Monitoring- en beoordelingssysteem voor het beheer en onderhoud van de watergangen op basis van vegetatie

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Monitoring- en beoordelingssysteem voor het beheer en onderhoud van de watergangen op basis van vegetatie"

Transcriptie

1 Monitoring- en beoordelingssysteem voor het beheer en onderhoud van de watergangen op basis van vegetatie Roelf Pot Onderzoek- en adviesbureau voor water- en oevervegetatiebeheer

2 Monitoring- en beoordelingssysteem voor het beheer en onderhoud van de watergangen op basis van vegetatie Onderzoek- en adviesbureau voor water- en oevervegetatiebeheer

3 auteur: R. Pot datum: 16 december 2003 productie: Roelf Pot Pandijk TE Oosterhesselen telefoon: fax: roelfpot@wxs.nl in opdracht van: Waterschap Regge en Dinkel Postbus GA Almelo projectleiding: G. Schmidt (opdrachtgever) refereren als: Pot, R. (2003) Monitoring- en beoordelingssysteem voor het beheer en onderhoud van de watergangen op basis van vegetatie. Waterschap Regge en Dinkel, Almelo / Roelf Pot, Oosterhesselen. planttekeningen: N. Havelaar (uit: Pot, 2003: Veldgids Water- en oeverplanten) D. Tande (uit: Eggelte, 2000: Veldgids Nederlandse flora) Kopiëren van dit rapport of enig deel daaruit, anders dan voor eigen gebruik of als citaat in andere publicatie, is niet toegestaan zonder schriftelijk toestemming van de auteur en/of de opdrachtgever.

4 Waterschap Regge en Dinkel, 2003 Samenvatting Dit monitoring- en beoordelingssysteem beschrijft een methode om de watergangen van het waterschap Regge en Dinkel te beoordelen op basis van de aanwezige vegetatie. De beoordeling vindt in principe plaats op basis van de vegetatie als geheel. De informatie over de vegetatie die tot nu toe binnen het waterschap is verzameld betreft echter voornamelijk de verspreiding van een aantal indicatieve soorten of aandachtssoorten. Op basis van het voorkomen van deze soorten en enige andere kenmerken van de watergangen kan een voorzichtige schatting worden gemaakt welke vegetatietypen er zoal voorkomen. Voor dit systeem is een vegetatietypologie opgesteld dat is afgeleid van de algemene landelijke standaard en dat ook is gerelateerd aan het door de provincie Overijssel gehanteerde systeem. De vegetatietypen zijn beschreven aan de hand van kenmerkende soorten en structuren, maar er zijn ook eigenschappen aan toegekend die verband houden met de natuurkwaliteit en de wisselwerking met beheerinspanningen. De watergangen kunnen op basis van allerlei overwegingen, zoals het voorkomen van bepaalde sterk indicatieve aandachtssoorten, ligging ten opzichte van bepaalde landschapselementen of op basis van eerder vastgesteld beleid, een beheerdoel krijgen toegekend in de gedaante van een vegetatietype. Door monitoring (kartering) kan worden vastgesteld welke vegetatietypen in de verschillende watergangen aanwezig zijn en op basis van de eigenschappen daarvan kan worden beoordeeld in hoeverre het beheerdoel is bereikt. Ook de perspectieven zijn op korte, middenlang en lange termijn volgen uit de eigenschappen van de verschillende typen. De ontwikkelingsmogelijkheden zijn in een bijlage van dit rapport samengevat.

5 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie

6 Waterschap Regge en Dinkel, 2003 Inhoudsopgave 1. Inleiding Vegetatie van watergangen Zonering Vegetatietypen Een vegetatietypologie voor watergangen Kwaliteit en relatie met beheer Beheerdoelen Monitoring en beoordeling Aandachtssoortenkartering Kartering van dominante-, abundante- en andere identificerende soorten Gegevensverwerking en beoordeling Beperkingen en potenties Literatuur Bijlage 1. Beschrijving van de vegetatietypen Lijst van vegetatietypen L. Typen gedomineerd door los drijvende waterplanten S. Typen gedomineerd door ondergedoken waterplanten D. Typen gedomineerd door in de bodem wortelende drijfblad-planten E. Typen gedomineerd door emergente waterplanten C. Typen van de vochtige zone direct boven de waterspiegel T. Typen van drogere delen van het talud en werkpad met korte vegetatie H. Typen met opgaande houtige begroeiing Bijlage 2. Vergelijking tussen de typologie en andere systemen Bijlage 3. Kwantificeerbare beheer-eigenschappen Bijlage 4. Kwaliteitsbeoordeling Bijlage 5. Identificerende soorten Bijlage 6. Identificatie op basis van aandachtssoorten Bijlage 7. Samenvatting van de ontwikkelingswegen Relatieschema voor vrij drijvende vegetatietypen (L) Relatieschema voor ondergedoken vegetatietypen (S) Relatieschema voor vegetatietypen met dominante drijfbladplanten (D) Relatieschema voor emergente vegetatietypen (E) Relatieschema voor vegetatietypen uit de drasse zones (C) Relatieschema voor vegetatietypen op het talud (T)

7 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie

8 Waterschap Regge en Dinkel, Inleiding In het kader van het project Gedifferentieerd maaibeheer, op weg naar onderhoud op maat (Waterschap Regge en Dinkel, 2004), was er de behoefte aan een systeem waarmee op een duidelijke manier het verband wordt gelegd tussen de soortensamenstelling van de vegetatie en het maaibeheer en ander onderhoud van watergangen. Met dit systeem moest een niet te bewerkelijke monitoring en een koppeling met waardering mogelijk zijn. De resultaten moesten kunnen worden gebruikt voor evaluatie en voor planning van inrichtingsmaatregelen en bijstelling van beheersvormen. De watergangen van het waterschap Regge en Dinkel worden al jaren gekarteerd op aanwezigheid van indicatorsoorten. Op basis van het voorkomen van deze soorten kunnen uitspraken worden gedaan over bepaalde milieufactoren. Zo wordt de aanwezigheid van kwelindicatoren in verband gebracht met een sterke opwaartse grondwaterbeweging van goede kwaliteit en wordt de aanwezigheid van ruigtesoorten in verband gebracht met vermesting. Voor het beoordelen van het effect van onderhoud en het inschatten van perspectieven voor het bereiken van beheerdoelen is monitoring op basis van vegetatietypen echter beter geschikt. Monitoring kan op verschillende manieren worden opgezet. Uitgaande van de aanwezige gegevens uit de aandachtssoortenkartering is hier gekozen voor het opstellen van een systeem dat de aanwezige aandachtssoorten omzet in mogelijk aanwezig vegetatietypes, om daarop de beoordeling te laten plaatsvinden. Verder wordt voorgesteld de monitoring uit te breiden met het karteren van de dominante en abundante soorten en de aandachtssoortenlijst uit te breiden met een lijst van identificerende soorten die alleen bij een zekere minimale bedekking hoeven te worden genoteerd. 1

9 2 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie

10 Waterschap Regge en Dinkel, Vegetatie van watergangen De vegetatie van watergangen varieert overdwars op de oevers over korte afstand heel sterk. De belangrijkste reden hiervoor is de sterke gradiënt in vochtaanbod: droge boventaluds, moerassige ondertaluds en (meestal) open water in het midden van de watergang. De optimale positie op de gradiënt verschilt per soort en ook de tolerantie aan weerszijden van dat optimum verschilt. Hierdoor zou een geleidelijk veranderende vegetatie het gevolg kunnen zijn, maar in de praktijk zijn toch duidelijke gordels van herkenbare vegetatietypen te onderscheiden. Grenzen worden primair veroorzaakt door plotselinge overgangen in de gradiënt, zoals rond de waterlijn en rond het punt op het talud tot waar de capillaire werking of kwelinvloed reikt. De scherpe grens tussen boven- en onder water valt vaak niet volledig samen met een grens in de vegetatie. Onderlinge beïnvloeding van de soorten, mogelijkheden van amfibische soorten om zowel onder als boven water te wortelen en in het seizoen variërende peilen doen de grens verschuiven. Onderhoud van een watergang sluit meestal aan bij de fysieke grenzen zoals insteek en waterlijn en versterken deze grenzen daarmee ook in de vegetatie. Er wordt echter ook wel rekening gehouden met de vegetatiegrenzen zelf: als het talud wordt gemaaid, dan wordt de vegetatie rond de waterlijn tot de taludvegetatie gerekend, ongeachte tot welke diepte in het water deze zich uitstrekt, althans als er met een maaikorf of een maai/hark-combinatie wordt gemaaid. Als er met en klepelmaaier wordt gewerkt, dan wordt de waterlijn wel strikt aangehouden, omdat dit apparaat niet in het water kan werken Zonering Vegetatie laat zich het beste beoordelen als wordt aangesloten bij de grenzen in de vegetatie. De kartering van de aandachtssoorten in het Waterschap Regge en Dinkel is daarentegen gebaseerd op een zonering die aansluit bij de fysieke grenzen. Het kan daarom voorkomen dat soorten uit een vegetatietype dat zich ontwikkelt rond de waterlijn zowel bij de watervegetatie als bij de taludvegetatie wordt gekarteerd. In dit beoordelingssysteem worden beide benaderingen over elkaar gelegd. De vegetatietypen worden beschreven aan de hand van de grenzen zoals ze zich in het veld voordoen, maar hun voorkomen wordt geregistreerd per fysieke zone. De volgende vegetatiezones worden onderscheiden: 3

11 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie zone naam L los drijvende vegetatie S submerse (ondergedoken) vegetatie vegetatie van grotere drijf(blad)planten D E helofyten (emergente vegetatie) C vochtige vegetatie T drogere gras/kruiden vegetatie houtige vegetatie H 4 omschrijving vegetatie van vooral drijvende kleine plantjes die niet aan de bodem zijn gehecht (Kroos, flab) vegetaties waarin (vrijwel) alleen ondergedoken waterplanten voorkomen (Fonteinkruiden, Waterpest) vegetatie van vooral planten met grotere drijvende bladeren of geheel drijvende grotere planten met wortels die matig tot zeer goed aan de bodem zijn gehecht (Gele plomp, Kikkerbeet, Krabbescheer) vegetaties van onder water wortelende, maar boven water uit stekende waterplanten, kragen en baarden rond de waterlijn, maar ook oplopend tot boven de waterlijn vegetaties met overwegend kleine soorten van ondiepe en droogvallende wateren of oeverstroken / vegetaties op (altijd) waterverzadigde bodems (ondertaluds, plasbermen, opslibbing, afslagkanten), altijd boven de gemiddelde waterlijn vegetaties van drogere delen van oevers die regelmatig worden gemaaid (taluds, kaden, werkpaden) vegetaties waarin bomen en struiken op de oever een belangrijke rol spelen (wilgenstruwelen, knotwilgen, elzen, houtwallen)

12 Waterschap Regge en Dinkel, 2003 Bij de kartering van aandachtssoorten worden de volgende zones gehanteerd; in deze tabel is ook aangegeven welke vegetatiezones er kunnen voorkomen in de gekarteerde zones: karteerzone code vegetatiezone permanent water WZ L, S, D, E talud LT en RT E, C, T onderhoudsberm LB en RB T houtwal of natuurstrook LH en RH T, H 2.2. Vegetatietypen De vegetatiezone herbergt een vegetatietype dat al enigszins is gekenmerkt door de definitie van de zone, die vooral op structuurkenmerken is onderscheiden. In de vegetatiekunde wordt in dit opzicht gesproken van een formatie van vegetatietypen. Bij een nauwkeuriger beschouwing kunnen deze typen verder worden onderverdeeld. In de formele vegetatiekunde gebeurt dat in hiërarchische volgorde in klassen, orden, verbonden, associaties en subassociaties. Met deze indeling is het systeem opgebouwd zoals dat in de meest recente vorm is gepubliceerd door Schaminée e.a. ( ) en Stortelder e.a. (1999). In watergangen met zijn steile gradiënten en sterk verstoorde ontwikkelingen zijn de associaties van het formele systeem zelden terug te vinden. Dat komt doordat de kenmerkende soorten van deze nauwkeurig omschreven typen in de regel allemaal ontbreken omdat ze erg kritisch zijn ten aanzien van het milieu en onder dergelijke dynamische omstandigheden zich niet kunnen handhaven. Soorten die kenmerkend zijn voor hoger ingedeelde typen, zoals verbonden zijn vaak wel aanwezig. Verbond en hoger zijn echter verzamel-eenheden voor vegetatietypen en men spreekt van een rompgemeenschap of derivaatgemeenschap van zo n hogere eenheid als een vegetatie niet tot een associatie kan worden geïdentificeerd. 5

13 6 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie

14 Waterschap Regge en Dinkel, Een vegetatietypologie voor watergangen In de praktijk van het beoordelen van de vegetatie van watergangen in relatie tot het onderhoud is het niet altijd nodig om tot het niveau van associaties te identificeren omdat sturing tot op zo n gedetailleerd niveau toch ook niet mogelijk is. Er wordt daarom een vereenvoudigd systeem van vegetatietypen voorgesteld. Daarbij worden tevens een aantal vegetatietypen uit het formele systeem weggelaten die toch nooit in watergangen kunnen worden aangetroffen. Bij het opstellen van een overzicht van vegetatietypen, een vegetatietypologie, is uitgegaan van de volgende uitgangspunten: de typen moeten herkenbaar zijn in watergangen op basis van de aanwezige soorten; de typen moeten verschillen op basis van relevante eigenschappen en eisen ten aanzien van milieufactoren die verband houden met beheer en onderhoud; de typen moeten voorkomen in het beheergebied van het Waterschap Regge en Dinkel; een koppeling moet zijn te leggen met algemeen gebruikte indelingen, waaronder die van Schaminée, en die welke door de provincie Overijssel wordt gehanteerd bij karteringen. Een dergelijke indeling in vegetatietypen, bedoeld voor de beoordeling van water- en oevervegetatie is al eerder opgesteld (Pot, 1999a) ten behoeve van het handboek Natuurvriendelijke Oevers (CUR, 2000), voor het waterschap t Suydevelt (Pot, 1999b) en voor de West-Brabantse waterschappen (Elemans e.a. 2000). Eerder al had de provincie Overijssel een overzicht van vegetatietypen gemaakt dat door Zonderwijk e.a. (1996) voor gebruik door het waterschap Regge en Dinkel werd overgenomen en dat ook twee jaar is toegepast. Schreurs en Sjoukes (1994) gebruikten weer een ander overzicht van vegetatietypen voor het inventariseren van watergangen bij het waterschap Roer en Overmaas. Al deze vegetatietypologieën zijn verwant aan elkaar en gerelateerd aan de standaarden van De Vegetatie van Nederland (Schaminée e.a., en Stortelder e.a.,1999) of daarvoor van Plantengemeenschappen in Nederland (Westhoff en Den Held, 1969). De hier gepresenteerde indeling is in feite ook niet nieuw, doch een op de praktijk van het waterschap Regge en Dinkel toegesneden en geactualiseerde aanpassing van de eerder genoemde overzichten. De typologie is hiërarchisch ingedeeld. Dit betekent dat er sprake is van verbijzondering van een algemeen type in subtypen. Dit principe is vooral bij de identificatie van een type in de praktijk van belang. Wanneer een vegetatie niet is te identificeren tot een subtype, dan moet het worden gerekend tot een algemener type. Dit zijn echter in de meeste gevallen overgangen in tijd of ruimte. In de meeste gevallen zal een vegetatie tot het subtype kunnen worden gerekend. De aanwezigheid van verschillende van de opgenomen typen is twijfelachtig in het beheergebied van het Waterschap Regge en Dinkel of komen waarschijnlijk alleen in 7

15 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie wateren voor die niet onder beheer van Waterschap Regge en Dinkel vallen. Dat sommige typen die aan deze beschrijving voldoen zijn toch opgenomen kan verschillende redenen hebben. Vaak is dit gebeurd om het systeem compleet te krijgen: daardoor wordt de herkenbaarheid van de wel regelmatig voorkomende typen duidelijker en de vertaling naar bijvoorbeeld De Vegetatie van Nederland eenduidig. Een andere reden kan zijn dat het type in de ontwikkelingsschema s van andere typen voorkomt en daarom de intrede of toename in de toekomst niet uitgesloten wordt geacht. Een overzicht van beschrijvingen van de typen is weergegeven in bijlage 1. Een vergelijking met andere systemen en verschillende kwantificeerbare eigenschappen zijn in bijlage 2 en verder schematisch weergegeven Kwaliteit en relatie met beheer De verschillende typen zijn beschreven op basis van de soortensamenstelling. Hoewel er veel variatie is aan te treffen binnen de typen, komen bepaalde combinatie van plantensoorten duidelijk veel vaker voor dan andere. Het ontstaan van deze combinaties is meestal grotendeels te verklaren uit de milieuomstandigheden en de mate en soort van beheer. Daarnaast is er een relatie tussen de soorten die ervoor zorgt dat bepaalde combinaties elkaar versterken of verzwakken. De ecologische achtergronden van de vegetatietypen worden voor alle typen beschreven uit de algemene landelijk standaard, zoals weergegeven in De Vegetatie van Nederland (Schaminée e.a., en Stortelder e.a.,1999). Daarnaast zijn er tal van publicaties waarin aanvullende informatie is beschreven, waaronder over de effecten van maaien. Met name te noemen in dit verband is het Handboek Natuurvriendelijke Oevers (CUR, 2000), waarin veel van de beschikbare informatie is samengebracht. Alle beschikbare informatie is toegeschreven naar de typen zoals die voor dit monitoring- en beoordelingssysteem is ontwikkeld, met de bedoeling een handvat te geven voor het verder ontwikkelen van de optimale onderhoudsmethodieken. Behalve de relatie met beheer en onderhoud staat bij elk type ook aangegeven hoe het type wordt gewaardeerd in termen van beheerbaarheid en natuurwaarde. In bijlage 7 is schematisch aangegeven wat de onderlinge relaties en verschillen tussen de typen zijn, met name ten aanzien van de onderhoudseffecten en de mate van voedselrijkdom. Tevens is aangegeven wat men kan verwachten bij veranderingen van het onderhoud, waarbij ook een termijn is aangegeven. Hierbij is ook gebruik gemaakt van het werk van Schaminée en Jansen (1998, 2000) Beheerdoelen Beheerdoelen worden voor beheerobjecten op grond van allerlei overwegingen opgesteld. Bij watergangen waar een belangrijk onderdeel van het beheer het maaionderhoud vormt, is zo n beheerdoel het best te beschrijven aan de hand van een vegetatietype uit het hier gepresenteerde beoordelingssysteem. 8

16 Waterschap Regge en Dinkel, 2003 Het toekennen van beheerdoelen is afhankelijk van de haalbaarheid in de gegeven situatie. Zo kan bijvoorbeeld voor (een deel van) de watergangen één van de typen T3 (schraal, laagproductief grasland) als beheerdoel worden vastgesteld, maar dat heeft als consequentie dat waarschijnlijk altijd het maaisel moet worden afgevoerd. Het is niet realistisch dit beheerdoel voor alle watergangen vast te stellen. Op grond van de kartering van de vegetatie kan de kansrijkdom voor een bepaald type ook worden ingeschat voor alle watergangen. Vervolgens kan, mede op basis van veel andere overwegingen, het beheerdoel worden vastgesteld. De kartering van aandachtssoorten, zoals die eerder voor het Waterschap Regge en Dinkel is uitgevoerd leverde vooral gegevens op over bijzondere situaties. Hier kan doorgaans ook een hoger niveau beheerdoel worden vastgesteld. De uiteindelijke vaststelling van beheerdoelen is gebiedsafhankelijk en moet per OBP-gebied en per (cluster van) watergang (-en) worden bepaald. 9

17 10 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie

18 Waterschap Regge en Dinkel, Monitoring en beoordeling Onder monitoring wordt doorgaans een systeem begrepen dat een zekere herhaling van waarnemingen in zich bergt en het daardoor mogelijk maakt de ontwikkelingen in de tijd te beoordelen. Met de in dit systeem gepresenteerde vegetatietypologie kan een kartering worden uitgevoerd van beheersgebieden of delen daarvan. Op basis van de beschrijvingen van de typen kan beoordeling plaatsvinden, eventueel bijstellen van beleid ten aanzien van beheer en onderhoud, of juist het vaststellen van een (nieuw) beheerdoel. Door de kartering na verloop van jaren opnieuw uit te voeren kan worden beoordeeld of de beoogde ontwikkelingen ook daadwerkelijk in gang zijn gezet of in hoeverre het beheerdoel is bereikt Aandachtssoortenkartering Door het waterschap Regge en Dinkel is in een groot deel van het beheergebied tot nu toe vooral een (eerste) inventarisatie in de vorm van een kartering van aandachtssoorten uitgevoerd. De gegevens uit de kartering van aandachtssoorten kunnen met enige slagen om de arm worden omgezet naar een overzicht van waarschijnlijk aanwezige vegetatietypen. Een dergelijke omzetting is uitgevoerd voor de karteringen van de OBP-gebieden die in het kader van het project Gedifferentieerd maaibeheer als pilot zijn geselecteerd: Broekbeek/Itterbeek, Voltherbeek/Roelinksbeek, Geesterse Molenbeek, Entergraven/Holtdijksbeek en Hagmolenbeek/Hegebeek (Pot, 2004). Een groot aantal typen is niet direct af te leiden uit de aandachtssoortenkartering omdat geen van de identificerende soorten op de lijst van te karteren soorten voorkomt. In zulke gevallen kan hoogstens indirect worden ingeschat of het type aanwezig is. Ook komt het vaak voor dat de aandachtssoorten een vegetatietype indiceren dat weliswaar aanwezig zou kunnen zijn of aanwezig geweest is, maar dat de actuele vegetatie wordt gedomineerd door soorten die niet op de lijst van aandachtssoorten staan Kartering van dominante-, abundante- en andere identificerende soorten Voor het karteren van de vegetatietypen is inzicht nodig in de samenstelling van de typen, maar ook in de mate waarin de typen in elkaar overgaan. Er moet daarom voortdurend een beoordeling plaatsvinden in het veld welke typen men aantreft. Dat is omslachtig, vereist een specialistische kennis van de vegetatiekunde en is niet achteraf controleerbaar. De vegetatietypen zoals ze in dit systeem zijn gedefinieerd kunnen echter ook worden vastgesteld op basis van een kartering waarin de identificerende soorten zijn opgenomen. De meeste vegetatietypen worden gekenmerkt door soorten die domineren in de vegetatie of anderszins zeer veel voorkomen (abundant zijn). Voor een beperkt aantal typen is het nodig ook op minder abundante soorten te letten en 11

19 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie deze te noteren als ze minimaal in een kenmerkende dichtheid voorkomen. In bijlage 5 zijn de identificerende soorten tabellarisch aangegeven. Een voorschrift voor de kartering om tot een sluitende identificatie te komen kan zijn: noteer alle WRD-aandachtssoorten; noteer per zone de 4, bij twijfel 5 soorten met de hoogste bedekking; als er duidelijke (co-) dominante soorten zijn, dan behoeven alleen deze te worden genoteerd; boomsoorten zijn niet identificerend en kunnen worden genegeerd of als extra soorten worden vermeld. noteer de soorten van de aanvullende lijst indien de bedekking tenminste de aangegeven waarde bereikt; vermeldt bij alle soorten die worden genoteerd de Tansley-score Gegevensverwerking en beoordeling Alle watergangen-trajecten zoals ze zijn benoemd in de karteringen worden geïdentificeerd op vegetatietypen aan de hand van de gevonden soorten bij de karteringen. De trajectnummers worden in een tabel samengevoegd met de codes voor vegetatietypen en als spreadsheet-bestand aangeboden voor verwerking in het Geografisch Informatiesysteem (GIS). Op basis van de eigenschappen van de vegetatietypen, zoals weergegeven in bijlagen 1 t/m 4 kunnen met behulp van het GIS themakaarten worden gemaakt. Onder andere kunnen zo kwaliteitsaspecten worden beoordeeld. Doordat in het GIS ook beheerdoelen aan het watergangen zijn gekoppeld, kan ook beoordeling plaatsvinden over het al dan niet gerealiseerd zijn van de beheerdoelen. De perspectieven op kort-, middenlange en lange termijn kunnen uiteindelijk ook ruimtelijk worden vastgesteld door de ontwikkelingsmogelijkheden van de typen te koppelen aan de andere eigenschappen van de watergangen zoals bijvoorbeeld waterkwaliteit en noodzakelijk geachte onderhoudsfrequentie. Na een eventuele tweede kartering kunnen met behulp van het GIS ook verschillenkaarten worden gemaakt waaruit kan blijken hoe de ontwikkelingen zich hebben voorgedaan. 12

20 Waterschap Regge en Dinkel, Beperkingen en potenties Bij het gebruik van de resultaten van het beoordelingssysteem moet enige voorzichtigheid worden betracht. De methode bevat verschillende stappen waarin subjectiviteit een rol speelt, soms spelen veel verschillende factoren tegelijk een rol en vaak zal er sprake zijn van een overgangssituatie. Dit leidt ertoe dat de beoordelingsresultaten vaak minder hard zijn dan ze lijken. De indeling in vegetatietypen zoals deze hier is gehanteerd sluit weliswaar aan bij de gangbare opvattingen daarover, maar de scheiding tussen de typen is niet hard : in de praktijk komen meer overgangen voor dan typische situaties. Daardoor kan niet altijd overtuigend worden vastgesteld tot welk type een vegetatie behoort. In de regel voldoet het echter meestal als de vegetatie wordt genoemd naar het meest gelijkende of het hiërarchisch hoger gestelde type. De resultaten van de omzetting van gegevens uit een kartering van aandachtssoorten naar vegetatietypen moet met de grootst mogelijk reserve worden gebruikt. De kartering levert vooral informatie over bijzondere situaties op, maar waar nauwelijks of geen aandachtssoorten zijn aangetroffen kan eigenlijk alleen worden gesteld dat de vegetatie niet bijzonder is. Ook waar wel een duidelijke identificatie is kan het zijn dat de actuele vegetatie een andere is omdat de belangrijkste soorten ervan geen aandachtssoorten zijn. Het zoeken van de meest kansrijke locaties en het vaststellen van de hoogst haalbare beheerdoelen op deze locaties kan wel goed worden gebaseerd op themakaarten met vegetatietypen die zijn geïdentificeerd met behulp van de aandachtssoortenkartering. Van de uitbreiding van de kartering met abundante soorten en andere identificerende soorten wordt wel een vrijwel sluitende identificatie verwacht. De grootste kracht van het systeem moet worden toegekend aan het gestructureerde oordelen over de situatie in een watergang waarbij aanwijzingen naar voren komen over het functioneren ervan. Het beoordelingssysteem geeft de mogelijkheid om op een systematische manier achter de dominante factoren te komen die een rol spelen bij verbetering of verslechtering van de situatie. 13

21 14 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie

22 Waterschap Regge en Dinkel, Literatuur Bal, D., e. a. (1995). Handboek natuurdoeltypen in Nederland. Rapport nr. 11, IKC Natuurbeheer, Wageningen. Bal, D. (1999) Een nadere vegetatiekundige interpretatie van het Handboek natuurdoeltypen in Nederland. Stratiotes 18: Bal, D. e.a. (2002). Handboek natuurdoeltypen. Tweede, geheel herziene druk. Expertisecentrum LNV, Wageningen. Bax, I.H.W. en W. Schippers (1998). Ontwikkeling van botanisch waardevol grasland. veldgids, Dienst Landelijk Gebied, Utrecht /IKC Natuurbeheer, Wageningen. CUR (2000) Natuurvriendelijke oevers: Water- en oeverplanten. Publicatie 205, Stichting Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving, Gouda. Eggelte, H. (2000) Veldgids Nederlandse flora. KNNV-uitgeverij, Utrecht. Elemans, M.; Pot, R.; Geenen, J. & Kuijk J. van (2000) Handleiding voor vegetatiekundig onderzoek voor de West-Brabantse waterschappen; 3 delen. Meijden, R.van der (1996) Heukels'Flora van Nederland. 22e druk, Wolters-Noordhoff, Groningen. Provincie Overijssel (1998) Handleiding Natuur-inventarisatie Overijssel; Flora/Vegetatie. Afdeling Landbouw, Natuur en Landschap, Zwolle. Pot, R. (1999a) De vegetatietypen van kleine wateren, aanknopingspunt voor natuurvriendelijk oever- en waterbeheer. Achtergrondstudie voor de CUR-publicatie Natuurvriendelijke oevers: Water- en oeverplanten. IKC Natuurbeheer, Wageningen / Roelf Pot, Oosterhesselen Pot, R. (1999b) Monitoring- en beoordelingssysteem voor het beheer en onderhoud van de watergangen. Waterschap t Suydevelt, Coevorden / Roelf Pot, Oosterhesselen. Pot, R. (2003) Veldgids Water- en oeverplanten. KNNV-uitgeverij / Stowa, Utrecht. Pot, R. (2004) Identificatie van de vegetatietypen in een aantal OBP-gebieden op basis van de aandachtssoortenkartering. Waterschap Regge en Dinkel, Almelo / Roelf Pot, Oosterhesselen. Schaminée, J.H.J., E.J. Weeda & V. Westhoff (1995) De vegetatie van Nederland, deel 2. Wateren, moerassen en droge heiden. Opulus Press, Uppsala en Leiden. Schaminée, J.H.J., A.H.F. Stortelder & E.J. Weeda (1996) De vegetatie van Nederland, deel 3. Graslanden, zomen en droge heiden. Opulus Press, Uppsala en Leiden. Schaminée, J.H.J., E.J. Weeda & V. Westhoff (1998) De vegetatie van Nederland, deel 4. Plantengemeenschappen van de kust en van binnenlandse pioniermilieus. Opulus Press, Uppsala en Leiden. Schaminée, J. en A. Jansen (1998) Wegen naar natuurdoeltypen. Ontwikkelingsreeksen en hun indicatoren voor herstelbeheer en natuurontwikkeling, sporen A en B. IKC Natuurbeheer, Rapport nr. 26, Wageningen. Schaminée, J. en A. Jansen (2000) Wegen naar natuurdoeltypen 2. Ontwikkelingsreeksen en hun indicatoren voor herstelbeheer en 15

23 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie natuurontwikkeling, sporen B en C. Expertisecentrum LNV, Rapport nr. 46, Wageningen. Schreurs, J. en Sjoukes, K.J. (1992) Evaluatie (ecologisch) onderhoud Waterschap Roer en Overmaas. Rapport 91138a, LB&P, Beilen Stortelder, A.H.F., Schaminée, J.H.J. en Hommel, P.W.F.M. (1999) De vegetatie van Nederland, deel 5. Plantengemeenschappen van ruigten, struwelen en bossen. Opulus Press, Uppsala en Leiden. Verdonschot, P.F.M. (1990) Ecologische karakterisering van oppervlaktewateren in Overijssel. Het netwerk van cenotypen als instrument voor ecologische beheer, inrichting en beoordeling van oppervlaktewateren. Provincie Overijssel, Zwolle; Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Leersum. Westhoff, V. en Den Held, A.J. (1969) Plantengemeenschappen van Nederland. Thieme, Zutphen. Waterschap Regge en Dinkel (2004) Gedifferentieerd onderhoud bij waterschap Regge en Dinkel. Waterschap Regge en Dinkel, Almelo Zonderwijk, Lely, Hesselink en Van Veenen (1996) Leidraad kartering flora- en vegetatie bij waterschap Regge en Dinkel. Waterschap Regge en Dinkel, Almelo 16

24 Waterschap Regge en Dinkel, 2003 Bijlage 1. Beschrijving van de vegetatietypen Hieronder het vereenvoudigd systeem van vegetatietypen weergegeven, opgesteld voor de watergangen zoals die voorkomen in het beheergebied van het waterschap Regge en Dinkel. Elk type is als volgt beschreven: Code + naam De letter van de code verwijst naar de zone waarin de vegetatie meestal is aan te treffen; de naam is ontleend aan de belangrijkste soorten. Waaraan het type kan worden herkend; dat kunnen plantensoorten zijn, maar vaak zijn het ook vegetatiestructuren De meest voorkomende, gemakkelijk te herkennen soorten, als aanvulling op de herkenning. Een overzicht en aanvullende informatie ten behoeve van identificatie is weergegeven in bijlage 5. De soorten die bij de aandachtssoortenkartering in dit type worden aangetroffen. Zie ook bijlage 6 voor een overzicht. bodemsoort, voedselrijkdom, profiel Aspecten van hoe dit type zich ontwikkelt, bestreden wordt of juist gestimuleerd wordt, voorzover sturing door beheer en onderhoud mogelijk is. Kwantificeerbare eigenschappen zijn apart weergegeven in bijlage 3. Mogelijke ontwikkelingen zijn weergegeven in bijlage 7. Aanzet tot waardering; dit betreft floristisch en faunistische waarden, biomassa en waarde voor waterbeheerder. Zie ook de gekwantificeerde weergave in bijlage 4. Lijst van vegetatietypen L. Typen gedomineerd door los drijvende waterplanten L1. Hoofdtype met flab L2. Hoofdtype Kroosdek L3. Hoofdtype Kroosvaren L4. Hoofdtype Watervorkje en/of Puntkroos L5. Hoofdtype Kikkerbeet L6. Hoofdtype Krabbenscheer S. Typen gedomineerd door ondergedoken waterplanten S1. Hoofdtype vegetatie van Kranswieren S11. Subtype met Gewoon kransblad S12. Subtype met overige Kransblad-soorten S13. Subtype met Glanswier S2. Hoofdtype vegetatie van Smalbladigen S21. Subtype met Grof hoornblad S22. Subtype met Groot blaasjeskruid S23. Subtype met Aarvederkruid S24. Subtype met Smalle waterpest S25. Subtype met Schedefonteinkruid S26. Subtype met Brede waterpest S27. Subtype met Paarbladig en/of Gekroesd fonteinkruid S3. Hoofdtype vegetatie van breedbladige fonteinkruiden S31. Subtype met Glanzig fonteinkruid S32. Subtype met Doorgroeid fonteinkruid S4. Hoofdtype vegetatie van Waterviolier D. Typen gedomineerd door in de bodem wortelende drijfblad-planten D1. Hoofdtype vegetatie van Drijvend fonteinkruid D11. Subtype met Kleine egelskop D12. soortenrijk subtype 17

25 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie D2. Hoofdtype vegetatie van Waterranonkel en/of Sterrenkroos D21. Subtype met Klimopbladwaterranonkel en/of Drijvende waterweegbree D22. Subtype met fonteinkruiden D3. Hoofdtype korte vegetatie van ondiep mineralenarm water D31. Subtype met Bronkruid D32. Subtype met Duizendknoopfonteinkruid D4. Hoofdtype vegetatie van Grote drijfbladplanten D41. Subtype met Gele plomp D42. Subtype met Witte waterlelie D43. Subtype met Watergentiaan E. Typen gedomineerd door emergente waterplanten E1. Hoofdtype vegetatie van pioniers E11. Subtype met Witte waterkers en/of Kleine watereppe E12. Subtype met Gele waterkers en/of Watertorkruid E13. Subtype met Pijlkruid en/of Grote egelskop E2. Hoofdtype vegetatie van helofyten E21. Subtype met Riet E22. Subtype met een kraag van een ander groot gras E23. Subtype met Kalmoes en/of Gele lis E24. Subtype met Lisdodde E25. Subtype met Mattenbies C. Typen van de vochtige zone direct boven de waterspiegel C1. Hoofdtype vegetatie van Grote zeggen C11. Subtype met Oeverzegge C12. Subtype met Scherpe zegge C13. Subtype met Blaaszegge en/of Snavelzegge C14. Subtype met Stijve zegge en/of Cyperzegge C2. Hoofdtype bloemrijke vegetatie C21. Subtype met Kalmoes en/of Gele lis C22. Subtype met lage kruiden C3. Hoofdtype grazige vegetatie C31. Subtype overstromingsgrasland C32. Subtype met Dotterbloem-hooiland C33. Subtype met kleine zeggen C4. Hoofdtype ruige vegetatie C41. Subtype ruig vochtig hooiland C42. Subtype Rietruigte C43. Subtype stikstofrijk ruig T. Typen van drogere delen van het talud en werkpad met korte vegetatie T1. Hoofdtype Ruigte T11. Subtype Ruig grasland T12. Subtype Ruderaal T2. Hoofdtype Productief grasland T21. Subtype Glanshaverhooiland T22. Subtype Witbolhooiland T23. Subtype Kamgrasland T24. Subtype Engels raaigras/beemdgras T3. Hoofdtype Schraal, laagproductief grasland T31. Subtype Struisgrasland met Rood zwenkgras T32. Subtype Stroomdalgrasland T33. Subtype Heischraal grasland H. Typen met opgaande houtige begroeiing H1. Hoofdtype Houtige begroeiing met ruige ondergroei H2. Hoofdtype Beekgebeleidende beplanting op wallen H3. Hoofdtype Bronbossen 18

26 Waterschap Regge en Dinkel, 2003 L. Typen gedomineerd door los drijvende waterplanten Een drijf- en zweeflaag die voor meer dan 25% bestaat uit hogere planten of draadalgen die los van de bodem drijven of zweven in het water. zie typen geen Voornamelijk in stilstaande of zeer langzaam stromende, beschutte wateren Drijf- en zweefvegetatie is een verschijnsel dat optreedt in jonge ontwikkelingsstadia, maar ook bij intensief en over de gehele breedte regelmatig verwijderen van alle vegetatie in het water. Bij het laten staan van de begroeiing langs de kanten verschuift het accent naar ondergedoken planten en planten die in de bodem wortelen en drijfbladeren vormen. Drijflagen worden in het algemeen beschouwd als schadelijk voor de zuurstofhuishouding omdat de uitwisseling met de atmosfeer wordt geblokkeerd. De feitelijk oorzaak voor de lage zuurstofconcentraties ligt echter in de hoge voedselrijkdom van wateren waarop zich drijflagen ontwikkelen, waardoor er veel afbraak van organische stof plaatsheeft. Dit laatste, in combinatie met stilstaand water en afdekking door drijflagen, is de eigenlijke oorzaak van de zuurstoftekorten. Zuurstoftekorten treden altijd in de vroege ochtend op; later op de dag wordt er zuurstof geproduceerd, ook door de drijvende planten. L1. Hoofdtype met flab Een drijf- en zweeflaag die voor meer dan 25% bestaat uit draadalgen-plukken. Deze draadalgen beginnen zich te ontwikkelen op de bodem en vormt aan het oppervlak drijvende een groene watten-deken. Na een paar weken geel, daarna bruin en uiteenvallend. Draadalgen, meestal van het geslacht Cladophora of Spirogyra. geen Zeer voedselrijk, met name fosfaatrijk water Alleen graskarpers zijn effectief in het bestrijden van flab-ontwikkeling, maar een te hoge dichtheid van deze vissen leidt niet tot verbetering van de situatie omdat dan ook de submerse zone verdwijnt en er gemakkelijk een zeer sterke groei kan optreden die niet tijdig door de graskarpers kan worden opgevangen. Indicatief voor zeer voedselrijk water (stikstof en fosfaat). Soms het effect van inlaten van gebiedsvreemd water waardoor de nutriëntenbalans is verstoord en opportunisten als deze alle kans krijgen. L2. Hoofdtype Kroosdek Een drijflaag met minstens 25% bedekking die voornamelijk bestaat uit kleine ronde schijfjes van uiteenlopende diameter. De grotere schijfjes hebben in het midden bosjes met ca. 10 worteltjes (veelwortelig kroos), de andere hebben hoogste een worteltje. Klein kroos (Lemna minor), Veelwortelig kroos (Spirodela polyrhiza), soms Bultkroos (Lemna gibba), Wortelloos kroos (Wolffia arrhiza), flab. geen stagnante sloten, voornamelijk op veen- en kleibodem 19

27 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie Na het schonen van een sloot kan kroos zich snel ontwikkelen. Kroos zelf kan niet afdoende verwijderd worden bij het schonen. Door goed te baggeren kan het nutriëntenaanbod worden verlaagd en een submerse vegetatie meer kans krijgen. Vooral op watergangen die gebiedsvreemd water uit de kanalen inlaten, maar ook zeer voedselrijk afvoerwater. Verbetering vooral mogelijk door sturing op waterkwaliteitsverbetering, alleen minder maaien heeft soms effect dat een andere zone gaat overheersen. Kroosplanten passeren krooshekken voor gemalen; periodiek verwijderen van dikkere drijflagen is nodig om schade aan gemalen te beperken. Indicatief voor een hoge beschikbaarheid van mineralen, waarbij fosfaat eventueel als eerste uitgeput raakt L3. Hoofdtype Kroosvaren Een drijflaag met minstens 25% bedekking die voornamelijk bestaat uit kleine plantjes met schubvormige blaadjes die in het najaar baksteenrood kleuren. Groot kroosvaren (Azolla filiculoides) geen Voornamelijk in watergangen met effluentlozingen Vergelijkbaar met het vorige type. Indicatief voor een hoge beschikbaarheid van mineralen, waarbij stikstof eventueel als eerste uitgeput raakt; kroosvaren kan zich door haar symbiose metstikstofbindende bacterien in de bladschubben ook in stikstofarm, maar fosfaatrijk water sterk ontwikkelen. L4. Hoofdtype Watervorkje en/of Puntkroos Een drijf- en zweeflaag die voor meer dan 50% bestaat uit gevorkte of spoelvormige geschakelde plantjes. De totale bedekking van de drijf- en zweeflaag zelf kan beduidend lager liggen. Watervorkje (Riccia fluitans), Puntkroos (Lemna trisulca) geen Stagnant water, soms onder een kroosdek Niet vaker dan een keer per jaar geschoonde sloten. Stabiele begroeiing met relatief hoge soortenrijkdom en weinig biomassa. L5. Hoofdtype Kikkerbeet Een drijvende vegetatie die voor minstens 50% bestaat uit Kikkerbeet. Meestal komt er ook Kroos in de vegetatie voor, vooral Klein kroos, waardoor de gemeenschap bij het verdwijnen van Kikkerbeet kan overgaan in een kroosdek. Kikkerbeet (Hydrocharis morsus-ranae) hymr Stagnant water met venige bodem of zandige boven met dikke baggerlaag Dit vegetatietype verschijnt meestal in kleine ondiepe wateren met een dikke baggerlaag ten gevolge van het jarenlang onvolledig schonen. Bij hoge voedselrijkdom kan de vegetatie overgaan in een kroosdek (L1). Intensivering van het onderhoud leidt ook vaak tot een kroosdek; schoon baggeren leidt veelal tot een vegetatie van kleine fonteinkruiden. 20

28 Waterschap Regge en Dinkel, 2003 Indicatief voor hoge voedselrijkdom, vooral door een dikke baggerlaag; geringe soortenrijkdom L6. Hoofdtype Krabbenscheer Een drijvende vegetatie die voor minstens 50% bestaat uit Krabbenscheer. Deze soort kan hele hoge dichtheden aannemen. Bij zeer geringe dichtheden van deze soort wordt de gemeenschap meestal niet een Krabbescheer-associatie genoemd, maar worden de andere als meer identificerend beschouwd. Krabbenscheer (Stratiotes aloides), meestal ook met Kikkerbeet (Hydrocharis morsus-ranae) hymr Stagnant water met venig bodem, meest in laagveengebieden, nauwelijks in het beheergebied van WRD te verwachten, mogelijk in het Vriezenveen. Van dit vegetatietype wordt wel gezegd dat het ontstaat in sloten waarvan het onderhoud wordt verwaarloosd. Dit komt doordat de vegetatie een zekere baggerlaag nodig heeft en daarom zich pas ontwikkelt als de bagger er niet steeds wordt uitgehaald. Nog verdere verwaarlozing, met name van het baggerwerk, leidt weer tot verlies van dit type vegetatie, omdat vooral de krabbescheer in ondiep water verdwijnt. Dit type vegetatie is ook heel gevoelig voor inlaat van gebiedsvreemd, met name sulfaatrijk water. Het effect van gebiedsvreemd water is in ondiepe sloten sterker dan in diepere. In vaarvolders in het veenweidegebied werd krabbescheer jarenlang gebruikt voorbemesting van de percelen. De hoeveelheid materiaal die uit de sloten werd gehaald compenseerde de verondieping, waardoor de vegetatie jarenlang in stand bleef. Waar de vegetatie door verlanding is verdwenen kan de sloot of het petgat het beste geheel worden uitgegraven, dus gerestaureerd. Er zal zich dan eerst een pioniervegetatie ontwikkelen, waarna de krabbescheer vegetatie volgt. Zeer gewaardeerde vegetatie, zowel in floristisch als in faunistisch opzicht. 21

29 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie S. Typen gedomineerd door ondergedoken waterplanten S1. Hoofdtype vegetatie van Kranswieren Een watervegetatie die voor meer dan 25% bestaat uit kranswieren Voornamelijk kranswieren (Chara spec, Nitella spec., Tolypella spec.) kran Alleen in helder water, meestal op een minerale bodem (zonder baggerlaag). Dit type kan zich met name ontwikkelen direct na graven of herprofileren. Elke vorm van onderhoud leidt tot verlies van dit type. Bij elke vorm van baggeren wordt een deel van het organisch materiaal achtergelaten, waardoor de kranswieren vanaf het eerste jaar al concurrentie van hogere planten te verwachten hebben en zich niet goed kunnen ontwikkelen. Op zandige bodem zonder aanvoer van nutriënten uit aanliggende percelen of rioolzuivering kan een kranswiervegetatie zich enige tijd handhaven als er zeer regelmatig wordt geschoffeld met een veegboot. Ook sloten waarvan de bodem niet wordt beschaduwd door bomen of hoge taludbegroeiing en die in de zomer minstens een maand droogvallen, waarbij de bodem goed indroogt, kunnen in het voorjaar steeds weer kranswierbegroeiingen dragen. Lijkt goed van waterkwaliteit maar dat is vooral doordat er nauwelijks of geen bagger op de bodem ligt. De uiteindelijke kwaliteit moet blijken na verloop van een aantal jaren als het type standhoudt. S11. Subtype met Gewoon kransblad vegetatie van Gewoon kransblad Gewoon kransblad (Chara vulgaris) niet gespecifieerd Sloten met helder water, gevoed vanuit onbelaste percelen zoals spoorwegen, bermen, natuurgebieden; ook in oude meanders zie hoofdtype Kan vrij veel nutriënten verdragen, maar verdwijnt dan wel weer snel. Op klei- of veenbodem, indien op zandbodem, dan vaak met oude veenlagen. S12. Subtype met overige Kransblad-soorten vegetatie van een andere soort kransblad meestal Breekbaar kransblad (Chara globularis), Chara spec. niet gespecifieerd zie hoofdtype zie hoofdtype zie hoofdtype, ook op zandbodem, maar dan vaak met leem S13. Subtype met Glanswier vegetatie van een glanswier-soort meestal Buigzaam glanswier (N. flexilis), Nitella spec., Tolypella spec. niet gespecifieerd Relatief kleine stromende slootjes, meestal gekanaliseerde bronnen zie hoofdtype zie hoofdtype, meest op zandbodem met leem. 22

30 Waterschap Regge en Dinkel, 2003 S2. Hoofdtype vegetatie van Smalbladigen een vegetatie die voor meer dan 25% bestaat uit smalbladige ondergedoken waterplanten zie subtypen zie subtypen zie subtypen De ondergedoken vegetatie van de meeste regelmatig onderhouden watergangen valt onder deze groep van vegetatietypen Tot deze groep behoren de ondergedoken vegetatietypen van matig tot de meest voedselrijke wateren. Het hele scala van verticale tot horizontale groeistrategie komt in deze groep voor S21. Subtype met Grof hoornblad een vegetatie die voor meer dan 50% bestaat uit Grof hoornblad Grof hoornblad (Ceratophyllum demersum) geen zeer voedselrijk, meestal troebel water; voornamelijk op veenof kleibodem Dit soort vegetatie kan sterk woekeren en wordt meestal jaarlijks of vaker per jaar geschoond. Hierbij wordt vaak een veegboot gebruikt. De veegboot bestrijdt vooral de meeste andere soorten waardoor het hoornblad zonder noemenswaardige concurrentie snel kan hergroeien. Als er een zone met drijfbladplanten aanwezig is die niet regelmatig wordt gemaaid, dan wordt de groeisnelheid van de ondergedoken vegetatie ook beperkt. zie hoofdtype S22. Subtype met Groot blaasjeskruid een vegetatie die voor meer dan 50% bestaat uit Groot blaasjeskruid Groot blaasjeskruid (Utricularia vulgaris) geen stagnante wateren, meestal op veenbodem, maar ook op zand; met een goed ontwikkelde baggerlaag, vaak voedselrijk en hard water; onder andere in oude Regge-meanders Dit type ontwikkelt zich in de regel alleen in luw, vrij diep water dat niet wordt geschoond Het ontwikkelen van deze vegetatie betekent meestal dat er toch een gebrek aan een bepaald voedingsmineraal is, mogelijk fosfaat; dit verklaard in sommige streken het voorkomen in kwelzones. S23. Subtype met Aarvederkruid een vegetatie die voor meer dan 50% bestaat uit Aarvederkruid Aarvederkruid (Myriophyllum spicatum) msp Voedselrijk, soms troebel water met vooral een fosfaatrijke bodem; mogelijk verband houdend met vroegere effluentlozingen. 23

31 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie Hoewel deze vegetatie kan woekeren, vormt hij zelden een serieus probleem omdat de stremming nooit volledig wordt. De relatieve soortenrijkdom wordt als positief beschouwd ten opzichte van de alternatieven, een vegetatie van Grof hoornblad of van smalle waterpest. Dit type vegetatie kan zich bij fosfaatbeperking toch goed ontwikkelen; Aarvederkruid haalt fosfaat uit de bodem en kan zich goed ontwikkelen in een fosfaatarme waterlaag, de groei van overige soorten is meestal beperkt. S24. Subtype met Smalle waterpest een vegetatie die voor meer dan 50% bestaat uit Smalle waterpest Smalle waterpest (Elodea nuttallii) geen In allerlei sloten, ook onder een kroosdek (L2) en in genormaliseerde beken die vaker dan 2 keer per jaar worden geveegd. Deze vegetatie treedt op in watergangen die vaak worden geschoond. De vegetatie ontstaat meestal uit en soortenrijkere vegetatie van ondergedoken waterplanten, waarvan de meeste soorten verdwijnen behalve Smalle waterpest, wanneer de onderhoudsfrequentie hoger wordt. Als de frequentie vanuit dit type wordt verlaagd wordt niet de omgekeerde ontwikkeling gevonden. In de meeste gevallen wordt de emergente of amfibische vegetatie sterker ten koste van ondergedoken waterplanten, in feite een volgende stap in de verlanding. Ook is het mogelijk dat zich juist een drijfblad vegetatie vormt als het water diep genoeg is. Matig, voor zuurstofhuishouding relatief gunstig door grote productie, vrij arm aan soorten en structuur. Voor onderhoud lastige vegetatie omdat de hergroei zeer sterk is. Indicatief voor hoge voedselijkdom. S241. SOORTENARME VARIANT Een vegetatie met vrijwel alleen Smalle waterpest (vrijwel) alleen Smalle waterpest (Elodea nuttallii) geen als subtype Deze vegetatie treedt op in watergangen die vaker dan drie keer per jaar worden geschoond, vooral als dat met een veegboot wordt uitgevoerd zie subtype S242. VARIANT MET STIJVE WATERRANONKEL een vegetatie waarin naast Smalle waterpest ook Stijve waterranonkel voorkomt Stijve wateranonkel (Ranunculus circinatus) geen als subtype, maar overwegend in hard water (bij inlaat van hard rivierwater) als subtype als subtype 24

32 Waterschap Regge en Dinkel, 2003 S243. VARIANT MET ZEER-SMALBLADIGE FONTEINKRUIDSOORTEN Een vegetatie waarin naast Smalle waterpest ook zeer-smalbladige fonteinkruidsoorten voorkomen; deze kan zelfs een hogere dichtheid bereiken Tenger fonteinkruid (Potamogeton pusillus), Haarfonteinkruid (Potamogeton trichoides) popu, pt als subtype als subtype als subtype, maar meestal wordt het water helderder; de stabiliteit van de vegetatie is grotere bij hogere soortenrijkdom en dat leidt ook tot een volledig gebruik van de beschikbare voeding in het water, waardoor er nauwelijks meer algen groeien. S25. Subtype met Schedefonteinkruid Een vegetatie die voor meer dan 50% bestaat uit Schedefonteinkruid Schedefonteinkruid (Potamogeton pectinatus) domineert en is meestal de enige soort ondergedoken waterplant, soms komt het veel kleinere Zannichellia (Zannichellia palustris) onopvallend en in lage dichtheid ook voor. popec Dit type vegetatie komt meestal in de wat diepere wateren langs de randen voor, maar is dan toch beperkt tot zo n 75 cm diepte. Meestal is er een verband met lozing van ionenrijk effluentwater op deze wateren. Schedefonteinkruid komt ook wel in kleine sloten voor, maar dan meestal als begeleidende soort in een ander type. Kan aan weerszijden worden verdrongen door een grote drijfblad vegetatie enerzijds en een rietkraag anderzijds. In benedenlopen van rivieren en in brak milieu kan deze vegetatie beheerdoel zijn, maar dat is binnen het beheergebied van WRD niet het geval. Door intensief onderhoud kan de submerse vegetatie in het geheel verdwijnen. Sanering van de vervuilingsbron is de meest voor de hand liggende maatregel om een ander begroeiingtype te krijgen. Indicatie voor veelal troebel water door zware belasting met organische verontreiniging, zoals riooloverstort (tijdens groeiseizoen zijn er soms wel heldere perioden als de vegetatie hoge dichtheid heeft). S26. Subtype met Brede waterpest Een vegetatie die voor meer dan 50% bestaat uit Brede waterpest en/of smalbladige fonteinkruiden Brede waterpest (Elodea canadensis) eca De voorkeuren zijn niet geheel duidelijk doordat die in de loop van de tijd is verschoven; waarschijnlijk alleen nog in geïsoleerde wateren in en langs natuurgebieden Vroeger vergelijkbaar met die van Smalle waterpest, maar door de sterk verminderde concurrentiekracht van de Brede waterpest verdwijnt deze vegetatie als er vaker dan een keer per jaar wordt geschoond. Deze vegetatie is nog slechts te vinden in wateren met een redelijke tot goede waterkwaliteit, veelal in een kwelwater-gevoede systemen met een laag fosfaatgehalte. 25

33 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie S261. VARIANT MET PUNTIG FONTEINKRUID Vorm waarin Puntig fonteinkruid hoge dichtheid heeft Puntig fonteinkruid (Potamogeton mucronatus) eca, pmu, pt Zie subtype Zie subtype Redelijk tot goede waterkwaliteit S262. VARIANT MET ANDERE SMALBLADIGE FONTEINKRUIDEN vorm waarin een smalbladige fonteinkruid (maar niet Puntig fonteinkruid, Tenger fonteinkruid of Haarfonteinkruid) een hoge dichtheid heeft Spits fonteinkruid (Potamogeton acutifolius), Stomp fonteinkruid (P. obtusifolius), Klein fonteinkruid (P. berchtoldii) eca, pac, pob, pbe Zie subtype; voornamelijk beperkt tot ondiepe slootjes Zie subtype Redelijk tot goede waterkwaliteit, altijd helder water. S263. SOORTENRIJKE VARIANT Dit type wordt gekenmerkt door een verscheidenheid van soorten kleine fonteinkruiden en andere submerse soorten met smalle bladeren. De vegetatie behoort tot een van de andere typen als er sprake is van een sterke dominantie van Smalle waterpest, Tenger fonteinkruid of Schedefonteinkruid of als er veel Sterrenkroos in de vegetatie voorkomt. De hiervoor genoemde soorten in lage dichtheden, Haarfonteinkruid (Potamogeton trichoides), Puntig fonteinkruid (P. mucronatus), Grof hoornblad (Ceratophyllum demersum), Aarvederkruid (Myriophyllum spicatum), Kransvederkruid (Myriophyllum verticillatum), Gewoon blaasjeskruid (Utricularia vulgaris). div. Dit soort vegetatie komt voor in ondiepe tot matig diepe watergangen (maximaal een halve meter diepte), waarin geen gebiedsvreemd water wordt ingelaten. De emergente vegetatie is meestal zwak ontwikkeld of afwezig doordat deze via het onderhoud stelselmatig wordt verwijderd. Vooral in (niet hoofd-)watergangen die niet te diep zijn. Watergangen die nog niet zo heel lang gelden zijn gebaggerd of opnieuw zijn geprofileerd hebben meer kans op dit type dan watergangen met een dikke sliblaag op de bodem. De totale bedekking aan waterplanten haalt ook zonder onderhoud niet de honderd procent. Schoning vindt eens per een of twee jaar plaats in de (na-)zomer of herfst. Redelijke kwaliteit door hoge structuurrijkdom. Er is echter een grote variantie mogelijk. Deze komt veelal tot uiting in de verschuiving van verhoudingen tussen de soorten en de combinatie met verschillende vegetatietypen in de andere zones. S27. Subtype met Paarbladig en/of Gekroesd fonteinkruid Een watervegetatie die voor meer dan 25% bestaat uit Paarbladig fonteinkruid of Gekroesd fonteinkruid Paarbladig fonteinkruid (Groenlandia densa), Gekroesd fonteinkruid (Potamogeton crispus) gde 26

34 Waterschap Regge en Dinkel, 2003 Voornamelijk op rivierkleibodem, maak ook op lemig zand; met Paarbladig fonteinkruid vaak in kwelgebieden. Wordt vaak aangetroffen in sloten en genormaliseerde beken na her-profilering of herinrichtingswerken. In sloten die jaarlijks worden onderhouden. De dichtheid van de vegetatie wordt meestal niet erg groot, waardoor de onderhoudsbehoefte dat ook niet is, maar overgangen met allerlei andere soorten komen voor, en die kunnen wel aanleiding zijn het beheer aan te passen. Meestal in helder water met redelijk tot goede kwaliteit. S3. Hoofdtype vegetatie van breedbladige fonteinkruiden Een watervegetatie die voor meer dan 25% bestaat uit breedbladige fonteinkruiden zie subtypen zie subtypen zie subtypen Meestal betreft het hier verarmde gemeenschappen van grote drijfbladplanten (Dtypen), die door regelmatig maaien of door recent graven geen grote drijfbladplanten (meer) hebben. zie subtypen S31. Subtype met Glanzig fonteinkruid Watervegetatie met voornamelijk Glanzig fonteinkruid Glanzig fonteinkruid (Potamogeton lucens) polu In allerlei watertypen mogelijk, maar het meest in hard water, bijvoorbeeld door inlaat van rivierwater De gemeenschap ontwikkelt zich in diep water (minstens halve meter) met weinig bagger, in sloten meestal na herprofilering of in nieuw gegraven sloten. Er moet niet vaker dan eens per jaar geschoond worden daarna, en dat hoeft meestal ook niet omdat de gemeenschap geen noemenswaardige stremming veroorzaakt. Redelijk tot goed, meestal helder water S32. Subtype met Doorgroeid fonteinkruid Vegetatie met vooral Doorgroeid fonteinkruid Doorgroeid fonteinkruid (Potamogeton perfoliatus) poper In grote wateren met behoorlijke golfslag of in beken met sterke stroming Er moet niet te vaak geschoond worden, maar dat hoeft meestal ook niet omdat de gemeenschap geen noemenswaardige stremming veroorzaakt. Bij sterke stroming in beken wordt het water goed om de planten heen geleid. Redelijk tot goed, maar ook vrij troebel water S4. Hoofdtype vegetatie van Waterviolier Watervegetatie die voor meer dan 25% bestaat uit Waterviolier en die verder tamelijk soortenrijk kan zijn Waterviolier (Hottonia palustris), Holpijp (Equisetum fluviatile), Kransvederkruid (Myriophyllum verticillatum), Haaksterrenkroos (Callitriche hamulata), Grote boterbloem (Ranunculus lingua) hpa, ef, mv, caha, rl 27

35 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie Meest in slootjes, poelen en verlandende dode beekarmen, tot 50 cm diepte, met duidelijke invloed van kwel Maaionderhoud moet beperkt worden tot een gedeelte van de waterloop. De vegetatie ontwikkelt zich vooral in het vroege voorjaar. Bij sterke overlast kan een middengedeelte worden gemaaid, maar geheel verwijderen leidt tot sterke woekering van met name sterrenkroos. Verdrogingsbestrijding in de voedende systemen van het beekdal is een belangrijke aspect van de handhaving van deze vegetatie. Goed 28

36 Waterschap Regge en Dinkel, 2003 D. Typen gedomineerd door in de bodem wortelende drijfblad-planten D1. Hoofdtype vegetatie van Drijvend fonteinkruid Een watervegetatie die voor meer dan 25% bestaat uit Drijvend fonteinkruid. Drijvend fonteinkruid (Potamogeton natans) domineert, verder nogal variabel van samenstelling. Vaak voorkomende andere soorten zijn Gewoon sterrenkroos (Callitriche platycarpa), Smalle waterpest (Elodea nuttallii), Mannagras (Glyceria fluitans), Liesgras (Glyceria maxima), Grote waterweegbree (Alisma plantago-aquatica). zie subtypen In middengrote watergangen, niet volledig genormaliseerde beken en permanent watervoerende sloten. Regelmatig, maar niet zeer intensief of compleet schonen; smallere watergangen slechts één keer per jaar, grotere eventueel twee of drie keer met een maaiboot. In smallere watergangen die dichtgroeien met grassen is de methode van onderhoud geen sleutelfactor voor deze begroeiing. In water dieper dan ca. 50 cm kan de vegetatie na verloop van tijd overgaan in die met Gele plomp, maar dat kan heel lang duren. In die tijd kan de vegetatie soortenrijker en daardoor structuurrijker worden. Dit komt ook de fauna ten goede. Redelijke waterkwaliteit. Bij sterkere organische belasting zou de vegetatie eerder door kroos worden gedomineerd, bij ophoping van bagger neemt Gele plomp het meestal over. D11. Subtype met Kleine egelskop een vegetatie waarin naast Drijvend fonteinkruid ook Kleine egelskop tenminste 25% van de vegetatie vormt Kleine egelskop (Sparganium emersum); als er ook veel Pijlkruid (Sagittaria sagittifolia) voorkomt en Drijvend fonteinkruid ontbreekt of weinig voorkomt, dan moet het onder de vlottende vorm van type E13 worden gerekend pna, sem meest in ondiepe sloten zie hoofdtype zie hoofdtype D12. soortenrijk subtype Soortenrijke vorm die niet tot een ander subtype kan worden gerekend tenminste twee andere soorten ondergedoken of een andere drijfbladsoort met een substantiële bedekking geen Mogelijk in relatief ongestoorde systemen zie hoofdtype zie hoofdtype 29

37 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie D2. Hoofdtype vegetatie van Waterranonkel en/of Sterrenkroos Een watervegetatie die voor meer dan 25% bestaat uit Sterrenkroos; in het voorjaar is de sterkste groei Sterrenkroos (Callitriche spec.); Fijne waterranonkel (Ranunculus aquatilis); Grote waterranonkel (Ranunculus peltatus) caha, raq, rp Plaatsen met jong kwelwater van lokale herkomst; daardoor in de winter en voorjaar nauwelijks vorst en in de zomer koel water; zowel in stromend als in stagnant water. zie subtypen Redelijk tot goed D21. Subtype met Klimopbladwaterranonkel en/of Drijvende waterweegbree vegetatie met Klimopbladwaterranonkel en/of Drijvende waterweegbree Klimopbladwaterranonkel (Ranunculus hederaceus), Drijvende waterweegbree (Luronium natans) rhe, lna kleine ondiep slootjes in kwelgebieden De doorgaans ondiepe slootjes waarin dit type zich manifesteert worden tenminste één keer per jaar grondig geschoond omdat ze snel dichtgroeien (types E11, E12, C22). Hoewel de Klimopbladwaterranonkel een bijzondere soort is kan deze vegetatie voorkomen in zeer voedselrijk water. Het zeer jong kwelwater is zuurstofrijk en zeer constant uittredend. D22. Subtype met fonteinkruiden Een vegetatie waarin naast Sterrenkroos ook Drijvend fonteinkruid tenminste 10% van de vegetatie vormt, lokaal zelfs domineert en diverse andere soorten ondergedoken soorten voorkomen. Tenminste Sterrenkroos: Gewoon sterrenkoos (Callitriche platycarpa), Stomphoekig sterrenkroos (C. obtusangula) of Haaksterrenkroos (C. hamulata), meestal ook Grote waterranonkel (Ranunculus peltatus), andere fonteinkruiden kunnen lokaal een hoge bedekking halen. Soms ook met Waterviolier (Hottonia palustris) of Holpijp (Equisetum fluviatile), maar als Waterviolier meer dan 25% van de vegetatie vormt moet het onder type S4 worden gerekend. caha, pna zie hoofdtype In het algemeen vraagt dit type erg vroeg onderhoud omdat de vegetatieontwikkeling al in de winter begint. Al te intensief onderhoud in dit stadium leidt onder voedselrijke omstandigheden echter gemakkelijk tot vergroting van de groeisnelheid waardoor de watergang in de zomer alweer helemaal volgegroeid is, vaak ook met soorten uit een van de andere vegetatietypen, zoals Smalle waterpest. In kwelgebieden is een goede ontwikkeling mogelijk als de invloed van drainagewater wordt beperkt, geen water wordt ingelaten en de onderhoudsintensiteit niet al te hoog is. Dit is uitgangspunt voor verdere ontwikkeling, waarbij door voedingstoffenschaarste de groei van waterplanten beperkt wordt en er ook voor een aantal bijzondere beekplanten plaats komt. Dit type is kenmerkend voor watergangen met sterke kwel en relatief weinig invloed van drainagewater. De waterkwaliteit is meestal redelijk tot goed, maar bij verontreiniging neem de soortenrijkdom sterk af en daarmee ook de waarde. 30

38 Waterschap Regge en Dinkel, 2003 D3. Hoofdtype korte vegetatie van ondiep mineralenarm water Allerlei begroeiingen van kleine of langzaam groeiende waterplanten in ondiep water zie subtypen zie subtypen Bovenstroomse delen van beken, bronnen, poelen, vennen; eventueel met houtige oeverbegroeiing; meestal van hoofdtype H2 of H3. Geen maaionderhoud nodig. Vegetatie van goed waterkwaliteit, ten minste deels gevoed door voedselarm kwelwater. D31. Subtype met Bronkruid vegetatie met Bronkruid, eventueel ook Bronmos Bronkruid (Montia fontana), Bronmos (Fontinalis antipyretica), Moerasmuur (Stellaria uliginosa) mfo permanente, stromende wateren zie hoofdtype zie hoofdtype D32. Subtype met Duizendknoopfonteinkruid vegetatie met Duizendknoopfonteinkruid en/of andere soorten van zwak gebufferende ondiepe wateren Duizendknoopfonteinkruid (Potamogeton polygonifolius), Oeverkruid (Littorella uniflora), Drijvende waterweegbree (Luronium natans), Knolrus (Juncus bulbosus), Pilvaren (Pilularia globulifera) ppo, lna Matig stromend of stilstaand ondiep water dat deels door grondwater deels door vrij schoon regenwater wordt gevoed. Doorgaans wordt extensief maaionderhoud gepleegd. Vegetatie van goed waterkwaliteit, gevoed door voedselarm kwelwater. Kan in de zomer droogvallen. D4. Hoofdtype vegetatie van Grote drijfbladplanten Een vegetatie die voor meer dan 50% bestaat soorten met grote drijfbladeren; de totale bedekking kan veel lager zijn, maar dat geldt dan voor alle soorten. zie subtypen zie subtypen meestal slechts langs de randen van regelmatig onderhouden hoofdwateren Deze vegetatietypen verdragen geen al te intensief onderhoud. Met een veegboot of een bandhark worden wel de bladeren verwijderd maar meestal niet de wortelstokken. Met een maaikorf kunnen in niet al te brede wateren ook de wortelstokken uit de bodem worden verwijderd. Graskarpers laten deze vegetatie ongemoeid en eten vooral de zachtere ondergedoken waterplanten. Gedifferentieerd onderhoud waarbij steeds een deel van de drijfblad-vegetatie blijft staan is gemakkelijk te realiseren 31

39 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie Zeer gewaardeerde vegetatie, zowel in floristisch als in faunistisch opzicht. Voor de wat grotere watergangen een gunstige onderhoudssituatie: de ondergedoken vegetatie wordt enigszins geremd. D41. Subtype met Gele plomp vegetatie die voor meer dan 50% bestaat uit Gele plomp en geen andere drijfbladplanten kent Gele plomp (Nuphar lutea) geen zie hoofdtype zie hoofdtype zeer voedselrijk water, meestal ook een dikke organische bodem D42. Subtype met Witte waterlelie vegetatie die voor meer dan 10% bestaat uit Witte (of Noordse) waterlelie Witte waterlelie (Nymphaea alba), Noordse waterlelie (N. candida) geen Voornamelijk diepere, stagnante wateren geen onderhoud Vergelijkbaar met vorige, maar door grotere stabiliteit nog meer mogelijkheden voor fauna. D43. Subtype met Watergentiaan vegetatie die voor meer dan 50% bestaat uit Watergentiaan Watergentiaan (Nyphoides peltata) is dominant aanwezig, verder is de soortensamenstelling heel verschillend. Vaak voorkomende soorten zijn Rossig fonteinkruid (Potamogeton alpinus), Gele plomp (Nuphar lutea), Gewoon sterrenkroos (Callitriche platycarpa), Smalle waterpest (Elodea nuttallii), Mannagras (Glyceria fluitans). geen In middenlopen van beken en kanalen, soms ook in iets kleinere, diepe sloten en oude meanders die zelfs laat in het seizoen kunnen droogvallen. Meer op kleigrond dan op zand. Niet al te intensief schonen, vooral de bodem ongemoeid laten bij het jaarlijks onderhoud. Typisch gevolg van schonen met een bandhark, hoewel het zich ook bij gebruik van een maaikorf goed kan handhaven. Wordt in stand gehouden door regelmatig (een tot twee keer per jaar) schonen, maar niet al te intensief in het groeiseizoen. Profiteert waarschijnlijk van gedifferentieerd maaibeheer. Redelijke waterkwaliteit, kwelwater overheerst. Verdwijnt bij aankoppeling op de beek van gebiedvreemd water uit kanalen. De vegetatie is structuurrijk, dat komt ook de fauna ten goede. 32

40 Waterschap Regge en Dinkel, 2003 E. Typen gedomineerd door emergente waterplanten E1. Hoofdtype vegetatie van pioniers Zich snel ontwikkelende vegetatie, met één of twee duidelijk dominante soorten zie subtypen zie subtypen zie subtypen zie subtypen Als onderdeel van het totale watersysteem waardevol, maar niet als de begroeiing grote oppervlakten bedekt. De stabiliteit van de oevers is in de regel vrij laag. E11. Subtype met Witte waterkers en/of Kleine watereppe Vegetatie die voor tenminste 25% bestaat uit een of meer van de genoemde soorten Witte waterkers (Rorippa microphylla), Kleine watereppe (Berula erecta), Beekpunge (Veronica beccabunga), Moerasvergeet-mij-nietje (Myosotis scorpioides), Pijptorkruid (Oenanthe fistulosa) oefi, beer, vbb In ondiep water en langs de randen van bredere watergangen met vlakke oevers (onder andere plasbermen en andere natuurvriendelijke oevers); in ondiepe en droogvallende sloten. Vegetatietype van onregelmatig geschoonde kanten of na herprofilering. Na een tot enige seizoenen overgaand in een hoog opgaande emergente vegetatie. zie hoofdtype; veel insectenbezoek.. E12. Subtype met Gele waterkers en/of Watertorkruid Vegetatie die voor tenminste 25% bestaat uit een of meer van de genoemde soorten Gele waterkers (Rorippa amphibia), Watertorkruid (Oenanthe aquatica), Grote watereppe (Sium latifolium) oeaq, sl In ondiep water, langs de randen van bredere watergangen met vlakke oevers (onder andere plasbermen en andere natuurvriendelijke oevers); in ondiepe en droogvallende sloten. De vegetatie ontstaat meestal bij rommelen met de oever en gaat na één, hooguit twee jaar vanzelf over in een ander vegetatietype, tenzij door het onderhoud de bodem steeds zwart wordt gekrabd. De vegetatie vormt zelf nooit een directe aanleiding tot onderhoud. Doorgaans in voedselrijk water op een venige bodem.; veel insectenbezoek.. E13. Subtype met Pijlkruid en/of Grote egelskop Vegetatie die voor tenminste 25% bestaat uit een of beide genoemde soorten Pijlkruid (Sagittaria sagittifolia), Grote egelskop (Sparganium erectum); Kleine egelskop (Sparganium emersum) kan de plaats van de laatste deels in nemen, maar als deze domineertin voornamelijk vlottende vorm, dan moet de vegetatie tot D11 worden gerekend. geen 33

41 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie In heel verschillende waterlopen, van smalle sloten tot brede genormaliseerde beken en kanalen; in de laatsten vaak in een vorm waarbij alleen ondergedoken en drijfbladeren worden gevormd. De vegetatie vraagt geen speciaal onderhoud, maar wordt meestal onderworpen aan gewoon maaionderhoud van de submerse zone of wordt meegenomen bij het maaien van het talud. Het gebeurt daarbij wel regelmatig dat de zone bij het maaien wordt overgesprongen of ontzien. Meestal is het ontwikkelen van de vegetatie een gevolg van het gevoerde waterkwaliteits riooloverstorten hebben een grote invloed op het ontstaan van deze vegetatie. Baggeren is een mogelijkheid om het slib te verwijderen, maar leidt hier meestal niet tot een ander type vegetatie. De belangrijkste component, de dunne bovenste baggerlaag blijft toch aanwezig of wordt direct opnieuw afgezet. Door de vegetatie helemaal met rust te laten vindt meestal ontwikkeling plaats naar een rietkraag. De submerse zone kan zich uitbreiden naar deze vegetatie of er een belangrijke invloed op uitoefenen als de baggervorming stagneert, bijvoorbeeld door sanering van riooloverstorten. Betrekkelijk stabiele situatie indicerend, organische stofgehalte in de bodem vrij hoog (venig); faunistisch zeer waardevol. E2. Hoofdtype vegetatie van helofyten Vegetatie die over grote afstand wordt gedomineerd door één soort zie subtype geen, behalve voor subtype E23 zie subtype zie subtype Zeer gewaardeerd om de hoge oeverstabiliteit; de hoge biomassa geeft een maximaal waterzuiverend effect, maar ook veel maaisel. Faunisch waardevol E21. Subtype met Riet Dominatie van Riet, aan de waterkant meestal met Kleine lisdodde Riet (Phragmites australis), Kleine lisdodde (Typha angustifolia) geen Veel sloten en kanaaloevers die maar een keer per jaar gemaaid worden Dit vegetatietype houdt lange tijd stand als er geen ophoping van organisch materiaal, met name het strooisel van riet zelf, plaats heeft tussen de planten. Dit kan op verschillende manieren worden bereikt, maar de bekendste zijn: het af en toe uitmaaien in de winter, waarbij ook onkruiden worden verwijderd; branden in de winter, maar dat leidt tot een type waarin althans in de ondiepere delen veel brandnetels voorkomen; om de tien tot twintig jaar uitkrabben van de zode. Langs grotere wateren en langs rivieren en kanalen zorgt de golfslag (wind en/of boten) veelal voor verwijdering van een deel van het opgehoopt materiaal. Het materiaal spoelt dan overigens mogelijk naar aanspoelingszones waar het wel tot de ontwikkeling van ruigtvegetatie leidt of het draagt bij aan de baggervorming op de bodem van de rivier of het kanaal als het water niet of nauwelijks stroomt. zie hoofdtype 34

42 Waterschap Regge en Dinkel, 2003 E22. Subtype met een kraag van een ander groot gras Riet vervangen door ander gras E221. VARIANT MET LIESGRAS Dominatie van Liesgras, met wisselde 'ondergroei' Liesgras (Glyceria maxima) geen als hoofdtype, maar langs zeer voedselrijk water en waar vaak wordt gemaaid De vegetatie ontstaat, onder de beschreven omstandigheden, vaak pas bij regelmatig tot intensief maai-onderhoud. Ook op plaatsten waar meestal een rietkraag wordt aangetroffen, maar deze ooit door chemische bestrijding van waterplanten is verdwenen. Regelmatig maaibeheer houdt deze vegetatie gemakkelijk in stand. Bij niet meer maaien blijft de vegetatie lange tijd stand houden, maar na verloop van tijd kunnen andere soorten, zoals riet, rietgras en zeggen toenemen. De hoeveelheid biomassa die wordt geaccumuleerd in de bladeren behoord tot de hoogste ter wereld: tot 4 kg droge stof/m2 (ongeveer kg versgewicht). In kleine wateren leidt deze vegetatie indien niet wordt gemaaid tot snelle verlanding; in een kraag langs een breder water vindt gemakkelijk ruigtontwikkeling met grote brandnetel en haagwinde plaats indien niet gemaaid. zie hoofdtype; in het meest voedselrijke water E222. VARIANT MET RIETGRAS Dominatie van Rietgras, meestal vrijwel eensoortig Rietgras (Phalaris arundinacea) geen meestal net boven de waterlijn of in de zone die in de zomer droog valt of anderszins wisselend droogvalt. Dit soort vegetatie kan goed tegen maaien, indien niet vaker dan één à twee keer per jaar. Sterke peilschommelingen bevorderen de gemeenschap; stabilisatie van het peil leidt bij oevers van beken, hoofdwatergangen en kanalen waarschijnlijk tot een gemeenschap van liesgras. zie hoofdtype; in beken indicatief voor enige vervuiling E23. Subtype met Kalmoes en/of Gele lis Vegetatie waarin een of beide genoemde soorten aspectbepalend is en niet incidenteel voorkomt Kalmoes (Acorus calamus), Gele lis (Iris pseudacorus) acca, irps rond de waterlijn bij een permanent peil; meestal op venige (zand- of klei-) bodem De gemeenschap vormt geen aanleiding tot onderhoud, maar is vaak het gevolg van het strak steil houden van diepe brede hoofdwatergangen in poldergebieden. zie hoofdtype; meestal zeer voedselrijk water 35

43 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie E24. Subtype met Lisdodde Dominatie van Grote lisdodde Grote lisdodde (Typha latifolia); soms ook met Kleine lisdodde (T. angustifolia), maar die heeft zijn zwaartepunt in type E21 geen Ontwikkelt zich in zeer ondiep stagnant water met dikke baggerlaag De genoemde omstandigheden voor de ontwikkeling van dit vegetatietype doen zich op allerlei drasse terreinen voor waar de sterk wisselende omstandigheden te maken hebben met beheer van het oppervlaktewater of het grondwater. Ook pas aangelegde plasbermen en terrastaluds op veengronden worden gemakkelijk door lisdodde overwoekerd, tenzij de bodemstructuur nauwgezet is bewaard. Vooral verdichting, door berijding en egalisatie van per ongeluk ontstane oneffenheden, maar ook aanleg van plasbermen met behulp van bagger leidt tot dit soort instabiele situaties. zie hoofdtype E25. Subtype met Mattenbies Dominantie van Mattenbies; soms (in het voorjaar) ontwikkelen zich voornamelijk drijfbladeren en is verwarring met type E13 mogelijk Mattenbies (Schoenoplectus lacustris) geen In diep water, meestal permanent meer dan 50 cm diep Voor deze vegetatie is het vooral van belang dat wordt vermeden dat de planten worden aangevreten. Begrazing door vee vanaf de kant kan de vegetatie vrij snel geheel doen verdwijnen. Beheerst maaien of snijden in de winter kan wel. zie hoofdtype 36

44 Waterschap Regge en Dinkel, 2003 C. Typen van de vochtige zone direct boven de waterspiegel C1. Hoofdtype vegetatie van Grote zeggen Dominantie van grote zeggesoorten of in ieder geval geen aaneengesloten vegetatie van grote emergente waterplanten zie subtypen zie subtypen zie subtypen Dit type handhaaft zich goed bij jaarlijks een keer maaien. Bij een ongestoorde ontwikkeling hoopt zich dood bladmateriaal op en zal de vegetatie overgaan in een natte ruigte. Door jaarlijks in de zomer te maaien en het maaisel af te voeren ontstaat een vegetatie van een hooilandtype, mogelijk een dotterbloem-hooiland. Beweiding leidt meestal tot en vegetatie van het zilverschoonverbond. Vergelijkbaar met type E2, maar vaak floristisch soortenrijker, minder biomassa. C11. Subtype met Oeverzegge oevervegetatie met ten minste 10% Oeverzegge cari (Carex riparia, Oeverzegge) cari Langs de oevers van min of meer stilstaande of langzaam stromende wateren die voedselrijk en zeer carbonaatrijk zijn. Benedenlopen van beken met een zavel tot kleiige bodem. De waterstand moet langdurig hoog zijn, verdroging wordt weliswaar verdragen, maar pas laat in de zomer en niet te vaak, omdat anders verschuiving naar vegetaties met riet, liesgras of zelfs grote lisdodde plaatsvindt. Zie hoofdtype De voedselrijkdom kan heel hoog zijn en gebiedsvreemd water wordt goed verdragen. C12. Subtype met Scherpe zegge oevervegetatie met ten minste 25% Scherpe zegge Scherpe zegge (Carex acuta), Egelboterbloem (Ranunculus flammula), soms ook met Holpijp (Equisetum fluviatile) rafl (ef) Langs de oevers van min of meer stilstaande of langzaam stromende wateren die voedselrijk zijn. Veel langs de benedenlopen van beken. Zie hoofdtype zie hoofdtype C13. Subtype met Blaaszegge en/of Snavelzegge diverse oevervegetatie, waarin zeggen ten minste 25% van de bedekking uitmaken, meestal Blaaszegge of Snavelzegge, maar ook Gele lis en grassen Blaaszegge (Carex vesicaria), Snavelzegge (Carex rostrata), Gele lis (Iris pseudacorus), Mannagras (Glyceria fluitans), Beemdgrassen (Poa spec.), Fioringras (Agrostis stolonifera) irps, xro 37

45 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie Op drasse, flauw oplopende oevers of vlakke stroken langs de waterlijn; meestal langs stagnant water met een goede waterkwaliteit Zie hoofdtype zie hoofdtype C14. Subtype met Stijve zegge en/of Cyperzegge diverse oevervegetatie, waarin zeggen ten minste 25% van de bedekking uitmaken, meestal Stijve zegge, soms Hoge cyperzegge of Polzegge, meestal ook met de andere genoemde soorten Stijve zegge (Carex elata), Hoge cyperzegge (Carex pseudocyperus), Polzegge (Carex cespitosa), Wolfspoot (Lycopus europaeus), Melkeppe (Peucedanum palustre), Grote wederik (Lysimachia vulgaris) pep Langs oevers van wateren die hydraulisch nauwelijks betekenis hebben: dode armen of sloten die daaruit zijn gegraven; langs broekbossen (-achtig), of langs bermen met bomenrijen en weinig onderhoud Zie hoofdtype, handhaaft zich bij minder dan jaarlijks onderhoud zie hoofdtype C2. Hoofdtype bloemrijke vegetatie C21. Subtype met Kalmoes en/of Gele lis Vegetatie waarin een of beide genoemde soorten aspectbepalend is en niet incidenteel voorkomt Kalmoes (Acorus calamus), Gele lis (Iris pseudacorus) acca, irps Voornamelijk op plasbermen langs diepe hoofdwatergangen in venige gebieden De gemeenschap vormt geen aanleiding tot onderhoud, kan zich ontwikkelen en handhaven als onderhoud achterwege blijft. Voedselrijker water of maaien leidt tot de ontwikkeling van een Liesgrasbegroeiing (E221). Vooral fraai ogend; floristische waarde matig, evenals oeverstabiliteit C22. Subtype met lage kruiden vegetatie waarin de genoemde soorten samen meer dan 50% van de vegetatie bepalen Watermunt (Mentha aquatica), Pijptorkruid (Oenanthe fistulosa), Egelboterbloem (Ranunculus flammula), Moerasvergeete-mij-nietje (Myosotis scorpioides), Gele waterkers (Rorippa amphibia) meaq, oefi, rafl Op ondiepe watergangen en flauwe oevers en plasbermen in zandige gebieden Jaarlijks niet te vroeg maaien kan dit type lang doen standhouden; vaker maaien of vroeger leidt tot een door grassen gedomineerde vegetatie (C3). Soortenrijke vegetatie, floristische waarde vrij hoog, lage biomassa 38

46 Waterschap Regge en Dinkel, 2003 C3. Hoofdtype grazige vegetatie overwegend kort-grazige vegetatie op het onderste, drasse deel van het bovenwatertalud, waarin hoog opgaande emergente soorten geen rol van betekenis hebben zie subtype zie subtype zie subtype Deze typen worden regelmatig gemaaid, niet te laat in het seizoen, optimaal in augustus, maar soms ook twee of drie keer in een seizoen. In principe wordt het maaisel afgevoerd. zie subtype C31. Subtype overstromingsgrasland vegetatie waarin Fioringras en/of Geknikte vossenstaart de belangrijste grassen zijn Fioringras (Agrostis stolonifera), Geknikte vossenstaart (Alopecurus geniculatus), Engels raaigras (Lolium perenne), Ruw beemdgras (Poa trivialis), Zomprus (Juncus articulatus), Gewone waternavel (Hydrocotyle vulgaris) hvs onderste boventalud-randen van gekanaliseerde beekjes Zie hoofdtype; een onregelmatige waterpeil in de zomer, vaak met lange perioden van hoger dan normaal peil maken intensief onderhoud overbodig Meestal vrij instabiele oevers met veel verzakkingen, betreding door vee kan ook een rol spelen; soortenrijkdom gering, evenals de biomassa. C32. Subtype met Dotterbloem-hooiland - Vegetatie waarin Gestreepte wilbol het belangrijkste gras is en ook tenminste enkele van de andere genoemde soorten voorkomen Dotterbloem (Caltha palustris), Echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi), Egelboterbloem (Ranunculus flammula), Bosbies (Scirpus sylvaticus), Gestreepte wilbol (Holcus lanatus) cp, dmj, lf, rafl, ssy Dit type wordt bij uitstek een hooiland genoemd omdat een vereiste is dat het maaisel wordt afgevoerd. Zonder zorgvuldig beheer gaat dit type heel snel over in een ruigtevegetatie. Hoog gewaardeerd type soortenrijk, vochtig grasland; matig voedselrijk C33. Subtype met kleine zeggen Vegetatie met ten minste 10% bedekking van kleine zeggesoorten, meestal Zwarte zegge, en tenminste een van de andere genoemde soorten Zwarte zegge (Carex nigra), Egelboterbloem (Ranunculus flammula), Moerasbasterdwederik (Epilobium palustre), Zompzegge (Carex curta), Snavelzegge (Carex rostrata) en Schildereprijs (Veronica scutellata). xct, xro 39

47 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie - Dit type vergt regelmatig onderhoud, maar de aanvoer van voedingsstoffen is gering en het verruigt niet snel als het maaien wat onregelmatiger gaat. Hoog gewaardeerd type soortenrijk, vochtige begroeiing; matig voedselrijk C4. Hoofdtype ruige vegetatie Zie subtype Zie subtype Zie subtype Al deze typen komen van nature voor in de aanspoelzone langs wateren Het meest kenmerkende aan deze typen is dat er geen onderhoud plaatsvindt, terwijl de voedselrijkdom hoog is. Hierdoor vindt steeds verdere ophoping van voedingsstoffen plaats in de natte zone. Doorgaans met lage floristische waardering, maar redelijk tot hoge faunistische waardering, onder andere door rijkdom aan opvallend bloeiende planten; biomassa zeer hoog. C41. Subtype ruig vochtig hooiland vrij hoog opgaande vegetatie met grassen en kruiden, waarin tenminste een van de genoemde soorten met minstens 10% bedekking voorkomt Moerasspirea (Filipendula ulmaria), Echte valeriaan (Valeriana officinalis), Poelruit (Thalictrum flavum), Waterzuring (Rumex hydrolapathum), Gewone engelwortel (Angelica sylvestris) fiul, tfm, ansy vooral lang oevers met een wisselend vochthuishouding Dit type wordt regelmatig, doch slechts een keer per jaar of per twee jaar gemaaid; het maaisel wordt mogelijk afgevoerd of in een hogere zone gedeponeerd, maar daar gaat geen verschralend effect vanuit. Zie hoofdtype; hoge faunistische waarde door groot aantal bloem-bezoekende insecten C42. Subtype Rietruigte vegetatie waarin emergente waterplanten op het onderste deel van het bovenwatertalud domineren, maar waarbij een of meer van de genoemde soorten tenminste 25% bedekking heeft Haagwinde (Calystegia sepium), Bitterzoet (Solanum dulcamara), Bosandoorn (Stachys palustris) ruig Vooral op oevers langs zeer voedselrijk water Bij dit type wordt (maai)beheer achterwege gelaten. Hoogstens wordt de begroeiing af en toe in de winter gemaaid. Rietvegetatie die al lang niet al te zorgvuldig wordt gemaaid, of delen die veel drijfvuil invangen gaan ook tot dit type behoren, zelfs als ze jaarlijks (na oktober) worden gemaaid. Zie hoofdtype 40

48 Waterschap Regge en Dinkel, 2003 C43. Subtype stikstofrijk ruig Vegetatie op het onderste deel van het bovenwatertalud waarin een van de genoemde soorten tenminste 25% bedekking heeft Grote brandnetel (Urtica dioica), Harig wilgenroosje (Epilobium hirsutum) ruig in de meest vervuilde beken, wanneer er geen lieskraag is; ook op zeer vaak en ruw gemaaide taluds en jonge stadia van plasbermen langs dergelijke beken Deze vegetatie ontstaat niet dankzij noch ondanks beheer of onderhoudsingrepen, maar door aanspoeling en ophoping van strooisel. Door jaarlijks maaien kan verdere verruiging worden tegengegaan, maar het ruigtkarakter niet worden teruggedrongen. Zie hoofdtype 41

49 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie T. Typen van drogere delen van het talud en werkpad met korte vegetatie T1. Hoofdtype Ruigte Een vegetatie waarin de genoemde soorten tenminste 25% van de vegetatie vormen Fluitenkruid (Anthriscus sylvestris), Gewone berenklauw (Heracleum sphondylium), Grote brandnetel (Urtica dioica), Melganzenvoet (Chenopodium album), Smeerwortel (Symphytum officinale), Ridderzuring (Rumex obtusifolius), Akkerdistel (Cirsium arvense) ruig Op werkpaden en droogste talud-delen op zandige bodem van voedselrijke beken Jarenlange ophoping van voedingsstoffen in de bodem van de taluds op werkpaden gecombineerd met een onderhoudfrequentie van hoogstens twee keer per jaar. Langdurig klepelen of maaien waarbij het maaisel wordt gedeponeerd in banen bovenaan het talud of op het werkpad heeft tot dit type geleid. Een andere (mede-)oorzaak kan zijn het afspoelen van een overdaad aan meststoffen vanaf aanliggende akkers. In het algemeen kan een ruigtevegetatie zich ontwikkelen tot een productief grasland (T2) als er vaker wordt gemaaid en sneller als het maaisel wordt afgevoerd. Als er langdurig helemaal niet wordt gemaaid zal deze vegetatie gemakkelijk overgaan in een houtige vegetatie (H). Floristische waarde laag; biomassa: (vrij) hoog; faunistische waarde matig door hoge structuurrijkdom; instabiele bodem, bron van onkruidverspreiding T11. Subtype Ruig grasland Het subtype van de ruigten dat voornamelijk door grassen wordt gedomineerd. Kweek (Elymus repens), Kropaar (Dactylis glomerata), Beemdlangbloem (Festuca pratensis), Grote vossenstaart (Alopecurus pratensis) zijn kenmerkend abundant; naast diverse soorten van het hoofdtype. ruig Zie hoofdtype Dit type wordt meestal twee keer per jaar gemaaid op een vrij laat moment in de cyclus (na half juni en na half oktober) of slechts een keer per jaar, en dat kan dan ook vroeg zijn, bijvoorbeeld in september. Dit type kan meestal vrij snel worden verschraald tot een Glanshaverhooiland (T21) door het systematisch afvoeren van maaisel. Floristische waarde laag, er komen alleen zeer algemene soorten voor in een hoge biomassa; de faunistische waarde is matig tot laag T12. Subtype Ruderaal Het subtype van de ruigten waarin grassen niet domineren; ook eenjarige soorten komen voor Ridderzuring (Rumex obtusifolius), Akkerdistel (Cirsium arvense), Kruldistel (Carduus crispus), Bijvoet (Artemisia vulgaris), Vlasbekje (Linaria vulgaris), Boerenwormkruid (Tanacetum vulgare), Hemelsleutel (Sedum telephium) ruig, livu, stt Voornamelijk in akkerbouwgebieden, nabij bebouwing en kort na inrichtingswerkzaamheden 42

50 Waterschap Regge en Dinkel, 2003 Dit type ontwikkelt zich onder zeer dynamische omstandigheden en bij verwaarlozing. Er wordt hoogstens eens per jaar gemaaid, de begroeiing is in het (recente) verleden ernstig verstoord geweest, bijvoorbeeld door inrichtingswerkzaamheden of door herbicidengebruik of een andere ingreep waardoor de bodem ontdaan is van vegetatie. Door dit type regelmatig (minstens eens per jaar) te maaien wordt het omgezet in een ruig grasland (T11) en als het maaisel ook wordt afgevoerd na een aantal jaren in een productief grasland (T2). Wanneer geen onderhoud wordt gepleegd kan het type zich eventueel heel lang handhaven tengevolge van voortdurend optredende verstoringen zoals overstromingen waarbij slib wordt afgezet. Soms met een bijzondere plantensoorten, faunistische waarde wordt bepaald door bloembezoekende insecten. T2. Hoofdtype Productief grasland De begroeiing wordt gedomineerd door een of meer van de genoemde matig grote grassen. Daarnaast kunnen verschillende tot vele soorten kruidachtigen voorkomen Glanshaver (Arrhenatherum elatius), Gestreepte witbol (Holcus lanatus), Engels raaigras (Lolium perenne), Veldbeemdgras (Poa pratensis), Ruw beemdgras (Poa trivialis) zie subtype Voornamelijk op boventaluds, veel minder op werkpaden (die zijn meestal type T1) Kenmerkende typen voor beheer waarbij minstens eens per jaar, meestal vaker wordt gemaaid. Door te verschralen kan onder bepaalde omstandigheden een schraal grasland (T3) ontstaan, maar daarvoor moet de situatie aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo moet de bodemsoort zandig zijn, inspoeling vanuit aangrenzende zones en aanliggende landen verwaarloosbaar, en mag er geen maaisel uit andere (met name natte) zones blijven liggen of gemorst worden. zie subtype T21. Subtype Glanshaverhooiland Vegetatie van (matig) droge hooilanden waarin de aanwezigheid van Glanshaver kenmerkend is, vaak ook met Gestreepte witbol (Holcus lanatus), Veldzuring (Rumex acetosa) en Paardenbloem (Taraxacum spec.). De grassen bloeien in de zomer en blijven dan nog lang dominant aanwezig, sommige schermbloemen komen er later doorheen of er vindt hergroei van de grassen plaats als er wordt gemaaid. Glanshaver (Arrhenatherum elatius); kenmerkend zijn ook Knoopkruid (Centaurea jacea) en Blauwe knoop (Succisa pratensis) cj, spr Op allerlei bodem, matig voedselrijk en matig gehalte organische stof Kenmerkende typen voor maaien met afvoeren van maaisel. Door vermindering van het aantal maaibeurten treed meestal verruiging op en ontwikkelt zich een subtype T11, vaak met veel bloeiende planten. Door zorgvuldig verwijderen van het maaisel kan op zandgronden kan eventueel een schraalland vegetatie (T3) ontstaan. Door verhoging van de maaifrequentie ontstaat meestal een engels raaigras/beemdgras type (T24). Meestal vrij soortenrijke begroeiing, soms met een bijzondere soort; de biomassa is matig; faunistische waarde matig tot hoog; stabiele, goed doorwortelde bodem, relatief weinig maaisel 43

51 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie T22. Subtype Witbolhooiland Vegetatie van matig droge hooilanden waarin de dominantie van Gestreepte witbol kenmerkend is, vaak ook met Glanshaver, Veldzuring en Paardenbloem. De grassen bloeien in de zomer en blijven dan nog lang dominant aanwezig. Daarnaast kunnen een aantal soorten composieten voorkomen en zowel Kruipende als Scherpe boterbloem. Gestreepte witbol (Holcus lanatus) geen Vrij zure omstandigheden, meestal met veen in de bodem of op zandige grond met een vrij hoog organische stofgehalte (moerig). Kenmerkende typen voor maaien met stelselmatig afvoeren van maaisel. Verdere verschraling kan op langere termijn leiden tot de ontwikkeling van een soortenrijk glanshaverhooiland (T21) of een laag productief struisgrasland (T31). Verlaging van de maaifrequentie zowel als het stoppen of minder zorgvuldig afvoeren leidt tot ruigten (T11). Vrij soortenrijke begroeiing, soms met bijzondere soorten, matige biomassaontwikkeling; matige faunistische waarde; stabiele goed doorwortelde bodem, weinig maaisel. T23. Subtype Kamgrasland Vegetatie van (matig) droge hooilanden die met een groot aandeel Engels raaigras vrij productief zijn en waarin de aanwezigheid van Kamgras kenmerkend is, hoewel deze soort ook vaak afwezig is. Grote vossenstaart, Kropaar, Glanshaver, en/of Gestreepte witbol spelen vaak een redelijk grote rol. Verder treedt vaak Veldzuring en Paardenbloem op de voorgrond. De grassen bloeien in de zomer en blijven dan nog lang dominant aanwezig, sommige schermbloemen komen er later doorheen of er vindt hergroei van de grassen plaats als er wordt gemaaid. Kamgras (Cynosurus cristatus), Grote vossenstaart (Alopecurus pratensis), Kropaar (Dactylis glomerata), Paardenbloem (Taraxacum spec.), Vogelmuur (Stellaria media), Veldzuring (Rumex acetosa), Witte klaver (Trifolium repens), Veldzuring (Rumex acetosa) geen Voornamelijk op zwaardere gronden Kenmerkend type voor maaien met afvoeren van maaisel, maar vaak ook met beweiding. Verdere verschraling kan op langere termijn leiden tot de ontwikkeling van een soortenrijk glanshaverhooiland (T21) of een laag productief struisgrasland (T31). Verlaging van de maaifrequentie zowel als het stoppen of minder zorgvuldig afvoeren leidt tot ruigten (T11). Vrij soortenrijke begroeiing, soms met bijzondere soorten, matige biomassaontwikkeling; matige faunistische waarde; stabiele goed doorwortelde bodem, weinig maaisel. T24. Subtype Engels raaigras/beemdgras Een zeer eenvormige vegetatie van malse, matig grote grassen met heldergroene, glimmende bladeren. Engels raaigras (Lolium perenne), Veldbeemdgras (Poa pratensis), Ruw beemdgras (Poa trivialis), Madeliefje (Bellis perennis) geen 44

52 Waterschap Regge en Dinkel, 2003 Zeer voedselrijke, goed ontwaterde, maar niet uitdrogende bodem Kenmerkend type voor minstens drie keer jaar maaien. Verlaging van de maaifrequentie leidt in eerste instantie tot ruigten (T11), maar geleidelijke afname, gecombineerd met afvoeren van maaisel kan na een aantal jaren leiden tot een glanshaverhooiland (T21). Afhankelijk van de bodemsoort gaat dat via andere typen als tusenfase. Op veengronden en moerige zandgronden ontstaat het gemakkelijkst een witbolhooiland (T22), op zavelgronden het gemakkelijkst een kamgrasland (T23). Zeer soortenarme begroeiing met hoge biomassa-ontwikkeling; gemakkelijk te maaien en dan een dichte zode vormend die echter bij vermindering van de maaifrequentie snel aan waarde verliest T3. Hoofdtype Schraal, laagproductief grasland Dit vegetatietype bestaat uit een combinatie van grassen en kruiden met een lage productiviteit, die samen niet zo heel hoog worden en doorgaans ook geen gesloten zode vormen. Vaak met mossen en korstmossen. Kenmerkend zijn Gewoon biggenkruid (Hypochaeris radicata) en Muurpeper (Sedum acre), zie verder ook bij de subtypen hyra, seac Langs waterlopen alleen op zandige bodem met een laag organische stofgehalte en niet grenzend aan landbouwpercelen of gebufferd door een (zand-) weg. Meestal wordt dit type vaker gemaaid dan strikt nodig is voor de beheersing van de begroeiing, het maaisel wordt meestal verwijderd. Wanneer de hoeveel geproduceerd maaisel bijzonder laag is kan de situatie lang standhouden, ook zonder afvoer van het maaisel, maar op den duur zal meestal een toch glanshaverhooiland (T21) ontstaan. Vermindering van de maaifrequentie leidt daar eveneens toe, of na opslag van bomen en struiken naar een hardhoutstruweel. Floristische waarde hoog, meestal soortenrijk bij een relatief geringe biomassa; Faunistische waarden hoog, mogelijkheden sterk afhankelijk van locale factoren (versnippering, bodemgesteldheid, aanwezigheid bepaalde plantensoorten); onderhoudsarm T31. Subtype Struisgrasland met Rood zwenkgras Een korte en open vegetatie waarin kleine smalbladige grassen domineren, met name Gewoon struisgras, Schapegras, Rood zwenkgras (beide laatste vaak ingezaaid) en Reukgras; terwijl er daarnaast ook wel een aantal vrij algemene bloemplanten voorkomen. Gewoon struisgras (Agrostis capillaris), Rood zwenkgras (Festuca rubra), Fijn schapengras (Festuca filiformis). Verder met Gestreepte witbol (Holcus lanatus), Duizendblad (Achillea millefolium) en Gewone hoornbloem (Cerastium fontanum). Ook Gewoon haakmos (Rhytidiadelphus squarrosus) is een veel voorkomende soort in dit type vegetatie. Minder vaak worden ook Gewoon biggekruid (Hypochaeris radicata), Schermhavikskruid (Hieracium umbellatum) en Gewone margriet (Leucanthemum vulgare) aangetroffen. geen zie hoofdtype 45

53 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie Wordt meestal twee keer per jaar gemaaid, hoewel een keer per jaar ook mogelijk is. Het maaisel wordt meestal afgevoerd (naar het werkpad). Verlaging van de maaifrequentie tot een keer per jaar kan leiden tot een glanshaverhooiland (T21), maar het kan onder gunstige omstandigheden ook zijn dat dan nog genoeg maaisel wordt afgevoerd om de aanvoer van voedingsstoffen te compenseren. Verzuring, bijvoorbeeld langs een bomenrij waardoor er bladophoping plaatsvind, kan leiden tot verminderen van de grassen tot een heischraal grasland. Het maaien moet dan wel gehandhaafd worden. zie hoofdtype T32. Subtype Stroomdalgrasland Net als het vorige een vegetatie met veel kleine smalbladige grassen, maar waarin ook veel bloemplanten voorkomen, met name de hieronder opgesomde soorten. Steenanjer (Dianthus deltoides), Echt walstro (Galium verum), Grasklokje (Campanula rotundifolia), Wilde thijm (Thymus serpyllum), Kleine bevernel (Pimpinella saxifraga), Knolboterbloem (Ranunculus bulbosus). Verder vinden Muizenoor (Hieracium pilosella), Zandblauwtje (Jasione montana) en Schapenzuring (Rumex acetosella) hier hun optimum. Daarnaast alle soorten uit het vorige type. Enige WRD-soorten zijn eveneens kenmerkend, maar minder vaak voorkomend: Hazenpootje (Trifolium arvense), Akkerhoornbloem (Cerastium arvense), Kattendoorn (Ononis repens subsp. spinosa), Kruipend stalkruid (Ononis repens subsp. repens) gv, jm, trar, cro, dde, hpi, cear, ors, onrr Dit type staat voornamelijk op oevers met een zandige bodem met een zeker leemgehalte, maar geen veenrestanten. Verder is de bodem kalkarm of kalkloos en matig voedselarm. Het type blijft in stand door een regelmatig maaibeheer, 1 tot 2 keer per jaar, waarbij het maaisel wordt verwijderd. zie hoofdtype N.B. De naam stroomdalgrasland kan tot misverstanden leiden; het betreft hier een vegetatietype dat in de Vegetatie van Nederland wordt aangeduid met de Associatie van Schapegras en Tijm (14Bb1); de daar genoemde stroomdalgraslanden (14Bc) komen in het beheergebied van WRD niet voor. Deze verwarring wordt mede veroorzaakt door een herindeling van plantengemeenschappen; vroeger werd Steenanjer wel als kensoort van stroomdalgraslanden beschouwd. T33. Subtype Heischraal grasland Dit is eigenlijk een groep van vegetatietypen die gemeenschappelijk hebben dat ze bestaan uit ijle grassen en kruiden die samen niet zo heel hoog worden op droge, vooral zure bodem. Vaak met mossen en korstmossen en ook struikhei komt wel voor. Vaak met oud boomblad-strooisel op de bodem. Het meest opvallende is de aanwezigheid van Gladde witbol (Holcus mollis), Dophei (Erica tetralix), Haarmossen (Polytrichium spec.), Tormentil (Potentilla erecta), Gewone veldbies (Luzula campestris). Daarnaast zijn minder algemeen, maar kenmerkend de Struikhei (Calluna vulgaris), Kruipbrem (Genista pilosa), Brem (Cytisus scoparius) per, cavu, gpi, cysc 46

54 Waterschap Regge en Dinkel, 2003 zie hoofdtype Deze vegetatie wordt meestal met het maaien meegenomen zonder dat daar directe noodzaak voor is. Het type blijft daardoor wel in stand. Verminderen van de maaifrequentie leidt meestal niet binnen een paar jaar zo snel tot verandering, maar vergrassing zal wel optreden (vaak T31). Dit wordt ook bereikt als er jaarlijks een geringe hoeveelheid maaisel uit de watergang wordt gemorst in deze zone. Uiteindelijk zal een glanshaverhooiland (T21) ontstaan als er tenminste jaarlijks nog een keer wordt gemaaid, maar ontwikkeling naar een hardhoutstruweel is waarschijnlijker als er nog minder wordt gemaaid. zie hoofdtype 47

55 Monitoring- en beoordelingssysteem op basis van vegetatie H. Typen met opgaande houtige begroeiing H1. Hoofdtype Houtige begroeiing met ruige ondergroei Deze begroeiing wordt gedomineerd door opgaande bomen en struiken die door hun dichtheid, minimaal 50% bedekking, en waaronder weinig kruidachtigen of voornamelijk ruigtsoorten. Zwarte els (Alnus glutinosa), Grauwe wilg (Salix cinera subsp. cinerea), Zachte berk (Betula pubescens), Populier (Populus spec.), Grote brandnetel (Urtica dioica) ruig Allerlei oevers, meestal aangebracht of grenzend aan Populierenbosje In principe is geen onderhoud nodig, maar in de praktijk worden de hoogste bomen eens in de jaar afgezet. geringe diversiteit; matig interessant voor sommige zangvogels en insecten H2. Hoofdtype Beekgebeleidende beplanting op wallen Deze begroeiing wordt gedomineerd door opgaande bomen en struiken die door hun dichtheid, minimaal 50% bedekking, een duidelijke remmend effect hebben op de kruidachtigen. De beplanting staat op een aarden wal van minimaal 2 dm boven het maaiveld tot veel hoger (geweest). Vaak met mossen of met bladstrooisel op de bodem en diverse kruidachtigen van matig droge bostypen. Meestal met Zwarte els (Alnus glutinosa), Es (Fraxinus excelsior), Hazelaar (Corylus avellana); vaak ook Zomereik (Quercus robur). In de ondergroei komen kenmerkend de WRD-soorten voor: Muskuskruid (Adoxa moschatellina), Bosanemoon (Anemone nemorosa), Wijfjesvaren (Athyrium filix-femina), Groot heksenkruid (Circaea lutetiana), Schaafstro (Equisetum hyemale), Reuzenpaardestaart (Equisetum telmateia), Gele dovenetel (Galeobdolon luteum), Boswederik (Lysimachia nemorum), Dalkruid (Maianthemum bifolium), Slanke sleutelbloem (Primula elatior), Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum), Bosandoorn (Stachys sylvatica), Grote muur (Stellaria holostea) am, an, af, clt, ehy, ete, glm, lne, mbi, paq, pel, ssa, sho Oevers van vaak al lang geleden verbeterde of opgeleide beken. De hoogste bomen worden eens in de jaar afgezet; tussendoor wordt er soms gesnoeid en gevallen takken worden uit de watergang verwijderd. hoge diversiteit; interessant voor zangvogels H3. Hoofdtype Bronbossen Deze begroeiing wordt gedomineerd door opgaande bomen en struiken die door hun dichtheid, minimaal 50% bedekking, een duidelijke remmend effect hebben op de kruidachtigen. De bodem is zeer nat en begroeid met moerasplanten. 48

Vegetatie en grote modderkruiper in de verlandingsbiotoop. Jeroen van Zuidam

Vegetatie en grote modderkruiper in de verlandingsbiotoop. Jeroen van Zuidam Vegetatie en grote modderkruiper in de verlandingsbiotoop Jeroen van Zuidam zuidam@floron.nl Grote modderkruiper Moeras en verlandingswateren Proces van verlanding belangrijk Isolatie Zuurstoftolerant

Nadere informatie

Omschrijving verschillende kwaliteitsklassen van sloten

Omschrijving verschillende kwaliteitsklassen van sloten Omschrijving verschillende kwaliteitsklassen van sloten Auteur: Bart Specken 2016 Zeer goed Deze klasse onderscheidt zich van alle andere klassen doordat hier waterplanten in voorkomen die kenmerkend zijn

Nadere informatie

Duiken naar waterplanten in de Zevenhuizerplas

Duiken naar waterplanten in de Zevenhuizerplas Duiken naar waterplanten in de Zevenhuizerplas Resultaten en filmbeelden Rob van de Haterd duikwerk: Sietse Bouma & Wouter Lengkeek in opdracht van: Johan van Tent, Hoogheemraadschap van Schieland en de

Nadere informatie

lastige exotische invasieve water- en oeverplanten in de kleine stromende wateren

lastige exotische invasieve water- en oeverplanten in de kleine stromende wateren Invasieve exootplanten en KRW, in kleine wateren Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Voorbeelden Waterlichamen 3. Wanneer probleem en wanneer zegen Maarten Zonderwijk, ws Regge en Dinkel, dec 2009 4. Beheer

Nadere informatie

De vegetatieontwikkeling in de vijvers Zandhorst III, te Heerhugowaard in 2004, 2005 en 2006.

De vegetatieontwikkeling in de vijvers Zandhorst III, te Heerhugowaard in 2004, 2005 en 2006. De vegetatieontwikkeling in de vijvers Zandhorst III, te Heerhugowaard in 2004, 2005 en 2006. Auteur ing.p.j. van der Schaaf Registratienummer (leeg) 30 november 07 Versie 1.0 Status Concept Afdeling Hoogheemraadschap

Nadere informatie

Waterplanten in Loenderveen-Oost: ontwikkelingen 2005-2011

Waterplanten in Loenderveen-Oost: ontwikkelingen 2005-2011 Waterplanten in Loenderveen-Oost: ontwikkelingen 2005-2011 Overzicht van de ontwikkeling van waterplanten in de Loenderveensche Plas Oost in de zeven jaar na het wegvangen van vis Waterplanten in Loenderveen-Oost:

Nadere informatie

Rapportage project: Vaststellen van de nulsituatie in de gemeente Noordenveld bij de vijverpartij de vijfde verloting.

Rapportage project: Vaststellen van de nulsituatie in de gemeente Noordenveld bij de vijverpartij de vijfde verloting. Page 1 of 35 Rapportage project: Vaststellen van de nulsituatie in de gemeente Noordenveld bij de vijverpartij de vijfde verloting Uitgevoerd door: Laboratorium Specialist in vijverwaterkwaliteit Page

Nadere informatie

Wetland. Groot Wilnis-Vinkeveen

Wetland. Groot Wilnis-Vinkeveen Groot Wilnis-Vinkeveen Moeras met Lisdodde in de Krimpenerwaard Wetland Wetland is een mozaïek van open water, drijvende waterplanten, planten die met hun voeten in het water staan, riet dat in het water

Nadere informatie

Bekenwerkgroep Nederland Een groep vrijwilligers en de wat vergeten beekplanten- Dronten 4 februari 2006

Bekenwerkgroep Nederland Een groep vrijwilligers en de wat vergeten beekplanten- Dronten 4 februari 2006 Bekenwerkgroep Nederland 1971 2006 -Een groep vrijwilligers en de wat vergeten beekplanten- Dronten 4 februari 2006 INHOUD PRESENTATIE Het begin Organisatie 1972 - nu Doelstellingen Methodiek Floristiek

Nadere informatie

Oeverplanten in Lelystad

Oeverplanten in Lelystad Oeverplanten in Lelystad Inleiding Lelystad is rijk aan water. Binnen de bebouwde kom is een blauwe dooradering aanwezig van talloze wateren. Om de waterbergingscapaciteit te vergroten en de leefomgeving

Nadere informatie

Bermenplan Assen. Definitief

Bermenplan Assen. Definitief Definitief Opdrachtgever: Opdrachtgever: Gemeente Assen Gemeente Mevrouw Assen ing. M. van Lommel Mevrouw M. Postbus van Lommel 30018 Noordersingel 940033 RA Assen 9401 JW T Assen 0592-366911 F 0592-366595

Nadere informatie

Errata Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water (STOWA )

Errata Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water (STOWA ) Errata Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water 2015-2021 (STOWA 2012-31) versie: 07-08-2014 contact: Niels Evers: Frank van Herpen niels.evers@rhdhv.com frank.van.herpen@rhdhv.com

Nadere informatie

veldgids Beheer van water- en oeverplanten in het gebied van Waterschap De Dommel

veldgids Beheer van water- en oeverplanten in het gebied van Waterschap De Dommel veldgids Beheer van water- en oeverplanten in het gebied van Waterschap De Dommel Planten en beheer Deze gids is gemaakt voor afdeling Onderhoud van Waterschap De Dommel. Maar ook voor externe organisaties

Nadere informatie

Aanleiding. Economische impuls regio Waterberging Natuurontwikkeling Recreatie

Aanleiding. Economische impuls regio Waterberging Natuurontwikkeling Recreatie Robert Boonstra 11 maart 2008 Inhoud presentatie Aanleiding van het project Inrichting van het gebied Monitoring vul- en startfase Monitoring ontwikkeling van het meer Resultaten 2007 Aanleiding Economische

Nadere informatie

Bekenwerkgroep Nederland Een groepje vrijwilligers en de wat vergeten echte beekplanten- Zuidlaren 23 februari 2013

Bekenwerkgroep Nederland Een groepje vrijwilligers en de wat vergeten echte beekplanten- Zuidlaren 23 februari 2013 Bekenwerkgroep Nederland 1971 2013 -Een groepje vrijwilligers en de wat vergeten echte beekplanten- Zuidlaren 23 februari 2013 INHOUD PRESENTATIE Het begin Organisatie 1972 nu Doelstellingen Methodiek

Nadere informatie

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014 Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014 Stichting Landschapsbeheer Zeeland Lucien Calle Sandra Dobbelaar Alex Wieland 15 juli 2014 1 Inhoud Inleiding...

Nadere informatie

Nul-monitoring Drijvende waterweegbree en kranswieren in de deelgebieden Vlijmens ven en De Maij

Nul-monitoring Drijvende waterweegbree en kranswieren in de deelgebieden Vlijmens ven en De Maij Nul-monitoring Drijvende waterweegbree en kranswieren in de deelgebieden Vlijmens ven en De Maij Als onderdeel van het LIFE project Blues in the Marshes (LIFE NAT/NL/770 actie D2) Een rapportage van FLORON

Nadere informatie

Beoordelen vegetatie in waterrijke gebieden & samengestelde waterlichamen

Beoordelen vegetatie in waterrijke gebieden & samengestelde waterlichamen Beoordelen vegetatie in waterrijke gebieden & samengestelde waterlichamen 24-04-2013 Nieuwe maatlatten nieuwe keuzes Waterrijke gebieden en samengestelde waterlichamen: waar lopen we tegenaan? - 2 voorbeelden

Nadere informatie

Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition (H3150) Verkorte naam: meren met krabbenscheer en fonteinkruiden

Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition (H3150) Verkorte naam: meren met krabbenscheer en fonteinkruiden Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition (H3150) Verkorte naam: meren met krabbenscheer en fonteinkruiden 1. Status Habitatrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding

Nadere informatie

Put van Schoonhoven (Amerongse Bovenpolder)

Put van Schoonhoven (Amerongse Bovenpolder) Put van Schoonhoven (Amerongse Bovenpolder) Vastlegging situatie september 2011 Glanzend fonteinkruid, kaalgevreten door meerkoeten (september 2011) V astleggi ng si tuatie september 2011 Alexander Klink

Nadere informatie

Dossiernummer: 23-10-2013 Projectnummer:

Dossiernummer: 23-10-2013 Projectnummer: Bijlagen bij verordening subsidies natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen 2014: 1. Inrichtingseisen natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen; 2. Richtlijnen voor natuurvriendelijk onderhoud.

Nadere informatie

IJzersuppletie in Terra Nova

IJzersuppletie in Terra Nova IJzersuppletie in Terra Nova Implicaties voor de biota Anne Immers Liesbeth Bakker, Bas Ibelings, Ellen van Donk Gerard ter Heerdt & Jeroen Geurts Aquatisch voedselweb Vissen Zoöplankton Fytoplankton Zonlicht

Nadere informatie

Natuurvriendelijke oevers: mogelijkheden per standplaats. Emiel Brouwer en Pim de Kwaadsteniet

Natuurvriendelijke oevers: mogelijkheden per standplaats. Emiel Brouwer en Pim de Kwaadsteniet Natuurvriendelijke oevers: mogelijkheden per standplaats Emiel Brouwer en Pim de Kwaadsteniet Aanleiding Aanleg natuurvriendelijke oevers belangrijk in waterbeheer Bij aanleg mist vaak de relatie met de

Nadere informatie

Beeldenboek. Onderhoud watergangen en oevers Krimpen aan den IJssel

Beeldenboek. Onderhoud watergangen en oevers Krimpen aan den IJssel Beeldenboek Onderhoud watergangen en oevers Krimpen aan den IJssel Meijer, N. 28-10-2014 Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Gemeente Krimpen aan den IJssel 1. Inleiding Het Hoogheemraadschap

Nadere informatie

Spiegelplas en Ankeveense plassen

Spiegelplas en Ankeveense plassen Spiegelplas en Ankeveense plassen Stand van de natuur en herstelmaatregelen Gerard ter Heerdt Bart Specken Jasper Stroom Floor Speet Winnie Rip Een tienminuten gesprek. Hoe staan onze kinderen er voor?

Nadere informatie

De aanpassing van de maatlatten. Eddy Lammens, RWS WVL Roelf Pot. De evaluatie van de maatlatten in 2010

De aanpassing van de maatlatten. Eddy Lammens, RWS WVL Roelf Pot. De evaluatie van de maatlatten in 2010 RWS Water, Verkeer en Leefomgeving De aanpassing van de maatlatten Eddy Lammens, RWS WVL Roelf Pot 1 van Verkeer en van 9-5-201212-4-20128-9 Infrastructuur 12-4-20128-9 en Milieu De evaluatie van de maatlatten

Nadere informatie

Waterplanten in Vlaams Brabant: wat weten we (niet)?

Waterplanten in Vlaams Brabant: wat weten we (niet)? Waterplanten in Vlaams Brabant: wat weten we (niet)? 19 e BRAKONA Contactdag 03/02/2018 Annelies Jacobs (Natuurpunt Studie) Kevin Feytons Waarom kritieke toestand? (RL) Shifting baseline Gespecialiseerd

Nadere informatie

Trends in kritische soorten. Artikel in H2O Februari 2007 Hans van der Goes Bart Specken

Trends in kritische soorten. Artikel in H2O Februari 2007 Hans van der Goes Bart Specken Trends in kritische soorten Artikel in H2O Februari 2007 Hans van der Goes Bart Specken Inhoud Doel Werkwijze Resultaten Conclusies en oorzaken Doel Beeld te krijgen van de ontwikkeling van kritische water-

Nadere informatie

Bestrijding exoten met exoten Mogelijkheden voor de graskarper? Willie van Emmerik Sportvisserij Nederland

Bestrijding exoten met exoten Mogelijkheden voor de graskarper? Willie van Emmerik Sportvisserij Nederland Bestrijding exoten met exoten Mogelijkheden voor de graskarper? Willie van Emmerik Sportvisserij Nederland Laatste jaren veel klachten over waterplanten Waterplanten, ecosysteem en vis Waterplanten van

Nadere informatie

Diepte-/profielschouw Kromme Rijngebied 2014

Diepte-/profielschouw Kromme Rijngebied 2014 Diepte-/profielschouw Kromme Rijngebied 2014 1 Diepte-/profielschouw, wat en waarom? EEN SLOOT MOET EEN SLOOT BLIJVEN. Het is om meerdere redenen belangrijk dat de diepte en breedte van een sloot door

Nadere informatie

Opbouw presentatie. Kansen voor waterplanten langs de Rijntakken. 15 december 2011 Gerben van Geest Deltares. - Achtergrond;

Opbouw presentatie. Kansen voor waterplanten langs de Rijntakken. 15 december 2011 Gerben van Geest Deltares. - Achtergrond; Opbouw presentatie - Achtergrond; Kansen voor waterplanten langs de Rijntakken - Sturende factoren voor waterplanten; - Uitleg KRW-tool. 15 december 11 Gerben van Geest Deltares Achtergrond: Maatregelen

Nadere informatie

Planten in de stroom. Kansen voor weerstand. Stroombaanmaaien en risicogericht onderhoud; Het effect op de stromingsweerstand

Planten in de stroom. Kansen voor weerstand. Stroombaanmaaien en risicogericht onderhoud; Het effect op de stromingsweerstand Planten in de stroom. Kansen voor weerstand. Stroombaanmaaien en risicogericht onderhoud; Het effect op de stromingsweerstand Chris Griffioen en Pieter van Dijk 15 november 2016 Stromingsweerstanden Het

Nadere informatie

Een beken-landschap in ontwikkeling Laaglandbeken vanuit een ecologen-blik

Een beken-landschap in ontwikkeling Laaglandbeken vanuit een ecologen-blik Een beken-landschap in ontwikkeling Laaglandbeken vanuit een ecologen-blik Ron Mes (m.m.v. John Bruinsma, Erik van Dijk, Piet van Iersel, Emma van den Dool, Bert Maes, Klaas Everards BWN) Opbouw Laaglandbeken

Nadere informatie

Graskarper als grote grazer inzetten voor natuurvriendelijk beheer

Graskarper als grote grazer inzetten voor natuurvriendelijk beheer Graskarper als grote grazer inzetten voor natuurvriendelijk beheer Roland van Aalderen Sportvisserij Nederland / HSV De Rietvoorn Veenendaal Laatste jaren veel klachten over toename waterplanten Project

Nadere informatie

Meetstrategie en methodiek macrofyten 1 METHODIEK

Meetstrategie en methodiek macrofyten 1 METHODIEK ////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// Meetstrategie en methodiek macrofyten //////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

Nadere informatie

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Kruiden- en faunarijk grasland

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Kruiden- en faunarijk grasland Provincie Utrecht, afdeling FLO, team NEL, 5 februari 2015 is het basis-natuurgrasland. Het kan overal voorkomen op alle grondsoorten en bij alle grondwaterstanden, maar ziet er dan wel steeds anders uit.

Nadere informatie

KRW en Gedragscode: Houvast of last? Janneke van Goethem Platform beek- en rivierherstel17 april 2014

KRW en Gedragscode: Houvast of last? Janneke van Goethem Platform beek- en rivierherstel17 april 2014 en Gedragscode: Houvast of last? Janneke van Goethem Platform beek- en rivierherstel17 april 2014 Resultaatgericht /gedragscode Doelgericht Werkwijze gericht Resultaatgericht d.m.v. maatlatten Abundantie

Nadere informatie

Waterplanten in de Kuilen, raadselachtig

Waterplanten in de Kuilen, raadselachtig Waterplanten in de Kuilen, raadselachtig John Bruinsma, 2-12-2018* jhpbruinsma@gmail.com Inleiding De Kuilen is een zand- en grindgat tussen Langenboom en Mill (NB). In de noordelijke helft van de plas

Nadere informatie

Ontwikkeling Hollandse IJssel terreinen, Provincie Zuid-Holland 2012

Ontwikkeling Hollandse IJssel terreinen, Provincie Zuid-Holland 2012 Ontwikkeling Hollandse IJssel terreinen, Provincie Zuid-Holland 2012 R.J.S. Terlouw. bui-tegewoon, groenprojecten publicatie 2012-10. Ouderkerk aan den IJssel, 30 december 2012 Versie : Definitief. Auteur

Nadere informatie

Veelgestelde vragen schouw dagelijks onderhoud

Veelgestelde vragen schouw dagelijks onderhoud Veelgestelde vragen schouw dagelijks onderhoud Wat is gewoon onderhoud? Gewoon onderhoud is het jaarlijks verwijderen van een overmaat aan begroeiing, vuil enzovoort dat zich in en direct naast de watergang

Nadere informatie

Onderhoudsbeelden wateren en waterkeringen Overzicht beschermde flora en fauna Overzicht probleemflora en -fauna

Onderhoudsbeelden wateren en waterkeringen Overzicht beschermde flora en fauna Overzicht probleemflora en -fauna Onderhoudsbeelden wateren en waterkeringen Overzicht beschermde flora en fauna Overzicht probleemflora en -fauna Onderhoudsbeeld wateren 3. Eén droog talud en één natte oever begroeid Na de maaibeurt staat

Nadere informatie

Pakketten Waterbeheer

Pakketten Waterbeheer Pakketten Waterbeheer 2016-2021 Duurzaam slootbeheer, iets voor u? Als agrariër heeft u belang bij een goed onderhouden sloot. Nu is de waterkwaliteit de afgelopen jaren al flink verbeterd, maar het kan

Nadere informatie

Elodea densa waterpest Kan los in de vijver, maar doet het beter indien opgepot. Direct oppotten en in de vijver zetten. Waterdiepte cm.

Elodea densa waterpest Kan los in de vijver, maar doet het beter indien opgepot. Direct oppotten en in de vijver zetten. Waterdiepte cm. ZUURSTOFPLANTEN Ceratophyllum demersum hoornblad Maakt geen wortels, worden los in het water gegooid Loopt in het voorjaar vrij laat uit Elodea densa waterpest Kan los in de vijver, maar doet het beter

Nadere informatie

Ecologisch maaien en schouwen: de ecokleurenkoers

Ecologisch maaien en schouwen: de ecokleurenkoers Ecologisch maaien en schouwen: de ecokleurenkoers Status definitief Versie 1 Rotterdam, maart 2009 Inhoud 1. Inleiding... 3 2. Doel... 4 3. Ecokleurenkoers... 5 3.1 Inleiding... 5 3.2 Hoofdwatergangen...

Nadere informatie

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, 1991 2008 Indicator 15 juli 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt

Nadere informatie

Oppervlaktewater in Nederland

Oppervlaktewater in Nederland Indicator 20 januari 2009 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Nederland heeft een grote verscheidenheid

Nadere informatie

Natuurvriendelijke oevers. Droge voeten, schoon water

Natuurvriendelijke oevers. Droge voeten, schoon water Natuurvriendelijke oevers Droge voeten, schoon water VOOR WIE IS DEZE FOLDER BESTEMD? Deze folder is bestemd voor eigenaren van oevers die in aanmerking komen om hun oever natuurvriendelijk in te richten.

Nadere informatie

Stadswateren en blauwalgen

Stadswateren en blauwalgen Stadswateren en blauwalgen Voedselrijk Stilstaand Onnatuurlijke inrichting Waterdiepte soms beperkt Divers gebruik Vele tientallen overlastlocaties (West-Brabant) Typen maatregelen symptoombestrijding

Nadere informatie

Notitie. Inventarisatie Rapunzelklokje op locatie Platveld 4 te Meijel (gemeente Peel en Maas)

Notitie. Inventarisatie Rapunzelklokje op locatie Platveld 4 te Meijel (gemeente Peel en Maas) Notitie Inventarisatie Rapunzelklokje op locatie Platveld 4 te Meijel (gemeente Peel en Maas) Door: G.M.T. Peeters Notitienummer: 174 Datum: 16 september 2011 In opdracht van: Aelmans Ruimtelijk Ordening

Nadere informatie

veronderstelde voordelen van Natuurvriendelijke oevers.

veronderstelde voordelen van Natuurvriendelijke oevers. 1 veronderstelde voordelen van Natuurvriendelijke oevers. verbeteren van chemische water kwaliteit verbeteren van de oever stabiliteit verbeteren van de ecologische kwaliteit 2 waarom aandacht voor NVO

Nadere informatie

Nut en noodzaak fosfaatonderzoek natuurinrichting WaalenBurg

Nut en noodzaak fosfaatonderzoek natuurinrichting WaalenBurg Nut en noodzaak fosfaatonderzoek natuurinrichting WaalenBurg HASKONINGDHV NEDERLAND B.V. RIVERS, DELTAS & COASTS Aan : Provincie Noord-Holland Van : Joost Rink en Tom van den Broek Datum : 9 januari 2015

Nadere informatie

Waterplanten in laagveenwateren

Waterplanten in laagveenwateren Waterplanten in laagveenwateren Een beschrijving van referenties aan de hand van vegetatieopnamen R. van 't Veer G.H.P. Arts J.H.J. Schaminée N.A.C. Smits In opdracht van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid

Nadere informatie

Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition (H3150) Verkorte naam: meren met krabbenscheer en fonteinkruiden

Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition (H3150) Verkorte naam: meren met krabbenscheer en fonteinkruiden Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. Van nature eutrofe meren met

Nadere informatie

ANTWOORDBLADEN WATEREXCURSIE. 1 Tekenblad bij Opdracht 1. Naam van de school: Naam van de sloot of de straat langs de sloot: Jullie namen:

ANTWOORDBLADEN WATEREXCURSIE. 1 Tekenblad bij Opdracht 1. Naam van de school: Naam van de sloot of de straat langs de sloot: Jullie namen: ANTWOORDBLADEN WATEREXCURSIE 1 Tekenblad bij Opdracht 1 Naam van de school: Naam van de sloot of de straat langs de sloot: Jullie namen: Water antwoord- en rapportbladen 2015 1 2 VERONTREINIGING 2a Zet

Nadere informatie

Drasland. Groot Wilnis-Vinkeveen

Drasland. Groot Wilnis-Vinkeveen Groot Wilnis-Vinkeveen Drasland in de Zouweboezem, provincie Zuid-Holland Bron: provincie Utrecht Drasland Drasland is niet bemest kruidenrijk hooiland dat maximaal 30 cm boven het oppervlaktewaterpeil

Nadere informatie

Een vegetatieopname maken 6 Een flora-inventarisatie uitvoeren 9 Een natuurtoets uitvoeren 11

Een vegetatieopname maken 6 Een flora-inventarisatie uitvoeren 9 Een natuurtoets uitvoeren 11 Inhoudsopgave 2inhoudsopgave A B C G Oriëntatie s Oriënteren op het onderzoeken van flora en fauna 4 Werkwijzer Een vegetatieopname maken 6 Een flora-inventarisatie uitvoeren 9 Een natuurtoets uitvoeren

Nadere informatie

Geschiedenis van de Drentsche Aa

Geschiedenis van de Drentsche Aa Geschiedenis van de Drentsche Aa Ontwikkeling van een beeksysteem gedurende de laatste 500 jaar Marije Langstraat Ronald Leeraar Methodiek Afbakening Gebiedsbeschrijving Ontwikkeling Systeem Stroming Structuur

Nadere informatie

Bijen en Landschapsbeheer

Bijen en Landschapsbeheer Bijen en Landschapsbeheer Hoe maken we het landschap bijenvriendelijk Wat betekent dat voor de biodiversiteit en de kwaliteit van het landschap Een selectie van de mogelijkheden Arie Koster -- www.bijenhelpdesk.nl

Nadere informatie

Monitoring van natuurvriendelijke oevers ten behoeve van een beheerstrategie

Monitoring van natuurvriendelijke oevers ten behoeve van een beheerstrategie Monitoring van natuurvriendelijke oevers ten behoeve van een beheerstrategie Susan Sollie (Tauw), Michiel Wilhelm (Tauw), Brigitte Mangelaars (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden) Hoogheemraadschap

Nadere informatie

Werkblad Waterrapport 1 - Kleur van het water

Werkblad Waterrapport 1 - Kleur van het water Werkblad Waterrapport - Kleur van het water Water in sloten, plassen, meren en rivieren kan allerlei verschillende kleuren hebben door de stoffen die erin opgelost zijn. Meestal betekent helder en lichtgekleurd

Nadere informatie

HANDREIKING WATERPLANTEN MAAIBEHEER

HANDREIKING WATERPLANTEN MAAIBEHEER HANDREIKING WATERPLANTEN MAAIBEHEER Aanwijzingen voor het maaien van waterplanten in rijkswateren ten behoeve van recreatie Datum 20 april 2012 Status DEFINITIEF Maaibeheer doorgroeid fontijnkruid HANDREIKING

Nadere informatie

III.1. Algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving van de actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.10.

III.1. Algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving van de actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.10. III.1. Algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving van de actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.10. is opgenomen III.2. Waterkwaliteit De meetpunten van het chemische meetnet liggen

Nadere informatie

Bronnen aan de basis van een goede natuurkwaliteit Over herstelbeheer in bronsystemen

Bronnen aan de basis van een goede natuurkwaliteit Over herstelbeheer in bronsystemen Veldwerkplaats 16 mei 2012 Bronnen aan de basis van een goede natuurkwaliteit Over herstelbeheer in bronsystemen Rob van Dongen, Waterschap Regge en Dinkel & Marcel Horsthuis, Unie van Bosgroepen Bronnen

Nadere informatie

Flora van open moerassen,

Flora van open moerassen, Indicator 18 november 2011 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In de Nederlandse moerassen

Nadere informatie

Voorschrift - RWSV Versie: 7

Voorschrift - RWSV Versie: 7 Pagina 1 van 35 auteur(s) : gewijzigd : autorisator : paraaf autorisator: A. Naber A. Naber J. Postema datum vrijgave : 23-06-2015 beheerder : W. Wilts 913.00.B006 Versiebeheer versie datum nummer vrijgave

Nadere informatie

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, 1991 2010 Indicator 27 november 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens

Nadere informatie

Waterplanten en Waterkwaliteit

Waterplanten en Waterkwaliteit Waterplanten en Waterkwaliteit Leon van den Berg Moni Poelen Monique van Kempen Laury Loeffen Sarah Faye Harpenslager Jeroen Geurts Fons Smolders Leon Lamers Platform Ecologisch Herstel Meren Vrijdag 11

Nadere informatie

Help mee om achterstallig onderhoud te signaleren!

Help mee om achterstallig onderhoud te signaleren! www.poelen.nu Help mee om achterstallig onderhoud te signaleren! Frank Spikmans Rheden 31 mei 2018 Inhoud Poelen als leefgebied voor amfibieën Amfibieën (in Rheden) Poelen aanleg & beheren www.poelen.nu

Nadere informatie

Robuuste ecosystemen kunnen tegen een stootje

Robuuste ecosystemen kunnen tegen een stootje Robuuste ecosystemen kunnen tegen een stootje CoP Beheer en Onderhoud Maaibeheer: zwarte bak of groene wildernis? 3 juni 2015 Edwin Peeters Evenwicht 2 Bron: http://www.zazzle.nl/ Weerstand Resistance

Nadere informatie

Nieuwkoopse Plassen. Op weg naar water van topkwaliteit. Droge voeten, schoon water

Nieuwkoopse Plassen. Op weg naar water van topkwaliteit. Droge voeten, schoon water Nieuwkoopse Plassen Op weg naar water van topkwaliteit De Nieuwkoopse Plassen en het aangrenzende gebied vormen een prachtig natuurgebied. We werken samen met anderen aan verbetering van de waterkwaliteit

Nadere informatie

Ralf Verdonschot Wageningen Environmental Research, Wageningen UR

Ralf Verdonschot Wageningen Environmental Research, Wageningen UR Sloten Ralf Verdonschot Wageningen Environmental Research, Wageningen UR ralf.verdonschot@wur.nl Sloten in Nederland Watgetallen... 300.000 kilometer sloot = 8x de omtrekvan de aarde 400-1000 meter sloot

Nadere informatie

MEMO maaibeleid. Beheergroep Streefbeeld en maairegime Waar kan dit voorkomen Gazon

MEMO maaibeleid. Beheergroep Streefbeeld en maairegime Waar kan dit voorkomen Gazon MEMO maaibeleid Met ingang van 1 januari 2016 is het maaibeleid voor grassen in de fysieke openbare njimte gewijzigd. Dit had ie maken met een verschuiving van middelen binnen het programma kwaliteit fysieke

Nadere informatie

Flora van naaldbossen,

Flora van naaldbossen, Indicator 7 september 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In de naaldbossen in Nederland

Nadere informatie

De herontdekking van de Waterleliegracht. Samenvatting. Ankie Dols, Iris Al, Stefanie van der Kaaij, Maxime Kole, Bram Omon en Evelien Keuzenkamp

De herontdekking van de Waterleliegracht. Samenvatting. Ankie Dols, Iris Al, Stefanie van der Kaaij, Maxime Kole, Bram Omon en Evelien Keuzenkamp De herontdekking van de Waterleliegracht Samenvatting Ankie Dols, Iris Al, Stefanie van der Kaaij, Maxime Kole, Bram Omon en Evelien Keuzenkamp Oktober 2013 Voorwoord Voordat u deze samenvatting gaat lezen

Nadere informatie

Krabbenscheer in de Krimpenerwaard. Resultaten van het herintroductieproject en tips voor natuurvriendelijk slootonderhoud

Krabbenscheer in de Krimpenerwaard. Resultaten van het herintroductieproject en tips voor natuurvriendelijk slootonderhoud Krabbenscheer in de Krimpenerwaard Resultaten van het herintroductieproject en tips voor natuurvriendelijk slootonderhoud Krabbenscheer in de Krimpenerwaard Resultaten van het herintroductieproject en

Nadere informatie

Afleiding biologische doelen voor vrijwel ongestoorde, sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen...

Afleiding biologische doelen voor vrijwel ongestoorde, sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen... BIJLAGE F Afleiding biologische doelen voor vrijwel ongestoorde, sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen....................................................................... De milieudoelstellingen

Nadere informatie

Beeldenboek. Onderhoud watergangen en oevers Zoetermeer

Beeldenboek. Onderhoud watergangen en oevers Zoetermeer Beeldenboek Onderhoud watergangen en oevers Zoetermeer Meijer, N. Gillissen, R.M. 27-6-2016 Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Gemeente Zoetermeer 1. Inleiding De Ecokleurenkoers is

Nadere informatie

Building with Nature: maatregelen In vogelvlucht

Building with Nature: maatregelen In vogelvlucht Building with Nature: Ecologische effecten van kleinschalige Building with Nature maatregelen In vogelvlucht Bart Brugmans 20 september 2016 Opgenomen in nieuwe Waterbeheerplan Effectievere inzet middelen

Nadere informatie

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Nat schraalland

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Nat schraalland Provincie Utrecht, afdeling FLO, team NEL, 5 februari 2015 Nat is zeer laagproductief hooiland op natte, onbemeste, basenrijke veen- en zandgrond dat gewoonlijk een keer per jaar worden gemaaid in de nazomer.

Nadere informatie

Een ongenode gast: Amerikaanse rivierkreeft

Een ongenode gast: Amerikaanse rivierkreeft Amerikaanse rivierkreeft Een ongenode gast: Opzet workshop Een ongenode gast: Inleiding (Fabrice Ottburg; WUR) Nader inzoomen op een aantal projecten (Winnie Rip; Waternet) Praktijk ervaring aanpak (Jouke

Nadere informatie

Opbouw. Het belang van natuurvriendelijke oevers. EU Kaderrichtlijn Water (KRW) Waterbeleid. Doel KRW voor oevers. EU Kaderrichtlijn Water Maatregelen

Opbouw. Het belang van natuurvriendelijke oevers. EU Kaderrichtlijn Water (KRW) Waterbeleid. Doel KRW voor oevers. EU Kaderrichtlijn Water Maatregelen Het belang van natuurvriendelijke oevers Christa Groshart Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard Opbouw Beleid en Maatregelen Verwachtingen Knelpunten KRW innovatie-onderzoek Waterbeleid Europese

Nadere informatie

voorlopig BEHEER- EN ONDERHOUDS- PLAN NATUURVRIENDELIJKE OEVERS

voorlopig BEHEER- EN ONDERHOUDS- PLAN NATUURVRIENDELIJKE OEVERS voorlopig BEHEER- EN ONDERHOUDS- PLAN NATUURVRIENDELIJKE OEVERS Archimedesweg 1 W.N. van der Heeden postadres: postbus 156 2300 AD Leiden telefoon (071) 3 063 063 Versie / Oplage: telefax (071) 5 123 916

Nadere informatie

Overtredingen en daarbij horende mogelijkheden voor herstel of sancties

Overtredingen en daarbij horende mogelijkheden voor herstel of sancties Overtredingen en daarbij horende mogelijkheden voor herstel of sancties 1. Inleiding De collectieven hebben besloten zoveel mogelijk een lijn te hanteren voor het herstel en sanctieprotocol te hanteren

Nadere informatie

Zuidrand Quick Scan 2011

Zuidrand Quick Scan 2011 Zuidrand Quick Scan 2011 KNNV afdeling Delfland Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging KNNV afdeling Delfland Postbus 133 2600 AC DELFT email: afdelingdelfland@knnv.nl www.knnv.nl/afdelingdelfland

Nadere informatie

Zuidrand te Delfland

Zuidrand te Delfland Inventarisatie beschermde vissen 2010 V. Nederpel 2010 Opdrachtgever KNNV afdeling Delfland Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Bovendijk 35-G Hazenkoog 35A 2295 RV Kwintsheul

Nadere informatie

COPYRIGHT. l Habitat verbeterende maatregelen voor aquatische. 02 juli Regiohoofd Veenweiden, Zuid-Hollands Landschap

COPYRIGHT. l Habitat verbeterende maatregelen voor aquatische. 02 juli Regiohoofd Veenweiden, Zuid-Hollands Landschap Veldwerkplaats: l Habitat verbeterende maatregelen voor aquatische fauna in poldergebieden 02 juli 2009 Rudi Terlouw, Regiohoofd Veenweiden, Zuid-Hollands Landschap KRIMPENERWAARD Veenweidepolder van

Nadere informatie

Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden. Juni 2011

Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden. Juni 2011 Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden Juni 2011 Achtergrond van de lagen benadering De oorsprong van de lagenbenadering moet gezocht worden in de negentiende eeuw,

Nadere informatie

Respect voor schoonheid. Oog voor detail

Respect voor schoonheid. Oog voor detail Schoonheid van geheel van vegetatie Respect voor schoonheid Details van landschap & bodem Oog voor detail Optimale omstandigheden > verscheidenheid aan Streven soorten die naar zich langs diversiteit hun

Nadere informatie

Verlanding een handje helpen gaat het dan vlotter?

Verlanding een handje helpen gaat het dan vlotter? Verlanding een handje helpen gaat het dan vlotter? Jeroen Geurts, Roos Loeb, Liesbeth Bakker, Jasper van Belle, José van Diggelen, Gijs van Dijk, Johan Loermans, Winnie Rip en vele anderen BIOGEOCHEMICAL

Nadere informatie

GEBIEDSBESCHRIJVING Vijf gebieden in Amersfoort Noordoost voor bestemmingsplan Bedrijventerreinen

GEBIEDSBESCHRIJVING Vijf gebieden in Amersfoort Noordoost voor bestemmingsplan Bedrijventerreinen GEBIEDSBESCHRIJVING Vijf gebieden in Amersfoort Noordoost voor bestemmingsplan Bedrijventerreinen Ecologisch Adviesbureau Viridis Inventarisatie Bedrijventerreinen Amersfoort Noordoost In opdracht van:

Nadere informatie

Chemisch wateronderzoek 1. klimaatstad. water leeft 2. Abio. klimaatstad

Chemisch wateronderzoek 1. klimaatstad. water leeft 2. Abio. klimaatstad Chemisch wateronderzoek 1 water leeft 2 Abio Chemisch wateronderzoek 2 Chemisch wateronderzoek 3 WATER LEEFT Chemisch wateronderzoek Een goede waterkwaliteit is van groot belang voor het leven van waterdieren

Nadere informatie

AMFIBIEËN IN DE ACHTERHOEK DE BOOMKIKKER SAMEN WERKEN AAN EEN OPTIMAAL LANDSCHAP

AMFIBIEËN IN DE ACHTERHOEK DE BOOMKIKKER SAMEN WERKEN AAN EEN OPTIMAAL LANDSCHAP AMFIBIEËN IN DE ACHTERHOEK DE BOOMKIKKER SAMEN WERKEN AAN EEN OPTIMAAL LANDSCHAP 1 2 BOOMKIKKER De Achterhoek is voor de boomkikker momenteel het belangrijkste gebied in Nederland. In de jaren 80 van de

Nadere informatie

KRW-verkenner in gebruik

KRW-verkenner in gebruik KRW-verkenner in gebruik 4 praktijkvoorbeelden Johan Bode Gis-analist /medewerker onderzoek Waterschap Peel en Maasvallei Inhoud Wat is de KRW-verkenner? Inhoud KRW-verkenner Gebiedsdatabase Kennisdatabase

Nadere informatie

Methaan uitstoot uit ondiepe wateren

Methaan uitstoot uit ondiepe wateren Methaan uitstoot uit ondiepe wateren Hoe werkt het en wat is er aan te doen? Tim Pelsma Adviseur ecologie en bodemdaling Indeling Methaan uit waterbodems, waarom en hoe? Wat is het mechanisme? Wat weten

Nadere informatie

Beeldenboek. Onderhoud watergangen en oevers gemeente Rotterdam

Beeldenboek. Onderhoud watergangen en oevers gemeente Rotterdam Beeldenboek Onderhoud watergangen en oevers gemeente Rotterdam Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Gemeente Rotterdam 1-7-2015 0 1 Inhoud Inhoud... 2 1. Inleiding... 3 2. gebruikswijzer...

Nadere informatie

foto inzet: Staf de Roover

foto inzet: Staf de Roover foto inzet: Staf de Roover 1 2 3 4 Het woord grasland doet veronderstellen dat grassen het grootste aandeel van de vegetatie moeten vormen. Veelal is dit zo, maar er zijn graslanden waarin andere dan grassen

Nadere informatie

Advies stekende insecten Park Lingezegen: deelgebied Het Waterrijk

Advies stekende insecten Park Lingezegen: deelgebied Het Waterrijk Advies stekende insecten Park Lingezegen: deelgebied Het Waterrijk Piet F.M. Verdonschot & Anna Besse-Lototskaya Alterra Wageningen UR, Zoetwaterecologie Wageningen piet.verdonschot@wur.nl, anna.besse@wur.nl

Nadere informatie

Brabantse bijen behoeven betere bescherming (beknopte beschouwing betreffende beheer & beleid) Tim Faasen

Brabantse bijen behoeven betere bescherming (beknopte beschouwing betreffende beheer & beleid) Tim Faasen Brabantse bijen behoeven betere bescherming (beknopte beschouwing betreffende beheer & beleid) Tim Faasen 1 Wilde bijen in Noord-Brabant 283 wilde soorten (81% van NL) 89 soorten dalend (31%); 64 soorten

Nadere informatie

Waterlelies (Foto: Wolverlei, Martin Stevens) Oever- en waterplanten vermeerderen

Waterlelies (Foto: Wolverlei, Martin Stevens) Oever- en waterplanten vermeerderen Kwekersgeheimen deel 6 Waterplanten zijn meestal uitbundige groeiers. Grote kans dat andere heemtuinbeheerders, collega s of vrienden je kunnen helpen aan uitgangsmateriaal om mee te kweken. Als dat niet

Nadere informatie

Spiegelplas en Ankeveense plassen

Spiegelplas en Ankeveense plassen Spiegelplas en Ankeveense plassen Klankbordgroep Vechtplassen 9 dec 2016 tussenresultaten ecologische systeemanalyse Gerard ter Heerdt en anderen Spiegelplas Toestand: matig Spiegelplas Toestand Biologie

Nadere informatie