Gezondheidspeiling Senioren Resultaten van de gezondheidsenquête onder inwoners van 65 jaar en ouder in de regio Gooi en Vechtstreek

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Gezondheidspeiling Senioren Resultaten van de gezondheidsenquête onder inwoners van 65 jaar en ouder in de regio Gooi en Vechtstreek"

Transcriptie

1 Gezondheidspeiling Senioren 2008 Resultaten van de gezondheidsenquête onder inwoners van 65 jaar en ouder in de regio Gooi en Vechtstreek Drs. M.B. van Acker, Dr. S.Y.M. Mérelle en Ir. R.I. Overberg GGD Gooi & Vechtstreek Oktober 2009

2 Colofon Titel Gezondheidspeiling Senioren 2008 Resultaten van de gezondheidsenquête onder inwoners van 65 jaar en ouder in de regio Gooi en Vechtstreek Drs. M.B. van Acker, Dr. S.Y.M. Mérelle en Ir. R.I. Overberg GGD Gooi & Vechtstreek Afdeling Gezondheidsbevordering, Beleid en Onderzoek (GBO) Postbus AM Hilversum Heuvellaan 50 Oktober 2009

3 Voorwoord Voor u ligt het rapport van de Gezondheidspeiling Senioren Het bevat de resultaten van de gezondheidsenquête onder de zelfstandig wonende inwoners van 65 jaar en ouder, die in het najaar van 2008 in de regio Gooi en Vechtstreek is gehouden. Het rapport geeft op regioniveau inzicht in de huidige gezondheidssituatie van de senioren, uitgesplitst naar drie leeftijdsgroepen. Ook worden resultaten weergegeven op gemeenteniveau. Waar mogelijk is tevens een vergelijking gemaakt met de resultaten uit 2004 (de vorige peiling) en met landelijke cijfers. De resultaten worden, naast dit volledige onderzoeksrapport, ook in een factsheet gepresenteerd. Voor het welslagen van de Seniorenpeiling 2008 zijn inspanningen nodig geweest van veel betrokkenen. Wij willen iedereen hiervoor hartelijk danken. Allereerst dank aan alle 5137 respondenten die tijd vrij hebben gemaakt voor het invullen van de vragenlijst. Zonder hen was het niet mogelijk geweest het onderzoek uit te voeren en de resultaten in dit rapport te presenteren. Het onderzoeksbureau ScanServ te Nootdorp heeft het veldwerk naar volle tevredenheid voor haar rekening genomen. Ook dank aan de leden van de begeleidingscommissie en aan alle collega's die werk hebben verzet bij de opzet en uitwerking van deze Gezondheidspeiling. Op een Gezondheidspeiling volgt gezondheidsbeleid. De resultaten van dit onderzoek zijn de basis voor het beleid dat door de GGD en gemeenten in de regio Gooi en Vechtstreek wordt ontwikkeld. Ook collega-instellingen kunnen ten bate van hun beleid gebruik maken van de resultaten uit deze Gezondheidspeiling. Beleid wordt vertaald naar gerichte activiteiten om de gezondheid van inwoners zo goed mogelijk te laten zijn. Het gaat om activiteiten die ongezondheid voorkómen, de gezondheid verbeteren of ziekte verminderen. Wij hopen dat met de door ons geleverde resultaten waardevolle informatie wordt gegeven voor het regionale en lokale volksgezondheidsbeleid, zodat de groeiende groep senioren langer gezond en zelfstandig kan blijven. Net als in het rapport van 2004 worden er in dit rapport geen beleidsaanbevelingen gedaan. Dit is een bewuste keuze. Beleidsaanbevelingen zullen namelijk tot stand komen in samenspraak met diverse relevante partijen. Hiertoe worden werkconferenties georganiseerd, teneinde een zo groot mogelijk draagvlak te creëren. Bij het formuleren van de beleidsaanbevelingen worden de gegevens uit deze Seniorenpeiling, uit de Gezondheidspeiling onder volwassenen (gehouden in het voorjaar van 2008), de Jeugdenquête (wordt eind 2009 uitgevoerd) en andere gezondheidsinformatie (o.a. signalen uit het veld) gebruikt voor de ontwikkeling van nieuw dan wel aanpassing van bestaand beleid. Op basis van deze beleidsaanbevelingen wordt de nieuwe nota Regionaal Gezondheidsbeleid geschreven, die eind 2010 verschijnt. Deze regionale nota is weer de basis voor de lokale nota s volksgezondheidsbeleid. Als u naar aanleiding van dit rapport nog reacties of suggesties heeft, dan horen wij dat graag. mw. drs. J.M.G. Engelsman directeur GGD Gooi & Vechtstreek mw. drs. M.B. van Acker epidemioloog GGD Gooi & Vechtstreek 1

4 2

5 Inhoudsopgave VOORWOORD 1 SAMENVATTING 5 1. INLEIDING Achtergrond Volwassenen en ouderen apart Gezondheidspeiling volwassenen 2008 en Seniorenpeiling Doelen van een Gezondheidspeiling Vraagstellingen ONDERZOEKSOPZET Begeleidingscommissie Doelgroep en leeftijdsindeling Keuze uit de onderwerpen De regionale thema s: maatschappelijke participatie en computergebruik Steekproeftrekking Wijze van uitvoering & privacybescherming Verzending Vergelijkbaarheid met Landelijke vergelijking Analyse en presentatie van de gegevens RESPONS Algemene respons Beschouwing BESCHRIJVING RESPONDENTEN Inleiding Demografische kenmerken van de regio: leeftijd en geslacht Burgerlijke staat Opleiding Financiële situatie Geloofsovertuiging ALGEMENE LICHAMELIJKE GEZONDHEID Ervaren gezondheid Lichaamsgewicht Valincidenten Chronische ziekten en aandoeningen PSYCHISCHE GEZONDHEID Algemene gemoedstoestand Angst en depressie Eenzaamheid SOCIALE GEZONDHEID Belemmeringen voor deelname aan de maatschappij Activiteiten en tevredenheid Vrijwilligerswerk Mantelzorg geven ZORG: GEBRUIK EN BEHOEFTE Zorggebruik Ontvangen mantelzorg Ontvangen hulp Behoefte aan (meer) hulp

6 9. ZELFREDZAAMHEID EN GEBRUIK VAN VOORZIENINGEN Zelfredzaamheid Vervoer Wonen en verhuiswens Gebruik van voorzieningen LEEFSTIJL Roken Alcoholgebruik Lichamelijke activiteit Slaap- of kalmeringsmiddelen Gebruik van computer en internet HUISELIJK GEWELD EN OUDERENMISHANDELING Huiselijk geweld Ouderenmishandeling LITERATUUR 108 BIJLAGEN 113 Bijlage bij hoofdstuk 1 Inleiding Bijlagen bij hoofdstuk 2 Onderzoeksopzet Bijlagen bij de hoofdstukken 4 tot en met H4. Beschrijving respondenten H5. Algemene lichamelijke gezondheid H6. Psychische gezondheid H7. Sociale gezondheid H8. Zorg: gebruik en behoefte H9. Zelfredzaamheid en gebruik van voorzieningen H10. Leefstijl H11. Huiselijk geweld en ouderenmishandeling VRAGENLIJST 163 4

7 Samenvatting Van onderzoek naar beleid Ruim één op de zes inwoners in onze regio is 65 jaar of ouder. Dat zijn ruim mensen. Het is een groeiende groep en de meesten van hen wonen nog zelfstandig. Vergeleken met Nederland wonen er hier relatief veel 85plussers. De bevolking neemt tot 2025 met enkele duizenden inwoners toe en de regio zal zowel ontgroenen als vergrijzen. Om zicht te krijgen op de gezondheid, leefstijl, het welzijn en de zorg(behoefte) van senioren heeft de GGD onderzoek gedaan. In het najaar van 2008 is onder zelfstandig wonende (=niet-geïnstitutionaliseerde) inwoners van 65 jaar en ouder in Blaricum, Bussum, Hilversum, Huizen, Laren, Muiden, Naarden, Weesp en Wijdemeren een schriftelijke enquête gehouden: de Seniorenpeiling Dit onderzoek maakt deel uit van een regelmatig terugkerende cyclus, zoals vastgelegd in de Wet Publieke Gezondheid 1. De resultaten van dit onderzoek zijn de basis voor het regionale gezondheidsbeleid dat door de GGD en gemeenten in de regio Gooi en Vechtstreek wordt ontwikkeld. Binnen de Seniorenpeiling 2008 zijn drie leeftijdsgroepen onderscheiden: 65 t/m 74 jaar, 75 t/m 84 jaar en 85+. Resultaten worden zowel op regio- als op gemeenteniveau gepresenteerd. Respons De overall respons bedroeg 77% (5137 personen vulden de vragenlijst goed in). Uitgesplitst naar leeftijdsgroep was de respons 79% bij 65 t/m 74 jarigen, 77% bij 75 t/m 84 jarigen en 68% bij 85plussers. Achtergrondkenmerken Bijna vier van de tien senioren(38%) zijn alleenstaand: 27% is weduwe of weduwenaar, 7% gescheiden en 4% is ongehuwd. Er zijn behoorlijk wat meer weduwes dan weduwnaars en het percentage alleenstaanden neemt toe met de leeftijd: van bijna drie op tien 65 t/m 74 jarigen tot bijna zeven op tien 85plussers. Van de senioren leeft 15% van alleen AOW. Elf procent is alleenstaand én heeft alleen AOW en/of is alleenstaand én heeft moeite met rondkomen. Dit zijn kwetsbare ouderen. Kwetsbaar omdat zij over weinig hulpbronnen beschikken door de afwezigheid van een partner én geringe financiën/moeite met rondkomen. Het zijn voornamelijk vrouwen, 85plussers en laag opgeleiden. Het merendeel van de ouderen is gelovig (65%), vooral Protestants Christelijk of Rooms Katholiek. Vrouwen en 85plussers zijn relatief vaker gelovig. Voor hen heeft het geloof dan ook de meeste betekenis. Resultaten per onderwerp Lichamelijke gezondheid Ervaren gezondheid Driekwart van de respondenten voelt zich goed tot uitstekend. Een kwart noemt de eigen gezondheid matig of slecht. Dit beeld is wat positiever dan in 2004 (28% vond toen de eigen gezondheid matig of slecht ). In alle leeftijdsgroepen zijn vrouwen wat minder tevreden met hun gezondheid dan mannen. De ervaren gezondheid hangt samen met het opleidingsniveau: hoe lager, hoe slechter de ervaren gezondheid. Ouderen die hun eigen gezondheid matig tot slecht vinden, zijn vaker eenzaam, vaker somber en hebben vaker minimaal één chronische aandoening vergeleken met ouderen die 1 De Wet Publieke Gezondheid is van kracht sinds 1 december 2008 en vervangt de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV), de Infectieziektewet en de Quarantainewet. 5

8 hun gezondheid goed tot uitstekend vinden. Alleenstaanden vinden hun gezondheid vaker matig/slecht dan niet-alleenstaanden. Overgewicht en ondergewicht Van de respondenten heeft 11% ernstig overgewicht (obesitas). Dit is iets gunstiger dan het Nederlandse cijfer (14%) en nagenoeg gelijk aan 2004 (10%). Vrouwen hebben vaker obesitas dan mannen. Laag opgeleide ouderen zijn vaker obese dan hoog opgeleide ouderen. Senioren met obesitas ervaren hun gezondheid vaker als matig tot slecht, hebben vaker de huisarts bezocht in de afgelopen twee maanden, hebben vaker één of meer chronische aandoeningen, voldoen zowel in de winter als in de zomer minder vaak aan de NNGB (de Nationale Norm voor Gezond Bewegen), hebben een hoger risico op een angststoornis of depressie en scoren vaker somber op de Gezichtjesvraag 2. Het percentage respondenten met ondergewicht is ook nagenoeg gelijk gebleven: 4%. Vrouwen en 85plussers hebben relatief vaak ondergewicht. Ouderen met ondergewicht ervaren hun gezondheid ook vaker als matig tot slecht, voldoen zowel in de winter als in de zomer minder vaak aan de NNGB, hebben een hoger risico op een angststoornis of depressie, scoren vaker somber op de Gezichtjesvraag en zijn vaker eenzaam. Valincidenten Bijna eenderde (31%) van de senioren is minimaal één keer gevallen in het afgelopen jaar, gelijk aan 2004 en gelijk aan het landelijke percentage. Dit overkomt meer vrouwen dan mannen en gebeurt relatief vaker op hogere leeftijd. Van de ouderen die minstens één keer gevallen zijn, zijn zes van de tien in of om de woning gevallen, ruim eenderde is op straat of trottoir in de buurt gevallen en een kwart is ergens anders gevallen (men kon meerdere plaatsen aankruisen). Bijna de helft loopt daarbij letsel op, vooral vrouwen en 85plussers. Meestal gaat het om een kneuzing of bloeduitstorting, maar één op de tien senioren die vallen, loopt daarbij een botbreuk of heupfractuur op. Ouderen die slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken, zijn vaker gevallen in het afgelopen jaar. Tevens hebben zij in het afgelopen jaar vaker een beroerte, hersenbloeding, herseninfarct of TIA gehad. Chronische ziekte of aandoening Ruim driekwart van de ouderen heeft te kampen met tenminste één chronische ziekte of langdurige aandoening. Dit is ongeveer gelijk aan De meest voorkomende aandoeningen en ziekten bij ouderen zijn gewrichtsslijtage (34%), hoge bloeddruk (32%), ernstige of hardnekkige aandoening van de rug (incl. hernia) (16%), incontinentie (14%), suikerziekte (13%) en osteoporose (13%). Diabetes en overgewicht staan met elkaar in verband. Vrouwen, 85plussers en laag opgeleiden hebben het vaakst één of meerdere chronische aandoeningen. Tweederde (66%) van de respondenten met een chronische aandoening voelt zich belemmerd bij het uitvoeren van dagelijkse bezigheden. Psychische gezondheid Algemene gemoedstoestand Ruim één op de tien 65plussers heeft zich het afgelopen jaar meestal somber gevoeld. Zeven van de tien senioren zijn meestal opgewekt. Ook in 2004 was dit zo. Mannen en vrouwen zijn even vaak somber; 85plussers, lager en midden opgeleiden, alleenstaanden en senioren die moeite hebben met rondkomen, zijn relatief vaak somber. 2 Dit is een vraag naar de algemene gemoedstoestand in het afgelopen jaar, met non-verbale antwoordcategorieën: van breed lachend met de mondhoeken omhoog tot zeer triest met de mondhoeken ver omlaag. 6

9 Angst en depressie Eén op de vijf senioren heeft een matig risico en 3% heeft een hoog risico op een angststoornis of depressie 3. Vrouwen, 85plussers, laag opgeleiden, alleenstaanden en ouderen die moeite hebben met rondkomen lopen relatief vaak een hoog risico. Senioren met een hoog risico op een angststoornis of depressie zijn negatiever over de eigen gezondheid, voelen zich vaker somber, hebben vaker een chronische aandoening, gebruiken vaker slaap- of kalmeringsmiddelen, bezoeken vaker de huisarts en zijn vaker obese. Eenzaamheid Van de ouderen is 35% matig en 6% (zeer) ernstig eenzaam. Vier van de tien senioren zijn dus in meer of mindere mate eenzaam. Dit is lager dan in 2004 en komt overeen met de landelijk (licht) dalende trend. Sociale eenzaamheid komt wat vaker voor dan emotionele eenzaamheid 4. Het ontbreken van een goede gezondheid en het moeite hebben met rondkomen hangen samen met zowel sociale als emotionele eenzaamheid. Ouderen die zich eenzaam voelen zijn vaker somber en eenzaamheid hangt sterk samen met het risico op een angststoornis of depressie. Sociale gezondheid Maatschappelijke participatie Bijna een op vijf senioren voelt zich belemmerd om deel te nemen aan het maatschappelijke leven. Van deze ouderen heeft tweederde een betere lichamelijke gezondheid nodig om dit te veranderen, ruim 1 op 10 een betere psychische gezondheid en ook ruim 1 op 10 een betere gezondheid van hun naasten. Vrouwen, 85plussers en laag opgeleiden voelen zich vaker belemmerd. Activiteiten en tevredenheid Driekwart van de ouderen gaat minimaal tweemaal per maand op bezoek en/of ontvangt bezoek, ruim de helft oefent regelmatig een hobby uit en bijna de helft maakt regelmatig een uitstapje. Op bezoek gaan en bezoek ontvangen wordt vaker aangekruist door vrouwen dan door mannen. Mannen zijn vaker actief in verenigingsverband. Van de 85plussers geeft 7% aan géén van de genoemde activiteiten te ondernemen. Hoog opgeleiden doen vaker mee aan allerlei activiteiten dan laag opgeleiden. Ruim negen van de tien senioren is tevreden over de hoeveelheid eigen activiteiten. 4% heeft het te druk en 5% heeft te weinig te doen. Met name 85plussers en alleenstaanden hebben te weinig te doen. Deze senioren scoren ook hoog op de eenzaamheidsschaal. Vrijwilligerswerk Ruim één van de vijf senioren doet vrijwilligerswerk, hetzelfde beeld als in Het meeste vrijwilligerswerk wordt verricht voor de kerk, een vereniging, bestuurswerk, hulp aan andere ouderen en welzijnswerk. Meer mannen dan vrouwen doen vrijwilligerswerk. In de leeftijdsgroep van 65 t/m 74 jaar wordt het meest vrijwilligerswerk gedaan en hoog opgeleiden doen vaker vrijwilligerswerk dan laag opgeleiden. Een goede gezondheid is medebepalend voor het al dan niet doen van vrijwilligerswerk. 3 Om depressieve klachten en angstklachten te meten is in deze Seniorenpeiling gebruik gemaakt van de Kessler Psychological Distress Scale (de K10 ; Kessler 1994). Aan de hand van de antwoorden op de K10 vragenset wordt bepaald in hoeverre de respondenten risico hebben op een angststoornis of depressie. Aan de hand van een totaalscore wordt onderscheid gemaakt tussen personen met een hoog, matig en met weinig of geen risico. 4 Eenzaamheid is gemeten met de eenzaamheidsschaal van De Jong-Gierveld, bestaande uit 11 vragen. Eenzaamheid kan worden ingedeeld in sociale eenzaamheid en emotionele eenzaamheid. Sociale eenzaamheid wordt gemeten met 5 (positief geformuleerde) items en emotionele eenzaamheid met 6 (negatief geformuleerde) items. 7

10 Mantelzorg geven In totaal heeft 12% van de 65plussers in het afgelopen jaar mantelzorg gegeven. Negen procent van de senioren geeft die mantelzorg nu nog, in 2004 was dat 15%. Mannen en vrouwen geven even vaak mantelzorg en hoog opgeleiden vaker dan laag opgeleiden. Van de ouderen die momenteel mantelzorg geven, geeft bijna de helft intensieve zorg (dat wil zeggen: langer dan 3 maanden en meer dan 8 uur per week). In de leeftijdsgroep van 75 t/m 84 jaar wordt het vaakst intensieve mantelzorg gegeven. Het betreft dan veelal zorg aan een huisgenoot. Bijna een kwart (23%) van de mantelzorgers geeft aan zwaar belast tot overbelast te zijn, in 2004 was dat 7% lager: 16%. De intensiteit van de mantelzorg hangt samen met de mate van belasting. Het zorgen voor een huisgenoot is zwaar, deze zorg is dan ook vaak intensief. Zwaar belaste mantelzorgers hebben vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie vergeleken met niet zwaar belaste mantelzorgers, zijn vaker somber en beoordelen hun eigen gezondheid vaker als matig/slecht. Zorg: gebruik en behoefte Zorggebruik In het voorgaande jaar heeft 79% van de respondenten contact gehad met de huisarts. 85plussers en laag opgeleiden gaan relatief vaak naar de huisarts. Na de huisarts was er het meest contact met de tandarts en/of mondhygiënist: 61%. Ruim de helft van de respondenten heeft contact gehad met een medisch specialist en bijna eenderde met de fysiotherapeut. Obese ouderen en senioren met minimaal één chronische aandoening hebben vaker contact gehad met de huisarts en de medisch specialist. De cijfers voor zorggebruik in de regio wijken niet belangrijk af van de landelijke gemiddelden. Ontvangen mantelzorg In totaal heeft één op de zeven ouderen in het afgelopen jaar mantelzorg ontvangen. Ruim één op tien senioren heeft die mantelzorg op dit moment nog. Mantelzorg betreft voornamelijk hulp in de huishouding, begeleiding en/of vervoer en hulp bij geldzaken/administratie. Vrouwen, 85plussers en ouderen met een laag opleidingsniveau ontvangen relatief het vaakst mantelzorg. De ouderen die momenteel mantelzorg ontvangen, krijgen die voornamelijk van hun kinderen, schoonzoon of dochter of van hun partner. Ruim 70% van de senioren in de leeftijdsgroep van 65 t/m 74 jaar die mantelzorg krijgen, ontvangt die zorg van de eigen partner. Mannen krijgen vaker mantelzorg van hun vrouw dan andersom. Ontvangen hulp Bijna eenderde van de senioren krijgt één of andere vorm van hulp 5 vanwege de gezondheid. Een kwart krijgt hulp van een professionele hulpverlener en 10% van een vrijwilliger. Men kan natuurlijk meerdere vormen van hulp voor de gezondheid ontvangen. Meestal gaat het om hulp in de huishouding (boodschappen, schoonmaken en het klaarmaken van de warme maaltijd): 27% van de senioren ontvangt huishoudelijke hulp. Hulp bij de persoonlijke verzorging (wassen en aankleden) heeft 7% en ook 7% heeft hulp bij medische verzorging. Vrouwen krijgen vaker hulp, met name huishoudelijke hulp. Oudere ouderen, laag opgeleiden en alleenstaanden ontvangen het meest vaak hulp. Behoefte aan (meer) hulp Bijna één op de tien senioren heeft behoefte aan (meer) hulp. Het gaat dan met name om huishoudelijke hulp, gezelschap en begeleiding buitenshuis. Bijna de helft van de ouderen met een hulpbehoefte geeft aan dat hun echtgenoot of huisgenoot de hulp niet kan bieden. Verder spelen geen hulp willen vragen aan naasten of geen naasten hebben die deze hulp kunnen bieden een belangrijke rol. Vrouwen, 85plussers en alleenstaanden hebben relatief vaak behoefte aan (meer) hulp. 5 Dit kan hulp zijn van een mantelzorger en/of van een professionele hulpverlener en/of van een vrijwilliger. 8

11 Lager en midden opgeleiden hebben vaker behoefte aan (meer) hulp dan hoog opgeleiden. Zelfredzaamheid en gebruik van voorzieningen Zelfredzaamheid Drie van de tien senioren zijn HDL-beperkt 6. Mannen en vrouwen zijn even vaak HDLbeperkt. Vooral zwaar huishoudelijk werk en bedden verschonen en opmaken blijken moeilijk. Hoe ouder, hoe vaker een beperking in de zelfredzaamheid. Laag opgeleiden hebben vaker een HDL-beperking dan hoog opgeleiden. Vervoer Ruim 1 op de 10 ouderen (13%) kan alléén met hulp van anderen gebruik maken van eigen of openbaar vervoer. Bijna 1 op de 5 (18%) geeft aan niet altijd in staat te zijn zonodig ergens alleen te komen. De helft van hen gaat wel eens ergens niet naartoe terwijl ze dat wèl gewild hadden. Vanwege mijn gezondheid wordt het meest genoemd als reden om ergens niet alleen te kunnen komen. Voornamelijk vrouwen, 85plussers en laag opgeleiden zijn voor hun vervoer afhankelijk van anderen. Wonen en verhuiswens De meeste senioren wonen in een eengezinswoning of een flat/etagewoning. Een op tien woont in een woonvorm speciaal voor ouderen. Hoe hoger men is opgeleid, hoe vaker men in een reguliere woning woont. Vaak is het dan een koopwoning. Hoe ouder, hoe vaker men in een woonvorm voor ouderen woont. In de woonvormen voor ouderen wonen daarom ook relatief vaak alleenstaanden. Bijna 1 op de 5 ouderen zou wel willen verhuizen. Deze senioren hebben behoefte aan een kleiner huis, zonder trap en aangepast voor bewoning door oudere mensen. Het liefst wil men verhuizen naar een flat, etagewoning, appartement of maisonnette of naar een zelfstandige ouderenwoning, bejaardenwoning, seniorenwoning. Gebruik van voorzieningen Ruim de helft van de ouderen gebruikt minstens één van 17 nagevraagde voorzieningen. In 2004 was dat minder. Het meest gebruikt worden bezorgdienst van medicijnen, vervoersdiensten en servicediensten aan huis. Aan computercursussen en een Digitale OntmoetingsPlaats (DOP) is het meest behoefte (met name bij 65 t/m 74 jarigen), gevolgd door Meer Bewegen Voor Ouderen en activiteitenbemiddeling. Leefstijl Roken 13% van de ouderen rookt. In 2004 was dit 15%. Dit is in lijn met de landelijk dalende trend. Van de mannen rookt 15%, van de vrouwen 12%. De grootste groep rokers zit in de leeftijdsgroep van 65 t/m 74 jaar, daarvan rookt gemiddeld 16%. Bijna driekwart van de rokers rookt alleen sigaretten en 8% van de rokers rookt meer dan een pakje per dag. Laag en hoog opgeleiden roken even vaak. Roken en excessief alcoholgebruik gaan relatief vaak samen. Alcoholgebruik Driekwart van de senioren drinkt (wel eens) alcohol. Vergeleken met 2004 is het huidige percentage lager. Een kwart drinkt niet. Mannen drinken vaker wel eens alcohol dan vrouwen en hoe hoger de opleiding hoe hoger het percentage gebruikers van alcohol. 6 HDL = Huishoudelijke Dagelijkse Levensverrichtingen. Met betrekking tot de HDL is gevraagd of men zeven huishoudelijke werkzaamheden zelfstandig kan uitvoeren of alleen met hulp van anderen. Een persoon is HDL-beperkt als hij of zij één of meerdere van de werkzaamheden alleen met hulp (dus niet zelfstandig) kan verrichten. 9

12 Van de ouderen die wel eens alcohol drinken, is 5% een excessieve drinker en 2% een zeer excessieve drinker 7. Deze percentages zijn zo goed als gelijk gebleven ten opzichte van Van de mannen drinkt 12% excessief en van de vrouwen 3%. Ook dit is gelijk aan Alleenstaande mannen drinken relatief vaak (zeer) excessief. Hoe ouder hoe minder vaak excessief wordt gedronken. Lichamelijke activiteit Zes van de tien ouderen voldoen in de zomer aan de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (NNGB 8 ), in de winter is dit 46%. In 2004 voldeed in de winter 51% aan de NNGB. 85plussers voldoen het minst vaak aan de beweegnorm. Mannen van 85plus zijn overigens vaker actief dan vrouwen van 85plus. Hoog opgeleiden voldoen vaker aan de beweegnorm dan midden en laag opgeleiden, dit geldt zowel in de zomer als in de winter. Obese ouderen, senioren met minimaal één chronische aandoening en sombere senioren voldoen, zowel in de zomer als in de winter, minder vaak aan de NNGB. Slaap- of kalmeringsmiddelen Ruim twee van de tien senioren heeft in de afgelopen twee weken slaap- of kalmeringsmiddelen op doktersvoorschrift gebruikt. Vrouwen, 85plussers en laag opgeleiden relatief vaak. Bijna driekwart van de ouderen die slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken, gebruikt deze middelen al langer dan twee jaar. Van de gebruikers heeft bijna de helft geprobeerd te stoppen of te minderen. Bij iets meer dan de helft van de ouderen die dit geprobeerd heeft, is het niet gelukt om te stoppen/minderen. Met name 85plussers lukt het niet om te stoppen of te minderen. Vier van de tien ouderen die wel eens slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken, zijn in het afgelopen jaar gevallen; bij de ouderen die geen slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken is dat minder dan drie op de tien. Daarnaast zijn senioren die slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken negatiever over hun eigen gezondheid, hebben vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie en hebben vaker minstens één chronische aandoening. Gebruik van computer en internet Bijna de helft van de ouderen gebruikt wel eens een computer, vooral mannen en 65 t/m 74 jarigen. Computergebruik gebeurt meestal thuis. Van de computergebruikers gebruikt het merendeel internet. Laag opgeleide ouderen gebruiken aanzienlijk minder vaak de computer en internet dan hoog opgeleiden. De belangrijkste activiteiten op de computer zijn en, chatten, msn-en, e.d. en zoeken naar andere informatie (dan gezondheid), literatuur, sport, reizen, recepten, etc. Huiselijk geweld en ouderenmishandeling Huiselijk geweld Drie procent is ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld, meer vrouwen dan mannen. Huiselijk geweld wordt het meest gerapporteerd door 65 t/m 74 jarigen. Weinig 85plussers geven aan ooit slachtoffer te zijn geweest. Net als in 2004 is er geen verschil in opleidingsniveau tussen slachtoffers van huiselijk geweld en niet-slachtoffers. Respondenten die ooit slachtoffer geweest zijn van huiselijk geweld blijken vaker somber, hebben vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie, voelen zich vaker eenzaam, beoordelen hun eigen gezondheid minder positief en bezoeken vaker de huisarts. Ouderenmishandeling Vijf procent van alle respondenten heeft te maken gehad met ouderenmishandeling, gelijk aan de landelijke inschatting. Verbale agressie, financieel misbruik en fysieke agressie 7 Excessieve drinkers drinken 4-5 glazen/dag op 5 of meer dagen in de week óf 6 of meer glazen per dag op 3-4 dagen in de week en zeer excessieve drinkers gebruiken 6 of meer glazen per dag op 5 of meer dagen in de week. 8 NNGB: Personen van 55 jaar en ouder dienen minimaal een half uur matig intensieve activiteit te verrichten op tenminste vijf dagen van de week. Voorbeelden van matig intensieve lichamelijke activiteit bij ouderen zijn wandelen met 3-4 km/u of fietsen met 10 km/u. 10

13 komen het meest voor. De plegers zijn het vaakst een buurman of vrouw, een kennis of vriend(in) en/of de (ex-)partner. Ruim een vijfde van de slachtoffers geeft aan niet te willen zeggen wie de dader is of was. Gemiddeld evenveel vrouwen als mannen zijn slachtoffer (geweest) van ouderenmishandeling, maar vrouwen hebben wel relatief vaker te maken met seksueel geweld en hulp die niet geboden wordt. Het slachtoffer worden van ouderenmishandeling is niet gerelateerd aan een bepaalde leeftijd: het komt op alle leeftijden evenveel voor. Het laatste voorval was voor bijna vier van de tien slachtoffers korter dan een jaar geleden. Respondenten die te maken hebben gehad met ouderenmishandeling blijken vaker somber, hebben vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie, voelen zich vaker eenzaam, beoordelen hun eigen gezondheid minder positief, bezoeken vaker de huisarts en drinken vaker (zeer) excessief. Conclusie Het regelmatig houden van een Seniorenpeiling in de regio biedt een belangrijk instrument om de vinger aan de pols te houden van de gezondheid en het welzijn van senioren en om trends zichtbaar te maken. Hieronder vindt u een opsomming van de onderwerpen die opvallend zijn in deze regio en die mogelijk aandacht behoeven. Het betreft (in willekeurige volgorde): 1. obesitas: ruim één op de tien senioren heeft ernstig overgewicht (11%), nagenoeg gelijk aan 2004; 2. valincidenten: bijna eenderde (31%) van de senioren is in het afgelopen jaar gevallen; van de 85plussers zelfs 52%; gelijk aan 2004 en gelijk aan het landelijke percentage; 3. angststoornis of depressie: 21% van de senioren heeft een matig risico en 3% een hoog risico; ruim één op tien senioren (11%) geeft aan zich het afgelopen jaar meestal somber te hebben gevoeld; 4. eenzaamheid: vier van de tien senioren zijn in meer of mindere mate eenzaam (35% matig en 6% (zeer) ernstig); weliswaar minder dan in 2004; 5. maatschappelijke deelname: 19% van de senioren voelt zich belemmerd tot deelname aan het maatschappelijke leven; 6. mantelzorg: 23% van de mantelzorgers voelt zich zwaar belast of overbelast, dit is meer dan in 2004; 7. behoefte aan (meer) hulp: 9%, met name huishoudelijke hulp, gezelschap en begeleiding buitenshuis; 8. excessief alcoholgebruik: 7% van de drinkende senioren drinkt (zeer) excessief, gelijk aan 2004; 9. bewegen: in de winter beweegt 54% van de senioren te weinig; in 2004 was dat 49%; 10. het gebruik van slaap- of kalmeringsmiddelen: 21% van de ouderen heeft in de afgelopen twee weken slaap- of kalmeringsmiddelen op doktersvoorschrift gebruikt; bijna driekwart van deze ouderen gebruikt deze middelen al langer dan twee jaar; 11. ouderenmishandeling: 5% van de 65plussers heeft hier ooit mee te maken gehad. Net als bij de volwassenen bestaan er sociaal-economische gezondheidsverschillen. Dit komt duidelijk uit het onderzoek naar voren. Regelmatig blijkt uit de resultaten dat risicogroepen worden gevormd door de laag opgeleiden, alleenstaanden en mensen met alleen AOW. Ruim één op de tien ouderen is kwetsbaar. In de werkconferentie ten bate van het regionale gezondheidsbeleid zal besloten worden welke resultaten of signalen aanleiding zijn voor aanpassingen in het huidige regionale gezondheidsbeleid. 11

14 Overzichtstabel: een aantal gezondheidsonderwerpen naar geslacht, leeftijd en sociaal economische status (%) GP SP 65 t/m 75 t/m SES SES SES Onderwerp Man Vrouw jr 84 jr Laag Midden Hoog Ervaren gezondheid matig of slecht (*) (*) (*) Matig of ernstig overgewicht (*) (*) (*) Minimaal 1 keer gevallen afgelopen jaar (*) (*) (ns) Minimaal 1 chronische aandoening (*) (*) (*) Algemene gemoedstoestand gaat wel of somber (ns) (*) (*) Hoog risico op angststoornis of depressie (*) (*) (*) Ernstig tot zeer ernstig eenzaam (*) (*) (*) Ervaart belemmering voor deelname aan de maatschappij (*) (*) (*) Doet vrijwilligerswerk (*) (*) (*) Geeft op dit moment mantelzorg (*) (ns) (*) Huisartsbezoek afgelopen jaar (ns) (ns) (*) Contact met medisch specialist afgelopen jaar (*) (ns) (*) Tandarts/mondhygiëniste bezoek afgelopen jaar (ns) (*) (*) Contact met paramedici afgelopen jaar (*) (*) (ns) Contact met GGZ/AMW afgelopen jaar (ns) (ns) (ns) Contact met Thuiszorg afgelopen jaar (*) (*) (*) Ontvangt op dit moment mantelzorg (*) (*) (*) Ontvangt huishoudelijke hulp (*) (*) (*) Ontvangt hulp bij persoonlijke verzorging (ns) (*) (*) Ontvangt hulp bij medische verzorging (ns) (*) (*) Heeft behoefte aan meer hulp (*) (*) (*) Kan niet zelfstandig minimaal 1 HDL verrichten (ns) (*) (*) Is niet in staat ergens alleen te komen (*) (*) (*) Heeft een wens om te verhuizen (ns) (*) (ns) Roken (*) (*) (ns) Excessief of zeer excessief alcohol drinken (*) (*) (*) Voldoet niet aan de NNGB (winter) ( ) (ns) (*) (*) Gebruikt slaapmiddelen (in afgelopen 2 weken) (*) (*) (*) Gebruikt een computer (thuis en/of elders) (*) (*) (*) Ooit slachtoffer van huiselijk geweld (*) (*) (ns) Ooit slachtoffer van ouderenmishandeling (ns) (ns) (ns) NNGB = Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (*) significant verschil; (ns) niet significant verschil 12

15 Overzichtstabel: een aantal gezondheidsonderwerpen naar gemeente (%) Wijde- Signifi- Onderwerp SP2008 Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp meren cantie Ervaren gezondheid matig of slecht (*) Matig of ernstig overgewicht ns Minimaal 1 keer gevallen afgelopen jaar ns Minimaal 1 chronische aandoening (*) Algemene gemoedstoestand gaat wel of somber ns Hoog risico op angststoornis of depressie (*) Ernstig tot zeer ernstig eenzaam ns Ervaart belemmering voor deelname aan de maatschappij ns Doet vrijwilligerswerk ns Geeft op dit moment mantelzorg ns Huisartsbezoek afgelopen jaar ns Contact met medisch specialist afgelopen jaar (*) Tandarts/mondhygiëniste bezoek afgelopen jaar (*) Contact met paramedici afgelopen jaar (*) Contact met GGZ/AMW afgelopen jaar ns Contact met Thuiszorg afgelopen jaar ns Ontvangt op dit moment mantelzorg ns Ontvangt huishoudelijke hulp ns Ontvangt hulp bij persoonlijke verzorging ns Ontvangt hulp bij medische verzorging ns Heeft behoefte aan meer hulp ns Kan niet zelfstandig minimaal 1 HDL verrichten ns Is niet in staat ergens alleen te komen ns Wil verhuizen ns Roken ns Excessief of zeer excessief alcohol drinken ns Voldoet niet aan de NNGB (winter) ( ) ns Gebruikt slaapmiddelen (in afgelopen 2 weken) ns Gebruikt een computer (thuis en/of elders) ns Ooit slachtoffer van huiselijk geweld ns Ooit slachtoffer van ouderenmishandeling ns ( ) NNGB = Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (*) significant verschil; (ns) niet significant verschil 13

16 1. Inleiding Leeswijzer Dit rapport geeft een overzicht van de resultaten van de Seniorenpeiling Een samenvatting staat voorin dit rapport. De resultaten worden steeds weergegeven in relatie tot leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en gemeente. In hoofdstuk 1 staat de inleiding met de vraagstellingen, het tweede hoofdstuk geeft een toelichting op de onderzoeksopzet. De respons wordt in hoofdstuk 3 weergegeven. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de respondenten. Vervolgens worden de resultaten van de Seniorenpeiling besproken: de algemene lichamelijke gezondheid (hoofdstuk 5), de psychische gezondheid (hoofdstuk 6), sociale gezondheid (hoofdstuk 7) zorg: gebruik en behoefte (hoofdstuk 8), zelfredzaamheid en gebruik van voorzieningen (hoofdstuk 9), de leefstijl (hoofdstuk 10) en huiselijk geweld en ouderenmishandeling (hoofdstuk 11). Aan het begin van elk hoofdstuk of paragraaf staat een korte samenvatting in een kader. Helemaal achterin dit rapport vindt u bijlagen met (gemeente-) tabellen. 1.1 Achtergrond De gemeente heeft allerlei taken op het gebied van de volksgezondheid. Met name in de Wet Publieke Gezondheid, maar ook in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, worden die taken gespecificeerd. De GGD heeft een rol in de uitvoering van die taken: openbare geestelijke gezondheidszorg, het bestrijden van infectieziekten, jeugdgezondheidszorg, gezondheidsbevordering, medische milieukunde en technische hygiënezorg. Ook het uitvoeren van onderzoek naar de gezondheidssituatie van de bevolking is zo n taak. Sinds 2003 hebben alle gemeenten de wettelijke verplichting om elke vier jaar een nota gemeentelijk gezondheidsbeleid op de stellen. Gezondheidsbeleid moet gericht zijn op het bewaken en bevorderen van gezondheid en op het verminderen van eventuele ongelijkheid in gezondheid. De eerstvolgende gemeentelijke nota s gezondheidsbeleid moeten worden vastgesteld vóór juli De regionale nota gezondheidsbeleid van de GGD levert belangrijke actuele informatie voor de gemeentelijke nota s. Daarom zal de regionale nota eind 2010 beschikbaar zijn. Dat geeft de gemeenten voldoende tijd voor de evaluatie van bestaande lokale nota s en het voorbereiden van nieuwe nota s. In de regionale nota wordt, naast recente landelijke ontwikkelingen, recente informatie over de gezondheid van de inwoners opgenomen. Veel van die informatie komt uit de Gezondheidspeilingen van de GGD onder de jeugd, volwassenen en ouderen. Daarmee wordt immers een beeld verkregen van het vóórkomen van ziekten en gezondheid in de regio en van de leefwijzen en omgevingsfactoren die daarmee samenhangen. In de Wet Publieke Gezondheid staat dat peilingen om de vier jaar gehouden moeten worden, zodat wordt aangesloten bij de vierjaarlijkse cyclus van het regionaal en lokaal gezondheidsbeleid. In vier jaar moeten dus steeds drie peilingen uitgevoerd worden. De meest recente peiling onder ouderen was in Daarom is er in 2008 weer een gehouden. 14

17 1.2 Volwassenen en ouderen apart Op landelijk niveau is afgesproken dat in de regionale GGD-peilingen zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de landelijk vastgestelde vraagstellingen (de standaardvraagstellingen ) van de Monitor Volksgezondheid. Meer informatie over de monitor is te vinden op In het project Lokale en Nationale Monitors Gezondheid wordt door GGD-en, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en GGD Nederland samengewerkt. Het project is in 2004 van start gegaan en heeft als doel lokale gegevensverzamelingen, die plaatsvinden door GGD-en, op elkaar af te stemmen en samen te voegen waardoor een nationaal beeld wordt verkregen. Daarom zijn de vraagstellingen over gezondheid in enquêtes geüniformeerd (de standaardvraagstellingen). Ook GGD Gooi en Vechtstreek werkt met deze standaarden. Tevens vereist de Inspectie voor de Volksgezondheid het gebruik van standaardvraagstellingen. Inmiddels zijn er, vergeleken met 2004, aanzienlijk meer standaardvraagstellingen vanuit de landelijke Monitor Volksgezondheid vastgesteld. Aangezien er echter veel verschillen zijn tussen de vastgestelde standaardvraagstellingen voor de volwassenen en die voor de ouderen, is besloten om onder volwassenen en ouderen twee aparte peilingen uit te voeren. 1.3 Gezondheidspeiling volwassenen 2008 en Seniorenpeiling 2008 Begin 2008 heeft GGD Gooi en Vechtstreek daarom onder volwassenen van 19 t/m 64 jaar een gezondheidsenquête uitgevoerd, de Gezondheidspeiling volwassenen Daarvan is reeds een rapport met factsheet verschenen. Eind 2008 zijn vervolgens de zelfstandig wonende (=niet-geïnstitutionaliseerde) mensen van 65 jaar en ouder geënquêteerd. Beide enquêtes vonden plaats in de 9 gemeenten in het werkgebied van de GGD: Blaricum, Bussum, Hilversum, Huizen, Laren, Muiden, Naarden, Weesp en Wijdemeren (figuur 1.1). Figuur 1.1 Overzicht geografische ligging gemeenten in de GGD-regio Gooi en Vechtstreek De Gezondheidspeilingen geven inzicht in de gezondheidstoestand van inwoners in de regio Gooi en Vechtstreek en in de factoren die deze gezondheidstoestand beïnvloeden. De resultaten zijn gebaseerd op de informatie die de inwoners zelf geven over hun leefwijze, gezondheidsproblemen en gebruik van voorzieningen. Deze informatie heeft betrekking op de totale (dus ook de gezonde ) bevolking. De onderwerpen uit de Gezondheidspeilingen zijn gebaseerd op het model van Lalonde (bijlage 1.1). 15

18 1.4 Doelen van een Gezondheidspeiling De doelen van een Gezondheidspeiling zijn: 1. Inzicht verkrijgen in de gezondheidssituatie van de bevolking om regionaal en lokaal gezondheidsbeleid te kunnen ontwikkelen en/of bij te stellen. Bijvoorbeeld voor het plannen van voorzieningen en activiteiten. Te denken valt aan: doelgroep- of risicogroepbepaling en basisgegevens voor preventie (waaronder voorlichting). 2. Opstellen van 'gezondheidsindicatoren' per gemeente. Gemeenten worden onderling vergeleken met betrekking tot: de gezondheidszorg (gebruik van en tevredenheid over voorzieningen); de gezondheidsbeleving en gezondheidstoestand (subjectieve gezondheidservaring, aanwezigheid van chronische ziekten); de levensstijl / aanwezigheid van riskante gewoonten (roken, alcoholgebruik etc.). Daarnaast kunnen onderlinge verbanden bekeken worden tussen bepaalde gezondheidsvariabelen, medische consumptie, leefstijl, sociaal economische status en persoonskenmerken. 3. Vinger aan de pols door het verzamelen van informatie door de jaren heen ( monitoren ). Door het herhaaldelijk uitvoeren van een Gezondheidspeiling kunnen veranderingen in de gezondheidssituatie en mogelijke effecten van maatregelen/beleid waargenomen worden. Bijvoorbeeld: is er sprake van een toename of afname van ongezonde gewoonten als overmatig alcoholgebruik etc. 1.5 Vraagstellingen De volgende vragen staan centraal in de Seniorenpeiling 2008: 1. Hoe is de gezondheidstoestand (zowel geestelijk als lichamelijk) en de gezondheidsbeleving van de senioren? 2. Hoeveel en welke senioren zijn in het afgelopen jaar gevallen? 3. In hoeverre ervaren senioren belemmeringen om deel te nemen aan de maatschappij? 4. Hoeveel en welke senioren verlenen mantelzorg? Welke belasting ervaren zij? 5. In hoeverre maken senioren gebruik van of hebben zij behoefte aan de verschillende (gezondheidszorg-)voorzieningen in de regio? 6. Hoeveel en welke senioren krijgen mantelzorg? 7. Hoe is de zelfredzaamheid en welke voorzieningen gebruikt men? 8. Hoeveel en welke senioren hebben een verhuiswens? 9. Hoe vaak komen bepaalde (riskante) leefgewoonten voor? 10. In hoeverre maken senioren gebruik van een computer en internet? 11. Hoeveel en welke senioren hebben ooit te maken gehad met huiselijk geweld of ouderenmishandeling? 12. Zijn er risicogroepen aan te wijzen met betrekking tot gezondheid of factoren die de gezondheid bepalen (op basis van de indicatoren: geslacht, leeftijdscategorie en opleidingsniveau)? 13. Zijn er verschillen tussen de gemeenten voor bovengenoemde onderwerpen? Gezondheid is ongelijk verdeeld. Ongezondheid en ongezond gedrag komen bij bepaalde groepen meer voor dan bij andere groepen. Dat is de reden dat de resultaten steeds worden beschreven naar leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. Maar soms ook naar andere achtergrondkenmerken, zoals bijvoorbeeld de huishoudsamenstelling en inkomen. Eventueel is het op verzoek mogelijk nader onderzoek te doen op basis van de gegevens uit deze Seniorenpeiling. Voor onderwerpen waarvoor na lezing extra interesse bestaat (bijvoorbeeld voor het opstellen van beleidsvoornemens) kan bekeken worden of onder bepaalde voorwaarden aanvullende analyses gedaan kunnen worden. 16

19 2. Onderzoeksopzet 2.1 Begeleidingscommissie Er is voor de Seniorenpeiling in maart 2008 een begeleidingscommissie ingesteld, samengesteld uit beleidsmedewerkers gezondheidsbeleid van een aantal gemeenten, vertegenwoordigers van een aantal instanties, vertegenwoordiging van de ouderenbonden alsmede van de GGD. De samenstelling van de begeleidingscommissie en de taken en verantwoordelijkheden van de leden staan in bijlage 2.1. De begeleidingscommissie heeft de onderzoeksopzet besproken, de op te nemen onderwerpen bepaald, feedback gegeven op de vragenlijst, de pretest uitgevoerd (=het testen van de bruikbaarheid van de vragenlijst in de praktijk) en feedback gegeven op het conceptrapport. De resultaten van de pretest zijn ook in bijlage 2.1 te vinden. 2.2 Doelgroep en leeftijdsindeling De doelgroep bestaat uit zelfstandig wonende (=niet-geïnstitutionaliseerde) inwoners van 65 jaar en ouder in de regio Gooi en Vechtstreek. Aan personen is een vragenlijst gestuurd. Ten tijde van de Gezondheidspeiling van 2004 (volwassenen en ouderen samen: 19 t/m 54; 55 t/m 74; 75+) was er nog geen landelijk vastgestelde leeftijdsindeling. Op dit moment is die er wél. De landelijk geadviseerde leeftijdsindeling voor ouderen is momenteel als volgt: 65 t/m 74; 75 t/m 84; 85+. Ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg vraagt om informatie aan de hand van deze leeftijdsindeling. Daarom is overgegaan op de landelijke leeftijdsindeling. 2.3 Keuze uit de onderwerpen Uit een breed scala aan mogelijke onderwerpen moest een keuze gemaakt worden. Onderwerpen die niet zijn opgenomen in de peiling zijn voornamelijk onderwerpen waarvoor voldoende specifiek regionale of landelijke informatie beschikbaar is en/of waarover op gemeentelijk niveau geen behoefte bestaat ten bate van onderbouwing van beleid. Het betreft de volgende onderwerpen: kwaliteit van leven, leefomgeving, voeding, mondverzorging, gebruik medische hulpmiddelen, sociale veiligheid, tevredenheid met de huisartsenpost, wachtlijsten, seksueel risicogedrag en geslachtsziekten, cursusbehoefte, gebruik media en informatiebehoefte m.b.t. gezondheid. De onderwerpen waarover de Inspectie informatie vereist, zijn opgenomen. Dit betreft twee items: eenzaamheid en huiselijk geweld. In de begeleidingscommissie is overeen gekomen dat, naast de verplichte onderwerpen, de volgende onderwerpen opgenomen zouden worden: ervaren gezondheid, chronische aandoeningen, valincidenten, psychische gezondheid, gebruik van zorg, leefstijl (roken, alcohol, bewegen, gebruik slaap- of kalmeringsmiddelen, gebruik computer), geven en ontvangen van mantelzorg, sociale contacten, wonen en woonomgeving, zelfredzaamheid, vervoer, gebruik van voorzieningen, ouderenmishandeling, (belemmeringen voor) maatschappelijke participatie en vrijwilligerswerk. Voor de volgende onderwerpen zijn standaardvraagstellingen gebruikt: ervaren gezondheid, chronische aandoeningen, lengte en gewicht, zorggebruik, ontvangen zorg, het geven van mantelzorg, medicijngebruik, roken, angst & depressie, huiselijk geweld, eenzaamheid, vrijwilligerswerk, zelfredzaamheid en voor de achtergrondkenmerken. De Seniorenpeiling 2008 bestaat uit een monitordeel en twee thema s. De vragenlijst is achterin bijgevoegd. Het monitordeel bevat onderwerpen die door de jaren heen gevolgd worden, bijvoorbeeld gezondheidsbeleving en leefstijlonderwerpen als roken en alcoholgebruik. 17

20 Een thema varieert per enquête. De actualiteit of landelijke signalen spelen een rol bij de keuze van het thema. In deze Seniorenpeiling zijn de thema s: (belemmeringen voor) maatschappelijke participatie en computergebruik (zie verder hieronder). 2.4 De regionale thema s: maatschappelijke participatie en computergebruik Maatschappelijke participatie staat voor allerlei positieve aspecten van ons menszijn, zoals zelfbeschikking, productiviteit, zelfontplooiing, het vermogen tot betrokkenheid, sociaal contact (het vermijden van isolement) en zelfachting. Persoonlijke betrokkenheid bij de samenleving is niet alleen cruciaal voor zelfontplooiing en het persoonlijk welzijn, maar evenzeer voor het weefsel van de samenleving. Dit geldt bijvoorbeeld voor deelname aan recreatieve en culturele activiteiten of sociale contacten (Hoeymans 2005). Het thema maatschappelijke participatie raakt aan de Wet Maatschappelijke Ondersteuning van 2007 (WMO). Doel van de WMO is te bevorderen dat mensen meedoen in de samenleving. In deze Gezondheidspeiling is gevraagd of mensen zich belemmerd voelen deel te nemen aan het maatschappelijke leven: in de vorm van het meedoen of ondernemen van sociale activiteiten, vrijwilligerswerk en het verlenen van mantelzorg aan familie of buren. Deze vormen van deelname aan de samenleving komen niet alleen tegemoet aan ons menszijn, maar hebben ook een duidelijk maatschappelijk nut. Daarom is het interessant te weten of mensen zich belemmerd voelen en wat ze nodig zouden hebben om dit te veranderen. Dit laatste is tevens gevraagd. Het tweede regionale thema was computer- en internetgebruik. Dit onderwerp is interessant gezien het feit dat steeds meer (commerciële) bedrijven en zorgverleners, maar ook de overheid digitale diensten aanbieden. Senioren die geen gebruik maken van een computer of internet kunnen daardoor mogelijk in de problemen komen, doordat aangeboden diensten hen niet voldoende bereiken. 2.5 Steekproeftrekking De inwoners zijn op basis van toeval uitgekozen om deel te nemen aan de Seniorenpeiling De gegevens kwamen uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) van de 9 gemeenten in Gooi en Vechtstreek, via de autorisatie voor epidemiologie. Per 1 april 2008 is het volledige inwonerbestand op CD-ROM ontvangen (A-nummer, geslacht en geboortedatum). Hieruit is de steekproef getrokken en middels ad hoc berichten zijn de bijbehorende NAW-gegevens opgevraagd. Er is een steekproef getrokken op gemeenteniveau voor alle gemeenten, behalve voor Huizen. De gemeente Huizen heeft, zoals ook in de Gezondheidspeiling voor volwassenen van 2008, ervoor gekozen om alleen regionale resultaten te ontvangen. De 65plussers die in een verpleeghuis of verzorgingshuis wonen, zijn handmatig uit de (te groot genomen) steekproef gehaald op basis van adres. Zoals eerder vermeld behoren namelijk alleen zelfstandig wonende (=niet-geïnstitutionaliseerde) inwoners van 65 jaar en ouder in de regio Gooi en Vechtstreek tot de doelgroep. Uiteindelijk bleven er 6700 aan te schrijven senioren over. 2.6 Wijze van uitvoering & privacybescherming De doelgroep senioren is per post aangeschreven. Aangezien de privacy in de regio Gooi en Vechtstreek een gevoelig onderwerp is, was in de Gezondheidspeiling onder volwassenen extra aandacht besteed aan het beschermen van de privacy. Hiertoe werd er gewerkt met een afscheurbaar antwoordkaartje onder aan de aanbiedingsbrief, dat mensen apart van de ingevulde vragenlijst moesten terugsturen. Aangezien echter de respons op de Gezondheidspeiling onder volwassenen teleurstellend was, is deze werkwijze weer losgelaten. Misschien heeft namelijk het gebruik van het antwoordkaartje en de daarmee goed beschermde privacy ervoor gezorgd dat mensen minder (morele) druk hebben gevoeld om de vragenlijst in te vullen. Zowel op de brief als op de vragenlijst stond nu weer het respondentnummer. 18

21 Hiernaast is nog uitgebreid ingezet op publiciteit. Er zijn diverse persberichten verstuurd naar de lokale media, er is in de lokale huis-aan-huiskrant van de GGD ruime aandacht aan besteed, er is een poster gemaakt die breed verspreid is. De senioren die aangeschreven werden, kregen bij de eerste verzending een theezakje meegestuurd met de slogan Het licht op groen voor uw gezondheid!. Zo konden zij onder het genot van een kopje thee de vragenlijst invullen. Verder is er een speciaal telefoonteam ingezet, zodat mensen met vragen tussen 9 en 12 uur naar een apart telefoonnummer konden bellen. Uiteraard werd zorgvuldig met de gegevens omgegaan, conform de privacyregelgeving van de GGD. 2.7 Verzending Begin oktober 2008 is de vragenlijst met een begeleidende brief en een antwoordenvelop naar de geselecteerden verstuurd. Zodra een vragenlijst terugkwam is het adres verwijderd uit het steekproefbestand op grond van het unieke nummer (het respondentnummer). Er is na 3 weken een herinneringsbrief gestuurd aan personen die de vragenlijst niet hadden geretourneerd. Was na 3 weken na deze eerste herinnering nog niets teruggestuurd, dan werden nogmaals een vragenlijst en een retourenvelop verzonden. De sluitingsdatum van het onderzoek was 31 december Vergelijkbaarheid met 2004 Zoals eerder beschreven was de leeftijdsindeling ten tijde van de Gezondheidspeiling van 2004 anders dan de huidige. Toen zijn resultaten weergegeven voor 55plussers. De huidige peiling geeft resultaten weer van 65plussers. De gegevens van 2004 zijn omgezet naar de leeftijdsindeling van 2008, zodat voor de belangrijkste onderwerpen toch een vergelijking mogelijk is. De onderwerpen die vergeleken kunnen worden zijn: ervaren gezondheid, overgewicht, valincidenten, chronische aandoeningen, algemene gemoedstoestand, eenzaamheid, activiteiten, vrijwilligerswerk, het geven van mantelzorg, zorggebruik, gebruik van voorzieningen, roken, alcoholgebruik en bewegen. De onderwerpen huiselijk geweld en depressie zijn zodanig gewijzigd dat vergelijking met de resultaten uit 2004 niet mogelijk is. Voor deze 2 onderwerpen zijn uiteindelijk andere standaardvraagstellingen vastgesteld dan de gebruikte vraagstelling in Landelijke vergelijking De afgelopen jaren zijn diverse vraagstellingen van de Monitor Gezondheid geüniformeerd (zie ook paragraaf 1.2). In theorie biedt dit GGD-en de mogelijkheid regionaal verkregen gegevens onderling en landelijk te vergelijken. Voorwaarde hiervoor is dat de GGD-en enerzijds de ontwikkelde vraagstellingen gebruiken en anderzijds de regionale resultaten van hun onderzoek invoeren in de landelijke database. Uit een recent gehouden inventarisatie door het RIVM blijkt dat nog niet genoeg gezondheidsonderzoeken na 2003 door de GGD-en zijn ingevoerd. Dit wordt met name veroorzaakt door technische knelpunten bij het invoeren van de regionale gegevens. De projectorganisatie, bestaande uit RIVM, GGD Nederland, TNO Kwaliteit van Leven en ActiZ, heeft nu op basis van de inventarisatie een actieplan opgesteld. Hiermee wordt beoogd het percentage ingevoerde onderzoeken te verhogen om uiteindelijk te komen tot een goed gevulde database met gezondheidsgegevens waarmee landelijke cijfers kunnen worden berekend. Helaas zijn er ten tijde van het verschijnen van dit rapport nog geen landelijke referentiecijfers voorhanden, zodat we geen vergelijking kunnen maken Analyse en presentatie van de gegevens Na binnenkomst zijn de vragenlijsten gescand door een extern bureau. De analyse van de gegevens vond plaats met het statistische pakket SPSS (SPSS voor Windows, versie ; statistische toetsen zijn uitgevoerd met de SPSS-module Complex Samples ). 19

22 Voor een representatief beeld van de populatie (=alle zelfstandig wonende 65plussers, woonachtig in de regio Gooi en Vechtstreek) moet gewogen worden naar kenmerken van de populatie die samenhangen met de respons en met de uitkomstmaten. Daarom kreeg elke respondent een weegfactor toegekend, op basis van leeftijd, geslacht en gemeente. Van deze variabelen is de verdeling in zowel de respondentgroep als de lokale populatie bekend. De weegfactoren zijn berekend volgens de richtlijn Wegen voor GGDepidemiologen (Brink e.a. 2009). Weegfactoren zijn noodzakelijk om schattingen van populatieparameters zonder bias (=vertekening) uit te kunnen voeren. Bij de hierna volgende resultaten is altijd gebruik gemaakt van weegfactoren. Met statistische toetsen wordt nagegaan hoe groot de kans is dat een gevonden verschil tussen groepen op toeval berust. Deze kans wordt aangeduid met de letter p en varieert tussen de 0 en de 1. Zo betekent p=0.30 dat er 30% kans is dat het verschil tussen de groepen toevallig is. Het is gebruikelijk dat verschillen als statistisch significant (dat willen zeggen: niet toevallig) worden beschouwd als de kans op toeval kleiner is dan 5% (p<0.05). In de tabellen worden deze verschillen aangegeven met een *. Verschillen in percentages zijn getoetst met de chikwadraattoets. Verschillen tussen groepen worden in deze rapportage alleen besproken als ze statistisch significant zijn (p<0.05), tenzij anders vermeld. Bij de berekeningen zijn respondenten die een vraag niet hebben ingevuld, buiten beschouwing gelaten. In de bijlagen zijn ook de 95% betrouwbaarheidsintervallen (BI) weergegeven. Een 95%-BI geeft aan binnen welke grenzen met 95% zekerheid het werkelijke percentage in de populatie ligt. In de rapportage is in eerste instantie uitgegaan van regionale resultaten. Alle tabellen met gemeentelijke gegevens staan in de bijlagen. De regionale resultaten van de Seniorenpeiling worden steeds besproken aan de hand van leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. Over het algemeen wordt het opleidingsniveau als beste indicator gezien om in epidemiologisch onderzoek de sociaal economische status (SES) te bepalen (Mackenbach 1994). Soms worden ook andere achtergrondkenmerken, zoals bijvoorbeeld de huishoudsamenstelling (alleenstaand) en inkomen (moeite met rondkomen) erbij betrokken, omdat deze kenmerken mede van invloed kunnen zijn op de gezondheid van mensen (zie voor de definities bijlage 2.2). 20

23 3. Respons Samenvatting De gemiddelde respons is 77%: mensen hebben een correct ingevulde vragenlijst teruggestuurd; De gemiddelde respons bij vrouwen (76%) is lager dan bij mannen (78%); De respons is het laagst bij de oudste leeftijdgroep; De respons is het hoogst in Wijdemeren en Naarden (79%) en het laagst in Hilversum (74%). 3.1 Algemene respons Begin oktober 2008 hebben senioren uit Gooi en Vechtstreek een schriftelijke vragenlijst thuisgestuurd gekregen. Daarvan werden er teruggestuurd. Nadat 202 niet of zeer onvolledig ingevulde vragenlijsten eruit waren gehaald bleven er correct ingevulde vragenlijsten over. Het responspercentage is daarmee 76.7%. Respons naar leeftijd en geslacht De respons is verschillend per leeftijdsgroep: 78.5% bij 65 t/m 74 jarigen; 77.0% bij 75 t/m 84 jarigen; 66.8% bij 85plussers. Van de aangeschreven mannen heeft 78.0% de vragenlijst ingevuld teruggestuurd en van de aangeschreven vrouwen is dat 75.7%. We zien dat bij de 65 t/m 74 jarigen vrouwen en mannen nagenoeg gelijk responderen, maar dat na de 75 jaar er relatief meer mannen zijn die de vragenlijst ingevuld retour sturen (figuur 3.1). In absolute aantallen zijn het echter meer vrouwen. 90,0 80,0 70,0 60,0 50,0 40,0 man vrouw 30,0 20,0 10,0 0,0 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85+ Figuur 3.1 Responspercentages naar leeftijd en geslacht 21

24 Respons per gemeente In tabel 3.1 is de respons per gemeente weergegeven. De respons is het hoogst in Wijdemeren en Naarden (79%) en het laagst in Hilversum (74%). Tabel 3.1: Respons per gemeente Aangeschreven Respons % Blaricum % Bussum % Hilversum % Huizen % Laren % Muiden % Naarden % Weesp % Wijdemeren % Gooi en Vechtstreek totaal % 3.2 Beschouwing In 2004 was het responspercentage 63% bij de 55 t/m 74 jarigen en 44% bij de 75 plussers. De respons op de huidige Seniorenpeiling (77%) is duidelijk hoger dan in Voor kwalitatief goede uitkomsten is het belangrijk dat de respons zo hoog mogelijk is. Responsverhogende maatregelen zijn bekend uit de literatuur: een postzegel op de retourenvelop, de naam van de geadresseerde op de brief, een korte vragenlijst, met een mooie opzet met gekleurde inkt, het versturen van herinneringen (Edwards e.a. 2002). Aan de tekst in de begeleidingsbrief dient veel aandacht besteed te worden. Aan alle hierboven genoemde zaken is in de Seniorenpeiling van 2008 ruime aandacht besteed. Hiernaast is nog uitgebreid ingezet op publiciteit (zie ook paragraaf 2.6). Al deze activiteiten bij elkaar hebben geleid tot de mooie respons van 77%. 22

25 4. Beschrijving respondenten 4.1 Inleiding Een complex van factoren bepaalt de gezondheid van mensen waaronder erfelijke eigenschappen, leefwijze en de fysieke en sociale omgeving. De gezondheid en de behoefte aan zorg wordt ook bepaald door bijvoorbeeld leeftijd, etnische afkomst, inkomen, arbeidssituatie en opleidingsniveau. Denk aan het feit dat de subjectieve gezondheid van laag opgeleiden en mensen met een laag inkomen gemiddeld genomen minder positief is dan van hoog opgeleiden en mensen met een hoog inkomen (zie ook paragraaf 5.1). In dit hoofdstuk worden relevante demografische kenmerken van de regio en achtergrondkenmerken van de respondenten beschreven. De respondenten is gevraagd naar de volgende persoonsgegevens: -- geboortejaar; -- geslacht; -- burgerlijke staat; -- samenstelling van het huishouden; -- opleidingsniveau; -- financiële situatie; -- geloofsovertuiging. Deze gegevens maken het mogelijk doelgroepen of risicogroepen te identificeren. Zoals eerder vermeld is met weegfactoren gecorrigeerd voor eventuele verschillen in de opbouw (wat betreft leeftijd en geslacht) tussen de onderzoekspopulatie en de werkelijke bevolking. De beschrijving van de achtergrondkenmerken is belangrijk om de opbouw van de responsgroep inzichtelijk te maken. 4.2 Demografische kenmerken van de regio: leeftijd en geslacht Samenvatting Ruim één op de zes inwoners in de regio Gooi en Vechtstreek is 65 jaar of ouder; Ten opzichte van het gemiddelde in Nederland wonen er in Gooi en Vechtstreek relatief veel 85plussers; De bevolking neemt tot 2025 met enkele duizenden inwoners toe; De regio zal zowel ontgroenen als vergrijzen, de percentages zijn per gemeente zeer verschillend. Ruim één op de zes inwoners in onze regio is 65 jaar of ouder (17.6%). Dat zijn ruim mensen. Dit is bovendien een groeiende groep. Tabel 4.1 toont de leeftijdsopbouw van de 65plussers van de regio naar geslacht en de bevolkingsopbouw van Nederland (2008). In vergelijking met de totale Nederlandse seniorenbevolking wonen er relatief veel 85plussers in Gooi en Vechtstreek. Tabel 4.1 Leeftijdsopbouw uitgesplitst naar leeftijd en geslacht, voor de regio Gooi en Vechtstreek en voor Nederland (CBS, 2008) Leeftijdscategorie Mannen (%) G&V Vrouwen (%) G&V 23 Totaal (%) G&V Nederland (%) 65 t/m 74 jaar (57.0%) (47.0%) (51.1%) (59.0%) 75 t/m 84 jaar (34.3%) (37.0%) (35.9%) (37.1%) jaar (8.7%) (16.0%) (13.0%) (3.9%) Totaal (41.7%) (58.3%) (100%) (100%)

26 De bevolking van de regio Gooi en Vechtstreek zal in omvang met enkele duizenden toenemen. Naar verwachting zal de bevolking met 2% stijgen van in 2008 naar inwoners in 2025 (CBS, Statline ). In de komende decennia zal de regio Gooi en Vechtstreek in toenemende mate zowel ontgroenen als vergrijzen. De beroepsbevolking krimpt. Ten opzichte van 2008 zal in 2025: -- het aandeel jongeren tot 20 jaar 11% kleiner zijn (=ontgroenen); -- het aandeel jarigen 2% kleiner zijn; -- het aandeel senioren van 65 jaar en ouder 34% groter zijn (=vergrijzen). Er zijn per gemeente aanzienlijke verschillen in de prognose (CBS, Statline 2008). De prognose voor de bevolkingsomvang in 2025 is: -- Blaricum: groei 11% (1000 inwoners erbij) -- Bussum: blijft gelijk -- Hilversum: groei 5% (ruim 4000 inwoners erbij) -- Huizen: krimp 1% (500 inwoners minder) -- Laren: krimp 5% (500 inwoners minder) -- Muiden: krimp 1% (bijna 100 inwoners minder) -- Naarden: groei 3% (bijna 500 inwoners erbij) -- Weesp: groei 6% (ruim 1000 inwoners erbij) -- Wijdemeren: krimp 4% (ruim 900 inwoners minder). In bijna alle gemeenten wordt een toename van het aantal 65plussers verwacht. Zie figuur 4.1. Dit is met name het geval voor Huizen, Blaricum en Muiden. Daarnaast ontgroenen bijna alle gemeenten; met name Muiden en Wijdemeren (25% resp. 20%). Alleen in Blaricum wordt een groei van de 0-19 jarigen verwacht (van 6%). 70,0 60,0 50,0 40,0 30,0 % 20,0 10,0 0,0-10,0-20,0-30,0 Blaricum Bussum Hilversum Huizen Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren Figuur 4.1 Prognose voor 2025: de procentuele toe- of afname in inwoneraantallen naar leeftijdscategorie en gemeente, vergeleken met 2008 (CBS, Statline). 9 CBS, Statline, Bevolkingcijfers, Prognose: Regionale prognose ; 24

27 4.3 Burgerlijke staat Samenvatting Van de respondenten is 62% gehuwd of samenwonend en is 38% alleenstaand; De alleenstaanden (38%) zijn onder te verdelen in: 27% weduwe of weduwenaar, 7% gescheiden en 4% ongehuwd of nooit gehuwd geweest; Vrouwen zijn relatief vaak weduwe (40% versus 10% weduwnaars); Het percentage alleenstaande ouderen neemt toe met de leeftijd: van 27% van de 65 t/m 74 jarigen tot 68% van de 85plussers; Er zijn significante verschillen tussen de gemeenten: in Bussum wonen relatief veel alleenstaande ouderen (45%). In Naarden, Wijdemeren en Blaricum is het percentage alleenstaande ouderen het laagst (36%). Van de respondenten is 62% gehuwd of woont samen. Ruim een kwart van de respondenten (27%) is weduwe of weduwnaar. Vier procent is ongehuwd en nooit gehuwd geweest en 7% is gescheiden. In totaal is dus 38% van de senioren alleenstaand (=weduwe of weduwenaar, gescheiden en ongehuwd of nooit gehuwd geweest). De burgerlijke staat hangt nauw samen met het geslacht. Vrouwen zijn vaker alleenstaand dan mannen. Vooral zijn er veel weduwes (40%) vergeleken met weduwnaren (10%). Burgerlijke staat hangt natuurlijk ook samen met de leeftijd: oudere mensen zijn vaker weduwe of weduwnaar (59% van de 85plussers versus 14% van de 65 t/m 74 jarigen). Het percentage gehuwde of samenwonende personen neemt daardoor ook af met de leeftijd, van 73% in de leeftijdscategorie 65 t/m 74 jarigen tot 32% in de leeftijdscategorie 85 jaar en ouder (tabel 4.2). Tabel 4.2 Burgerlijke staat naar leeftijd en geslacht Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal (*) (*) Gehuwd, samenwonend % Ongehuwd, nooit gehuwd geweest % Gescheiden % Weduwe, weduwenaar % Er zijn tussen de gemeenten significante verschillen: in Laren zijn relatief veel ouderen ongehuwd (6%), in Bussum zijn relatief veel ouderen gescheiden (10%) en in Muiden en Bussum wonen de meeste weduwes en weduwnaars (30%) (zie bijlage 4.1). Zodoende zijn er in Bussum relatief veel alleenstaande ouderen (45%). In Naarden, Wijdemeren en Blaricum is het percentage alleenstaande ouderen het laagst (36%). Zie bijlage

28 4.4 Opleiding Samenvatting Gemiddeld heeft 20% van de respondenten een hoge opleiding; Nederlandse referentiegegevens zijn er helaas niet; Het opleidingsniveau hangt sterk samen met leeftijd en geslacht; In Naarden, Blaricum en Laren is het opleidingsniveau van ouderen relatief het hoogst, in Weesp is het opleidingsniveau het laagst. Opleiding is een primaire vorm van participatie: hoe beter opgeleid, hoe groter de kans om een goedbetaalde baan te hebben gehad en des te meer mogelijkheden om de oude dag in welvaart te leven. Goed opgeleiden hebben in het algemeen een beter inkomen. Daardoor is er een grotere keuzevrijheid in wonen (een passende woning in een prettige leefomgeving). Een hoger inkomen geeft meer mogelijkheden voor cultuur en sport, vakanties en politieke en maatschappelijke activiteiten. De woonomgeving en sociale omgeving hebben op hun beurt weer invloed op de gezondheid. De kansen op gezondheid voor individuele burgers verschillen. De laatste jaren is er meer en meer aandacht ontstaan voor sociaal-economische gezondheidsverschillen. Mensen met een lagere sociaal-economische status (ses) zijn gemiddeld minder gezond en leven minder lang dan mensen met een hogere ses. Hierbij spelen de opleiding en het inkomen ook een rol. In de paragrafen 4.4 en 4.5 worden achtereenvolgens opleiding en financiële situatie van de responsgroep beschreven. In de Seniorenpeiling 2008 is gevraagd naar de hoogst voltooide opleiding. Vervolgens is er een indeling gemaakt naar opleidingsniveau: laag, midden en hoog 10. Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek Het opleidingsniveau van de respondenten is als volgt verdeeld (zie ook bijlage 4.3): -- 63% heeft een lage opleiding; -- 17% een midden opleidingsniveau; -- 20% van de respondenten heeft een hoge opleiding. In Nederland heeft 24% van de volwassen bevolking (25-64 jaar) een studie op het niveau van hoger beroepsonderwijs of de universiteit gevolgd als hoogst voltooide opleiding (Verwey 2006). Er zijn voor ouderen geen Nederlandse referentiegegevens (Verweij e.a. 2008). Resultaten naar leeftijd en geslacht Het opleidingsniveau hangt sterk samen met leeftijd en geslacht. De 65 t/m 74 jarigen zijn het hoogst opgeleid (van hen heeft 24% een hoge opleiding, zie bijlage 4.3). Mannen hebben vaker een hoge opleiding dan vrouwen (31% versus 12%), dit verschil is in alle leeftijdsgroepen duidelijk zichtbaar (figuur 4.2). 10 Onder een laag opleidingsniveau wordt verstaan: geen opleiding of lager onderwijs/basisschool of lager beroepsonderwijs (zoals LBO, LTS, huishoudschool, LHNO, LEAO, LAS, ambachtsschool) of middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (zoals MAVO, (M)ULO, VGLO). Een midden opleidingsniveau omvat: middelbaar beroepsonderwijs (zoals MBO, MTS, MEAO, UTS, MDS, MAS, INAS) of hoger algemeen en voorbereidend onderwijs (zoals HAVO, VWO, Lyceum, HBS, MMS, Gymnasium). Onder een hoog opleidingsniveau wordt verstaan: hoger beroepsonderwijs (zoals HBO, HTS, HEAO, PABO, HAS, HLS, kweekschool) of wetenschappelijk onderwijs (universiteit). De respondenten die de categorie anders hadden ingevuld, zijn zoveel mogelijk alsnog ondergebracht in een opleidingsklasse. 26

29 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% hoog midden laag 30% 20% 10% 0% man vrouw man vrouw man vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Figuur 4.2 Opleidingsniveau van de responsgroep naar leeftijd en geslacht Verschillen per gemeente Respondenten uit Naarden, Blaricum en Laren hebben het vaakst een hoge opleiding (resp. 32%, 28% en 28%). In Weesp is het opleidingsniveau van de respondenten het laagst: 13% is hoog opgeleid en 75% laag (zie ook bijlage 4.3). 4.5 Financiële situatie Samenvatting Van de respondenten leeft 15% van een inkomen van alleen AOW; Vrouwen en 85plussers leven vaker van alleen AOW; Van de respondenten zegt 13% het afgelopen jaar moeite te hebben gehad om rond te komen; Van de ouderen met alleen AOW heeft 35% moeite gehad met rondkomen; Laag opgeleiden hebben vaker alleen AOW dan hoog opgeleiden; Elf procent is alleenstaand én heeft alleen AOW en/of is alleenstaand én heeft moeite met rondkomen. Dit zijn kwetsbare ouderen. Kwetsbaar omdat zij over weinig hulpbronnen beschikken door de afwezigheid van een partner én geringe financiën/moeite met rondkomen; het zijn voornamelijk vrouwen, 85plussers en laag opgeleiden; In Wijdemeren, Weesp en Bussum hebben ouderen het vaakst alleen AOW; In Hilversum, Weesp en Bussum geven ouderen relatief vaak aan moeite te hebben om rond te komen. In de Seniorenpeiling 2008 is de financiële situatie uitgevraagd door na te gaan hoeveel ouderen een (gezamenlijk) inkomen hebben van alleen AOW. Verder is gevraagd of respondenten het afgelopen jaar moeite hebben gehad om rond te komen. Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek Uit de resultaten blijkt dat 15% van de respondenten een inkomen heeft van alleen AOW (zie ook tabel 4.3). Het zijn vaker vrouwen en 85plussers die een minimaal inkomen hebben. 27

30 Tabel 4.3 Inkomen (alleen AOW) en moeite hebben met rondkomen naar leeftijd en geslacht Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal GP2004 Inkomen (*) (*) Alleen AOW Moeite met rondkomen (*) (*) Geen moeite % Geen moeite, wel opletten % Enige moeite % Grote moeite % Van de respondenten zegt 13% enige of grote moeite te hebben gehad: 11% enige moeite en 2% grote moeite (2004: 16%). Dit hangt samen met het besteedbare inkomen, daar 35% van de ouderen met alleen AOW aangeeft enige of grote moeite te hebben: 24.5% enige moeite en 10.5% grote moeite. Resultaten naar leeftijd en geslacht Vrouwen hebben in het algemeen iets meer moeite met rondkomen dan mannen (figuur 4.3). Van de vrouwen in de leeftijd van 75 t/m 84 jaar geeft 13% aan enige of grote moeite te hebben ten opzichte van 9% van de mannen in deze leeftijdscategorie. Opvallend is dat 85plussers niet vaker aangeven moeite te hebben met het rondkomen terwijl deze ouderen wat vaker alleen AOW hebben (19%). 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% Grote moeite Enige moeite Geen moeite, wel opletten Geen moeite 20% 10% 0% man vrouw man vrouw man vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Figuur 4.3 Kunnen rondkomen met netto maandinkomen naar leeftijd en geslacht Resultaten naar opleidingsniveau Meer laag opgeleiden dan hoog opgeleiden hebben alleen AOW (20% versus 3%). Tevens hebben laag opgeleiden vaker enige of grote moeite met rondkomen dan hoog opgeleiden (16% versus 6%). Zie ook tabel

31 Tabel 4.4 Inkomen (alleen AOW) en moeite hebben met rondkomen naar opleiding Opleiding: Laag Midden Hoog Totaal Inkomen (*) Alleen AOW % Moeite met rondkomen (*) Geen moeite % Geen moeite, wel opletten % Enige moeite % Grote moeite % Overige relaties Van de senioren leeft 15% van alleen AOW. Elf procent is alleenstaand én heeft alleen AOW en/of is alleenstaand én heeft moeite met rondkomen. Dit zijn kwetsbare ouderen. Kwetsbaar omdat zij over weinig hulpbronnen beschikken door de afwezigheid van een partner én geringe financiën/moeite met rondkomen. Het zijn voornamelijk vrouwen (16% versus 4% mannen), 85plussers (19% versus 11% 75 t/m 84 jarigen en 9% 65 t/m 74 jarigen) en laag opgeleiden (15% versus 7% en 3% bij respectievelijk midden en hoog opgeleiden). Zie figuur 4.4 voor de verdeling naar leeftijd én geslacht Man Vrouw t/m74jr 75t/m84jr 85+ Figuur 4.4 Kwetsbare ouderen naar leeftijd en geslacht Verschillen per gemeente In Wijdemeren leven ouderen het vaakst van alleen AOW, gevolgd door Weesp en Bussum (resp. 17%, 16% en 16%). Ouderen uit Hilversum, Weesp en Bussum geven het vaakst aan enige of grote moeite te hebben om rond te komen. Het percentage kwetsbare ouderen varieert van 13% in Bussum en Weesp tot 8% in Naarden, maar de verschillen zijn statistisch niet significant (bijlage 4.4). 29

32 4.6 Geloofsovertuiging Samenvatting Het merendeel van de ouderen is gelovig (65%); De meeste respondenten zijn Protestants Christelijk (33%), gevolgd door Rooms Katholiek (27%). De overige religies hebben een veel kleinere aanhang; Mannen zijn vaker niet-gelovig dan vrouwen (40% versus 32%); Onder 85plussers komen relatief veel Protestants Christelijken voor (43%), onder 65 t/m 74 jarigen bevinden zich de meeste niet-gelovigen (39%); Geloof heeft voor vrouwen vaker betekenis dan voor mannen (63% versus 49%); De betekenis van het geloof stijgt met de leeftijd; In Laren wonen relatief veel Rooms Katholieken (41%), in Wijdemeren meer Protestants Christelijken (38%) en in de Muiden veel niet-gelovigen (47%). Religie en levensbeschouwing kunnen een belangrijke rol spelen bij het omgaan met ingrijpende gebeurtenissen (verlies van de partner, verlies van gezondheid en afscheid van het werkzame leven) en de levensvragen die erdoor worden opgeroepen. Religie wordt gebruikt om kracht uit te putten in moeilijke omstandigheden of om een antwoord te zoeken op levensvragen. Daarnaast kunnen geloofsactiviteiten een vorm van sociale steun geven (Witte 2004). Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek In de Seniorenpeiling 2008 is gevraagd tot welk geloof men zichzelf rekent. De resultaten zijn weergegeven in tabel 4.5. Niet-gelovig is 35% en gelovig is 65%. De meeste zijn Protestants Christelijk (33%), gevolgd door Rooms Katholiek (27%). De overige religies hebben een veel kleinere aanhang onder ouderen in deze regio: Islam: 0.6%; Jodendom: 0.4%; Boeddhisme: 0.3%; Hindoeïsme: 0.1% en ander geloof: 3.8%. Van de respondenten geeft 57% aan dat het geloof veel of wel wat betekent in hun leven. Resultaten naar leeftijd en geslacht Mannen zijn vaker niet-gelovig dan vrouwen (40% mannen versus 32% vrouwen). Onder 85plussers komen relatief veel Protestants Christelijken voor (43%), onder 65 t/m 74 jarigen bevinden zich de meeste niet-gelovigen (39%). Voor meer vrouwen dan mannen heeft het geloof betekenis (zie tabel 4.5). Ook speelt het geloof vaker een belangrijke rol voor 85plussers dan voor de jongere senioren. In de oudste leeftijdsgroep heeft het geloof voor 69% van de respondenten betekenis, versus voor 53% van de respondenten van 65 t/m 74 jaar. Zie ook bijlage 4.5. Tabel 4.5 Religie naar leeftijd en geslacht Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal (*) (*) Rooms Katholiek % Protestants Christelijk % Ander geloof # % Geen geloof % Geloof heeft betekenis (*) (*) 57.1% # Ander geloof: Islam, Jodendom, Boeddhisme, Hindoeïsme of een ander geloof 30

33 Resultaten naar opleidingsniveau Hoog opgeleiden hebben vaker geen geloof vergeleken met lager opgeleiden (41% versus 32%). Ook betekent het geloof voor hoog opgeleiden minder. Zie tabel 4.6. Tabel 4.6 Religie naar opleiding Laag Midden Hoog Totaal Rooms Katholiek % Protestants Christelijk % Ander geloof # % Geen geloof % Geloof heeft betekenis (*) 57.1% # Ander geloof: Islam, Jodendom, Boeddhisme, Hindoeïsme of een ander geloof (*) Verschillen per gemeente Er zijn significante verschillen tussen de gemeenten: in Laren wonen relatief veel Rooms Katholieken (41%), in Wijdemeren meer Protestants Christelijken (38%) en in de Muiden wonen veel niet-gelovigen (47%). Zie ook bijlage

34 5. Algemene lichamelijke gezondheid Er zijn twee manieren om de gezondheid van mensen in kaart te brengen: een subjectieve (de eigen ervaring, het eigen oordeel) en een objectieve manier (door de aanwezigheid van ziekten en beperkingen te meten, meestal gediagnosticeerd door beroepsbeoefenaren). Volgens de World Health Organisation (WHO) is gezondheid een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn en niet slechts de afwezigheid van ziekten of andere lichamelijke gebreken. Voor de subjectieve (ervaren) gezondheid is de vraag gesteld hoe gezond mensen zichzelf vinden (paragraaf 5.1). Voor de objectieve gezondheid is gekeken naar lichaamsgewicht (paragraaf 5.2), valincidenten (paragraaf 5.3) en het vóórkomen van chronische ziekten en aandoeningen (paragraaf 5.4). 5.1 Ervaren gezondheid Samenvatting Van de respondenten beoordeelt 75% de eigen gezondheid goed tot uitstekend ; Een kwart (25%) vindt de eigen gezondheid matig of slecht. Dit is beter dan in 2004 (28% vond toen de eigen gezondheid matig of slecht ); Vrouwen zijn over het algemeen wat minder tevreden met hun gezondheid dan mannen, dit verschil zien we binnen elk van de drie leeftijdsgroepen; De ervaren gezondheid hangt samen met het opleidingsniveau: hoe lager, hoe slechter de subjectieve gezondheid; Ouderen die hun eigen gezondheid matig tot slecht vinden, zijn vaker eenzaam, vaker somber en hebben vaker minimaal één chronische aandoening vergeleken met ouderen die hun gezondheid goed tot uitstekend vinden; Alleenstaanden vinden hun gezondheid vaker matig/slecht dan nietalleenstaanden; Er zijn verschillen per gemeente: respondenten uit Wijdemeren en Blaricum hebben het meest positieve oordeel over hun eigen gezondheid. Ervaren gezondheid, ook wel subjectieve gezondheid of gezondheidsbeleving, weerspiegelt het oordeel over de eigen gezondheid. Ervaren gezondheid is een samenvattende maat van alle gezondheidsaspecten die relevant zijn voor de persoon in kwestie. Het relatieve belang van deze aspecten hangt af van individuele factoren, waaronder de leeftijd. Bij ouderen bepalen vooral chronische aandoeningen en lichamelijke beperkingen de ervaren gezondheid, bij mensen van middelbare leeftijd zijn dat lichamelijke en psychische klachten en bij jongeren fitheid en leefstijl (Deeg 2009). Hoe slechter iemand zijn eigen gezondheid ervaart, hoe hoger de kans op overlijden. Dit lijkt een open deur. Maar er zijn weinig maten die zo sterk voorspellend zijn voor sterfte. Bovendien blijft de sterke relatie tussen ervaren gezondheid en sterfte bestaan nadat rekening gehouden is met een groot aantal andere factoren waarvan bekend is dat ze sterfte voorspellen. Voorbeelden hiervan zijn leeftijd, objectieve gezondheidsmaten (ziekten, bloeddruk etc.) en andere relevante medische, leefstijl- en psychosociale factoren (Deeg 2009). 32

35 Mogelijke verklaringen voor het verband tussen ervaren gezondheid en sterfte zijn: Ervaren gezondheid is een meer omvattende maat van gezondheid dan objectieve gezondheidsmaten. Een slechte subjectieve gezondheid reflecteert bijvoorbeeld ook onderliggende preklinische ziekte of de ernst van de aanwezige ziekten. Ervaren gezondheid beïnvloedt het gedrag dat dan weer een effect op de gezondheid heeft. Een voorbeeld hiervan is dat iemand met een negatieve perceptie van de gezondheid minder aan lichaamsbeweging doet en minder vaak meedoet aan (preventieve) bevolkingsonderzoeken. Een negatief oordeel over de eigen gezondheid stimuleert mogelijk een psychoneuroimmunologische respons, waardoor de persoon vatbaarder is voor ziekten (Deeg 2009). Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek In de regio Gooi en Vechtstreek beoordeelt 75% van de ouderen de eigen gezondheid goed tot uitstekend : 6% uitstekend, 13% zeer goed en 56% goed. Een kwart vindt de eigen gezondheid matig (23%) of slecht (2%). Zie ook bijlage 5.1. De ervaren gezondheid is beter dan in de Gezondheidspeiling van Toen vond 28% de eigen gezondheid matig of slecht. In de regio Midden-Nederland beoordeelt ook 75% van de ouderen de eigen gezondheid goed tot uitstekend (GGD Midden-Nederland 2006). Helaas is voor ervaren gezondheid geen vergelijking mogelijk met landelijke cijfers, omdat gemeten wordt met andere antwoordcategorieën. Resultaten naar leeftijd en geslacht Twintig procent van de mannen vindt de eigen gezondheid matig of slecht. Bij vrouwen is dit 28%. Vrouwen zijn over het algemeen dus wat minder tevreden met hun gezondheid dan mannen. Dit verschil tussen mannen en vrouwen zien we binnen elk van de drie leeftijdsgroepen (zie figuur 5.1). Zoals ook duidelijk te zien is in figuur 5.1 wordt het oordeel over de eigen gezondheid minder positief met het ouder worden. Het percentage senioren dat de eigen gezondheid als matig of slecht bestempelt neemt duidelijk toe met de leeftijd: van gemiddeld 18% bij de 65 t/m 74 jarigen, via 30% in de middelste leeftijdsgroep, naar 37% bij de 85plussers. Ook in 2004 was deze trend er. Toen noemde 21% van de 65 t/m 74 jarigen de eigen gezondheid matig of slecht vergeleken met 33% van de 75plussers. Overigens is in alle drie de leeftijdsgroepen het percentage ouderen dat de eigen gezondheid als goed beoordeelt ongeveer gelijk: 57% in de groep van 65 t/m 74 jarigen, 56% in de middelste leeftijdsgroep en 54% in de groep van 85plussers. Zie bijlage man vrouw t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Figuur 5.1 Het percentage mannen en vrouwen dat de eigen gezondheid als matig of slecht beoordeelt, naar leeftijd en geslacht 33

36 Resultaten naar opleidingsniveau en inkomen De ervaren gezondheid hangt samen met het opleidingsniveau: van de laag opgeleiden beoordeelt 29% de eigen gezondheid als matig of slecht, vergeleken met 20% van de midden opgeleiden en 15% van de hoog opgeleiden. Zie ook bijlage 5.1. Van de mensen die moeite hebben met rondkomen, vindt 36% de eigen gezondheid matig tot slecht vergeleken met 23% van de mensen die geen moeite hebben met rondkomen. Overige relaties De beoordeling van de eigen gezondheid hangt ook samen met de burgerlijke staat: alleenstaanden (=ongehuwd, gescheiden of weduwe/weduwenaar) vinden hun gezondheid vaker matig/slecht (30%) dan niet-alleenstaanden (22%). Ouderen die hun eigen gezondheid matig tot slecht vinden, zijn vaker eenzaam (12% versus 4%) en vaker somber (33% versus 4%) vergeleken met ouderen die hun gezondheid goed tot uitstekend vinden. Ook het hebben van minimaal één chronische ziekte hangt samen met het oordeel over de eigen gezondheid: van de ouderen die hun eigen gezondheid matig tot slecht vinden, heeft 96% tenminste één chronische aandoening vergeleken met 73% van de ouderen die hun gezondheid goed tot uitstekend vinden. Verschillen per gemeente Tussen de gemeenten zijn verschillen wat betreft de subjectieve gezondheid. De eigen gezondheid wordt het vaakst als matig/slecht beoordeeld in Weesp (29%) en in Hilversum (28%). In Wijdemeren en Blaricum wordt de eigen gezondheid het minst vaak als matig/slecht beoordeeld (20% in beide gemeenten). Zie ook bijlage Lichaamsgewicht Samenvatting Van de respondenten heeft 11% ernstig overgewicht (obesitas). Dit is iets gunstiger dan het Nederlandse cijfer (14%) en nagenoeg gelijk aan 2004 (10%); Het percentage respondenten met ondergewicht is ook nagenoeg gelijk gebleven: 4%; Vrouwen hebben vergeleken met mannen vaker ondergewicht (6% versus 2%) en vaker obesitas (13% versus 8%); In de leeftijdsgroep van 85 jaar en ouder komt het vaakst ondergewicht voor (8%) en het minst vaak obesitas (6%); Obesitas komt vaker voor bij laag opgeleide ouderen dan bij hoog opgeleide ouderen (13% versus 5%); Mensen met obesitas ervaren hun gezondheid vaker als matig tot slecht, hebben vaker de huisarts bezocht in de afgelopen twee maanden, hebben vaker één of meer chronische aandoeningen, voldoen zowel in de winter als in de zomer minder vaak aan de NNGB (de Nationale Norm voor Gezond Bewegen), hebben een hoger risico op een angststoornis of depressie en scoren vaker somber op de Gezichtjesvraag; Mensen met ondergewicht ervaren hun gezondheid ook vaker als matig tot slecht, voldoen zowel in de winter als in de zomer minder vaak aan de NNGB, hebben een hoger risico op een angststoornis of depressie, scoren vaker somber op de Gezichtjesvraag en scoren daarnaast hoog op de eenzaamheidsschaal; Er zijn geen duidelijke verschillen tussen de gemeenten. 34

37 Lichaamsgewicht is een belangrijke graadmeter van gezondheid. Mensen met een te hoog of te laag gewicht hebben vaker ziekten of lichamelijke beperkingen dan mensen met een gemiddeld gewicht. Een veel gebruikte maat voor de mate van overgewicht is de Body Mass Index (BMI) 11. De BMI geeft aan of iemand een gezond gewicht heeft dan wel onder- of overgewicht. Bij ouderen is, vanwege verandering van lengte en lichaamssamenstelling, de BMI niet zo eenvoudig te interpreteren. De vetverdeling over het lichaam bij deze leeftijdsgroep verandert namelijk, zo neemt de hoeveelheid vet bij de buik toe. Daarom zou het ook beter zijn om bij ouderen de buikomvang in plaats van de BMI te meten of wellicht in combinatie. Voor de gezondheid zijn bij ouderen eigenlijk alleen ondergewicht en obesitas van belang. Wanneer een oudere een BMI heeft van tussen de 25 en 30 is namelijk niet duidelijk of er een gezondheidsrisico is (Thomas 2005 en Flegal 2005). Volgens cijfers van het CBS had in % van de Nederlanders van 65 jaar en ouder matig overgewicht: meer mannen (50%) dan vrouwen (38%). Ernstig overgewicht werd gerapporteerd door 14% van de Nederlanders van 65 en ouder: dit werd vaker door vrouwen (16%) dan door mannen (12%) gerapporteerd (CBS 2009). Overgewicht en obesitas (ernstig overgewicht) worden veroorzaakt door een combinatie van suikers en verzadigde vetten in de voeding en een verminderde lichamelijke activiteit. De energiebehoefte van ouderen is lager dan die van jongeren, maar hun behoeften aan essentiële voedingsstoffen is dezelfde. Het evenwicht tussen energie en voedingsstoffen vergt bij deze leeftijdsgroep daarom extra aandacht. De BMI stijgt over het algemeen met de leeftijd. Overvoeding komt in Nederland bij ouderen vaker voor dan ondervoeding. Dit komt door een onevenwichtig dieet (te veel snoep, gebak, vet, e.d.) en te weinig en steeds minder lichaamsbeweging (Ligthart e.a. 1997). Bij overgewicht wordt het bewegingsapparaat zwaarder belast, de kans op slijtage van gewrichten is daardoor groter. Het enige voordeel van een verhoogd gewicht is de wat kleinere kans op botontkalking, waardoor de kans op breuken vermindert (Ligthart e.a. 1997). Voorts is uit recent onderzoek naar voren gekomen dat mensen met obesitas significant vaker (1,3 x zo vaak) in een afgelopen jaar stemmingsstoornissen, zoals depressie, doormaakten vergeleken met mensen met een normaal gewicht. Ook hadden zij vaker meerdere psychische aandoeningen tegelijk (1,4 x zo vaak), bijvoorbeeld een depressie én een angststoornis. Dit is ook een risicofactor voor ouderen (Bruffaerts e.a. 2008). Ondervoeding komt vooral voor bij ziekte, verlies van dierbaren, vermindering van zelfredzaamheid en vereenzaming. Eetgewoonten kunnen ook negatief beïnvloed worden door bijwerkingen van geneesmiddelen, verminderde smaak- en reukzin, slecht gebit, slikklachten, dementie en depressie (Ligthart e.a. 1997). Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek Van de respondenten is 51% te zwaar: 41% heeft matig overgewicht (Nederland: 43%) en 11% heeft ernstig overgewicht (Nederland 14%) (zie ook tabel 5.1). Deze percentages zijn dus iets gunstiger dan de Nederlandse cijfers (CBS 2009). Ten opzichte van 2004 zijn de cijfers nagenoeg gelijk gebleven. Toen had 41% matig overgewicht en 10% ernstig overgewicht (samen 50%). Het percentage respondenten met ondergewicht is ook nagenoeg gelijk gebleven: 4% (in 2004 was het 5%). Het CBS hanteert een iets andere definitie van ondergewicht (hun grens ligt bij een BMI lager dan 18,5) waardoor het percentage van onze regio niet kan worden vergeleken met het landelijke percentage. 11 Body Mass Index: dit is het lichaamsgewicht in kilogrammen gedeeld door het kwadraat van de lengte in meters (kg/m2). Bij ondergewicht is de BMI <20 kg/m2, bij normaal gewicht tussen 20 en 25, bij matig overgewicht is de BMI 25 tot 30 en bij ernstig overgewicht (obesitas) is de BMI >= 30 kg/m2. Voor ouderen is de ondergrens van de BMI voor ondergewicht verhoogd naar 20 (is 18,5 bij volwassenen). De grens van 30 voor ernstig overgewicht is hetzelfde voor volwassenen en ouderen. 35

38 Tabel 5.1 De Body Mass Index (BMI) naar leeftijd en geslacht Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal GP2004 (*) (*) BMI<20 (ondergewicht) # % 4.9% 20<=BMI<25 (normaal gewicht) % 44.8% 25<=BMI<30 (matig overgewicht) % 40.6% BMI>=30 (obesitas) % 9.8% # De grens voor ondergewicht ligt bij ouderen hoger dan bij volwassenen. Bij volwassenen is er sprake van ondergewicht als de BMI kleiner is dan 18.5 kg/m2. Resultaten naar leeftijd en geslacht De verschillen in matig en ernstig overgewicht tussen mannen en vrouwen komen overeen met de Nederlandse cijfers: ook in de regio Gooi & Vechtstreek wordt gevonden dat mannen vaker matig overgewicht hebben vergeleken met vrouwen (46% versus 37%), maar dat vrouwen vaker ernstig overgewicht (=obesitas) hebben (13% versus 8%) (zie ook tabel 5.1). Vrouwen hebben ook vaker ondergewicht dan mannen (6% versus 2%). In de twee jongste leeftijdsgroepen zien we relatief vaak matig overgewicht en ernstig overgewicht. Zie ook bijlage 5.2. Bij de 85plussers komt ondergewicht relatief vaker voor. In elk van de drie leeftijdsgroepen zien we de bovengenoemde man-vrouw verschillen (figuur 5.2): -- mannen hebben vaker matig overgewicht; -- vrouwen hebben zowel vaker ondergewicht als vaker obesitas. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% ernstig overgewicht matig overgewicht normaal gewicht ondergewicht 30% 20% 10% 0% man vrouw man vrouw man vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Figuur 5.2 Gewicht naar leeftijd en geslacht Resultaten naar opleidingsniveau Landelijk bezien komt overgewicht vaker voor bij mensen met lager (beroeps)onderwijs dan bij mensen met hoger (beroeps)onderwijs of een universitaire opleiding (Leent-Loenen en Visscher 2007). Ook uit de resultaten van onze Seniorenpeiling komt dit naar voren. Er is een duidelijk verschil naar opleidingsniveau (zie ook tabel 5.2 en bijlage 5.2): -- lage opleiding: hiervan heeft 42% matig overgewicht en 13% obesitas; -- hoge opleiding: hiervan heeft 38% matig overgewicht en 5% obesitas. 36

39 Tabel 5.2 De Body Mass Index (BMI) naar opleiding Laag Midden Hoog Totaal (*) BMI<20 (ondergewicht) % 20<=BMI<25 (normaal gewicht) % 25<=BMI<30 (matig overgewicht) % BMI>=30 (obesitas) % Overige relaties Mensen met obesitas ervaren hun gezondheid vaker als matig tot slecht, hebben vaker de huisarts bezocht in de afgelopen twee maanden, voldoen zowel in de winter als in de zomer minder vaak aan de NNGB (de Nationale Norm voor Gezond Bewegen), hebben een hoger risico op een angststoornis of depressie (zie ook paragraaf 6.2) en scoren vaker somber op de Gezichtjesvraag (zie ook paragraaf 6.1). Ook uit internationaal onderzoek komt naar voren dat mensen met extreem overgewicht vaker last hebben van depressie dan mensen met een normaal gewicht (Bruffaerts e.a. 2008). Overigens ervaren mensen met ondergewicht hun gezondheid ook vaker als matig tot slecht, voldoen zowel in de winter als in de zomer iets minder vaak aan de NNGB (de Nationale Norm voor Gezond Bewegen), hebben een hoger risico op een angststoornis of depressie, scoren vaker somber op de Gezichtjesvraag en scoren daarnaast hoog op de eenzaamheidsschaal. De relatie tussen (onder- en over-)gewicht en chronische aandoeningen staat beschreven in paragraaf 5.4. Hoge eenzaamheidsscore Gemoedstoestand somber Hoog risico op angststoornis of depressie Voldoet niet aan NNGB winter Voldoet niet aan NNGB zomer Obesitas Matig overgewicht Normaal gewicht Ondergewicht Contact met huisarts afgelopen 2 mnd Subjectieve gezondheid matig/slecht Figuur 5.3 Gewicht naar diverse andere aspecten Verschillen per gemeente Tussen de gemeenten zijn verschillen niet statistisch significant (zie ook bijlage 5.2). Obesitas komt relatief vaker voor in Weesp (13%) en minder vaak in Laren (7%), maar de verschillen zijn statistisch gezien erg klein. % 37

40 5.3 Valincidenten Samenvatting 31% van de senioren is minimaal 1x gevallen in het afgelopen jaar, gelijk aan 2004 en gelijk aan het landelijke percentage; Dit overkomt meer vrouwen dan mannen (36% versus 24%), en gebeurt vaker op hogere leeftijd (25% bij de 65 t/m 74 jarigen, 32% in middelste en 52% bij de 85plussers); Van de ouderen die gevallen zijn, gebeurde dat bij 58% in of om de woning. Bij ruim eenderde van de ouderen die gevallen zijn gebeurde dat op straat of trottoir in de buurt (34%) en in ruim een kwart van de gevallen ergens anders (28%); Bijna de helft van de ouderen die gevallen zijn heeft daardoor letsel opgelopen (48%): wederom meer vrouwen dan mannen en vaker op hogere leeftijd; Ouderen die vallen lopen daarbij meestal een kneuzing of bloeduitstorting op (30%), tien procent loopt een botbreuk of heupfractuur op; Hoog opgeleiden vallen relatief minder vaak in en om de woning (49%) vergeleken bij midden (54%) en laag opgeleiden (61%); hoog opgeleiden zijn juist vaker ergens anders gevallen (40%) vergeleken met laag opgeleiden (23%); Senioren die slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken, zijn vaker gevallen in het afgelopen jaar; Ouderen die het afgelopen jaar zijn gevallen zijn vaker somber dan ouderen die niet zijn gevallen; hebben vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie en zijn vaker (zeer) ernstig eenzaam; tevens hebben zij vaker een beroerte, hersenbloeding, herseninfarct of TIA gehad en voldoen ze minder vaak aan de NNGB; Er is geen relatie met excessief alcoholgebruik; Er zijn geen verschillen tussen de gemeenten. Een grote bedreiging voor de zelfredzaamheid is vallen, met name in en om het huis. Dit geldt in ieder geval voor mensen met osteoporose. De botten worden dan zo zwak, dat men snel iets kan breken. Een val, ook zonder ernstige verwondingen, kan grote psychosociale ongemakken met zich meebrengen (beperkte mobiliteit, verminderde zelfredzaamheid, afname van deelname aan sociale activiteiten, angst om opnieuw te vallen) (Boer 2006). Deze nadelige gevolgen onderstrepen het belang van valpreventie. Jaarlijks worden plussers in Nederland medisch behandeld voor de gevolgen van een val. Dit betekent dat iedere vier minuten een 55plusser zodanig ernstig valt dat er een medische behandeling noodzakelijk is. Deze medische behandelingen worden veelal uitgevoerd op de Spoedeisende Hulpafdeling (SEH-afdeling) van een ziekenhuis (89.000). Het risico om door een valongeval op een SEH-afdeling terecht te komen is voor vrouwen (1 op 34) groter dan voor mannen (1 op 81). Het risico neemt toe met het stijgen van de leeftijd: van 1 op 68 bij jarigen tot 1 op 15 bij 85plussers. Per jaar worden plussers in Nederland opgenomen in het ziekenhuis na een valongeval. Jaarlijks overlijden gemiddeld plussers aan de gevolgen van een valongeval (Consument en Veiligheid 2009). Van de mensen van 65 jaar en ouder valt ongeveer 30% jaarlijks minimaal een keer (SeniorGezond 2004). De oorzaak van vallen kan liggen bij de persoon zelf of bij gevaren in de omgeving. Oorzaken die bij de persoon zelf liggen zijn bijvoorbeeld een slechte conditie, duizelig- 38

41 heid, verminderde spierkracht of slecht kunnen zien. Gevaren in de omgeving zijn bijvoorbeeld drempels, slechte verlichting en problemen met de woninginrichting (gladde vloer, los kleed, te hoge of lage kasten). Er zijn diverse mogelijkheden voor valpreventie bij ouderen. Zo kunnen in de woning allerlei aanpassingen gedaan worden, bijvoorbeeld kleedjes weghalen, losliggende snoeren opbergen, steunen in de douche aanbrengen (SeniorGezond 2004). Ook kan iemand proberen zijn conditie te verbeteren door bijvoorbeeld voldoende te bewegen, zijn evenwicht proberen te verbeteren of het gebruik van slaap- of kalmeringsmiddelen te minderen (Consument en Veiligheid 2009). Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek In de afgelopen 12 maanden is 31% van de respondenten minimaal één keer gevallen (zie tabel 5.3). In 2004 was het percentage exact gelijk. Het percentage is tevens gelijk aan het landelijke. Van deze ouderen die gevallen zijn, geeft 58% aan dat het in of om de woning was gebeurd. Bij ruim eenderde van de ouderen die gevallen zijn, gebeurde het op straat of trottoir in de buurt (34%) en in ruim een kwart van de gevallen ergens anders (28%). Zie ook bijlage 5.3. Van de ouderen die in het afgelopen jaar minimaal één keer gevallen zijn (dus 31% van alle ouderen) heeft bijna de helft daarbij letsel opgelopen (48%). Het letsel is meestal een kneuzing of bloeduitstorting (30% van de senioren die gevallen zijn). Tien procent loopt een botbreuk of heupfractuur op. Ook een open wond en verstuiking, verrekking, verdraaiing (beide 9%) komen redelijk vaak voor. Vijf procent kruist overig letsel aan. Meerdere antwoorden konden hierbij worden aangekruist. Resultaten naar leeftijd en geslacht Vrouwen zijn vaker minimaal één keer gevallen in het afgelopen jaar (36%) dan mannen (24%). Vallen neemt ook duidelijk toe met de leeftijd: in de groep 65 t/m 74 jarigen is 25% minimaal één keer gevallen in het afgelopen jaar, in de groep 75 t/m 84 jarigen is dit 32%, en in de groep 85plussers is het meer dan de helft: 52% (tabel 5.3 en bijlage 5.3). Vrouwen vallen vaker in of om de woning dan mannen (60% versus 53%), mannen vallen vaker ergens anders in vergelijking met vrouwen (36% versus 25%). Naarmate mensen ouder worden, neemt het risico om in of om de woning te vallen toe: 43% van de 65 t/m 74 jarigen is in de afgelopen 12 maanden in en om de woning gevallen, versus 60% van de 75 t/m 84 jarigen en 81% bij de 85plussers. Hoe ouder hoe minder vaak men ergens anders valt. De valincidentie op straat of trottoir in de buurt verschilt niet tussen mannen en vrouwen, en ook niet tussen de drie leeftijdsgroepen. Tabel 5.3 Valincidenten in de afgelopen 12 maanden naar leeftijd en geslacht Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal GP2004 (*) (*) Minimaal 1x gevallen % 30.8% Plek van vallen (subpopulatie senioren die minimaal 1x gevallen zijn) In of om de woning (*) (*) 57.8% 62.2% Op straat of trottoir in buurt (ns) (ns) 33.9% 40.5% Ergens anders (*) (*) 28.3% 28.5% In elk van de drie leeftijdsgroepen zien we dat vrouwen in de afgelopen 12 maanden vaker minimaal één keer gevallen zijn dan mannen (figuur 5.4). 39

42 man vrouw t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Figuur 5.4 Percentage respondenten dat in de afgelopen 12 maanden minimaal eenmaal is gevallen, naar leeftijd en geslacht Vrouwen lopen daarnaast vaker letsel op dan mannen (53% versus 39%). Op oudere leeftijd wordt vaker letsel opgelopen dan op jongere leeftijd (44% bij de 65 t/m 74 jarigen, 47% bij de 75 t/m 84 jarigen, 58% bij de 85plussers). Zie ook bijlage 5.4. Resultaten naar opleidingsniveau Het percentage ouderen dat in de afgelopen 12 maanden minimaal één keer gevallen is, verschilt niet tussen de drie opleidingsniveaus (zie tabel 5.4). De plek waar ouderen gevallen zijn, verschilt wel. Hoog opgeleiden zijn relatief minder vaak in en om de woning gevallen (49%) vergeleken bij midden (54%) en laag opgeleiden (61%). Echter hoog opgeleiden zijn juist vaker ergens anders gevallen (40%) vergeleken met laag opgeleiden (23%). Het gevallen zijn op straat of trottoir in de buurt verschilt niet tussen de drie opleidingsniveaus. Tabel 5.4 Valincidenten in de afgelopen 12 maanden naar opleiding Laag Midden Hoog Totaal Minimaal 1x gevallen (ns) 30.8% Plek van vallen (subpopulatie senioren die minimaal 1x gevallen zijn) In of om de woning (*) 57.8% Op straat of trottoir in buurt (ns) 33.9% Ergens anders (*) 28.3% Overige relaties Het gebruik van slaap- of kalmeringsmiddelen blijkt ook in onze Seniorenpeiling een relatie te hebben met vallen. Dit wordt ook in andere studies beschreven. Van de senioren die aangeven in de afgelopen twee weken slaap- of kalmeringsmiddelen gebruikt te hebben, is 39% in het afgelopen jaar gevallen. Bij de senioren die in de afgelopen twee weken soms slaap- of kalmeringsmiddelen gebruikt hebben is dat 33% en van de senioren die nooit deze middelen gebruiken is 28% gevallen. Er is geen verband met excessief alcoholgebruik. Ouderen die het afgelopen jaar zijn gevallen zijn vaker somber (17%) dan ouderen die niet zijn gevallen (9%); ook hebben zij vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie (5% versus 2%) en zijn zij vaker (zeer) ernstig eenzaam (7% versus 5%). Van de senioren die het afgelopen jaar zijn gevallen geeft 10% aan in het afgelopen jaar ook een beroerte, hersenbloeding, herseninfarct of TIA te hebben gehad; bij de senioren 40

43 die niet gevallen zijn is dat 3%. Gemiddeld heeft 5% van de senioren in het afgelopen jaar een beroerte, hersenbloeding, herseninfarct of TIA gehad. Van de ouderen die het afgelopen jaar gevallen zijn, voldoet 41% aan de NNGB (winter) vergeleken met 48% van de senioren die niet gevallen zijn. Verschillen per gemeente Er zijn geen verschillen tussen de gemeenten. Zie verder bijlage Chronische ziekten en aandoeningen Samenvatting Ruim driekwart van de respondenten (78%) heeft minimaal één chronische aandoening. In 2004 was dat 79%. Over de hele linie genomen zijn percentages chronische aandoeningen ongeveer gelijk aan die in 2004; In de top 5 van meest voorkomende chronische ziekten staan artrose (gewrichtsslijtage, 34%), hoge bloeddruk (32%), ernstige of hardnekkige aandoening van de rug (incl. hernia) (16%), incontinentie (14%) en suikerziekte (13%); Ook in 2004 stonden bovengenoemde ziekten in de top 5; Nieuw onderwerp is osteoporose (botontkalking): 13% van de senioren heeft dit, voornamelijk vrouwen; Vrouwen hebben vaker een chronische aandoening dan mannen (84% versus 72%); Het voorkomen van chronische aandoeningen neemt toe met de leeftijd; Meer laag opgeleiden (82%) dan hoog opgeleiden (70%) hebben één of meerdere chronische aandoeningen; Ernstig overgewicht gaat vaak gepaard met één of meerdere chronische aandoeningen; Er is tevens een verband tussen diabetes en overgewicht: binnen de groep met een normaal lichaamsgewicht heeft 9% diabetes, bij de mensen met matig overgewicht is dat 14% en bij de mensen met obesitas 27%; Senioren met minimaal één chronische aandoening zijn vaker somber en hebben vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie; Tweederde (66%) van de respondenten met een chronische aandoening voelt zich belemmerd bij het uitvoeren van dagelijkse bezigheden; Vrouwen voelen zich vaker belemmerd dan mannen, 85plussers vaker dan 65 t/m 74 jarigen en laag opgeleiden vaker dan hoog opgeleiden; Gewrichtsslijtage komt het vaakst voor in Bussum (38%) en het minst vaak in Naarden en Weesp (beide 30%). Een ernstige aandoening van de rug (incl. hernia) komt het vaakst voor in Hilversum (18%) en het minst vaak in Muiden (10%). In Laren heeft 19% van de senioren osteoporose, vergeleken met 10% in Weesp en Muiden. De gezondheid en het lichamelijk functioneren van ouderen wordt voor een groot deel bepaald door de aanwezigheid van chronische ziekten en langdurige aandoeningen. Met het vorderen van de leeftijd treedt een geleidelijke toename van chronische gezondheidsklachten op (Boer 2006). Chronische ziekten kunnen grote gevolgen hebben voor de patiënt. Afhankelijk van de aandoening kan dit betekenen: pijn, niet in staat zijn om dagelijkse dingen te doen en invloed op de geestelijke gesteldheid. Daarnaast kan het ook belemmerend werken op deelname aan het maatschappelijk leven. De ziekte heeft bovendien niet alleen invloed op de patiënt zelf maar ook op de naaste omgeving (Hollander e.a. 2006). 41

44 Van de uitgaven in de zorg gaat ruim 70 procent naar mensen met een chronische ziekte. Het RIVM heeft berekend dat de komende 20 jaar ( ) het aantal mensen met een chronische aandoening flink toeneemt. Dit komt vooral door de vergrijzing van de bevolking, maar ook ongezond gedrag speelt een belangrijke rol. Veel van deze chronische ziekten zijn veroorzaakt of verergerd door een ongezonde leefstijl waaronder roken, te weinig bewegen en ongezond eten. Vaak treedt er ook een stapeling op van chronische aandoeningen, de zogenoemde multi-morbiditeit (Ministerie van VWS 2007). Chronische aandoeningen zijn een belangrijk probleem voor de volksgezondheid. In de Seniorenpeiling is gevraagd naar een aantal langdurige ziekten en aandoeningen die men nu heeft of in de afgelopen 12 maanden heeft gehad. Hiervoor is een lijst opgenomen met 20 ziekten en aandoeningen. Ook is gevraagd of men belemmerd wordt door een aandoening bij het uitvoeren van dagelijkse bezigheden. In 2004 is dezelfde vraag gesteld, met uitzondering van osteoporose (botontkalking). Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek Van alle respondenten kruist 78% minimaal 1 chronische aandoening aan. In 2004 was dat 79%. Over de hele linie genomen zijn percentages chronische aandoeningen ongeveer gelijk aan die in 2004 (zie ook tabel 5.5. en bijlage 5.5). In 2004 stonden dezelfde ziekten in de top 5. Alleen het voorkomen van hoge bloeddruk lijkt iets lager en het voorkomen van ernstige of hardnekkige aandoening van de rug iets hoger dan in Tabel 5.5 Top 5 van chronische aandoeningen naar leeftijd en geslacht Percentage mensen met: Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal GP2004 Eén of meer aandoeningen (*) (*) 78.4% 79.1% Artrose (gewrichtsslijtage) (*) (*) 34.1% 33.2% Hoge bloeddruk (*) (*) 31.8% 26.7% Ernstige of hardnekkige aandoening van de rug (incl. hernia) (*) (*) 15.5% 19.2% Incontinentie (*) (*) 13.9% 15.2% Suikerziekte (ns) (*) 13.4% 11.0% Artrose en hoge bloeddruk zijn dus de meest gerapporteerde chronische aandoeningen. Voor het eerst is ook gevraagd naar osteoporose: 13% van de senioren geeft aan osteoporose te hebben. Zie ook bijlagen 5.5 en 5.6. In de Seniorenpeiling is nog gevraagd of een eventuele chronische ziekte of aandoening de dagelijkse bezigheden thuis, in het (vrijwilligers)werk of in de vrije tijd belemmeren. Tweederde (66%) van de ouderen met één of meer chronische aandoening ondervindt belemmering. Zie ook bijlage 5.7. Resultaten naar leeftijd en geslacht Vrouwen hebben vaker een chronische aandoening dan mannen (84% versus 72%, tabel 5.5 en bijlage 5.7). Het vóórkomen van één of meer chronische aandoeningen neemt toe met de leeftijd. In de leeftijdsgroep van 65 t/m 74 jaar heeft gemiddeld 73% van de respondenten minimaal één chronische aandoening. In de middelste leeftijdsgroep is dat 84% en bij de 85plussers 85%. Behalve suikerziekte komen vier van de top 5 van chronische aandoeningen vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. Osteoporose komt veel vaker voor bij vrouwen dan bij mannen (21% versus 4%, bijlage 5.6). Ook tussen de leeftijdsgroepen vinden we verschillen in het vóórkomen van de top 5 aandoeningen. Zo komen met name gewrichtslijtage en incontinentie vaker voor naarmate de leeftijd toeneemt. Hoge bloeddruk en rugaandoeningen komen bij 65 t/m 74 jarigen het 42

45 minst vaak voor, maar tussen de middelste en oudste leeftijdsgroep is voor deze aandoeningen nauwelijks verschil. Suikerziekte komt in de middelste leeftijdsgroep het meest voor (tabel 5.5). Ook het voorkomen van osteoporose neemt toe met de leeftijd (bijlage 5.6). Vrouwen voelen zich vaker belemmerd dan mannen (72% versus 56%). Hoe ouder, hoe vaker men zich belemmerd voelt: 60% in de groep 65 t/m 74 jarigen, 70% in de groep 75 t/m 84 jarigen en 74% in de groep van 85 jaar en ouder. Zie ook bijlage 5.7. Resultaten naar opleidingsniveau Er is een verband tussen opleidingsniveau en het hebben van een chronische aandoening: 82% van de laag opgeleiden heeft één of meerdere aandoeningen vergeleken met 70% van de hoog opgeleiden (tabel 5.6 en bijlage 5.7). De vijf meest voorkomende aandoeningen komen alle vijf vaker voor bij laag opgeleiden dan bij hoger opgeleiden. Ook osteoporose komt vaker voor bij laag opgeleiden (bijlage 5.6). Tabel 5.6 Chronische ziekten en aandoeningen naar opleiding Percentage mensen met: Laag Midden Hoog Totaal Eén of meer aandoeningen (*) 78.4% Artrose (gewrichtsslijtage) (*) 34.1% Hoge bloeddruk (*) 31.8% Ernstige of hardnekkige aandoening van de rug (incl. hernia) (*) 15.5% Incontinentie (*) 13.9% Suikerziekte (*) 13.4% Laag opgeleiden geven vaker aan belemmering te ondervinden (71%) in vergelijking met hoog opgeleiden (53%). Zie ook bijlage 5.7. Overige relaties Van de respondenten met matig overgewicht en obesitas heeft respectievelijk 79% en 90% één of meerdere chronische aandoeningen vergeleken met 75% van de respondenten met een normaal gewicht. In figuur 5.5 staat de relatie tussen het hebben van één of meer chronische aandoeningen en gewicht afgebeeld. Met name ernstig overgewicht gaat dus vaak gepaard met één of meerdere chronische aandoeningen. Alle 22 respondenten van 85plus met ernstig overgewicht hadden één of meerdere chronische aandoeningen (100%) ondergewicht normaal gewicht matig overgewicht ernstig overgewicht t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Figuur 5.5 Percentage personen met één of meer chronische aandoeningen naar gewicht, per leeftijdscategorie 43

46 Er is tevens een verband tussen het voorkomen van diabetes en overgewicht: binnen de groep met een normaal lichaamsgewicht heeft 9% diabetes, bij de mensen met matig overgewicht is dat 14% en bij de mensen met obesitas 27%. Voor alle drie de leeftijdsgroepen geldt dat senioren met minimaal één chronische aandoening vaker somber zijn (gemiddeld 13% versus 3%) en vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie hebben (gemiddeld 4% versus 1%). Er is geen relatie met roken of excessief alcoholgebruik. Verschillen per gemeente Voor twee van de vijf meest voorkomende chronische ziekten zijn licht significante verschillen gevonden tussen de gemeenten. Het gaat om gewrichtsslijtage en ernstige of hardnekkige aandoening van de rug (incl. hernia). Gewrichtsslijtage komt het vaakst voor in Bussum (38%) en Laren (37%) en het minst vaak in Naarden en Weesp (beide 30%). Een ernstige rugaandoening komt het vaakst voor in Hilversum (18%) en het minst vaak in Muiden (10%). Zie ook bijlage 5.6. Ook voor het voorkomen van osteoporose zijn er verschillen tussen de gemeenten: in Laren heeft 19% van de senioren osteoporose, vergeleken met 10% in Weesp en Muiden. Zie ook bijlage

47 6. Psychische gezondheid Volgens de WHO voelen psychisch gezonde personen zich goed, autonoom en competent. Ze verwezenlijken de eigen intellectuele en emotionele mogelijkheden. Bij een optimale psychische gezondheid is er sprake van succesvol functioneren wat resulteert in productieve activiteiten, bevredigende relaties met anderen en de mogelijkheid tot aanpassen en omgaan met tegenslagen. Psychische stoornissen zijn o.a. dementie, schizofrenie, depressie, angststoornissen en stoornissen in het middelengebruik (Schoemaker en Hoeymans 2005). Psychische stoornissen zijn multifactorieel bepaald: naast genetische factoren spelen omgevingsfactoren een rol en kunnen de gevolgen van negatieve levensgebeurtenissen een factor van betekenis zijn. In de derde levensfase (tussen de 60 en 75 jaar) verandert de rol die iemand heeft in zijn directe omgeving en de maatschappij. In de vierde levensfase (75 jaar en ouder) komen afnemende vitaliteit, het ontstaan van ziekte en handicaps en het verlies van naasten meer op de voorgrond te staan. Een lichamelijke ziekte is een belangrijke stressfactor voor het ontstaan van psychische stoornissen op oudere leeftijd. Hierbij kan een lichamelijke ziekte direct de psychische stoornis veroorzaken (bijv. CVA) of indirect door factoren zoals pijn, immobiliteit en verlies van controle over het bestaan (Kok 2006). Het hebben van een levenspartner is meestal goed voor de psychische gezondheid. Voor het feit dat mensen die gehuwd zijn of samenwonen over het algemeen minder psychische klachten hebben dan alleenstaanden zijn twee verklaringen. Enerzijds biedt een goede relatie bescherming tegen het ontwikkelen van psychische problemen. Anderzijds is het voor mensen met psychische problemen vaak lastig zo'n relatie op te bouwen of te behouden (Schoemaker en Hoeymans 2005). Het verlies van een partner is dan ook veelal een belangrijke stressfactor voor de psychische gezondheid. Het CBS toonde aan dat 20% van de ouderen in de leeftijd van 50 tot 80 jaar, wiens partner binnen de afgelopen 3 jaar overleden was, een slechte psychische gezondheid had, terwijl dit slechts 8% bedroeg in de groep ouderen mét een levenspartner (CBS 2009). Ook eenzaamheid staat in verband met de psychische gezondheid van mensen. Eenzaamheid en depressie hangen bijvoorbeeld sterk samen. In dit hoofdstuk gaan we in op de psychische gezondheid van senioren. We beschrijven eerst de algemene gemoedstoestand (6.1), dan angst en depressie (6.2) en vervolgens gaan we in op eenzaamheid (6.3). 45

48 6.1 Algemene gemoedstoestand Samenvatting Van de respondenten is 70% meestal opgewekt, in 2004 was 68% meestal opgewekt; Ruim één op de tien 65plussers (11%) geeft aan zich in het afgelopen jaar meestal somber te hebben gevoeld; Mannen en vrouwen zijn even vaak somber; 85plussers zijn het vaakst somber (18%); Lager en midden opgeleiden zijn vaker somber dan hoog opgeleiden (13%, 11% versus 7%); Risicogroepen zijn alleenstaanden en mensen die aangeven moeite te hebben met rondkomen; Er zijn geen verschillen tussen de gemeenten. Het algemene gevoel van welbevinden (de algemene gemoedstoestand) is nagevraagd door middel van de zogenaamde Gezichtjesvraag (Furer e.a. 1995). Een vraag naar de algemene gemoedstoestand in het afgelopen jaar, met non-verbale antwoordcategorieën. Bij deze vraag moet het gezichtje worden aangekruist dat het beste de stemming weergeeft: van breed lachend met de mondhoeken omhoog tot zeer triest met de mondhoeken ver omlaag. Uit onderzoek is gebleken dat deze simpele vraag een betrouwbare maat is voor het psychisch welbevinden Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek Van de respondenten geeft 70% aan dat ze meestal opgewekt zijn geweest (gezichtje 1, 2 en 3), 19% kruiste gaat wel aan (gezichtje 4) en 11% was meestal somber (gezichtje 5, 6 en 7). Dit is ongeveer gelijk aan de resultaten in 2004 (zie ook tabel 6.1). Toen kruiste 22% gaat wel aan en was 10% meestal somber. Voor de score op de Gezichtjesvraag zijn geen Nederlandse referentiecijfers. Resultaten naar leeftijd en geslacht Mannen en vrouwen verschillen niet in hun algemene gevoel van welbevinden: de percentages opgewekt, gaat wel en somber zijn nagenoeg gelijk (zie tabel 6.1.). Volgens de Gezichtjesvraag zijn 85plussers het vaakst somber (18%). Tabel 6.1 Score op de Gezichtjesvraag naar leeftijd en geslacht Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal GP2004 (ns) (*) 1,2,3 = opgewekt % 68.2% 4 = gaat wel % 22.3% 5,6,7 = somber % 9.5% 46

49 Resultaten naar opleidingsniveau en inkomen Lager en midden opgeleiden zijn volgens de Gezichtjesvraag vaker somber dan hoog opgeleiden (13%, 11% versus 7%; bijlage 6.1). 15% van de respondenten die moeite hebben met rondkomen is somber vergeleken met 10% van de respondenten die daar geen moeite mee hebben. Overige relaties Van de alleenstaanden (=ongehuwd, weduwe/weduwenaar of gescheiden) is 14% somber versus 10% van de niet-alleenstaanden. Verschillen per gemeente Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten. Zie bijlage Angst en depressie Samenvatting Gemeten met de K10 (een schaal voor angst en depressie): 21% heeft een matig risico en 3% heeft een hoog risico op een angststoornis of depressie; Vrouwen hebben tweemaal zo vaak als mannen een hoog risico op een angststoornis of depressie (4% en 2%); Het risico op een angststoornis of depressie is hoger op oudere leeftijd; Hoe hoger het opleidingsniveau hoe lager het risico op een angststoornis of depressie; Mensen met een hoog risico op een angststoornis of depressie beoordelen vaker hun subjectieve gezondheid als matig tot slecht, voelen zich vaker somber, hebben vaker een chronische aandoening, gebruiken vaker slaapof kalmeringsmiddelen, bezoeken vaker de huisarts en hebben vaker obesitas. Er is geen relatie met excessief alcoholgebruik; Alleenstaanden en mensen die aangeven moeite te hebben met rondkomen hebben vaker een hoog risico; Er zijn duidelijke verschillen tussen de gemeenten. De hoogste percentages ouderen met een hoog risico op een angststoornis of depressie komen voor in Hilversum (4%), Bussum (4%) en Weesp (3%). Iemand met een depressie voelt zich minstens twee weken achter elkaar somber of heeft geen interesse of plezier meer in allerlei zaken. Daarnaast is er een aantal andere klachten: concentratieproblemen, moeite met slapen, vermoeidheid of verlies aan energie, gevoelens van waardeloosheid en gedachten aan de dood (Vollebergh e.a. 2003). Er zijn nauwelijks verschillen in symptomen tussen ouderen en jongvolwassenen met een depressie (Kok 2004). Depressie moet niet worden verward met de 'gewone' neerslachtigheid die iedereen wel eens heeft. De neerslachtigheid bij depressie is heviger en klaart na een paar dagen niet vanzelf op. Bovendien tast depressie het dagelijks functioneren aan. Depressies variëren in lengte van enkele weken tot maanden of zelfs jaren. Het merendeel van de depressies verdwijnt binnen een jaar, vaak zonder behandeling. Een op de vijf duurt echter langer dan een jaar. Bovendien is daarbij de kans op een herhaling binnen tien jaar vrij groot. Zo bleek uit recent onderzoek dat als ouderen depressief worden, zij dat vaak eerder in hun leven ook al zijn geweest. De kans op herhaling bij de groep ouderen die al eerder depressief waren geweest, was ongeveer 60% (Luijendijk e.a. 2008). Per jaar lijdt naar schatting 2 à 3% van de zelfstandig wonende ouderen aan een depressie. 47

50 Wanneer rekening gehouden wordt met een lichtere vorm van depressie (dysthyme stoornis), dan ligt dit percentage tussen de 4 en 5% ( Vrouwen hebben ook op oudere leeftijd tweemaal zo vaak een depressie als mannen, maar bij oudere depressieve mannen is de kans op terugval even groot als bij vrouwen (Luijendijk e.a. 2008). Preventie van depressie is opgenomen als speerpunt voor preventiebeleid in de nota Gezond zijn, gezond blijven (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2007). In 2005 heeft GGD Nederland samen met het Trimbos-instituut een programma ontwikkeld voor een integrale aanpak depressiepreventie ouderen. Dit programma heeft als doel in één of meerdere wijken in een gemeente een samenhangende aanpak te ontwikkelen om depressie bij ouderen te voorkomen (Bohlmeijer e.a. 2005). Naast een depressie zorgt een angststoornis vaak voor psychisch leed bij ouderen. Men spreekt van een gegeneraliseerde angststoornis wanneer iemand zich gedurende minimaal een half jaar overmatig zorgen maakt en piekert over dingen die er zouden kunnen gebeuren. Deze ouderen hebben voortdurend een (licht) gespannen gevoel en de gedachte dat er ieder moment iets mis zou kunnen gaan op verschillende gebieden van het dagelijkse leven, zoals de gezondheid, de financiën of het welzijn van dierbaren. De bezorgdheid is moeilijk in de hand te houden. Een pensionering, een ziekte of het overlijden van een dierbare persoon kan aanleiding zijn voor een verheviging van deze klachten. Dit kan leiden tot slaapproblemen, rusteloosheid, prikkelbaarheid en concentratieproblemen. Ook lichamelijke klachten als hartkloppingen, transpireren, ademnood, misselijkheid en duizeligheid komen voor (Vink 2007). Naar schatting lijdt 7% van de ouderen tussen de 55 en 85 jaar en 11% binnen de groep 65 tot 75 jaar aan deze angststoornis. Op de tweede plaats volgen de fobieën, geschat wordt dat 4% van de ouderen lijdt aan een specifieke fobie (Frieler & Staarink 2007). Preventie van angststoornissen heeft landelijk geen prioriteit, in tegenstelling tot preventie van depressie. Terwijl er veel bekend is over de effectiviteit van depressiepreventie is er erg weinig bekend over de effectiviteit van preventieve interventies voor angststoornissen. Deze achterstand is opvallend, omdat het aantal mensen met angststoornissen die van depressie ten minste evenaart (Meijer e.a. 2006). Om de zorg aan patiënten met angststoornissen en depressie efficiënter te organiseren, start het Trimbos-instituut in samenwerking met het VU medisch centrum en de Radboud Universiteit vanaf 2010 het project 'Effectieve en efficiënte zorg aan patiënten met angsten depressieve klachten in de huisartsenpraktijk'. Met dit project worden huisartsen methoden aangeboden om herkenning, diagnostiek, behandeling en informatieverstrekking bij angst en depressie te verbeteren, zodat de zorg vanaf het moment van herkenning efficiënter en effectiever verloopt ( Om depressieve klachten en angstklachten te meten is in deze Seniorenpeiling gebruik gemaakt van de Kessler Psychological Distress Scale (de K10 ; Kessler 1994). De vragenset heeft betrekking op de maand voorafgaande aan het onderzoek. Aan de hand van de antwoorden op de K10 vragenset wordt bepaald in hoeverre de respondenten risico hebben op een angststoornis of depressie. Aan de hand van een totaalscore 12 wordt onderscheid gemaakt tussen personen met een hoog, matig en met weinig of geen risico. Personen met een matig risico kunnen waarschijnlijk met adequate zelfhulp de problemen aan. Uit onderzoek blijkt dat professionele hulp geëigend is voor angst- en/of depressieve klachten voor mensen met een hoog risico (Saunders & Daly 2001). 12 Elk antwoord op de 10 vragen geeft een score: altijd=5, meestal=4, soms=3, af en toe=2 en nooit=1 punt. Aan de hand van de totaalscore wordt onderscheid gemaakt tussen personen met: weinig of geen risico: score = 10 t/m 15; matig risico: score = 16 t/m 29 en met hoog risico: score = 30 t/m 50 punten. 48

51 Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek Gemeten met de K10 heeft één op de vijf respondenten (21%) een matig risico en heeft 3% een hoog risico op een angststoornis of depressie (tabel 6.3). In 2004 is de K10 niet gebruikt, dus is er geen vergelijking mogelijk. Resultaten naar leeftijd en geslacht Volgens de K10 hebben vrouwen tweemaal zo vaak een hoog risico op een angststoornis of depressie als mannen (4% versus 2%) (tabel 6.3). Het risico op een angststoornis of depressie is groter op oudere leeftijd, zo blijkt uit de K10. Van de 85plussers heeft 6% een hoog risico, versus 2% van de 65 t/m 74 jarigen. Tabel 6.3 Score op de K10 naar leeftijd en geslacht Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal K10: (*) (*) Laag of geen risico % Matig risico % Hoog risico % Resultaten naar opleidingsniveau Hoe hoger het opleidingsniveau, hoe kleiner het risico op een angststoornis of depressie. Gemeten met de K10 heeft 4% van de laag opgeleiden een hoog risico versus 1% van de hoog opgeleiden (tabel 6.4). Ander onderzoek bevestigt dat laag opgeleiden een tweemaal zo hoog risico op psychische klachten lopen als hoog opgeleiden (Schoemaker 2005a). Tabel 6.4 Score op de K10 naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog Totaal K10: (*) Laag of geen risico % Matig risico % Hoog risico % Overige relaties Behalve de eigen persoonlijkheid kunnen omstandigheden ook bijdragen aan het risico voor een angststoornis of depressie. Gezinssituatie en sociaal-economische factoren hangen samen met de kans op een angststoornis of depressie. Mensen met een hoog risico op een angststoornis of depressie beoordelen vaker hun subjectieve gezondheid als matig tot slecht, scoren vaker somber op de Gezichtjesvraag (paragraaf 6.1), hebben vaker een chronische aandoening, gebruiken vaker slaap- of kalmeringsmiddelen (paragraaf 10.4), bezoeken vaker de huisarts en hebben vaker obesitas. Er is geen relatie met excessief alcoholgebruik. Van de alleenstaanden (=ongehuwd, weduwe of weduwenaar of gescheiden) heeft 5% een hoog risico op een angststoornis of depressie versus 2% van de niet-alleenstaanden. Acht procent van de respondenten die moeite hebben met rondkomen heeft een hoog risico op een angststoornis of depressie vergeleken met 2% van de respondenten die daar geen moeite mee hebben. De relatie met eenzaamheid wordt besproken in de volgende paragraaf. Verschillen per gemeente Er zijn duidelijke verschillen tussen de gemeenten. De hoogste percentages ouderen met een hoog risico op een angststoornis of depressie komen voor in Hilversum (4%), Bussum (4%) en Weesp (3%). In de overige gemeenten ligt het rond de 2%. Zie bijlage

52 6.3 Eenzaamheid Samenvatting eenzaamheid: Van de senioren blijkt 35% matig en 6% (zeer) ernstig eenzaam. In totaal zijn vier van de tien senioren in meer of mindere mate eenzaam. In 2004 was nog 49%: 41% matig en 8% (zeer) ernstig. Deze resultaten komen overeen met de landelijk licht dalende trend; Sociaal eenzaam is 42% (2004: 49%), waarvan 33% matig en 9% ernstig; mannen vaker dan vrouwen; Emotioneel eenzaam is 23% (2004: 34%), waarvan 20% matig en 3% ernstig; dit zijn vaker vrouwen en 85plussers; Eenzaamheid komt iets vaker voor onder laag opgeleiden dan onder hoog opgeleiden; Alleenstaanden voelen zich vaker eenzaam; Het ontbreken van een goede gezondheid en het moeite hebben met rondkomen hangen samen met zowel sociale als emotionele eenzaamheid; Ouderen die zich eenzaam voelen zijn vaker somber; Eenzaamheid hangt daarnaast sterk samen met het risico op een angststoornis of depressie; Er zijn geen verschillen tussen gemeenten. Eenzaamheid is het subjectief ervaren van onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan (kwaliteit van) bepaalde sociale relaties (König-Zahn e.a. 1994). Eenzaamheid is daarmee iets anders dan alleen zijn. Eenzaamheid wordt expliciet negatief, als een gemis omschreven. Enerzijds gaat het om een onplezierig of ontoelaatbaar ervaren tekort aan sociale contacten. Anderzijds wordt eenzaamheid veroorzaakt door het gemis aan intimiteit in bepaalde relaties. Het gaat dus om een verschil tussen de aanwezige sociale contacten en de contacten die men voor zichzelf zou wensen. De situatie wordt ernstiger als de persoon in kwestie zichzelf niet in staat acht binnen een redelijke termijn sociale contacten op te doen of verstoorde relaties te verbeteren (de Jong-Gierveld e.a. 1998). Veel mensen in Nederland zijn eenzaam. Vaak heeft dat te maken met het overlijden van een naaste, scheiding, ziekte, pensionering, verhuizing en een opeenstapeling van problemen. Meestal is eenzaamheid tijdelijk. Langdurige eenzaamheid vermindert de kwaliteit van leven en kan leiden tot ernstige lichamelijke en psychische klachten. Eenzaamheid is ook een maatschappelijk probleem. Denk aan maatschappelijk ongewenst gedrag, verwaarlozing en verslaving. Eenzaam zijn is nog steeds taboe en daardoor ook een verborgen probleem. Mensen willen noch aan zichzelf noch aan anderen toegeven dat ze eenzaam zijn. Via interventies wordt geprobeerd eenzaamheid te bestrijden. Er bestaan evenwel hardnekkige misverstanden rond eenzaamheid. Zo zou eenzaamheid zijn toegenomen door de voortschrijdende individualisering en zou een contactrijke omgeving de eenzaamheid verminderen. Tegengesteld aan wat over het algemeen wordt gedacht, is het percentage eenzame ouderen het laagst in de meest individualistische landen in Scandinavië en het hoogst in de sterk familie georiënteerde landen in Zuid-Europa. De verklaring voor deze landenverschillen moet worden gezocht in verschillen in heersende normen en mede daaruit voortvloeiende wensen, verwachtingen of behoeften ten aanzien van sociale relaties. In Zuid-Europa zijn bijvoorbeeld familiebanden veel sterker en invloedrijker dan in Scandinavië. De standaards ten aanzien van familierelaties zijn dan ook in Zuid-Europa veel hoger dan in Scandinavië, met een grotere kans dat iemand wordt teleurgesteld en vereenzaamt (Fokkema en Dykstra 2009). Ook is niet altijd een tekort aan sociale relaties de oorzaak van eenzaamheid. Het bieden van een contactrijke omgeving is dan ook weinig zinvol voor een oudere man die vooral 50

53 zijn overleden vrouw mist; hij zal eerder geholpen zijn wanneer hij leert om te gaan met zijn eenzaamheidsgevoelens (Fokkema en Dykstra 2009). Eenzaamheid is een complex verschijnsel, van buitenaf niet waarneembeer en kent vele oorzaken en oplossingsmogelijkheden. In de Seniorenpeiling 2008 is eenzaamheid gemeten met de eenzaamheidsschaal van De Jong-Gierveld (1985). Aan de hand van 11 vragen wordt een totaalscore voor elke respondent bepaald. Hierbij vindt een onderverdeling plaats in categorieën, volgens de indeling van De Jong-Gierveld. Eenzaamheid is in te delen in sociale eenzaamheid en emotionele eenzaamheid. Sociale eenzaamheid wordt gemeten met 5 (positief geformuleerde) items: (1) Er is altijd wel iemand in mijn omgeving bij wie ik met mijn dagelijkse probleempjes terecht kan (2) Er zijn genoeg mensen op wie ik in geval van narigheid kan terugvallen ; (3) Ik heb veel mensen op wie ik volledig kan vertrouwen ; (4) Er zijn voldoende mensen met wie ik me nauw verbonden voel ; (5) Wanneer ik daar behoefte aan heb, kan ik altijd bij mijn vrienden terecht. Emotionele eenzaamheid wordt gemeten met 6 (negatief geformuleerde) items: (1) Ik mis een echt goede vriend of vriendin ; (2) Ik ervaar een leegte om mij heen ; (3) Ik mis gezelligheid om mij heen ; (4) Ik vind mijn kring van kennissen te beperkt ; (5) Ik mis mensen om mij heen ; (6) Vaak voel ik me in de steek gelaten. Van Tilburg vergeleek in 2005 de score op de eenzaamheidsschaal van De Jong-Gierveld tussen ruim 30 Nederlandse surveys over de tijd, gecontroleerd voor verschillen in ondervraging (face-to-face, schriftelijk) en factoren waarvan uit de literatuur bekend is dat deze belangrijke factoren van eenzaamheid vormen (waaronder partnerstatus, subjectieve gezondheid en leeftijd). Uit zijn studie bleek dat er landelijk eerder sprake lijkt te zijn van een licht dalende trend in eenzaamheid dan van een stijging (Van Tilburg 2005; Fokkema en Dykstra 2009). Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek Van alle respondenten blijkt 35% matig en 6% (zeer) ernstig eenzaam. Zie ook tabel 6.5. In totaal zijn vier van de tien senioren in meer of mindere mate eenzaam. In 2004 was dat nog 49%: 41% matig en 8% (zeer) ernstig. Deze resultaten komen overeen met de landelijk (licht) dalende trend. Onderverdeeld in sociale en emotionele eenzaamheid ervaart: 42% een bepaalde mate van sociale eenzaamheid (2004: 49%) waarvan 33% matig en 9% ernstig; 23% een bepaalde mate van emotionele eenzaamheid (2004: 34%) waarvan 20% matig en 3% ernstig. Resultaten naar leeftijd en geslacht (Zeer) ernstige eenzaamheid komt iets vaker voor bij vrouwen dan bij mannen (7% versus 4%), maar opgeteld komt matige tot ernstige eenzaamheid bij mannen en vrouwen even vaak voor (40%). 85plussers zijn vaker eenzaam in vergelijking met de jonge ouderen (52% van de 85plussers is matig tot ernstig eenzaam versus 36% van de 65 t/m 74 jarigen). 51

54 Tabel 6.5 Sociale contacten en eenzaamheid naar leeftijd en geslacht Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal GP2004 Eenzaamheid: (*) (*) Niet eenzaam % 50.6% Matig eenzaam % 40.9% Ernstig eenzaam % 5.5% Zeer ernstig eenzaam % 3.0% In de figuren 6.1 en 6.2 wordt eenzaamheid onderverdeeld in sociale en emotionele eenzaamheid. Beide staan afgebeeld naar geslacht, leeftijd en verschillende sociaaleconomische kenmerken. Wat betreft sociale eenzaamheid is er een verschil tussen mannen en vrouwen: mannen missen vaker sociale contacten dan vrouwen (45% versus 40% van de vrouwen) (figuur 6.1). Het percentage mannen en vrouwen dat zich ernstig sociaal eenzaam voelt is nagenoeg gelijk. Wat betreft de emotionele eenzaamheid is bij vrouwen dit gemis sterker: 28% van de vrouwen is emotioneel eenzaam versus 17% van de mannen (figuur 6.2). Voor de sociale eenzaamheid is er geen verschil tussen de drie leeftijdscategorieën (rond de 8 á 9% is ernstig sociaal eenzaam, zie figuur 6.1). Opvallend is dat de hoogbejaarde mensen (85 jaar en ouder) veel vaker aangeven emotioneel eenzaam te zijn vergeleken met de jongere leeftijdsgroepen (figuur 6.2). Onder 85plussers zijn dan ook relatief veel alleenstaanden. Zie ook bijlage 6.4. Resultaten naar opleidingsniveau Eenzaamheid komt iets vaker voor onder laag opgeleiden dan onder hoog opgeleiden. Van de laag opgeleide ouderen is 41% matig tot ernstig eenzaam, versus 36% onder hoog opgeleide ouderen. Laag en midden opgeleiden scoren vaker ernstig sociaal eenzaam vergeleken met hoog opgeleiden (respectievelijk 10% en 7%). Laag opgeleiden scoren ook vaker ernstig emotioneel eenzaam vergeleken met hoog opgeleiden (4% versus 2%). Zie ook de figuren 6.1 en 6.2. Tabel 6.6 Eenzaamheid naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog Totaal Eenzaamheid: (*) Niet eenzaam % Matig eenzaam % Ernstig eenzaam % Zeer ernstig eenzaam % Overige relaties Van de alleenstaanden voelt 11% zich ernstig tot zeer ernstig eenzaam, van de nietalleenstaanden is dat 3%. Met name de emotionele eenzaamheid is onder alleenstaanden groter. Zie ook de figuren 6.1 en 6.2. Duidelijk is ook te zien dat het ontbreken van een goede gezondheid en moeite hebben met rondkomen samenhangen met zowel sociale als emotionele eenzaamheid (figuur 6.1 en 6.2). 52

55 Man Vrouw 65 t/m74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Opleiding laag Opleiding midden Opleiding hoog matig ernstig Alleenstaanden Niet-alleenstaanden Gezondheid matig/slecht Gezondheid goed Moeite met rondkomen Geen moeite met rondkomen Figuur 6.1 Sociale eenzaamheid naar geslacht, leeftijd en verschillende sociaal-economische kenmerken (opleidingsniveau, alleenstaanden en niet-alleenstaanden, ervaren gezondheid en moeite met rondkomen). Man Vrouw 65 t/m74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Opleiding laag Opleiding midden Opleiding hoog matig ernstig Alleenstaanden Niet-alleenstaanden Gezondheid matig/slecht Gezondheid goed Moeite met rondkomen Geen moeite met rondkomen Figuur 6.2 Emotionele eenzaamheid naar geslacht, leeftijd en verschillende sociaal-economische kenmerken (opleidingsniveau, alleenstaanden en niet-alleenstaanden, ervaren gezondheid en moeite met rondkomen). 53

56 Eenzaamheid hangt daarnaast sterk samen met het risico op een angststoornis of depressie. Respondenten die zich (zeer) ernstig eenzaam voelen (sociale en emotionele eenzaamheid zijn samengenomen): -- zijn vaker somber (gemeten met de Gezichtjesvraag); -- hebben vaker ook een hoog risico op een angststoornis of depressie (gemeten met de K10). 45 % resp met hoog risico niet eenzaam matig eenzaam ernstig eenzaam zeer ernstig eenzaam niet eenzaam matig eenzaam ernstig eenzaam zeer ernstig eenzaam niet eenzaam matig eenzaam ernstig eenzaam zeer ernstig eenzaam 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Figuur 6.3 Percentages respondenten met een hoog risico op een angststoornis of depressie naar de mate van eenzaamheid en leeftijdscategorie. Verschillen per gemeente De verschillen tussen de gemeenten onderling zijn niet significant (bijlagen 6.3 en 6.4). 54

57 7. Sociale gezondheid 7.1 Belemmeringen voor deelname aan de maatschappij Samenvatting Negentien procent van de respondenten voelt zich belemmerd om deel te nemen aan het maatschappelijke leven; Van deze ouderen heeft 67% een betere lichamelijke gezondheid van zichzelf nodig om dit te veranderen, 14% een betere psychische gezondheid en 12% een betere gezondheid van naasten; Vrouwen voelen zich vaker belemmerd dan mannen en 85plussers vaker dan 65 t/m 74 jarigen; Hoog opgeleiden voelen zich minder vaak belemmerd dan laag opgeleiden; Mensen die aangeven zich belemmerd te voelen om deel te nemen aan de maatschappij zijn vaker somber, hebben vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie, zijn vaker ernstig tot zeer ernstig eenzaam, beoordelen hun gezondheid minder positief, hebben vaker een chronische aandoening, hebben vaker obesitas, zijn vaker gevallen, hebben vaker mantelzorg gekregen in het afgelopen jaar en hebben vaker moeite met rondkomen; Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten. Een actieve maatschappelijke deelname staat voor allerlei positieve aspecten van ons mens-zijn, zoals zelfbeschikking, productiviteit, zelfontplooiing, het vermogen tot betrokkenheid, sociaal contact (het vermijden van isolement) of zelfachting. Persoonlijke betrokkenheid bij de samenleving is niet alleen cruciaal voor zelfontplooiing en het persoonlijk welzijn, maar evenzeer voor het weefsel van de samenleving. Dit geldt bijvoorbeeld voor deelname aan recreatieve en culturele activiteiten of sociale contacten (Hoeymans 2005). Voor ouderen kunnen zeven vormen van participatie onderscheiden worden: 1. Vrijwilligerswerk doen: werk dat onbetaald wordt verricht voor anderen of voor de samenleving, uit vrije wil maar niet onverplicht en in enig georganiseerd verband. Bestuurlijk werk kan ook vrijwilligerswerk zijn. 2. Mantelzorg verlenen: zorg of hulp aan een naaste die onbetaald wordt gegeven. Mantelzorgers onderscheiden zich van vrijwilligers in de zorg doordat mantelzorgers zorg verlenen vanuit een persoonlijke band met degene voor wie ze zorgen. 3. Lid zijn van een vereniging. 4. Deelnemen aan culturele activiteiten: met enige regelmaat de bioscoop, het theater, museum of een andere culturele activiteit bezoeken. 5. Deelnemen aan recreatieve activiteiten: met enige regelmaat recreatieve activiteiten ondernemen, zoals het bezoeken van sportwedstrijden, natuurgebieden of aangelegde recreatiegebieden. 6. Regelmatig sociaal contact onderhouden. Het gaat hierbij in eerste instantie om het op bezoek gaan of bezoek krijgen van familieleden, vrienden, kennissen of buurtgenoten. 7. Maatschappelijke betrokkenheid of bijblijven : dit is een meer passieve vorm van participatie die zich uit in het bijhouden van het nieuws en maatschappelijke ontwikkelingen via kranten, tijdschriften, televisie en/of radio. Ook het volgen van een cursus valt onder maatschappelijke betrokkenheid. Sinds 2007 is de Wet Maatschappelijke Ondersteuning van kracht. Doel van de WMO is te bevorderen dat mensen meedoen in de samenleving. Het bevorderen van participatie aan 55

58 het maatschappelijk leven en het bevorderen van gezondheid liggen in elkaars verlengde. Gezondheid en participatie versterken elkaar. Als iemand niet gezond is, kan hij/zij moeilijker meedoen, terwijl de meesten zich beter voelen door mee te doen (Ministerie van VWS 2007). Men dient echter bedacht te zijn op een omkering van oorzaak en gevolg. Men kan ook juist als gevolg van afgenomen participatie gezondheidsproblemen krijgen (Hoeymans e.a. 2005). De gemeenten voeren de WMO uit. Zij hebben veel beleidsvrijheid om de uitvoering zelf vorm te geven waardoor de uitvoering per gemeente kan verschillen. In de Seniorenpeiling 2008 is gevraagd of respondenten zich belemmerd voelen om deel te nemen aan het maatschappelijke leven, bijvoorbeeld in de vorm van vrijwilligerswerk, burenhulp en meedoen aan of ondernemen van sociale activiteiten. Daarnaast is gevraagd wat men nodig zou hebben om dit te veranderen. Dit onderwerp is opgenomen als thema. Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek Op de vraag of men zich belemmerd voelt om deel te nemen aan het maatschappelijke leven antwoordt 19% van de respondenten bevestigend. Aan deze ouderen is vervolgens gevraagd wat men nodig zou hebben om dit te veranderen. Daarop antwoordt (meerdere antwoorden konden worden aangekruist): -- 67% een betere lichamelijke gezondheid van zichzelf; -- 14% een betere psychische gezondheid van zichzelf; -- 12% een betere gezondheid van mijn naaste(n); -- 11% (meer/betere) mogelijkheden voor vervoer; -- 9% meer hulp in de huishouding -- 5% verhuizen naar een andere woning of buurt; -- 5% (meer) contact met een ouderenadviseur; -- 5% (meer) financiële ondersteuning of advies; -- 2% (meer) hulp bij de zorg voor mijn naaste(n); -- 1% (meer) hulp bij de eigen lichamelijke verzorging; Veertien procent weet het niet en 7% wil iets anders. Resultaten naar leeftijd en geslacht Tussen mannen en vrouwen en tussen de drie leeftijdsgroepen zijn er verschillen in het ervaren van belemmeringen. Vrouwen voelen zich vaker belemmerd (23%) dan mannen (14%) en 85plussers (37%) aanzienlijk vaker dan 65 t/m 74 jarigen (12%). Zie ook tabel 7.1. Tabel 7.1 Zich belemmerd voelen om deel te nemen aan de maatschappij, naar leeftijd en geslacht Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal (*) (*) Voelt zich belemmerd % Mannen en vrouwen verschillen niet erg van elkaar in wat zij nodig hebben om die belemmering te veranderen. Zowel mannen als vrouwen noemen een betere lichamelijke gezondheid van zichzelf als belangrijkste punt. Er is bij één onderwerp verschil: meer mannen kruisen aan dat ze een betere gezondheid van hun naaste(n) nodig hebben (16% versus 10% van de vrouwen die zich belemmerd voelen). Zie bijlage 7.1. Resultaten naar opleidingsniveau Hoog opgeleiden voelen zich duidelijk minder vaak belemmerd om deel te nemen aan het maatschappelijke leven (13%) dan laag opgeleiden (22%, zie tabel 7.2 en bijlage 7.1). 56

59 Tabel 7.2 Zich belemmerd voelen om deel te nemen aan de maatschappij naar opleiding Laag Midden Hoog Totaal Voelt zich belemmerd % (*) Overige relaties Mensen die aangeven zich belemmerd te voelen om deel te nemen aan de maatschappij: -- zijn vaker somber (volgens de Gezichtjesvraag): 29% van hen is somber vergeleken met 6% van de mensen zonder belemmering; -- hebben vaker een, volgens de K10, hoog risico op een angststoornis of depressie: 12% heeft een hoog risico versus 1% van de mensen zonder belemmering; -- zijn vaker ernstig tot zeer ernstig eenzaam: 17% is (zeer) ernstig eenzaam vergeleken met 3% van de mensen zonder belemmering; -- beoordelen hun gezondheid minder positief: 62% vindt de eigen gezondheid matig/ slecht vergeleken met 15% van de mensen zonder belemmering; -- hebben vaker een chronische aandoening: 92% heeft minimaal 1 chronische aandoening vergeleken met 75% van de mensen zonder belemmering; -- hebben relatief vaker obesitas: 14% heeft obesitas vergeleken met 9% van de mensen zonder belemmering; -- zijn in het afgelopen jaar vaker gevallen: 45% is in het afgelopen jaar minimaal één keer gevallen versus 26% van de senioren zonder belemmering; -- hebben vaker in het afgelopen jaar mantelzorg ontvangen (33% versus 8% van de mensen zonder belemmering); -- hebben vaker moeite met rondkomen: 18% heeft moeite vergeleken met 11% van de ouderen zonder belemmering. Mensen die vrijwilligerswerk doen voelen zich minder vaak belemmerd (6% voelt zich belemmerd versus 22% van de mensen die geen vrijwilligerswerk doen). Ook ouderen die in het afgelopen jaar mantelzorg hebben gegeven, voelen zich iets minder vaak belemmerd (15% van hen voelt zich belemmerd versus 18% van de mensen die geen mantelzorg hebben gegeven). Het hebben van (minimaal) één chronische aandoening is een belemmering: vooral een betere lichamelijke gezondheid wordt gewenst om dit te veranderen. Respondenten die hoog scoren op de K10 ervaren ook vaker een belemmering: vooral een betere psychische gezondheid wordt gewenst om dit te veranderen. Verschillen per gemeente Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten. Zie ook bijlage

60 7.2 Activiteiten en tevredenheid Samenvatting Driekwart van de ouderen gaat minimaal tweemaal per maand op bezoek en/of ontvangt bezoek, 58% oefent regelmatig een hobby uit en 47% maakt regelmatig een uitstapje; Op bezoek gaan en bezoek ontvangen wordt vaker aangekruist door vrouwen dan door mannen (77% versus 71%); Mannen zijn vaker actief in verenigingsverband dan vrouwen (29% versus 21%); De 65 t/m 74 jarigen zijn het meest actief in het regelmatig uitoefenen van een hobby, het hebben van een uitstapje, op kleinkinderen passen en binnen een vereniging actief zijn; Van de 85plussers geeft 7% aan géén van de genoemde activiteiten te ondernemen; Hoog opgeleiden doen vaker mee aan allerlei activiteiten dan laag opgeleiden; Van de respondenten is 91% tevreden over de hoeveelheid eigen activiteiten, 5% heeft te weinig te doen en 4% heeft het te druk; Van de 85plussers geeft 9% aan te weinig te doen te hebben; Alleenstaanden en senioren die hoog scoren op de eenzaamheidsschaal geven vaker aan te weinig te doen te hebben; Voor een aantal activiteiten zijn er significante verschillen tussen de gemeenten. In de Seniorenpeiling is gevraagd welke activiteiten men regelmatig (minstens 2 maal per maand) doet en hoe tevreden men over de hoeveelheid activiteiten is. Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek Op bezoek gaan en/of bezoek ontvangen wordt het meest aangekruist, net als in 2004 (74%; in %). Op de tweede plaats staat het uitoefenen van een hobby (58%; in %). Bijna de helft van de ouderen (47%) gaat minimaal tweemaal per maand uit of heeft een uitstapje (in %). Ruim één op de vier senioren (26%) past regelmatig op (klein)kinderen en/of is actief binnen een vereniging (in %). Het merendeel van de ouderen (91%) is tevreden over de hoeveelheid eigen activiteiten, 5% vindt dat ze te weinig te doen heeft en 4% heeft het juist te druk en heeft te weinig tijd voor zichzelf. In 2004 was ook 91% tevreden, 6% had te weinig te doen en 3% had het te druk. Resultaten naar leeftijd en geslacht Op bezoek gaan en/of bezoek ontvangen wordt vaker aangekruist door vrouwen dan door mannen (77% versus 71%). Mannen daarentegen zijn vaker actief binnen een vereniging (29% versus 21%). De 65 t/m 74 jarigen zijn het meest actief in het regelmatig uitoefenen van een hobby, het hebben van een uitstapje, op kleinkinderen passen en binnen een vereniging actief zijn (zie ook tabel 7.3). Van de 85plussers geeft 7% aan geen van de genoemde activiteiten te ondernemen. Mannen en vrouwen zijn even tevreden over de eigen hoeveelheid activiteiten. De tevredenheid neemt af met het ouder worden: 9% van de 85plussers geeft aan te weinig te doen te hebben. 58

61 Tabel 7.3 Activiteiten naar leeftijd en geslacht Activiteiten Op bezoek gaan en/of bezoek ontvangen Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal Totaal (*) (ns) 74.4% 73.4% Hobby uitoefenen (ns) (*) 58.3% 64.3% Uitgaan, uitstapjes (ns) (*) 46.8% 39.9% Passen op kleinkinderen of andere kinderen (ns) (*) 25.9% 23.2% Verenigingsactiviteiten (*) (*) 24.4% 25.7% Activiteiten voor de geloofgemeenschap, kerkenwerk (ns) (ns) 11.2% 12.0% Dagopvang (ns) (*) 1.7% 1.0% Dagbehandeling (ns) (ns) 0.7% 0.6% Geen van deze dingen (ns) (*) 4.4% 7.6% Tevredenheid (ns) (*) Tevreden % 91.0% Te weinig te doen % 5.8% Te druk % 3.2% Resultaten naar opleidingsniveau Er is een duidelijke relatie tussen het opleidingsniveau en het activiteitenniveau. Hoog opgeleiden kruisen diverse activiteiten vaker aan dan laag opgeleiden, behalve de dagopvang (zie tabel 7.4). Toch zijn laag opgeleiden niet minder tevreden over de eigen hoeveelheid activiteiten vergeleken met hoog opgeleiden (respectievelijk 91% en 92%). Tabel 7.4 Activiteiten naar opleiding Activiteiten Laag Midden Hoog Totaal Op bezoek gaan en/of bezoek ontvangen (*) 74.4% Hobby uitoefenen (*) 58.3% Uitgaan, uitstapjes (*) 46.8% Passen op kleinkinderen of andere kinderen (*) 25.9% Verenigingsactiviteiten (*) 24.4% Activiteiten voor de geloofgemeenschap, kerkenwerk (*) 11.2% Dagopvang (*) 1.7% Dagbehandeling (ns) 0.7% Geen van deze dingen (*) 4.4% Tevredenheid Tevreden % Te weinig te doen % Te druk % (ns) Overige relaties Alleenstaanden vinden vaker dat ze te weinig te doen hebben vergeleken met nietalleenstaanden (7% versus 3%). Ook senioren die hoog scoren op de eenzaamheidsschaal geven vaker aan te weinig te doen te hebben: 31% versus 3% van de senioren met een lage score). 59

62 Verschillen per gemeente Voor een aantal activiteiten zijn er significante verschillen tussen de gemeenten: ouderen in Blaricum zijn het meest actief wat betreft op bezoek gaan en/of bezoek ontvangen (79%), ouderen in Bussum zijn het vaakst actief voor de geloofsgemeenschap en kerkenwerk (15%), ouderen in Muiden passen relatief vaak op (35%) en ouderen in Naarden en Blaricum maken de meeste uitstapjes (55%). Zie bijlage Vrijwilligerswerk Samenvatting Van de respondenten doet 22% aan vrijwilligerswerk (2004: 23%). Het meeste vrijwilligerswerk wordt verricht voor de kerk, een vereniging, bestuurswerk, hulp aan andere ouderen en welzijnswerk; Meer mannen dan vrouwen doen vrijwilligerswerk (26% versus 20%); In de leeftijdsgroep van 65 t/m 74 jaar wordt het meest vrijwilligerswerk gedaan (29%); Hoog opgeleiden doen vaker vrijwilligerswerk dan laag opgeleiden (33% versus 18%); Een goede gezondheid lijkt medebepalend voor het al dan niet doen van vrijwilligerswerk; Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten. Binnen de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) zijn gemeenten verplicht vrijwilligersbeleid te maken. In dit beleid moet de gemeente aangeven wat ze doet aan ondersteuning en stimulering van het vrijwilligerswerk en hoe zij de deskundigheidsbevordering inricht. Vrijwilligerswerk speelt een grote rol bij samenlevingsopbouw (vrijwilligers worden ook wel het cement van de samenleving genoemd) en de uitvoering van de WMO. In de Seniorenpeiling 2008 is gevraagd of men vrijwilligerswerk doet. Dat is werk dat in enig georganiseerd verband (bijvoorbeeld sportvereniging, kerkbestuur, school) onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of van de samenleving. Vrijwilligerswerk moet niet worden verward met mantelzorg (zie de volgende paragraaf). Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek Van alle respondenten doet 22% aan vrijwilligerswerk. Het gaat om zeer uiteenlopende vormen van vrijwilligerswerk. Het meeste vrijwilligerswerk wordt verricht: -- voor de kerk (269 keer genoemd), -- voor een (muziek/zang/kunst/sport)vereniging (245 keer), -- bestuurswerk (179 keer genoemd), -- hulp aan andere ouderen (173 keer genoemd) zoals bijvoorbeeld helpen in een verpleeghuis, bejaarden bezoeken etc, -- welzijnswerk zoals Tafeltje-dek-je en Kinderen in Nood (127 keer) en -- werken in bijvoorbeeld een museum, bibliotheek of filmhuis (62 keer). Verder werd wel genoemd: oppassen, chaufferen, collecteren, meewerken in ziekenhuis of verpleeghuis, meehelpen op school of ander werk met kinderen. In 2004 gaf 23% van de respondenten aan iets aan vrijwilligerswerk te doen. Resultaten naar leeftijd en geslacht Relatief meer mannen dan vrouwen doen vrijwilligerswerk (26% versus 20%). Door de jonge ouderen wordt het meest vrijwilligerswerk gedaan (29% van de 65 t/m 74 jarigen). Zie tabel

63 Tabel 7.5 Het doen van vrijwilligerswerk naar leeftijd en geslacht Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal (*) (*) Totaal 2004 Doet vrijwilligerswerk % 22.6% Resultaten naar opleidingsniveau Hoog opgeleiden doen vaker vrijwilligerswerk dan laag opgeleiden. Van de hoog opgeleiden doet 33% vrijwilligerswerk vergeleken met 18% van de laag opgeleiden, zie tabel 7.6. Tabel 7.6 Het doen van vrijwilligerswerk naar opleiding Laag Midden Hoog Totaal Doet vrijwilligerswerk % (*) Overige relaties Respondenten met een hoog risico op een angststoornis of depressie (volgens de K10) doen minder vaak vrijwilligerswerk dan mensen met een laag risico (4% versus 6%). Er is tevens een relatie met de subjectieve gezondheid: van de respondenten met een uitstekende gezondheid doet 36% vrijwilligerswerk, bij de respondenten met een goede gezondheid is dat 23% en bij de respondenten met een matig tot slechte gezondheid is dat 10%. Een goede gezondheid lijkt dus medebepalend voor het al dan niet doen van vrijwilligerswerk. Alleenstaanden doen even vaak vrijwilligerswerk als niet-alleenstaanden en er is ook geen relatie met het al dan niet moeite hebben rondkomen. Verschillen per gemeente Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten. Zie ook bijlage

64 7.4 Mantelzorg geven Samenvatting In totaal heeft 12% van alle respondenten in het afgelopen jaar mantelzorg gegeven; 9% geeft die mantelzorg nu nog, dit is 6% minder dan in 2004 (15% gaf toen mantelzorg); Mannen en vrouwen geven relatief even vaak mantelzorg; hoog opgeleiden geven vaker mantelzorg dan laag opgeleiden; Van de ouderen die momenteel mantelzorg geven, geeft 46% intensieve zorg (dat wil zeggen: langer dan 3 maanden en meer dan 8 uur per week); In de leeftijdsgroep van 75 t/m 84 jaar wordt het vaakst intensieve mantelzorg gegeven; Bijna de helft van de gegeven mantelzorg (48%) betreft zorg aan een huisgenoot; 23% van de mantelzorgers geeft aan zwaar belast tot overbelast te zijn, in 2004 was dat 7% lager: 16%; De intensiteit van de mantelzorg hangt samen met de mate van belasting; Ook het zorgen voor een huisgenoot is zwaar; deze zorg is dan ook vaak intensief; Zwaar belaste mantelzorgers hebben vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie vergeleken met niet zwaar belaste mantelzorgers, zijn vaker somber en beoordelen hun eigen gezondheid vaker als matig/slecht; In Naarden en Wijdemeren hebben relatief de meeste senioren in het afgelopen jaar mantelzorg gegeven (respectievelijk 17% en 14%). Er zijn geen verschillen tussen gemeenten in de ervaren belasting. Mantelzorgers 13 bieden hulp bij het dagelijks functioneren aan mensen met lichamelijke, psychische of verstandelijke beperkingen uit hun sociale netwerk. De letterlijke betekenis van mantelzorg is: iemand omgeven met de mantel der liefde. Het is voor mantelzorgers vaak volkomen vanzelfsprekend dat ze hun zieke of gehandicapte familieleden en bekenden helpen wanneer dat nodig is. Mantelzorg moet niet worden verward met vrijwilligerswerk (zie de voorgaande paragraaf). Volgens het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) waren er in 2007 ongeveer 1,7 miljoen volwassen mantelzorgers, die geregelde (niet beroepsmatige) zorg aan familieleden en vrienden verlenen die vanwege (psychische) gezondheidsproblemen of lichamelijke beperkingen hulp nodig hebben (Boer e.a. 2009). De meeste mantelzorgers zijn familieleden, vooral volwassen kinderen en partners. Mantelzorg is belangrijk omdat ouderen daardoor langer zelfstandig kunnen blijven wonen. Naar verwachting zal de druk op mantelzorgers toenemen door de invoering van de WMO (Verkade & Metz 2008). Doel van de WMO is namelijk het vergroten van de participatie van alle burgers in de samenleving. De samenleving (en niet de overheid) dient een grote rol te spelen in het bieden van zorg. Dit roept de vraag op hoe het met de mantelzorg gesteld is in de regio Gooi & Vechtstreek. Hoeveel ouderen bieden mantelzorg en wat is de intensiteit van de geboden zorg? Hoeveel mantelzorgers voelen zich zwaar belast of overbelast? 13 Definitie mantelzorg: Mantelzorg is de zorg die je geeft aan of ontvangt van een bekende uit je omgeving, zoals je partner, ouders, kind, buren of vrienden. Die zorg is nodig als deze persoon voor langere tijd ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is. Deze zorg kan bestaan uit het huishouden doen, wassen en aankleden, gezelschap houden, vervoer, geldzaken regelen, enzovoorts. Mantelzorg wordt niet betaald. We spreken van intensieve mantelzorg, wanneer deze langer dan 3 maanden duurt én meer dan 8 uur per week bedraagt. 62

65 Dat helpen vanzelfsprekend is, wil namelijk niet zeggen dat het altijd zonder moeite gaat. Met name lang of intensief helpen is niet alleen een zware belasting, maar blijkt ook nogal eens kosten met zich mee te brengen. In die gevallen kan bij de mantelzorger zelf behoefte ontstaan aan financiële, praktische of emotionele ondersteuning. Uit onderzoek blijkt dat met name mantelzorgers die er alleen voor staan en veel uren zorgen een verhoogd risico hebben op overbelasting en mishandeling van de zorgvrager (Verkade & Metz 2008). Het onderzoek toonde tevens aan dat de helft van de mantelzorgers geen hulp krijgt, maar in feite wél dringende ondersteuning nodig heeft. Preventieve ondersteuning van deze doelgroep is gewenst vanuit een oogpunt van volksgezondheid en maatschappelijke participatie. Goede mantelzorgondersteuning moet voorkómen dat mantelzorgers uitvallen, bijvoorbeeld door overdracht van zorg mogelijk te maken en door goede voorzieningen te treffen op het gebied van wonen, zorg en welzijn ( In de Seniorenpeiling 2008 zijn vragen gesteld over hoe lang mantelzorg gegeven wordt, het aantal bestede uren, of de zorg een huisgenoot betreft en de ervaren belasting. Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek In totaal heeft 12% van alle respondenten in het afgelopen jaar mantelzorg gegeven: 9% geeft die mantelzorg nu nog (in 2004: 15%, zie ook tabel 7.7) en 3% nu niet meer. Van de mensen die momenteel mantelzorg geven (9% van alle respondenten dus), geeft 46% deze mantelzorg langer dan 3 maanden en meer dan 8 uur per week, dit is de zg. intensieve mantelzorg (n=180). Bijna de helft van de mantelzorgers (48%) verzorgt een huisgenoot en bijna één op de vier mantelzorgers (23%) geeft aan dat ze zich zwaar belast tot overbelast voelen (in 2004 was dat 16%). Uiteraard hangt de intensiteit van de mantelzorg samen met de mate van belasting: van de intensieve mantelzorgers voelt 39% zich zwaar belast tot overbelast (69 van de 177) vergeleken met 9% bij de mantelzorgers die geen intensieve zorg verlenen (18 van de 213). Ook het zorgen voor een huisgenoot is zwaar: van de ouderen die voor een huisgenoot zorgen geeft 37% zwaar belast tot overbelast te zijn (69 van de 189), versus 11% van de ouderen die mantelzorg bieden aan een niet-huisgenoot (22 van de 207). De zorg aan een huisgenoot is dan ook meestal intensieve zorg: bij de ouderen die hulp geven aan een huisgenoot betreft dat in 70% van de gevallen intensieve zorg. De aantallen in de steekproef zijn evenwel erg klein. Resultaten naar leeftijd en geslacht Vrouwen hebben even vaak als mannen in het afgelopen jaar mantelzorg gegeven. Er is ook geen verschil tussen mannen en vrouwen in het geven van intensieve mantelzorg. Zie tabel 7.7. Alhoewel er tussen de drie leeftijdsgroepen geen verschil is in het percentage mantelzorgers, zijn er onder de 75 t/m 84 jarigen relatief de meeste mantelzorgers die intensieve zorg geven: 56% van de mantelzorgers in deze leeftijdgroep geeft intensieve zorg. 63

66 Tabel 7.7 Het geven van mantelzorg naar leeftijd en geslacht Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal GP2004 Mantelzorg geven (ns) (ns) Afgelopen jaar % (*) (ns) Gaf mantelzorg, maar nu niet meer % Geeft nu nog mantelzorg % 15.1% Subpopulatie mantelzorgers Langer dan 3 maanden en meer dan 8 uur per week (ns) (*) 45.9% Zwaar belast tot overbelast (ns) (ns) 23.1% 16.1% Tussen mannelijke en vrouwelijke mantelzorgers is er wat betreft het zich belast voelen geen statistisch verschil (respectievelijk 19 en 26%). Ook tussen de drie leeftijdsgroepen is er geen verschil. Ook hier zijn de aantallen in de steekproef weer erg klein. Resultaten naar opleidingsniveau Hoger opgeleiden geven relatief vaker mantelzorg in vergelijking met midden en laag opgeleiden (16% versus 12% en 10%). Er zijn geen statistisch significante verschillen in de intensiteit van de mantelzorg en de ervaren belasting tussen hoog en laag opgeleiden. Zie tabel 7.8. Tabel 7.8 Het geven van mantelzorg naar opleiding Mantelzorg geven Laag Midden Hoog Totaal Afgelopen jaar (*) 11.9% Gaf mantelzorg, maar nu niet meer % Geeft nu nog mantelzorg % Subpopulatie mantelzorgers Langer dan 3 maanden en meer dan 8 uur per week (ns) 45.9% Zwaar belast tot overbelast (ns) 23.1% (ns) Overige relaties Zwaar belaste mantelzorgers hebben vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie vergeleken met niet zwaar belaste mantelzorgers, zijn vaker somber volgens de Gezichtjesvraag (paragraaf 6.1) en beoordelen hun eigen gezondheid vaker als matig/slecht (de subjectieve gezondheid, paragraaf 5.1). Uitgedrukt in percentages: volgens de K10 heeft 12% van de zwaar belaste mantelzorgers een hoog risico op een angststoornis of een depressie, vergeleken met 1% van de niet tot licht belaste mantelzorgers. Van de zwaar belaste mantelzorgers is 30% somber vergeleken met 6% van de niet zwaar belaste mantelzorgers en 32% vindt de eigen gezondheid matig tot slecht versus 14% bij de niet zwaar belaste mantelzorgers. De relatie tussen mantelzorg en vrijwilligerswerk (zie ook paragraaf 7.3) is als volgt: Van alle respondenten heeft: -- 4% zowel in het afgelopen jaar mantelzorg gegeven als vrijwilligerswerk gedaan; -- 8% in het afgelopen jaar alleen mantelzorg gegeven en geen vrijwilligerswerk gedaan; -- 18% vrijwilligerswerk gedaan en geen mantelzorg gegeven in het afgelopen jaar; -- 70% noch mantelzorg gegeven, noch vrijwilligerswerk gedaan. 64

67 Verschillen per gemeente In Naarden en Wijdemeren wonen relatief veel ouderen die in het afgelopen jaar mantelzorg gaven (respectievelijk 17% en 14%). Het laagste percentage zien we in Hilversum: daar heeft 11% van de senioren het afgelopen jaar mantelzorg gegeven. Er zijn geen verschillen tussen gemeenten in de ervaren belasting (bijlage 7.4). 65

68 8. Zorg: gebruik en behoefte De mate waarin mensen zich gezond of ongezond voelen, gaat veelal samen met een bepaalde behoefte aan zorg. Deze zorgbehoefte is bepalend voor de vraag naar zorg en leidt vervolgens via het aanbod aan zorg tot zorggebruik. Het aanbod aan zorg beïnvloedt echter ook deels de behoefte en het gebruik: een groot aanbod kan leiden tot een grotere behoefte/vraag en daarmee tot een groter gebruik. Het gebruik dat mensen maken van voorzieningen en instellingen in de gezondheidszorg varieert in het algemeen daarom niet alleen naar aandoening, leeftijd en geslacht, maar ook naar regio (van Oers 2002). In de hiernavolgende paragrafen wordt ingegaan op het zorggebruik en de zorgbehoefte van ouderen in deze regio. Paragraaf 8.1 gaat in op het zorggebruik, paragraaf 8.2 behandelt de ontvangen mantelzorg, paragraaf 8.3 de ontvangen hulp (in totaal) en in paragraaf 8.4 wordt de behoefte aan (meer) hulp besproken. 8.1 Zorggebruik Samenvatting In het voorgaande jaar heeft 79% van de respondenten contact gehad met de huisarts, dit is 7% lager dan in 2004 (86%); 85plussers en laag opgeleiden gaan relatief vaak naar de huisarts; Na de huisarts was er het meest contact met de tandarts en/of mondhygiënist: 61%; Ruim de helft van de respondenten heeft contact gehad met een medisch specialist (53%) en bijna eenderde (31%) met de fysiotherapeut; De cijfers voor zorggebruik in de regio wijken niet belangrijk af van de landelijke gemiddelden; Respondenten met obesitas en respondenten met minimaal één chronische aandoening hebben vaker contact gehad met de huisarts en de medisch specialist; Voor een aantal zorginstellingen zijn er verschillen in gebruik tussen de gemeenten. Huisartsen vormen de spil van de eerstelijnszorg. Zij zijn doorgaans de eersten die zorg verlenen aan patiënten met (nieuwe) gezondheidsklachten. Ook treden zij op als poortwachter voor onder andere ziekenhuiszorg (Mac Gillavry 2007). De verwachting is dat in de toekomst het gebruik van zorg zal toenemen: door de bevolkingsgroei, de vergrijzing en door de mogelijkheden die nieuwe medische technologie biedt. Het ministerie van VWS wil preventie een meer vanzelfsprekend onderdeel maken van de reguliere zorgverlening. Zo worden preventieve activiteiten bij chronische aandoeningen nu al steeds meer onderdeel van de zorgketen. Voor deze en veel andere vormen van preventie is de eerste lijn het logische aangrijpingspunt voor de verbinding met de curatieve zorg. Immers, een groot deel van de mensen komt jaarlijks bij de huisarts of bij andere zorgverleners in de eerste lijn. De eerste lijn leent zich goed voor het vroegtijdig signaleren van mensen met een bepaald risicoprofiel, die in aanmerking (moeten) komen voor preventieve maatregelen. Tot slot staat de eerste lijn dicht bij de mensen, die gevoelig blijken voor gezondheidsadviezen van bijvoorbeeld huisartsen of verpleegkundigen. Het ministerie van VWS ziet een belangrijke rol voor de eerste lijn weggelegd in de verbinding tussen de curatieve en preventieve gezondheidszorg (Ministerie van VWS 2007). In de Seniorenpeiling 2008 is gevraagd met welke instellingen of zorgverlenende personen de respondent voor zichzelf in het voorgaande jaar contact heeft gehad. 66

69 Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek In het voorgaande jaar had in totaal 79% van de respondenten contact met de huisarts: 32% in de afgelopen twee maanden en 47% tussen twee en twaalf maanden geleden. Bijna één op de vijf ouderen (18%) is langer dan een jaar geleden voor het laatst bij de huisarts geweest en 2% nog nooit (tabel 8.1). In de peiling van 2004 had 86% van de respondenten contact gehad met de huisarts het afgelopen jaar, dat is 7% hoger dan nu. Tabel 8.1 Huisartsbezoek naar geslacht en leeftijd Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal GP2004 Huisartsbezoek (ns) (*) In de afgelopen twee maanden % 54.2% 2 tot 12 maanden geleden % 31.5% Langer dan 12 maanden geleden % 13.7% Nog nooit % 0.6% Van de mensen die de afgelopen twee maanden bij hun huisarts zijn geweest, is 80% 1 tot 2 keer geweest; 16% 3 of 4 keer; 3% 5 of 6 keer en 1% meer dan 7 keer. In tabel 8.2 staat het percentage respondenten dat het afgelopen jaar contact had met diverse gezondheidszorginstellingen en zorgverleners. Het meeste contact was er met de tandarts of mondhygiënist: 61% van de respondenten. Ruim de helft heeft contact gehad met een medisch specialist (53%) en bijna eenderde (31%) met de fysiotherapeut. Het minst contact was er met de vrijgevestigd psychiater en de verslavingszorg: respectievelijk 28 en 24 respondenten gaven aan van deze zorg gebruik te hebben gemaakt in het afgelopen jaar. Twee procent van de respondenten heeft contact gehad met instellingen voor de geestelijke gezondheidszorg (Symfora/GGZ). De vrijgevestigde psycholoog en het maatschappelijk werk zijn door 1% van de senioren bezocht. Tabel 8.2 Percentages respondenten, die het afgelopen jaar contact hadden met diverse gezondheidszorginstellingen en zorgverleners Contact met: % SP2008 % GP2004 Tandarts/ mondhygiënist Medisch specialist Fysiotherapeut Ziekenhuis/kliniek 30.3 # Thuiszorg CIZ 12.2 # WMO-loket 10.0 # Alternatieve behandelaars Diëtist GGD of GG&GD Oefentherapeut Cesar/Mensendieck Ergotherapeut MEE 2.1 # Symfora/GGZ Vrijgevestigd psycholoog Algemeen Maatschappelijk werk Logopedist Vrijgevestigd psychiater Jellinek/verslavingszorg # naar deze items is in de Gezondheidspeiling van 2004niet gevraagd. 67

70 Van de Nederlandse bevolking van 65 jaar en ouder heeft in % contact gehad met de tandarts, 86% met de huisarts, 63% met de specialist, 26% met de fysiotherapeut, 5% met de alternatieve genezer en 14% is opgenomen geweest in het ziekenhuis (CBS Statline 2009). De cijfers voor Gooi en Vechtstreek wijken niet belangrijk af van de landelijke gemiddelden. Het bezoek aan de tandarts lijkt in onze regio hoger, maar hieronder valt ook het bezoek aan de mondhygiënist. Resultaten naar leeftijd en geslacht Er is geen verschil tussen mannen en vrouwen in bezoek aan de huisarts. Zoals verwacht komen 85plussers wat vaker bij de huisarts dan 65 t/m 74 jarigen; 41% van de 85plussers is de afgelopen twee maanden bij de huisarts geweest, vergeleken met respectievelijk 35% van de 75 t/m 84 jarigen en 28% van de 65 t/m 74 jarigen (zie ook tabel 8.1). Mannen bezoeken vaker de medisch specialist dan vrouwen. Vrouwen bezoeken vaker paramedici en krijgen vaker thuiszorg dan mannen. Senioren in de leeftijd van 65 t/m 74 jaar bezoeken vaker de tandarts/mondhygiënist vergeleken met 85plussers (70% versus 39%). Senioren van 85plus maken vaker gebruik van paramedici en de thuiszorg. Zie ook bijlagen 8.1 en 8.2. Resultaten naar opleidingsniveau Laag opgeleiden gaan relatief vaak naar de huisarts. Van de laag opgeleiden heeft 82% het afgelopen jaar contact gehad met de huisarts versus 76% van de hoog opgeleiden (tabel 8.3). Tabel 8.3 Huisartsbezoek naar opleiding Laag Midden Hoog Totaal Huisartsbezoek: (*) In de afgelopen 2 maanden % 2 tot 12 maanden geleden % Langer dan 1 jaar geleden % Nog nooit % Lager opgeleiden bezoeken minder vaak een medisch specialist en aanzienlijk minder vaak de tandarts/mondhygiënist. Wél ontvangen ze twee keer zo vaak thuiszorg vergeleken met hoog opgeleiden. Zie ook bijlage 8.2. Onderzoek van het RIVM toonde aan dat mensen uit lagere sociaal-economische groepen aanzienlijk meer zorg gebruiken dan mensen uit andere groepen. Achterliggende reden zou zijn dat zij meer gezondheidsproblemen hebben (Kunst e.a. 2007). Overige relaties Respondenten met obesitas komen vaker bij de huisarts dan respondenten met een normaal gewicht of matig overgewicht. In het voorgaande jaar had 88% van de mensen met obesitas contact met de huisarts, vergeleken met 79% van de respondenten met (matig) overgewicht en 78% van de mensen met een normaal gewicht. Ook is er vaker contact met de medisch specialist (54% versus 51%). Ook mensen met één of meerdere chronische aandoeningen hebben vaker contact gehad met de huisarts dan mensen zonder chronische aandoening (86% versus 63%). Ook is er vaker contact met de medisch specialist (58% versus 37%). Verschillen per gemeente Er zijn verschillen tussen de gemeenten voor de volgende vier zorgaanbieders (bijlage 8.2): -- de medisch specialist: meeste contact in Wijdemeren, minste in Muiden; -- de tandarts/mondhygiënist: meeste contact in Blaricum, minste in Weesp; -- de paramedici: meeste contact in Bussum, minste in Weesp; -- overig (GGD, Jellinek/verslavingszorg, Alternatieve behandeling): meeste contact in Bussum en minste in Muiden. 68

71 8.2 Ontvangen mantelzorg Samenvatting In totaal heeft 14% van alle respondenten in het afgelopen jaar mantelzorg ontvangen; 12% heeft die mantelzorg nu nog; Mantelzorg betreft voornamelijk hulp in de huishouding, begeleiding en/of vervoer en hulp bij geldzaken/administratie; Vrouwen, 85plussers en ouderen met een laag opleidingsniveau ontvangen relatief het vaakst mantelzorg; Van de mensen die momenteel mantelzorg ontvangen, ontvangt 59% deze zorg van hun kinderen, schoonzoon of dochter en 44% van hun partner; Ruim 70% van de senioren in de leeftijdsgroep van 65 t/m 74 jaar die mantelzorg krijgen, ontvangt die zorg van de eigen partner; Mannen krijgen vaker mantelzorg van hun vrouw dan andersom; Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten. Het zijn met name ouderen die mantelzorg ontvangen, omdat onder hen de meeste mensen met beperkingen zijn te vinden. Landelijk gezien krijgt 13% van de mensen van 55 jaar en ouder mantelzorg (De Boer 2005). Hierbij gaat het vooral om hulp van de partner. Vijftigers blijken vaak hulp te bieden aan hun oude, hulpbehoevende ouders. Jonge mensen hebben meestal nog geen zieke ouders of leeftijdsgenoten aan wie ze hulp kunnen bieden en grootouders staan veelal te ver af om regelmatig hulp te bieden. Bij ouderen geldt vaak dat hun ouders al zijn overleden; als zij mantelzorg geven dan gaat het in de meeste gevallen om hulp aan hun (zieke) partner. Op basis van landelijke informatie van het RIVM wordt verwacht dat de vraag naar mantelzorg in de toekomst licht zal stijgen. Op basis van bevolkingstrends is het mogelijk een schatting te geven van het aantal gebruikers van mantelzorg in de toekomst. Het aantal gebruikers neemt bescheiden toe tot aan Deze stijging komt door een toename van het aandeel ouderen en het aandeel mannen in de bevolking, samen met een verwachte groei van het aantal mensen met chronische aandoeningen (Schellingerhout 2005). De vraag naar mantelzorg zal waarschijnlijk ook toenemen door de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Deze wet, die ook de huishoudelijke verzorging betreft, biedt gemeenten de mogelijkheid collectief gefinancierde hulp te onthouden aan mensen die over voldoende eigen hulpbronnen beschikken, aan mensen dus die voldoende mantelzorgers in hun buurt hebben of die particuliere hulp kunnen inkopen. De gezonde partner zal hulp moeten geven aan de hulpbehoevende partner. Ouderen die meer geld te besteden hebben zullen een beroep moeten doen op zelfbetaalde hulp (met name particuliere huishoudelijke hulp); mantelzorg van de kinderen is dan minder nodig (Schellingerhout 2005). Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek In totaal heeft 14% van alle respondenten in het afgelopen jaar mantelzorg ontvangen: 12% ontvangt die mantelzorg nu nog (zie ook tabel 8.5) en 2% nu niet meer. Van de mensen die momenteel mantelzorg ontvangen (12% van alle respondenten dus), krijgt (er waren meerdere antwoorden mogelijk): -- 59% dit van de kinderen, schoonzoon of schoondochter -- 44% dit van echtgenoot, echtgenote of partner -- 33% van buren/vrienden/kennissen -- 9% van andere familieleden. Niemand gaf aan mantelzorg te krijgen van ouders of schoonouders. 69

72 Er is geen vergelijking mogelijk met 2004; de vraag naar ontvangen mantelzorg was toen niet opgenomen. Aan de 12% ouderen die momenteel mantelzorg ontvangen, is gevraagd waar deze mantelzorg uit bestaat (er waren meerdere antwoorden mogelijk). De resultaten staan in tabel 8.4. Bijna driekwart (74%) krijgt hulp in de huishouding, 67% begeleiding en/of vervoer, 62% krijgt hulp bij het regelen van geldzaken en/of administratie en 48% krijgt gezelschap, troost of afleiding. Tabel 8.4 Het soort mantelzorg dat momenteel ontvangen wordt Soort mantelzorg % Hulp in de huishouding 74.1 Begeleiding en/of vervoer 66.9 Regeling geldzaken/administratie 61.9 Gezelschap, troost, afleiding 48.0 Klaarmaken van warme maaltijden 31.1 Hulp bij iets anders 26.9 Hulp bij persoonlijke verzorging 23.1 Hulp bij medische verzorging 19.2 De meeste van de 12% ouderen die momenteel mantelzorg ontvangen, ontvangen deze zorg regelmatig. Bijna de helft krijgt dagelijks mantelzorg (47%). Een kwart krijgt deze zorg meerdere keren per week (25%). Twintig procent krijgt momenteel één keer in de week mantelzorg en 9% van de ouderen die mantelzorg ontvangen, ontvangt deze zorg minder dan 1 keer per week. Resultaten naar leeftijd en geslacht Vrouwen ontvangen vaker mantelzorg dan mannen. Van de vrouwen heeft 17% in het afgelopen jaar mantelzorg ontvangen en van de mannen 9%. Zie tabel 8.5. Verder ontvangen 85plussers het vaakst mantelzorg: eenderde van hen ontvangt op dit moment mantelzorg. Bijna een vijfde (19%) van de 85plussers die mantelzorg krijgen, ontvangt die zorg van de eigen partner; in de leeftijdsgroep 65 t/m 74 jaar is dat 71%. Mannen krijgen vaker mantelzorg van hun vrouw dan andersom. Tabel 8.5 Het ontvangen van mantelzorg naar leeftijd en geslacht Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal Mantelzorg ontvangen (*) (*) Afgelopen jaar % (*) (*) Ontving mantelzorg, maar nu niet meer % Ontvangt nu nog mantelzorg % Subpopulatie ontvangers van mantelzorg (*) (*) Ontvangt zorg van partner % Resultaten naar opleidingsniveau Lager opgeleiden ontvangen relatief vaak mantelzorg in vergelijking met midden en hoog opgeleiden (16% versus 11% en 10%). Hoger en lager opgeleiden ontvangen even vaak mantelzorg van hun partner. 70

73 Tabel 8.6 Het ontvangen van mantelzorg naar opleiding Laag Midden Hoog Totaal Mantelzorg ontvangen (*) Afgelopen jaar % Ontving mantelzorg, maar nu niet meer % Ontvangt nu nog mantelzorg % Subpopulatie ontvangers van mantelzorg Ontvangt zorg van partner % Verschillen per gemeente Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten (bijlage 8.3). (*) (ns) 8.3 Ontvangen hulp Samenvatting In totaal heeft 31% van de respondenten één of andere vorm van hulp vanwege de gezondheid; Bijna een kwart (24%) krijgt hulp van een professionele hulpverlener en 10% van een vrijwilliger; 27% heeft huishoudelijke hulp, 7% hulp bij de persoonlijke verzorging en ook 7% heeft hulp bij de medische verzorging; Vrouwen krijgen vaker hulp, met name huishoudelijke hulp; 85plussers, laag opgeleiden en alleenstaanden ontvangen het meest vaak hulp; Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten. Wanneer iemand hulp aanvraagt op grond van de WMO of AWBZ, gaat men er bij de indicatiestelling van uit, dat de familie een deel van de huishouding en de zorg op zich kan nemen. Dit wordt gebruikelijke zorg genoemd: zorg die mensen elkaar normaal gesproken bieden, omdat ze samen een gezin vormen (denk aan boodschappen doen, wassen, douchen). Ook wordt gekeken naar de mogelijke inzet van andere mensen in de sociale omgeving (mantelzorg of vrijwillige zorg). Pas wanneer deze niet voldoende blijkt, zal er een indicatie komen voor professionele zorg. In de Seniorenpeiling 2008 is gevraagd of men zorg of hulp ontvangt vanwege gezondheidsproblemen of ouderdom. De resultaten geven inzicht in het aantal ouderen dat voor de gezondheid hulp ontvangt. Dit kan hulp zijn van een mantelzorger, van een professionele zorgverlener en/of van een vrijwilliger. Percentages over het deel ontvangen mantelzorg staan in de voorgaande paragraaf. Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek In totaal ontvangt één op de drie ouderen (31%) hulp vanwege de gezondheid. Van alle respondenten krijgt 24% hulp van een professionele zorgverlener en 10% van een vrijwilliger. Zie tabel 8.7. Men kan natuurlijk meerdere vormen van hulp voor de gezondheid ontvangen. Meestal gaat het om hulp in de huishouding (boodschappen, schoonmaken en het klaarmaken van de warme maaltijd): 27% van de senioren ontvangt huishoudelijke hulp. Hulp bij de persoonlijke verzorging (wassen en aankleden) heeft 7% en ook 7% heeft hulp bij medische verzorging. 71

74 Resultaten naar leeftijd en geslacht In het algemeen ontvangen vrouwen vaker hulp dan mannen: 40% van de vrouwen ontvangt hulp versus 19% van de mannen. Wat betreft het soort hulp hebben vrouwen vaker huishoudelijke hulp. Zie ook tabel plussers ontvangen de meeste hulp. Van hen ontvangt 60% hulp van een professionele zorgverlener en 25% van een vrijwilliger. Het gaat met name om huishoudelijke hulp, maar ook om hulp bij de persoonlijke verzorging (21%) en hulp bij medische verzorging (18%). Tabel 8.7 Hulp ontvangen van een professionele zorgverlener en/of van een vrijwilliger naar geslacht en leeftijd Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal Ontvangt hulp # (*) (*) 31.4% Ontvangt hulp van een professionele zorgverlener (*) (*) 23.5% Ontvangt hulp van een vrijwilliger (*) (*) 10.2% Soort hulp # Huishoudelijke hulp ## (*) (*) 26.9% Persoonlijke verzorging (ns) (*) 7.4% Medische verzorging (ns) (*) 6.7% # Hulp = van een mantelzorger, van een professionele zorgverlener en/of van een vrijwilliger. ## Huishoudelijke hulp = hulp bij boodschappen, schoonmaken en het klaarmaken van warme maaltijden. Resultaten naar opleidingsniveau Er zijn verschillen in ontvangen hulp tussen de drie opleidingsniveaus. Van de laag opgeleiden krijgt 36% hulp, van de midden opgeleiden 27% en van de hoger opgeleiden 20%. Verder zijn er significante verschillen voor het soort hulp dat men ontvangt naar opleiding. Laag opgeleiden ontvangen alle soorten hulp vaker dan hoog opgeleiden. Zie tabel 8.8 en bijlage 8.4. Tabel 8.8 Hulp ontvangen van een professionele zorgverlener en/of van een vrijwilliger naar opleiding Laag Midden Hoog Totaal Ontvangt hulp # (*) 31.4% Ontvangt hulp van een professionele zorgverlener (*) 23.5% Ontvangt hulp van een vrijwilliger (*) 10.2% Soort hulp # Huishoudelijke hulp ## (*) 26.9% Persoonlijke verzorging (*) 7.4% Medische verzorging (*) 6.7% # Hulp = van een mantelzorger, van een professionele zorgverlener en/of van een vrijwilliger. ## Huishoudelijke hulp = hulp bij boodschappen, schoonmaken en het klaarmaken van warme maaltijden. Overige relaties Alleenstaanden ontvangen vaker hulp dan niet-alleenstaanden: 48% versus 21%. Alleenstaanden krijgen zowel vaker hulp van een professional (39% versus 14%) als van een vrijwilliger (17% versus 6%) als van een mantelzorger (16% versus 9% van de nietalleenstaande ouderen). Verschillen per gemeente Er zijn geen verschillen tussen de gemeenten. Zie ook bijlage

75 8.4 Behoefte aan (meer) hulp Samenvatting Van alle respondenten geeft 9% aan behoefte te hebben aan (meer) hulp; Huishoudelijke hulp, gezelschap en begeleiding buitenshuis worden het vaakst genoemd; Bijna de helft van de ouderen met een hulpbehoefte geeft aan dat hun echtgenoot of huisgenoot de hulp niet kan bieden. Verder spelen geen hulp willen vragen aan naasten of geen naasten hebben die deze hulp kunnen bieden een belangrijke rol; Vrouwen, 85plussers en alleenstaanden hebben relatief vaak behoefte aan (meer) hulp; Lager en midden opgeleiden hebben vaker behoefte aan (meer) hulp dan hoog opgeleiden; Er zijn geen significante verschillen tussen gemeenten. In deze paragraaf wordt beschreven hoeveel ouderen behoefte hebben aan (meer) hulp vanwege hun gezondheid en waarom men deze (extra) hulp nog onvoldoende krijgt. Deze zorgbehoefte is gevraagd om meer zicht te krijgen op kwetsbare groepen ouderen, die meer hulp nodig hebben maar die niet (kunnen) krijgen (Lokale en nationale monitor ouderen 2008). Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek Van alle respondenten geeft 9% aan behoefte te hebben aan (meer) hulp. Zie tabel Deze groep ouderen heeft verreweg het vaakst behoefte aan huishoudelijke hulp (zie tabel 8.9, meerdere antwoorden waren mogelijk). Eén op de vijf hulpbehoevende ouderen heeft behoefte aan (meer) gezelschap, troost en afleiding. Daarnaast wil 17% (meer) begeleiding en/of vervoer (bij bezoek aan arts, kapper etc). Twaalf procent heeft behoefte aan (meer) hulp bij het regelen van geldzaken en de administratie en ook 12% van de hulpbehoevende ouderen heeft (meer) hulp nodig bij het verzorgen van de huisgenoot. Tabel 8.9 Behoefte aan (meer) hulp, uitgesplitst naar soort hulp (subpopulatie ouderen die (meer) hulp wensen) Soort hulp % Huishoudelijke hulp # 85.3 Gezelschap, troost, afleiding 20.4 Hulp bij iets anders 18.6 Begeleiding en/of vervoer 17.0 Regeling geldzaken/administratie 12.2 Verzorgen van huisgenoot 11.8 Hulp bij persoonlijke verzorging 11.0 Hulp bij medische verzorging 8.4 # Huishoudelijke hulp = hulp bij boodschappen, schoonmaken en het klaarmaken van warme maaltijden. Er zijn verschillende redenen waarom men deze (extra) hulp nu onvoldoende krijgt (zie tabel 8.10, meerdere antwoorden waren mogelijk). Bijna de helft van de ouderen met een hulpbehoefte (49%) geeft aan dat hun echtgenoot of huisgenoot de hulp niet kan bieden. Een kwart wil geen (extra) hulp vragen aan naasten of goede bekenden (25%). Bij 22% van de hulpbehoevende ouderen kan hun directe omgeving (familie, buren of vrienden) deze hulp niet bieden. Onwetendheid waar en hoe deze hulp te krijgen is, komt ook redelijk vaak voor (zie tabel 8.10). 73

76 Tabel 8.10 Redenen waarom men deze hulp nu niet ontvangt (subpopulatie ouderen die (meer) hulp wensen) Redenen % Geen echtgenoot, echtgenote, partner of huisgenoot die deze hulp kan bieden 48.9 Wil geen (extra) hulp vragen aan partner, familie, buren of vrienden 25.4 Geen familie, buren of vrienden die deze hulp kunnen bieden 22.4 Andere reden 22.4 Weet niet waar ik deze hulp kan aanvragen 17.5 Weet niet dat ik deze hulp kan aanvragen 12.5 Sta op wachtlijst voor deze hulp 12.1 Geen geld voor hulp 10.1 Er is niemand in mijn omgeving die deze hulp regelt of kan regelen 10.1 Wil geen onbekenden in huis 9.8 Mijn aanvraag voor deze hulp is afgewezen 3.3 Tenslotte is gevraagd van wie men deze hulp het liefst zou ontvangen. Bij deze vraag kon maar één antwoord worden aangekruist. Bovenaan staat de professionele zorgverlener. De helft (50%) van alle hulpbehoevende ouderen wil het liefst (meer) hulp van een professional. Dit lijkt een logisch vervolg op het feit dat naasten veelal de hulp niet (kunnen) leveren (zie tabel 8.10). Op de tweede plaats wordt de (extra) hulp van een vrijwilliger aangekruist (26%), op de derde plaats staat hulp door kinderen of andere familieleden (13%) en op de laatste plaats staat de huisgenoot (11%). Resultaten naar leeftijd en geslacht Vrouwen hebben vaker behoefte aan (extra) hulp dan mannen: 12% versus 5%. De behoefte aan (meer) hulp neemt toe met de leeftijd. Bijna een vijfde van de 85plussers (18%) heeft behoefte aan meer hulp, terwijl 5% van de 65 t/m 74 jarigen (meer) hulp nodig heeft. Er is geen relatie tussen geslacht of leeftijd en het soort hulp dat men wenst te ontvangen of de redenen waarom men deze hulp nu niet krijgt. De kleine groepsgrootte van ouderen die (meer) hulp nodig hebben (n=398) is hier mogelijk debet aan (zie ook bijlage 8.5). Tabel 8.11 Behoefte aan (meer) hulp naar geslacht en leeftijd Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal Wil (meer) hulp (*) (*) 9.2% Resultaten naar opleidingsniveau Lager en midden opgeleiden hebben vaker behoefte (respectievelijk 11% en 9%) aan (meer) hulp dan hoog opgeleiden (5%). Overige relaties Alleenstaanden hebben vaker behoefte aan (meer) hulp dan niet-alleenstaanden: 15% versus 6%. Verschillen per gemeente Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten (bijlage 8.5). 74

77 9. Zelfredzaamheid en gebruik van voorzieningen Bij ouderen komen naast ziekten en aandoeningen ook vaak beperkingen in het functioneren voor. Daarom is bij preventie gericht op ouderen niet alleen het voorkómen van ziekten van belang maar ook het bevorderen van het functioneren. Het gaat er daarbij om, ouderen in staat te stellen een zelfstandig leven van goede kwaliteit te (blijven) leiden en aan de samenleving te blijven deelnemen. Dit laatste wordt ook wel succesvol ouder worden genoemd. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op zelfredzaamheid (paragraaf 9.1), vervoer (9.2), wonen en verhuiswens (9.3) en gebruik van voorzieningen (9.4). 9.1 Zelfredzaamheid Samenvatting Van de respondenten is 30% HDL-beperkt, dat wil zeggen dat zij niet zelfstandig één of meerdere van zeven nagevraagde huishoudelijke werkzaamheden kan verrichten; Mannen en vrouwen zijn even vaak HDL-beperkt; Bij zwaar huishoudelijk werk (21%) en bedden verschonen en opmaken (15%) geven respondenten het vaakst aan dit alléén met hulp van anderen te kunnen; Hoe ouder, hoe vaker een beperking in de zelfredzaamheid; Laag opgeleiden hebben vaker een HDL-beperking dan hoog opgeleiden; Senioren die HDL-beperkt zijn, ontvangen vaker hulp, hebben vaker minstens één chronische aandoening, vinden de eigen gezondheid vaker matig/slecht en zijn vaker somber; De verschillen tussen de gemeenten zijn niet significant. Gezondheidsproblemen kunnen leiden tot problemen in het dagelijks functioneren van mensen. Als dit laatste het geval is, spreken we van beperkingen in de zelfredzaamheid. De ernst van de beperkingen is mede bepalend voor het gebruik van en de behoefte aan hulp en zorgvoorzieningen. In de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) is in artikel 4 de compensatieplicht opgenomen. Hiermee hebben gemeenten de plicht om beperkingen in de zelfredzaamheid te compenseren. Deze compensatieplicht moet deelname aan de maatschappij mogelijk maken voor iedereen. De gemeente heeft de plicht om oplossingen te bieden aan mensen met een beperking, mensen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem, mantelzorgers en vrijwilligers door het treffen van voorzieningen en het aanbieden van diensten die hem in staat stellen: -- een huishouden te voeren; -- zich te verplaatsen in en om de woning; -- zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en aansluiting te vinden bij (boven)regionaal vervoer; -- mee te kunnen doen in de samenleving door bijvoorbeeld medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. In de Seniorenpeiling 2008 is een vraag gesteld over de zelfredzaamheid met betrekking tot HDL-werkzaamheden (HDL = Huishoudelijke Dagelijkse Levensverrichtingen) en 75

78 vervoer. Het is een set van acht vragen (zeven voor de HDL en 1 met betrekking tot vervoer; vraag G1 uit de vragenlijst). Op vervoer wordt in de volgende paragraaf ingegaan. Met betrekking tot de HDL werd gevraagd of men de genoemde werkzaamheden zelfstandig kan uitvoeren of alleen met hulp van anderen. De zeven huishoudelijke werkzaamheden zijn: 1. ontbijt of lunch klaarmaken 2. warm eten klaarmaken 3. lichte huishoudelijke werkzaamheden verrichten (bv. stof afnemen en prullen opruimen) 4. zware huishoudelijke werkzaamheden verrichten (bv. dweilen, ramen lappen, stofzuigen) 5. kleren wassen en strijken 6. bedden verschonen en opmaken en 7. boodschappen doen. De somscore op de zeven HDL-items tezamen (range 7 tot 28) geven weer in welke mate de respondenten problemen ondervinden bij het verrichten van activiteiten op huishoudelijk gebied. Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek Van de respondenten kan 30% één of meerdere van de zeven huishoudelijke werkzaamheden niet zelfstandig verrichten (tabel 9.1). Bij de zwaardere werkzaamheden wordt het vaakst aangegeven dat ze deze alleen met hulp van anderen kunnen uitvoeren (zie ook bijlage 9.1): -- zwaar huishoudelijk werk (21%) -- bedden verschonen en opmaken (15%) -- kleren wassen en strijken (14%) -- boodschappen doen (10%) -- warm eten klaarmaken (8%) -- licht huishoudelijk werk (4%) -- lunch klaarmaken (2%). Resultaten naar leeftijd en geslacht Voor het niet zelfstandig kunnen uitvoeren van één of meerdere van de zeven huishoudelijke werkzaamheden vinden we geen verschil tussen mannen en vrouwen. Wel neemt het zich niet zelf kunnen redden duidelijk toe met de leeftijd. In de groep 65 t/m 74 jarigen kan 15% één of meerdere van de zeven werkzaamheden niet zelfstandig uitvoeren, in de groep 75 t/m 84 jarigen is dit gestegen tot 37% en in de groep 85plussers is het nog verder opgelopen naar 67% (tabel 9.1 en bijlage 9.2). Tabel 9.1 Het zich niet zelf kunnen redden met het huishouden naar geslacht en leeftijd. Kan niet zelfstandig één of meer van de zeven genoemde werkzaamheden verrichten Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal (ns) (*) 29.9% Resultaten naar opleidingsniveau Laag opgeleiden geven het vaakst aan één of meerdere van de zeven huishoudelijke werkzaamheden niet zelfstandig te kunnen uitvoeren (33%), hoog opgeleiden het minst vaak (24%). Zie tabel 9.2. Tabel 9.2 Het zich niet zelf kunnen redden met het huishouden naar opleidingsniveau Kan niet zelfstandig één of meer van de zeven genoemde werkzaamheden verrichten Laag Midden Hoog Totaal (*) 29.9% 76

79 Overige relaties Senioren die HDL-beperkt zijn, ontvangen vaker hulp (68%) dan senioren die niet HDLbeperkt zijn (14%). Tevens hebben zij vaker minstens één chronische aandoening (89% versus 74%), vinden de eigen gezondheid vaker matig/slecht (48% versus 15%) en zijn vaker somber (20% versus 7%). Verschillen per gemeente Er zijn geen verschillen tussen de gemeenten. Zie ook bijlage Vervoer Samenvatting Ruim 1 op 10 ouderen (13%) kan alleen met hulp van anderen gebruik maken van eigen of openbaar vervoer; Bijna 1 op de 5 (18%) geeft aan niet altijd in staat te zijn zonodig ergens alleen te komen; de helft van hen gaat wel eens ergens niet naartoe terwijl ze dat wèl gewild hadden; Vanwege mijn gezondheid wordt het meest genoemd (57%) als reden om ergens niet alleen te kunnen komen; Voornamelijk vrouwen, 85plussers en laag opgeleiden zijn voor hun vervoer afhankelijk van anderen; Het meest wordt zelf gefietst of gewandeld (68%), zelf auto gereden (59%) en gebruik gemaakt van openbaar vervoer of buurtbus (29%); Alleen voor wat betreft het niet zelfstandig gebruik kunnen maken van eigen of openbaar vervoer zijn er verschillen tussen de gemeenten. De laatste (achtste) deelvraag over zelfredzaamheid betrof het al dan niet zelfstandig gebruik kunnen maken van eigen of openbaar vervoer. In de Seniorenpeiling 2008 is vervolgens nog gevraagd van welke vervoersmiddelen men meestal gebruik maakt als men ergens naartoe moet (men mocht hierbij meerdere vervoersmiddelen aankruisen). Ook is gevraagd of men, als men ergens naartoe moet, dan altijd in staat is er zonodig alleen te komen, en zo niet, waarom niet. Tenslotte is de vraag gesteld of men wel eens problemen heeft met vervoer, waardoor men ergens niet naar toe gaat, waar men wél naar toe had willen gaan. Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek Van alle respondenten geeft 13% aan niet zelfstandig gebruik te kunnen maken van eigen of openbaar vervoer. Zij zijn voor hun vervoer altijd aangewezen op de hulp van anderen. Zie ook tabel 9.3. Op de vraag van welke vervoersmiddelen men meestal gebruik maakt om ergens naar toe te gaan (meerdere antwoorden mogelijk), waren de antwoorden als volgt verdeeld: -- Zelf fietsen of wandelen 68% -- Zelf autorijden 59% -- Openbaar vervoer of buurtbus 29% -- Gehaald/gebracht door familie/vrienden/kennissen 18% -- Gehaald/gebracht door partner 15% -- Taxi 14% -- Belbus/regiotaxi 9% -- Zelf scootmobiel gebruiken 3% -- Ziekenvervoer 1% -- Anders 3%. 77

80 Bijna één op de vijf ouderen (18%) geeft aan niet altijd in staat te zijn ergens zonodig alleen te komen. De meest aangekruiste reden daarvoor is vanwege mijn gezondheid (57%). Een vijfde durft niet (21%) en 14% kruist aan de bestaande vervoersregelingen (eigenlijk) niet te kennen. Meerdere antwoorden waren hier mogelijk. Twintig procent kruiste een andere reden aan. Van de ouderen die niet altijd in staat zijn ergens zonodig alleen te komen, geeft de helft aan dat ze ergens wel eens niet naar toe gaan (waar ze wél naartoe hadden gewild), vanwege problemen met vervoer (zie ook tabel 9.3). Resultaten naar leeftijd en geslacht Vrouwen en 85plussers geven het vaakst aan niet zelfstandig gebruik te kunnen maken van eigen of openbaar vervoer en niet altijd in staat te zijn om ergens zonodig alleen te kunnen komen. Wat betreft het ergens niet naartoe gaan, terwijl men dat wel had gewild, is er geen verschil tussen mannen en vrouwen of tussen de drie leeftijdsgroepen (tabel 9.3). Tabel 9.3 Afhankelijkheid van anderen met betrekking tot vervoer, naar geslacht en leeftijd Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal Kan niet zelfstandig gebruik maken van eigen of openbaar vervoer (*) (*) 13.2% Niet altijd in staat zonodig ergens alleen te komen (*) (*) 18.4% Ergens niet naartoe gaan terwijl men wel had gewild # (ns) (ns) 50.0% # subpopulatie ouderen die aangegeven hebben niet altijd in staat te zijn ergens zonodig alleen te komen Resultaten naar opleidingsniveau Afhankelijkheid van anderen met betrekking tot vervoer hangt duidelijk samen met opleidingsniveau: hoe hoger opgeleid, hoe vaker men zelfstandig gebruik kan maken van eigen of openbaar vervoer en hoe vaker men in staat is zonodig ergens alleen te kunnen komen (tabel 9.4). Wat betreft het ergens niet naartoe gaan, terwijl men dat wel had gewild, is er geen verschil tussen de opleidingsniveaus. Tabel 9.4 Afhankelijkheid van anderen met betrekking tot vervoer, naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog Totaal Kan niet zelfstandig gebruik maken van eigen of openbaar vervoer (*) 13.2% Niet altijd in staat zijn zonodig ergens alleen te kunnen komen (*) 18.4% Ergens niet naartoe gaan terwijl men wel had gewild # (ns) 50.0% # subpopulatie ouderen die aangegeven hebben niet altijd in staat te zijn ergens zonodig alleen te komen Verschillen per gemeente Alleen voor wat betreft het niet zelfstandig gebruik kunnen maken van eigen of openbaar vervoer zijn er verschillen tussen de gemeenten (bijlagen 9.2 en 9.3). In Weesp geeft 19% aan niet zelfstandig gebruik te kunnen maken van eigen of openbaar vervoer vergeleken met 9% in Blaricum. 78

81 9.3 Wonen en verhuiswens Samenvatting De meeste respondenten wonen in een eengezinswoning (66%) of een flat/etagewoning (21%); 10% woont in een woonvorm speciaal voor ouderen; Ruim de helft van de senioren (55%) woont in een koopwoning; Hoe hoger men is opgeleid, hoe vaker men in een reguliere woning woont; deze woning is vaak gekocht; Hoe ouder, hoe vaker men in een woonvorm voor ouderen woont; In de woonvormen voor ouderen wonen daarom ook relatief vaak alleenstaanden; Bijna 1 op de 5 ouderen (18%) zou wel willen verhuizen, 85plussers het minst vaak (12%); Mannen en vrouwen willen even vaak verhuizen; De belangrijkste redenen om te willen verhuizen zijn: behoefte aan een huis zonder trap (40%), aan een huis dat aangepast is voor bewoning door oudere mensen (36%) en behoefte aan een kleiner huis (32%); Het liefst wil men verhuizen naar een flat, etagewoning, appartement of maisonnette (30%) of naar een zelfstandige ouderenwoning, bejaardenwoning, seniorenwoning (26%); In Naarden is het percentage ouderen dat in een woonvorm voor ouderen woont het hoogst (16%). Bussum en Laren hebben het hoogste percentage ouderen dat in een reguliere woning woont (91% en 90%). Laren heeft tevens het hoogste percentage ouderen met een koopwoning (76%), gevolgd door Naarden (72%). Weesp telt de minste senioren met een koopwoning (39%); De verhuiswens verschilt niet tussen de gemeenten. Omdat wonen een primaire levensbehoefte is, krijgt het van oudsher intensieve aandacht van de overheid. Om de bevolking te huisvesten staat de zorg voor een voldoende aanbod van kwalitatief goede woningen in het overheidsbeleid centraal. Is dat aanbod gewaarborgd, dan hebben mensen een betere kans om hun woonwensen te realiseren. In het algemeen geldt dat het proces van verhuizen start met een discrepantie tussen de huidige en de gewenste woonsituatie. Hierop volgt meestal een oriëntatie op de woningmarkt, wat kan resulteren in een verhuizing. Aan elke verhuizing gaat dus de intentie om te verhuizen vooraf. Dit hoeft overigens niet altijd te leiden tot een daadwerkelijke verhuizing: als binnen het beschikbare budget niet in voldoende mate aan de wensen kan worden voldaan, kan men afzien van de verhuizing. De verhuisgeneigdheid neemt af naarmate men ouder wordt. Uit landelijk onderzoek blijkt dat de bereidheid om te verhuizen het laagst is onder oudere mensen. Ze willen veelal niet weg uit hun vertrouwde omgeving en denken oud te kunnen worden in hun huidige woning, al dan niet met aanpassingen. Bij de kleine groep die wel wil verhuizen vormt vooral de gezondheid een belangrijke verhuisreden. Men komt vaak alleen te wonen en er ontstaat behoefte aan zorg en een aangepaste woning (Van den Broek e.a. 2006). Steeds meer inwoners kiezen voor zelfstandige woonruimte, met zorg als dat nodig is. Daardoor daalt de vraag naar intramuraal wonen in verzorgingshuizen. Vergeleken met 20 jaar geleden woont al een veel lager percentage ouderen in een verzorgingshuis. De indicatiestelling is verscherpt, waardoor degenen met een indicatie op korte termijn ook werkelijk de geïndiceerde voorzieningen nodig hebben (Actiz 2009). 79

82 Het eigen woningenbezit onder senioren is de laatste twintig jaar gestegen (met uitzondering van de groep 80plussers). In 2002 had 48% van de 55plussers een koopwoning en 52% een huurwoning. Het percentage 65plussers met een eigen huis lag lager, namelijk rond de 40%. Dit zal volgens een publicatie van VROM in 2020 oplopen tot 50% (Actiz 2009). Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek In de peiling is gevraagd in welk type woning de senioren wonen. Alleen zelfstandig wonende (=niet-geïnstitutionaliseerde) senioren behoren tot de doelgroep van de Seniorenpeiling. Het merendeel van de respondenten woont in een niet speciaal voor ouderen geschikte woning (de reguliere woningen ): 66% woont in een eengezinswoning en 21% woont in een flat, etagewoning, appartement of maisonnette. Van alle respondenten woont 10% in een woonvorm speciaal geschikt voor ouderen. Zie voor een uitsplitsing tabel 9.5. Een aanleunwoning is een woning voor ouderen die gebouwd is tegen of in de nabijheid van een verzorgingshuis. Mensen die nog redelijk mobiel zijn en geen grote gezondheidsproblemen hebben, kunnen in aanmerking komen voor deze woningen. Zij profiteren op deze manier wel van de diensten van het verzorgingscentrum (verpleging dichtbij en bereikbaar via een eenvoudige alarmknop, mogelijk verzorging van maaltijden), terwijl ze verder zelfstandig kunnen blijven wonen. Aanleunwoningen zijn gelijkvloers, rolstoeltoegankelijk en doorgankelijk. Een serviceflat is een woonvorm met zorgfaciliteiten, die vooral bestemd is voor ouderen met een zorgproblematiek. De flats zijn vaak gegroepeerd binnen een appartementencomplex. Een woonzorgcomplex bestaat uit een complex zelfstandige woningen, waar in het ontwerp aandacht is besteed aan veilig en beschut wonen. Er is een zorg- en servicearrangement, maar wel met een consequente scheiding tussen wonen, zorg en service. Tabel 9.5 Verdeling over type woning voor totale populatie Woonvorm Type woning % Reguliere woning Eengezinswoning (rijtjeshuis, twee-onder-een-kap, vrijstaande woning) 66.1 Flat, etagewoning, appartement of maisonnette 20.8 Woning speciaal voor ouderen Zelfstandige ouderenwoning, bejaardenwoning, seniorenwoning 5.4 Woongemeenschap/woongroep voor ouderen 0.6 Aanleunwoning of inleunwoning 2.7 Serviceflat 0.7 Wooncentrum, woonzorgcomplex, clusterwoning 0.8 Anders Anders 2.9 Ruim de helft van de zelfstandig wonende ouderen (55%) woont in een koopwoning. Naarmate de leeftijd vordert woont men vaker in een huurwoning: van de 65 t/m 74 jarigen woont 59% in een koopwoning; bij de 85plussers is dat 46%. Zie ook bijlage 9.4. Ouderen die in een reguliere woning wonen hebben vaker hun woning gekocht dan gehuurd (59% versus 41%). Ouderen die in een woonvorm speciaal voor ouderen wonen, huren dat vaker dan dat ze eigenaar zijn (89% huur versus 11% koopwoning, zie ook bijlage 9.5). Het merendeel van de ouderen heeft geen verhuiswens (82%). De 18% die wel zou willen verhuizen, kan als volgt onderverdeeld worden: zo spoedig mogelijk 3%; -- binnen 1 jaar 3%; -- binnen 2 jaar 3%; -- binnen 5 jaar 9%. Er zijn diverse redenen om te willen verhuizen. De reden die het vaakst is aangekruist, is dat men naar een huis zonder trap wil (40%). Ook wil men graag naar een huis dat aangepast is voor bewoning door oudere mensen (36%) en naar een kleiner huis (32%). Zie 80

83 ook tabel 9.6. Ouderen die in een reguliere woning wonen geven het vaakst aan te willen verhuizen, zie ook bijlage 9.5. Tabel 9.6 Redenen om te willen verhuizen (subpopulatie ouderen met een verhuiswens) Waarom zou u willen verhuizen? # % Ik wil naar een huis zonder trap 40.3 Ik wil naar een huis dat aangepast is voor bewoning door oudere mensen 35.5 Ik wil naar een kleiner huis 32.4 Ik wil dichter bij winkels en openbaar vervoer wonen 10.7 Ik wil meer verzorging aan huis 8.8 Ik wil dichter bij mijn kinderen/familie wonen 7.1 Ik ervaar te veel overlast in mijn buurt 6.3 Andere reden 13.1 # Er mochten meerdere antwoorden aangekruist worden. Vervolgens is aan de ouderen met een verhuiswens gevraagd naar welk type woning men het liefst zou willen verhuizen. Men moest één antwoord kiezen. De top drie luidt als volgt: (1) flat, etagewoning, appartement of maisonnette: 30%; (2) zelfstandige ouderenwoning, bejaardenwoning, seniorenwoning: 26% en (3) aanleun- of inleunwoning: 17%. Niemand heeft het verpleeghuis aangekruist. Zie tabel 9.7. Een verzorgingshuis verleent huisvesting, verzorging en begeleiding wanneer dit in de eigen, zelfstandige woonsituatie niet meer mogelijk is. In een verzorgingshuis heeft men de beschikking over een wooneenheid. Voorzieningen en zorg worden door het verzorgingshuis aangeboden. Bijna 7% van de ouderen met een verhuiswens wil naar een verzorgingshuis. Tabel 9.7 Type woning dat voorkeur heeft om naartoe te verhuizen (subpopulatie ouderen met een verhuiswens) Type woning dat voorkeur heeft % Flat, etagewoning, appartement of maisonnette 30.1 Zelfstandige ouderenwoning, bejaardenwoning, seniorenwoning 26.4 Aanleunwoning of inleunwoning 16.9 Eengezinswoning (rijtjeshuis, twee-onder-een-kap, vrijstaande woning) 8.9 Verzorgingshuis 6.6 Serviceflat 4.4 Wooncentrum, woonzorgcomplex, clusterwoning 2.2 Woongemeenschap/woongroep voor ouderen 1.5 Verpleeghuis -- Anders 3.0 Resultaten naar leeftijd en geslacht In tabel 9.8 staan de verschillen tussen mannen en vrouwen en tussen de drie leeftijdsgroepen wat betreft de woonvorm en verhuiswens. Mannen wonen vaker in een reguliere woning dan vrouwen (91% versus 84%). Mannen en vrouwen hebben even vaak een verhuiswens. Hoe ouder, hoe minder vaak men in een reguliere woning woont. Bij de 65 t/m 74 jarigen woont 93% in een reguliere woning, bij de 75 t/m 84 jarigen is dit 85% en bij de 85plussers 68%. Verder willen 85plussers het minst vaak verhuizen (12%). Het percentage ouderen met een verhuiswens is onder de 65 t/m 74 jarigen en 75 t/m 84 jarigen nagenoeg gelijk (19% en 20%). Zie ook bijlagen 9.4 en 9.5. In de woonvormen voor ouderen wonen relatief vaak alleenstaanden (63% alleenstaanden versus 37% niet-alleenstaanden). 81

84 Tabel 9.8 Woonvorm en verhuiswens naar geslacht en leeftijd Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal Woonvorm: (*) (*) Reguliere woning % Woning speciaal voor ouderen % Anders % Verhuiswens: (ns) (*) Ja % Resultaten naar opleidingsniveau Hoe hoger men is opgeleid, hoe vaker men in een reguliere woning woont: van de laag opgeleiden woont 84% in een reguliere woning, van de midden opgeleiden is dit 90% en van de hoog opgeleiden 93%. Er is geen verschil tussen laag en hoog opgeleiden wat betreft de verhuiswens. Zie ook bijlage 9.4. Tabel 9.9 Woonvorm en verhuiswens naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog Totaal Woonvorm: (*) Reguliere woning % Woning speciaal voor ouderen % Anders % Verhuiswens: (ns) Ja % Hoog opgeleiden hebben vaker een koopwoning (85%) vergeleken met midden opgeleiden (69%) en laag opgeleiden (41%). Verschillen per gemeente In Naarden zien we het hoogste percentage ouderen dat woont in een woonvorm voor ouderen: 16%, gevolgd door Wijdemeren (12%). In Bussum zien we het hoogste percentage ouderen dat in een reguliere woning woont: 91%, gevolgd door Laren (90%). Het hoogste percentage ouderen met een koopwoning zien we in Laren (76%), gevolgd door Naarden (72%). Weesp telt de minste senioren met een koopwoning: 39%. De verhuiswens verschilt niet tussen de gemeenten: dit varieert van 15% in Weesp tot 21% in Blaricum, maar is niet statistisch significant. Zie ook bijlage

85 9.4 Gebruik van voorzieningen Samenvatting Ruim de helft van de ouderen (55%) gebruikt minstens één van 17 nagevraagde voorzieningen; in 2004 was dat minder: 47%. Het meest gebruikt worden bezorgdienst van medicijnen (27%), vervoersdiensten (18%), en servicediensten aan huis (16%); Van de respondenten heeft 29% behoefte aan minstens één van de 17 voorzieningen. Vrouwen en 85plussers maken het vaakst gebruik van de diverse voorzieningen en geven tevens vaker aan daaraan behoefte te hebben; Laag opgeleiden gebruiken het vaakst minstens één van de 17 voorzieningen en midden opgeleiden geven het vaakst aan behoefte te hebben aan één van de voorzieningen; Aan computercursussen en een Digitale OntmoetingsPlaats (DOP) is het meest behoefte (10%), gevolgd door Meer Bewegen Voor Ouderen (MBVO, 8%) en activiteitenbemiddeling (7%); Aan computercursussen/dop heeft met name de jongste leeftijdsgroep senioren behoefte; Het gebruik maken van tenminste één van de 17 voorzieningen is het hoogst in Bussum (59%) en het laagst in Muiden en Wijdemeren (beide 48%); Als per voorziening gekeken wordt, verschilt gebruik en behoefte soms wel tussen de gemeenten en soms niet. Wonen, welzijn en zorg zijn drie componenten die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen, is het noodzakelijk dat mensen gebruik kunnen maken van de door hun gewenste voorzieningen op al deze drie gebieden. Onder de component 'welzijn' wordt een uiteenlopend pakket aan diensten en services verstaan, zoals maaltijden, alarmering, klussendienst, pedicure, kapper, alsmede activiteiten (zoals sport, ontspanning, educatie). Maar onder welzijn valt ook informatievoorziening, participatie, dagbesteding, mobiliteit (Actiz 2009). Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek Net als in 2004 zijn aan de 65plussers 17 voorzieningen voorgelegd met de vraag per voorziening aan te kruisen welke situatie van toepassing is: 1. gebruikt de voorziening wel eens 2. gebruikt de voorziening niet, maar zou dat wel willen (behoefte) 3. gebruikt de voorziening niet en heeft daar ook geen behoefte aan 4. kent de voorziening niet. Op basis van deze vragen is het percentage ouderen bepaald dat gebruik maakt van minstens één van de verschillende voorzieningen. Ruim de helft van de ouderen (55%) gebruikt minstens één van de 17 voorzieningen (23% maakt gebruik van één voorziening, 14% van twee voorzieningen en 17% van minstens drie voorzieningen). In 2004 maakte minder senioren gebruik van de verschillende voorzieningen (47% gebruikte toen minstens één van de 17 voorzieningen: 19% van één voorziening, 11% van twee en 17% van minstens drie). 83

86 De top 5 van de voorzieningen die het meest worden gebruikt, ziet er als volgt uit (zie ook tabel 9.10 en de bijlagen 9.6 en 9.7): 1. bezorgdienst van medicijnen (apotheek aan huis): 27%; 2. vervoersdiensten (OV-vervoer, ander speciaal vervoer voor ouderen en gehandicapten, rolstoelbus, belbus, speciale taxidienst voor ouderen, bv. Latax): 18%; 3. servicediensten aan huis (bv. pedicure of kapper aan huis, boodschappenservice): 16%; 4. sociaal culturele activiteiten voor ouderen (bv. sociëteit, creatieve clubs, kaarten, zingen, andere cursussen): 14%; 5. thuiszorgwinkel: 12%. In 2004 stond ook de personenalarmering nog in de top 5 met 12% gebruikers. Dat is in deze peiling gezakt naar 9%. Overigens geeft 9% van de ouderen aan deze voorziening niet te kennen. Met name het gebruik van sociaal culturele activiteiten voor ouderen is ten opzichte van 2004 gestegen. Wat betreft de behoefte aan voorzieningen: 29% van de senioren geeft aan behoefte te hebben aan minstens één voorziening (en die op dit moment niet te gebruiken). De behoefte is in de peiling van 2008 hoger dan in 2004: toen gaf 24% van de respondenten aan behoefte te hebben aan minimaal één voorziening. De top 3 van voorzieningen waar het meest behoefte aan is, is als volgt (zie ook tabel 9.11 en bijlage 9.8): 1. computercursussen en Digitale OntmoetingsPlaats (DOP): 10%; 2. meer bewegen voor ouderen (MBVO, bv. ouderengym, ouderenzwemmen): 8%; 3. activiteitenbemiddeling 7%. Onder activiteitenbemiddeling wordt verstaan: mensen met elkaar in contact brengen om samen activiteiten te ondernemen, bijvoorbeeld samen naar een concert e.d. In 2004 stonden ook de computercursussen en MBVO in de top 3, naast vervoersdiensten (2004: 6%; 2008: 5%). Toen had 4% behoefte aan activiteitenbemiddeling. Resultaten naar leeftijd en geslacht Vrouwen maken vaker van minstens één van de 17 voorzieningen gebruik dan mannen (62% versus 44%). Ook voor elk van de vijf meest gebruikte voorzieningen apart zien we dat vrouwen de voorziening vaker gebruiken dan mannen (tabel 9.10). Het gebruik van voorzieningen neemt toe met de leeftijd. In de groep 65 t/m 74 jarigen gebruikt 40% minstens één van de 17 voorzieningen, in de groep 75 t/m 84 jarigen is dit 65% en in de groep 85plussers 82%. Ook voor elk van de voorzieningen in de top 5 zien we met het stijgen van de leeftijd een duidelijke toename in het percentage ouderen dat de voorziening gebruikt. Bij de voorziening sociaal culturele activiteiten voor ouderen is de toename met het stijgen van de leeftijd het kleinst. Tabel 9.10 Gebruik van voorzieningen naar geslacht en leeftijd Gebruikt minstens één van de 17 voorzieningen Top 5 van meest gebruikte voorzieningen: Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal GP (*) (*) 54.8% 46.6% Bezorgdienst van medicijnen (*) (*) 27.2% 28.5% Vervoersdiensten (*) (*) 17.7% 18.0% Servicediensten aan huis (*) (*) 16.0% 18.1% Sociaal culturele activiteiten voor ouderen (*) (*) 14.2% 11.4% Thuiszorgwinkel (*) (*) 11.5% 9.9% Vrouwen geven vaker aan behoefte te hebben aan minstens één van de voorzieningen dan mannen (33% versus 24%). 85plussers hebben vaker behoefte aan minstens één van de voorzieningen dan 65 t/m 74 jarigen (33% versus 26%). Zie tabel

87 Als we elk van de drie voorzieningen in de top 3 apart bekijken, zien we dat voor alledrie geldt dat vrouwen er vaker behoefte aan hebben dan mannen. Het verband met leeftijd is minder duidelijk: bij computercursussen en DOP zien we dat 65 t/m 74 jarigen daar het vaakst behoefte aan hebben, terwijl het bij meer bewegen voor ouderen juist de middelste leeftijdsgroep is die er het vaakst behoefte aan heeft. Tabel 9.11 Behoefte aan voorzieningen naar geslacht en leeftijd Behoefte aan minstens één van de 17 voorzieningen Top 3 van voorzieningen waar meest behoefte aan is: Computercursussen en Digitale OntmoetingsPlaats (DOP) Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal GP (*) (*) 29.2% 24.0% (*) (*) 9.9% 9.9% Meer bewegen voor ouderen (MBVO) (*) (*) 7.6% 8.7% Activiteitenbemiddeling (*) (ns) 6.6% 4.3% Resultaten naar opleidingsniveau Tabel 9.12 laat zien dat laag opgeleiden vaker minstens één van de 17 voorzieningen gebruiken in vergelijking met hoger opgeleiden. De midden opgeleiden geven het vaakst aan behoefte te hebben aan minsten één van de 17 voorzieningen. Als we per voorziening kijken (bijlagen 9.7 en 9.8), zien we in het algemeen dat lager opgeleiden een voorziening het vaakst gebruiken en dat midden opgeleiden het vaakst aangeven een voorziening niet te gebruiken maar dat wel zouden willen (behoefte). Tabel 9.12 Gebruik en behoefte aan voorzieningen naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog Totaal Gebruikt minstens één van de 17 voorzieningen (*) 54.8% Behoefte aan minstens één van de 17 voorzieningen (*) 29.2% Verschillen per gemeente Het gebruik maken van minstens één van de 17 voorzieningen verschilt tussen de gemeenten. Dit is het hoogst in Bussum (59%) en het laagst in Muiden en Wijdemeren (beide 48%). Behoefte hebben aan minstens één van de 17 voorzieningen verschilt niet tussen de gemeenten. Zie ook bijlage 9.9. Als per voorziening gekeken wordt, verschilt gebruik en behoefte soms wel tussen de gemeenten en soms niet. Zie daarvoor bijlagen 9.7 en

88 10. Leefstijl In dit hoofdstuk wordt een aantal leefgewoonten beschreven, waarvan bekend is dat ze verband houden met gezondheid. Achtereenvolgens worden de leefgewoonten roken (paragraaf 10.1), alcoholgebruik (10.2), lichaamsbeweging (10.3) en gebruik van slaap- of kalmeringsmiddelen (10.4) beschreven. Ongezonde leefgewoonten dragen in sterke mate bij aan een verlies van levensjaren en in het algemeen aan een slechtere gezondheid. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een paragraaf over computer- en internetgebruik (10.5) Roken Samenvatting Van de ouderen in Gooi en Vechtstreek rookt 13%. In 2004 was dit nog 15%, dus is het percentage rokers met 2% afgenomen. Dit is in lijn met de landelijk dalende trend; Van de mannen rookt 15%, van de vrouwen 12%; het percentage rokers onder mannen is sinds 2004 met 2% gedaald (was 17%) en onder vrouwen met 1% (was 13%); De grootste groep rokers zit in de leeftijdsgroep van 65 t/m 74 jaar, daarvan rookt gemiddeld 16%; Bijna driekwart (74%) van de rokers rookt alleen sigaretten; Acht procent van de rokers is een zware roker (meer dan een pakje per dag); Gemiddeld genomen roken laag en hoog opgeleiden even vaak; Ongezond gedrag clustert. Roken en alcoholgebruik gaan relatief vaak hand-in-hand: van de rokers is 13% een (zeer) excessieve drinker. Bij exrokers is dat 6% en bij respondenten die nooit gerookt hebben 1%; De verschillen tussen de gemeenten zijn niet significant. De gevolgen van roken voor de gezondheid zijn uitgebreid onderzocht en zeer goed gedocumenteerd. Rokende mensen leven gemiddeld zeven jaar korter dan niet-rokers. De zorgkosten die samenhangen met roken zijn ongeveer 2½ miljard per jaar (Ministerie van VWS 2007). Roken was in 2005 verantwoordelijk voor bijna sterfgevallen in Nederland. Bij mensen boven de twintig jaar is een groot deel van de sterfgevallen door longkanker, COPD en kanker in het hoofd-hals-gebied te wijten aan roken. Roken is ook een risicofactor voor een aantal aandoeningen aan hart en bloedvaten en diverse andere aandoeningen. Behalve rokers lopen ook mensen die meeroken (passief roken) meer risico op onder meer longkanker en hart- en vaatziekten (Van Leent-Loenen 2007). Volgens het CBS rookte in % van de zelfstandig wonende 65plussers in Nederland, 18% van de mannen en 15% van de vrouwen (CBS 2009). Uit het jaarlijkse onderzoek van STIVORO naar roken in Nederland kwam naar voren dat 13% van de 65plussers rookte in 2008 (STIVORO 2008). De reden voor het verschil tussen het percentage van het CBS en dat van STIVORO is onbekend. Wel vinden beiden een daling in het aantal rokers onder 65plussers sinds Volgens het CBS rookte in % en in % van de mensen van 65 jaar en ouder, volgens STIVORO waren dit in % en in %. Het percentage zware rokers (21 of meer sigaretten per dag) blijft min of meer stabiel. Het CBS rapporteerde in % zware rokers onder de rokende 65plussers, in 2007 eveneens 20%, en in % (CBS 2009). 86

89 Uit ander onderzoek komt naar voren dat ongezond gedrag blijkt te clusteren. Personen die zich op een bepaald vlak ongezond gedragen (denk aan roken, lichamelijke inactiviteit, ongezonde voeding en excessief alcoholgebruik) hebben een grotere kans dat ze dat op een ander leefstijlvlak ook doen. Clustering treedt met name op in combinatie met roken. Mensen die roken, hebben vaak ook andere ongezonde gewoonten. Omgekeerd geldt dat mensen die te weinig bewegen, overmatig alcohol gebruiken of ongezond eten ook vaker roken dan mensen die op deze terreinen gezond leven. Dit meervoudig ongezonde gedrag hangt samen met een hoger risico op vroegtijdige sterfte dan bij een gezonde leefstijl. Dit risico was echter niet groter dan verwacht op basis van de combinatie van sterfterisico s behorende bij de afzonderlijke ongezonde gedragingen (Wendel-Vos e.a. 2007). Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek Uit de Seniorenpeiling 2008 blijkt dat 13% van de respondenten rookt. De 87% niet-rokers bestaat voor 51% uit mensen die vroeger wel gerookt hebben en voor 36% uit mensen die nog nooit gerookt hebben. De rokers kunnen als volgt worden onderverdeeld (tabel 10.1, bijlage 10.1 en 10.2): -- 74% rookt alleen sigaretten -- 19% rookt alleen sigaren en/of pijp -- 2% rookt zowel sigaretten als sigaren en/of pijp -- 4% rookt, maar de rookwaar is onbekend. De respondenten die in ieder geval sigaretten roken, kunnen weer als volgt onderverdeeld worden: -- 54% rookt tussen de 1 en 10 sigaretten per dag -- 38% rookt tussen 11 en 20 sigaretten per dag en -- 8% rookt 21 of meer sigaretten per dag (de zware rokers). Van de rokende 65plussers is 8% dus een zware roker, tegen landelijk 19%. De regio kent dus minder zware rokers dan landelijk. In 2004 rookte nog 15% van de 65plussers, dus is het percentage rokers met een kleine 2% afgenomen. Dit is in lijn met de landelijk dalende trend. Resultaten naar leeftijd en geslacht Van de mannen rookt 15%, van de vrouwen 12% (tabel 10.1). Vrouwen roken vaker alleen sigaretten dan mannen. Mannen roken relatief vaker alleen sigaren en/of pijp. De grootste groep rokers zit in de leeftijdsgroep van 65 t/m 74 jaar, daarvan rookt gemiddeld 16%. In de middelste leeftijdsgroep rookt 12% en in de leeftijdsgroep van 85 jaar en ouder rookt 6%. Het percentage rokers neemt dus af met de leeftijd. Tabel 10.1 Roken naar geslacht en roken naar leeftijd Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal GP2004 Rookt (*) (*) 13.4% 14.6% Subpopulatie rokers: (*) (ns) Alleen sigaretten % 75.4% Alleen sigaren en/of pijp % 17.6% Zowel sigaretten, sigaren en/of pijp % 2.5% Rookwaar onbekend % 4.5% 87

90 In figuur 10.1 is de man-vrouw verdeling binnen de leeftijdsgroepen weergegeven. In de jongste en oudste leeftijdsgroep zijn het vooral mannen die roken man vrouw t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Figuur 10.1 Percentage rokers naar leeftijd en geslacht Het percentage rokers onder mannen is sinds 2004 iets meer gedaald dan het percentage rokende vrouwen: het percentage mannen dat rookt is gedaald van 17 naar 15% (2% gedaald) en het percentage vrouwen dat rookt van 13 naar 12% (1% gedaald). Resultaten naar opleidingsniveau Gemiddeld genomen roken laag en hoog opgeleiden even vaak. Van de laag opgeleiden rookt 14%, van de midden en hoog opgeleiden 13% (bijlage 10.1). Laag opgeleiden geven vaker aan alléén sigaretten te roken, terwijl de hoog opgeleiden vaker aangeven alléén sigaren en/of pijp te roken (bijlage 10.2). Overige relaties Net als in de Gezondheidspeiling van 2004 gaan roken en alcoholgebruik relatief vaak handin-hand: van de rokers is 13% een excessieve of zeer excessieve drinker. Bij ex-rokers is dat 6% en bij respondenten die nooit gerookt hebben 1%. In de Gezondheidspeiling van 2004 waren de percentages respectievelijk: 14%, 9% en 2%. Ongezond gedrag blijkt dus te clusteren. Verschillen per gemeente Het percentage rokers varieert van 15% in Bussum tot 10% in Naarden (bijlage 10.1). De verschillen zijn echter niet statistisch significant. 88

91 10.2 Alcoholgebruik Samenvatting Van de respondenten drinkt 74% (wel eens) alcohol. Vergeleken met 2004 is het huidige percentage lager (in 2004: 82%); 26% drinkt niet: 11% niet meer en 15% heeft nooit gedronken; Mannen drinken vaker wel eens alcohol dan vrouwen (85% versus 66%); Hoe hoger de opleiding hoe hoger het percentage gebruikers van alcohol; Van de ouderen die wel eens alcohol drinken, is 5% een excessieve drinker en 2% een zeer excessieve drinker; deze percentages zijn zo goed als gelijk gebleven ten opzichte van 2004 (toen respectievelijk 6% en 2%); Van de mannen drinkt 12% excessief en van de vrouwen 3%; ook dit is gelijk aan 2004; Hoe ouder hoe minder vaak excessief wordt gedronken; Alleenstaande mannen drinken relatief vaak (zeer) excessief; Er is geen relatie tussen (zeer) excessief alcoholgebruik en overgewicht, eenzaamheid, somberheid of het hebben van hoog risico op angststoornis en depressie; In Blaricum (83%) en Laren (81%) wordt relatief vaak alcohol gedronken, maar wat betreft het (zeer) excessief drinken zijn er geen significante verschillen tussen de gemeenten. Alcoholgebruik hangt samen met ongeveer zestig verschillende aandoeningen. Het heeft negatieve effecten op bijna alle organen van het menselijk lichaam. Er is een klein aantal aandoeningen waarop het drinken van één tot enkele glazen alcohol per dag een risicoverlagend effect kan hebben (Kuunders en Van Laar, 2009). Op oudere leeftijd verdraagt het lichaam alcohol slechter dan op jonge leeftijd. Dit komt omdat ouderen minder lichaamsvocht hebben en een relatieve toename van vet. Daarnaast werken bij veel ouderen de lever en nieren minder en neemt de lichamelijke weerstand af. Hierdoor leidt dezelfde hoeveelheid alcohol (in vergelijking met jongere leeftijd) tot hogere bloedspiegels, lagere tolerantie en snellere intoxicatie en orgaanschade ( De richtlijn Goede voeding 2006 van de Gezondheidsraad beveelt aan dat volwassen mannen die gewoon zijn alcohol te gebruiken zich beperken tot ten hoogste 20 gram (twee standaardglazen) per dag en volwassen vrouwen tot 10 gram (één standaardglas) per dag (Gezondheidsraad 2006). Omdat oudere mensen alcohol over het algemeen slechter verdragen, wordt hen geadviseerd om zeker niet meer en bij voorkeur zelfs minder te drinken dan de hoeveelheden die gelden voor gezonde volwassenen ( Volgens het CBS dronk van de 65plussers in Nederland in % wel eens alcohol. Van de mannen van 65 jaar of ouder dronk 85% wel eens alcohol, van de vrouwen was dit 59% (CBS 2009). Uit een recent onderzoek van het Trimbos instituut bleek dat de alcoholproblematiek onder senioren (55 plus) momenteel snel stijgt, zelfs als er rekening wordt gehouden met de vergrijzing. In 10 jaar tijd is het aantal ingeschreven 55plussers met deze problematiek in de verslavingszorg meer dan verdubbeld. De cijfers zijn afkomstig van de Stichting Informatievoorziening Zorg (IVZ) en worden jaarlijks bewerkt door het Trimbosinstituut, uitvoerder van de campagne "Drank maakt meer kapot dan je lief is". Uit de cijfers blijkt dat in 1998 nog mensen van 55 jaar en ouder ingeschreven stonden bij de instellingen voor verslavingszorg, in 2007 is dit gestegen tot (Trimbos 2009). 89

92 Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek Van de respondenten drinkt 74% (wel eens) alcohol; 26% drinkt nooit: 11% niet meer en 15% heeft nooit gedronken. In de Gezondheidspeiling van 2004 gaf 82% van de ouderen in Gooi en Vechtstreek aan wel eens alcohol te drinken. Vergeleken met 2004 is het huidige percentage dus iets lager. De 18% niet-drinkers in 2004 konden verdeeld worden in 6% ex-drinkers en 12% die nooit alcohol heeft gedronken. Van de ouderen die wel eens alcohol drinken, is 5% een excessieve drinker en 2% een zeer excessieve drinker 14. In 2004 kende de regio Gooi en Vechtstreek 6% excessieve drinkers en 2% zeer excessieve drinkers. Deze percentages zijn dus zo goed als gelijk gebleven. Resultaten naar leeftijd en geslacht Mannen drinken vaker (wel eens) alcohol dan vrouwen (zie ook tabel 10.2 en bijlage 10.3). Van de mannen drinkt 12% (zeer) excessief versus 3% van de vrouwen. Hoe ouder, hoe minder vaak (excessief) gedronken wordt. Zie ook bijlage In de Gezondheidspeiling van 2004 was eveneens 12% van de mannen een excessieve of zeer excessieve drinker. Dit gold toen voor 4% van de vrouwen. Ook deze percentages zijn dus niet veranderd sinds Tabel 10.2 Alcoholgebruik naar leeftijd en geslacht Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal GP2004 (*) (*) Gebruikt (wel eens) alcohol % 82.1% Nooit alcohol gedronken % 5.6% Dronk vroeger wel, maar tegenwoordig niet meer % 12.3% Subpopulatie drinkers: (*) (*) Niet excessief % 92.6% Excessief % 5.5% Zeer excessief % 1.9% In figuur 10.2 staat het percentage (zeer) excessieve drinkers uitgezet naar leeftijd en geslacht. In elk van de leeftijdgroepen is het percentage mannen dat excessief of zeer excessief drinkt duidelijk hoger dan het percentage vrouwen. 14,0 12,0 10,0 8,0 6,0 man vrouw 4,0 2,0 0,0 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Figuur 10.2 Percentage (zeer) excessieve drinkers naar leeftijd en geslacht 14 Excessieve drinkers drinken 4-5 glazen/dag op 5 of meer dagen in de week óf 6 of meer glazen per dag op 3-4 dagen in de week en zeer excessieve drinkers gebruiken 6 of meer glazen per dag op 5 of meer dagen in de week. 90

93 Resultaten naar opleidingsniveau Alcoholgebruik is afhankelijk van het opleidingsniveau: hoe hoger de opleiding hoe hoger het percentage gebruikers van alcohol. Van de laag opgeleiden drinkt 66%, vergeleken met 87% van de midden opgeleiden en 89% van de hoog opgeleiden. Dit werd ook gevonden in de Gezondheidspeiling van Laag opgeleiden blijken bovendien minder vaak excessief te drinken dan hoog opgeleiden (tabel 10.3 en bijlage 10.4). Van de laag opgeleiden drinkt 5% excessief tot zeer excessief, bij de midden opgeleiden is dit 8% en bij de hoog opgeleiden 11%. Dat hoogopgeleide ouderen vaker excessief drinken dan laag opgeleide ouderen werd ook gevonden in het ouderenonderzoek van de regio Kennemerland (Poort e.a. 2008) en was ook zo in de Gezondheidspeiling van Tabel 10.3 Alcoholgebruik naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog Totaal Gebruikt (wel eens) alcohol % Nooit alcohol gedronken % Dronk vroeger wel, maar tegenwoordig niet meer % Subpopulatie drinkers: (*) Niet excessief % Excessief % Zeer excessief % Overige relaties Alleenstaande mannen drinken vaker (zeer) excessief (14%) dan niet alleenstaande mannen (9% van hen drinkt (zeer) excessief). Bij vrouwen geldt dit niet. Er is tevens geen relatie tussen (zeer) excessief alcoholgebruik en overgewicht, valincidenten, eenzaamheid, somberheid of het hebben van hoog risico op angststoornis en depressie. Verschillen per gemeente Het percentage senioren dat wel eens alcohol drinkt is het hoogst in Blaricum (83%) en Laren (81%) en het laagst in Weesp (69%). Zie ook bijlage Wat betreft excessief drinken zijn de verschillen tussen de gemeenten niet statistisch significant. Zie ook bijlage (*) 91

94 10.3 Lichamelijke activiteit Samenvatting Van de ouderen voldoet in de zomer 60% aan de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (NNGB), in de winter is dit 46%. Dit is 5% lager dan het percentage in 2004, toen voldeed in de winter 51% aan de NNGB; In de zomer voldoen meer mannen (62%) dan vrouwen (58%) aan de beweegnorm, in de winter is dit verschil er niet (zowel voor mannen als vrouwen 46%); In de groep van 85 jaar en ouder wordt het minst vaak aan de beweegnorm voldaan, dit geldt zowel in de zomer als in de winter; mannen van 85plus zijn overigens vaker actief dan vrouwen van 85plus; Hoog opgeleiden voldoen vaker aan de beweegnorm dan midden en laag opgeleiden, dit geldt zowel in de zomer als in de winter; Mensen met obesitas, sombere senioren, senioren met minimaal één chronische aandoening voldoen, zowel in de zomer als in de winter, minder vaak aan de NNGB; Rokende ouderen voldoen alleen in de zomer minder vaak aan de NNGB, voor de winter is er geen verschil; Er zijn geen verschillen tussen de gemeenten. Lichamelijke activiteit omvat behalve sporten ook diverse bewegingsvormen in de vrije tijd en tijdens dagelijkse bezigheden, zoals dansen, fietsen, wandelen, huishoudelijk werk en klussen. Onvoldoende lichamelijke activiteit verhoogt de kans op vroegtijdig overlijden en kan het risico op het ontstaan van ziekten verhogen. Het betreft ziekten zoals coronaire hartziekten (CHZ), diabetes mellitus (suikerziekte), beroerte (CVA), osteoporose (botontkalking), dikke darmkanker en borstkanker. Ook zijn er steeds meer aanwijzingen voor een risicoverhogend effect van onvoldoende bewegen op dementie en depressie. Voldoende lichamelijke activiteit zorgt behalve voor behoud van gezondheid ook voor een gunstiger beloop van ziekten. Dit laatste is vooral het geval voor CHZ, beroerte, diabetes mellitus, osteoporose en depressie (van Leest 2005). Van invloed op het beweeggedrag zijn sociale omgevingsfactoren zoals sociale veiligheid. Maar ook het beweeggedrag van bijvoorbeeld leeftijdsgenoten speelt een rol. Verder kan de fysieke omgeving, zoals de woonwijk en de gemeentelijke infrastructuur, mede bepalend zijn voor de lichamelijke activiteit. Er zijn aanwijzingen dat mensen meer bewegen in de zomer dan in de winter, en dat 85plussers het minst bewegen (van Leest 2005). In 1998 is de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) opgesteld door een aantal Nederlandse universiteiten in samenwerking met TNO, RIVM en NOC*NSF (Kemper et al. 2000). Personen van 55 jaar en ouder dienen minimaal een half uur matig intensieve activiteit te verrichten op tenminste vijf dagen van de week. Voorbeelden van matig intensieve lichamelijke activiteit bij ouderen zijn wandelen met 3-4 km/u of fietsen met 10 km/u. Op basis van cijfers over zelfgerapporteerde leefstijl van het CBS uit 2008 voldoet 59% van de Nederlanders van 65 jaar en ouder aan de NNGB. Mannen van 65 jaar en ouder voldoen vaker aan de norm dan vrouwen in deze leeftijdsgroep (respectievelijk 65% en 55%) (CBS 2009). 92

95 Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek In de vragenlijst is gevraagd op hoeveel dagen in de week men minimaal 30 minuten bezig is met lichamelijke activiteit, zoals wandelen of fietsen, tuinieren of sporten. Dit geeft een indicatie over het al dan niet voldoen aan de NNGB. Omdat er aanwijzingen zijn dat mensen meer bewegen in de zomer dan in de winter (afhankelijk van het weer) is in de vragenlijst een uitsplitsing gemaakt naar de zomer- en winterperiode. Zestig procent van de respondenten geeft aan in de zomer op tenminste vijf dagen per week minimaal een half uur actief te zijn. In de winter is dit percentage 46%. Dit is 5% lager dan het percentage in 2004, toen voldeed 51% aan de NNGB. De vragenlijst is toen in het najaar afgenomen. De gebruikte vraagstelling verschilde echter. Zie ook tabel 10.4 en bijlage Tabel 10.4 Minstens een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit op tenminste vijf dagen per week in de zomer en in de winter naar leeftijd en geslacht Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal GP2004 In de zomer (*) (*) 59.6% In de winter (ns) (*) 46.1% 51.3% In de zomer voldoen mannen vaker aan de NNGB dan vrouwen, in de winter is dit verschil er niet. Het percentage senioren dat aan de beweegnorm voldoet neemt af met de leeftijd. Dit geldt zowel voor de zomer- als de winterperiode. De cijfers in tabel 10.4 geven de eigen inschatting van het beweeggedrag weer. Uit de Gezondheidspeiling onder volwassenen van 2008 bleek dat ongeveer tweederde van de respondenten het eigen beweeggedrag goed inschat. Van degenen die het eigen beweeggedrag niet goed inschatten, schat ongeveer de helft het te positief in en ongeveer de helft te negatief. Al met al klopt de eigen inschatting van het beweeggedrag dus vrij goed (Van Acker 2009). Resultaten naar leeftijd en geslacht In de zomer liggen de percentages mannen en vrouwen die aan de beweegnorm voldoen in de twee jongste leeftijdsgroepen dicht bij elkaar. In de oudste leeftijdsgroep is duidelijk te zien dat meer mannen aan de beweegnorm voldoen dan vrouwen (figuur 10.3). In de winter zien we een soortgelijk patroon: ook daar zien we met name bij 85plussers een verschil tussen mannen en vrouwen in het voldoen aan de beweegnorm (figuur 10.4). 70,0 60,0 50,0 40,0 30,0 man vrouw 20,0 10,0 0,0 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Figuur10.3 Ouderen die naar eigen zeggen minstens een half uur matig intensief lichamelijk actief zijn op tenminste vijf dagen per week in de zomer naar leeftijd en geslacht 93

96 60,0 50,0 40,0 30,0 man vrouw 20,0 10,0 0,0 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Figuur 10.4 Ouderen die naar eigen zeggen minstens een half uur matig intensief lichamelijk actief zijn op tenminste vijf dagen per week in de winter naar leeftijd en geslacht Resultaten naar opleidingsniveau In de zomer voldoen hoog opgeleide ouderen (67%) vaker aan de beweegnorm dan midden (61%) en laag opgeleide ouderen (57%). Dit geldt ook voor de winter (respectievelijk 51%, 48% en 44%). Zie ook tabel Uit landelijk onderzoek bij volwassenen kwam naar voren dat hoog opgeleiden minder vaak aan de NNGB voldoen, maar dat zij wel vaker semi-actief zijn (ze voldoen ten minste een tot vier dagen per week aan de dagelijkse norm van de NNGB) en minder vaak inactief (geen enkele dag actief volgens de NNGB) vergeleken met laag opgeleiden (Wendel-Vos 2008). Bij ouderen lijkt de relatie tussen voldoen aan de beweegnorm en opleidingsniveau dus anders te zijn dan bij volwassenen. Tabel 10.5 Minstens een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit op tenminste vijf dagen per week in de zomer en in de winter naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog Totaal In de zomer (*) 59.6% In de winter (*) 46.1% Overige relaties Er is een significante relatie tussen overgewicht en het al dan niet voldoen aan de NNGB. Mensen met obesitas voldoen, zowel in de zomer als in de winter, minder vaak aan de NNGB. Van de respondenten met een normaal gewicht voldoet 64% in de zomer aan de NNGB, van de respondenten met matig overgewicht is dat 61% en van de obese respondenten is dat 42%. In de winter zijn de percentages respectievelijk: 49%, 47% en 32%. Van de senioren die aangeven somber te zijn, voldoet 27% in de winter aan de norm; van de senioren die zich opgewekt voelen voldoet zijn 51% aan de norm. Voor de zomer zijn de percentages respectievelijk: 41% en 65%. Respondenten die roken voldoen in de zomer minder vaak aan de NNGB (56% voldoet aan de norm) vergeleken met mensen die niet roken (60% voldoet aan de norm). Voor de winter is er geen verschil. Ook het al dan niet hebben van minimaal één chronische ziekte houdt verband met het voldoen aan de norm. Senioren zonder chronische aandoening voldoen vaker aan de norm voor gezond bewegen, zowel in de zomer (70% versus 58%) als in de winter (57% versus 44%). 94

97 Verschillen per gemeente Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten. Zie ook bijlage Slaap- of kalmeringsmiddelen Samenvatting Van de ouderen heeft 21% in de afgelopen twee weken slaap- of kalmeringsmiddelen op doktersvoorschrift gebruikt; Vrouwen gebruiken deze middelen duidelijk vaker dan mannen (29% versus 9%), 85plussers vaker dan de jongere leeftijdsgroep (32% versus 16%) en laag opgeleiden vaker dan hoog opgeleiden (23% versus 14%); Bijna driekwart van de ouderen die slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken, gebruikt deze middelen al langer dan twee jaar; Van de gebruikers heeft bijna de helft (45%) geprobeerd te stoppen of te minderen, iets meer dan de helft van de ouderen die dit geprobeerd heeft (52%) is het niet gelukt om te stoppen/minderen; Met name 85plussers lukt het niet om te stoppen of te minderen; Van de ouderen die wel eens slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken is 39% in het afgelopen jaar gevallen, bij de ouderen die geen slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken is dat 28%; Senioren die slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken zijn negatiever over hun eigen gezondheid, hebben vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie en hebben vaker minstens één chronische aandoening; Vrij verkrijgbare rustgevende middelen worden gebruikt door 8% van de ouderen, meer door vrouwen (12%) dan door mannen (3%) en meer door 85plussers (13%) dan 65 t/m 74 jarigen (6%). Het gebruik van slaap- of kalmeringsmiddelen is het hoogst in Bussum (25%) en Naarden (22%) en het laagst in Weesp (15%), Muiden (16%) en Wijdemeren (17%); Het gebruik van vrij verkrijgbare rustgevende middelen verschilt niet tussen de opleidingsniveaus of tussen de gemeenten. Slaap- en kalmeringsmiddelen kunnen tijdelijk een goed hulpmiddel zijn voor iemand om een moeilijke periode te overbruggen. Toch is er reden genoeg voor ouderen om terughoudend met het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen (benzodiazepinen) om te gaan. Veel, voor de leeftijd normale, veranderingen in het slaappatroon (korter slapen, een aantal keren s nachts wakker worden) worden ten onrechte als slaapstoornis behandeld. Een gezonde oudere wordt door het gebruik van benzodiazepinen, vaak op eigen verzoek, gemedicaliseerd. Het effect van de slaap- en kalmeringsmiddelen neemt daarnaast snel af. Na twee maanden is het effect miniem geworden ( Het lichaam kan er gewend of zelfs verslaafd aan raken. Bovendien hebben de middelen vaak bijwerkingen. Zo kan het reactievermogen minder worden, waardoor de kans op vallen toeneemt. Ook kunnen de middelen zich ophopen in het lichaam wat kan leiden tot hoofdpijn, vermoeidheid, duizeligheid of een depressief gevoel. Ouderen zijn gevoeliger voor bijwerkingen: bij hen duurt het relatief lang voordat geneesmiddelen het lichaam weer verlaten hebben, omdat lever en nieren minder snel werken (DGV 2008). Uit Amerikaans onderzoek kwam naar voren dat ouderen door slaapmiddelen weliswaar beter slapen (gemiddeld 25 minuten extra slaap, minder vaak wakker), maar dat cognitieve problemen bijna vijf keer vaker voorkomen en dat vallen en andere psychomotorische problemen ruim 2,5 keer vaker voorkomen na gebruik van slaapmiddelen. Bovendien leiden de slaappillen overdag tot meer vermoeidheid (Medisch Contact 2005). 95

98 Het Ministerie van VWS heeft per 1 januari 2009 voor alle leeftijdsgroepen de vergoeding van benzodiazepinen vanuit de basisverzekering stopgezet. De belangrijkste argumenten voor het nemen van deze maatregel zijn het terugdringen en voorkómen van het chronisch gebruik, het verkleinen van de kans op verslaving en het beperken van de kosten van ongewenst chronisch gebruik (VWS 2009b). Het voorschrijfgedrag van huisartsen blijkt hierin ook voor verbetering vatbaar. In een Nijmeegs experiment van huisartsen en apothekers is het gelukt het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen met 14% terug te dringen. Door hun voorschrijfgedrag te analyseren leerden huisartsen in welke gevallen onnodig medicijnen werden voorgeschreven. Het resultaat was een beter en meer terughoudend voorschrijfgedrag (Gerven 2008). In de Benchmark Voorschrijven 2008 werd zelfs aangegeven dat het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen met 41% terug te dringen is (Westerhuis e.a. 2008). Landelijk gezien gebruikt tweederde van alle 65plussers dagelijks één of meer geneesmiddelen. Boven de 74 jaar slikt 30 procent van de ouderen méér dan vier verschillende medicijnen per dag. Slaap- en kalmeringsmiddelen staan bovenaan de top 10 van meest gebruikte geneesmiddelen. Ruim 15 procent van de ziekenhuisopnames van ouderen hangt samen met ongewenste gevolgen van geneesmiddelengebruik ( Van de mensen boven de 65 jaar die slaap- of kalmeringsmiddelen slikken, gebruikt een kwart deze al langer dan 10 jaar. Deze ouderen zijn zich vaak niet bewust van de gevaren. Veelvuldig en langdurig gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen kan leiden tot veranderingen in de persoonlijkheid, verwardheid en mentale achteruitgang. Dit gevaar wordt nog groter wanneer ouderen tegelijkertijd diverse andere geneesmiddelen gebruiken ( Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek Ruim een vijfde van de respondenten (21%) heeft in de afgelopen twee weken op doktersvoorschrift slaap- of kalmeringsmiddelen gebruikt. Het ging om middelen als oxazepam (Seresta), temazepam (Normison), diazepam (Stesolid), zopiclon (Imovane) of zolpidem (Stilnoct). Zie tabel 10.7 en bijlage Bijna de helft van de ouderen die slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken (45%) heeft in het afgelopen jaar geprobeerd het gebruik te minderen of te stoppen. Van deze laatste groep zegt ruim de helft (52%) dat dat niet gelukt is. Zie ook bijlage Van de ouderen heeft 8% in de afgelopen twee weken vrij verkrijgbare rustgevende middelen gebruikt. Zie ook bijlage Er is geen vergelijking mogelijk met 2004, omdat toen over dit onderwerp geen vragen zijn gesteld. Resultaten naar leeftijd en geslacht Aanzienlijk meer vrouwen (29%) dan mannen (9%) gebruiken slaap- of kalmeringsmiddelen. Het gebruik neemt toe met de leeftijd: van 16% bij de 65 t/m 74 jarigen tot 32% bij de 85plussers (tabel 10.6 en bijlage 10.6). Van de ouderen die slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken, gebruikt driekwart deze twee jaar of langer. Vrouwen gebruiken ze vaker al twee jaar of langer dan mannen (respectievelijk 76% en 70%). Er is geen significant verschil tussen de drie leeftijdsgroepen wat betreft de duur van het gebruik. 96

99 Tabel 10.6 Het gebruik van slaap- of kalmeringsmiddelen en vrij verkrijgbare rustgevende middelen naar geslacht en leeftijd Heeft in afgelopen 2 weken slaap- of kalmeringsmiddelen op doktersvoorschrift gebruikt Subpopulatie gebruikers: Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal (*) (*) 20.5% Gebruikt 2 jaar of langer (*) (ns) 74.8% Heeft geprobeerd te stoppen of te minderen (ns) (ns) 45.1% Heeft in afgelopen 2 weken vrij verkrijgbare rustgevende middelen gebruikt (*) (*) 8.0% In de groep senioren van 85plus is het percentage dat het niet lukt om te stoppen of minderen (71%) duidelijk hoger dan in de middelste (56%) en jongste leeftijdsgroep (41%). Zie ook bijlage Vrij verkrijgbare rustgevende middelen worden vaker gebruikt door vrouwen dan door mannen (respectievelijk 12% en 3%) en vaker door 85plussers (13%) dan door 65 t/m 74 jarigen (6%). Zie ook bijlage Figuur 10.5 geeft voor elk van de drie leeftijdsgroepen het verschil in gebruik tussen mannen en vrouwen weer. In elke leeftijdsgroep zien we duidelijk dat vrouwen in de afgelopen twee weken vaker slaap- of kalmeringsmiddelen op doktersvoorschrift hebben gebruikt dan mannen. 45,0 40,0 35,0 30,0 25,0 20,0 man vrouw 15,0 10,0 5,0 0,0 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Figuur 10.5 Percentage ouderen dat in de afgelopen twee weken slaap- of kalmeringsmiddelen heeft gebruikt op doktersvoorschrift naar leeftijd en geslacht Resultaten naar opleidingsniveau Het gebruik van slaap- of kalmeringsmiddelen op doktersvoorschrift is hoger onder laag opgeleiden (23%) dan onder midden (19%) en hoog opgeleiden (14%). Het percentage gebruikers dat de middelen twee jaar of langer gebruikt of geprobeerd heeft te stoppen/minderen verschilt niet tussen de drie opleidingniveaus. Zie onderstaande tabel. Ook het gebruik van vrij verkrijgbare rustgevende middelen verschilt niet tussen de drie opleidingsniveaus. 97

100 Tabel 10.7 Het gebruik van slaap- of kalmeringsmiddelen en vrij verkrijgbare rustgevende middelen naar opleidingsniveau Heeft in afgelopen 2 weken slaap- of kalmeringsmiddelen op doktersvoorschrift gebruikt Subpopulatie gebruikers: Laag Midden Hoog Totaal (*) 20.5% Gebruikt 2 jaar of langer (ns) 74.8% Heeft geprobeerd te stoppen of te minderen (ns) 45.1% Heeft in afgelopen 2 weken vrij verkrijgbare rustgevende middelen gebruikt (ns) 8.0% Overige relaties Van de ouderen die wel eens slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken is 39% in het afgelopen jaar gevallen, bij de ouderen die geen slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken is dat 28%. Senioren die slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken zijn negatiever over hun eigen gezondheid en hebben vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie. Van de ouderen die wel eens slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken beoordeelt 41% de eigen gezondheid als matig tot slecht vergeleken met 20% van de ouderen die geen slaapof kalmeringsmiddelen gebruiken en 10% heeft een hoog risico op een angststoornis of depressie vergeleken met 1% van de ouderen die geen slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken. Wat oorzaak is en wat gevolg, is niet bekend. Daarnaast hebben senioren die slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken relatief vaak minstens één chronische ziekte (91% versus 75% van de senioren die geen slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken). Verschillen per gemeente Het gebruik van slaap- of kalmeringsmiddelen op doktersvoorschrift verschilt tussen de gemeenten. Het gebruik van slaap- of kalmeringsmiddelen is het hoogst in Bussum (25%) en Naarden (22%) en het laagst in Weesp (15%), Muiden (16%) en Wijdemeren (17%). Zie ook bijlage Het gebruik van vrij verkrijgbare rustgevende middelen verschilt niet statistisch tussen de gemeenten. Zie ook bijlage

101 10.5 Gebruik van computer en internet Samenvatting Bijna de helft van de ouderen (48%) gebruikt wel eens een computer, meer mannen dan vrouwen (62% versus 37%) en meer 65 t/m 74 jarigen (63%) dan 85plussers (17%); Computergebruik gebeurt meestal thuis (47%) en slechts in enkele gevallen ergens anders (1%); Van de computergebruikers gebruikt 91% wel eens internet: mannen gebruiken internet vaker dan vrouwen (93% versus 89%), en internetgebruik neemt af met de leeftijd; Laag opgeleide ouderen gebruiken aanzienlijk minder vaak de computer dan hoog opgeleiden (35% versus 78%). Ze gebruiken tevens minder vaak internet (87% versus 94%); De belangrijkste activiteiten op de computer zijn en, chatten, msn-en, e.d. (75%) en zoeken naar andere informatie (dan gezondheid), literatuur, sport, reizen, recepten, etc (67%); Voor de gevraagde activiteiten op de computer zijn diverse verschillen gevonden naar leeftijd, geslacht en opleiding; Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten. Steeds meer senioren vinden hun weg naar en op internet. Ze zoeken er informatie en e- mailen met kinderen, kleinkinderen en vrienden. Toch zijn er nog veel ouderen die ervoor kiezen om offline te blijven. Hoe ouder, hoe minder een senior gebruikmaakt van de pc en internet. Vooral onder oudere senioren staat de pc nogal eens werkeloos in huis. Cognitieve beperkingen, computerangst en een gebrek aan behoefte te profiteren van de mogelijkheden van internet zijn op hoge leeftijd redenen die daarbij een rol spelen. Doordat dienstverlening van (commerciële) aanbieders en zorgverleners, maar ook van de overheid steeds meer gedigitaliseerd wordt, kunnen de senioren die geen gebruikmaken van internet in de problemen komen. Tegelijkertijd rapporteren senioren die wel online zijn over de voordelen ervan en het plezier dat zij van internetgebruik hebben. Uit onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (Duimel 2007) bleek dat in % van de Nederlandse bevolking een pc had en dat 77% over een internetaansluiting thuis beschikte. Dat ligt behoorlijk lager voor de 65 t/m 74 jarigen: van hen had 54% in datzelfde jaar een pc en 42% een internetaansluiting. In de groep 75 plussers lag het bezit nog lager: 24% had een computer en 18% beschikte over internet. Het computerbezit neemt geleidelijk af met de leeftijd; er doet zich niet een sterke afname voor na een bepaalde leeftijd. Oudere mannen hebben vaker een computer en een internetaansluiting dan oudere vrouwen; dit verschil neemt toe naarmate de leeftijd hoger is. Verder hebben senioren vaker een pc en internet naarmate hun opleidingsniveau hoger is. Het verschil in het hebben van een internetverbinding tussen oudere mannen en oudere vrouwen is de afgelopen jaren kleiner geworden. Hetzelfde geldt voor het verschil tussen senioren met verschillende opleidingsniveaus. Senioren die niet internetten hebben daar uiteenlopende redenen voor. Ten eerste kunnen non-liners bewust geen gebruikmaken van internet, omdat ze dat niet willen. Redenen hiervoor zijn dat ze er geen meerwaarde in zien, het onnodig vinden, of vinden dat alternatieve wegen voldoen. Ook vinden sommige senioren computeren niet leuk, doen liever wat anders of hebben geen tijd. Ook principiële motieven, zoals de onpersoonlijkheid van internet of gevaren als virussen en mogelijke verslaving, kunnen een rol spelen. 99

102 Ten tweede is er een groep senioren die wel wil internetten, maar dit niet kan, bijvoorbeeld doordat hun afnemende geheugen of fysieke gezondheid dit niet toelaat. Ook kunnen ontoereikende financiën of het ontbreken van (basis)vaardigheden als lezen, schrijven en typen een drempel vormen. Een derde groep senioren heeft niet echt bewust gekozen om geen gebruik te maken van de computer en/of internet, maar is er om diverse redenen nooit aan toe gekomen. Zij weten bijvoorbeeld niet goed wat internet is, vrezen dat computeren te moeilijk is of zijn bang om fouten te maken. Sommige senioren maken zelf geen gebruik van internet, maar komen er indirect wel mee in aanraking. Er zijn non-liners die via hun partner, kinderen of anderen gebruikmaken van internet. Deze derden kunnen bijvoorbeeld informatie opzoeken en uitprinten of reserveringen en transacties voor hen verrichten (Duimel 2007). In de Seniorenpeiling is gevraagd of men wel eens een computer gebruikt, of men wel eens internet gebruikt en wat de belangrijkste activiteiten zijn op de computer. Dit onderwerp is opgenomen als thema. Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek Van de respondenten gebruikt bijna de helft (48%) wel eens een computer: 47% meestal thuis en 1% meestal ergens anders. Van deze groep computergebruikers zegt 91% internet wel eens te gebruiken: meestal is dit thuis (89%), slechts in een enkel geval wordt het elders gebruikt (2%). Zie ook tabel 10.8 en bijlage Van de senioren die wel eens een computer gebruiken weet 1% niet wat internet is en kent 8% internet wel maar gebruikt het nooit (zie ook bijlage 10.10). Berekend op de totale groep 65plussers gebruikt 44% wel eens internet. Dit is helaas niet goed te vergelijken met de landelijke cijfers, omdat de onderzochte leeftijdsgroepen anders zijn. Resultaten naar leeftijd en geslacht Mannen gebruiken zowel de computer als internet vaker dan vrouwen (tabel 10.9). Het computer- en internetgebruik neemt af met de leeftijd. Computergebruik neemt af van 63% bij 65 t/m 74 jarigen, via 37% bij de middelste leeftijdsgroep, tot 17% bij de 85plussers. Ook internetgebruik onder de computergebruikers neemt af met het vorderen van de leeftijd: van 93% bij 65 t/m 74 jarigen tot 81% bij 85plussers. Zie ook bijlagen 10.9 en Tabel 10.8 Computer- en internetgebruik naar geslacht en leeftijd Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal Computergebruik (*) (*) Nooit % Ja, meestal thuis % Ja, meestal ergens anders % Internetgebruik (subpopulatie computergebruikers) (*) (*) Ja, meestal thuis % Ja, meestal ergens anders % Aan de senioren die wel eens een computer gebruiken is ook gevraagd wat de belangrijkste activiteiten zijn die zij op de computer uitvoeren. Er konden meerdere antwoorden worden aangekruist. Zie tabel De belangrijkste activiteit op de computer is en, chatten, msn-en e.d. (75%), gevolgd door zoeken naar informatie (literatuur, sport, reizen, recepten, etc) (67%). Een kwart zoekt wel eens informatie over gezondheid op internet en bijna 20% gebruikt overheidsloketten via internet. 100

103 Tabel 10.9 Belangrijkste activiteiten op de computer (subpopulatie computergebruikers) Totaal en, chatten, msn-en, e.d. 74.6% Zoeken naar andere informatie (literatuur, sport, reizen, recepten, etc) op internet 67.3% Informatie zoeken over gezondheid op internet 25.5% Gebruik van overheidsloketten (bv WMO aanvraag, belastingen, vergunningen) 19.1% Anders 48.3% Vrouwen zoeken vaker naar informatie over gezondheid op internet dan mannen (29% versus 22%), terwijl mannen vaker zoeken naar andere informatie zoals literatuur, sport, reizen, recepten e.d. (71% versus 63%) en vaker gebruik maken van overheidsloketten voor bijvoorbeeld een WMO-aanvraag, belastingen en vergunningen (25% versus 12%) dan vrouwen. Voor de andere activiteiten is geen verschil gevonden tussen mannen en vrouwen. Zie ook bijlage en, chatten, msn-en e.d. neemt af met de leeftijd (respectievelijk 76% bij 65 t/m 74 jarigen, 73% in de middelste leeftijdsgroep en 61% bij 85plussers). Dit geldt ook voor zoeken naar andere informatie (literatuur, sport, reizen, recepten, etc) op internet (respectievelijk 70% bij 65 t/m 74 jarigen, 63% in de middelste leeftijdsgroep en 55% bij de 85plussers). De andere activiteiten verschillen niet tussen de leeftijdsgroepen. Zie ook bijlage Figuur 10.6 geeft voor elk van de leeftijdsgroepen het verschil in internetgebruik tussen mannen en vrouwen weer (van degenen die wel eens een computer gebruiken). We zien dat in de twee jongste leeftijdsgroepen het percentage mannen en vrouwen dat internet gebruikt dicht bij elkaar ligt. In de oudste leeftijdsgroep gebruiken meer mannen internet dan vrouwen. Dit werd ook in het landelijke onderzoek van Duimel (2007) gevonden. 100,0 80,0 60,0 40,0 man vrouw 20,0 0,0 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Figuur 10.6 Percentage ouderen dat wel eens internet gebruikt (van degenen die wel eens een computer gebruiken) naar leeftijd en geslacht Resultaten naar opleidingsniveau Laag opgeleide ouderen gebruiken aanzienlijk minder vaak de computer dan hoog opgeleiden (35% versus 78%). Ze gebruiken tevens minder vaak internet (87% versus 94%). Zie tabel en bijlage Laag opgeleide ouderen geven het vaakst aan niet te weten wat internet is (2%) of het wel te kennen maar het niet te gebruiken (11%). Zie ook bijlage

104 Tabel Computer- en internetgebruik naar opleidingsniveau Laag Midden Hoog Totaal Computergebruik (*) Nooit % Ja, meestal thuis % Ja, meestal ergens anders % Internetgebruik (subpopulatie computergebruikers) Ja, meestal thuis % Ja, meestal ergens anders % (*) Voor drie van de vijf gevraagde activiteiten op de computer is een verschil gevonden in opleidingsniveau. en, chatten, msn-en e.d. neemt toe naarmate de opleiding hoger is: 66% bij de laag opgeleide ouderen, 80% bij het middelste opleidingsniveau en 84% bij de hoog opgeleide ouderen. Een dergelijk patroon zien we ook bij zoeken naar andere informatie (respectievelijk 58%, 75% en 75%) en bij gebruik van overheidsloketten (respectievelijk 13%, 23% en 25%). Bij deze laatste twee activiteiten is het verschil tussen de midden en hoog opgeleide ouderen minder groot. Zie verder bijlage Verschillen per gemeente Het percentage computergebruikers onder senioren lijkt het hoogst in Blaricum (56%) en het laagst in Hilversum (44%). Deze verschillen in percentages zijn echter net niet statistisch significant. Zie ook bijlagen 10.9, en

105 11. Huiselijk geweld en ouderenmishandeling Huiselijk geweld 15 is een maatschappelijk probleem dat voorkomt in alle lagen van de bevolking. Het ministerie van Justitie heeft de regierol van de lokale bestrijding van huiselijk geweld bij de centrumgemeenten neergelegd. Vanuit dat kader heeft het Regionaal College in 2004 opdracht gegeven tot een regionaal project ter bestrijding en ter voorkoming van huiselijk geweld. Dit heeft geleid tot de oprichting van het Advies en Steunpunt Huiselijk Geweld (ASHG) in Over de aard en omvang van huiselijk geweld in de regio Gooi en Vechtstreek was tot 2004 weinig bekend. In de Gezondheidspeiling 2004 was het onderwerp daarom als thema opgenomen. Nu is het onderdeel geworden van het monitorgedeelte en zal voortaan elke vier jaar, weliswaar minder uitgebreid dan in 2004, uitgevraagd worden. Nieuw in de Seniorenpeiling van 2008 is dat ook het onderwerp ouderenmishandeling is opgenomen. Het is in deze regio de eerste keer dat wordt onderzocht hoe vaak ouderenmishandeling voorkomt. Ouderenmishandeling 16 gaat verder dan huiselijk geweld (Landelijke Platform Bestrijding Ouderenmishandeling 2006). De pleger ervan kan iemand uit huiselijke kring zijn, maar ook een bekende of een hulpverlener. Eerder onderzoek toonde aan dat ongeveer één op de 20 zelfstandig wonende ouderen hiermee te maken heeft (Comijs 1996). In veel gevallen komt mis(be)handeling voort uit onmacht, onwetendheid of onkunde van degene die de oudere verzorgt. Er is dan sprake van ontspoorde zorg. Bij beroepskrachten kan mis(be)handeling plaatsvinden door de werkdruk. Daarnaast bestaat er ook moedwillige mishandeling (bijvoorbeeld financiële uitbuiting door kinderen). In 2008 heeft een regionale werkgroep de aanpak van ouderenmishandeling in Gooi & Vechtstreek meer handen en voeten gegeven (Thijs en Verburg 2009). De werkgroep heeft voorlichtingsmateriaal ontwikkeld, een protocol geschreven dat door alle instellingen in de regio gebruikt kan gaan worden en een plan gemaakt voor opleiding en voorlichting in de regio. Deze aanpak is vervolgens officieel geïmplementeerd in het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld. Dit hoofdstuk beschrijft de omvang van huiselijk geweld en ouderenmishandeling onder senioren in Gooi en Vechtstreek. Dit hoofdstuk geeft tevens antwoord op vragen als welke vorm van ouderenmishandeling het meest gepleegd wordt en wie de plegers zijn. 15 Definitie huiselijk geweld: Geweld dat door iemand uit de huiselijke kring wordt gepleegd (gezin, familie, (ex)partner, huisvrienden). Het gaat om lichamelijk, seksueel of geestelijk geweld. Slachtoffers en plegers van geweld kunnen mannen, vrouwen of kinderen zijn. 16 Definitie ouderenmishandeling: Het handelen of nalaten van handelen van al degenen die in een persoonlijke of professionele relatie met de oudere staan, waardoor de oudere persoon (herhaaldelijk) lichamelijke en/of psychische en/of materiële schade lijdt, dan wel vermoedelijk lijden zal, en waarbij van de kant van de oudere sprake is van een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid. 103

106 11.1 Huiselijk geweld Samenvatting Drie procent is ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld; Meer vrouwen (4%) dan mannen (2%) geven aan te maken te hebben (gehad) met huiselijk geweld; Huiselijk geweld wordt het meest gerapporteerd door 65 t/m 74 jarigen; weinig 85plussers geven aan ooit slachtoffer te zijn geweest; Net als in 2004 is er geen verschil in opleidingsniveau tussen slachtoffers van huiselijk geweld en niet-slachtoffers; Respondenten die ooit slachtoffer geweest zijn van huiselijk geweld blijken vaker somber, hebben vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie, voelen zich vaker eenzaam, beoordelen hun eigen gezondheid minder positief en bezoeken vaker de huisarts; Er is geen relatie met excessief alcoholgebruik; Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten. In de voorliggende Seniorenpeiling is gevraagd of de respondent ooit slachtoffer is geweest van huiselijk geweld. Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek Van alle respondenten geeft 3% aan ooit slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld. In de Gezondheidspeiling van 2004 gaf 5% aan ooit te maken te hebben gehad met huiselijk geweld. De vraagstelling was in de peiling van 2004 echter breder. In navolging van de landelijke standaardvraagstelling is in de huidige peiling namelijk alléén gevraagd naar het ooit zelf slachtoffer zijn van de respondent. Het getuige zijn of weten van huiselijk geweld tegen een ander gezinslid, is in de huidige peiling niet meegeteld. Resultaten naar leeftijd en geslacht Meer vrouwen dan mannen geven aan te maken te hebben (gehad) met huiselijk geweld: 4% vrouwen versus 2% mannen (tabel 11.1). Ook uit landelijk Nederlands onderzoek blijkt dat meer vrouwen dan mannen slachtoffer worden van huiselijk geweld ( Opvallend is dat huiselijk geweld het meest gerapporteerd wordt door 65 t/m 74 jarigen; 85plussers geven nauwelijks aan ooit slachtoffer te zijn geweest. Tabel 11.1 Huiselijk geweld naar leeftijd en geslacht Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal (*) (*) Ooit slachtoffer % Resultaten naar opleidingsniveau Er is geen relatie gevonden tussen het opleidingsniveau van de respondent en slachtoffer (geweest) zijn van huiselijk geweld. Ook in 2004 vonden we geen relatie. 104

107 Overige relaties Respondenten die ooit slachtoffer (geweest) zijn van huiselijk geweld blijken: -- vaker somber te zijn volgens de Gezichtjesvraag (23% is somber versus 11% van nietslachtoffers); -- vaker een hoog risico te hebben op een angststoornis of depressie, volgens de K10 (19% versus 3%); -- vaker een hoge eenzaamheidsscore (30% versus 5%) te hebben; -- hun eigen gezondheid vaker als matig /slecht te beoordelen (35% versus 24%); -- vaker de huisarts bezocht te hebben in de afgelopen twee maanden (89% vergeleken met 79% van niet-slachtoffers). Er is geen relatie met excessief alcoholgebruik. Verschillen per gemeente Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten (zie bijlage 11.1) Ouderenmishandeling Samenvatting Vijf procent van alle respondenten heeft te maken gehad met ouderenmishandeling, gelijk aan de landelijke inschatting; Verbale agressie, financieel misbruik en fysieke agressie komen het meest voor; De plegers zijn het vaakst een buurman of vrouw, een kennis of vriend(in) en/of de (ex-)partner. Ruim een vijfde van de slachtoffers geeft aan niet te willen zeggen wie de dader is of was; Gemiddeld evenveel vrouwen als mannen zijn slachtoffer (geweest) van ouderenmishandeling, maar vrouwen hebben wel relatief vaker te maken met seksueel geweld en hulp die niet geboden wordt; Het slachtoffer worden van ouderenmishandeling is niet gerelateerd aan een bepaalde leeftijd: het komt op alle leeftijden evenveel voor; Het laatste voorval was voor bijna vier van de tien slachtoffers korter dan een jaar geleden; Er is geen relatie tussen het opleidingsniveau van de respondent en slachtoffer (geweest) zijn van ouderenmishandeling; Respondenten die te maken hebben gehad met ouderenmishandeling blijken vaker somber, hebben vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie, voelen zich vaker eenzaam, beoordelen hun eigen gezondheid minder positief, bezoeken vaker de huisarts en drinken vaker (zeer) excessief; Er zijn geen verschillen naar gemeente. Ouderenmishandeling is een ernstig sociaal probleem waarvoor steeds meer aandacht komt. Onderzoek toonde aan dat 5.6% van de thuiswonende ouderen te maken heeft met ouderenmishandeling (Comijs 1996). Ander landelijk onderzoek liet zien dat er geen stereotype pleger, slachtoffer of situatie bestaat waarin ouderenmishandeling voorkomt. Slachtoffer worden van ouderenmishandeling is niet gerelateerd aan een bepaalde leeftijd. Het merendeel (71%) van de slachtoffers was nog goed ter been en mentaal gezond. Het zijn dus niet alleen de hoogbejaarden die slachtoffer worden. Daarnaast kwam uit het onderzoek naar voren dat van de plegers eenderde vrouw is en dat in tweederde van de gevallen de eigen kinderen verantwoordelijk zijn voor de mishandeling (Wauters 2007). 105

108 Gezien de ernst van het probleem en gezien het feit dat over de aard en omvang van ouderenmishandeling in de regio Gooi en Vechtstreek weinig bekend is, is dit onderwerp in de Seniorenpeiling 2008 uitgebreid uitgevraagd. Ouderenmishandeling is in de vragenlijst als volgt toegelicht: Onder ouderenmishandeling verstaan we dat iemand uit huiselijke kring (gezin, familie, buren), een bekende of een hulpverlener u lichamelijk of psychisch schade toebrengt. Denk bijvoorbeeld aan financiële uitbuiting en verwaarlozing. Soms komt ouderenmishandeling voort uit ontspoorde zorg : degene die de verzorging doet misbehandelt, bijvoorbeeld uit onmacht. In de vragenlijst werden vijf vormen van ouderenmishandeling uitgevraagd: (1) niet geholpen worden, terwijl de oudere dat wél nodig had (2) verbale agressie (3) fysieke agressie (4) financieel misbruik en (5) seksueel geweld. Resultaten voor regio Gooi en Vechtstreek Van de respondenten heeft 5% tenminste één vorm van ouderenmishandeling aangekruist. Dit percentage komt overeen met de inschatting van 1 op de 20 ouderen op basis van eerder onderzoek (Comijs 1996). Deze groep ouderen gaf aan als volgt mishandeld te zijn (meerdere vormen konden worden aangekruist): -- verbale agressie: 66% -- financieel misbruik: 28% -- fysieke agressie: 28% -- geen hulp krijgen terwijl dat nodig was: 22% -- seksueel geweld: 14%. Vervolgens is gevraagd wie de pleger was of wie de plegers waren. Er konden meerdere antwoorden worden aangekruist. Ruim een vijfde (22%) van de slachtoffers geeft aan niet te willen zeggen wie de dader is of was. Het meest werd het antwoord iemand anders en een buurman, buurvouw, kennis of vriend(in) aangekruist (beide 24%). Van de gezinsleden wordt de (ex)partner het vaakst genoemd als pleger (23%). Elf procent noemt een ander familielid als dader. Kinderen worden niet vaak genoemd als dader (9%). Dit zou te maken kunnen hebben met schaamte of angst, mede gezien het feit dat relatief vaak wordt aangegeven dat men geen uitspraak wil doen over de identiteit van de pleger. Mis(be)handeling door een hulpverlener wordt eveneens weinig gerapporteerd (5%). Resultaten naar leeftijd en geslacht Mannen en vrouwen hebben even vaak te maken gehad met ouderenmishandeling (zie tabel 11.2). Er zijn ook geen verschillen tussen de leeftijdsgroepen. Deze bevinding komt overeen met de eerdergenoemde studie, waaruit bleek dat slachtoffer worden van ouderenmishandeling niet gerelateerd is aan een bepaalde leeftijd (Wauters 2007). Het laatste voorval van ouderenmishandeling was voor bijna vier van de tien slachtoffers (39%) korter dan een jaar geleden. Er is geen relatie gevonden met geslacht of leeftijd (zie ook bijlage 11.1). Tabel 11.2 Ouderenmishandeling in de tijd naar leeftijd en geslacht Man Vrouw 65 t/m 74 jr 75 t/m 84 jr 85 jr en ouder Totaal (ns) Ouderenmishandeling % Subpopulatie slachtoffers (ns) (ns) Laatste voorval < 1 jaar geleden % Laatste voorval tussen 1 en 5 jaar geleden % Laatste voorval langer dan 5 jaar geleden % (ns) 106

109 Wanneer gekeken wordt naar de soort ouderenmishandeling valt op dat vrouwen vaker slachtoffer zijn van seksueel geweld en het geen hulp geboden krijgen terwijl ze dat wel nodig hebben vergeleken met mannen (zie bijlage 11.2). Verder is opvallend dat 75 t/m 84 jarigen relatief vaak seksueel geweld als vorm van mishandeling rapporteren in vergelijking met de twee andere leeftijdsgroepen (zie bijlage 11.2). Resultaten naar opleidingsniveau Er is geen relatie gevonden tussen het opleidingsniveau van de respondent en slachtoffer (geweest) zijn van ouderenmishandeling (zie bijlagen 11.1 en 11.2). Overige relaties Respondenten die slachtoffer (geweest) zijn van ouderenmishandeling blijken: -- vaker somber te zijn volgens de Gezichtjesvraag (22% is somber versus 11% van nietslachtoffers); -- vaker een hoog risico te hebben op een angststoornis of depressie, volgens de K10 (14% versus 2%); -- vaker een hoge eenzaamheidsscore (28% versus 5%) te hebben; -- hun eigen gezondheid vaker als matig /slecht te beoordelen (35% versus 24%); -- vaker de huisarts bezocht te hebben in de afgelopen twee maanden (87% vergeleken met 79% van niet-slachtoffers); -- vaker (zeer) excessief alcohol te drinken (9%) vergeleken met niet-slachtoffers (5%). Verschillen per gemeente Er zijn geen significante verschillen gevonden tussen de gemeenten wat betreft het percentage slachtoffers van ouderenmishandeling (zie bijlage11.1). Er is veel variatie in de percentages tussen de verschillende gemeenten voor wat betreft hoe lang het laatste voorval geleden is en de soorten ouderenmishandeling. Deze verschillen zijn echter niet significant. Dit is te verklaren doordat de aantallen in de subgroepen heel klein worden en de gevonden verschillen daardoor gemakkelijk op toeval kunnen berusten (zie bijlage 11.2). Bijvoorbeeld: in totaal hebben 163 respondenten de vraag ingevuld over hoe lang het laatste voorval geleden is. Het aantal respondenten op deze vraag varieert per gemeente van minimaal 5 (Blaricum, Muiden, Weesp) tot maximaal 65 (Hilversum). 107

110 Literatuur Acker M.B. van. Gezondheidspeiling GGD Gooi & Vechtstreek, september Actiz. Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg, < Boer A. de. Kijk op informele zorg. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, Boer A. de (redactie). Rapportage ouderen Veranderingen in de leefsituatie en levensloop. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, juni Boer A. de, Broese van Groenou M en Timmermans J (red). Mantelzorg, een overzicht van de steun van en aan mantelzorgers in Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, februari Bohlmeijer E, Smit F, Smits C, Onrust S, Toet J & Riper H. Depressiepreventie ouderen, handleiding. Trimbos instituut, 2005 ( Brink CL van den, Uitenbroek D, Brink M van den, Boer E de, Hajema K, Schipper M. Richtlijn wegen voor GGD-epidemiologen. Communicatie GGD Nederland, 2009/04. Kennisnet nummer Broek L van den en Jong A de. Verhuiswensen uit het Woononderzoek Nederland Centraal Bureau voor de Statistiek, Ruimtelijk Planbureau, Den Haag Bruffaerts R, Demyttenaere K, Vilagut G, Martinez M, Bonnewyn A, Graaf R de, Haro JM, Bernert S, Angermeyer MC, Brugha T, Roick C, Alonso J. The relation between body mass index, mental health, and functional disability: a European population perspective. Canadian Journal of Psychiatry; 53: , Comijs HC. Agressie tegen en benadeling van ouderen: een onderzoek naar ouderenmishandeling. Proefschrift, ISBN: Consument en Veiligheid (< Deeg DJH (VUmc). Wat is ervaren gezondheid en hoe wordt het gemeten? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, < Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Ervaren gezondheid, 31 maart DGV, Nederlands instituut voor verantwoord medicijngebruik. Slaap- en kalmeringsmiddelen; weet wat u slikt! Utrecht, oktober Duimel M. Verbinding maken: senioren en internet. SCP. Den Haag, september Edwards P, Roberts I, Clarke M, DiGuiseppi C, Pratap S, Wentz R, Kwan I. Increasing response rates to postal questionnaires: systematic review. BMJ 2002;324(7347):1183. Flegal KM, Groubard BI, Williamson DF, Gail MH. Excess deaths associated with underweight, overweight and obesity. JAMA 2005;293: Fokkema T en Dykstra P.A. De aanpak van eenzaamheid. Feiten en misverstanden. Demos, jaargang 25, nummer 3, pagina 5-8,

111 Frieler S & Staarink I. Factsheet angst bij ouderen. Het Landelijk Platform Preventie Ouderen, werkgroep Angst bij Ouderen. De Gelderse Roos Arnhem, maart < ctid=1166>. Furer JW, König-Zahn C en Tax B. Het meten van de gezondheidstoestand, deel 3 Psychische gezondheid. Van Gorcum, Assen, Gerven G van. Terugdringen gebruik slaap- en kalmeringsmiddelen moet landelijk project worden. 21 jan < Gezondheidsraad. Richtlijnen goede voeding < GGD Midden-Nederland. Rapport Senioren in Beeld Zeist, Healthy Ageing project. Gezond ouder worden: een uitdaging voor Europa, korte versie. < ropa_korte_versie.htm>, 1 maart Hoeymans N, Timmermans JM, Klerk MYY, Boer AH de, Deeg DJH, Poppelaars JL, Thissen F, Droogleever Fortuijn JC, Hollander AEM de. Gezond actief. De relatie tussen ziekten, beperkingen en maatschappelijke participatie onder Nederlandse ouderen. RIVM rapportnummer Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Hollander AEM de, Hoeymans N, Melse JM, Oers JAM van, Polder JJ (eds), Zorg voor gezondheid. Volksgezondheid Toekomst Verkenning, RIVM IGZ, Inspectie voor de Gezondheidszorg. Indicatoren openbare gezondheidszorg basisset Den Haag, april Jong Gierveld, J. de, Kamphuis, F.H. The development of a Rasch-type loneliness scale. Applied Psychological Measurement 1985; 9: Jong Gierveld, J. de, Dykstra, P. Eenzaam of niet eenzaam? Identificatie van eenzaamheids risicogroepen onder oudere mannen en vrouwen. In: VU-Visies op veroudering. Onder redactie van Broese van Groenou M.I., Deeg DJH, Knipscheer CPM en Ligthart CJ. CVO-VU, Jong Gierveld J. Eenzaamheid onder oudere mensen; een overzicht van het onderzoek. Gerõn, 1999, jrg. 1, nr. 1. Kemper HGC, Ooijendijk WTM, Stiggelbout M. Consensus over de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen. TSG 2000; 78: Kessler R & Mroczek D. Final versions of our non-specific psychological distress scale. Ann Arbor (MI), Survey Research center of the Institute for Social Research, University of Michigan, Kok RM. Atypische presentatie van depressies bij ouderen, feit of fictie? Tijdschr Geront Geriatrie 2004, 35, Kok RM. Regionaal Zorgprogramma Stemmingsstoornissen bij Ouderen, Hoofdstuk 6. GGZ Regio Midden-Westelijk Utrecht. < download.asp?link='/files/951/zorgprogramma_stst.pdf'> mei

112 König-Zahn C, Furer JW, en Tax B. Het meten van de gezondheidstoestand, deel 2 Lichamelijke gezondheid, sociale gezondheid. Van Gorcum, Assen, Kunst AE, Meerding WJ, Varenik N, Polder JJ, Mackenbach JP. Sociale verschillen in zorggebruik en zorgkosten in Nederland RIVM, Erasmus MC, RIVM rapport ISBN: Kuunders MMAP, Laar MW van. Alcoholgebruik samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, < Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Alcoholgebruik, 30 maart Landelijk platform bestrijding ouderenmishandeling. Factsheet ouderenmishandeling: algemene informatie, 1 maart < Leent-Loenen HMJA van (RIVM). Roken samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, < Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Roken, 25 september Leent-Loenen HMJA van, Visscher TLS. Lichaamsgewicht samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, < Gezondheidsdeterminanten\ Persoonsgebonden\ Lichaamsgewicht, 4 juli Leest LATM van. Lichamelijke activiteit samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, < Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Lichamelijke activiteit, 6 december Ligthart GC, Vos C de. Ouder worden, nou en? Uitgeverij Boom, oktober ISBN13: Lokale en nationale monitor ouderen. Standaardvraagstelling Ontvangen (mantel)zorg. GGD Nederland, RIVM, Actiz, 15 september < Luijendijk HJ, van den Berg JF, Dekker MJ, van Tuijl HR, Otte W, Smit F, Hofman A, Stricker BH, Tiemeier H. Incidence and recurrence of late-life depression. Arch Gen Psychiatry, 2008, 12, Mac Gillavry E (RIVM). Contact met huisarts In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, < Zorg\ Eerstelijnszorg\ Huisartsenzorg>, 3 mei Mackenbach JP. Ongezonde verschillen: over sociale stratificatie en gezondheid in Nederland. Assen: Van Gorcum, Medisch Contact. Slaapmiddelen schadelijk voor ouderen. Samenvatting van publicatie uit British Medical Journal, nr 46, 11 november < 110

113 Meijer SA, Smit F, Schoemaker CG, Cuijpers P. Gezond verstand. Evidence-based preventie van psychische stoornissen. RIVM, Bilthoven, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Gezond zijn, gezond blijven. Een visie op gezondheid en preventie. Den Haag, september Oers van, J.A.M. Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV). Gezondheid op koers? RIVM, Bilthoven, Poort E, Venemans A, Cluitmans R, Oosterlee A en ten Brinke J. Ouderenonderzoek Kennemerland: een onderzoek naar de gezondheid en het welbevinden van 65-plussers en hun behoefte aan voorzieningen, zorg en vervoer. GGD Kennemerland, mei Saunders D & Daly A. Collaborative Health and wellbeing Survey: psychological distress in the Western Australian population. Health Department of Western Australia, Schellingerhout R, Timmermans JM. Hoe groot zijn de vraag en het gebruik en nemen deze toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, < Zorg\ Sectoroverstijgend\ Informele zorg, 26 september Schoemaker C, Hoeymans N. Psychische gezondheid samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, < Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Psychische gezondheid, 13 december Schoemaker C. Zijn er sociaal-demografische gezondheidsverschillen? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, < Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Psychisch functioneren\ Psychische gezondheid volwassenen>, 13 december 2005a. Senioren in Beeld Resultaten van een gezondheidsenquête onder zelfstandig wonende ouderen van 65 jaar en ouder in de regio Midden-Nederland. GGD Midden- Nederland, Zeist, SeniorGezond, helpt valongevallen voorkomen (2004). < ontwikkeld in opdracht van het Geriatrisch Netwerk van de Regionale Commissie Gezondheidszorg Zuid-Holland Noord, door het Leids Universitair Medisch Centrum en TNO Preventie en Gezondheid. STIVORO expertisecentrum tabaksgebruik- en verslaving. Roken, de harde feiten: volwassenen (2008). Den Haag: STIVORO expertisecentrum tabaksgebruik- en verslaving. Thijs W en Verburg A. Verantwoording project Aanpak ouderenmishandeling Gooi en Vechtstreek. Ten bate van het Portefeuillehoudersoverleg Gezondheidszorg van 17 december GGD Gooi & Vechtstreek, 15 oktober Thomas DR. Weight loss in older adults. Reviews in endocrine and metabolic disorders 2005;6: Tilburg T.G. van. Loneliness between 1978 and 2003: A historical-time analysis among Dutch adults. Voordracht ter gelegenheid van het afscheid van Jenny Gierveld. Amsterdam: Vrije Universiteit, Trimbos instituut. Factsheet: Alcohol en ouderen in de verslavingszorg in Nederland ( ). Trimbos instituut, Utrecht, juni < 111

114 Verkade D.M. & Metz J.W. Mantelzorg in Dordrecht. Onderzoekcentrum Drechtsteden, november < ZyylsqzHG_Mantelzorg_in_Dordrecht.PDF> Verweij A (RIVM). Zijn er internationale verschillen? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, < Bevolking\ Scholing en opleiding, 15 juni Verweij A, Sanderse C, Lucht F van der. Wat waren de belangrijkste ontwikkelingen in het verleden? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, < Bevolking\ Scholing en opleiding, 22 september Vink D. Gegeneraliseerde angststoornis. Nederlands Kenniscentrum Ouderenpsychiatrie. < 15 juni Vollebergh W, Graaf R de, Have M ten, Schoemaker C, Dorsselaer S van, Spijker J en Beekman A. Psychische stoornissen in Nederland, overzicht van de resultaten van NEMESIS. Trimbos-instituut, Utrecht, augustus ISBN VWS. Factsheet vergoeding benzodiazepinen. Den Haag, 2009b. < Wauters B. Ouderenmis(be)handeling in Vlaanderen. Een empirisch onderzoek. Proefschrift, Wendel-Vos GCW, Picavet HSJ, Gelder B van, Tijhuis MAR en Droomers M. Meervoudig ongezond gedrag in Nederland. Centrum voor Preventie en Zorgonderzoek (PZO), Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven, Wendel-Vos GCW (RIVM). Zijn er verschillen naar sociaaleconomische status of etniciteit? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, < Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Lichamelijke activiteit, 23 september Westerhuis G en Eimers M. Voorschrijfgedrag huisartsen gevolgd. Medisch Contact, 64 nr. 3, 15 januari Pag Wingen M & Otten F. Burgerlijke staat, recente verweduwing en gezondheidsindicatoren van ouderen. CBS, Webmagazine, woensdag 25 maart < NL/menu/themas/gezondheid-welzijn/publicaties/artikelen/archief/2009/ wm.htm>. Witte KE. Wat zijn de determinanten van psychische (on)gezondheid? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, < Gezondheidsdeterminanten, 24 november

115 Bijlagen Seniorenpeiling

116 114

117 Bijlage bij hoofdstuk 1 Inleiding Bijlage 1.1 Het model van Lalonde Gezondheid is niet iets wat een mens heeft of krijgt. Het is meer een toestand waarin men zich op een bepaald moment bevindt. Die gezondheidstoestand is het resultaat van verschillende bijdragen en inwerkende krachten. De WHO (World Health Organisation) gebruikt hiervoor het model van Lalonde (naar een voormalige Canadese minister van volksgezondheid). In dit model staat de onderlinge wisselwerking tussen verschillende factoren die de gezondheid beïnvloeden (de gezondheidsdeterminanten) centraal: biologische factoren: erfelijke en aangeboren aandoeningen, beschadiging als gevolg van ziekte of ongeval gedragsfactoren: leefstijl, leefwijze, (on)gezonde gewoonten milieufactoren: fysieke omgeving: milieu- en luchtvervuiling, geluidhinder, woningkwaliteit, klimaat maatschappelijke omgeving: sociale contacten, relaties, (on)veilig voelen, werkloosheid, discriminatie. gezondheidszorg: toegankelijkheid van aanbod van expertise en voorzieningen zoals ziekenhuizen, huisartspraktijken, medicijnen etc. Al deze factoren hangen nauw met elkaar samen en beïnvloeden elkaar onderling. Dit complexe geheel bepaalt de gezondheid. 115

118 Bijlagen bij hoofdstuk 2 Onderzoeksopzet Bijlage 2.1 De begeleidingscommissie De leden van de begeleidingscommissie M. Distelbrink (gemeente Huizen, tot juli 2009) J. de Lange (gemeente Hilversum) T. Stalenhoef (ouderenbond) A. van Gelder (gemeente Wijdemeren) H. Vos (gemeente Weesp) I. Pons (Versa) J. Akerboom (Versa) M. Berends (Symfora) W. Thijs (beleidsmedewerker GGD) M. van Acker (epidemioloog GGD) De taken en verantwoordelijkheden van de begeleidingscommissie zijn als volgt vastgesteld 1. het geven van advies: meedenken over de opzet, inhoud en het vervolg van de Seniorenpeiling 2. het mede goed onderbouwen van de keuze van de onderwerpen (waarom iets wel of niet wordt onderzocht) 3. het hebben van extra aandacht voor de gebruikswaarde van de resultaten (wat met de resultaten gedaan kan worden) 4. het pretesten van de vragenlijst op begrijpelijkheid en lengte 5. de evaluatie De GGD is eindverantwoordelijk voor de definitieve versie van de vragenlijst. Resultaten van de pretest Ieder lid van de begeleidingscommissie is gevraagd om bij 3 personen uit hun omgeving de vragenlijst bij wijze van proef uit te zetten. De respondenten werd om commentaar gevraagd (wat is de algemene indruk, welke vragen zijn onduidelijk, welke vragen vindt men irritant) en hen werd gevraagd bij te houden hoeveel tijd ze nodig hadden voor het invullen. De epidemioloog keek naar de juistheid van invulling door de respondenten. In totaal zijn 16 vragenlijsten teruggekomen. De algemene indruk was dat er goede duidelijke vragen werden gesteld. Gemiddeld was men 40 minuten bezig met invullen. Eén persoon gaf aan de vragenlijst te lang te vinden. Op grond van de resultaten uit de pretest is de volgorde van de vragen gewijzigd. De vragen over aanpassingen aan de woning en regie over het eigen leven zijn eruit gehaald. Verder is een aantal maal de lay-out gewijzigd, sommige hokjes waren wat klein om een getal in in te vullen. Diverse tekstuele wijzigingen zijn doorgevoerd. 116

119 Bijlage 2.2 Definities van de in de Gezondheidspeiling onderscheiden groepen Geslacht Man Vrouw Leeftijd Leeftijdsgroep1: 65 tot en met 74 jaar Leeftijdsgroep2: 75 tot en met 84 jaar Leeftijdsgroep3: 85plus Opleidingsniveau Laag: Geen opleiding (lager onderwijs: niet afgemaakt) Lager onderwijs, basisschool Lager beroepsonderwijs (zoals LBO, LTS, huishoudschool, LHNO, LEAO, LAS, ambachtsschool, etc.) Middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (zoals MAVO, (M)ULO, VGLO, etc.) Midden: Middelbaar beroepsonderwijs (zoals MBO, MTS, MEAO, UTS, MDS, MAS, INAS, etc.) Hoger algemeen en voorbereidend onderwijs (zoals HAVO, VWO, Lyceum, HBS, MMS, Gymnasium, etc.) Hoog: Hoger beroepsonderwijs (zoals HBO, HTS, HEAO, PABO, HAS, HLS, kweekschool, etc.) Wetenschappelijk onderwijs (universiteit) Burgerlijke staat en huishoudsamenstelling Burgerlijke staat: gehuwd/geregistreerd partner/samenwonend ongehuwd/nooit gehuwd geweest gescheiden/gescheiden levend weduwe/weduwenaar Huishoudsamenstelling: alleenstaand (ongehuwd en nooit gehuwd geweest, weduwe/weduwnaar of gescheiden) 117

120 Bijlagen bij de hoofdstukken 4 tot en met 11 H4. Beschrijving respondenten Bijlage 4.1 Burgerlijke staat naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Burgerlijke staat Gehuwd, samenwonend Ongehuwd, nooit gehuwd geweest Gescheiden Weduwe, weduwnaar % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.001) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

121 Bijlage 4.2 Huishoudsamenstelling naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Huishoudsamenstelling Alleenstaand 1 % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.003) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren Alleenstaand = ongehuwd en nooit gehuwd geweest, weduwe/weduwnaar of gescheiden Bijlage 4.3 Opleidingsniveau van naar geslacht, leeftijd en gemeente Opleidingsniveau Laag Midden Hoog % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Gemeente (p<0.001) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

122 Bijlage 4.4 Inkomen (alleen AOW), enige of grote moeite hebben met rondkomen en kwetsbare ouderen 1 naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Inkomen Alleen AOW Moeite met rondkomen Kwetsbare ouderen 1 % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) (p=0.393) (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p=0.012) (p=0.069) (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) (p<0.001) (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.019) (p=0.031) (p=0.160) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren Kwetsbare ouderen zijn ouderen die óf alleenstaand zijn en alleen AOW hebben en/óf alleenstaand zijn en aangeven moeite te hebben met rondkomen. 120

123 Bijlage 4.5 Soort religie 1 en betekenis geloof 2 naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Religie Rooms Katholiek Protestants Christelijk Ander geloof Geen geloof % 95% BI % 95% BI % % % 95% BI Geloof heeft betekenis Totaal Geslacht (p<0.001) (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.071) (p<0.001) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren Religie is gehercodeerd naar 4 categorieën: (1) rooms katholiek, (2) protestants christelijk, (3) ander geloof (=Islam, Jodendom, Boeddhisme, Hindoeïsme of een ander geloof) en (4) geen geloof. 2 Geloof heeft betekenis: veel + wel wat (tegenover weinig + niets ). 121

124 H5. Algemene lichamelijke gezondheid Bijlage 5.1 Ervaren gezondheid naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Ervaren gezondheid Uitstekend Zeer goed Goed Matig Slecht % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.009) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

125 Bijlage 5.2 BMI-categorieën naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente BMI-categorie BMI < 20 ondergewicht 20 <= BMI <25 normaal gewicht 25 <= BMI <30 matig overgewicht BMI >= 30 obesitas % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.127) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

126 Bijlage 5.3 Valincidentie (minimaal 1 keer in het afgelopen jaar) en plek van vallen (subpopulatie senioren die gevallen zijn) naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Minimaal 1x gevallen (ongeacht plek) Gevallen in of om de woning Gevallen op straat of trottoir in buurt Ergens anders gevallen % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) (p=0.025) (p=0.287) (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) (p<0.001) (p=0.090) (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p=0.067) (p=0.006) (p=0.129) (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.575) (p=0.642) (p=0.099) (p=0.576) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

127 Bijlage 5.4 Letsel door valincident (subpopulatie senioren die gevallen zijn) naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Letsel opgelopen door valincident % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p=0.008) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p=0.049) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.601) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

128 Bijlage 5.5 Chronische aandoening naar afnamejaar Chronische aandoening Eén of meer aandoeningen Suikerziekte Beroerte, hersenbloeding of herseninfarct Hartinfarct Andere ernstige hartaandoening (zoals hartfalen of angina pectoris) Kanker Migraine Hoge bloeddruk Vernauwing van de bloedvaten in de buik of benen Astma, chronische bronchitis, longemfyseem of CARA Darmstoornissen langer dan 3 maanden Psoriasis Chronisch eczeem Incontinentie Ernstige of hardnekkige aandoening van de rug (incl. hernia) Gewrichtsslijtage Chronische gewrichtsontsteking Andere ernstige of hardnekkige aandoening van nek of schouder Andere ernstige of hardnekkige aandoening van elleboog, pols of hand Botontkalking (osteoporose) nieuw onderwerp

129 Bijlage 5.6 Top 5 van chronische aandoeningen en osteoporose naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Nr 1: Gewrichtsslijtage Nr 2: Hoge bloeddruk Nr 3: Rugaandoening Nr 4: Incontinentie Nr 5: Suikerziekte Nieuw onderwerp: Osteoporose % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) (p<0.001) (p<0.001) (p<0.001) (p=0.159) (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) (p=0.043) (p=0.046) (p<0.001) (p=0.033) (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) (p=0.005) (p<0.001) (p<0.001) (p<0.001) (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.032) (p=0.496) (p=0.030) (p=0.562) (p=0.304) (p=0.002) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

130 Bijlage 5.7 Percentage ouderen met minimaal 1 chronische aandoening en het ondervinden van belemmering hierdoor (subpopulatie ouderen met minimaal 1 chronische aandoening) naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Minimaal 1 chronische aandoening Belemmering ondervinden door chronische aandoening (subpopulatie ouderen met min 1 chronische aandoening) % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.014) (p=0.029) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

131 H6. Psychische gezondheid Bijlage 6.1 Score op de Gezichtjesvraag naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Algemene gemoedstoestand Opgewekt Gaat wel Somber % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p=0.458) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.199) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

132 Bijlage 6.2 Score op de K10 naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Angststoornis of depressie Weinig of geen risico Matig risico Hoog risico % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.013) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

133 Bijlage 6.3 Eenzaamheid naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Eenzaamheid Niet Matig Ernstig Zeer ernstig % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p=0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p=0.009) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.172) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

134 Bijlage 6.4 Emotionele en sociale eenzaamheid naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Eenzaamheid Matig emotioneel eenzaam Ernstig emotioneel eenzaam Matig sociaal eenzaam Ernstig sociaal eenzaam % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) (p=0.005) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) (p=0.778) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) (p=0.002) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.300) (p=0.819) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

135 H7. Sociale gezondheid Bijlage 7.1 Ervaren belemmering voor deelname aan maatschappij en top 5 aan behoeften om dit te veranderen naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Belemmering Maatschappij Ervaart belemmering Behoefte 1: Betere lichamelijke gezondheid Behoefte 2: Betere psychische gezondheid Behoefte 3: Betere gezondheid naasten Behoefte 4: Meer mogelijkheden vervoer Behoefte 5: Meer hulp huishouding % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) (p=0.329) (p=0.377) (p=0.022) (p=0.067) (p=0.297) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) (p=0.872) (p=0.331) (p=0.009) (p=0.881) (p=0.101) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) (p=0.461) (p=0.545) (p=0.002) (p=0.706) (p=0.141) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.089) (p=0.672) (p=0.690) (p=0.382) (p=0.626) (p=0.577) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

136 Bijlage 7.2 Activiteiten naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Activiteiten Op bezoek gaan en ontvangen Hobby uitoefenen Verenigingsactiviteiten Activiteiten voor geloofsgemeenschap Oppassen op (klein)kinderen Uitgaan, uitstapjes Dagopvang Dagbehandeling Geen van deze dingen % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) (p=0.089) (p<0.001) (p=0.607) (p=0.310) (p=0.256) (p=0.955) (p=0.349) (p=0.831) Mannen Vrouwen Leeftijd (p=0.184) (p=0.001) (p<0.001) (p=0.181) (p<0.001) (p<0.001) (p=0.036) (p=0.134) (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) (p<0.001) (p<0.001) (p=0.001) (p<0.001) (p<0.001) (p=0.001) (p=0.318) (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.017) (p=0.260) (p=0.306) (p=0.006) (p=0.034) (p=0.003) (p=0.656) (p=0.900) (p=0.070) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

137 Bijlage 7.3 Vrijwilligerswerk naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Vrijwilligerswerk Ja % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.063) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

138 Bijlage 7.4 Mantelzorg geven naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Mantelzorg geven Heeft mantelzorg gegeven in het afgelopen jaar Geeft mantelzorg nu niet meer Geeft mantelzorg nu nog Langer dan 3 maanden en meer dan 8 uur per week Zwaar belast % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p=0.479) (p=0.040) (p=0.855) (p=0.167) Mannen Vrouwen Leeftijd (p=0.050) (p=0.137) (p=0.036) (p=0.519) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) (p<0.001) (p=0.805) (p=0.356) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.025) (p=0.063) (p=0.745) (p=0.773) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

139 H8. Zorg: gebruik en behoefte Bijlage 8.1 Contact met huisarts naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Contact huisarts In de afgelopen 2 maanden Tussen de 2 en 12 maanden geleden 12 maanden geleden of langer Nog nooit % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p=0.218) Mannen Vrouwen Leeftijd (p=0.004) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p=0.005) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.509) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

140 Bijlage 8.2 (1) Zorggebruik in de afgelopen 12 maanden naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Contact gehad met: Medisch specialist Tandarts/ mondhygiëniste Paramedici 1 GGZ/AMW 2 Thuiszorg 3 % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (<0.001) (0.249) (<0.001) (0.384) (<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (0.092) (<0.001) (0.029) (0.718) (<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (<0.001) (<0.001) (0.436) (0.718) (<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (0.046) (<0.001) (<0.001) (0.791) (0.546) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren Paramedici = diëtist, ergotherapeut, fysiotherapeut, logopedist, oefentherapeut Cesar/Mensendieck); 2 Geestelijke gezondheidszorg en Maatschappelijk werk = Symfora/GGZ, AMW, Vrijgevestigd psycholoog, Vrijgevestigd psychiater; 3 Thuiszorg = wijkverpleegkundige, gezinsverzorging, Alfahulp. 138

141 Tabel 8.2 (2) Vervolg zorggebruik naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Afgelopen 12 maanden Ziekenhuis/ kliniek WMO-loket CIZ MEE Overig 1 % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (0.481) (<0.001) (<0.001) (0.031) (<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (0.003) (<0.001) (<0.001) (0.041) (0.940) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (0.004) (<0.001) (<0.001) (0.015) (0.729) Laag Midden Hoog Gemeente (0.422) (0.323) (0.089) (0.657) (0.004) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren Overige zorgverleners en instellingen = GGD, Jellinek/verslavingszorg, Alternatieve behandeling 139

142 Bijlage 8.3 Mantelzorg ontvangen naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Mantelzorg ontvangen Afgelopen jaar Ontving mantelzorg Ontvangt nu nog mantelzorg Ontvangt zorg van partner % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) (p<0.001) (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) (p<0.001) (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) (p<0.001) (p=0.123) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.714) (p=0.171) (p=0.605) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

143 Bijlage 8.4 Ontvangen hulp 1 naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Ontvangt hulp 1 Huishoudelijke hulp 2 Hulp bij persoonlijke verzorging Hulp bij medische verzorging % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) (p<0.001) (p=0.107) (p=0.058) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) (p<0.001) (p<0.001) (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) (p<0.001) (p=0.005) (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.652) (p=0.280) (p=0.745) (p=0.331) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren Hulp = van een mantelzorger, van een professionele zorgverlener en/of van een vrijwilliger. 2 Huishoudelijke hulp = hulp bij boodschappen, schoonmaken en het klaarmaken van warme maaltijden. 141

144 Bijlage 8.5 Behoefte aan (meer) hulp naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Behoefte aan hulp Wil meer hulp % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.274) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

145 H9. Zelfredzaamheid en gebruik van voorzieningen Bijlage 9.1 Het al dan niet zelfstandig kunnen uitvoeren van HDL-activiteiten en vervoer HDL-activiteiten en vervoer Ja, zonder enige moeite Ja, maar wel met enige moeite Ja, maar met veel moeite Nee, alleen met hulp van anderen % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Kan lunch klaarmaken Kan warm eten klaarmaken Kan licht huishoudelijk werk doen Kan zwaar huishoudelijk werk doen Kan kleren wassen en strijken Kan bedden verschonen of opmaken Kan boodschappen doen Kan gebruik maken van eigen of openbaar vervoer Bijlage 9.2 HDL-beperkingen en beperking in vervoer naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Beperking Kan niet zelfstandig één of meerdere HDLactiviteiten verrichten Kan niet zelfstandig gebruik maken van eigen of openbaar vervoer % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p=0.565) (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.287) (p=0.031) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

146 Bijlage 9.3 Afhankelijkheid van anderen m.b.t. vervoer naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Niet altijd in staat ergens alleen te Ergens niet naartoe gaan terwijl men wel komen had gewild 1 % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) (p=0.792) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) (p=0.789) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) (p=0.092) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.676) (p=0.263) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren Berekend op de subpopulatie ouderen die aangegeven heeft niet altijd in staat te zijn ergens zonodig alleen te komen. 144

147 Bijlage 9.4 Woonvorm, koopwoning en verhuiswens naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Reguliere woning Woning speciaal voor ouderen Anders Koopwoning (versus huurwoning) Verhuiswens (versus geen verhuiswens) % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) (p<0.001) (p=0.350) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) (p<0.001) (p=0.005) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) (p<0.001) (p=0.847) Laag Midden Hoog Gemeente (p<0.001) (p<0.001) (p=0.165) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren Bijlage 9.5 Relatie tussen woonvorm en koop/huurwoning Koopwoning Huurwoning Verhuiswens % 95% BI % 95% BI % 95% BI Reguliere woning Woning speciaal voor ouderen Anders

148 Bijlage 9.6 Gebruik van voorzieningen Voorziening Ja, gebruik ik wel eens Nee, maar dat zou ik wel willen Nee, geen behoefte aan Ken ik niet % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Maaltijdvoorziening aan huis Warme maaltijdverstrekking in een restaurant van een verzorgingshuis of woonzorgcomplex of in een ouderensteunpunt Servicediensten aan huis (bv. pedicure of kapper aan huis, boodschappenservice) Bezorgdienst van medicijnen (apotheek aan huis) Personenalarmering Meer bewegen voor ouderen (MBVO, bv. ouderen-gym, ouderenzwemmen) Computercursussen en Digitale OntmoetingsPlaats (DOP) Sociaal culturele activiteiten voor ouderen (bv. sociëteit, creatieve clubs, kaarten, zingen, andere cursussen) Gespreksgroep (bv. omgaan met dementie, rouwverwerking) Vervoersdiensten (OVvervoer, ander speciaal vervoer voor ouderen en gehandicapten, rolstoelbus, belbus, speciale taxidienst voor ouderen, bv. Latax) Activiteitenbemiddeling (mensen met elkaar in contact brengen om samen activiteiten te ondernemen, bv. samen naar een concert e.d.) Ouderenbezoekdiensten (huisbezoeken door ouderenadviseurs, activerend of preventief huisbezoek) Vrijwilligerscentrale Thuiszorgwinkel Vrijwillige thuishulp Vrijwillige thuishulp voor gehandicapten Telefooncirkel

149 Bijlage 9.7 Top 5 van voorzieningen die het meest worden gebruikt naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Voorziening 1 Nr 1: Bezorgdienst van medicijnen Nr 2: Vervoersdiensten Nr 3: Servicediensten aan huis Nr 4: Sociaal culturele activiteiten voor ouderen Nr 5: Thuiszorgwinkel % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) 1 (p<0.001) (p<0.001) (p<0.001) (p=0.006) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) (p<0.001) (p<0.001) (p=0.009) (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) (p<0.001) (p<0.001) (p<0.001) (p=0.270) Laag Midden Hoog Gemeente (p<0.001) (p=0.001) (p=0.229) (p=0.019) (p=0.023) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren Er waren vier antwoordmogelijkheden: ja, gebruik ik wel eens, nee, maar dat zou ik wel willen, nee, geen behoefte aan, ken ik niet. De p-waarden die hier weergegeven zijn, zijn van de toetsen op alle vier antwoordcategorieën. 147

150 Bijlage 9.8 Top 3 van voorzieningen waar het meest behoefte aan is, naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Voorziening 1 Nr 1: Computercursussen en Digitale OntmoetingsPlaats Nr 2: Meer bewegen voor ouderen (MBVO) Nr 3: Activiteitenbemiddeling (DOP) % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p=0.001) 1 (p<0.001) (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) (p=0.014) (p=0.062) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) (p=0.001) (p=0.009) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.085) (p=0.007) (p=0.113) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren Er waren vier antwoordmogelijkheden: ja, gebruik ik wel eens, nee, maar dat zou ik wel willen, nee, geen behoefte aan, ken ik niet. De p-waarden die hier weergegeven zijn, zijn van de toetsen op alle vier antwoordcategorieën. 148

151 Bijlage 9.9 Gebruik van en behoefte aan tenminste één voorziening naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Maakt gebruik van minstens Heeft behoefte aan minstens 1 voorziening 1 voorziening % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) (p=0.005) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.002) (p=0.579) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

152 H10. Leefstijl Bijlage 10.1 Roken naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Rookt % 95% BI Totaal Geslacht (p=0.007) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p=0.823) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.339) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

153 Bijlage 10.2 Rookwaar (subpopulatie rokers) naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Rookwaar Alleen sigaretten Alleen sigaren en/of pijp Zowel sigaretten als sigaren en/of pijp Rookt, rookwaar onbekend % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p=0.396) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.845) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

154 Bijlage 10.3 Gebruik van alcohol naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Drinkt wel eens een alcoholische drank Ja Nee, nooit gedaan Nee, maar vroeger wel % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p<0.001) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

155 Bijlage 10.4 Mate van alcoholgebruik (subpopulatie drinkers) naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Mate van alcoholgebruik Niet excessief Excessief 1 Zeer excessief 2 % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p=0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.478) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren Excessieve drinkers drinken 4-5 glazen/dag op 5 of meer dagen in de week óf 6 of meer glazen per dag op 3-4 dagen in de week. 2 Zeer excessieve drinkers gebruiken 6 of meer glazen per dag op 5 of meer dagen in de week. 153

156 Bijlage 10.5 Voldoen aan NNGB 1 in zomer en winter naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Voldoet aan beweegnorm In de zomer In de winter % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p=0.012) (p=0.799) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) (P=0.004) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.212) (p=0.193) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren NNGB: minstens een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit op tenminste vijf dagen per week. 154

157 Bijlage 10.6 Gebruik van slaap- of kalmeringsmiddelen op doktersvoorschrift (totale populatie) en duur van gebruik (subpopulatie gebruikers) naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Heeft gebruikt (in 0-3 maanden 3 mnd 1 jaar 1-2 jaar 2 jaar of langer afgelopen 2 wk) % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) (p=0.023) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) (p=0.575) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) (p=0.824) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.009) (p=0.808) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

158 Bijlage 10.7 Percentage senioren dat geprobeerd heeft te minderen of te stoppen en het percentage dat het niet gelukt is om te minderen of te stoppen naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Geprobeerd te minderen/stoppen (subpopulatie gebruikers) NIET gelukt om te minderen/stoppen (subpopulatie gebruikers die geprobeerd heeft te minderen/stoppen) % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p=0.887) (p=0.328) Mannen Vrouwen Leeftijd (p=0.555) (p=0.002) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p=0.181) (p=0.494) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.426) (p=0.875) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

159 Bijlage 10.8 Gebruik van vrij verkrijgbare rustgevende middelen (totale populatie) naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Heeft gebruikt (in afgelopen 2 wk) % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p=0.656) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.126) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

160 Bijlage 10.9 Computergebruik (totale populatie) naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Computergebruik Nooit Meestal thuis Meestal ergens anders % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p<0.001) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.06) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

161 Bijlage Internetgebruik (subpopulatie ouderen die wel eens een computer gebruiken) naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Internetgebruik Nee, ik weet niet wat het is Nee, ik ken het wel maar gebruik het nooit Ja, meestal thuis Ja, meestal ergens anders % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p=0.006) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.484) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

162 Bijlage Belangrijkste activiteiten op de computer (subpopulatie ouderen die wel eens een computer gebruiken) naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente 1 Activiteit en, chatten, msn-en, e.d. Informatie zoeken over gezondheid op internet Zoeken naar andere informatie (literatuur, sport, reizen, recepten, etc) op internet Gebruik van overheidsloketten (bv WMO aanvraag, belastingen en vergunningen) Anders % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p=0.962) (p=0.002) (p=0.002) (p<0.001) (p=0.107) Mannen Vrouwen Leeftijd (p=0.017) (p=0.982) (p=0.008) (p=0.099) (p=0.789) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p<0.001) (p=0.183) (p<0.001) (p<0.001) (p=0.933) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.187) (p=0.124) (p=0.507) (p=0.403) (p=0.814) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren Percentages tellen op tot boven de 100%, omdat bij deze vraag meerdere antwoorden konden worden aangekruist. 160

163 H11. Huiselijk geweld en ouderenmishandeling Bijlage 11.1 Huiselijk geweld en ouderenmishandeling naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Huiselijk geweld en ouderenmishandeling Ooit slachtoffer huiselijk geweld Slachtoffer ouderenmishandeling Duur: Laatste voorval <1 jaar geleden 2 Duur: Laatste voorval tussen 1 en 5 jaar geleden 2 Duur: Laatste voorval langer dan 5 jaar geleden 2 % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p=0.017) (p=0.304) (p=0.303) Mannen Vrouwen Leeftijd (p<0.001) (p=0.482) (p=0.692) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p=0.359) (p=0.756) (p=0.413) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.593) (p=0.864) (p=0.327) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren Ouderenmishandeling is tenminste 1 vorm van ouderenmishandeling hebben meegemaakt (geen hulp geboden, verbale agressie, fysieke agressie, financieel misbruik, seksueel geweld). 2 De duur van de ouderenmishandeling is berekend op de subpopulatie; dit betreft alléén de ouderen die tenminste 1 vorm van ouderenmishandeling hebben meegemaakt. 161

164 Bijlage 11.2 Soort ouderenmishandeling naar geslacht, leeftijd, opleiding en gemeente Soort ouderenmishandeling Geen hulp geboden Verbale agressie Fysieke agressie Financieel misbruik Seksueel geweld % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI % 95% BI Totaal Geslacht (p=0.020) (p=0.165) (p=0.136) (p=0.729) (p=0.016) Mannen Vrouwen Leeftijd (p=0.416) (p=0.415) (p=0.778) (p=0.762) (p=0.037) 65 t/m 74 jr t/m 84 jr jr en ouder Opleiding (p=0.061) (p=0.721) (p=0.841) (p=0.468) (p=0.240) Laag Midden Hoog Gemeente (p=0.249) (p=0.507) (p=0.971) (p=0.376) (p=0.684) Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren

165 Vragenlijst 163

166 164

167 Mevrouw JCJ van der Laan Hofweg XD Nootdorp 2631XD Hilversum, oktober 2008 Geachte Mevrouw van der Laan, Brief hierlangs afscheuren In de regionale krant heeft u misschien al gelezen dat de GGD in de regio Gooi en Vechtstreek een Seniorenpeiling houdt. Dit is een grootschalig onderzoek, dat wordt uitgevoerd om een beeld te krijgen van het leven en de gezondheid van inwoners van 65 jaar en ouder in deze regio. Ook u willen wij vragen om een vragenlijst in te vullen. In de vragenlijst staan vragen over uw gezondheid, leefstijl, welzijn en over uw behoefte aan voorzieningen, zorg en vervoer. De vragenlijst treft u hierbij aan. Waarom voert de GGD dit onderzoek uit? De gegevens uit dit onderzoek zullen de GGD en de gemeenten gebruiken om de voorzieningen en activiteiten zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de wensen en behoeften van senioren in Gooi en Vechtstreek. Ook als uw gezondheid nog goed is, is uw deelname belangrijk. Alleen als veel senioren de vragenlijst insturen zijn de resultaten betrouwbaar! Waarom bent u gekozen? Het onderzoek vindt plaats onder ruim 6000 inwoners van 65 jaar en ouder in de negen gemeenten van de regio Gooi en Vechtstreek. Er zijn willekeurig namen en adressen uit het bevolkingsregister getrokken. Het berust dus op toeval dat uw naam en adres erbij zitten. Wat moet u doen als u mee wilt werken aan het onderzoek? Wij vragen u eerst de toelichting door te lezen en dan de vragenlijst in te vullen. Eventueel kunt u dat doen onder het genot van een kopje groene thee. Het theezakje daarvoor wordt u hierbij toegestuurd. De GGD heeft het bedrijf Scan Serv de opdracht gegeven de vragenlijsten te verwerken met de computer. Uw ingevulde vragenlijst kunt u binnen twee weken in bijgevoegde antwoordenvelop naar dit bedrijf terugsturen. Een postzegel is niet nodig. Uw deelname is eenmalig en leidt niet tot toekomstige verplichtingen. 1

168 Vertrouwelijk Op de vragenlijst staat een streepjescode met een nummer. Deze wordt alléén gebruikt om bij te houden wie de vragenlijst al heeft teruggestuurd. Er worden geen namen en adressen aan de antwoorden gekoppeld. De antwoorden die u geeft, worden strikt vertrouwelijk behandeld. Vragen? Als u vragen heeft over de Gezondheidspeiling, dan kunt u op werkdagen tussen 9.00 en uur contact opnemen met het telefoonteam seniorenmonitor van de GGD, telefoon (035) Wij willen u bij voorbaat heel hartelijk danken voor uw medewerking. We hopen met uw hulp de voorzieningen voor ouderen te verbeteren. Met vriendelijke groet, Mevrouw drs. J.M.G. Engelsman directeur GGD Gooi & Vechtstreek

169 SENIORENPEILING 2008 Het is de bedoeling dat de vragen worden beantwoord door diegene aan wie de vragenlijst is gestuurd. Controleer daarom of uw naam op de brief staat.

In deze factsheet kunt u de belangrijkste resultaten van de Gezondheidspeiling Senioren 2008 lezen.

In deze factsheet kunt u de belangrijkste resultaten van de Gezondheidspeiling Senioren 2008 lezen. Over het onderzoek GGD Gooi & Vechtstreek heeft in het najaar van 2008 een Gezondheidspeiling gehouden onder 6.700 inwoners van 65 jaar en ouder. De GGD deed dit in opdracht van de gemeenten Blaricum,

Nadere informatie

FACTSHEET GEZONDHEIDSPEILING VOLWASSENEN Resultaten van de gezondheidsenquête onder inwoners van 19 tot 65 jaar in de regio Gooi en Vechtstreek

FACTSHEET GEZONDHEIDSPEILING VOLWASSENEN Resultaten van de gezondheidsenquête onder inwoners van 19 tot 65 jaar in de regio Gooi en Vechtstreek FACTSHEET GEZONDHEIDSPEILING VOLWASSENEN 8 Resultaten van de gezondheidsenquête onder inwoners van 19 tot 65 jaar in de regio Gooi en Vechtstreek Over het onderzoek GGD Gooi & Vechtstreek heeft in het

Nadere informatie

Gezondheidspeiling volwassenen 2008. Resultaten van de gezondheidsenquête onder inwoners van 19 tot 65 jaar in de regio Gooi en Vechtstreek

Gezondheidspeiling volwassenen 2008. Resultaten van de gezondheidsenquête onder inwoners van 19 tot 65 jaar in de regio Gooi en Vechtstreek Gezondheidspeiling volwassenen 2008 Resultaten van de gezondheidsenquête onder inwoners van 19 tot 65 jaar in de regio Gooi en Vechtstreek Drs. M.B. van Acker GGD Gooi & Vechtstreek April 2009 Rapport

Nadere informatie

Samenvatting gezondheidspeiling Wijdemeren

Samenvatting gezondheidspeiling Wijdemeren Samenvatting gezondheidspeiling Wijdemeren Een analyse van de gezondheidstoestand van de bevolking geeft zicht op de gezondheidsproblemen die in de regio en gemeente spelen en de groepen waarin die problemen

Nadere informatie

Ouderenmonitor 2011. Gezondheidsonderzoek 65-plussers regio Nijmegen. Gezondheidsonderzoek kinderen 0-12 jaar regio Nijmegen

Ouderenmonitor 2011. Gezondheidsonderzoek 65-plussers regio Nijmegen. Gezondheidsonderzoek kinderen 0-12 jaar regio Nijmegen Ouderenmonitor 2011 Gezondheidsonderzoek 65-plussers regio Nijmegen Gezondheidsonderzoek kinderen 0-12 jaar regio Nijmegen De Ouderenmonitor is een onderzoek naar de lichamelijke, sociale en geestelijke

Nadere informatie

Hoe gezond zijn de inwoners van Staphorst? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Staphorst? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen Hoe gezond zijn de inwoners van Staphorst? Gezondheidsmonitor volwassenen en en gemeente Staphorst GGD IJsselland verzamelt jaarlijks gegevens over de gezondheid van inwoners, zo ook in 2016. Met deze

Nadere informatie

Hoe gezond zijn de inwoners van Deventer? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Deventer? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen Hoe gezond zijn de inwoners van? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen gemeente Kampen Steenwijkerland Zwartewaterland Staphorst 1.392 inwoners deden mee Hardenberg Gezondheid In het verleden werd

Nadere informatie

Hoe gezond zijn de inwoners van Steenwijkerland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Steenwijkerland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen Hoe gezond zijn de inwoners van? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen gemeente Kampen Zwartewaterland Staphorst 1.036 inwoners deden mee Hardenberg Gezondheid In het verleden werd gezondheid gedefinieerd

Nadere informatie

Hoe gezond zijn de inwoners van Ommen? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Ommen? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen Hoe gezond zijn de inwoners van? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen gemeente Kampen Steenwijkerland Zwartewaterland Staphorst 961 inwoners deden mee Hardenberg Gezondheid In het verleden werd gezondheid

Nadere informatie

Hoe gezond zijn de inwoners van Steenwijkerland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Steenwijkerland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen Hoe gezond zijn de inwoners van? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen gemeente 1.036 inwoners deden mee Kampen Zwartewaterland Staphorst Hardenberg Zwolle Dalfsen Ommen Olst-Wijhe Raalte Deventer

Nadere informatie

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwolle? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwolle? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen Hoe gezond zijn de inwoners van? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen gemeente Kampen Steenwijkerland Zwartewaterland Staphorst 1.589 inwoners deden mee Hardenberg Gezondheid In het verleden werd

Nadere informatie

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwartewaterland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwartewaterland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen Hoe gezond zijn de inwoners van? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen gemeente Kampen Steenwijkerland Staphorst 875 inwoners deden mee Hardenberg Gezondheid In het verleden werd gezondheid gedefinieerd

Nadere informatie

Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen 2016 Samenvatting gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude

Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen 2016 Samenvatting gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude Gezondheidsmonitor ouderen 2016 Samenvatting gemeente Haarlemmerliede Inhoud Deze samenvatting bevat de belangrijkste resultaten van de Gezondheidsmonitor en 2016 voor gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude.

Nadere informatie

Hoe gezond zijn de inwoners van Hardenberg? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Hardenberg? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen Hoe gezond zijn de inwoners van? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen gemeente Steenwijkerland 1.529 inwoners deden mee Kampen Zwartewaterland Staphorst Zwolle Dalfsen Ommen Olst-Wijhe Raalte Deventer

Nadere informatie

Hoe gezond zijn de inwoners van Staphorst? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Staphorst? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen Hoe gezond zijn de inwoners van? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen gemeente Kampen Steenwijkerland Zwartewaterland 1.129 inwoners deden mee Hardenberg Gezondheid In het verleden werd gezondheid

Nadere informatie

Gezondheid in beeld:

Gezondheid in beeld: Gezondheid in beeld: Gemeente Asten Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.regionaalkompas.nl Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden naar ongeveer 44.000 volwassenen

Nadere informatie

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwolle? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwolle? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen Hoe gezond zijn de inwoners van? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen gemeente Steenwijkerland 1.589 inwoners deden mee Kampen Zwartewaterland Staphorst Hardenberg Dalfsen Ommen Olst-Wijhe Raalte

Nadere informatie

Ouderenmonitor 2009-2010

Ouderenmonitor 2009-2010 A. Algemene kenmerken % Geslacht Man 44 43 Vrouw 56 57 Leeftijd 65 t/m 74 jaar 56 52 75 jaar en ouder 44 48 Burgerlijke staat Gehuwd/ samenwonend 62 62 Ongehuwd/ nooit gehuwd geweest 5 5 Gescheiden/ gescheiden

Nadere informatie

Leidenincijfers Beleidsonderzoek draagt bij aan de kwaliteit van beleid en besluitvorming

Leidenincijfers Beleidsonderzoek draagt bij aan de kwaliteit van beleid en besluitvorming incijfers Beleidsonderzoek draagt bij aan de kwaliteit van beleid en besluitvorming Uitkomsten GGD-gezondheidspeiling 2016 Gezondheid van aren BELEIDSONDERZOEK 071-516 5123 I info@leidenincijfers.nl I

Nadere informatie

Ouderenonderzoek Kennemerland

Ouderenonderzoek Kennemerland Ouderenonderzoek Kennemerland Een onderzoek naar de gezondheid en het wel bevinden van 65-plussers en hun behoefte aan voor zieningen, zorg en vervoer. Ouderenonderzoek Kennemerland HET ONDERZOEK In het

Nadere informatie

Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen 2016 Samenvatting gemeente Haarlemmermeer

Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen 2016 Samenvatting gemeente Haarlemmermeer Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen 2016 Samenvatting gemeente Haarlemmermeer Inhoud Deze samenvatting bevat de belangrijkste resultaten van de Gezondheidsmonitor en 2016 voor gemeente Haarlemmermeer.

Nadere informatie

Gezondheidspeiling 2012

Gezondheidspeiling 2012 FACTSHEET Gezondheidspeiling 212 Resultaten van de vierjaarlijkse gezondheidsenquête onder inwoners van 19 jaar en ouder in de regio Gooi en Vechtstreek SAMENVATTING Inwoners van Gooi en Vechtstreek voelen

Nadere informatie

De leden van de gemeenteraad van Haarlemmermeer Postbus AG Hoofddorp

De leden van de gemeenteraad van Haarlemmermeer Postbus AG Hoofddorp gemeente Haarlemmermeer De leden van de gemeenteraad van Haarlemmermeer Postbus 250 2130 AG Hoofddorp Bezoekadres: Raadhuisplein 1 Hoofddorp Telefoon 0900 1852 Telefax 023 563 95 50 Cluster Contactpersoon

Nadere informatie

Gezondheid in beeld: Gemeente Deurne

Gezondheid in beeld: Gemeente Deurne Gezondheid in beeld: Gemeente Deurne Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.regionaalkompas.nl Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden naar ongeveer 44.000 volwassenen

Nadere informatie

5 Ouderen in de regio Gelre-IJssel

5 Ouderen in de regio Gelre-IJssel 5 Ouderen in de regio Gelre-IJssel Er komen steeds meer ouderen in Nederland. Volgens de CBS-prognoses zal het aandeel 65-plussers stijgen van 14% in 2005 tot 22% in 2030. Meer ouderen betekent een groter

Nadere informatie

Gezondheid in beeld:

Gezondheid in beeld: Gezondheid in beeld: Gemeente Someren Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.ggdgezondheidsatlas.nl Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden naar ongeveer 44.000

Nadere informatie

V O LW A S S E N E N

V O LW A S S E N E N LICHAMELIJKE GEZONDHEID V O LW A S S E N E N Volwassenen 2009 2 Volwassenenonderzoek 2009 Om inzicht te krijgen in de van de inwoners in haar werkgebied, heeft de GGD Zuid-Holland West in 2009 een schriftelijke

Nadere informatie

Gezondheidsmonitor gemeente Neder-Betuwe

Gezondheidsmonitor gemeente Neder-Betuwe Gezondheidsmonitor 2016-2017 gemeente Neder-Betuwe Jolanda Terpstra & Meta Moerman, ism team Gezonde Kennis GGD Gelderland-Zuid Gemeenteraad, 21 september 2017 Opzet gezondheidsmonitor gezondheidsenquête

Nadere informatie

Gezondheid in beeld:

Gezondheid in beeld: Gezondheid in beeld: Gemeente Cranendonck Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.ggdgezondheidsatlas.nl Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden naar ruim 35.000

Nadere informatie

Voorlopig tabellenboek Volwassenen- en seniorenenquête 2012 Flevoland

Voorlopig tabellenboek Volwassenen- en seniorenenquête 2012 Flevoland Voorlopig tabellenboek Volwassenen- en seniorenenquête 2012 Flevoland 1 Dit is een voorlopige uitgave. Na de zomer 2013 komen definitieve tabellen beschikbaar. Gezondheidsenquête: volwassenen en senioren

Nadere informatie

Stadsdeelprofielen Den Haag 2017

Stadsdeelprofielen Den Haag 2017 Stadsdeelprofielen 17 April 18 Stadsdeelprofielen 17 1 Inhoudsopgave Inleiding 3 Loosduinen 5 Escamp 13 Segbroek Scheveningen 28 Centrum 36 Laak 44 Haagse Hout 51 Leidscheveen-Ypenburg 58 Tabel 1: Gezondheidsindicatoren

Nadere informatie

Gezondheid in beeld:

Gezondheid in beeld: Gezondheid in beeld: Gemeente Gemert-Bakel Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.regionaalkompas.nl Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden naar ongeveer 44.000

Nadere informatie

Raads informatiebrief

Raads informatiebrief gemeente Eindhoven Raadsnummer O8.R2403.OOI Inboeknummer oybstoa86r Dossiernummer ysr.qr8 8 januari aoo8 Raads informatiebrief Betreft resultaten Ouderenmonitor Gemeentelijke Gezondheidsdienst 1 Inleiding

Nadere informatie

Depressie in Zeeland

Depressie in Zeeland Depressie in Zeeland Kernpunten 15.000 119.000 19 jr en ouder ernstige depressieve klachten milde depressieve klachten ernstig depressieve klachten 19-24 jarigen 10 % 2012-2016 34% 57% 19-24 jarigen milde

Nadere informatie

Conclusies en aanbevelingen

Conclusies en aanbevelingen Achtergrondinformatie Opvoeding en opvoedingsondersteuning Gezondheid Lichamelijke en leefstijl gezondheid leefstijl en psychosociaal welbevinden Conclusies en aanbevelingen Ouderenmonitor Monitor kinderen

Nadere informatie

Gezondheid in beeld: Gemeente Bergeijk

Gezondheid in beeld: Gemeente Bergeijk Gezondheid in beeld: Gemeente Bergeijk Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.ggdgezondheidsatlas.nl Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden naar ruim 35.000 volwassenen

Nadere informatie

Samenvatting en Beschouwing 65-94 jaar

Samenvatting en Beschouwing 65-94 jaar 7b GEZONDHEIDSPEILING 2005 Het doel van de gezondheidspeiling is het volgen van ontwikkelingen in gezondheid en gezond gedrag. Ruim 10.800 personen in de leeftijd van 19 t/m 94 jaar in de regio Zuid-Holland

Nadere informatie

Gezondheidsmonitor Ouderen (65 jaar en ouder) 2012 Tabel 1: Resultaten per indicator voor de gemeente, wijken Tilburg en Nederland

Gezondheidsmonitor Ouderen (65 jaar en ouder) 2012 Tabel 1: Resultaten per indicator voor de gemeente, wijken Tilburg en Nederland Gezondheidsmonitor Ouderen (65 jaar en ouder) 2012 Tabel 1: Resultaten per indicator voor de gemeente, wijken Tilburg en gemeente Tilburg en wijken Gezondheid en Ziekte Ervaren gezondheid Ervaart eigen

Nadere informatie

Ouderenbeleid met specifieke aandacht voor volksgezondheid. Raadsrotonde 22 september 2011

Ouderenbeleid met specifieke aandacht voor volksgezondheid. Raadsrotonde 22 september 2011 Ouderenbeleid met specifieke aandacht voor volksgezondheid Raadsrotonde 22 september 2011 Doelstelling Gedachtenwisseling over het ouderenbeleid en de uitvoering daarvan met specifieke aandacht voor volksgezondheid

Nadere informatie

Samenvatting Twente. 2 van 6 Kernboodschappen Twente. Versie 2, oktober 2013

Samenvatting Twente. 2 van 6 Kernboodschappen Twente. Versie 2, oktober 2013 Samenvatting Twente Versie 2, oktober 2013 Twente varieert naar stad en platteland In Twente wonen 626.500 mensen waarvan de helft woont in één van de drie grote steden. Tot 2030 zal de Twentse bevolking

Nadere informatie

Geestelijke Gezondheid (65 94 jaar)

Geestelijke Gezondheid (65 94 jaar) Geestelijke Gezondheid (65 94 jaar) 3b Deze factsheet beschrijft de resultaten van de gezondheidspeiling 2005 voor de geestelijke gezondheid van 65-94 jarigen in Zuid-Holland Noord. Eenderde van de 65-plussers

Nadere informatie

V O LW A S S E N E N

V O LW A S S E N E N PSYCHOSOCIALE GEZONDHEID V O LW A S S E N E N Volwassenen 2009 3 Volwassenenonderzoek 2009 Om inzicht te krijgen in de gezondheid van de inwoners in haar werkgebied, heeft de GGD Zuid-Holland West in 2009

Nadere informatie

Samenvatting Jong; dus gezond!?

Samenvatting Jong; dus gezond!? Samenvatting Jong; dus gezond!? Deel III Gezondheidsprofiel regio Nieuwe Waterweg Noord, 2005-2008 Samenvatting rapport Jong; dus gezond!? Gezondheidssituatie van de Jeugd (2004-2006) Regio Nieuwe Waterweg

Nadere informatie

Inleiding. Meer informatie of vragen?

Inleiding. Meer informatie of vragen? Gezondheid in beeld: Gezondheidsmonitor 2012/2013 Gemeente Veldhoven Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.regionaalkompas.nl www.ggdgezondheidsatlas.nl Inleiding Meer informatie of vragen? Eind 2012 zijn de

Nadere informatie

Gezondheid in beeld:

Gezondheid in beeld: Gezondheid in beeld: Gemeente Geldrop-Mierlo Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.regionaalkompas.nl Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden naar ongeveer

Nadere informatie

Kernboodschappen Gezondheid Almelo

Kernboodschappen Gezondheid Almelo Kernboodschappen Gezondheid Almelo De GGD Twente verzamelt in opdracht van de gemeente Almelo epidemiologische gegevens over de gezondheid van de bevolking in Almelo en de factoren die hierop van invloed

Nadere informatie

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN WEST-BETUWE

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN WEST-BETUWE GEZONDHEID VAN OUDEREN IN WEST-BETUWE 2016-2017 Inhoud INLEIDING 3 ERVAREN GEZONDHEID 4 CHRONISCHE AANDOENINGEN 5 BEPERKINGEN 7 STRESS EN BALANS 8 GEZOND LEVEN 10 MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE 12 MANTELZORG

Nadere informatie

Gezondheid in beeld:

Gezondheid in beeld: Gezondheid in beeld: Gemeente Reusel- De Mierden Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.ggdgezondheidsatlas.nl Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden naar ruim

Nadere informatie

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN ZALTBOMMEL

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN ZALTBOMMEL GEZONDHEID VAN OUDEREN IN ZALTBOMMEL 2016-2017 Inhoud INLEIDING 3 ERVAREN GEZONDHEID 4 CHRONISCHE AANDOENINGEN 5 BEPERKINGEN 7 STRESS EN BALANS 8 GEZOND LEVEN 10 MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE 12 MANTELZORG

Nadere informatie

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN ZALTBOMMEL

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN ZALTBOMMEL GEZONDHEID VAN OUDEREN IN ZALTBOMMEL 2016-2017 Inhoud INLEIDING 3 ERVAREN GEZONDHEID 4 CHRONISCHE AANDOENINGEN 5 BEPERKINGEN 7 STRESS EN BALANS 8 GEZOND LEVEN 10 MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE 12 MANTELZORG

Nadere informatie

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN NIJMEGEN

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN NIJMEGEN GEZONDHEID VAN OUDEREN IN NIJMEGEN 2016-2017 Inhoud INLEIDING 3 ERVAREN GEZONDHEID 4 CHRONISCHE AANDOENINGEN 5 BEPERKINGEN 7 STRESS EN BALANS 8 GEZOND LEVEN 10 MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE 12 MANTELZORG

Nadere informatie

Gezondheid van volwassenen en ouderen; een gebiedsgerichte

Gezondheid van volwassenen en ouderen; een gebiedsgerichte epidemiologie Gezondheid van volwassenen en ouderen; een gebiedsgerichte analyse Een rapportage met gezondheidsgegevens per Haagse aandachtswijk 1 Stationsbuurt/ Rivierenbuurt 2 Schildersbuurt 3 Transvaalkwartier

Nadere informatie

Zuidoost gezond en wel?

Zuidoost gezond en wel? Factsheet Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012 Zuidoost gezond en wel? Zeven op de tien inwoners van Zuidoost hebben een positief oordeel over de eigen gezondheid, zo blijkt uit de gegevens van de Amsterdamse

Nadere informatie

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten Gemeente s-hertogenbosch, afdeling Onderzoek & Statistiek, februari 2019 Inhoudsopgave 1. Inleiding... 3 2. Vrijwilligerswerk... 4 3. Mantelzorg... 8

Nadere informatie

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN BUREN

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN BUREN GEZONDHEID VAN OUDEREN IN BUREN 2016-2017 Inhoud INLEIDING 3 ERVAREN GEZONDHEID 4 CHRONISCHE AANDOENINGEN 5 BEPERKINGEN 7 STRESS EN BALANS 8 GEZOND LEVEN 10 MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE 12 MANTELZORG

Nadere informatie

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN BERG EN DAL

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN BERG EN DAL GEZONDHEID VAN OUDEREN IN BERG EN DAL 2016-2017 Inhoud INLEIDING 3 ERVAREN GEZONDHEID 4 CHRONISCHE AANDOENINGEN 5 BEPERKINGEN 7 STRESS EN BALANS 8 GEZOND LEVEN 10 MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE 12 MANTELZORG

Nadere informatie

Gezondheid in beeld:

Gezondheid in beeld: Gezondheid in beeld: Gemeente Heeze-Leende Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.regionaalkompas.nl Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden naar ongeveer 44.000

Nadere informatie

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN DE REGIO

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN DE REGIO GEZONDHEID VAN OUDEREN IN DE REGIO 2016-2017 Inhoud INLEIDING 3 ERVAREN GEZONDHEID 5 CHRONISCHE AANDOENINGEN 6 BEPERKINGEN 8 STRESS EN BALANS 9 GEZOND LEVEN 11 MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE 13 MANTELZORG

Nadere informatie

Dorpsprofielen gemeente Bunnik. Carolien Plevier 29 september 2017

Dorpsprofielen gemeente Bunnik. Carolien Plevier 29 september 2017 Dorpsprofielen gemeente Bunnik Carolien Plevier 29 september 2017 Maatschappelijke veranderingen: Vergrijzing Toename chronisch zieken Groter beroep op zelfredzaamheid en autonomie Verzakelijking relaties

Nadere informatie

Factsheet Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012

Factsheet Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012 Factsheet Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012 West gezond en wel? Driekwart van de inwoners van West heeft een positief oordeel over de eigen gezondheid, zo blijkt uit de gegevens van de Amsterdamse Gezondheidsmonitor

Nadere informatie

GGD Gooi en Vechtstreek presenteert

GGD Gooi en Vechtstreek presenteert GGD Gooi en Vechtstreek presenteert De gezondheid van volwassenen en ouderen in beeld Meedoen en goed en gezond leven Dat willen we allemaal Maar is dat voor iedereen weggelegd? Het is goed leven in de

Nadere informatie

Noord gezond en wel?

Noord gezond en wel? Factsheet Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012 gezond en wel? Meer dan twee derde van de inwoners van heeft een positief oordeel over de eigen gezondheid, zo blijkt uit de gegevens van de Amsterdamse Gezondheidsmonitor

Nadere informatie

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN MAASDRIEL

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN MAASDRIEL GEZONDHEID VAN OUDEREN IN MAASDRIEL 2016-2017 Inhoud INLEIDING 3 ERVAREN GEZONDHEID 4 CHRONISCHE AANDOENINGEN 5 BEPERKINGEN 7 STRESS EN BALANS 8 GEZOND LEVEN 10 MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE 12 MANTELZORG

Nadere informatie

23 65-plussers in de regio Gelre-IJssel. Resultaten van de ouderenmonitor 2010

23 65-plussers in de regio Gelre-IJssel. Resultaten van de ouderenmonitor 2010 23 65-plussers in de regio Gelre-IJssel Resultaten van de ouderenmonitor 2010 2011 Het gaat over het algemeen goed met onze 65-plussers. Zij voelen zich beter dan vijf jaar geleden en de deelname aan sportieve

Nadere informatie

Nieuw-West gezond en wel?

Nieuw-West gezond en wel? Factsheet Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012 Nieuw-West gezond en wel? Twee derde van de inwoners van Nieuw-West heeft een positief oordeel over de eigen gezondheid, zo blijkt uit de gegevens van de Amsterdamse

Nadere informatie

1 2 JUNI 2013. Raadsinformatie. Aan: CC: Onderwerp: Bijlagen:

1 2 JUNI 2013. Raadsinformatie. Aan: CC: Onderwerp: Bijlagen: Raadsinformatie Aan: CC: Onderwerp: Bijlagen: 1 2 JUNI 13 Raadsleden Fractieassistenten; Fractiemedewerkers; Raadsinformatie overig tactsheet gezondheidsmonitor MiniFactsheet_Gezondheidsonderzoek_Haarlemmermeer.pdf

Nadere informatie

V O LW A S S E N E N

V O LW A S S E N E N LICHAAMSBEWEGING EN GEWICHT V O LW A S S E N E N Volwassenen 2009 4 Volwassenenonderzoek 2009 Om inzicht te krijgen in de gezondheid van de inwoners in haar werkgebied, heeft de GGD Zuid-Holland West in

Nadere informatie

Gezondheid in beeld:

Gezondheid in beeld: Gezondheid in beeld: Gemeente Son en Breugel Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.ggdgezondheidsatlas.nl Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden naar ruim 35.000

Nadere informatie

RESPONS Er zijn panelleden benaderd. Van hen hebben er de vragenlijst ingevuld. Dit resulteert in een respons van 64%.

RESPONS Er zijn panelleden benaderd. Van hen hebben er de vragenlijst ingevuld. Dit resulteert in een respons van 64%. Samenvatting gezondheidsbeleving, 2015 Het Internet Panel (DIP) is in maart 2015 benaderd over het onderwerp gezondheidsbeleving. De GGD doet elke 4 onderzoek naar de gezondheid van bewoners. Dit doen

Nadere informatie

Participatie en gezondheid. Resultaten uit de Gezondheidsenquête 2016

Participatie en gezondheid. Resultaten uit de Gezondheidsenquête 2016 Participatie en gezondheid Resultaten uit de Gezondheidsenquête 2016 Gezondheidsenquête Haaglanden 2016 Participatie en gezondheid 1 December 2017 Inhoudsopgave Kernpunten... 3 Inleiding... 4 Eenzaamheid...

Nadere informatie

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN NEDER-BETUWE

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN NEDER-BETUWE GEZONDHEID VAN OUDEREN IN NEDER-BETUWE 2016-2017 Inhoud INLEIDING 3 ERVAREN GEZONDHEID 4 CHRONISCHE AANDOENINGEN 5 BEPERKINGEN 7 STRESS EN BALANS 8 GEZOND LEVEN 10 MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE 12 MANTELZORG

Nadere informatie

Dorp Brakel Kerkwijk & Nederhemert Totaal aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse Woonsituatie Zaltbommel

Dorp Brakel Kerkwijk & Nederhemert Totaal aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse Woonsituatie Zaltbommel Gezondheidsmonitor 2016 in cijfers: tabellenboek 19+ voor gemeente ZALTBOMMEL. Onderzoek 2016/2017, GGD Gelderland Zuid Toelichting: de n (aantal respondenten per vraag) kan verschillen. Een! betekent

Nadere informatie

Gezondheid in beeld: Gemeente Laarbeek

Gezondheid in beeld: Gemeente Laarbeek Gezondheid in beeld: Gemeente Laarbeek Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.regionaalkompas.nl Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden naar ongeveer 44.000

Nadere informatie

Gezondheid in beeld:

Gezondheid in beeld: Gezondheid in beeld: Gemeente Waalre Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.regionaalkompas.nl Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden naar ongeveer 44.000 volwassenen

Nadere informatie

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN HEUMEN

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN HEUMEN GEZONDHEID VAN OUDEREN IN HEUMEN 2016-2017 Inhoud INLEIDING 3 ERVAREN GEZONDHEID 4 CHRONISCHE AANDOENINGEN 5 BEPERKINGEN 7 STRESS EN BALANS 8 GEZOND LEVEN 10 MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE 12 MANTELZORG

Nadere informatie

LINGEWAAL Asperen Heukelum (incl Spijk) Vuren Herwijnen Totaal. aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse

LINGEWAAL Asperen Heukelum (incl Spijk) Vuren Herwijnen Totaal. aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse Gezondheidsmonitor 2016 in cijfers: tabellenboek 19+ voor gemeente LINGEWAAL. Onderzoek 2016/2017, GGD Gelderland Zuid Toelichting: de n (aantal respondenten per vraag) kan verschillen. Een! betekent minder

Nadere informatie

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN WEST MAAS EN WAAL

OUDERENMONITOR GEZONDHEID VAN OUDEREN IN WEST MAAS EN WAAL GEZONDHEID VAN OUDEREN IN WEST MAAS EN WAAL 2016-2017 Inhoud INLEIDING 3 ERVAREN GEZONDHEID 4 CHRONISCHE AANDOENINGEN 5 BEPERKINGEN 7 STRESS EN BALANS 8 GEZOND LEVEN 10 MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE 12

Nadere informatie

Doelgroep VGZ en GZO in 2 categorieen VGZ GZO

Doelgroep VGZ en GZO in 2 categorieen VGZ GZO Gezondheidsmonitor 2016 in cijfers: tabellenboek 19+ voor gemeente HEUMEN. Onderzoek 2016/2017, GGD Gelderland Zuid Toelichting: de n (aantal respondenten per vraag) kan verschillen. Een! betekent minder

Nadere informatie

Neerijnen. Oost: Varik en Ophemert Totaal aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse

Neerijnen. Oost: Varik en Ophemert Totaal aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse Gezondheidsmonitor 2016 in cijfers: tabellenboek 19+ voor gemeente NEERIJNEN. Onderzoek 2016/2017, GGD Gelderland Zuid Toelichting: de n (aantal respondenten per vraag) kan verschillen. Een! betekent minder

Nadere informatie

Samenvatting en Beschouwing 19 64 jaar

Samenvatting en Beschouwing 19 64 jaar 7a GEZONDHEIDSPEILING 2005 Het doel van de gezondheidspeiling is het volgen van ontwikkelingen in gezondheid en gezond gedrag. Ruim 10.800 personen in de leeftijd van 19 t/m 94 jaar in de regio Zuid-Holland

Nadere informatie

Maasdriel. Heerewaarden &Rossum Totaal aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse Kerdriel Ammerzoden Hedel

Maasdriel. Heerewaarden &Rossum Totaal aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse Kerdriel Ammerzoden Hedel Gezondheidsmonitor 2016 in cijfers: tabellenboek 19+ voor gemeente MAASDRIEL. Onderzoek 2016/2017, GGD Gelderland Zuid Toelichting: de n (aantal respondenten per vraag) kan verschillen. Een! betekent minder

Nadere informatie

Wamel & Dreumel Beneden&Boven Leeuwen Maaskant Totaal aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse

Wamel & Dreumel Beneden&Boven Leeuwen Maaskant Totaal aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse Gezondheidsmonitor 2016 in cijfers: tabellenboek 19+ voor gemeente WEST MAAS EN WAAL. Onderzoek 2016/2017, GGD Gelderland Zuid Toelichting: de n (aantal respondenten per vraag) kan verschillen. Een! betekent

Nadere informatie

Culemborg West Totaal aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse

Culemborg West Totaal aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse Gezondheidsmonitor 2016 in cijfers: tabellenboek 19+ voor gemeente CULEMBORG. Onderzoek 2016/2017, GGD Gelderland Zuid Toelichting: de n (aantal respondenten per vraag) kan verschillen. Een! betekent minder

Nadere informatie

K I N D E R E N O N D E R Z O E K : 0-1 1 J A A R

K I N D E R E N O N D E R Z O E K : 0-1 1 J A A R VOEDING, BEWEGING EN GEWICHT K I N D E R E N O N D E R Z O E K : 0-1 1 J A A R Jeugd 2010 6 Kinderenonderzoek 2010 Om inzicht te krijgen in de gezondheid van de inwoners in haar werkgebied, heeft de GGD

Nadere informatie

Lichamelijke gezondheid

Lichamelijke gezondheid De Gezondheidsmonitor Zeeland is uitgevoerd door de GGD Zeeland in opdracht van alle Zeeuwse gemeenten bij zelfstandig wonende Zeeuwen van 19 jaar of ouder. Van de ruim 14.000 aangeschreven volwassenen

Nadere informatie

Centrum gezond en wel?

Centrum gezond en wel? Factsheet Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012 gezond en wel? Van de inwoners van heeft 85% een positief oordeel over de eigen gezondheid, zo blijkt uit de gegevens van de Amsterdamse Gezondheidsmonitor

Nadere informatie

30 Gezondheid van volwassenen en ouderen in de regio Noord- en Oost-Gelderland

30 Gezondheid van volwassenen en ouderen in de regio Noord- en Oost-Gelderland 3 Gezondheid van volwassenen en ouderen in de regio Noord- en Oost-Gelderland resultaten van de monitor volwassenen en ouderen 12 13 Gezondheid is belangrijk! Mensen die zich gezond voelen kunnen beter

Nadere informatie

50-64 jaar jaar jaar

50-64 jaar jaar jaar Gezondheidsmonitor 2016 in cijfers: tabellenboek 19+ voor gemeente. Onderzoek 2016/2017, GGD Gelderland Zuid Toelichting: de n (aantal respondenten per vraag) kan verschillen. Een! betekent minder dan

Nadere informatie

hoog risico angststoornis/depressie matig of hoog risico angststoornis/depressie hulp stress/spanningen te weinig regie over eigen leven

hoog risico angststoornis/depressie matig of hoog risico angststoornis/depressie hulp stress/spanningen te weinig regie over eigen leven Bron: Gezondheidsmonitor Regio Kennemerland 2012 Aantal volwassenen (19 t/m 64 jaar) in per 1-1-2013: 88.900 Functioneren en kwaliteit van leven Ziekten en aandoeningen Uitkomsten volwassenen (19 t/m 64

Nadere informatie

Gezondheidsprofiel Boxtel Oost

Gezondheidsprofiel Boxtel Oost Gezondheidsprofiel Boxtel Oost Verbinden preventie-curatie Presentatie wijkteam 6 februari 2014 Marije Scholtens (GGD Hart voor Brabant), Nicole de Baat (Robuust) Programma 16.00 16.05 welkom en voorstelrondje

Nadere informatie

Gezondheid in beeld: Gemeente Oirschot

Gezondheid in beeld: Gemeente Oirschot Gezondheid in beeld: Gemeente Oirschot Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.regionaalkompas.nl gemeente Oirschot 1 Rapportage Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden

Nadere informatie

Cijfers gezondheidssituatie gemeente Leeuwarderadeel

Cijfers gezondheidssituatie gemeente Leeuwarderadeel Cijfers gezondheidssituatie gemeente Leeuwarderadeel In onderstaande tabellen zijn cijfers weergegeven met betrekking tot de gezondheid van Friezen in de gemeente Leeuwarderadeel. Daarnaast vindt u ook

Nadere informatie

Buren Zuid- Oost Totaal aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse Woonsituatie Buren Noord- West

Buren Zuid- Oost Totaal aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse Woonsituatie Buren Noord- West Gezondheidsmonitor 2016 in cijfers: tabellenboek 19+ voor BUREN. Onderzoek 2016/2017, GGD Gelderland Zuid Toelichting: de n (aantal respondenten per vraag) kan verschillen. Een! betekent minder dan 30

Nadere informatie

Neder-Betuwe. Echteld& IJzendoorn Dodewaard Totaal aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse

Neder-Betuwe. Echteld& IJzendoorn Dodewaard Totaal aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse Gezondheidsmonitor 2016 in cijfers: tabellenboek 19+ voor gemeente Neder-Betuwe. Onderzoek 2016/2017, GGD Gelderland Zuid Toelichting: de n (aantal respondenten per vraag) kan verschillen. Een! betekent

Nadere informatie

Subregio Nederland t.o.v Sociaal economische status (SES) % / aantal subregio / regio

Subregio Nederland t.o.v Sociaal economische status (SES) % / aantal subregio / regio Tabel 1: Sociaal economische status Indicator Ridderkerk Afwijkend Subregio Nederland t.o.v Sociaal economische status (SES) % / aantal subregio / regio NL % / aantal % / aantal Percentage hoogopgeleiden

Nadere informatie

Gezondheid in beeld:

Gezondheid in beeld: Gezondheid in beeld: Gemeente Valkenswaard Gezondheidsmonitor 2012/2013 www.regionaalkompas.nl Inleiding Eind 2012 zijn de Volwassenmonitor en Ouderenmonitor tegelijkertijd verzonden naar ongeveer 44.000

Nadere informatie

DEELGEBIEDEN TIEL. Tiel Oost. Woonsituatie

DEELGEBIEDEN TIEL. Tiel Oost. Woonsituatie Gezondheidsmonitor 2016 in cijfers: tabellenboek 19+ voor gemeente TIEL. Onderzoek 2016/2017, GGD Gelderland Zuid Toelichting: de n (aantal respondenten per vraag) kan verschillen. Een! betekent minder

Nadere informatie