetten van het perceel blijft de populatie verder op nul. De tellingen buiten zijn gestart in week 38. Dat er buiten de tunnel nog steeds D. suzukii aanwezig was, is af te leiden uit de vangsten van Rovero buiten. In Figuur 60 zijn de aantallen suzukivliegen gevangen in 2016 visueel voorgesteld. In vergelijking met het aardbeiperceel en serre VDSM is het aantal vliegen gevangen in Meerle 2 spectaculair hoog. Dit perceel is gelegen nabij een bosje/houtkant. De ervaringen op het Proefcentrum bevestigen dit. Om dit effect verder aan te tonen werd er in 2016 ook in een houtkant gemonitord. Exacte tellingen van de suzukivliegen in de houtkant zijn (nog) niet beschikbaar, omwille van het enorm grote aantal dat er werd gevangen. Er kan dus wel met zekerheid worden gesteld dat in de houtkant jaarrond suzukivliegen in grote hoeveelheid aanwezig waren. 71

73 Verder werden er meer suzukivliegen gevangen bij houtig kleinfruit (Meerle en VDSM) dan bij aardbei. Of dit te maken heeft met de bescherming, de ligging van het perceel (midden in een gras/klaver-perceel zonder enige vorm van hoge begroeiing zoals een haag of houtkant in de nabijheid) of met een voorkeur van de suzukivliegjes voor deze vruchten dient nader onderzocht te worden Totale vangsten per perceel aantal vliegen Aardbei (junidrager) Joly Meerle 2 VDSM man vrouw Figuur 60: Totaal aantal D. suzukii per val. Onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke suzukivliegen (Proefcentrum Pamel, 2016) Mannelijke t.o.v. vrouwelijke suzukivliegen In tegenstelling tot vorig jaar (2015) waar er beduidend meer mannelijke dan vrouwelijke vliegen gevangen zijn, was in 2016 hun aantal ongeveer gelijk. 72

74 600 D. suzukii man t.o.v. vrouw 500 aantal vliegen week 1 Week 3 Week 5 Week 7 Week 9 Week 11 Week 13 Week 15 Week 17 Week 19 Week 21 Week 23 Week 25 Week 27 Week 29 Week 31 Week 33 Week 35 Week 37 Week 39 Week 41 Week 43 Week 45 Week 47 Week 49 Week 51 man vrouw Figuur 61: Vergelijking aantal mannelijke- en vrouwelijke D. suzukii, gevangen in alle vallen 120 Verhouding man/vrouw per perceel 100 aantal vliegen Aardbei (junidrager) Joly Meerle 2 VDSM Rovero binnen Rovero buiten Man Vrouw Figuur 62: Verhouding mannelijke/vrouwelijke D. suzukii per perceel Conclusie Ook tijdens het afgelopen jaar was D. suzukii overal aanwezig in de teelten op Proefcentrum Pamel. Zelfs tijdens de wintermaanden werden er nog steeds suzukivliegen gevangen. Of dit iets te maken heeft met de zachte winter is moeilijk te zeggen. Het innetten van de tunnel of serre leek een goede methode om de suzukivlieg uit de teelt te houden. Hier dient er op gelet te worden dat het klimaat in de tunnel niet teveel verandert. Een (te) hoge(re) relatieve luchtvochtigheid kan aanleiding zijn tot meer vuile vruchten, wat zowel productie als kwaliteit sterk negatief beïnvloedt. Zorgen voor een goede verluchting blijkt heel cruciaal te zijn. 73

75 Bibliografie Baker, R., Baufeld, P., Grassi, A., Guitian Castrillon, J. M., Hauser, M., Heuppelsheuster, T., et al. (2011). Pest risc analysis for: Drosophila suzukii. EUROPEAN AND MEDITERRANEAN PLANT PROTECTION ORGANIZATION/ ORGANISATION EUROPEENNE ET MEDITERRANEENNE POUR LA PROTECTION DES PLANTES. Belien, T. (2015). Drosophila suzukii herkennen en aanpakken: do's en don'ts. Fruitteeltnieuws, 1-4. Boonen, M. (2015). CCBT-project: zachtfruit telen in aanwezigheid van Drosophila suzukii. BioPraktijk (CCBT). Casteels, H., Witters, J., & Berkvens, N. (2015). De aziatische fruitvlieg Drosophila suzukii: na insleep, vestiging en eerste schadesymptomen nu ook onderzoek naar beheersmogelijkheden (ILVO). Labinfo, Cini, A., Ioriatti, C., & Anfora, G. (2012). A review of the invasion of Drosophila suzukii in Europe and a draft research agenda for integrated pest management. Bulletin of insectology, Cini, A., Ioriatti, C., & Anfora, G. (2012). A review of the invasion of Drosophila suzukii in Europe and a draft research agenda for integrated pest management. Bulletin of Insectology, Dreves, A. J., & Langellotto-Rhodaback, G. A. (2011). Protecting garden fruits from spotted Wing Drosophila. Oregon: Oregon State University. Emiljanowicz, L. (2014). Life History and Overwintering Survival of Drosophila suzukii (Diptera: Drosophilidae). Guelph, Ontario, Canada: The University of Guelph. European and Mediterrean Plant Protection Organisation. (2013). Diagnostic protocol for Drosophilla suzukii. Bulletin OEPP/EPPO, Fytoweb. (sd). Handelsmiddel Karma - Detail. Opgeroepen op 01 16, 2015, van fytoweb.fgov.be: Fytoweb. (sd). Handelsmiddel Spruzit - Detail. Opgeroepen op 01 15, 2016, van Fytoweb.fgov.be: Helsen, H. (2013). Herkennen en voorkomen van aantasting door de suzuki-fruitvlieg. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving (PPO), onderdeel van Wageningen UR. Helsen, H., van Bruchem, J., & Potting Roel. (2013). De suzuki-fruitvlieg Drosophila suzukii, een nieuwe plaag op fruit in Nederland. Gewasbescherming, Lengyel, G. D., Orosz, S., Kiss, B., Lupták, R., & Kárpáti, Z. (2015). NEW RECORDS AND PRESENT STATUS OF THE INVASIVE SPOTTED WING DROSOPHILA, DROSOPHILA SUZUKII (MATSUMURA, 1931) (DIPTERA) IN HUNGARY. Budapest: Acta Zoologica Academiae Scientiarum Hungaricae. Poyet, M., Le Roux, V., Gibert, P., Meirland, A., Prévost, G., Eslin, P., et al. (2015). The Wide Potential Trophic Niche of the Asiatic Fruit Fly Drosophila suzukii: The Key of Its Invasion Success in Temperate Europe? PLOS ONE, Stoffels, K., Melis, P., Van Delm, T., Druyts, N., Lavrysen, K., Vermeiren, D., et al. (2014). Drosophila suzukii: een nieuwe plaag in de aardbeiteelt. Proeftuinnieuws, Stoffels, K., Melis, P., & Van Delm, T. (2015). Opmars van Drosophila suzukii in België. Proeftuinnieuws, Walsh, D. B., Bolda, M. P., Goodhue, R. E., Dreves, A. J., Lee, J., Bruck, D. J., et al. (2011). Drosophila suzukii (Diptera: Drosophilidae): Invasive Pest of Ripening Soft Fruit Expanding its Geographic Range and Damage Potential. Journal of integrated pest management,

76 BIOLOGISCHE TEELT VAN HOUTIG KLEINFRUIT 1 VERMEERDERING EN RASSENPROEVEN - TEELTTECHNIEK 2 BODEM, BEMESTING EN PLANTENVOEDING 2.1 VERLAGEN VAN BODEM-PH BINNEN DE BIOLOGISCHE TEELT VAN HOUTIG KLEINFRUIT Project: DOOR TOEPASSING VAN BOSPLAGSEL Verlagen van bodem-ph binnen de biologische teelt van houtig kleinfruit door toepassing van bosplagsel (Masterproef KU Leuven, technologiecampus Geel, uitgevoerd binnen de reguliere werking van Proefcentrum Pamel) Doelstelling: Door middel van een potproef nagaan of natuurbeheerresten in casu bosplagsel - een geschikte oplossing bieden om de bodem-ph (bodemzuurtegraad) te verlagen voor de biologische kleinfruitteelt bij teeltbodems met een te hoge ph Periode: 1 september juni 2015 Financiering: Auteur: Wim Vermeylen (master biowetenschappen - afstudeerrichting land- en tuinbouwkunde, specialisatie natuur & milieu) Onder begeleiding van: Dr. Ir. Karen Vancampenhout, Ir. Audrey Miserez (KU Leuven Technologiecampus Geel), Yves Hendrickx, Paul Hendrickx, Paul Jacobs (Proefcentrum Pamel). Inleiding en probleemstelling Bij een stijgende bodem-ph wijzigt de beschikbaarheid van nutriënten in de bodem. Daardoor daalt ook de opneembaarheid van deze nutriënten voor zuurminnende planten (CBAV, 2014; UGent et al., 2013; Robarge, 2008). Planten van de zuurminnende kleinfruitteelten gedijen van nature optimaal bij de lagere bodem-ph van een lichtzure tot zeer zure bodem (Kempler et al., 2012; Taes et al., 2001; Lambinon et al., 1998). Zo groeien bramen en frambozen optimaal bij een ph van 5,8 tot 6,5, terwijl voor de teelt van blauwe bes een bodem-ph tussen 4 en 5 gewenst is (Hendrickx, 2011; Taes et al., 2001). De aalbessen (rode en witte bes) verkiezen een licht zure grond met een bodem-ph rond 5,5 (Haustraete (Ed.), 2012). Door een verstoorde opname van nutriënten bij een te hoge ph vertonen de planten gebreksverschijnselen zoals chlorose en worden ze vatbaarder voor ziekten. De groei en vruchtopbrengst van de planten worden hierdoor sterk geremd of zelfs volledig gestopt (Oertli, 2008; Maas, 1987). De invloed van de ph op de opneembaarheid van nutriënten staat geïllustreerd in Figuur

77 Figuur 63: Invloed van ph op de beschikbaarheid van nutriënten in de bodem (UGent et al., 2013) Uit eerder onderzoek door Proefcentrum Pamel werd duidelijk dat het stijgen van de bodem-ph binnen de biologische kleinfruitteelt vaak te wijten is aan het toedienen van kalkrijk gietwater (vooral putwater) en in mindere mate aan het toepassen van grote hoeveelheden (alkalische) compost. Ook het overkappen van teelten zorgt indirect voor een ph-verhoging van de bodem, omdat deze dan afgeschermd wordt van de regulerende invloed van regenwater. Bovendien zijn er geen zuurwerkende meststoffen toegelaten in de biologische kleinfruitteelt en is het aanzuren van gietwater niet toegelaten. Hierdoor is het aantal mogelijke oplossingen om de bodem-ph te laten dalen tot binnen het optimumgebied voor kleinfruitteelt beperkt. Mogelijke oplossingen zijn het onderwerken van tuinturf voor de aanleg van een nieuwe teelt, het inwerken van elementaire zwavel of het toepassen van plagsel (Hendrickx, 2012; Hendrickx, 2011). Toevoeging van de bacteriesoorten Thiobacillus thiooxidans en Thiobacillus ferrooxidans om elementaire zwavel sneller te laten oxideren en zo een snellere ph-daling te bekomen is aangetoond, maar nog niet commercieel toepasbaar (Yang et al., 2010; Polumuri & Paknikar, 1999; Suzuki et al., 1999). De ph-verlagende werking van tuinturf en elementaire zwavel is reeds bewezen (Vestberg et al., 2009; Niemi et al., 2008; Skwierawska et al., 2008; Deubel et al., 2007; Neilsen et al., 1993). Door de grote CO 2 uitstoot en de vernietiging van waardevol habitat bij de ontginning is turf echter bezwaarlijk een duurzame oplossing te noemen voor de bioteelt. In 2014 startte een masterproef rond het gebruik van bosplagsel op het Proefcentrum Pamel, in samenwerking met KU Leuven Technologiecampus Geel. 76

78 Onderzoeksvraag masterproefonderzoek De basishypothese van het masterproefonderzoek is dat door toediening van bosplagsel aan de teeltbodem de ph-stijging van deze zandleembodem afgeremd (gebufferd), gestopt of geremedieerd (starten van daling bodem-ph) kan worden. Om deze hypothese te testen is een potproef met mengsels van een zandleembodem met te hoge ph, bosplagsel en eventuele bijmengingen opgezet in een verwarmde glasserre op Proefcentrum Pamel. De onderzoeksvragen voor de potproef zijn: (I) Kan de bodem-ph van een teeltbodem met te hoge ph verlaagd worden tot binnen het optimumgebied voor kleinfruitteelt (namelijk ph 5,5 tot 6,5) door toediening van bosplagsel? (II) Welk effect hebben de vijf verschillende toegepaste doseringen van bosplagsel (5%, 10%, 15%, 30% en 6 cm opgestrooid bosplagsel) op de bodem-ph in de potten? (III) Is er een verschil in effect op de bodem-ph tussen de drie verschillende toedieningsmethoden van bosplagsel (volledige ondermenging, toplaag-inwerking en opstrooiing) toegepast binnen de potproef? (IV) Welk effect hebben de drie mogelijke bijmengingen (elementaire zwavel S 0, bloedmeel 13% N en elementaire zwavel S 0 en bloedmeel 13% N) op de bodem-ph in de potten? Voor het onderzoek naar het verlagen van de bodem-ph is bosplagsel uit naaldbossen toegepast, omdat in verschillende onderzoeken is aangetoond dat het strooisel van naaldbomen een verzurend effect heeft op de bodem (Malchair & Carnol, 2009; Berger et al., 2008; De Schrijver et al., 2008; Coûteaux et al., 1998). Materialen en methodes Herkomst van het bosplagsel Bosplagsel wordt verkregen door na het kappen van een naaldbosbestand de strooisellaag af te schrappen. Deze strooisellaag bestaat uit dood organisch materiaal zoals afgevallen naalden, takjes, stukjes schors, dennenappels en dennenkegels (Gybels et al., 2013). Belangrijke bemerking die hierbij gemaakt moet worden is dat het bosplagsel van een goede kwaliteit moet zijn. Dat houdt in dat het bosplagsel afkomstig moet zijn van een dicht naaldbosbestand. Dus een naaldbosbestand met een hoge kroonsluitingsgraad zodat er weinig tot geen zonlicht doordringt tot op de bodem, met als gevolg dat er nauwelijks ondergroei van struiken of kruiden mogelijk is. Hierdoor is de kans op onkruidzaden in het bosplagsel aanzienlijk lager. Het is ook belangrijk dat er niet te veel zand of grote houtige stukken in het bosplagsel aanwezig zijn. Het bosplagsel bestaat idealiter bijna uitsluitend uit naalden, samen met de bovenste organische bodemlaag (O-horizont) afgeschraapt van de bodem van het gekapte naaldbosbestand. Bosplagsel is dus een beheerrest die vrijkomt bij grote beheeringrepen waarbij een naaldbosbestand gekapt wordt voor heideherstel of bosomvorming. Dergelijke beheeringrepen voor heideherstel of bosomvorming gebeuren in opdracht van het ANB in Speciale Beschermingszones (SBZ), zoals Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000-netwerk), binnen het kader van een LIFE- of LIFE+-project om de instandhoudings-doelstellingen (IHD) of Europese 77

79 natuurdoelen in Vlaanderen te bereiken (ANB & INBO, 2016a; ANB & INBO, 2016b; Paelinckx et al., 2009). Waar voorheen de beheerresten lokaal werden verwerkt als afvalstroom of werden opgestapeld in het natuurgebied van herkomst (Bervoets, 2008), wordt dus via dit masterproefonderzoek onderzocht of er duurzamer toepassingen zijn voor dit bosplagsel. Op die manier wordt een win-win-situatie gecreëerd voor telers van biologisch kleinfruit en natuurbeheerders van het ANB, via een toepassing als bodemverbeterend middel om de bodemph te reguleren. Zo kan deze specifieke biomassakringloop mogelijk gesloten worden (Kint, 2013). Daarmee is meteen het bredere kader van dit masterproefonderzoek naar het verlagen van de bodem-ph met bosplagsel binnen de biologische kleinfruitteelt geschetst. Kiemtest Om te testen of het bosplagsel uit fytosanitair oogpunt wel geschikt is als bodemverbeterend middel werd een kiemtest opgezet in een fytotron binnen een onderzoekslabo van de KU Leuven technologiecampus Geel. (Figuur 64). Een fytotron is een groeikamer waarin ideale kiemingsomstandigheden voor zaden en groeiomstandigheden voor planten gesimuleerd worden met belichtings- en temperatuurcycli die de dag- & nachtcyclus voor planten nabootsen. Figuur 64: Inrichting fytotron (kiem- en groeikamer) met kiemtest van bosplagsel Composteringsproef Door middel van een composteringsproef werd onderzocht of het bosplagsel composteerbaar was, met als doel een voldoende hygiënisatie van het bosplagsel te bekomen waarbij eventuele onkruidzaden en schadelijke bacteriën worden afgedood tijdens het composteringsproces. Deze hygiënisatie treedt pas op als de compostril een temperatuur van 55 tot 60 C haalt en deze temperatuur een tijd lang aanhoudt (Reubens et al., 2012). Voor deze composteringsproef met bosplagsel werden op Proefcentrum Pamel vier compostrillen (langwerpige composthopen) met verschillende samenstellingen aangelegd, namelijk: Compostril 1: 6400 L bosplagsel (zoals ontvangen bij levering) Compostril 2: 6400 L bosplagsel met bijmenging van 144 L bloedmeel (13% N) Compostril 3: 6400 L bosplagsel met bijmenging van 144 L bloedmeel (13% N) en 6400 L vers grasmaaisel (versgemaaid op Proefcentrum Pamel) Compostril 4: 6400 L bosplagsel met bijmenging van 6400 L vers grasmaaisel (vers gemaaid op Proefcentrum Pamel) 78

80 De compostrillen werden regelmatig gekeerd (verlucht) om een goed en homogeen composteringsproces te bekomen (Figuur 65). De temperatuurstijging vindt namelijk plaats in de kern van de compostril (Elsen & Vandermersch, 2013; Reubens et al., 2012). Figuur 65: Machinaal keren van compostril met toevoeging van water Potproef Op 23 september 2014 werd in een verwarmde kweekserre op Proefcentrum Pamel een potproef met bosplagsel opgezet (Figuur 66). Deze potproef omvatte 44 verschillende behandelingen die elk in drie herhalingen werden uitgevoerd. In totaal zijn hiervoor 132 potten van 10 L gevuld met mengsels van zandleembodem en bosplagsel. Het bosplagsel is in vijf verschillende doseringen toegepast: 0% (nulstaal), 5%, 10%, 15% en 30% bosplagsel. De toepassing gebeurde op drie verschillende manieren: volledige ondermenging, toplaaginwerking en opstrooiing. In de potten van specifieke objecten zijn bijmengingen van elementaire zwavel (in de vorm van zwavelbloem), bloedmeel (13% N, organische stikstof) of elementaire zwavel en bloedmeel toegepast. En in de helft van het totale aantal potten werd telkens één herfstframboos van de Kweli -variëteit aangeplant. Figuur 66: Opstelling potproeven op tablet in verwarmde kweekserre van Proefcentrum Pamel Hieronder worden overzichtstabellen van de verschillende behandelingen binnen de potproef met bosplagsel weergegeven. Hieronder volgt alvast een legende die de objectcodes van de verschillende behandelingen verklaart. 79

81 Legende objectcodes Doseringen uitgangsmaterialen o B = zandleembodem (getuigenpot zonder bosplagsel) o P5 = 5% bosplagsel o P10 = 10% bosplagsel o P15 = 15% bosplagsel o P30 = 30% bosplagsel o PT6 = opstrooiing 6 cm bosplagsel bovenop een basislaag van 12 cm zandleembodem Toedieningsmethoden bosplagsel o M = volledige ondermenging o T = toplaaginwerking Bijmengingen o + S = elementaire zwavel (S 0 ) => 19g S 0 per 10L-pot o + N = bloedmeel (13% N) => 6g bloedmeel per 10L-pot o + S&N = elementaire zwavel en bloedmeel Aanplant herfstframboos in pot o _HF = met herfstframboos Kweli aangeplant in de pot Voorbeeld verklaring objectcode: P30M+S_HF = object met ondermenging van 30% bosplagsel, met bijmenging van zwavel en met inplanting van herfstframboos Kweli in de pot Overzichtstabellen verschillende behandelingen In Tabel 10 staan de objectcodes van de behandelingen met ondermenging van bosplagsel. In Tabel 11 worden dan de objectcodes weergegeven van de toplaagmengingen. In Tabel 12 volgt een overzicht van de objecten met opstrooiing van bosplagsel. Tabel 10: Objecten met ondermenging bosplagsel binnen potproef Plagseldosering\ Bijmenging Zandleem- bodem 5% plagsel 10% plagsel 15% plagsel 30% plagsel (0% plagsel) Geen B B_HF P5M P5M_HF P10M P10M_HF P15M P15M_HF P30M P30M_HF S 0 (19 g per pot) B+S B+S_HF P30M+S P30M+S_HF N (6 g per pot) B+N B+N_HF P30M+N P30M+N_HF S 0 & N (19 g S 0 en B+S&N P30M+S&N 6 g N per pot) B+S&N_HF P30M+S&N_HF SUBTOTAAL aantal potten (3 herh. per object) TOTAAL ondermenging bosplagsel 4 x 2 x 3 2 x 3 2 x 3 2 x 3 4 x 2 x 3 11 objecten x 2 uitvoeringen (zonder HF en met HF) x 3 herhalingen = 66 potten in totaal 80

82 Tabel 11: Objecten met toplaaginwerking van bosplagsel binnen potproef Plagseldosering\ Bijmenging 5% plagsel 10% plagsel 15% plagsel 30% plagsel Geen P5T P5T_HF P10T P10T_HF P15T P15T_HF P30T P30T_HF S 0 (19 g per pot) P30T+S P30T+S_HF N (6 g per pot) P30T+N P30T+N_HF S 0 & N (19 g S 0 en 6 g N per pot) P30T+S&N P30T+S&N_HF SUBTOTAAL aantal potten TOTAAL toplaaginwerking bosplagsel 2 x 3 2 x 3 2 x 3 4 x 2 x 3 7 objecten x 2 uitvoeringen (zonder HF en met HF) x 3 herhalingen = 42 potten in totaal Tabel 12: Objecten met opstrooiing van zes centimeter bosplagsel binnen potproef Plagseldosering\ 6 cm plagsel opstrooiing Bijmenging Geen PT6 PT6_HF S 0 (19 g per pot) PT6+S PT6+S_HF N (6 g per pot) PT6+N PT6+N_HF S 0 & N (19 g S 0 6 g N per pot) en PT6+S&N PT6+S&N_HF TOTAAL bosplagsel opstrooiing 4 objecten x 2 uitvoeringen (zonder HF en met HF) x 3 herhalingen = 24 potten in totaal Bij drie plagseldoseringen, namelijk bij 0% plagsel (enkel zandleembodem), 30% plagsel en opstrooiing van zes centimeter bosplagsel, zijn bijmengingen van elementaire zwavel, bloedmeel en elementaire zwavel in combinatie met bloedmeel uitgevoerd. Elementaire zwavel is bijgemengd om te onderzoeken hoe groot het ph-verlagend effect van zwavel is, al dan niet in combinatie met bosplagsel. Bloedmeel is bijgemengd om te onderzoeken of het mogelijke bodem-ph-verlagende effect van bosplagsel kan versneld worden door toevoeging van stikstof. Als laatste bijmenging zijn zwavel en bloedmeel bij die plagseldoseringen toegevoegd om te onderzoeken of de stikstof in het bloedmeel zowel de oxidatie van zwavel als de afbraak van bosplagsel kan stimuleren (Hashemimajd et al., 2012; Skwierawska et al., 2008; Ciavatta et al., 1997). 81

83 Opvolging potproef en analyses Deze potproef werd gedurende 6,5 maand opgevolgd door op vier momenten bodemstalen van alle potten te nemen. Zo werden er stalen genomen op: - 29/09/2014 = 6 dagen na opzet van de potproef = beginsituatie van de potproef - 05/11/2014 = 41 dagen na opzet van de potproef - 05/01/2015 = 104 dagen na opzet van de potproef - 16/04/2015 = 205 dagen na opzet van de proef Deze bodemstalen werden voor de analyses telkens gedroogd bij een constante temperatuur van 30 C en vervolgens gezeefd op twee millimeter. De bodemstalen zijn in eigen beheer (Proefcentrum Pamel) geanalyseerd op ph(h 2 O) & EC: De analyses van bodemparameters ph(kcl), totale C en totale N bij een beperkte selectie stalen zijn uitbesteed aan het labo van het Centre Provincial de l agriculture et de la ruralité (province de Brabant wallon) in La Hulpe. In een later stadium van het masterproefonderzoek is besloten om nog analyses naar het nitraatgehalte (NO 3 - ) van een selectie stalen uit te voeren in eigen beheer (KU Leuven, technologiecampus Geel). Resultaten Hieronder volgt een selectie van de belangrijkste resultaten uit dit masterproefonderzoek. Kiemtest Tijdens de kiemtest met bosplagsel in een fytotron binnen campus Geel is slechts één onkruidplantje tot kieming gekomen. Het feit dat het bosplagsel sneller uitdroogde dan verwacht in de fytotron is een mogelijke verklaring voor het zeer beperkte aantal kiemende onkruiden tijdens de kiemtest. Hierdoor zijn de resultaten van deze kiemtest mogelijk niet heel betrouwbaar. Echter, op basis van de waarnemingen van kiemende struikheiplantjes (Calluna vulgaris L.) uit het bosplagsel in bepaalde potten van de potproef kan geconcludeerd worden dat het bosplagsel wel degelijk kiemkrachtige onkruidzaden bevat, die onder voldoende warme en vochtige omstandigheden tot kieming kunnen komen en uitgroeien. Het aandeel aan kiemkrachtige zaden in het bosplagsel lijkt echter eerder beperkt, gezien de verhouding tussen de grote hoeveelheid toegepast bosplagsel en het zeer kleine aantal waargenomen kiemplantjes (die met relatieve zekerheid afkomstig zijn uit het bosplagsel). Uitgaande van de waarneming dat er nauwelijks tot geen onkruiden groeien uit de onderliggende zandleembodem in de potten met opstrooiing van zes centimeter bosplagsel binnen de potproef, kan gesteld worden dat het opstrooien van een zes centimeter dikke laag van bosplagsel een effectief afdekkingsmateriaal vormt tegen onkruidgroei vanuit de onderliggende bodem. 82

84 Composteringsproef Uit de resultaten van de composteringsproef is duidelijk geworden dat enkel compostril 3, bestaande uit 6400 L bosplagsel met bijmenging van 6400 L vers grasmaaisel en 141 L bloedmeel, een composteringsproces heeft doorlopen, waarbij een temperatuur van ongeveer 55 C werd gehaald en een tijdje aangehouden. De ph(h 2 O) van alle compostrillen met bijmengingen is tijdens de composteringsproef sterk gestegen, van een gemiddelde ph(h 2 O) van 4,22 (+- 0,29, dit is de standaardafwijking op het gemiddelde) tot een gemiddelde ph(h 2 O) van 5,08 (+- 0,84). Hierdoor is het gecomposteerde bosplagsel vermoedelijk minder geschikt om de bodem-ph van een zandleembodem mee te verlagen (Garcia de la fuente et al., 2007). Potproef Uit de resultaten van de potproef is gebleken dat wat betreft dosering en toedieningsmethode van het bosplagsel het opstrooien van zes centimeter bosplagsel de beste ph-waarden in potproef opleverde. Met als bijkomende voordelen dat opstrooiing van bosplagsel toepasbaar is bij reeds bestaande teelten (in tegenstelling tot ondermenging en toplaaginwerking van bosplagsel) en dat een laag van zes centimeter bosplagsel een geschikt afdekkingsmateriaal vormt tegen onkruidgroei vanuit onderliggende bodem. Onderstaande staafdiagrammen (Figuur 67) illustreren deze resultaten. (De letters a en b boven de staven tonen statistisch significante verschillen aan tussen de toedieningsmethoden van het bosplagsel. De lijnstukken bovenop de staven duiden de standaardafwijking aan.) ph(h 2 O) ab b a P30M P30T PT6 ph(kcl) ab1 ab2 b1b2 a1a2 P30M P30T PT6 29/09/2014 3/11/2014 5/01/ /04/ /09/2014 3/11/ /04/2015 Figuur 67: ph(h2o) en ph(kcl) van objecten met ondermenging (P30M) en toplaaginwerking van 30% bosplagsel (P30T) en met opstrooiing van zes centimeter bosplagsel (PT6), zonder bijmengingen en zonder herfstframboos. Wat betreft bijmengingen bij het bosplagsel kan uit de onderzoeksresultaten afgeleid worden dat bijmenging van elementaire zwavel (S 0 ) de laagste ph-waarden in de potproef opleverde, mogelijk zelfs een te lage bodem-ph voor kleinfruitteelt, Daarom is het zeer belangrijk om de dosering elementaire zwavel aan te passen aan de behoefte tot ph-verlaging voor de teeltbodem. Zo is de dosering elementaire zwavel die in de potproef werd toegepast erg hoog, namelijk 19 gram elementaire zwavel per 10 liter bodem. Wat omgerekend zou betekenen dat er 2870 kilogram elementaire zwavel per hectare werd toegepast binnen potproef, dit is een veel hogere dosering dan in de praktijk wordt toegepast. Onderstaand staafdiagram (Figuur 68) illustreert het verschil in ph(h 2 O) tussen de verschillende bijmengingen toegepast binnen de potproef. 83

85 ph(h 2 O) geen bijmenging S N S&N Zandleembodem 30% bosplagsel ondergemengd 30% bosplagsel toplaaginwerking 6cm bosplagsel opgestrooid Figuur 68: ph(h2o) van objecten met bijmengingen en zonder herfstframboos op staalnamedatum 16/04/2015 Resultaten en besluit Uit de kiemtest en potproef met bosplagsel gebleken dat er zeker onkruidzaden in het bosplagsel aanwezig zijn en dat sommige onkruidzaden onder de juiste omstandigheden (voldoende warm en vochtig) tot kieming kunnen komen. Binnen de potproef is evenwel gebleken bij de objecten met opstrooiing van zes centimeter bosplagsel dat bosplagsel een geschikt afdekkingsmateriaal is om onkruidgroei vanuit de onderliggende zandleembodem te voorkomen of toch zeker sterk te beperken. Uit de composteringsproef met bosplagsel is duidelijk geworden dat bosplagsel zonder toevoegingen niet gecomposteerd kan worden en dat ook de toevoeging van bloedmeel of van vers grasmaaisel onvoldoende zijn om het bosplagsel een goed composteringsproces te laten doorlopen. Enkel binnen de compostril van 6400 L bosplagsel met toevoeging van 141 L bloedmeel en 6400 L niet-gecompacteerd, vers grasmaaisel werd het bosplagsel goed gecomposteerd. Maar de ph(h 2 O) van dit gecomposteerde bosplagsel is wel sterk gestegen ten opzichte van de oorspronkelijk ph(h 2 O) van het onverwerkte bosplagsel. Dus het gecomposteerde bosplagsel is minder geschikt als bodemverbeteraar om een te hoge bodem-ph mee te verlagen. Uit de potproef met bosplagsel is duidelijk geworden dat opstrooiing van zes centimeter bosplagsel de toedieningsmethode en dosering van bosplagsel is die de meest geschikte ph(h 2 O)- en ph(kcl)-waarden voor de kleinfruitteelt oplevert. Bovendien is deze dosering toepasbaar in de praktijk als de opstrooiing van het bosplagsel enkel op de plantstroken gebeurd (en dus geen volleveldstoepassing). Wel moet bij de toepassing van bosplagsel rekening gehouden worden met de verstrengde stikstof- en fosfaatbemestingsnormen in het Mestactieprogramma Dus afhankelijk van het type bodem voor de stikstofbemestingsnormen en de fosfaatbeschikbaarheidsklasse van de bodem voor de fosfaatbemestingsnormen kan het zijn dat opstrooiing van zes centimeter bosplagsel niet toegepast mag worden op een specifieke teeltbodem. Indien er slechts een kleinere hoeveelheid bosplagsel mag toegepast worden volgens de bemestingsnormen kan de bijmenging van een dosering elementaire zwavel in de vorm van zwavelbloem mogelijk een oplossing bieden. Want binnen de potproef is aangetoond dat bijmenging van elementaire zwavel de ph in de potten sterk kan doen dalen op korte termijn. Wel moet hierbij vermeld worden dat binnen de potproef een hoge dosering elementaire zwavel van 19 gram per 10 liter zandleembodem is toegepast, een dosering die mogelijk in de praktijk moeilijker toepasbaar is. 84

86 Wat betreft de beschikbaarheid van bosstrooisel of bosplagsel kan er moeilijk een inschatting gemaakt worden van jaarlijks beschikbare hoeveelheid. Wel is er de verwachting dat in de toekomst de productie van bosstrooisel of bosplagsel zal toenemen door een aantal grote bosomvorming- en heideherstelprojecten die gepland zijn in het kader van LIFE/LIFE+-projecten binnen de Speciale Beschermingszones (SBZ) van het Natura 2000-netwerk. Belangrijke bemerking hierbij is dat het verplicht is om een grondstofverklaring aan te vragen bij de OVAM voor het transport, de opslag en de toepassing van bosstrooisel of bosplagsel als bodemverbeterend middel en dat per specifieke herkomstlocatie van het bosstrooisel of bosplagsel. Op basis van de resultaten uit de potproef kan besloten worden dat bosplagsel met de juiste dosering en toedieningsmethode effectief de bodem-ph van zandleembodem kan verlagen tot binnen het ph-optimumgebied voor kleinfruitfruitteelt. Wel is verder onderzoek naar toepassing van bosplagsel in de praktijk door middel van een veldproef aan te bevelen. Literatuurlijst ANB & INBO. (2016a). Droge heide op jonge zandafzettingen.: ANB & INBO. (2016b). Droge heide.: BDB (2015a). Resultaten KEMA-analyse van zandleembodem uit zomerframbozenserre Meerle1, situatie 28/05/2015, uitgevoerd door de Bodemkundige Dienst van België (BDB) in opdracht van Proefcentrum Pamel. BDB (2015c). Resultaten KEMA-analyse van zandleembodem uit zomerframbozenserre Meerle1, situatie 04/02/2015, uitgevoerd door de Bodemkundige Dienst van België (BDB) in opdracht van Proefcentrum Pamel. Berger, T. W., Untersteiner, H., Schume, H., & Jost, G. (2008). Throughfall fluxes in a secondary spruce (Picea abies), a beech (Fagus sylvatica) and a mixed spruce beech stand. Forest Ecology and Management, 255(3-4), Bervoets, K. (2008). Nieuwe perspectieven voor beheerresten. Rapport Natuur.beheer april Mechelen: Natuurpunt Studie vzw. Gevonden op 23 februari 2014 op het internet: BioForum Vlaanderen vzw (2011). Biobedrijfsnetwerk Kleinfruit Jaarverslag Brady, N.C., & Weil, R.R. (1984). The Nature and Properties of Soils. (p. 359). New York: Macmillan. CBAV (Commissie Bemesting Akkerbouw / Vollegrondsgroententeelt). (2014). Effect ph op beworteling, opname, mineralisatie en beschikbaarheid nutrienten. In: Handboek Bodem en Bemesting. Ciavatta, C., Govi, M., Sitti, L., & Gessa, C. (1997). Influence of blood meal organic fertilizer on soil organic matter: A laboratory study. Journal of Plant Nutrition, 20(11), Coûteaux, M., Mctiernan, K., Berg, B., Szuberla, D., Dardenne, P., & Bottner, P. (1998). Chemical composition and carbon mineralisation potential of Scots pine needles at different stages of decomposition. Soil Biology and Biochemistry, 30(5), De Schrijver, A., Staelens, J., Wuyts, K., Hoydonck, G. V., Janssen, N., Mertens, J., Gielis, L., Geudens, G., Augusto, L., & Verheyen, K. (2008). Effect of vegetation type on throughfall deposition and seepage flux. Environmental Pollution, 153(2), Deubel, A., Braune, H., Tanneberg, H., & Merbach, W. (2007). Conversion and acidifying effect of elemental sulphur in an alkaline loess soil. Archives of Agronomy and Soil Science, 53(2), Elsen, A., & Vandermersch, M. (2013). Aan de slag met compost: Gids voor de land- en tuinbouw (p. 21). Leuven: Provincie Vlaams-Brabant. Garcia de la fuente, R., Carrion, C., Botella, S., Fornes, F., Noguera, V., & Abad, M. (2007). Biological oxidation of elemental sulphur added to three composts from different feedstocks to reduce their ph for horticultural purposes. Bioresource Technology, 98(18), Gybels, R., Viaene, J., Vandervelden, J., Reubens, B., & Vandecasteele, B. (2013). Biomassa als bodemverbeteraar - Onderzoek naar de toepassing van beheerresten als bodemverbeteraar (p. 73). Brussel: Agentschap Natuur en Bos (ANB), Inverde & Instituut voor Landbouw- en VisserijOnderzoek (ILVO). 85

87 Hashemimajd, K., Farani, T.M., & Jamaati-e-Somarin, S. (2012). Effect of elemental sulphur and compost on ph, electrical conductivity and phosphorus availability of one clay soil. African Journal of Biotechnology, 11 (6), Haustraete, P. (Ed.). (2012). Trosbessen: Rode en witte bes. In Plantgids: Een leidraad voor het aanplanten van streekeigen bosplantsoen en fruitbomen (p. 116). Ronse: Regionaal Landschap Vlaamse Ardennen. Gevonden op 17 augustus 2014 op het internet: Hendrickx, Y. (2012). Eindrapport Project : Verlagen ph uitvoering on farm. CCBT (Coördinatiecentrum praktijkgericht onderzoek en voorlichting Biologische Teelt vzw) aanvrager PPK, Provinciaal Proefcentrum voor Kleinfruit Pamel. Gevonden op 18 maart 2014 op het internet: bodemph kleinfruit PPK pdf Hendrickx, Y. (2011). Eindrapport Project 2011: Hoe kan de ph van de bodem verlaagd worden in een biologische teelt van kleinfruit?. CCBT (Coördinatiecentrum praktijkgericht onderzoek en voorlichting Biologische Teelt vzw) aanvrager PPK, Provinciaal Proefcentrum voor Kleinfruit Pamel. Gevonden op 18 maart 2014 op het internet: kleinfruit verlagen bodemph 2011.pdf Kempler, C., Hall, H., & Finn, C.E. (2012). Raspberry. In Fruit Breeding (Vol. 8, pp ). New York: Springer. Kint, V. (2013). Draagkracht van bossen voor biomassaoogst naar een afwegingskader voor biomassaoogst in Vlaanderen. KOBE-rapport van het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) en Inverde (p. 28). Gevonden op 22 april 2016 op het internet: Lambinon, J., De Langhe, J.-E., Delvosalle, L., & Duvigneaud, J. (1998). Flora van Belgie, het Groothertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden (Pteridofyten en Spermatofyten) (3de druk ed.). Meise: Nationale Plantentuin van Belgie. Maas, J.L. (1987). Part 1: Noninfectious Diseases & Part 3: Infectious Diseases. Compendium of Strawberry Diseases (2 nd printing). St. Paul, Minnesota, USA: The American Phytopathological Society. (Original work published) Malchair, S., & Carnol, M. (2009). Microbial biomass and C and N transformations in forest floors under European beech, sessile oak, Norway spruce and Douglas-fir at four temperate forest sites. Soil Biology and Biochemistry, 41(4), Neilsen, D., Hogue, E.J., Hoyt, P.B., & Drought, B.G. (1993). Oxidation of elemental sulphur and acidulation of calcareous orchard soils in southern British Columbia. Canadian Journal of Soil Science, 73, Niemi, R., Vepsäläinen, M., Wallenius, K., Erkomaa, K., Kukkonen, S., Palojärvi, A., & Vestberg, M. (2008). Conventional versus organic cropping and peat amendment: Impacts on soil microbiota and their activities. European Journal of Soil Biology, 44(4), Oertli, J.J. (2008). Plant Nutrients. In Encyclopedia of Soil Science (pp ). Dordrecht: Springer Netherlands. Paelinckx, D., Sannen, K., Goethals, V., Louette, G., Rutten, J., & Hoffman, M. (2009). 5.5 Heide (pp ). In: Gewestelijke doelstellingen voor de habitats en soorten van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn voor Vlaanderen. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO.M Brussel: INBO. IHD/01_03_100330_rapport_gewestelijke_doelen_web.pdf Polumuri, S.K., & Paknikar, K.M. (1999). Reduction of soil ph using Thiobacillus cultures. Biohydrometallurgy and the Environment Toward the Mining of the 21st Century - Proceedings of the International Biohydrometallurgy Symposium Process Metallurgy, 9, Reubens, B., Vandecasteele, B., De Neve, S., & Willekens, K. (2012). Behandeling van biologisch dierlijke mest door compostering: Resultaat van praktijkproeven. Deelrapport 1 ADLO-onderzoeksproject "Optimale Aanwending Van Biologische Mest Van Kippen En Herkauwers Voor Een Gezond Biologisch Gewas", p. 62. Merelbeke: Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO). Robarge, W.P. (2008). Acidity. In W. Chesworth (Ed.), Encyclopedia of Soil Science (pp ). Dordrecht: Springer Netherlands. Skwierawska, M., Zawartka, L., & Zawadzki, B. (2008). The effect of different rates and forms of sulphur applied on changes of soil agrochemical properties. Plant, Soil and Environment, 54(4), Suzuki, I., Lee, D., Mackay, B., Harahuc, L., & Oh, J.K. (1999). Effect of Various Ions, ph, and Osmotic Pressure on Oxidation of Elemental Sulfur by Thiobacillus thiooxidans. Applied and Environmental Biology, 65(11), Taes, I., Hendrickx, Y., Leus, B., Meurrens, F., & Sarrazyn, R., et al. (2001). Hoofdstuk 1: Algemene aspecten van houtig kleinfruit. In: Praktijkgids 'Teelt van houtig kleinfruit'. Rumbeke-Beitem: Provinciaal Onderzoeks- en Voorlichtingscentrum voor Land- en Tuinbouw West-Vlaanderen (POVLT). UGent (Universiteit Gent), Agricultures & Territoires, VLM, Inagro, UCL, Parc Naturel Pays des Collines. (2013). Bodem kit: Theorie en praktijk voor een bredere bodemkennis en een beter bodembeheer (p. 58). Rumbeke-Beitem: Inagro, Interreg IVproject PROSENSOLS. Vestberg, M., Kukkonen, S., Saari, K., Tuovinen, T., Palojärvi, A., Pitkänen, T., Hurme, T., Vepsäläinen, K., & Niemi, M. (2009). Effects of cropping history and peat amendments on the quality of a silt soil cropped with strawberries. Applied Soil Ecology, 42(1), Yang, Z.-H., Stöven, K., Haneklaus, S., Singh, B.R., & Schnug, E. (2010). Elemental Sulfur Oxidation by Thiobacillus spp. and Aerobic Heterotrophic Sulfur-Oxidizing Bacteria. Pedosphere, 20,

88 3 Gewasbescherming 3.1 BIOROOTS MONITORING EN AANPAK VAN TAXUSKEVER IN BIO-KLEINFRUITTEELT Project: BIO BIOlogische gewasbeschermingsstrategieën demonstreren onder Reële Omstandigheden Op vraag van de biologische Tuinbouwsector Periode: januari december 2016 Trekker: Partners: Financiering: Auteur: Proefcentrum Pamel Inleiding Het project BIOROOTS handelde over de aanpak van prioritaire probleemplagen/ziekten in de biologische tuinbouw. Kennis rond monitoring en mogelijke preventieve en curatieve beheersstrategieën werden geïnventariseerd en gedemonstreerd. Proefcentrum Pamel focuste in dit project op de aanpak van de taxuskever in de biologische kleinfruitteelt. Een uitgebreidere toelichting van de doelstellingen van dit project, een beschrijving van de levenscyclus van de taxuskever en een overzicht van de activiteiten in het eerste projectjaar (2015) zijn terug te vinden in het Jaarverslag 2015 van Proefcentrum Pamel. In het tweede projectjaar (2016) werd een desktop studie uitgevoerd naar verschillende types vallen, lokstof en indicatorplanten. On farm en op Proefcentrum Pamel werden vallen en indicatorplanten geplaatst en er werd gemonitord op de aanwezigheid van de taxuskever, zowel de volwassen taxuskevers als de taxuskeverlarven. De methodes voor biologische bestrijding van de taxuskeverlarven werden op twee verschillende momenten gedemonstreerd in Proefcentrum Pamel. 87

89 Vallen, lokstoffen en indicatorplanten Vallen: : overzicht Door vroeg de eerste kevers weg te vangen kan ei-afzet en gewasschade voorkomen worden. Volwassen kevers (vrouwtjes) zijn buiten actief vanaf mei tot in september. In kassen en tunnels kunnen meerdere generaties voorkomen. Tabel 13 geeft een overzicht van de verschillende valtypes die mogelijk zijn voor het vangen van volwassen taxuskevers, samen met hun beschikbaarheid, kostprijs en gebruiksgemak. 88

90 89 Tabel 13: Valtypes voor het vangen van taxuskever Instructies Kostprijs Kostprijs gebruiksgemak gebruiksgemak Effectiviteit 1 Niet-geïmpregneerde houten plankjes Bij daglicht verschuilen de volwassen kevers zich onder de plankjes. erg beperkt, eenvoudig zelf te maken Kevers blijven niet vastzitten, maar kunnen in tamelijk grote aantallen weggevangen worden. 2 Bloempotten, gevuld met vochtig houtwol Bij daglicht zouden de volwassen kevers zich verschuilen in deze potten. erg beperkt Bodemval ILVO (onderzoeksval) Te vullen met een mengsel van water en formaldehyde (33 ml/l liter) en een drupje zeep (oppervlaktespanning) zelf te maken, maar niet zo eenvoudig - moet leeggemaakt worden met een zeefje, mengsel wordt vuil en er vallen veel aarde en andere diertjes in ++ 4 Vallen Chemtica "Black Vine Weevil Trap": om/site/?p=3684 $7.50 voor de val, $1 per 2 kleverige vangplaatjes om erin te plaatsen. Maar: hoge transportkosten vanuit Costa Rica - eg onhandig + 5 Houten plankje met groefjes met gel met aaltjes Werkzaam bij gemiddelde temperatuur van min. 14 C, geschikt voor een oppervlakte van ca. 4 m². Schuilende kevers worden door nematoden geïnfecteerd en gedood. timent/aaltjes/aaltjestaxuskever-val): ? 6 The NEW all beetle trap (insectslimited.wordpre ss.com Niet bekend of de val ook geschikt is voor taxuskever. Niet beschikbaar in België

91 Naast de vallen vermeld in Tabel 13 had de firma Vlamings tot voor kort een taxuskeverval in zijn gamma (Figuur 69). Het betrof een val van gladde kunststof, waarin nog een extra lokstof aanwezig was. Eens de val binnengekomen, konden de kevers niet meer ontsnappen door de gladheid van het plastic en door het poeder aan de poten. Uiteindelijk kwamen de kevers op de lijmplaat in de val terecht. Volgens de productinformatie konden met deze val grote hoeveelheden kevers worden (weg-)gevangen. Er werd geadviseerd om de vallen op de grond nabij de struiken te plaatsen, de inhoud regelmatig te controleren, de vallen te verplaatsen als er geen kevers werden gevangen en de inhoud regelmatig te verversen bij vangsten (via het openen van de bovenzijde van de val). Figuur 69: Links: gesloten exotior-taxuskeverval. Rechts: geopende exotior-taxuskeverval. (Bron: Brochure hulpmiddelen waarneming, monitoring & signalisering, Vlamings, maart 2016). Verder werd en wordt door Rob van Tol van W.U.R. onderzoek verricht naar een nieuwe lokstof en een nieuw type val voor taxuskever. De resultaten van een proef in de Verenigde Staten zijn dermate veelbelovend (Figuur 70) dat er momenteel samen met een bedrijf gewerkt wordt aan de commercialisering van deze val. Omwille van redenen van vertrouwelijkheid wordt er door W.U.R. verder niets bekend gemaakt over deze val en is het wachten tot het product effectief op de markt komt. Figuur 70. Resultaten nieuwe taxuskeverval en lokstof in ontwikkeling door W.U.R. (Bron: 90

92 Alle bovenvermeld vallen zijn toegelaten in de biologische teelt, op voorwaarde dat de lokstof toegelaten is. Vergelijking verschillende vallen De volgende vallen werden uitgetest in Proefcentrum Pamel, waar er een aantasting van taxuskever was: de niet-geïmpregneerde houten plankjes, de bloempotten gevuld met vochtige houtwol, de bodemval van het ILVO en de vallen van Chemtica. De bodemval van het ILVO werd vergeleken met het houten plankje en de val van Chemtica in een tunnel met een nieuwe aanplant van herfstframboos (3 rijen Paris). Het betreft een tunnel waar voorheen zomerframboos stond met een zware aantasting van taxuskever. De tunnel werd op 31 maart behandeld (zie Biologische bestrijding taxuskeverlarven) na het verwijderen van de zomerframboos. In de nieuwe aanplant herfstframboos, die op 19 april 2016 werd aangeplant, werd in elke rij elk type val geplaatst. Op volgende tijdstippen werd gecontroleerd: 6 juni, 13 juni, 23 juni, 30 juni, 7 juli. Op 13 juni werd in één van de 9 vallen een taxuskever aangetroffen, namelijk in een bodemval van ILVO. Op 7 juli werden onder de houten plankjes (P) in de buitenrijen en in de bodemvallen van ILVO (I) in de buitenrijen telkens 1 volwassen taxuskever aangetroffen (zie Figuur 71). In de vallen van Chemtica werden geen volwassen kevers aangetroffen. P-1 I-1 I-0 P-1 P-0 I-1 Figuur 71: Resultaat monitoring volwassen taxuskever in tunnel herfstframboos Paris: vergelijking houten plankje en bodemval ILVO op 7 juli In de tunnel met kleinfruitcollectie werden de houten plankjes (plank) getest naast de bloempotten gevuld met houtwol (pot) en de vallen van Chemtica (plastiek). Op meerdere plaatsen in de tunnel werden de drie valtypes naast elkaar aan de taxuskevers aangeboden. Naar effectiviteit toe werd vastgesteld dat de bloempotten gevuld met vochtige houtwol niet 91

93 voldoen, er werd slechts éénmaal een taxuskever vastgesteld. Onder de houten plankjes en de vallen van Chemtica werden er respectievelijk 5 en 4 taxuskevers gevonden (Figuur 72). De val van Chemtica heeft de bedoeling om via de lijmplaat de kevers vast te houden, maar de lijm hangt tamelijk snel vol met vuil en andere bodemdiertjes, waardoor is vastgesteld dat dit niet zo goed functioneert. 4 3 aantal kevers 2 1 plank pot plastiek 0 13 juni 23 juni 30 juni Figuur 72: Resultaat monitoring volwassen taxuskever in tunnel met kleinfruitcollectie: vergelijking houten plankje (plankje), val Chemtica (plastiek) en bloempot met houtwol (pot) Lokstof Uit de desktop studie kwam naar voor dat gedroogde appelstukjes als lokstok kunnen dienen voor het aantrekken van volwassen taxuskeverlarven. Gedroogde, biologische appelstukjes zijn verkrijgbaar bij onder meer BIO-planet. Figuur 73: Biologische appelstukjes als mogelijke lokstof voor volwassen taxuskevers. In de praktijk bleek de lokstof echter vooral naaktslakken aan te trekken. 92

94 Indicatorplanten Om de aanwezigheid van volwassen taxuskevers vast te stellen kan gebruik gemaakt worden van indicatorplanten of signaalplanten. Dit zijn planten die door de taxuskevers het liefst worden gegeten en waarop de eerste vraatschade kan worden vastgesteld. Enkele indicatorplanten zijn: Euonymus fortune Darts Blanket (kardinaalsmuts) Heuchera en Heucherella (purperklokje) Primula (sleutelbloem) Struikboontjes Figuur 74: Mogelijke signaalplanten voor het monitoren van de volwassen taxuskever op basis van vraatschade. Van links naar rechts: Euonymus fortune Darts Blanket, Primula, Heucherella en struikboontjes. Waar mogelijk wordt uiteraard vertrokken van biologisch uitgangsmateriaal. Het zaaien van signaalplanten kan in sommige gevallen met bio-zaad, of na ontheffing met gangbare zaad dat niet ontsmet werd. Van struikboontjes en van Primula is biologisch zaaizaad ter beschikking. Van de planten die met stip worden aangeduid als zijnde de beste indicatorplanten, namelijk kardinaalsmuts en purperklokje, is geen biologisch zaai- of plantgoed beschikbaar. Afhankelijk van de interpretatie van uw controleorganisme worden deze indicatorplanten al of niet toegelaten. 93

95 Monitoring taxuskever in Pamel en bij telers Monitoring volwassen taxuskevers in Proefcentrum Pamel In Proefcentrum Pamel werd gemonitord op de aanwezigheid van volwassen taxuskever in de tunnel met kleinfruitcollectie door middel van 34 houten plankjes (en bij wijze van test enkele vallen van Chemtica en bloempotten met houtwol (zie Figuur 72). Figuur 75 geeft de resultaten weer van deze monitoring van 26 mei tot en met 7 juli. Navolgend werden begin september nog 3 maal waarnemingen uitgevoerd. Op 2 september werden nog 21 kevers vastgesteld, verspreid over de tunnel. Op 5 september werd nog 1 kever gevonden, zijnde in zwarte bes. Op 23 september werd geen enkele kever meer gevonden. Alle volwassen kevers leken op dat moment op natuurlijke wijze gestorven, wat ook de normale gang van zaken is begin september. aantal kevers Blauwe bes1 Rode bosbes1 Roze bes1 Rode bes1 Rode bes2 Rode bes3 Rode bes4 Rode bes5 Rode bes6 Witte bes1 Witte bes2 Zwarte bes1 Zwarte bes2 Zwarte bes3 Zwarte bes4 Zwarte bes5 Zwarte bes6 Kruisbes1 Kruisbes2 Kruisbes3 Kruisbes4 Kruisbes5 Braam1 Gele framboos1 Herfstframboos1 Herfstframboos2 Herfstframboos3 Braamboos1 Braamboos2 Braamboos3 Kiwibes1 Kiwibes2 Kiwibes3 Kiwibes4 26 mei 16 6 juni juni juni juni 16 7 juli 16 Figuur 75: Taxuskevers onder houten plankjes in tunnel met kleinfruitcollectie (2016). Vergelijken we de bevindingen van 2016 met de resultaten van 2015 (Figuur 76), dan kan worden vastgesteld dat de aantasting in 2016 veel groter was. Het zijn bovendien niet noodzakelijk de variëteiten waar de meeste kevers werden gevonden in 2015, waarbij in 2016 de meeste kevers werden aangetroffen. Dit wordt duidelijk wanneer we kijken naar de rode bes en de braamboos. 94

96 aantal kevers Blauwe bes1 Rode bosbes1 Roze bes1 Rode bes1 Rode bes2 Rode bes3 Rode bes4 Rode bes5 Rode bes6 Witte bes1 Witte bes2 Zwarte bes1 Zwarte bes2 Zwarte bes3 Zwarte bes4 Zwarte bes5 Zwarte bes6 Kruisbes1 Kruisbes2 Kruisbes3 Kruisbes4 Kruisbes5 Braam1 Gele framboos1 Herfstframboos1 Herfstframboos2 Herfstframboos3 Braamboos1 Braamboos2 Braamboos3 Kiwibes1 Kiwibes2 Kiwibes3 Kiwibes Figuur 76: Taxuskevers onder houten plankjes in tunnel met kleinfruitcollectie (2015 en 2016). Tabel 14: Variëteiten van de verschillende soorten in de kleinfruitcollectie Blauwe bes1 Brigitta Blue Kruisbes1 Invicta Rode bosbes1 Erntesegen Kruisbes2 Martlet Roze bes1 Jules Kruisbes3 Orus 10 Rode bes1 Augustus Kruisbes4 Pax Rode bes2 Heinemann Kruisbes5 Hinnonmaki Spatlese Rode bes3 Red Poll Braam1 Loch Ness Rode bes4 Rolan Gele framboos1 Fallgold Rode bes5 Roodneus Herfstframboos1 Kwanza Rode bes6 Rovada Herfstframboos2 Himbo top Witte bes1 Viktoria Herfstframboos3 Polka Witte bes2 Zitavia Braamboos1 Boysenbes Zwarte bes1 Ben Sarek Braamboos2 Loganbes Zwarte bes2 Ben Alder Braamboos3 Taybes Zwarte bes3 Kristin Kiwibes1 Weiki (vrouw.) Zwarte bes4 Ojeblanc Kiwibes2 Jumbo Zwarte bes5 Titania Kiwibes3 Ken s Red Zwarte bes6 Triton Kiwibes4 Syberische kiwi 95

97 Monitoring volwassen taxuskevers on farm Via de nieuwsbrief BIOPraktijk en op de projectintroductiedag op 14 maart 2016 werd een oproep gedaan naar bedrijven die wensten deel te nemen aan de monitoring van taxuskever. Net als in 2015 werden ook in 2016 bij deze kleinfruittelers vallen geplaatst voor het monitoren van de volwassen taxuskever. In 2015 werd op 4 biologische kleinfruitbedrijven en 1 gangbaar bedrijf gemonitord. In 2016 betrof het bijkomend 2 biologische kleinfruitbedrijven en 2 gangbare bedrijven. Aan de bedrijven werd gevraagd om wekelijks de plankjes te controleren op de aanwezigheid van taxuskevers. Om de tellingen bij te houden werd een sjabloon in Excel ter beschikking gesteld (voorbeeld in Figuur 77). De methode die werd gebruikt was het plaatsen van een voldoende aantal niet-geïmpregneerde houten plankjes, al dan niet met appelstukjes als lokstof. Op 3 van de bedrijven waar in 2015 plankjes werden geplaatst, werd ook in 2016 nog gecontroleerd. Op één bedrijf waren de plankjes ondergeschoffeld, wat aantoont dat het samengaan van mechanische onkruidbeheersing met het plaatsen van vallen op de grond een punt van aandacht is. BOSBESSEN AANPLANT 10 rijen van 40 meter 1) signaalplanten, verspreid over de aanplant: 2) plankjes, zowel onder als boven het doek, in de rijen met verzwakte planten 3) 4 plankjes op het doek tussen de ruggen 3b 3o 2b 2o 9o 9b o 8b 1b 7o 1o 4 7b 10 6o 6b rij 1 rij 2 rij 3 rij 4 rij 5 rij 6 rij 7 rij 8 rij 9 rij 10 Taxuskever: Wekelijkse telling Bosbessen Frambozen Datum val1b val1o val2b val2o val3b val3o val4 val5 val6b val6o val7b val7o val8b val8o val9b val9o val10 val11 val12 val13 val14 Figuur 77: Schematische voorstellling van plaatsing van taxuskevervallen on-farm en voorbeeld van Excel-sjabloon om de resultaten op aan te geven. 96

98 Bij geen enkele teler werden in 2016 volwassen taxuskevers vastgesteld. Op een bedrijf waar voor aanvang van de monitoring (voorjaar 2015) wel besmetting was vastgesteld, werd behandeld met aaltjes en werden na de behandeling ook geen kevers meer gevonden. Tijdens de projectperiode werden dus enkel op Proefcentrum Pamel en op één ander bedrijf taxuskevers vastgesteld. In beide gevallen was de taxuskever bijna zeker binnengekomen via besmet plantgoed (aanplant 2014). Aangekocht plantmateriaal screenen is cruciaal om een aantasting van taxuskever te vermijden! Monitoring taxuskeverlarven in Proefcentrum Pamel De aanpak voor het monitoren van taxuskeverlarven is als volgt: Het wortelstelsel van de te onderzoeken planten wordt deels vrijgemaakt en hierbij wordt nauwkeurig gelet op de aanwezigheid van de specifieke, roomwitte larven. De ervaring leert dat bij het voorzichtig terug vullen van het plantgat met aarde, men minstens nog evenveel larven waarneemt die aan het oog ontsnapten bij het vrijmaken van het wortelgestel. De kleinere larven in het najaar vindt men meestal ter hoogte van de fijnere wortels, weg van de centrale lijn. In het voorjaar vindt men de grotere larven meestal reeds aan de wortelbasis waar ze zwaardere vraatschade veroorzaken aan de bast van grotere wortels. Aangezien bij geen van de telers volwassen taxuskevers werden gevonden in 2016, werd het weinig zinvol geacht om op deze bedrijven naar taxuskeverlarven te zoeken. In Proefcentrum Pamel werd wel gemonitord naar taxuskeverlarven. In de tunnel met zomerframboos (combinatie van Kwanza, Imara en Kweli), waar de taxuskeveraantasting zich in 2014 heeft ontwikkeld, werden op 4 februari 2016 alle planten gemonitord op de aanwezigheid van taxuskeverlarven. Dit gebeurde vooraleer de aangetaste aanplant werd verwijderd en er vervolgens een behandeling werd uitgevoerd. Algemeen werden bij een droge bodem minder larven gevonden en bij dode planten geen larven vastgesteld. Gemiddeld troffen we 4,4 larven per levende plant, vooral in de bovenste 10 cm van de bouwvoor Vervolgens werd in dezelfde tunnel in het najaar een telling van larven uitgevoerd op 3 planten per rij (nadat op 31 maart een biologische bestrijding was uitgevoerd). In de rij behandeld met Bio 1020 werden toch nog een aanzienlijk aantal larven (17) teruggevonden. In de rijen behandeld met aaltjes leken de larven met meer succes te zijn teruggedrongen (Tabel 15). Deze resultaten mogen niet al te ruim worden geïnterpreteerd. Het betrof hier immers geen onderzoeksproef, maar wel een demonstratieve proef. Bovendien was de temperatuur net na de behandeling niet conform de geadviseerde optimale werkingstemperatuur voor bepaalde van de behandelingen (zie Biologische bestrijding taxuskeverlarven). 97

99 Tabel 15. Monitoring van taxuskeverlarven in tunnel met framboos (Proefcentrum Pamel, 2016) Rij links Rij midden Rij rechts Monitoring 4/2 (alle planten zomerframboos, net voor opruiming) Behandeling 31/3 Bio 1020 Larvanem B-green en S. Kraussei-system Monitoring 1/12 (3 planten per rij nieuwe aanplant herfstframboos) In de tunnel met kleinfruitcollectie op Proefcentrum Pamel werd in 2016 gemonitord op taxuskeverlarven in het najaar (begin december). Elke plant werd gescreend. In de loop van 2016 werden bij de meeste plantensoorten volwassen taxuskevers vastgesteld (zie Figuur 75). Op 10 oktober werd de tunnel behandeld tijdens een demonstratie. Vervolgens werden op 1 december bij 4 plantensoorten taxuskeverlarven vastgesteld. Kruisbes: 3 larven Zwarte bes: 22 larven Braam (Black Diamond): 1 larve Herfstframboos: 5 larven In tegenstelling tot de tellingen in 2015 werden in 2016 dus slechts bij 4 in plaats van bij 10 variëteiten taxuskeverlarven teruggevonden. Zwarte bes en herfstframboos bleken in beide jaren sterk geliefd voor de ei-afleg. Tabel 16. Taxuskeverlarven in kleinfruitcollectie. Voorjaar 2015 Nov Najaar 2016 Blauwe bes 5 5 Rode bosbes 8 8 Roze bes Rode bes 2 2 Witte bes Zwarte bes Kruisbes Appelbes 3 Blauwe honingbes 4 Herfstframboos Imara Braam 1 Gele framboos 3 Josta bes Herfstframboos 13 5 Braamboos Kiwibes 39 98

100 Biologische bestrijding taxuskeverlarven Voor het bestrijden van de volwassen taxuskevers bestaan geen biologische middelen. De taxuskeverlarven kunnen wel biologisch bestreden worden, hetzij in het voorjaar, hetzij in het najaar. Drie frequent gebruikte biologische producten werden op 31 maart 2016 op Proefcentrum Pamel gedemonstreerd: BIO 1020 van Bayer CropScience. Bio 1020 is een biologisch insecticide op basis van de Metarhizium-schimmel. De sporen van deze schimmel gaan zich ontwikkelen op de larve, waarna deze de larven binnendringen en afdoden. Toediening van dit product gebeurt door de schimmelsporen goed te mengen met potgrond of compost. Nadien wordt dit op de bodem aangebracht en ondergewerkt. BIO1020 heeft een optimale werking tussen de 15 en 30 C. Larvanem (Heterorhabiditis bacteriophora) van Koppert aan een dosis van 1 miljoen per m², geadviseerd vanaf een bodemtemperatuur van 14 C. _effectief_en_snel.pdf een mengeling van B-green en Kraussei-systems van Biobest (beide aan een dosis van 1 miljoen per m²). Voor B-green dient de temperatuur van het substraat bij toepassing en gedurende de twee weken erna tussen 12 C en 30 C te bedragen; voor Kraussei wordt een temperatuur tussen 5 C en 30 C geadviseerd voor het substraat gedurende twee weken na toepassing. De producten van Koppert en Biobest zijn gebaseerd op het gebruik van insectenparasiterende nematoden (Heterorhabditis bacteriophora, Steinernema kraussei, Steinernema feltiae en Steinernema carpocapsae). Deze nematoden gaan na toediening actief op zoek naar de taxuskeverlarven, dringen binnen en voeden zich met de inhoud van de larven. Door symbiotische bacteriën die vrijkomen uit het darmkanaal van de nematoden wordt de inhoud van de larve beter verteerbaar gemaakt voor de nematoden. Na enkele dagen sterven de larven af. Afhankelijk van de bodemtemperatuur wordt voor één van deze nematoden gekozen. Soms kan het zinvol zijn om een mengeling van deze twee te maken. De toediening van deze producten kan op verscheidene manieren gebeuren, namelijk met een gieter, regenleiding, spuitmachine, druppelbevloeiing, e.d. Let er wel op dat alle filters uit de apparatuur verwijderd zijn om verstoppingen te voorkomen. Gemiddelde temperatuur Ukkel: april 2016 : min. 4,0, gem. 8,5 C, max. 12,6 C mei 2016: min. 9,5, gem. 14,2, max. 18,6 99

101 Op 10 oktober werd de kleinfruitcollectie behandeld met twee van de mogelijke biologische bestrijdingstechnieken, namelijk Larvanem (Heterorhabditis bacteriophora) van Koppert aan een adviesdosering van nematoden per m² Kraussei-System (Steinernema kraussei) van Biobest. Omwille van de reeds koudere temperaturen werd dit, anders dan in het voorjaar, niet meer gecombineerd met B-green. Tijdens de demonstratie was er ook nu weer speciale aandacht voor de juiste omstandigheden waarin de toepassingen dienen te gebeuren. Figuur 78. Toepassing nematoden tegen taxuskeverlarven met gieter en met spuitslang. Naast de toepassing van de bestaande commerciële biologische bestrijdingsmiddelen werd door medeweker Paul Hendrickx een schimmel aangetroffen op een taxuskeverlarve, die deze larve schijnbaar had afgedood. Het diagnosecentrum voor Planten van ILVO heeft de schimmel geïdentificeerd, via diagnostisch onderzoek, als Scopulariopsis brevicaulis (555/227 bp identiteit met stam DM6). Het is een schimmelsoort die vaak geassocieerd wordt met insecten (o.a. entomopathogeen). Besluit Taxuskever kan op verschillende manier opgespoord worden: via het vaststellen van vraat aan signaalplanten of met behulp van vallen. Bij de eerste aanwezigheid van taxuskever wordt aangeraden ook te controleren op de aanwezigheid van taxuskeverlarven. Deze zijn in het voorjaar of in het najaar biologisch te bestrijden. De meest voorkomende bron van aantasting door taxuskeverlarven in kleinfruit is import via besmet plantgoed. Het controleren van aangekocht plantgoed op taxuskever kan veel problemen voorkomen. Do s en dont s Koop (gecertifieerd) larve/kever-vrij uitgangsmateriaal (containerplanten) of zo niet mogelijk: controleer het aangekochte plantgoed Monitor op basis van vallen en signaalplanten en bestrijd waar nodig. 100

102 3.2 ZACHTFRUIT TELEN IN AANWEZIGHEID VAN D. SUZUKII Project: Zachtfruit telen in aanwezigheid van Drosophila suzukii Periode: april 2015 tot en met december 2016 Trekker: Partners: Financiering: Auteur: Irrisa Bogaerts, pcfruit vzw Inleiding probleemstelling Sinds 2011 is er in Europa een nieuwe plaag in opmars: de Aziatische fruitvlieg of Drosophila suzukii. Daar er voorlopig weinig mogelijkheden zijn naar bestrijding (biologische gewasbeschermingsmiddelen, inzet van nuttigen, ) werd dit project opgestart om biologische telers te ondersteunen bij een beredeneerde aanpak van deze plaag. Het is uiterst belangrijk om de aanwezigheid in een vroege fase op te merken. Door middel van een getande legboor is de suzukifruitvlieg in staat eieren te leggen in gezond, rijpend fruit, in tegenstelling tot de gewone fruitvlieg die enkel beschadigd of rottend fruit kan infecteren. Na ei-afleg in rijpende vruchten voeden de larven zich met het rijpe vruchtvlees wat enorme verliezen kan opleveren in productieteelten. Het komt er op aan om een effectieve monitoring uit te voeren zodat, naast preventief getroffen maatregelen, bij de eerste intrede van de fruitvlieg op het bedrijf ook mogelijke curatieve maatregelen kunnen getroffen worden. Dit project speelt hierop in aan de hand van demonstratie van het gebruik van netten als maatregel tegen D. suzukii. Het project wil op die manier de teelten bedrijfszekerheid van biologische tuinbouwbedrijven ondersteunen. Wat is het beste type netten naar maaswijdte, sterkte en lichtdoorlaatbaarheid toe? Wat is de kostprijs? Hoe kunnen de netten het beste toegepast worden in de praktijk bij verschillende teelten, teeltsystemen? Op welk tijdstip wordt het net het beste opgezet? 101

103 Materiaal en methoden Proefplan Om te weten te komen welk net het meest geschikt is om de suzukivlieg tegen te houden, werden er op pcfruit enkele labotesten uitgevoerd. Hieruit bleken Ornata airplus 77/102 en Ornata 80/80 (firma Howitec) en mineervliegengaas het meest geschikt. Vanwege de rechthoekige mazen was de luchtdoorlaatbaarheid bij Ornata airplus 77/102 beter dan bij Ornata 80/80 en bij het mineervliegengaas. In de praktijk blijkt Ornata airplus 77/102 een aangenaam net om mee te werken met een goede stevigheid, vlot te knippen en te manipuleren. Op twee praktijkbedrijven werden teelten ingenet. Op bedrijf 1 gebeurde de innetting op 29 juli Op dit bedrijf werd een regenkap ingenet. In de regenkap staan herfstframboos, stekelbes en rode bes. Bij de regenkap werd een tentsysteem gemaakt waarbij er 3 meter voor- en achteraan extra werd ingenet (voorbij de regenkap) om het uitvoeren van teelthandelingen en bespuitingen te vergemakkelijken. Er werden ook twee tunnels met herfstframbozen en bramen ingenet. Op bedrijf 2 werd een tunnel herfstframbozen en aardbeien ingenet op 1 september Het grootste deel van de netten werd vastgemaakt met clipsen aan de buizen en het bogensysteem van tunnels en regenkap. De onderkant werd vastgelegd met behulp van stukken buis. Het innetten gebeurde door pcfruit vzw. Proefcentrum Pamel nam de monitoring voor zijn rekening. Zowel onder het net als er buiten werden er vallen (appelcider-lokstof) geplaatst om te monitoren waar er zich nog D. suzukii bevond. In 2016 werd ook op Proefcentrum Pamel een tunnel ingenet om extra gegevens te verzamelen in verband met klimaat en innet-ervaringen. Resultaten Teeltjaar 2015 Onder net werd er 80% minder gevangen dan erbuiten en ook andere testen toonden geen infectie aan onder het net. Het klimaat onder het net was wel minder goed. Vooral bij tunnelconstructies liep de vochtigheid hoog op waardoor de vruchten niet snel genoeg opdroogden en er veel vuile vruchten geoogst werden (blaadjes bleven plakken op de vrucht). Grotere constructies (regenkappen) gaven geen problemen. Preventief innetten bleek logischerwijs de beste optie. Wel kan er best niet te vroeg ingenet worden, zodat zich al een deel natuurlijke bestuivers en nuttigen onder het net kunnen vestigen. Teeltjaar 2016 In 2016 werd het innetten van een teelt opnieuw gedemonstreerd, maar ditmaal met enkele aanpassingen om het klimaat beter onder controle te kunnen houden. Zo werden de plastieken zijkanten van de tunnels verhoogd en werd er meer net gebruikt. Door het verhogen van de zijkanten van de tunnels was er meer verluchting en een beter klimaat. Er werden geen vuile frambozen meer aangetroffen zoals in Naar werking tegen D. suzukii bleek dit even effectief. Een tunnel bramen, waar een deel van de vruchten niet geplukt werd (moeilijk 102

104 bereikbaar vanwege de hoogte) was de enige plaats onder de netten op bedrijf 1 waar er 1-3 vliegjes per dag werden gevonden in de vallen. Dit werd onder controle gehouden door de afgevallen vruchten 2 keer met Boomerang (a.s. Spinosad) te behandelen. Dit toont aan dat het niet één enkele maatregel is die moet worden getroffen, maar dat monitoring, hygiënisch telen en preventief innetten best wordt gecombineerd om curatieve maatregelen (bespuitingen) te voorkomen/beperken. De proef in Proefcentrum Pamel leverde interessante resultaten op in verband met het klimaat onder het net. Door een voldoende groot oppervlak in te netten en voldoende te verluchten was de relatieve luchtvochtigheid lager onder de tunnel dan buiten. De temperaturen lagen een paar graden hoger maar in het algemeen waren de waardes voor temperatuur en vochtigheid in de ingenette tunnel vergelijkbaar met de niet-ingenette tunnel waaruit blijkt dat door de juiste maatregelen te treffen er weinig ongewenste effecten zijn op klimaat. Zoals eerder besloten is het beste tijdstip van innetten voor er rijpe vruchten aanwezig zijn. Zeker indien dit niet tijdig lukt, kan een behandeling met een biologisch gewasbeschermingsmiddel ervoor zorgen dat alle aanwezige vliegen/larven/ onder het net worden gedood. In 2016 werd dit bij Proefcentrum Pamel ook toegepast. Een behandeling van de frambozen met Tracer (a.s. Spinosad ), net na het innetten, leverde een propere tunnel op. Uit de tellingen bleek dat er daarna geen enkel vliegje werd gevangen in de vallen onder het net. Buiten werden wel nog veel vliegjes gevangen /01/ /01/2016 2/02/ /02/2016 aantal vliegen 2/03/ /03/ /03/ /04/ /04/ /05/2016 7/06/ /06/1016 8/07/ /07/2016 1/08/ /08/ /08/ /09/ /09/ /10/ /10/2016 7/11/ /11/2016 6/12/ /12/2016 Binnen man Binnen vrouw Binnen andere Buiten man Buiten vrouw Buiten andere Figuur 79. Effect van innetten tegen D. suzukii (Proefcentrum Pamel, 2016) Het volledige projectverslag van dit project kan je terugvinden via Verslag: Irrisa Bogaerts, pcfruit vzw Bron: Eindrapport Project Zachtfruit telen in de aanwezigheid van Drosophila suzukii. 103

105 3.3 ONKRUIDBEHEERSING IN DE BIOLOGISCHE KLEINFRUITSECTOR Project: Onkruidbeheersing in de biologische kleinfruitsector Doelstelling: Inzicht krijgen in de onkruidbeheersing bij de biologische teelt van houtig kleinfruit Periode: Financiering: Verantwoordelijke: Partners: Auteur: Proefcentrum Pamel Inleiding probleemstelling Onkruidbeheersing wordt door de biologische kleinfruittelers als een probleem ervaren. Zij waren vragende partij om via dit CCBT-project, gedurende twee jaar, in te zetten op deze problematiek. Naast de algemene problematiek van onkruidbeheersing werden ook toenemende problemen met woelmuizen bij het gebruik van antiworteldoek en mulching alsook specifiek wortelonkruiden gesignaleerd als aandachtspunten. Bovendien werd aandacht gevraagd voor uitwisseling van ervaringen. Dit project probeert een antwoord op deze vragen te formuleren. Onkruidbeheersing binnen de biologische kleinfruitteelt is een complexe problematiek. Er zijn eerst en vooral de verschillende soorten kleinfruit. Het geslacht Ribes met als voornaamste soorten de aalbes (Ribes rubrum), de kruisbes of stekelbes (Ribes uva-crispa) en de zwarte bes (Ribes nigrum) wordt in struik of haag geteeld. Op de strook onder de planten moet geen of nauwelijks rekening gehouden worden met grondscheuten. De wortelontwikkeling is ook anders dan bij het geslacht Rubus. De frambozen (Rubus idaeus), de bramen (Rubus) en in mindere mate loganbes en taybes hebben een zeer oppervlakkig ontwikkeld wortelgestel. Bij frambozen en bramen moeten jaarlijks nieuwe grondscheuten opgekweekt worden, waardoor de bodem anders moet aangepakt worden. Daarnaast zorgen blauwe bes (Vaccinium corymbosum) en de kiwibes (Actinidia arguta) nog voor extra variatie. 104

106 Bijkomend stellen we ook vast dat er tussen de bedrijven onderling grote verschillen zijn en niet in het minst naar oppervlakte. Hierdoor is bijvoorbeeld een doorgedreven mechanisatie voor een kleiner bedrijf financieel niet haalbaar, terwijl het voor een groter bedrijf net een snel terugverdiende investering kan zijn. Houtig kleinfruit wordt zowel in openlucht als onder bescherming geteeld en niet elke constructie is even toegankelijk met machines. De onkruiddruk is ook anders onder bescherming dan bij een teelt in openlucht. Deze verschillende teeltsystemen vergen een andere aanpak. Ieder bedrijf heeft bovendien ook nog zijn eigen specifieke onkruidflora die gelinkt is aan de fysische en chemische samenstelling van de bodem, maar evenzeer gelinkt kan zijn aan de bedrijfsspecifieke teelttechnische aanpak of gewoon meekwam met plantmateriaal of andere input in de loop van de teelt. Om concreet aan de vraag van de biologische kleinfruitsector te voldoen wordt het project opgesplitst in volgende deelacties, ieder gefocust op een bepaalde deelsector of problematiek: 1. Proeven rond onkruidbeheersing 1.1. Teelt onder bescherming 1.2. Teelt in openlucht 1.3. Oriënterende proef met gebruik van pluimvee 2. Visualiseren onkruidproblematiek 3. Uitwisseling best practices Met uitzondering van de teelt in openlucht werd er rond deze deelacties gewerkt in

107 Teelt onder bescherming Proefplan Deze proef, waarbij gebruik gemaakt wordt van verschillende afdekkings- en mulchingmaterialen wordt uitgevoerd op een teelt van zomerframbozen. Deze teelt komt frequent voor onder bescherming en het is bovendien ook een gewas waar jaarlijks grondscheuten opgekweekt moeten worden. Deze grondscheuten komen willekeurig op, binnen en buiten de plantstrook, en maken daarom een mechanische onkruidbestrijding moeilijker dan in andere teelten. Door de overkapping die het ganse jaar aanwezig blijft is het nodig om te irrigeren. Er ontstaat een vochtige plantstrook en een droger plukpad. Onder deze constructies is slechts een beperkt gebruik van machines mogelijk. Er werd naar een perceel gezocht met een representatieve onkruiddruk. Locatie: Ras: Perceel ligging: On Farm Rubus idaeus Tulameen Figuur 80: De middelste tunnel bevat het on farm proefperceel. Onder deze permanente overkapping staan twee rijen zomerframboos van het ras Tulameen. Structuur permanente overkapping: Wandelkap Opp. per veldje: 5 m x 6 m = 30 m² Objecten 4 Aantal herhalingen 2 Bodem: Leem 106

108 Objecten Tabel 17: Proefplan on farm proef onkruidbeheersing onder bescherming (object 2: stro; object 3: antiworteldoek en object 4: compost) Achterzijde tunnel 40 m 5 m 5 m 5 m 5 m 5 m 5 m 5 m 5 m Blanco Blanco Blanco Blanco Object 4 Object 4 Object 4 Object 4 Object 3 Object 3 Object 3 Object 3 Object 2 Object 2 Object 2 Object 2 Object 4 Object 4 Object 4 Object 4 Object 3 Object 3 Object 3 Object 3 Object 2 Object 2 Object 2 Object 2 Blanco Blanco Blanco Blanco 1 m 1 m 2 m 1 m 1 m 6 m Voorzijde tunnel Blanco : Spontane vegetatie laten ontwikkelen tot ze storend wordt voor de werkzaamheden of tot er zaadvorming optreedt. De frambozen kunnen in volle breedte wortels ontwikkelen en grondscheuten vormen. Object 2: Bodem afdekken met stro. Plantstrook en plukpad worden bedekt met biologisch stro (spelt). Stro heeft in eerdere proeven op Proefcentrum Pamel al aangetoond dat het een goede onkruidonderdrukkende werking heeft, zonder de grondscheuten van framboos te onderdrukken. Daarenboven heeft het stro een isolerende werking op de bodem, waardoor vochtverlies door verdamping geminimaliseerd wordt. Object 3: Bodem afdekken met antiworteldoek. Antiworteldoek wordt langs de plantstrook gelegd, spontane vegetatie op het plukpad wordt toegelaten tot bloeivorming optreedt of tot deze storend wordt voor een goede uitvoering van de werkzaamheden. Door langs beide zijden van de plantstrook de bodem af te dekken met antiworteldoek, wordt de zomerframboos gedwongen enkel scheuten te geven tussen de twee doeken. Hierdoor bekomt men een smalle plantstrook die door de begroeiing van de framboos weinig onkruid toelaat. Object 4: Plantstrook afdekken met compost. De plantstrook wordt afgedekt met compost. Op het plukpad wordt spontane vegetatie toegestaan, tot het punt waarop het storend wordt of het onkruid in zaad komt. Deze techniek wordt in de praktijk vaak toegepast. De plantstrook wordt in het voorjaar onkruidvrij gemaakt, om vervolgens een laag compost als afdekmateriaal op de plantstrook aan te brengen. 107

109 Bodemanalyse en bemesting Tabel 18: K.E.M.A.-ontleding on farm perceel zomerframboos (Bodemkundige Dienst van België vzw, 2016) Tabel 19: Bemestingsadvies (Bodemkundige Dienst van België vzw, 2016) Invulling bemestingsadvies: Op 19 mei werd het on farm proefperceel bemest met organische handelsmeststoffen en compost. De invulling van het bemestingsadvies gebeurde enkel op de planstrook. Voor objecten 1, 2 en 3 werd gewerkt met organische handelsmeststoffen. Voor object 4 werd compost gebruikt als een mogelijke maatregel tegen onkruid. De compost brengt een basisbemesting aan en werd in dit object aangevuld met organische handelsmeststoffen tot invulling van het bemestingsadvies. Kg/are Objecten Object 4 Compost 260,00 (of 400 l) DCM ecomix 1 10,67 0,00 Bloedmeel 4,61 9,90 Vinasse 2,93 0,00 Kieseriet 0,75 0,26 108

110 Watergift Het On-Farm proefperceel wordt geïrrigeerd door middel van een druppelslang, die tussen de planten op de plantstrook aangebracht is. Tijdslijn Datum Actie 08 april 2016 Plaatsbezoek on-farm perceel 27 april 2016 Onkruidvrij maken on-farm perceel 28 april 2016 Onkruidvrij maken on-farm perceel 13 mei 2016 K.E.M.A.-staalname 19 mei 2016 Bemesten perceel + aanleg proef 08 juni 2016 Aanbreng extra compost (*) Juni oktober Periodieke monitoring perceel 03 augustus 2016 Uitsnoeien afgedragen stengels 26 augustus 2016 Nieuwe scheuten aanbinden 10 oktober 2016 Proefveldbezoek 09 november 2016 Scheutlengte bruikbare scheuten opmeten (*)De bemesting is uitgevoerd op basis van het bemestingsadvies op de plantstrook. Omdat dit naar onkruidbeheersing toe ontoereikend was, werd bijkomend op 8 juni bij object 4 extra compost aangebracht, rekening houdend met de bemestingsnorm op hectareniveau. Dit betekende dat nog zo n 500 kg compost extra als mulchlaag werd aangebracht. Om een juiste afweging te maken van welke techniek het best naar voor komt in deze proef, wordt er rekening gehouden met verschillende parameters zoals kostprijs, arbeidstijd, effect op de onkruidgroei en scheutlengte van de bruikbare scheuten. Resultaten Effect op de onkruidgroei Om het effect van de verschillende technieken op de onkruidgroei te kunnen monitoren, werd elk object op periodieke basis gemonitord. Legende Geen onkruidgroei Lichte onkruidgroei Volledige bedekking Storend of zaadvorming Een echte vergelijking van de verschillende technieken uit deze proef kan echter niet gemaakt worden. Door een defect in de watervoorziening heeft de teelt een aanzienlijke tijd geen water gekregen op de plantstrook, waardoor op die plaats ook geen onkruidgroei gestimuleerd werd. 109

111 110 8/06/2016 Blanco Compost Doek Stro Compost Doek Stro Blanco 1/08/2016 Blanco Compost Doek Stro Compost Doek Stro Blanco Achterzijde tunnel plukpad plantenrij plukpad plantenrij plukpad Blanco Blanco Blanco Blanco Object 4 Object 4 Object 4 Object 4 Object 3 Object 3 Object 3 Object 3 Object 2 Object 2 Object 2 Object 2 Object 4 Object 4 Object 4 Object 4 Object 3 Object 3 Object 3 Object 3 Object 2 Object 2 Object 2 Object 2 Blanco Blanco Blanco Blanco 16/06/2016 Blanco Compost Doek Stro Compost Doek Stro Blanco Achterzijde tunnel plukpad plantenrij plukpad plantenrij plukpad Blanco Blanco Blanco Blanco Object 4 Object 4 Object 4 Object 4 Object 3 Object 3 Object 3 Object 3 Object 2 Object 2 Object 2 Object 2 Object 4 Object 4 Object 4 Object 4 Object 3 Object 3 Object 3 Object 3 Object 2 Object 2 Object 2 Object 2 Blanco Blanco Blanco Blanco 8/07/2016 Blanco Compost Doek Stro Compost Doek Stro Blanco Achterzijde tunnel plukpad plantenrij plukpad plantenrij plukpad Blanco Blanco Blanco Blanco Object 4 Object 4 Object 4 Object 4 Object 3 Object 3 Object 3 Object 3 Object 2 Object 2 Object 2 Object 2 Object 4 Object 4 Object 4 Object 4 Object 3 Object 3 Object 3 Object 3 Object 2 Object 2 Object 2 Object 2 Blanco Blanco Blanco Blanco Voorzijde tunnel Voorzijde tunnel Voorzijde tunnel Tussen 8/7 en 1/8 werd het onkruid afgemaaid met een bosmaaier op alle objecten. Achterzijde tunnel 16/08/2016 plukpad plantenrij plukpad plantenrij plukpad Blanco Blanco Blanco Blanco Object 4 Object 4 Object 4 Object 4 Object 3 Object 3 Object 3 Object 3 Object 2 Object 2 Object 2 Object 2 Object 4 Object 4 Object 4 Object 4 Object 3 Object 3 Object 3 Object 3 Object 2 Object 2 Object 2 Object 2 Blanco Blanco Blanco Blanco Blanco Compost Doek Stro Compost Doek Stro Blanco Achterzijde tunnel plukpad plantenrij plukpad plantenrij plukpad Blanco Blanco Blanco Blanco Object 4 Object 4 Object 4 Object 4 Object 3 Object 3 Object 3 Object 3 Object 2 Object 2 Object 2 Object 2 Object 4 Object 4 Object 4 Object 4 Object 3 Object 3 Object 3 Object 3 Object 2 Object 2 Object 2 Object 2 Blanco Blanco Blanco Blanco 6/10/2016 Blanco Compost Doek Stro Compost Doek Stro Blanco Achterzijde tunnel plukpad plantenrij plukpad plantenrij plukpad Blanco Blanco Blanco Blanco Object 4 Object 4 Object 4 Object 4 Object 3 Object 3 Object 3 Object 3 Object 2 Object 2 Object 2 Object 2 Object 4 Object 4 Object 4 Object 4 Object 3 Object 3 Object 3 Object 3 Object 2 Object 2 Object 2 Object 2 Blanco Blanco Blanco Blanco Voorzijde tunnel Voorzijde tunnel Voorzijde tunnel Na 16/8 werden de rode objecten gemaaid. Figuur 81: Effect van verschillende methodes van onkruidbeheersing op de onkruidgroei.

112 Effect op de scheutlengte Het aantal bruikbare scheuten dat in het najaar de winter ingaat geeft een goede indicatie van de verwachte opbrengst in het volgende teeltjaar. Zomerframbozen geven immers vruchten op de overwinterde scheut. Het aantal scheuten werd geteld in combinatie met de meting van de lengte van de scheuten. Aantal scheuten per object (20 lopende meter) Aantal en scheutlengte bruikbare scheuten per object 1 blanco 2 stro 3 doek 4 compost cm cm cm cm >220 cm Figuur 82: Effect van verschillende methodes van onkruidbeheersing op het aantal bruikbare scheuten en de scheutlengte. # bruikbare scheuten 8 7,8 7,6 7,4 7,2 7 6,8 6,6 6,4 6,2 6 5,8 Gemiddeld # scheuten per lopende m 1 blanco 2 stro 3 doek 4 compost Figuur 83: Effect van verschillende methodes van onkruidbeheersing op het gemiddeld aantal scheuten per lopende meter. 111

113 Kostprijsanalyse a. Materiaalkosten Naam Hoeveelheid/ha /stuk totaal Levensduur (jaar) /jaar Biologisch stro kg/ha 30/baal* 1 508, Antiworteldoek 3 333,3 m²/ha 0,45/m² 1 500, Compost (Vlaco) kg/ha 7/ton 280, b. Arbeidskostprijs* *berekend op basis van de aanleg van de proef en op een brutoloon van 20 euro/uur. Dit is enkel een indicatie over de grootorde van de arbeidskost. Bij de aanlegkosten is er rekening gehouden met de verwachtte levensduur van de materialen. Zo is de aanlegkost van antiworteldoek gedeeld door vijf, omdat er verwacht wordt dat deze minstens vijf jaar meegaat (stro gedeeld door drie). Het perceel was onkruidvrij bij aanvang van de proef. Arbeidskost per object (20 meter) Object Aanleg (minuten) Onderhoud (minuten) Totaal (minuten) tijd Bruto loon per minuut ( ) Totale kost in euro 1 Blanco ,33 6,67 2 Stro ,33 23,10 3 Antiworteldoek ,33 17,49 4 Compost ,33 16,67 Conclusie Via de aanleg van deze proef onkruidbeheersing op dit perceel onder bescherming werd meer inzicht verkregen in de haalbaarheid en kostprijs van de verschillende technieken. We kunnen besluiten dat deze vier aangelegde objecten makkelijk toepasbaar zijn in de normale bedrijfsvoering van een biologische houtig kleinfruitbedrijf. Afhankelijk van de oppervlakte en de beschikbare materialen kan een keuze gemaakt worden. 112

114 Oriënterende proef met pluimvee Inleiding In verschillende proeven blijkt begrazen door pluimvee al of niet in combinatie met andere technieken het onkruid goed onder controle te houden. Met (kriel)kippen of ganzen werden in andere teelten reeds goede resultaten behaald. Bij een eerder project rond onkruidbeheersing, uitgevoerd door PCG vzw, werd al onderzoek gevoerd naar het uitzetten van pluimvee. In de kas bleek de inzet van kwartels zeer goed te werken tegen het opschietende onkruid, mits ze in voldoende grote aantallen ingezet werden. In een plastiek koepelserre bleek manegans dan weer een goed resultaat te vertonen. Kippen, die ook in een koepelserre ingezet werden, vertoonden eerder wisselvallige resultaten (Dewitte, 2016). Studenten van HoGent gaven in het besluit van hun Kiwi-ei project Pluimvee als predator in kleinfruit aan dat Isa Brown legkippen makkelijk en snel te verkrijgen zijn en een positief resultaat gaven in de proeven. In dit project werd echter vooral nagegaan of de kippen afgevallen vruchten opeten/opruimen. Of het aanwezige pluimvee ook een effect op de onkruidgroei heeft, werd niet onderzocht (Goossens, et al., 2016). Proefplan Op een apart kleinfruitperceel op Proefcentrum Pamel werden drie soorten pluimvee gehuisvest waar ze hun normale graasgedrag kunnen tonen. Op dit perceel was er een plukpad met gras/klaver en een plantstrook met behoorlijk wat onkruidgroei. Op het perceel staan stekelbessen, rode bes, zomerframbozen, herfstframbozen, zwarte bes en kiwibes. Onkruid werd verwijderd vanaf het ogenblik dat het storend werd of zaad zou gaan vormen. Het perceel heeft een representatieve onkruiddruk. Het bestaat uit acht rijen openluchtteelt, ieder met een andere soort of ras houtig kleinfruit. Op het plukpad bevindt zich grasklaver, dat voor het uitzetten van het pluimvee tweewekelijks gemaaid werd. In Tabel 20 is een overzicht weergegeven van de aanwezige beplanting op het perceel. Figuur 84: Locatie van de oriënterende proef met pluimvee. 113

115 Tabel 20. Beplanting op het proefperceel oriënterende proef met pluimvee. Lijnnummer Teelt 1 Stekelbes 2 Stekelbes 3 Rode bes 4 Witte bes 5 Herfstframboos 6 Zomerframboos 7 Zwarte bes 8 Kiwibes Door de aanwezigheid van verschillende soorten houtig kleinfruit kan men goed vergelijken en kijken waar het pluimvee scharrelt, of de vruchten aangepikt/opgegeten worden en hoe de plant reageert op de aanwezigheid van het pluimvee. Bodem en bemesting De bodem op het pluimveeperceel bestaat uit lichte leem. De plantstrook werd manueel onkruidvrij gehouden. Uit de bodemontleding kan afgeleid worden dat de meeste elementen voldoende of meer dan voldoende aanwezig in de bodem. Daarom werd er afgelopen jaar geen bemesting toegepast. In het verleden bestond de bemesting op de plantstrook - uit boerderijcompost als basisbemesting, aangevuld met organische handelsmeststoffen. Deze bemesting gebeurde steeds op een beredeneerde wijze op basis van staalname en bemestingsadvies, rekening houdende met de van kracht zijnde bemestingsnormen. 114

116 Objecten Er werden, in overleg met de biologische kleinfruitsector en met de stuurgroep, drie soorten pluimvee gekozen om in te zetten in deze oriënterende proef. De keuze ging uit naar Isa Brown legkippen (6), Europese kwartel (12) en de manegans (3 koppels). Haaks op de plantenrijen werd het kleinfruitperceel opgedeeld in drie percelen, door middel van een afsluiting in kippengaas. Hierdoor kon het pluimvee vlot tot bij alle beschikbare bessenplanten geraken. Ieder perceel was voorzien van een eigen hok, drink- en voederbak. De dieren werden ad libidum bijgevoederd met een biologische graanmengeling. Vervolgens werden de dieren dagelijks gecontroleerd en werd het perceel visueel geobserveerd, vooral lettend op de begroeiing zowel in als naast de plantenrij. 3 m Proefplan oriënterende proef pluimvee Hok 9 m Kiwibes Zwarte bes Zomerfram boos Herfstfram boos Witte bes Rode bes Stekelbes Stekelbes 24 m 18 m 6 m Hok Kiwibes Zwarte bes Zomerfram boos Herfstfram boos Witte bes Rode bes Stekelbes Stekelbes 9 m Hok Kiwibes Zwarte bes Zomerfram boos Herfstfram boos Witte bes Rode bes Stekelbes Stekelbes 3 m 3 m 2,5 m 2,5 m 2,5 m 3,5 m 4 m 3 m 2,5 m 2 m 28,5 Tijdslijn Datum Activiteit 10 mei 2016 Perceel maaien & afsluiting plaatsen 19 juli 2016 Pluimvee uitzetten 09 augustus 2016 Pluimvee omweiden 18 augustus 2016 Voormaling perceel kippen maaien 22 september 2016 Dieren omweiden & Perceel maaien Plaats pluimvee op proefperceel 19/07/ /08/ /09/2016 Manegans Manegans Kip Kwartel Kip ///// Kip ///// Manegans 115

117 Resultaten Algemeen Bij het uitzetten van het pluimvee (19 juli) is meteen duidelijk dat de maneganzen beginnen te grazen en de kippen gaan scharrelen. De kwartels zijn eerder schuw en gaan op zoek naar een schuilplaats tussen de begroeiing. Doordat het perceel iets meer dan een maand geleden voor een laatste keer proper gemaakt is, staat het gras momenteel wat langer en is er ook een aanzienlijke onkruidgroei waar te nemen op de plantstrook. Nadat de dieren ongeveer drie weken op het perceel gehuisvest zijn, worden ze omgeweid (9/8). De kippen hebben de plantstrook mooi onkruidvrij gescharreld en hebben ook de begroeiing op het plukpad in zekere mate onder controle weten te houden. Om te voorkomen dat ze putten gaan graven en zo de plantenwortels ontbloten, wordt er besloten het pluimvee van plaats te veranderen. De kwartels hebben deze drie weken helaas niet overleefd. Ze zijn ontsnapt of ten prooi gevallen aan een predator. De kippen worden omgeweid naar het perceel van de kwartels. De maneganzen blijven voorlopig op hetzelfde perceel. Op 18 augustus werd het lege perceel gemaaid, omdat de begroeiing op het plukpad van dit gedeelte waar eerst de kippen zaten terug een aanzienlijke lengte begon te krijgen. De plantstrook is nog steeds onkruidvrij. Vijf weken na vorig omweiden (22/9) worden de dieren opnieuw van perceel verplaatst. De reden hiervoor is dat de kippen de plantstrook op hun huidige perceel volledig vrij gescharreld hebben. Ditmaal hebben ze twee weken extra de tijd gekregen om te scharrelen, waardoor er nu hier en daar putten gevormd zijn in de plantstrook en ook de plantenwortels meer ontbloot zijn dan de vorige keer. De maneganzen krijgen de begroeiing niet meer onder controle. Voordat de dieren verplaatst worden, wordt het plukpad over het gehele proefperceel gemaaid. Vervolgens verhuizen de maneganzen naar het perceel waarop eerst de kippen stonden en verhuizen de kippen naar het perceel van de maneganzen. Opvallend is dat de maneganzen meteen beginnen te grazen en duidelijk een voorkeur hebben voor jong gras. Per pluimveesoort Zoals hierboven reeds vermeld kreeg iedere pluimveesoort een eigen perceel binnen het kleinfruitperceel op Proefcentrum Pamel. Daar konden ze hun natuurlijk graas- en scharrelgedrag vertonen terwijl er op periodieke basis visueel gemonitord wordt. De eerste bevindingen van deze oriënterende proef in teeltjaar 2016 worden hier weergegeven. Isa Brown - Enige pluimveesoort in de oriënterende proef die de vegetatie op het proefperceel de baas kan - Scharrelt de vegetatie op de plantstrook goed weg - Vegetatie op het plukpad wordt kort gehouden - Moet op tijd omgeweid worden om het blootscharrelen van de wortels en het vernielen van de graszode op het plukpad te voorkomen 116

118 Figuur 85: Links perceel na drie weken Isa Brown, rechts na maaien Europese kwartel - Heeft weinig tot geen invloed op de begroeiing in het kleinfruitperceel - Er ontstaan gangen in de vegetatie, waarlangs de kwartels zich voortbewegen - Erg gevoelig voor predatoren - Stelt hoge eisen aan de afsluiting van het perceel Manengans - De manengans heeft op het proefperceel moeite met het onder controle houden van de vegetatie - Graast vooral aan jonge vegetatie - De dichtheid (aantal dieren/oppervlakte) dient hoog genoeg te zijn om de vegetatie de baas te kunnen - Figuur 86: Links toestand perceel na 3 weken Europese kwartel, rechts na 3 weken manengans 117

119 Conclusie Isa Brown leghen Europese kwartel Manegans Hybride ras Inheems Goede grazer Hoge eiproductie Kwartelei is een nicheproduct Duur in aankoop Goedkoop Goede afsluiting nodig Scharrelt goed Uit het eerste jaar van de oriënterende proef met pluimvee voor de onkruidbeheersing in de houtige kleinfruitplantage kan besloten worden dat het wel degelijk mogelijk is om het perceel zo goed als onkruid vrij te houden door gebruik te maken van pluimvee. Een goed management van het pluimvee is echter een noodzaak om zowel de teelt als de onkruidbeheersing als het houden van het pluimvee te doen slagen. Als men de drie gebruikte pluimveesoorten met elkaar vergelijkt om een afweging te maken, kan men stellen dat de Isa Brown legkip het mooiste werk geleverd heeft. De plantstrook was mooi vrij gescharreld en, mits een goede strategie van omweiden, werd voorkomen dat er putten werden gemaakt of dat de plantenwortels blootgescharreld werden. De reden dat de kippen vooral op de plantstrook scharrelden heeft waarschijnlijk te maken met de basisbemesting op de plantstrook, die in de voorgaande jaren steeds uit boerderijcompost bestond. De Europese kwartel is ongeschikt om te gebruiken als onkruidbeheerser in de plantage. Door hun kleine omvang zijn ze een makkelijke prooi voor predatoren en hun graas- en scharrelgedrag is niet van die orde dat ze een plantage onkruidvrij kunnen houden. De maneganzen tot slot hebben hun naam als goede grazer alle eer aangedaan. Uit de observaties is gebleken dat ze het meest houden van vers gras en dat oud gras blijft staan. Deze pluimveesoort dient dus bij voorkeur ingezet te worden op een vers gemaaid perceel, om te voorkomen dat de begroeiing te snel opnieuw zou groeien. Door de hoge prijs van deze dieren lijken ze echter niet geschikt voor gebruik als onkruidbeheerser in de kleinfruitplantage. 118

120 Visualiseren onkruidproblematiek Inleiding De grote diversiteit aan bedrijven en teelten zorgt voor een rijke bron aan informatie. Op de verschillende bedrijven is de onkruidproblematiek zeer divers. Ieder bedrijf gaat momenteel op zijn eigen manier om met de onkruidbeheersing. Van vier bedrijven, uit de houtige kleinfruitsector, werd tijdens een bedrijfsbezoek: - de problematiek en de aanpak in kaart gebracht en gedocumenteerd metanalyseresultaten; - de onkruidflora geïnventariseerd; - de aanwezige teelten en teeltsystemen en de gebruikte technieken en hulpmiddelen in kaart gebracht. De verzamelde informatie levert verdiepte inzichten op en vormt de basis voor de inhoudelijke invulling van uitwisselingsactiviteiten. Methode Per bedrijf en per perceel werden op vijf willekeurige plaatsen de onkruiden gemonitord. De spot werd eerst afgebakend en vervolgens werden de onkruiden gedetermineerd. Daarnaast werd via een korte bevraging gepolst naar de ervaringen van de telers en de techniek die zij momenteel hanteren. De onkruiden werden geïnventariseerd op de plantstrook, dus niet op het plukpad. 119

121 Resultaten Openlucht/ bescherming Teelt Grondsoort Begroeiing op plantstrook Bedrijf 1 Openlucht Blauwe bes zandleem Neen Bedrijf 2 Openlucht Framboos, aardbei, rode bes, trosbes, zwarte bes zandleem Grasklaver Bedrijf 3 Zomerframboos Leem Neen Bedrijf 4 Framboos, rode bes, stekelbes Neen Door de meest voorkomende onkruiden op de vier bezochte bedrijven te bundelen en te rangschikken volgens mate van voorkomen, kwam een top 10 tot stand (Tabel 21). Tabel 21. Top 10 meest voorkomende onkruiden op vier kleinfruitbedrijven. Nederlandse naam Wetenschappelijke naam 1 Kruipende boterbloem Ranunculus repens 2 Echte kamille Matricaria chamomilla 3 Gewone paardenbloem Taraxacum officinale 4 Vogelmuur Stellaria media 5 Straatgras Poa annua 6 Hanepoot Echinochloa crus-galli 7 Klein kruiskruid Senecio vulgaris 8 Akkerdistel Cirsium arvense 9 Ridderzuring Rumex obtusifolius 10 Herderstasje Capsella bursa-pastoris Daarnaast vormde heermoes (Equisetum arvense) op één van de bedrijven een groot probleem. 120

122 Best Practices Inleiding Ieder bedrijf gaat op een andere manier om met onkruidbeheersing en heeft er ook andere verwachtingen rond. De resultaten van een gelijkaardige aanpak zijn soms ook heel wisselend. Uitwisseling is daarom gedurende de projectperiode een geschikte methodiek om voldoende aandacht te spenderen aan verschillende duurzame oplossingen en benaderingen. Hierdoor verruimen de inzichten van teler en onderzoeker, en kunnen samenwerkingsverbanden of uitwisselingen ontstaan. In het kader van het CCBT-project rond de netwerkdag groenten en kleinfruit was onkruid een hoofdthema (zie Inspiratie netwerkdag). In het kader van dit project werden een aantal technieken gedemonstreerd. Op de vier bedrijven waar de onkruidproblematiek in kaart werd gebracht (zie hiervoor), werd ook gepolst naar de manier waarop zij aan onkruidbeheersing doen. Door deze technieken op te lijsten en aan de telers voor te leggen kunnen zij een afweging maken of hun techniek al dan niet verbeterd of aangepast kan worden. Hieronder zijn de onkruidbeheersingstechnieken die bij de bezochte telers gebruikt worden weergegeven (Inspiratie bio-praktijkbedrijven). 121

123 Inspiratie bio-praktijkbedrijven Bedrijf 1 Openlucht/bescherming Teelt Grondsoort Begroeiing op plantstrook Openlucht Blauwe bes zandleem Neen Techniek: mulch + maaien + schijveneg Op bedrijf 1 wordt de blauwe bes geteeld in struikvorm. Op de plantenrij zijn de planten in een rug aangeplant. De plantafstand tussen de rij bedraagt in functie van de mechanisatie tussen de 2 en 2,5 meter. Het plukpad is ingezaaid met een grasmengsel en wordt op periodieke basis gemaaid om de vegetatie onder controle te houden. Op de plantenrij wordt er gewerkt met houtsnippers als mulching. Daarnaast wordt er sinds kort gebruik gemaakt van een schijveneg om te voorkomen dat de begroeiing van het plukpad naar de plantrij begint te groeien en om grond op de rug te smijten, waardoor deze aangehoogd wordt en het onkruid bedolven wordt. Als er hier en daar toch nog onkruidbegroeiing waargenomen wordt, wordt deze manueel gewied. 122

124 Bedrijf 2 Openlucht/ bescherming Openlucht Teelt Framboos, aardbei, rode bes, trosbes, zwarte bes Grondsoort zandleem Begroeiing op plantstrook Grasklaver Techniek: permanente begroeiing + maaien + begrazing Bedrijf 2 gebruikt een heel andere techniek dan men gewend is in de teelt van houtig kleinfruit. In plaats van de plantstrook vrij te houden van begroeiing, wordt er hier juist met opzet een bodembedekking ingezaaid onder de vorm van grasklaver. Het plukpad wordt op regelmatige tijdstippen gemaaid met en klepelmaaier, waarna het maaisel blijft liggen. Op de plantstrook wordt de grasklaverbegroeiing kort gehouden door een combinatie van maaien en begrazing door schapen en kippen. De aanplant zelf is relatief jong, waardoor er naar opbrengst of effect op de plant nog geen informatie is. 123

125 Bedrijf 3 Teelt Grondsoort Begroeiing op plantstrook Zomerframboos Leem Neen Techniek: antiworteldoek In de teelt van zomerframboos wordt op dit bedrijf gebruik gemaakt van een techniek die wel vaker terug te vinden is op biologische kleinfruitbedrijven, echter minder vaak in de teelt van framboos. Het plukpad wordt in deze teelt afgedekt met een antiworteldoek. Door de antiworteldoek vrij dicht tegen elkaar te leggen, blijft er slechts een plantstrook van 5 à 10 cm open. Door deze kleine opening gaan er enkel plantscheuten op de plantstrook zelf doorschieten en niet op het plukpad. Tijdens het groeiseizoen is deze kleine plantstrook grotendeels afgedekt van het licht door het goed ontwikkeld gewas, waardoor onkruid weinig kans krijgt. Aandachtspunt bij gebruik van de antiworteldoek is dat deze goed zuiver dient gehouden te worden, om te voorkomen dat er begroeiing op het doek zelf optreedt. 124

126 Bedrijf 4 Teelt Framboos, rode bes, stekelbes Begroeiing op plantstrook Neen Techniek: maaien + bosmaaier Op dit bedrijf wordt het onkruid door een combinatie van verschillende technieken onder controle gehouden. Op het plukpad staat een mengsel grasklaver. Dit wordt regelmatig met een klepelmaaier gemaaid. In het voorjaar worden de grote onkruiden handmatig uit de rij gewied. Later in het seizoen is dit niet meer nodig, daar het gewas dan dicht genoeg staat om onkruid te voorkomen. Vervolgens wordt aan elke kant van de rij een strook van ongeveer een halve meter gemaaid met een bosmaaier met nylondraad. De eerste maal worden de onkruiden vlak boven de grond afgemaaid, daarna wordt er een tweede keer met de bosmaaier overgegaan om dieper in de bodem te werken. Op deze manier worden de onkruiden tot in de wortel afgesneden en bekomt men een licht aanaardend effect. Tenslotte wordt er tweejaarlijks een laag groencompost* op de ruggen aangebracht als mulchlaag tegen het onkruid. *Compost: mulching of bemesting? Na een korte rondvraag bij de aanwezige kleinfruittelers tijdens een bedrijfsbezoek van het BBN kleinfruit blijkt dat op de meeste bedrijven compost vooral beschouwd wordt als mulching en niet als meststof. Men geeft als reden aan dat de bemestingswaarde niet erg hoog is en dat daarbij de werkingscoëfficiënten laag zijn. Dit is wel zo voor stikstof en magnesium, doch niet voor fosfor en kalium. Aandacht is zeker nodig bij het jaarlijks of regelmatig aanbrengen van groencompost. Er kan makkelijk een onevenwicht ontstaan tussen de elementen kalium, magnesium en calcium. Groencompost kan wel wat kalium bevatten en in tegenstelling tot andere elementen is de werkingscoëfficiënt vrij hoog, volgens Vlaco zelfs 80% in het jaar van toediening. Hierdoor moet eventueel in de bemesting gecorrigeerd worden met magnesium en calcium. Door de base werking van groencompost (meestal ph tussen 7 en 8) dient ook de ph van de bodem goed opgevolgd te worden. Regelmatig een bodemanalyse laten uitvoeren is zeker aangewezen. Conclusie Binnen de kleinfruitsector zijn er heel wat verschillende teelten en teeltmethoden. Daarnaast zijn de bodem, maar ook de oppervlakte, mechanisatie, e.d. zeer uiteenlopend op de verschillende kleinfruitbedrijven, wat de onkruidproblematiek enkel complexer maakt. De technieken die opgesomd worden, zijn daarom niet altijd makkelijk te implementeren in ieders bedrijfsvoering. Iedere teler dient voor zichzelf uit te maken hoeveel aandacht men aan de onkruidbestrijding wenst te besteden en waar de tolerantiegrens ligt. Met het geven van enkele voorbeelden van hoe men onkruidbeheersing aanpakt op bepaalde bedrijven hopen wij inspiratie te geven aan de gehele kleinfruitsector. 125

127 Inspiratie netwerkdag Tijdens de netwerkdag en beurs Techniek in de bio tuinbouw op donderdag 8 september was onkruidbeheersing één van de hoofdonderwerpen. Op het aardbeiperceel en in de kleinfruitplantage werden verschillende technieken gedemonstreerd. OZ WEEDING ROBOT (Fabrikant: Naïo Technologies) Soort onkruidbeheersing: Mechanisch/automatisch De OZ weeding robot van Naïo technologies is een compacte automatische werktuigdrager die voor verscheidene teelten gebruikt kan worden, dankzij de vele aanbouwmogelijkheden. Op de netwerkdag werd de robot gedemonstreerd met een schoffel en wiedeg, ideaal om tussen de rijen de bodem onkruidvrij te houden. Naast het onderhouden van de plantage kan de robot ook voor klein transport gebruikt worden, bijvoorbeeld als kistendrager. Meer info: 126

128 COSI ELECTRIC WEEDER (Fabrikant: Naïo Technologies) Soort onkruidbeheersing: Mechanisch De Cosi electric weeder is een elektrische een-assige trekker waar aanbouwonderdelen zonder aandrijving op bevestigd kunnen worden. Zo kan deze trekker gebruikt worden voor mechanische onkruidbeheersing in de groente- en kleinfruitteelt. Meer info: FOAMSTREAM (Fabrikant: Weedingtech) Soort onkruidbeheersing: Thermisch De Foamstream is een machine die gebruik maakt van heet water gecombineerd met natuurlijke, duurzame plantaardige oliën en suikers om het onkruid te beheersen. Door de toevoeging van deze natuurlijke, duurzame plantaardige oliën en suikers aan het water wordt er bij toediening heet schuim gevormd. Hierdoor blijft de warmte van het water langer behouden, waardoor dit dieper gaat inwerken op de plant. De fabrikant garandeert dat het uitgangsmateriaal GGO-vrij is. Hierdoor kan deze machine toegepast worden in de biologische teelt. Men dient er wel rekening mee te houden dat de plantage waar de Foamstream toegepast wordt, minstens één jaar oud moet zijn, zodat de plant zelf geen nadelige gevolgen ondervindt van de heet-water-behandeling. Meer info: 127

129 RADUIS SL (Fabrikant: Clemens technologies) Soort onkruidbeheersing: Mechanisch De Clemens Radius SL is een zwenkschoffel die op een trekker opgebouwd kan worden, en daarmee perfect toepasbaar is in de kleinfruitteelt. Telkens de schoffel een plant of steunpaal tegenkomt, zwenkt de schoffel naar binnen waardoor de plant niet beschadigd wordt. Er dient wel op gelet te worden dat er niet te diep geschoffeld wordt, om het oppervlakkig wortelgestel van het kleinfruit niet te beschadigen. Meer info: Besluit Na een eerste jaar onkruidbeheersing in de kleinfruitsector kan besloten worden dat er heel wat interesse is naar onkruidbeheersingstechnieken in de biologische kleinfruitsector. Zo is er een grote bereidwilligheid van de sector en was ook het proefveldbezoek op 10 oktober 2016 een groot succes. Ook de verscheidenheid van verschillende toepasbare technieken is enorm groot, waardoor iedere kleinfruitteler zelf zijn eigen afweging kan maken welke techniek voor zijn/haar bedrijf het interessantst is. Ook het houden van pluimvee ter beheersing van het onkruid is een veelbelovende techniek. 128

130 4 NETWERKDAG GROENTEN EN KLEINFRUIT Project: Netwerkdag en beurs Techniek in de bio tuinbouw Periode: 1 e week van september 2016 (einde project tegen eind 2016) Partners: Financiering: Auteur: Justine Dewitte, PCG; Lieven Delanote en Karel Dewaele, Inagro; Carmen Landuyt, CCBT; Yves Hendrickx, Proefcentrum Pamel ( Op 8 september 2016 ging op biologische plukboerderij de Grenshoeve de tweede editie van de netwerkdag & beurs Techniek in de bio tuinbouw door. Meer dan 300 bioboeren en sectorgerelateerden kwamen naar Bellegem om de innovaties uit de sector te bekijken. Via velddemo s, workshops en infostanden van leveranciers werd heel wat informatie aangeboden over diverse technische thema s. Nieuw dit jaar waren de demonstraties en workshops voor kleinfruitteelten. Hieronder geven wij het artikel weer dat verschenen is in BIOpraktijk september 2016 ( Je vindt er nog meer uitgebreide informatie en kan er doorklikken naar het fotoverslag en een sfeerfilmpje. 129

131 De tweede editie van de netwerkdag was een groot succes Vlaamse biosector gaat voor innovatie op maat De biologische tuinbouwsector in Vlaanderen bestaat voor een belangrijk deel uit kleine tot middelgrote bedrijven met focus op korte ketenwerking. Deze groep bedrijven is groeiende en kenmerkt zich door een sterke gedrevenheid: gedreven om biologisch te telen, gedreven om de klanten in een breed aanbod van bio-groenten te voorzien en gedreven om door te groeien naar een verdere professionalisering. Een passende, betaalbare mechanisatie op maat van het bedrijf is hierbij een speerpunt. Niet alleen voor de teler een hele uitdaging, maar ook voor de toeleverende sector om aan deze vraag te voldoen. Bart Naeyaert, West-Vlaams gedeputeerde voor landbouw en tevens voorzitter van CCBT, gaf omstreeks 13u het startschot van de dag. Machines voor onkruidbestrijding en bodembewerking maakten het hoofdaandeel uit van het programma. Maar bijvoorbeeld ook zaai- en plantmachines, afdekmaterialen voor teelten en teeltbedden, irrigatie- en tunnelsystemen, en tips & tricks om het hoofd te bieden aan de suzukifruitvlieg, kwamen aan bod in het dagprogramma. Een 30-tal standhouders gaven het beursgedeelte vorm. Veel interesse voor de velddemonstraties Heel wat toeleveranciers in de tuinbouw hebben steeds meer aandacht voor de noden van kleinere bedrijven en er zijn ook nieuwe, jonge toeleveranciers op de markt die zich specifiek op deze sector toeleggen, denk maar aan de elektrische Naïo-schoffelrobot. Naast de nieuwste ontwikkelingen van toeleveranciers, werden ook eigen ontwerpen van bio-boeren gedemonstreerd in het veld, waaronder enkele ontwerpen van het Franse netwerk Atelier Paysan, en konden de bezoekers deelnemen aan een rondleiding op het gastbedrijf De Grenshoeve. 130

132 Mechanische onkruidbestrijding HAK (NL, verdeeld via Debruyne Agri) en Terrateck (Fr, verdeeld via HABO Belgium) demonstreerden elk een kleine werktuigendrager met schoffelmachine aangepast voor fijne teelten. HAK toonde dat hun torsiewieder ook in jonge slaplantjes goed inzetbaar is. Hun werktuigdrager is zeer compact gebouwd. De bestuurder heeft goed zicht op het werk. Het lijkt alsof je er net achter loopt, aldus de constructeur. Een benzinemotor drijft een hydraulische groep aan die zorgt voor de aandrijving. Op aanvraag is ook een elektrische versie mogelijk. Terrateck demonstreerde in jonge spinazie met hun duo-parellellogram. Dit parallellogram rijdt over de rij en bewerkt beide zijden van de rij. Zodoende kan de rijafstand met weinig sleutelwerk versteld worden en kan de schoffel ook in ruggenteelten werken. De combinatie van een schoffelschijfje en een hoekmes maakt nauwkeurig schoffelwerk tot tegen de gewasrij mogelijk. Terrateck ontwierp hun Cultitrack als een multifunctioneel werktuig inzetbaar vanaf de zaaibedbereiding tot bij de oogst: lichte zaaibedbereiding, zaaien / planten, schoffelen en andere gewasverzorging, eggen, rijenbemesting, oogstwagen, Machines kunnen vooraan, onderaan en achteraan aangekoppeld worden en kunnen hydraulisch aangedreven worden. Een rustige dieselmotor van 25 of 35 Pk drijft de hydrauliek aan. In Frankrijk werden ondertussen machines uitgerust met camera-besturing of RTK-GPS en krijg je als het ware een autonoom rijdende schoffelmachine. In kleinfruit werd nog de Foamstream gedemonstreerd, een machine die heet schuim op basis van aardappelzetmeel produceert. Door het toepassen van dit schuim op de bodem wordt gedurende langere tijd een hoge temperatuur aangehouden waardoor de onkruiden worden afgedood. Dit effect was duidelijk zichtbaar in het veld. Last but not least in de demo onkruidbestrijding was ook de schoffelrobot Naïo aanwezig: vorig jaar reeds gespot op Tech&Bio, en ook nu weer heel wat bewondering oogstend op de netwerkdag in Bellegem. Elektrisch aangedreven werktuigen Elektrisch aangedreven werktuigen doen volop hun intrede in de biologische landbouw. Lieven Delanote somde bij de inleiding alvast enkele voordelen op: milieuvriendelijk, geruisloos, autonoom, gemakkelijk instelbaar en programmeerbaar, Elektrisch aangedreven wiedbedden hebben hun meerwaarde al langer bewezen. Andela Techniek & Innovatie en Plant Systems (beide NL) bouwen al langer grotere machines (4 tot 12 rijen) en ontwikkelden nu elk een kleinere uitvoering op maat van kleine tuinbouwbedrijven. Creatieve tuinbouwers zagen meteen al andere toepassingen gaande van oogstwagen tot schoffelwerktuig. Klaas Ysebaert, die ook de innovatieprijs won, was hierbij deze constructeurs voor en bouwde zelf een elektrisch aangedreven schoffelwerktuig op basis van een rolstoelmotor, oude onderdelen, nieuwe profielen en veel passie. De stilte was indrukwekkend: je ziet de machine rijden, je ziet de grond bewegen en geen geluid Er ontspon zich meteen een leerrijke discussie tussen Klaas, Paul Andela en enkele telers omtrent de verdere ontwikkeling van het concept. 131

133 Tunnelsystemen voor groenten, aardbeien en kleinfruit Investeren in tunnels is eveneens investeren in kwaliteit, oogstzekerheid, verlenging van seizoen, Binnen deze workshop werd aangegeven voor welke teelten een beschutting geschikt is. Er zijn verschillende types op de markt en deze hebben telkens hun eigen voor- en nadelen. De types kunnen van klein naar groot onderverdeeld worden: mini-, wandel-, verplaatsbare-, verrijdbare-, vaste boogtunnel. Daarna volgen de grotere constructies zoals warenhuizen en eventueel regenkappen. Samen met de constructeurs werden ook de aandachtspunten bij aankoop overlopen en het belang van wateropvang onderstreept. De workshop eindigde met enkele tips en tricks afkomstig van onderzoek en praktijk. Foliesystemen en bodembewerking Een aantal bioboeren hadden hun machine meegebracht en gaven hun ervaringen mee aan het publiek. Klaas Ysebaert toonde zijn Actisol-cultivator waarmee hij diepe verdichting doorbreekt of de bodem oppervlakkig woelt. De aanpikdrie-hoek die hij op al zijn machines monteerde, verkort drastisch de nodige tijd voor het wisselen van machines. Benny en Rony van het Oogstgoed getuigden over hun bouw- en ge-bruikservaring met de Vibroplanche. Dit is één van de zelfbouwpakket -machines van l Atelier Paysan uit Frankrijk. Een Franse teler nauw betrokken bij dit initiatief, Romuald Botte, vertelde ons meer over het aanbod van cursussen en diverse machines die de coöperatie heeft opgebouwd. Daarnaast waren ook toestellen voor het telen op folie aan het werk te zien. In de handel zijn een aantal folieleggers te verkrijgen, bijvoorbeeld voor het handmatig leggen (met twee personen) voor korte afstanden of in de serre. Teler Sjack Verhulst demonstreerde een zelfgemaakte machine met twee functies: folielegger en doekoproller, met een eenvoudige handeling van het ene naar het andere om te bouwen. 132

134 Opbouw van een kleinfruitplantage Heel veel interesse was er ook voor de workshop rond de opbouw van een kleinfruitplantage. Yves Hendrickx van Proefcentrum Pamel gaf hierin een overzicht van de mogelijkheden indien je wil starten met de teelt van kleinfruit Voor het opmaken van het plan werd rekening gehouden met de topografische eigenschappen van het perceel, de oriëntatie t.o.v. de noord-zuid-as, de vochtgevoeligheid op het perceel en de interesse of het belang van de verschillende kleinfruitsoorten. Finaal bleek hier op het perceel een diagonale aanplant de beste oplossing. De rijen zijn maximaal noord-zuid gericht, de natuurlijke afvloeiing volgt de rijen en door de variatie aan lengte ontstond de mogelijkheid om de belangrijkste kleinfruitsoort op de langste rij te planten. Frambozen maken een flink deel uit van de totale aanplant. We kozen bovendien om de Rubus-soorten meer langs de bovenzijde van het perceel aan te planten omdat dit deel iets droger is. De Ribes-soorten werden aangeplant langs de vochtigere onderzijde van het perceel. Blauwe bes kreeg geen plaats op dit perceel omdat de ph niet geschikt is voor deze teelt. Door het natte voorjaar kon er pas eind juni en begin juli geplant worden, waardoor de meeste planten tijdens hun eerst jaar niet echt veel progressie maakten.. Het is duidelijk dat voor ieder bedrijf een ander plan beter geschikt kan zijn. Het is wel overal belangrijk om met de omgevingsfactoren rekening te houden en ze te gebruiken als bondgenoot i.p.v. probleemfactor. 133

135 Een echte netwerkdag Het brede aanbod van technieken dat getoond werd op de netwerkdag bewijst dat de biosector innovatie niet uit de weg gaat. Het diverse gamma aan mogelijkheden voor mechanisatie heeft heel wat telers dan ook inspiratie kunnen bieden om hun bedrijf verder te professionaliseren. Maar de netwerkdag was daarnaast ook een echte ontmoetingsdag. Telers konden kennismaken met interessante toeleveranciers, maar ook collega-telers ontmoeten en met hen hun ervaringen en noden op gebied van techniek op hun bedrijf uitwisselen. En de innovatieprijs ging naar De dag werd in schoonheid afgesloten met de uitreiking van de innovatieprijs aan de meest creatieve bioboer. 8 deelnemers waagden hun kans en stelden hun eigen ontwerp voor aan het publiek. Uiteindelijk ging Klaas Ysebaert met de hoofdprijs lopen. Hij ontwikkelde de E-Weeder, een lichte elektrische werktuigendrager voor schoffelwerk in de bio-teelt. De E-Weeder: winnaar van de innovatiewedstrijd De netwerkdag was een initiatief van CCBT, Inagro, PCG en Proefcentrum Pamel, en kadert in een CCBT-project met steun van de Vlaamse overheid en Triodos Fonds. Enkele filmpjes vind je in de loop van de komende weken terug in BIOpraktijk, de gratis e-nieuwsbrief van het CCBT. Contactpersoon: Carmen Landuyt (CCBT) Tel: +32 (0) carmen.landuyt@ccbt.be 134

Invloed van een bloemenrand op trips en zijn natuurlijke vijanden in aardbei (doordragers)

Invloed van een bloemenrand op trips en zijn natuurlijke vijanden in aardbei (doordragers) Invloed van een bloemenrand op trips en zijn natuurlijke vijanden in aardbei (doordragers) Project: Waarnemen van tripsen op aardbeien voor de regio Oost-Vlaanderen, naar een duurzame beheersing d.m.v.

Nadere informatie

Bestrijding van trips door middel van functionele agrobiodiversiteit

Bestrijding van trips door middel van functionele agrobiodiversiteit Bestrijding van trips door middel van functionele agrobiodiversiteit Invloed van een bloemenrand op trips en zijn natuurlijke vijanden in aardbei (doordragers) In het kader van het PWO-project: Waarnemen

Nadere informatie

Bestrijding van trips door middel van functionele agrobiodiversiteit

Bestrijding van trips door middel van functionele agrobiodiversiteit Bestrijding van trips door middel van functionele agrobiodiversiteit Invloed van een bloemenrand op trips en zijn natuurlijke vijanden in aardbei (doordragers) In het kader van het PWO-project: Waarnemen

Nadere informatie

Rassenproeven aardbei Junidragers: een vergelijking van 10 rassen, Doordragers: een vergelijking van teeltmethoden en 2 rassen

Rassenproeven aardbei Junidragers: een vergelijking van 10 rassen, Doordragers: een vergelijking van teeltmethoden en 2 rassen Rassenproeven aardbei 217 Junidragers: een vergelijking van 1 rassen, Doordragers: een vergelijking van teeltmethoden en 2 rassen 1. Junidragers Rassenproef met rassen waar: goede ervaringen mee zijn een

Nadere informatie

PROEFVELDRONDGANG Proefcentrum PAMEL. 6 juni 2016 RESULTATEN AARDBEIENRASSEN

PROEFVELDRONDGANG Proefcentrum PAMEL. 6 juni 2016 RESULTATEN AARDBEIENRASSEN PROEFVELDRONDGANG Proefcentrum PAMEL 6 juni 2016 RESULTATEN AARDBEIENRASSEN Molenstraat 26 1760 Roosdaal 054-32 08 46 proefcentrum.pamel@vlaamsbrabant.be www.vlaamsbrabant.be/proefcentrumpamel *Resultaten

Nadere informatie

Rassenproeven aardbeien biologische teelt

Rassenproeven aardbeien biologische teelt Rassenproeven aardbeien biologische teelt Yves Hendrickx, Mieke Vandermersch Inleiding Een juiste rassenkeuze bepaalt in sterke mate mee de rendabiliteit van de aardbeienteelt. Belangrijke eigenschappen

Nadere informatie

Aardbeien Nicole Gallace

Aardbeien Nicole Gallace Aardbeien 2016 Nicole Gallace Rassen junidragers Gewicht(g) Kleur vers Brix Stev vers (g/mm) StevNB (g/mm) Elsanta 25,9 5,6 7,0 345 225 Malling Centenary 27,36 (+5%) 5,3 6,8 386 242 Magnum 25,0 5,8 8,4

Nadere informatie

Aanleren van monitoringstechnieken, sleutel tot succes van biologische gewasbescherming in aardbei

Aanleren van monitoringstechnieken, sleutel tot succes van biologische gewasbescherming in aardbei Aanleren van monitoringstechnieken, sleutel tot succes van biologische gewasbescherming in aardbei Bladluizen, trips en kasspintmijt beheersen Aziatische fruitvlieg monitoren Van gangbare bestrijding naar

Nadere informatie

Proefresultaten zoete aardappel 2016

Proefresultaten zoete aardappel 2016 Proefresultaten zoete aardappel 2016 Zoete aardappel, een veelbelovend gewas In het najaar van 2016 werden in Proefcentrum Herent de eerste zoete aardappelen geoogst. Ondanks zijn naam is de zoete aardappel

Nadere informatie

CCBT-project: Optimalisatie bemesting in de biologische kleinfruitteelt

CCBT-project: Optimalisatie bemesting in de biologische kleinfruitteelt CCBT-project: Optimalisatie bemesting in de biologische kleinfruitteelt Doelstelling: Inzicht in nutriëntenbehoefte en analyses (bodem, blad, plantsap, nitraatresidu) bij de biologische teelt van kleinfruit

Nadere informatie

Teelt van aardbei. Peilers IPM. 1. Preventie 2. Monitoring 3. Interventie 4. Registratie. Inagro 4/03/2016

Teelt van aardbei. Peilers IPM. 1. Preventie 2. Monitoring 3. Interventie 4. Registratie. Inagro 4/03/2016 Inagro 4/3/216 Teelt van aardbei HOE EEN EFFICIËNTE MONITORING EN BIOLOGISCHE BESTRIJDING OPZETTEN IN DE PRAKTIJK Serre, stelling, vollegrond Junidragers & doordragers Diverse klimaatomstandigheden Omschakeling

Nadere informatie

SNIJBOON ONDER GLAS 2015

SNIJBOON ONDER GLAS 2015 SNIJBOON ONDER GLAS 215 1. Snijboon - vergelijking stengelheid en frequentie TOAGLA15SJB_TT1 Doel van de proef Bepalen wat de invloed is van de stengelheid en de frequentie van ken op de arbeidsduur en

Nadere informatie

Is spuiwater een volwaardig alternatief voor minerale meststoffen in de aardappelteelt?

Is spuiwater een volwaardig alternatief voor minerale meststoffen in de aardappelteelt? Is spuiwater een volwaardig alternatief voor minerale meststoffen in de aardappelteelt? J. Bonnast (BDB), W. Odeurs (BDB) Samenvatting Het optimaliseren van de teelttechniek is een uitdaging voor iedere

Nadere informatie

Kenmerken en mogelijkheden met nieuwe rassen op stelling

Kenmerken en mogelijkheden met nieuwe rassen op stelling Kenmerken en mogelijkheden met nieuwe rassen op stelling Junidragers & doordragers Studiedag Pamel 10 maart 2018 Katrijn Stoffels Overzicht Rassenonderzoek PCH Nieuwe junidragers Rassenproef doordragers

Nadere informatie

Praktijkgerichte oplossingen voor organische stofopbouw in biologische landbouw onder MAP 5

Praktijkgerichte oplossingen voor organische stofopbouw in biologische landbouw onder MAP 5 Praktijkgerichte oplossingen voor organische stofopbouw in biologische landbouw onder MAP 5 Projectduur: 1 januari 2016 31 december 2017 Financiering: Verantwoordelijke: Partners: Praktijkgerichte oplossingen

Nadere informatie

RASSENPROEF LOSSE TOMAAT

RASSENPROEF LOSSE TOMAAT RASSENPROEF LOSSE TOMAAT Proefcode : gb13tors01 Uitgevoerd in opdracht van: Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost- Vlaanderen vzw Technisch Comité Karreweg 6 9770 Kruishoutem Tel ++ 32 (0)9

Nadere informatie

RASSENPROEF TOMAAT VOOR VERWERKING IN TUNNEL

RASSENPROEF TOMAAT VOOR VERWERKING IN TUNNEL RASSENPROEF TOMAAT VOOR VERWERKING IN TUNNEL Proefcode: gb12tors02 Uitgevoerd in opdracht van: Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen vzw Technisch Comité Karreweg 6 9770 Kruishoutem

Nadere informatie

Beperking vruchttaklengte Tulameen: invloed van bemesting en watergift en opkweekplaats

Beperking vruchttaklengte Tulameen: invloed van bemesting en watergift en opkweekplaats Beperking vruchttaklengte Tulameen: invloed van bemesting en watergift en opkweekplaats Doel : Mogelijkheid nagaan om de lengte van de vruchttakken bij Tulameen te beperken door maatregelen tijdens de

Nadere informatie

Beredeneerde bemesting bij tomaat

Beredeneerde bemesting bij tomaat Beschutte teelt -project Beredeneerde bemesting bij tomaat Justine Dewitte Project: Demo: aard en niveau bemesting in biologische teelt trostomaat Doelstelling: De stikstofbemesting (verschillende meststoffen)

Nadere informatie

Effectiviteit en toepasbaarheid van Pentakeep Super in een vollegrondsteelt aardbeien

Effectiviteit en toepasbaarheid van Pentakeep Super in een vollegrondsteelt aardbeien Effectiviteit en toepasbaarheid van Pentakeep Super in een vollegrondsteelt aardbeien Aardbeiendemodag 2014 DLV Plant Postbus 6207 5960 AE Horst Expeditiestraat 16 a 5961 PX Horst T 077 398 75 00 F 077

Nadere informatie

Praktijkgerichte oplossingen voor organische stofopbouw in biologische landbouw onder MAP 5

Praktijkgerichte oplossingen voor organische stofopbouw in biologische landbouw onder MAP 5 Praktijkgerichte oplossingen voor organische stofopbouw in biologische landbouw onder MAP 5 Projectduur: 1 januari 2016 31 december 2017 Financiering: Verantwoordelijke: Partners: Praktijkgerichte oplossingen

Nadere informatie

Tripsen. Tripsen TRIPSEN GEÏNTEGREERDE TRIPSBEHEERSING MET MICRO- EN MACRO-ORGANISMEN. Inagro 4/03/2016. Thysanoptera (franjevleugeligen)

Tripsen. Tripsen TRIPSEN GEÏNTEGREERDE TRIPSBEHEERSING MET MICRO- EN MACRO-ORGANISMEN. Inagro 4/03/2016. Thysanoptera (franjevleugeligen) Inagro 4/3/216 GEÏNTEGREERDE TRIPSBEHEERSING MET MICRO- EN MACRO-ORGANISMEN Jochen Hanssens Inagro 4/3/216 Studienamiddag gewasbescherming in glasgroenten en aardbei TRIPSEN Tripsen Thysanoptera (franjevleugeligen)

Nadere informatie

Groeicurve Amora en Anosta (2015)

Groeicurve Amora en Anosta (2015) 4.1 Groeicurve en (2015) V. De Blauwer (Inagro) Samenvatting Al verschillende jaren op rij volgen PCA en Inagro de groei op van meerdere (half)vroege rassen op praktijkpercelen. Tijdens 2015 werden 9 velden

Nadere informatie

VELDSLA ONDER GLAS 2015

VELDSLA ONDER GLAS 2015 VELDSLA ONDER GLAS 2015 Zaaidichtheid 4 e gamma (winter 2015-2016 ) TOAGLA15VSL_TT01 Onderzoek financieel gesteund door GMO. Doel Nagaan wat de invloed is van de zaaidichtheid op opbrengst en geel blad.

Nadere informatie

SNIJBOON ONDER GLAS 2015

SNIJBOON ONDER GLAS 2015 SNIJBOON ONDER GLAS 215 1. Snijboon - vergelijking stengeldichtheid en bladplukfrequentie TOAGLA15SJB_TT1 Doel van de proef Bepalen wat de invloed is van de stengeldichtheid en de frequentie van bladplukken

Nadere informatie

Proefresultaten zoete aardappel 2017

Proefresultaten zoete aardappel 2017 Proefresultaten zoete aardappel 2017 Zoete aardappel doet het goed in Vlaamse grond Proefcentrum Herent voerde in 2017 een rassenproef uit waarbij de opbrengst van verschillende rassen bataat nagegaan

Nadere informatie

BASILICUM RASSENPROEF

BASILICUM RASSENPROEF BASILICUM RASSENPROEF Proefcode: OL12 HERS01 Uitgevoerd in opdracht van: Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen vzw Technisch Comité Karreweg 6 9770 Kruishoutem Tel ++ 32 (0)9 381

Nadere informatie

Organische bemesting en MAP 4 doorheen de biologische kleinfruitsector

Organische bemesting en MAP 4 doorheen de biologische kleinfruitsector Organische bemesting en MAP 4 doorheen de biologische kleinfruitsector Situering In 2011 zorgde de komst van MAP 4 voor heel wat bezorgdheid. Er leefden vele vraagtekens, of en hoe de verstrengde wetgeving

Nadere informatie

Studieverantwoordelijke Dr. B. Gobin. Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen vzw

Studieverantwoordelijke Dr. B. Gobin. Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen vzw BIESLOOK RASSENPROEF Proefcode: OL12 HERS02 Uitgevoerd in opdracht van: Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen vzw Technisch Comité Karreweg 6 9770 Kruishoutem Tel ++ 32 (0)9 381

Nadere informatie

Nieuwe rassen komen in het zog van Grandval

Nieuwe rassen komen in het zog van Grandval Nieuwe rassen komen in het zog van Grandval Karel Van Den Berge, Lieven Delanote (Inagro) Gunther Leyssens (PIBO) Triticale is met ongeveer 200 ha het belangrijkste graangewas in de Vlaamse biologische

Nadere informatie

Fractioneren van de stikstofbemesting in aardappelen 6 jaar proeven

Fractioneren van de stikstofbemesting in aardappelen 6 jaar proeven Fractioneren van de stikstofbemesting in aardappelen 6 jaar proeven V. De Blauwer (Inagro), W. Odeurs (BDB), M. Goeminne (PCA) Samenvatting Het is moeilijk voor een teler om het nitraatresidu na de teelt

Nadere informatie

Omschakelen naar biologische teelt van aardbeien

Omschakelen naar biologische teelt van aardbeien Omschakelen naar biologische teelt van aardbeien Hoe aanpakken? Welke stappen zetten? Bepalen waarom je wenst om te schakelen Persoonlijke overtuiging Vraag van consument of afzet In functie van concept

Nadere informatie

RASSENPROEF ZOETE PUNTPAPRIKA BIOTEELT

RASSENPROEF ZOETE PUNTPAPRIKA BIOTEELT RASSENPROEF ZOETE PUNTPAPRIKA BIOTEELT Proefcode: gb12pars01 Uitgevoerd in opdracht van: Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen vzw Technisch Comité Karreweg 6 9770 Kruishoutem Tel

Nadere informatie

Periode Kort overzicht projecten

Periode Kort overzicht projecten Periode 2018-2019 Kort overzicht projecten CCBT- project: Biologische frambozenteelt: geschikte rassen en biologisch plantgoed Zoektocht naar geschikte rassen en plantgoed van (zomer)frambozen Geen biologisch

Nadere informatie

Groeicurve Première en Sinora (2016)

Groeicurve Première en Sinora (2016) Groeicurve en (2016) V. De Blauwer (Inagro) Samenvatting Al verschillende jaren op rij volgen PCA en Inagro de groei op van meerdere (half)vroege rassen op praktijkpercelen. Tijdens 2016 werden 8 velden

Nadere informatie

3. Rassenproef knolvenkel voorjaarsteelt

3. Rassenproef knolvenkel voorjaarsteelt 3. Rassenproef knolvenkel voorjaarsteelt 3.1 Doel In deze proef werden diverse rassen vergeleken in de vroege teelt voor wat betreft, plant- en gewaskenmerken, ziektegevoeligheid, alsook oogst- en opbrengstgegevens.

Nadere informatie

Diepte (cm) Stikstofanalyse totaal Kort voor aanleg 16/06/ Bij aanleg proef 03/07/

Diepte (cm) Stikstofanalyse totaal Kort voor aanleg 16/06/ Bij aanleg proef 03/07/ STAMSLABOON 2014 Proef N-bemesting stamslaboon 1. Doel Nagaan of de huidige N-bemestingsadviezen van het labo van Inagro voor de teelt van stamslaboon optimaal zijn om een hoge opbrengst te combineren

Nadere informatie

4.17. ORGANISCHE BODEMVERBETERING - LANGE TERMIJNPROEF SEIZOEN 2002 (TWEEDE TEELTJAAR): HERFSTPREI

4.17. ORGANISCHE BODEMVERBETERING - LANGE TERMIJNPROEF SEIZOEN 2002 (TWEEDE TEELTJAAR): HERFSTPREI 4.17. ORGANISCHE BODEMVERBETERING LANGE TERMIJNPROEF SEIZOEN 22 (TWEEDE TEELTJAAR): HERFSTPREI (in samenwerking met de Vlaamse Compostorganisatie, VLACO) DOEL In een lange termijnproef wordt de bodemverbeterende

Nadere informatie

DOPERWT vergelijking efficiëntie fungiciden tegen valse meeldauw

DOPERWT vergelijking efficiëntie fungiciden tegen valse meeldauw DOPERWT vergelijking efficiëntie fungiciden tegen valse meeldauw Vergelijking van de efficiëntie van fungiciden tegen valse meeldauw in groene erwt - eigen onderzoek 1 Efficiëntie van middelen tegen valse

Nadere informatie

RASSENPROEF PETERSELIE

RASSENPROEF PETERSELIE RASSENPROEF PETERSELIE Proefcode: OL12 HERS03 Uitgevoerd in opdracht van: Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen vzw Technisch Comité Karreweg 6 9770 Kruishoutem Tel ++ 32 (0)9 381

Nadere informatie

Topopbrengsten in rassenproef zomertarwe biologische teelt

Topopbrengsten in rassenproef zomertarwe biologische teelt Interprovinciaal Proefcentrum voor de Biologische Teelt (P.C.B.T.) v.z.w. Ieperseweg 87 8800 RUMBEKE Tel. : 051/26 14 00, Fax. : 051/24 00 20 Verslag BT03ZTA_RAS01 Topopbrengsten in rassenproef zomertarwe

Nadere informatie

kleinfruit ) Pamel Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland

kleinfruit ) Pamel   Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland k e o z r e d n o Praktijk e teelt van h c s i g o l o i b g i t u o h n e a ardbeien kleinfruit 013 2 2 1 0 2 g a l ja arvers ) Pamel K P P ( t i u r f r Klein o o v m u r t oefcen r P l a a i c n i Prov

Nadere informatie

Stikstofbemesting bij biologische aardappelen

Stikstofbemesting bij biologische aardappelen Stikstofbemesting bij biologische aardappelen A. Beeckman (Inagro), J. Rapol (Inagro), L. Delanote (Inagro) Samenvatting Uit proeven van voorgaande jaren kwam naar voor dat stalmest te traag werkt om optimaal

Nadere informatie

Mengteelt wintergraan met voedererwt of veldbonen bevestigt goede resultaten

Mengteelt wintergraan met voedererwt of veldbonen bevestigt goede resultaten Mengteelt wintergraan met voedererwt of veldbonen bevestigt goede resultaten Situering mengteelten Bij een mengteelt (erwten-graan, veldbonen-graan, ) worden de voordelen van twee gewassen met elkaar gecombineerd.

Nadere informatie

Stikstofdynamiek, productie en luisontwikkeling

Stikstofdynamiek, productie en luisontwikkeling Beschutte teelt Stikstofdynamiek, productie en luisontwikkeling in paprika -project Justine Dewitte Project: Inzicht en beheersing van probleemplagen in biologische tuinbouw: bladluisbeheersing in paprika

Nadere informatie

Groot aanbod alternatieve paprika s voorhanden

Groot aanbod alternatieve paprika s voorhanden Groot aanbod alternatieve paprika s voorhanden J. Dewitte, J. Van Steenkiste en S. Buysens Foto: De rassen staan van links naar rechts en boven naar onder gerangschikt volgens de objectentabel hieronder.

Nadere informatie

Groeicurve Première en Anosta

Groeicurve Première en Anosta 4.1 Groeicurve Première en Anosta V. De Blauwer (PCA) Samenvatting In navolging van vorig jaar volgde het PCA de groei op van Première en Anosta op telkens acht praktijkpercelen. De gemiddelde opbrengst

Nadere informatie

TOLALG14SPZ_BM08 (Blad)bemestingsproef in najaarsspinazie voor industriële verwerking met voorteelt Tarwe.

TOLALG14SPZ_BM08 (Blad)bemestingsproef in najaarsspinazie voor industriële verwerking met voorteelt Tarwe. TOLALG14SPZ_BM08 (Blad)bemestingsproef in najaarsspinazie voor industriële verwerking met voorteelt Tarwe. Doel Rekening houdende met N-vrijstelling/immobilisatie uit oogstresten van de voorteelt gedeeltelijk

Nadere informatie

Zaaibed of tray: ga uit van een kwalitatieve plant

Zaaibed of tray: ga uit van een kwalitatieve plant Planttype en plantkwaliteit late herfstprei Zaaibed of tray: ga uit van een kwalitatieve plant Lieven Delanote, Karel Dewaele, Philippe France Een aantal biologische telers kweekt zelf zijn preiplanten

Nadere informatie

VELDSLA ONDER GLAS Rassenonderzoek

VELDSLA ONDER GLAS Rassenonderzoek VELDSLA ONDER GLAS 215 - Rassenonderzoek Winterteelt 215-216 4 e gamma TOAGLA15VSL_RA4 Onderzoek financieel gesteund door de Vlaamse overheid, Departement Landbouw en Visserij, Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling

Nadere informatie

RASSENPROEF CHINESE KOOL (BRASSICA RAPA VAR. PEKINENSIS) ONDER KOEPEL

RASSENPROEF CHINESE KOOL (BRASSICA RAPA VAR. PEKINENSIS) ONDER KOEPEL RASSENPROEF CHINESE KOOL (BRASSICA RAPA VAR. PEKINENSIS) ONDER KOEPEL Proefcode: GB14 CKRS01 In opdracht van: PCG vzw Technisch comité Karreweg 6 B-9770 Kruishoutem Tel ++ 32 (0)9 381 86 86 Fax ++ 32 (0)9

Nadere informatie

RASSENPROEF CHINESE KOOL VOORJAARSTEELT

RASSENPROEF CHINESE KOOL VOORJAARSTEELT RASSENPROEF CHINESE KOOL VOORJAARSTEELT Proefcode: gb11ckrs01 Uitgevoerd in opdracht van: Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen vzw Technisch Comité Karreweg 6 9770 Kruishoutem

Nadere informatie

Groeicurve Bintje en Fontane 2014

Groeicurve Bintje en Fontane 2014 Groeicurve en 2014 V. De Blauwer (Inagro), D. Florins (FIWAP), H. Rasmont (CARAH) Samenvatting Net zoals de vorige jaren werd tijdens het groeiseizoen van 2014 de groei van opgevolgd op 29 praktijkpercelen.

Nadere informatie

Resultaten proeven 2017/2018. Sonsation bijeenkomst 29 augustus 2018

Resultaten proeven 2017/2018. Sonsation bijeenkomst 29 augustus 2018 Resultaten proeven 2017/2018 Sonsation bijeenkomst 29 augustus 2018 Inhoud Monitoring: Trayplantopkweek 2017 Productie verse teelt 2018 Monitoring trayplantopkweek 2017 Monitoring Sonsation & Sonata Drie

Nadere informatie

Technisch verslag CCBT project: Biologische frambozenteelt, geschikte rassen en biologisch plantgoed.

Technisch verslag CCBT project: Biologische frambozenteelt, geschikte rassen en biologisch plantgoed. Technisch verslag CCBT project: Biologische frambozenteelt, geschikte rassen en biologisch plantgoed. Doelstelling: Meer informatie krijgen over de mogelijkheden van verschillende frambozenrassen geteeld

Nadere informatie

Bodemmoeheid bij appel in de bio-teelt

Bodemmoeheid bij appel in de bio-teelt Pit en steenfruit -project Bodemmoeheid bij appel in de bio-teelt J. Vercammen en A. Gomand Project: Bodemmoeheid bij appel in de bio-teelt. Doelstelling: Nagaan of verschillende Mycorrhiza-preparaten

Nadere informatie

24/03/2017. Teeltechniek kleine teelten Francis Jans, Inagro

24/03/2017. Teeltechniek kleine teelten Francis Jans, Inagro 24/03/2017 Teeltechniek kleine teelten Francis Jans, Inagro 1) Paksoi 2) Knolvenkel 3) Rapen 4) Rabarber Paksoi Brassica campestris var. Chinensis Fam.: koolachtigen 3 Plantkenmerken - koolachtigen typische

Nadere informatie

Bio vraagt meer van rassen spruitkool

Bio vraagt meer van rassen spruitkool Bio vraagt meer van rassen spruitkool Lieven Delanote, Johan Rapol Er zijn geen biologische fungiciden beschikbaar met een goede werkzaamheid tegen de courante ziekten in spruitkool. Voor de biologische

Nadere informatie

Rassenproef broccoli zomer biologische teelt 2017: Stresstest voor vroege rassen

Rassenproef broccoli zomer biologische teelt 2017: Stresstest voor vroege rassen Rassenproef broccoli zomer biologische teelt 2017: Stresstest voor vroege rassen Karel Dewaele, Lieven Delanote, Johan Rapol Het zeer droge seizoen 2017 werd een echte stresstest voor de rassen in deze

Nadere informatie

WAARNEMINGS- EN WAARSCHUWINGSSYSTEMEN

WAARNEMINGS- EN WAARSCHUWINGSSYSTEMEN WAARNEMINGS- EN WAARSCHUWINGSSYSTEMEN Els Lapage Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling KVIV-studiedag, 24 april 2014 Inhoud Wat? Financiering en uitvoerders Waarnemingen

Nadere informatie

Biologische bloemkool heeft voordeel bij kleine startbemesting: ook verse grasklaver volstaat

Biologische bloemkool heeft voordeel bij kleine startbemesting: ook verse grasklaver volstaat Biologische bloemkool heeft voordeel bij kleine startbemesting: ook verse grasklaver volstaat Annelies Beeckman, Lieven Delanote, Johan Rapol Bij vroege en stikstofbehoevende teelten zoals bloemkool is

Nadere informatie

Studieverantwoordelijke Dr. B. Gobin. Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen vzw

Studieverantwoordelijke Dr. B. Gobin. Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen vzw RUCOLA RASSENPROEF Proefcode: OL12 HERS04 Uitgevoerd in opdracht van: Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen vzw Technisch Comité Karreweg 6 9770 Kruishoutem Tel ++ 32 (0)9 381 86

Nadere informatie

Rassenproef broccoli zomer biologische teelt 2017: Stresstest voor vroege rassen

Rassenproef broccoli zomer biologische teelt 2017: Stresstest voor vroege rassen Rassenproef broccoli zomer biologische teelt 2017: Stresstest voor vroege rassen Karel Dewaele, Lieven Delanote, Johan Rapol Het zeer droge seizoen 2017 werd een echte stresstest voor de rassen in deze

Nadere informatie

Het Fruitbomenrapport 2017 De effecten van de toevoeging van mycorrhiza, schimmels en bacteriën op de gezondheid en productie van fruitbomen

Het Fruitbomenrapport 2017 De effecten van de toevoeging van mycorrhiza, schimmels en bacteriën op de gezondheid en productie van fruitbomen De effecten van de toevoeging van mycorrhiza, schimmels en bacteriën op de gezondheid en productie van fruitbomen November 2017 2 Inhoudsopgave Inleiding... 3 Proeven... 4 Producten... 4 Metingen... 5

Nadere informatie

DEMOTUIN DELICATESSEGROENTEN: RASSENPROEF PEULTJES

DEMOTUIN DELICATESSEGROENTEN: RASSENPROEF PEULTJES DEMOTUIN DELICATESSEGROENTEN: RASSENPROEF PEULTJES Proefcode: OL14 DELIPE In opdracht van: Leader-project In my backyard: delicatessegroenten op een Dienblad Door: PCG vzw Karreweg 6 B-9770 Kruishoutem

Nadere informatie

Nieuwe variëteiten getest op hun kwaliteiten als losse tomaat

Nieuwe variëteiten getest op hun kwaliteiten als losse tomaat Thema Rassenproef losse tomaten doorteelt 2006 Nieuwe variëteiten getest op hun kwaliteiten als losse tomaat Zowel voor het segment Baron als voor het segment Prince werden een aantal nieuwe variëteiten

Nadere informatie

Teelt van lelies in goten in de grond in Drenthe, 2012

Teelt van lelies in goten in de grond in Drenthe, 2012 Teelt van lelies in goten in de grond in Drenthe, 2012 Casper Slootweg Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, onderdeel van Wageningen UR Business Unit Bloembollen, Boomkwekerij en Fruit Februari 2013 Programma

Nadere informatie

HUMUSZUREN ALS HULPMIDDEL VOOR DE OPTIMALISATIE VAN

HUMUSZUREN ALS HULPMIDDEL VOOR DE OPTIMALISATIE VAN HUMUSZUREN ALS HULPMIDDEL VOOR DE OPTIMALISATIE VAN OPBRENGST EN KWALITEIT VAN RAAIGRAS BIJ VERMINDERDE BEMESTING Greet Verlinden, Thomas Coussens en Geert Haesaert Hogeschool Gent, Departement Biowetenschappen

Nadere informatie

Groeicurve Bintje en Fontane 2015

Groeicurve Bintje en Fontane 2015 Groeicurve en 2015 V. De Blauwer (Inagro), D. Florins (FIWAP), H. Rasmont (CARAH) Samenvatting Net zoals de vorige jaren werd tijdens het groeiseizoen van 2015 de groei van opgevolgd op 26 praktijkpercelen.

Nadere informatie

Eindrapport Project pcfruit vzw Proeftuin pit- en steenfruit

Eindrapport Project pcfruit vzw Proeftuin pit- en steenfruit Coördinatiecentrum praktijkgericht onderzoek en voorlichting Biologische Teelt vzw Eindrapport Project 215-216 Optimalisatie van de N-bemesting in biologische fruitaanplanting van Conference: Combinaties

Nadere informatie

AARDAPPELEN. nr variëteit maat zaadhuis. 1 Agria Bioselect Agrico/Binst. 2 Biogold Van Rijn. 3 Charlotte Bio Terra (Binst)

AARDAPPELEN. nr variëteit maat zaadhuis. 1 Agria Bioselect Agrico/Binst. 2 Biogold Van Rijn. 3 Charlotte Bio Terra (Binst) AARDAPPELEN 1 Proefopzet Variëteitenproef in samenwerking met het PCBT te Beitem. Doel is om samen met het PCBT op zoek te gaan naar variëteiten die geschikt zijn voor de biologische teeltwijze. Hiertoe

Nadere informatie

BONEN RASSENPROEF VOORJAARSTEELT KOEPEL

BONEN RASSENPROEF VOORJAARSTEELT KOEPEL BONEN RASSENPROEF VOORJAARSTEELT KOEPEL Proefcode : gb13bors01 Uitgevoerd in opdracht van: Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen vzw Technisch Comité Karreweg 6 9770 Kruishoutem

Nadere informatie

TOLALG14SPZ_BM07: (Blad)bemestingsproef in najaarsspinazie voor industriële verwerking met voorteelt erwt.

TOLALG14SPZ_BM07: (Blad)bemestingsproef in najaarsspinazie voor industriële verwerking met voorteelt erwt. TOLALG14SPZ_BM07: (Blad)bemestingsproef in najaarsspinazie voor industriële verwerking met voorteelt erwt. Doel Rekening houdende met N-vrijstelling/immobilisatie uit oogstresten van de voorteelt gedeeltelijk

Nadere informatie

5.2 Waarnemingen. Figuur 9. Uitzetten van lieveheersbeestjes

5.2 Waarnemingen. Figuur 9. Uitzetten van lieveheersbeestjes Uitzetten natuurlijke vijanden In 2008 werden twee soorten lieveheersbeestjes (Adalia bipunctata en Exochomus quadripustulatus), gaasvliegen (Chrysoperla carnea), galmuggen (Aphidoletes aphidimyza) en

Nadere informatie

MONITORING EN BIOLOGISCHE BESTRIJDING IN AARDBEI. Eline Braet Inagro 16 januari 2018

MONITORING EN BIOLOGISCHE BESTRIJDING IN AARDBEI. Eline Braet Inagro 16 januari 2018 MONITORING EN BIOLOGISCHE BESTRIJDING IN AARDBEI Eline Braet Inagro 16 januari 2018 Inleiding Overzicht van plagen en nuttigen Monitoringstechnieken Praktijkvoorbeelden 2 Inleiding Aardbei is een diverse

Nadere informatie

VOORJAARSBEMESTING IN PREI: EFFECT VAN MAGNESIUM

VOORJAARSBEMESTING IN PREI: EFFECT VAN MAGNESIUM VOORJAARSBEMESTING IN PREI: EFFECT VAN MAGNESIUM Proefcode: OL13 PRBMVJ Uitgevoerd in opdracht van: Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen vzw Karreweg 6 9770 Kruishoutem Tel ++

Nadere informatie

WORTEL wortelvliegbestrijding 2015

WORTEL wortelvliegbestrijding 2015 WORTEL wortelvliegbestrijding 2015 1 Bestrijding van de wortelvlieg in wortel opstellen van drempels 1.1 Doel De economische schadedrempels voor de behandeling van wortelvlieg zijn gedurende enige tijd

Nadere informatie

Evolutie van de Belgische voorraden

Evolutie van de Belgische voorraden Evolutie van de Belgische voorraden 2012-2013 V. De Blauwer (Inagro), D. Florins (FIWAP), P. Lebrun (FIWAP) Samenvatting Jaarlijks houden FIWAP, CARAH, PCA en Inagro een enquête om de evolutie van de aardappelvoorraden

Nadere informatie

Teeltsystemen voor concurrerende teelt van wintertarwe EH 0412 Door: Henk Floot (SPNA) en Ruud Timmer (PPO)

Teeltsystemen voor concurrerende teelt van wintertarwe EH 0412 Door: Henk Floot (SPNA) en Ruud Timmer (PPO) Teeltsystemen voor concurrerende teelt van wintertarwe EH 0412 Door: Henk Floot (SPNA) en Ruud Timmer (PPO) Inleiding Door de lage graanprijzen staat het rendement van de graanteelt onder druk. De aanzienlijke

Nadere informatie

VELDSLA ONDER GLAS Rassenonderzoek

VELDSLA ONDER GLAS Rassenonderzoek VELDSLA ONDER GLAS 216 - senonderzoek Winterteelt 216-217 4 e gamma TOAGLA16VSL_RA3 Onderzoek financieel gesteund door de Vlaamse overheid, Departement Landbouw en Visserij, Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling

Nadere informatie

DOPERWT vergelijking efficiëntie fungiciden tegen valse meeldauw

DOPERWT vergelijking efficiëntie fungiciden tegen valse meeldauw DOPERWT vergelijking efficiëntie fungiciden tegen valse meeldauw Vergelijking van de efficiëntie van fungiciden tegen valse meeldauw in groene erwt - eigen onderzoek 1 Efficiëntie van middelen tegen valse

Nadere informatie

ONDERZAAI GRAS IN BLOEMKOOL: EFFECT OP HET NITRAATRESIDU

ONDERZAAI GRAS IN BLOEMKOOL: EFFECT OP HET NITRAATRESIDU ONDERZAAI GRAS IN BLOEMKOOL: EFFECT OP HET NITRAATRESIDU Proefcode : OL13 BKTTZA Uitgevoerd in opdracht van: Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen vzw Technisch Comité Karreweg

Nadere informatie

Rassenproef biologische quinoa 2018

Rassenproef biologische quinoa 2018 Rassenproef biologische quinoa 2018 Karel Dewaele, Lieven Delanote, Brecht Vandenbroucke, Inagro Context Quinoa is door zijn unieke eigenschappen een gewas met een brede waaier aan toepassingsmogelijkheden,

Nadere informatie

SNIJBOON RASSENPROEF VOORJAARSTEELT

SNIJBOON RASSENPROEF VOORJAARSTEELT SNIJBOON RASSENPROEF VOORJAARSTEELT Proefcode: GG 12 borsvj Offertecode: Code klant: GEP nummer: Uitgevoerd in opdracht van: Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen vzw Technisch

Nadere informatie

2 BEMESTING WINTERTARWE

2 BEMESTING WINTERTARWE 2 BEMESTING WINTERTARWE 2.1 Bekalking, basisbemesting en stikstofbemesting in wintertarwe W. Odeurs 1, J. Bries 1 Een beredeneerde bemesting is een belangrijke teelttechnische factor voor het bekomen van

Nadere informatie

Jaarrond Belgische aardbeien met assimilatiebelichting. Agenda. Inleiding 17/01/2017. Verloop aardbeiseizoen:

Jaarrond Belgische aardbeien met assimilatiebelichting. Agenda. Inleiding 17/01/2017. Verloop aardbeiseizoen: Jaarrond Belgische aardbeien met Studiedag belichting: Van licht naar gewicht LA-traject 140979 17 januari 2017 Proefcentrum Hoogstraten Katrijn Stoffels Agenda Inleiding: verloop aardbeiseizoen Hoe aardbeiteelt

Nadere informatie

Rassenproef Butternutpompoen 2012 biologische teelt

Rassenproef Butternutpompoen 2012 biologische teelt Rassenproef Butternutpompoen 2012 biologische teelt Ir. Lieven Delanote, Philippe France Er is een vraag naar diversificatie in het aanbod van biologische pompoenen. Butternut pompoenen komen hierbij nadrukkelijk

Nadere informatie

Biologische bestrijding van Pratylenchus penetrans PT project 11943

Biologische bestrijding van Pratylenchus penetrans PT project 11943 Biologische bestrijding van Pratylenchus penetrans PT project 11943 ing. W. Saathof rapport: 377 project: 2717 maart 2006 Biologische bestrijding van Pratylenchus penetrans PT project 11943 ing. W. Saathof!"#$&'!(()*#!

Nadere informatie

Vruchtkwaliteit. Meer is zeker niet altijd beter!!! Stikstofbemesting. Bemesting bij appel en peer. Er zijn zeer grote jaarsinvloeden

Vruchtkwaliteit. Meer is zeker niet altijd beter!!! Stikstofbemesting. Bemesting bij appel en peer. Er zijn zeer grote jaarsinvloeden 6 Bemesting bij appel en peer Vruchtkwaliteit Ann Gomand 18 januari 19 Meer is zeker niet altijd beter!!! Proefcentrum Fruitteelt vzw Fruittuinweg 1, B 38 Sint Truiden 3 ()11 69 7 8 pcfruit@pcfruit.be

Nadere informatie

Rassenkeuze erwten en veldbonen in combinatie met triticale

Rassenkeuze erwten en veldbonen in combinatie met triticale Rassenkeuze erwten en veldbonen in combinatie met triticale Annelies Beeckman, Karel Dewaele, Lieven Delanote In de zoektocht naar een hogere bedrijfseigen eiwitproductie voert Inagro reeds enkele jaren

Nadere informatie

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009)

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009) BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009) Let wel: de proeven aangelegd door het LCG in 2009 werden uitgevoerd conform de bemestingsnormen die van kracht waren in 2009. Deze bemestingsnormen

Nadere informatie

PROEFSTATION VOOR TUINBOUW ONDER GLAS. Boriumopname bij paprika in steenwol (teelt 1984). C. Sonneveld

PROEFSTATION VOOR TUINBOUW ONDER GLAS. Boriumopname bij paprika in steenwol (teelt 1984). C. Sonneveld PROEFSTATION VOOR TUINBOUW ONDER GLAS Boriumopname bij paprika in steenwol (teelt 98). C. Sonneveld Naaldwijk, maart, 986. Intern Verslag 986, no. PROEFSTATION VOOR TUINBOUW ONDER GLAS Boriumopname bij

Nadere informatie

s 98 c-b Temperatuur- en gietproef bij herfstkomkommers. door: Ir.A.A.M.Sweep, Naaldwijk,1966. Z2J5.303I

s 98 c-b Temperatuur- en gietproef bij herfstkomkommers. door: Ir.A.A.M.Sweep, Naaldwijk,1966. Z2J5.303I c-b Bibliotheek» PROEFSTATION VOOR DE GROENTEN- EN FRUITTEELT ONDER GLAS, Naaldwijk È. TE NAALDWIJK. 1 s 98 Proefstation Temperatuur- en gietproef bij herfstkomkommers. door: Ir.A.A.M.Sweep, Naaldwijk,1966.

Nadere informatie

Maïs bemesten: oude principes, nieuwe technieken

Maïs bemesten: oude principes, nieuwe technieken Maïs bemesten: oude principes, nieuwe technieken Auteurs Wendy Odeurs en Jan Bries Joos Latré Dieter Cauffman en Koen Vrancken Jef Verheyen Gert Van de Ven 14/03/2014 www.lcvvzw.be 2 / 13 INHOUDSOPGAVE

Nadere informatie

Bodemmoeheid bij appel in de bio-teelt

Bodemmoeheid bij appel in de bio-teelt Pit en steenfruit -project Bodemmoeheid bij appel in de bio-teelt Jef Vercammen & Ann Gomand Project: Bodemmoeheid bij appel in de bio-teelt. Doelstelling: Nagaan of verschillende mycorrhiza-preparaten

Nadere informatie

Regalis Plus in aardbeien

Regalis Plus in aardbeien Regalis Plus in aardbeien Frans Meurrens GSM: 473/837 8 frans.meurrens@pandora.be Adviseur aardbeien Gewasbescherming : grondcultuur, substraatteelt, Teelttechniek: grondcultuur Teelt van plantgoed Wijzigingen

Nadere informatie

Het gebruik van humuszuren bij de bemesting van aardappelen

Het gebruik van humuszuren bij de bemesting van aardappelen 8.4 Het gebruik van humuszuren bij de bemesting van aardappelen - 2011 W. Odeurs en J. Bries (BDB) Samenvatting Bodemkundige Dienst van België heeft in 2011 twee proefvelden aangelegd om het gebruik van

Nadere informatie

1 Courgette voor industriële verwerking cultivaronderzoek

1 Courgette voor industriële verwerking cultivaronderzoek 1 Courgette voor industriële verwerking cultivaronderzoek 1.1 Doel Het vergelijken van verschillende cultivars in functie van vrucht- en gewaskenmerken, opbrengst en ziektegevoeligheid in de normale teelt

Nadere informatie

QUINOA (CHENOPODIUM QUINOA): DEMONSTRATIEVE RASSENPROEF

QUINOA (CHENOPODIUM QUINOA): DEMONSTRATIEVE RASSENPROEF QUINOA (CHENOPODIUM QUINOA): DEMONSTRATIEVE RASSENPROEF Proefcode: OL14 QURS01 In opdracht van: QUINOBEL François GILBERT de CAUWER Door: PCG vzw Karreweg 6 B-9770 Kruishoutem Tel ++ 32 (0)9 381 86 86

Nadere informatie

BESTRIJDING VAN KASWITTEVLIEG (Trialeurodes vaporariorum) IN TOMAAT

BESTRIJDING VAN KASWITTEVLIEG (Trialeurodes vaporariorum) IN TOMAAT BESTRIJDING VAN KASWITTEVLIEG (Trialeurodes vaporariorum) IN TOMAAT 2009 Dit project is gefinancierd via Productschap Tuinbouw Ing. C. Oostingh Tolweg 13 1681 ND Zwaagdijk-Oost Telephone (0228) 56 31 64

Nadere informatie