INFORMATIEDOCUMENT MILIEU-UITVOERINGSPLAN GEMEENTE NOORD-BEVELAND

Transcriptie

1 INFORMATIEDOCUMENT MILIEU-UITVOERINGSPLAN GEMEENTE NOORD-BEVELAND Vastgesteld door de raad op Uitvoering: Regionale Milieudienst West-Brabant Postbus AA Roosendaal Projectleider: Pieter Schalk Datum: augustus 2010 Versie: 1.3 (aangepast concept)

2 INHOUD 1 INLEIDING ALGEMENE MILIEUTAKEN Landelijke ontwikkelingen Gemeentelijke ontwikkelingen en stand van zaken uitvoering Wettelijke taken Vrije beleidsruimte VERGUNNINGVERLENING Landelijke ontwikkelingen Gemeentelijke ontwikkelingen en stand van zaken uitvoering Wettelijke taken Vrije beleidsruimte HANDHAVING Landelijke ontwikkelingen Gemeentelijke ontwikkelingen en stand van zaken uitvoering Wettelijke taken Vrije beleidsruimte BODEM Landelijke ontwikkelingen Gemeentelijke ontwikkelingen en stand van zaken uitvoering Wettelijke taken Vrije beleidsruimte GELUID Landelijke ontwikkelingen Gemeentelijke ontwikkelingen en stand van zaken uitvoering Wettelijke taken Vrije beleidsruimte EXTERNE VEILIGHEID Landelijke ontwikkelingen Gemeentelijke ontwikkelingen en stand van zaken uitvoering Wettelijke taken Vrije beleidsruimte LUCHT EN GEUR Landelijke ontwikkelingen Gemeentelijke ontwikkelingen en stand van zaken uitvoering Wettelijke taken Vrije beleidsruimte WATER Landelijke ontwikkelingen Gemeentelijke ontwikkelingen en stand van zaken uitvoering Wettelijke taken Vrije beleidsruimte AFVAL Landelijke ontwikkelingen Gemeentelijke ontwikkelingen en stand van zaken uitvoering Wettelijke taken Vrije beleidsruimte KLIMAAT, DUURZAAM BOUWEN EN DUURZAAM INKOPEN Landelijke ontwikkelingen Gemeentelijke ontwikkelingen en stand van zaken uitvoering Wettelijke taken Vrije beleidsruimte NATUUR EN LANDSCHAP Landelijke ontwikkelingen Gemeentelijke ontwikkelingen en stand van zaken uitvoering Wettelijke taken Vrije beleidsruimte MILIEU EN RUIMTELIJKE ORDENING EN BOUWEN Landelijke ontwikkelingen Gemeentelijke ontwikkelingen en stand van zaken uitvoering Wettelijke taken Vrije beleidsruimte MILIEU EN GEZONDHEID Landelijke ontwikkelingen

3 14.2 Gemeentelijke ontwikkelingen en stand van zaken uitvoering Wettelijke taken Vrije beleidsruimte

4 1 INLEIDING In 2006 heeft de gemeente Noord-Beveland het Milieu-uitvoeringsplan (MUP) vastgesteld. Omdat de looptijd van dit MUP eind 2010 afloopt, heeft de gemeente besloten het plan met het bijbehorende uitvoeringsprogramma in 2010 te actualiseren. De structuur van het vorige MUP is effectief gebleken en kan daarom ongewijzigd blijven. Evenals bij het vorige MUP is het ambitieniveau sober en doelmatig. De praktische uitvoering van de gemeentelijke kerntaken op milieugebied staat daarbij centraal. Met het opstellen van een op de praktijk gebaseerd milieu-uitvoeringsplan voor de periode wordt een kader geboden voor een planmatige en programmatische uitvoering van de gemeentelijke milieutaken in Noord-Beveland. Het meerjaren milieu-uitvoeringsprogramma vormt het toetsingskader voor het jaarlijks op te stellen milieujaarprogramma en het jaarlijkse milieujaarverslag. Evenals bij het huidige MUP krijgt het document het karakter van een meerjaren uitvoeringsplan en niet van een omvangrijk beleidsplan. Voor de te maken beleidskeuzes vormen de wettelijk verplichte taken en de beschikbare capaciteit de belangrijkste uitgangspunten. De huidige formatie voor milieutaken vormt het uitgangspunt: circa 1,63 formatieplaats (intern) en circa 900 uur voor uitbesteding aan de RMD (in 2010). Het MUP bestaat uit een meerjaren uitvoeringsprogramma en een beknopte maar heldere toelichting die zowel voor interne als externe doelgroepen duidelijk maakt welke keuzes zijn gemaakt bij het opstellen van het plan. Daarbij is het van belang om een heldere en herkenbare samenhang aan te brengen tussen het Milieuuitvoeringsplan, de (verplichte) milieujaarprogramma s en de (verplichte) milieujaarverslagen. Om de samenhang tussen deze drie documenten te vergroten is er voor gekozen om het MUP vorm te geven aan de hand van herkenbare milieuthema s. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten op de organisatie en werkwijze van bouwen, wonen en milieu en de overige betrokken afdelingen. Het proces waarlangs het milieu-uitvoeringsplan tot stand komt bestaat uit drie hoofdfasen: - Verkenningsfase: Inventarisatie relevant landelijk beleid en lokale stand van zaken; - Ontwerpfase: Ontwikkelen van doelen en prioriteiten bij de uitvoering; - Realisatiefase: Opstellen van het meerjaren uitvoeringsplan

5 Voorliggend informatiedocument bevat de resultaten van fase 1. Tijdens de beleidsverkenning is een bureaustudie uitgevoerd naar relevante landelijke en lokale ontwikkelingen en beleid. Tevens wordt inzicht gegeven in de actuele gemeentelijke milieusituatie. Hiermee is het document niet alleen een goed startpunt voor het opstellen van het MUP maar tevens een praktisch naslagwerk voor de gemeentelijke organisatie waarin de belangrijkste ontwikkelingen zijn samengevat. Het document vormt het vertrekpunt voor fase 2 die tot doel heeft om de doelen en prioriteiten bij de gemeentelijke milieutaken vast te leggen. Vervolgens worden deze doelen en prioriteiten vertaald naar concrete acties, maatregelen en projecten die worden vastgelegd in het meerjaren uitvoeringprogramma. Het MUP vormt het uitgangspunt voor het jaarlijks op te stellen milieujaarprogramma

6 2 ALGEMENE MILIEUTAKEN 2.1 Landelijke ontwikkelingen Landelijke doelen en beleid Het landelijke en Europese milieubeleid vormen het kader voor de uitvoering op provinciaal en gemeentelijk niveau. De doelstellingen die zijn geformuleerd in het NMP4 blijven ook de komende jaren onverminderd van kracht en staan niet ter discussie. Omdat het echter steeds lastiger bleek om aan deze ambities vast te houden, heeft het rijk het milieubeleid in 2006 gemoderniseerd. In april 2006 heeft het kabinet de Toekomstagenda Milieu naar de Tweede Kamer gestuurd. De nota beschrijft de manier waarop het kabinet uitvoering geeft aan het nationale milieubeleid en bevat voorstellen waardoor het beleid ook op de lange termijn houdbaar is. De kernpunten uit de nota kunnen als volgt worden samengevat: Een beter regelende overheid die slagvaardig en doelgericht optreedt op basis van een afweging tussen kosten en baten. Ruimte voor gezonde groei. Het bedrijfsleven heeft een sleutel-positie bij het verbeteren van het milieu. Het vernieuwde milieubeleid is er daarom op gericht dat bedrijven ruimte krijgen om hun verantwoordelijkheid voor milieuvraagstukken te kunnen nemen in een gunstig klimaat voor innovaties en investeringen die bijdragen aan een gezond milieu en een duurzame samenleving. Het milieu dichter bij de burger. Een toekomstvast milieubeleid dient herkenbaar te zijn voor burgers en draagvlak te hebben in de samenleving. Op korte termijn wil het kabinet de aandacht concentreren op die onderdelen van het milieubeleid waar de huidige aanpak ontoereikend is om de doelen te halen: schone lucht en klimaat, schoon water, behoud van de kwaliteit van de lokale leefomgeving en behoud van de mondiale biodiversiteit. De beoogde modernisering van het beleid zal doorwerken naar de gemeentelijke milieutaken. Decentrale overheden wordt de ruimte voor lokale keuzes en maatwerk geboden als het gaat om het beleid gericht op het lokale leefmilieu. Deze ruimte is echter niet vrijblijvend. De uitvoering en de handhaving dienen consequent en afrekenbaar te zijn. Minimale beschermingsniveaus dienen te worden gehandhaafd en internationale afspraken nagekomen. De overheid heeft dus een actieve - en geen terugtredende - rol

7 Milieubalans 2009 In september 2009 is de milieubalans 2009 verschenen. De milieubalans wordt op basis van de Wet milieubeheer jaarlijks uitgebracht door het Planbureau voor de Leefomgeving (voorheen het Milieu- en Natuurplanbureau). De milieubalans beschrijft de toestand van het milieu, de invloed die het beleid daarop heeft gehad, evenals de resterende knelpunten en beleidsdilemma s. In de Milieubalans 2009 wordt een relatie gelegd tussen de economische recessie en de milieukwaliteit. Geconstateerd wordt dat het milieu op korte termijn profiteert van de recessie, omdat de neergang in economische activiteiten resulteert in lagere emissies, vooral naar lucht. Op lange termijn heeft de recessie ongunstige effecten op het milieu, omdat hierdoor de ontwikkeling en toepassing van milieusparende technieken worden afgeremd. De belangrijkste conclusies uit de Milieubalans 2009 worden hieronder samengevat. In de Milieubalans 2009 wordt specifiek ingegaan op de thema s Klimaat, luchtverontreiniging, Stedelijke leefomgeving en Landelijk gebied. Voor het eerst wordt ingegaan op de gevolgen van de mondiale consumptie en productie van vlees, vis en zuivel voor de biodiversiteit en het klimaat en wordt er aandacht geschonken aan de efficiëntie van de Europese regelgeving voor het beperken van de gezondheidsrisico s door lokale luchtvervuiling met PM10 en NO 2. Tot 2015 worden de doelen van het klimaat- en luchtbeleid waarschijnlijk gehaald of liggen ze binnen bereik. Dat geldt ook voor de doelen voor bodemsanering en afval. De doelen voor de milieucondities van de natuur in het landelijk gebied daarentegen, worden waarschijnlijk niet tijdig gehaald en vragen zelfs fundamentele herziening van beleid. Dat geldt ook voor de doelen in de stedelijke leefomgeving voor geluid, geur en externe veiligheid. De milieudoelen voor 2020 en daarna worden met het huidige vastgestelde en voorgenomen beleid vrijwel alle niet gehaald. Dat betekent dat het milieubeleid aanzienlijk moet worden geïntensiveerd of fundamenteel moet worden herzien om de lange termijn doelen te halen. 2.2 Gemeentelijke ontwikkelingen en stand van zaken uitvoering Het MUP als integrerend kader voor de uitvoering De Wet milieubeheer schrijft voor dat een gemeente jaarlijks een milieuprogramma opstelt. Het Milieu-uitvoeringsplan vormt hiervoor het kader. Middels het, eveneens wettelijk verplichte, jaarlijks op te stellen milieujaarverslag wordt verantwoording afgelegd over de mate waarin de doelstellingen gerealiseerd zijn en de hiertoe verrichte inspanningen

8 De gemeente Noord-Beveland vindt het belangrijk om de uitvoering van milieutaken planmatig aan te pakken en stelt daarom een MUP op voor de periode Op basis van het MUP wordt jaarlijks een milieujaarprogramma opgesteld en wordt middels het milieujaarverslag verantwoording afgelegd over de verrichte inspanningen en resultaten. De coördinatie van de milieutaken wordt uitgevoerd door bouwen, wonen en milieu. Een deel van de uitvoerende taken wordt uitgevoerd door de Regionale Milieudienst West-Brabant (RMD). Monitoring Op dit moment vindt monitoring plaats voor het taakveld handhaving. Het is nadrukkelijk de bedoeling om ook voor de andere milieutaakvelden een praktische monitoringsystematiek op te zetten. In principe zal hiervoor gebruik gemaakt worden van het nieuwe Squit Milieu programma dat in 2008 in gebruik is genomen en dat in 2010 is gelinkt aan Squit XO, het automatiseringssysteem voor de omgevingsvergunning. Milieucommunicatie Naast de rol van milieucommunicatie als flankerend beleidsinstrument ter ondersteuning van de gemeentelijke doelen heeft de overheid ook een wettelijke taak met betrekking tot het beschikbaar stellen van milieu-informatie. In dit verband speelt de Aarhus-regelgeving een belangrijke rol. Sinds 14 februari 2005 is wettelijk geregeld dat burgers ruimere toegang dienen te hebben tot milieu-informatie. Dat is het gevolg van wijzigingen van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de Wet milieubeheer (Wm). Beide wetswijzigingen vloeien voort uit het Verdrag van Aarhus dat in 1998 is gesloten. Het doel van het verdrag is om het recht te beschermen 'van elke persoon van de huidige en toekomstige generaties om te leven in een milieu dat passend is voor zijn of haar gezondheid en welzijn'. Het verdrag regelt de openbaarheid van milieu-informatie (eerste pijler van het verdrag), de inspraak bij milieubesluiten (tweede pijler), de rechtsbescherming (derde pijler). Concrete producten binnen de gemeente Noord-Beveland zijn de afvalwijzer, de afvalkalender, incidentele acties gericht op gedragsverandering. Verder verschijnt 4 keer per jaar het blad De Peelander met gemeentelijke informatie en wordt wekelijks het Noord-Bevelands advertentieblad gepubliceerd met formele bekendmakingen. 2.3 Wettelijke taken Opstellen milieujaarprogramma Jaarlijks stelt de gemeente een milieujaarprogramma op, op basis van het Milieu-uitvoeringsplan

9 Opstellen milieujaarverslag Jaarlijks legt de gemeente verantwoording af over de uitvoering van de gemeentelijke milieutaken in het milieujaarverslag. Uitvoeren milieucommunicatie Uitvoeren van de taken op grond van het verdrag van Aarhus. 2.4 Vrije beleidsruimte Coördinatie milieutaken De uitvoering van de gemeentelijke milieutaken worden centraal gecoördineerd door bouwen, wonen en milieu. Opstellen milieu-uitvoeringsplan Het gemeentelijk milieu-uitvoeringsplan wordt één keer per vier jaar geactualiseerd. Ontwikkelen en implementeren methodiek voor milieumonitoring Monitoring kan worden uitgevoerd door gebruik te maken van Squit Milieu. Deelname aan (regionaal) overleg Via deelname aan regionaal overleg vindt afstemming en samenwerking plaats

10 3 VERGUNNINGVERLENING 3.1 Landelijke ontwikkelingen Modernisering van de VROM-regelgeving De regels van het ministerie van VROM voor milieu, ruimte en voor wonen zijn voor burgers en bedrijven niet altijd eenvoudig en helder. Om de regelgeving te vereenvoudigen heeft VROM in 2003 de modernisering van de VROM-regelgeving aangekondigd. Het ministerie wilde burgers, bedrijven, overheden en maatschappelijke organisaties meer ruimte en eigen verantwoordelijkheid geven en stimuleren tot creativiteit en daadkracht. Om dit te bereiken is gestreefd naar minder, eenvoudiger, maar vooral effectievere regels die bovendien beter te handhaven zijn. Met dit programma zijn de administratieve lasten van de regelgeving fors verminderd. Er is sprake van een afname met 23% ten opzichte van 2002, zo meldt Minister Cramer in 2009 in een brief aan de Tweede Kamer. Resultaat van het moderniseringsprogramma is ook het Activiteitenbesluit, dat op 1 januari 2008 in werking is getreden en het wetsvoorstel voor de omgevingsvergunning dat op 11 december 2007 door de Tweede Kamer is aangenomen. Maar er is meer: onder andere de nieuwe Wro en het Besluit bodemkwaliteit. Beide zijn in 2008 van kracht geworden. De omgevingsvergunning Als onderdeel van de modernisering van de VROM-regelgeving wil het ministerie de verschillende vergunningen (maar ook ontheffingen en andere toestemmingsvereisten) voor wonen, ruimte en milieu zoveel mogelijk samenvoegen. De bedoeling is dat vanaf het vierde kwartaal 2010 één vergunning volstaat: de omgevingsvergunning. Deze kan bij één loket worden aangevraagd waarna één procedure volgt. De achterliggende gedachte hierbij is dat de aanvrager geen hinder ondervindt van de manier waarop de overheid is georganiseerd. Om dit mogelijk te maken is de invoeringswet van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 23 maart 2010 door de eerste Kamer aangenomen. De Wabo treedt op 1 oktober 2010 in werking. Daarna gaan gemeenten en provincies met de nieuwe vergunning werken. De introductie van de omgevingsvergunning betekent een grote verandering. Niet alleen voor gemeenten, maar bijvoorbeeld ook voor bedrijven. De afgelopen jaren zijn diverse handreikingen over de omgevingsvergunning verschenen die de betrokken partijen op weg moeten helpen. Omgevingsloket Online Via het Omgevingsloket Online van de gemeente kunnen bedrijven in de toekomst snel en gemakkelijk inzicht krijgen in de regels die voor hun specifieke situatie gelden

11 VROM ontwikkelt een ICT-systeem waarmee bedrijven aan de hand van een aantal vragen kunnen aangeven welke activiteiten verricht worden. Op basis van de antwoorden ontvangt het bedrijf direct een advies op maat. Het advies kan luiden: niet-meldingsplichtig, meldingsplichtig of vergunningplichtig. Ook is in het advies opgenomen aan welke milieu-voorschriften het bedrijf moet voldoen. Omgevingsdiensten Provincies en gemeenten zijn in gesprek over de oprichting van ongeveer 30 omgevingsdiensten. De provincies zijn in opdracht van het kabinet belast met de regie. De bedoeling is dat de omgevingsdiensten met ingang van 2012 belast worden met de uitvoering van Vrom-taken van Rijk, provincies en gemeenten. Het gaat om delen van de vergunningverlening, de handhaving en het toezicht. Door kennis te bundelen moet de kwaliteit omhoog. Op 23 maart 2010 heeft de Eerste Kamer in een motie vastgelegd dat de gemeenten autonoom zijn om te besluiten op welke manier zij hun organisatie inrichten en dat daarom de regionale samenwerking in uitvoeringsdiensten niet bij wet mag worden opgelegd. Niettemin is er ambtelijk een tijdschema afgesproken dat er nog steeds in voorziet dat er op 1 januari 2012 gestart wordt met de regionale diensten. Het Activiteitenbesluit De omgevingsvergunning zal burgers en bedrijven sneller duidelijkheid geven over de voorwaarden waaronder een activiteit is toegestaan. Het Activiteitenbesluit dient eenzelfde doel. Het Besluit Algemene Regels Milieubeheer (BARIM of Activiteitenbesluit), dat algemene regels stelt aan bedrijven, is op 1 januari 2008 van kracht geworden (net als de aangepaste Wet milieubeheer en de Regeling algemene regels milieubeheer). In 2007 was het nog zo dat bedrijven een milieuvergunning nodig hadden, tenzij ze onder algemene regels vielen die voor bepaalde bedrijfssectoren waren vastgesteld. Deze algemene maatregelen van bestuur worden 8.40 AMvB s genoemd. Met het Activiteitenbesluit vallen extra bedrijven onder de algemene regels en zijn bedrijven niet meer meldingsplichtig. Op 8 december 2009 is het Inwerkingtredingsbesluit voor de wijziging van het Activiteitenbesluit in het kader van de eerste tranche, tweede fase gepubliceerd in het Staatsblad. De wijzigingen zijn sinds 1 januari 2010 in werking. Door de wijziging zijn extra inrichtingen onder de werking van het Activiteitenbesluit gebracht. De tweede tranche treedt naar verwachting op 1 januari 2011 in werking. De derde tranche is nog niet gestart. In vergelijking met de 8.40-AMvB s kennen de nieuwe regels een andere opzet. Het Activiteitenbesluit kent voorschriften per activiteit in plaats van algemene regels per branche

12 Bedrijven die onder het nieuwe Activiteitenbesluit vallen zijn onderverdeeld in drie typen. Type A Bedrijven waarvan de activiteiten weinig (negatieve) invloed uitoefenen op het milieu vallen onder het lichte regime. Bedrijven die onder deze categorie vallen zijn onder andere kantoren, banken, diverse zorg-instellingen, huisartsen en peuterspeelzalen. Type B Bedrijven die onder de oude 8.40-AMvB's vallen en bedrijven uit onder andere de metaalelektro-industrie, tandheelkundige laboratoria, zeefdrukkerijen en een deel van de afvalverwerkende bedrijven, bedrijven die door versoepeling of het vervallen van de uitsluitcriteria en het in hoofdzaakcriterium nu wel onder het Activiteitenbesluit vallen. Type C Bedrijven waarvoor de vergunningplicht blijft gelden. Een uitzondering zijn de IPPCbedrijven; zij vallen niet onder het Activiteitenbesluit. De IPPC-richtlijn De IPPC-richtlijn verplicht Europese lidstaten grote milieuvervuilende bedrijven te reguleren met een integrale vergunning (waarin regels staan voor alle soorten vervuiling). Het gaat om bedrijven in de energiesector, metaal-productie en - verwerking, chemie, afvalsector en agro-voedingsindustrie. InfoMil heeft in opdracht van VROM een tabel gemaakt om te bepalen welk bedrijf onder de IPPC-richtlijn valt. Deze transponeringstabel is mede gebaseerd op de categorieën van het Inrichtingenen vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb). De richtlijn verplicht bedrijven om de best beschikbare technieken te gebruiken om hun verontreinigingen te beperken en zo min mogelijk afval, energie en grondstoffen te gebruiken. 3.2 Gemeentelijke ontwikkelingen en stand van zaken uitvoering De adequate uitvoering van de milieuvergunningverlening heeft de laatste jaren in de gemeente Noord-Beveland hoge prioriteit gekregen. De vergunningen worden opgesteld door de RMD; de procedures worden door de gemeente uitgevoerd. De RMD speelt actief in op de nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot de modernisering van VROM-regelgeving en de omgevingsvergunning. Ter voorbereiding van de komst van het Activiteitenbesluit ( ) heeft een aantal medewerkers in 2007 opleidingen gevolgd en ondernemers voorgelicht. Tevens is de administratieve afhandeling van het Activiteitenbesluit opgenomen in het bestaande systeem

13 Sinds 2008 beschikt de gemeente over het nieuwe programma Squit Milieu dat in 2009 is gelinkt aan Squit XO, het automatiseringssysteem voor de omgevingsvergunning. Ter voorbereiding op de komst van de Wabo heeft het betreffende personeel een opleiding Wabo gevolgd. De administratieve afhandeling via Squit Xo wordt in 2010 ontsloten. 3.3 Wettelijke taken Uitvoeren Vergunningverlening Wet milieubeheer / Omgevingsvergunning De gemeente dient de milieuvergunningverlening adequaat uit te voeren. Beoordelen van meldingen Activiteitenbesluit Meldingen in het kader van het Activiteitenbesluit worden door de gemeente beoordeeld. 3.4 Vrije beleidsruimte Ontwikkelingen rond de omgevingsvergunning actief volgen en hierop tijdig inspelen Beheer inrichtingen- en vergunningenbestand Ter ondersteuning van de wettelijke taken zorgt de gemeente voor een actueel inrichtingen- en vergunningenbestand. Hiervoor beschikt de gemeente over het programma Squit Xo

14 4 HANDHAVING 4.1 Landelijke ontwikkelingen Professionalisering milieuhandhaving In 2007 heeft een evaluatie plaatsgevonden van de Wet handhavingsstructuur en het Besluit kwaliteitseisen handhaving milieubeheer. De conclusie luidt dat door de wet, het besluit en het daaraan voorafgegane professionaliseringstraject de planmatigheid en transparantie van de handhaving zijn toegenomen. Er is sprake van meer voortvarendheid bij de handhaving. Wel wordt geconstateerd dat het Besluit kwaliteitseisen handhaving milieubeheer een beperkte meerwaarde heeft voor de uitvoeringskwaliteit. Daarnaast blijken de problemen die de wet boogde op te lossen, nog te bestaan. Uitwerking in Besluit omgevingsrecht De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt zoveel mogelijk uitgewerkt in één AMvB, namelijk het Bor. Bor staat voor Besluit omgevingsrecht. In het Bor komt een groot aantal onderwerpen aan de orde. Eén van die onderwerpen vormt de nadere uitwerking van de kwaliteitseisen voor handhaving. Het Besluit kwaliteitseisen handhaving wordt hiermee verbreed naar de handhaving van het omgevingsrecht. Wabo en omgevingsdienst Op 10 juli 2008 heeft het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek van de commissie Mans over de herziening van het handhavingstelsel VROM-regelgeving. Geconcludeerd is dat de tijd rijp is voor verbetering van het handhavingstelsel. Zowel de komst van de omgevingsvergunning als beoogde regionale uitvoeringsdiensten moeten een bijdrage leveren aan deze verbetering. (Zie hoofdstuk 3 Vergunningverlening voor informatie over de Wabo, de omgevingsvergunning en de omgevingsdienst). 4.2 Gemeentelijke ontwikkelingen en stand van zaken uitvoering Toezicht Evenals de vergunningverlening krijgt de adequate handhaving van de milieuregelgeving in Noord-Beveland hoge prioriteit bij de uitvoering van de gemeentelijke milieutaken. In de loop van 2007 is integraal handhavingsbeleid met een daarbij behorend werkprogramma opgesteld. Jaarlijks wordt aan de hand van de doelstellingen uit de integrale handhavingsnota een handhavingsprogramma opgesteld. Per kwartaal wordt aan het college gerapporteerd over de stand van zaken. Bij bedrijven in prioriteitsklasse 1 en 2 wordt toezicht ook door de RMD

15 uitgevoerd. De bedrijven in de overige drie prioriteitsklassen worden door de gemeente zelf bezocht. Met de RMD is afgesproken dat het toezicht eens per twee jaar rouleert tussen de gemeente en de RMD. Professionalisering en integrale handhaving In het vierde kwartaal van 2005 is het project professionalisering van de handhaving afgerond. In 2007 zijn de overige kleursporen gevolgd. Per kwartaal is een rapportage opgesteld was het eerste jaar waarin volledig volgens de nieuwe integrale methodiek is gewerkt. Regionale afstemming en projecten In het kader van het A-PHO (=Ambtelijk Provinciaal Handhavingsoverleg, voorheen RKM) worden regelmatig regionale handhavingsprojecten uitgevoerd. De keuze voor projecten wordt onder meer gebaseerd op de risico-analyse. Verder wordt in het A- PHO, LHO (lokaal handhavingsoverleg, voorheen LKM) en bij de voorbereiding van het PHO overleg gevoerd met alle betrokken partijen op basis van de Bestuursovereenkomst. Klachtenregistratie en behandeling De gemeente ontvangt regelmatig zowel inrichtinggebonden als nietinrichtinggebonden klachten die te maken hebben met milieuoverlast. De meeste inrichtinggebonden klachten hebben te maken met stank- en geluidoverlast (o.a. van windmolens). De overige klachten hebben veelal betrekking op verkeerd aangeboden huisvuil, parkeeroverlast, stoken etc. Het aantal, de aard en de ernst van de klachten wordt geregistreerd. De doelstelling is om klachten binnen 24 uur af te handelen. Waar nodig wordt handhavend opgetreden. 4.3 Wettelijke taken Handhaving Wet milieubeheer/wabo/activiteitenbesluit Toezicht en handhaving worden integraal uitgevoerd op basis van een prioriteringsmethodiek. Klachtenbehandeling Milieuklachten worden adequaat afgehandeld. Uitvoeren gedoogregeling opslag vaste mest(stoffen) op landbouwgronden Meldingen worden beoordeeld

16 4.4 Vrije beleidsruimte Deelname aan regionale handhavingsprojecten In samenwerking met andere handhavingpartners neemt de gemeente deel aan regionale acties en projecten. Deelname aan regionaal overleg Regionale afstemming en afspraken over regionale projecten. Toetsen en op peil houden benodigde kennis eigen medewerkers Via functioneringsgesprekken en het opleidingsplan wordt de expertise van de medewerkers getoetst, op peil gehouden en zonodig aangevuld

17 5 BODEM 5.1 Landelijke ontwikkelingen Bodembeleid Het bodembeleid verandert. Een verschuiving in het bodembeleid naar een bodemontwikkelingsbeleid. Het beleid richt zich niet enkel meer op het wegnemen van risico s. De nadruk komt te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem ( verbreding en verdieping ). Op 21 mei 2008 is hiervoor met een intentieverklaring, getekend op een bestuurdersconferentie, de grondslag gelegd. De intentieverklaring was ook het startpunt voor het opstellen van het convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties (convenant waarin de uitgangspunten van het nieuwe beleid en de daarvoor nog te ondernemen stappen tussen partijen worden overeengekomen). Dit convenant is geaccordeerd door de Ministerraad op 10 juli De afspraken in dit convenant zijn van zwaar gewicht voor het beleid tot en met Partijen zullen conform de afspraken handelen en gezamenlijk de voortgang bewaken. De beleidswijziging kent de volgende uitgangspunten: Verdere decentralisatie van verantwoordelijkheden en uitvoering naar het bevoegd gezag; Sturing door beleidsafspraken neergelegd in bestuurlijke overeenkomsten; Toenemende samenhang van het bodembeleid met het energie- en waterbeleid en het beleid voor de ondergrond; Verdere integratie van het bodemsaneringsbeleid in een gebiedsgerichte benadering mede in het kader van het ruimtelijke ordeningsbeleid; Het onder milieuhygiënische randvoorwaarden accommoderen van het toenemend gebruik van de bodem als gevolg van ruimtedruk. Besluit bodemkwaliteit Het Besluit bodemkwaliteit is op 1 januari 2008 en deels op 1 juli 2008 in werking getreden. Het besluit betekent een ingrijpende verandering voor het bodembeleid. Nieuwe regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, en grond en baggerspecie vormen het Besluit bodemkwaliteit. De bijbehorende Regeling bodemkwaliteit geeft een technische invulling aan de hoofdregels van het besluit en uitleg over de uitvoering. Waarom een nieuw Besluit bodemkwaliteit? Voor de inwerkingtreding van het besluit was de regelgeving voor het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie versnipperd over het Bouwstoffenbesluit, de Vrijstellingsregeling grondverzet en andere regels. De regelgeving werd als complex, star en moeilijk handhaafbaar

18 ervaren. Daarom zijn de regels herzien. Met het Besluit bodemkwaliteit is er één eenduidig kader. In het Besluit bodemkwaliteit staan de kwaliteitseisen waaraan bouwstoffen, grond en baggerspecie moeten voldoen wanneer deze op of in de bodem of in oppervlaktewater worden toegepast. Met het besluit is het bovendien beter mogelijk om op gebiedsniveau maatwerk te verrichten. Gemeenten krijgen meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Bodemfunctiekaart Het Besluit bodemkwaliteit schrijft voor, dat gemeenten uiterlijk een half jaar na inwerkingtreding van het besluit een bodemfunctiekaart vaststellen, waarop de functies van de bodem in ieder geval wonen en industrie- zijn weergegeven. Dit is gebeurd. Deze kaart fungeert als toetsingsinstrument voor het generieke kader. Bodem en het Activiteitenbesluit In het Activiteitenbesluit en de bijbehorende ministeriële regeling zijn verplichte maatregelen en voorzieningen opgenomen om het risico op het veroorzaken van bodemverontreiniging bij het uitvoeren van bodembedreigende activiteiten verwaarloosbaar te maken. Dit betekent dat bodemverontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het Activiteitenbesluit bevat regels voor het inspecteren van vloeistofdichte vloeren en verhardingen, het uitvoeren van bodemonderzoek en de te treffen beheermaatregelen. Het oude Besluit opslaan in ondergrondse tanks (BOOT) maakt ook deel uit van het Activiteitenbesluit. Per activiteit is op basis van de NRB, de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming, het vereiste voorzieningenniveau bepaald. De NRB is een instrument om de noodzaak en redelijkheid van bodembeschermende maatregelen en voorzieningen te beoordelen. Asbest in de bodem In de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat asbest regelmatig in (water)bodem, grond, baggerspecie en puin(granulaat) wordt aangetroffen als gevolg van veelvuldig gebruik van asbest in de vorige eeuw. Met het oog op de gezondheidsrisico s die de aanwezigheid van asbest met zich mee kan brengen is zowel in de milieuregelgeving als in de arbo-regelgeving per situatie een oplossing gezocht en regelgeving tot stand gebracht op onderdelen. Het Productenbesluit asbest is in werking getreden op 8 maart 2005, tegelijk met de productenregeling asbest. Het Productenbesluit asbest stelt regels aan produceren, op de markt brengen, invoeren, in voorraad houden, verkopen, toepassen en hergebruiken van asbesthoudende producten. De regels zijn niet van toepassing op bodemverontreinigingen met asbest en asbesthoudend afval, voorzover het gaat om

19 verwijdering door middel van verbranden of storten van asbest, maar wél op nuttige toepassing van asbesthoudende afvalstoffen. De VROM-inspectie is bevoegd gezag. Op 1 maart 2006 is het Asbestverwijderingsbesluit in werking getreden. Dit besluit beoogt emissie van asbestvezels te voorkomen bij: - Het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van een bouwwerk of object; - Het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit een bouwwerk of object; - Het opruimen van asbest of asbesthoudende producten na incidenten. Saneringsbudgetten De Wet bodembescherming (Wbb) legt de verantwoordelijkheid voor bodemsanering neer bij provincies en de rechtstreeks aangewezen gemeenten. Zij zijn in de Wbb het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de saneringen en probeert de doelstellingen van het bodemsaneringsbeleid te realiseren. Op basis van het convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties gaan Provincies, gemeenten en waterschappen de komende vijf jaar samen het bodemsaneringsbeleid uitvoeren. In die periode moeten alle locaties met gevaar voor de volksgezondheid zijn gesaneerd. Daarnaast moeten alle overige locaties met verontreinigde grond in kaart zijn gebracht en een aanpak zijn opgesteld voor het saneren van deze locaties. Voor het onderzoek naar bodemverontreiniging en de sanering van ernstig verontreinigde locaties is in de programmaperiode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014 op de huidige VROM-begroting, waarin nog niet de bezuinigingen, zoals opgenomen in de Voorjaarsnota 2009, zijn verwerkt, een bedrag van 893 miljoen euro gereserveerd, waarvan tenminste 44 miljoen euro voor de uitvoering van regionale waterbodemsanering is bestemd. Op 1 april 2009 zijn de indicatieve budgetten per budgethouder door de Minister van VROM bekend gemaakt. Een deel van de budgetten is per 1 januari 2010 toegedeeld op basis van een door partijen gezamenlijk overeengekomen verdeelsleutel; voor specifieke projecten of programma s zal de toedeling in de loop van de programmaperiode plaatsvinden. Het bodemsaneringsbudget zal grotendeels beschikbaar komen via een decentralisatieuitkering bodem in het provincie- en gemeentefonds en het ISV (Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing). De Minister van VROM zal een voorstel tot wetswijziging in de Ministerraad brengen om te bewerkstelligen dat de ISVmiddelen per 2011 via een decentralisatie-uitkering beschikbaar kunnen worden gesteld. Ten behoeve van de toekenning van middelen via decentralisatie-uitkeringen

20 bodem en ISV worden tevens AMvB's opgesteld, waarbij de beleidsafspraken van dit convenant leidend zijn. Er zijn nu nog drie financieringsstromen voor bodemsaneringen: één voor het stedelijk gebied, één voor het landelijk gebied en één voor bedrijfsterreinen (die in gebruik zijn en blijven). In hun plannen voor stedelijke vernieuwing moeten gemeenten aangeven hoe zij alle ernstige gevallen van bodemverontreiniging in uiterlijk 2023 willen beheersen. Informatiebeheer De Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit heeft als doel relevante informatie op het gebied van bodem- en waterbodembeheer binnen een digitale structuur te ontsluiten en beschikbaar te stellen aan eenieder die hierin is geïnteresseerd. Bodem- en waterbodembeheer wordt binnen de Richtlijn gezien als een overkoepelend concept waarin maatregelen gericht op het behouden en het verbeteren van het functioneren van de (water)bodem op elkaar zijn afgestemd. Binnen de Richtlijn gaat de aandacht vooralsnog alleen uit naar het onderdeel verontreiniging, waarbij verontreiniging wordt benaderd vanuit het beschermingsbeleid, het grondstromenbeleid en het saneringsbeleid voor land- en waterbodem. Binnen een meerjarenprogramma wordt de huidige applicatie verder uitgebreid met informatie uit de hele bodem- en waterbodemketen. Het eindresultaat moet een product zijn waarin alle beleidsregels, wet- en regelgeving, procedures en methoden en technieken te vinden zijn, zowel op het gebied van bodemsanering en - bescherming als op het gebied van sanering en onderhoud van waterbodems. Het is de bedoeling om de webapplicatie uit te laten groeien tot een product waar de initiatiefnemer, het bevoegd gezag en de adviseur alle relevante informatie (rechtstreeks of via externe links) kunnen vinden: van onderzoek tot en met de afronding van (water)bodemgerelateerde uitvoeringsprojecten 5.2 Gemeentelijke ontwikkelingen en stand van zaken uitvoering Integraal bodembeleidsplan In 2003 is een integraal bodembeleidsplan vastgesteld door de raad. Het vaststellen van dit plan is een uitvloeisel van actief bodembeheer en beslaat voor wat betreft de Wet milieubeheer het opstellen van bodemvoorschriften en nul- en eind-situatieonderzoeken en voor wat betreft de Wet bodembescherming alle mogelijke vormen van onderzoek en sanering. Er zijn diverse beleidsuitgangspunten geformuleerd en eenduidige geldigheidstermijnen opgenomen voor bodemonderzoeken. Door het vaststellen van het plan wordt vertraging bij ruimtelijke ontwikkeling en bouwplannen en uitvoering van civiele werken voorkomen c.q. beperkt, verminderen de kosten van

21 bodemonderzoek en sanering, is er eenduidigheid in uitvoering en toetsing alsmede het voorkomen van precedenten en beschikken we thans over kwaliteitsborgingen. Uitvoering Besluit bodemkwaliteit Het uitvoeren van het Besluit bodemkwaliteit (voorheen: Bouwstoffenbesluit) komt tot uitdrukking in het toetsen van meldingen. Bij de gemeente worden meldingen ingediend betreffende het storten van tarragrond en puinstort. De meldingen dienen via een centraal landelijk meldpunt bij het bevoegd gezag gemeld te worden. De RMD neemt de meldingen voor de gemeente Noord-Beveland in ontvangst. Ontwikkeling actief bodembeheer Ten behoeve van de ontwikkeling van actief bodembeheer neemt de gemeente deel aan regionale overlegvormen. Teneinde bedrijven niet met verschillende regelgeving van de diverse gemeenten te confronteren, organiseert de provincie regelmatig afstemmingsoverleg tussen provincie en gemeenten. De RMD participeert hierin, al naar gelang de behoefte (agenda), voor de gemeente Noord-Beveland. Beheren van bodeminformatiesysteem Het gemeentelijk bodeminformatiesysteem, Squit Bodem, is vrijwel up to date; ook zijn alle rapporten digitaal in kaartmateriaal verwerkt. De RMD houdt het systeem gebruiksklaar voor de landelijke actie Landsdekkend Beeld, waarmee het ministerie van VROM een totaalbeeld zal schetsen van de bodemsituatie in Nederland. Uitvoeren/begeleiden/toetsen bodemonderzoeken De Wet bodembescherming kent een algemene zorgplicht met betrekking tot de verontreiniging van de bodem, artikel 13. Deze zorgplicht houdt in dat ieder die op of in de bodem handelingen verricht waardoor de bodem verontreinigd of aangetast wordt, verplicht is maatregelen te treffen om verontreiniging of aantasting te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Tot deze taak behoort onder meer het toetsen van bodemonderzoeken bij bouwvergunningen, bestemmingsplannen en civieltechnische werken en de begeleiding van gemeentelijk bodemonderzoek onder andere bij de aan- en verkoop van grond. Nieuwe gevallen van bodemverontreiniging worden bij de provincie gemeld en indien nodig gesaneerd. Veel bij de gemeente ingediende onderzoeksrapporten houden verband met bouwaanvragen en voor een groot deel met verkoop van gronden en landerijen. Bij de verkoop van gemeentelijke percelen wordt de grond in vrijwel alle gevallen zonder verontreiniging opgeleverd. Dit betekent dus dat de grond onderzocht en indien nodig gesaneerd dient te worden. Beoordeling van bodemrapporten wordt verricht door de RMD. Dit geldt ook voor het begeleiden van nulsituatieonderzoeken en saneringen

22 Uitvoeren/begeleiden bodemsaneringen De Wet bodembescherming (Wbb) legt de verantwoordelijkheid voor bodemsanering neer bij provincies en de rechtstreeks aangewezen gemeenten. Zij zijn in de Wbb het bevoegd gezag. In het kader van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing 2 (ISV 2) is in opdracht van de gemeente Noord-Beveland een plan van aanpak Werkvoorraad Stedelijk gebied opgesteld om het aantal potentieel bodemverdachte locaties te verminderen. Gemiddeld worden jaarlijks enkele locaties gesaneerd. In de praktijk doen zich hierbij geen complicaties voor. Voor het tijdvak is nieuw budget beschikbaar gekomen: ISV 3. Gemeenten zijn in december 2009 en januari 2010 door de provincie geïnformeerd over de verdeling van deze middelen. De provincie heeft aangegeven dat de ISVbodemmiddelen uitsluitend kunnen worden ingezet op locaties binnen bestaand bebouwd gebied. Om gemeenten te stimuleren de bodemopgave actief op te pakken vervalt de oormerking na twee jaar (evenals bij geluid). Voor de verdeling van de middelen wordt een verdeelsleutel gehanteerd op grond van het aantal locaties. Voor de gemeente Noord-Beveland is ,- beschikbaar. 5.3 Wettelijke taken Uitvoeren Wet bodembescherming Tot de zorgplicht Wbb behoort onder meer het toetsen van bodemonderzoeken bij bouwvergunningen, bestemmingsplannen en civieltechnische werken en de begeleiding van gemeentelijk bodemonderzoek onder andere bij de aan- en verkoop van grond. Uitvoeren Wet milieubeheer/wabo Handhaving in het kader van een AMvB of milieuvergunning is mogelijk wanneer er specifieke bodemvoorschriften zijn opgenomen. Uitvoeren en handhaven Besluit bodemkwaliteit Het is de taak van de gemeente om meldingen en controles in het kader van het Besluit bodemkwaliteit te verzorgen. 5.4 Vrije beleidsruimte Opstellen, beheren, implementeren en zonodig actualiseren bodembeheersplan en bodemkwaliteitskaart Voor een adequate uitvoering van de wettelijke taken is het van belang om het gemeentelijk ondersteunend instrumentarium actueel te houden

23 Deelname aan regionaal overleg Via deelname aan regionale overlegvormen vindt afstemming plaats tussen provincie en gemeenten. Uitvoeren van ISV bodemtaken Dit betreft de bodemsanering

24 6 GELUID 6.1 Landelijke ontwikkelingen Geluid in het Activiteitenbesluit Het Activiteitenbesluit is op 1 januari 2008 in werking getreden en bevat onder meer voorschriften op het gebied van geluid. De geluidsvoorschriften in dit besluit komen grotendeels overeen met de geluidsvoorschriften in de oude 8.40 AMvB s. Deze vormen samen met de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening de basis voor de voorschriften over geluid in het Activiteitenbesluit. Het tweede hoofdstuk van het Activiteitenbesluit bevat alle voorschriften over geluid, uitgezonderd die voor windturbines. Deze zijn te vinden in hoofdstuk 3. In afwijking van de oude 8.40 AMvB s gelden de geluidsnormen in woningen niet meer in elke ruimte van het gebouw, maar in geluidsgevoelige ruimten. Hieronder worden verstaan een woonkamer, slaapkamer en een keuken van minimaal 11 m 2 binnen een woning en verblijfsruimten van overige geluidsgevoelige gebouwen. De geluidsnormen gelden op de gevel van geluidsgevoelige objecten. Het begrip gevel verwijst naar het begrippenkader van de Wet geluidhinder. Daarin wordt een gevel zonder te openen delen (een dove gevel) niet als gevel aangemerkt, zodat de geluidsnormen daarop niet van toepassing zijn. In de oude situatie waren de geluidsnormen van toepassing op elke gevel, dus ook een dove gevel. Een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn (zoals een nooduitgang) geldt ook niet als gevel tenzij deze direct grenst aan een geluidsgevoelige ruimte. Modernisering Instrumentarium Geluidbeleid (MIG) De afgelopen jaren is een traject gevolgd met als doel modernisering van het geluidsinstrumentarium. Er is gekozen voor een fasegewijze aanpak, destijds aangeduid als MIG II. In totaal worden hierin vier, of eigenlijk vijf, fasen onderscheiden. Fase 0, de implementatie van de EU-richtlijn omgevingslawaai is in 2004 afgerond. In het kader van MIG II fase 1 is op 1 januari 2007 de Wet geluidhinder gewijzigd. De wijziging heeft betrekking op de volgende onderwerpen: Opname van het Besluit Geluidhinder Spoorwegen, Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen, Saneringsbesluit geluidhinder wegverkeer 1998 in het Besluit geluidhinder (Bgh); Wijziging procedure verlening hogere waarde: de bevoegdheid voor het verlenen van een hogere waarde is gedecentraliseerd naar het college van burgemeester en wethouders; deze hogere waarde dient geregistreerd te worden in het Kadaster;

25 Een dove gevel mag nu ook bij uitzondering te openen delen hebben, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte (bijvoorbeeld een nooduitgang); Introductie van de Europese geharmoniseerde dosismaat L den in navolging van de EU-richtlijn Omgevingslawaai. Globaal gezien, levert de L den voor het geluid van wegverkeer of spoorwegverkeer een ongeveer 2 db lager getal op dan de etmaalwaarde, maar dit kan afhangen van de specifieke situatie. Dat de getalswaarde lager wordt, betekent echter niet dat de wetgeving hierdoor zal worden aangescherpt. Verduidelijking van het zonebeheer. Het zonebeheer van industrieterreinen is in eerste instantie bedoeld als instrument om nieuwe bedrijfsactiviteiten op een gezoneerd industrieterrein goed te kunnen toetsen aan de bestaande grenswaarden. In de nieuwe Wet geluidhinder is nadrukkelijk geregeld wie verantwoordelijk is voor het zonebeheer, namelijk de gemeenten. Voor regionale industrieterreinen is de verantwoordelijkheid bij gedeputeerde staten gelegd. Welke industrieterreinen kunnen worden aangemerkt als regionaal, wordt aangegeven in de provinciale milieuverordening. Het zonebeheer kan planmatig worden aangepakt, doordat een nieuw artikel in de Wet geluidhinder een uitdrukkelijke basis biedt voor het zonebeheerplan. Het ligt in de rede dat de uitgifte van kavels zal worden afgestemd op het zonebeheerplan. Omdat de gemeenten in de regel uitgever zijn van nog lege gronden op een industrieterrein, is het een voordeel als zij ook het plan opstellen. In het kader van de in de praktijk gewenste flexibiliteit wordt de mogelijkheid gecreëerd om onder strikte voorwaarden af te wijken van de maximale grenswaarden (stap 3 van Stad & Milieu). Fase 2 van MIG heeft de werknaam SWUNG gekregen. SWUNG staat voor SamenWerken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid. SWUNG I, voorziet in het onderbrengen van een nieuw stelsel van regels, gebaseerd op de emissie (productie) van geluid, in de Wet milieubeheer. Het rijk heeft ervoor gekozen om voor haar eigen infrastructuur maxima te stellen aan de geluidproductie, in de vorm van geluidproductie- of emissieplafonds. Concreet betekent dit dat aan elk (spoor)wegvak van het rijk een toegestane maximale hoeveelheid geluidemissie wordt toegekend. De wegbeheerder is verantwoordelijk voor de bron, de naleving van het plafond. De bronbeheerder kan zonder verdere procedures bronmaatregelen treffen om overschrijding te voorkomen, waarmee ingewikkelde en tijdrovende procedures worden vermeden. Door het instellen van maximale toegestane geluidwaarden wordt een groot probleem van de huidige geluidwetgeving, de onbeheerste groei van verkeerslawaai bij geluidgevoelige bestemmingen, aangepakt

26 In februari 2008 heeft de ministerraad ingestemd met een wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van de geluidproductieplafonds bij rijks- en spoorwegen. Het wetsvoorstel is in oktober 2009 bij de Tweede Kamer ingediend. Inmiddels zit de vereenvoudiging van de Wet geluidhinder in de derde fase. Deze fase is genaamd SWUNG II. SWUNG II richt zich op de totstandkoming van een soortgelijk stelsel voor gemeentelijke en provinciale wegen en gezoneerde industrieterreinen. Aandachtspunten voor gemeenten en provincies zijn in ieder geval: Een gebiedsgerichte benadering, geen geluiddeken over Nederland; Decentralisatie; verantwoordelijkheid bij het lokale gezag, een grote beleidsvrijheid bij lokale afwegingen. Een wetswijziging in het kader van SWUNG II zal naar verwachting niet voor 2012 van kracht worden. Sanering weg- en railverkeerslawaai Gemeenten hebben de verplichting om er voor te zorgen dat bij woningen van de zogenaamde A- en Raillijst het geluidniveau in de woningen wordt teruggebracht tot de wettelijke norm. De gemeenten ontvangen hiervoor gelden via het ISV. Deze gelden voor de sanering van verkeerslawaai zijn indirect geoormerkt en in beginsel bestemd voor geluidwerende maatregelen aan woningen. Het ministerie verwacht dat het nog tot 2023 zal duren, voordat alle woningen van de A- en raillijsten gesaneerd zijn. Dit vanwege het relatief beperkte budget (t.o.v. het aantal woningen op de A- en raillijsten) dat VROM jaarlijks beschikbaar stelt voor de sanering van verkeerslawaai. Voor weg- en railverkeerslawaai is de omvang van de saneringsvoorraad groter dan bij de inwerkingtreding van de saneringsbepalingen was geraamd. Definitie in Wet geluidhinder gewijzigd Per 15 juli 2009 is de definitie "andere geluidsgevoelige bestemmingen" gewijzigd voor het onderdeel "onderwijsgebouwen". Delen van een onderwijsgebouw zijn hierdoor nu niet meer geluidgevoelig. Te denken valt aan opslagruimten, gangen, sommige praktijklokalen, gymnastieklokalen en dergelijke. Hierdoor kunnen onderwijsgebouwen dichter bij wegen worden gebouwd. Bij de aanleg van wegen kunnen deze dichter bij de school worden aangelegd. Voorwaarde is wel dat de niet geluidgevoelige delen aan de wegzijde zijn gesitueerd. 6.2 Gemeentelijke ontwikkelingen en stand van zaken uitvoering Volgen landelijke pilot-projecten MIG II De gemeente volgt de landelijke pilot-projecten MIG II. Deze geven geen aanleiding om een eigen gemeentelijk geluidbeleid te ontwikkelen. De uitvoering van de

27 landelijke regelgeving is toereikend om de geluidsituatie op Noord-Beveland te reguleren. Onderzoek naar aanleiding van geluidklachten De laatste jaren wordt er in toenemende mate geklaagd over de geluidoverlast als gevolg van de windmolens Jacopolder/Rippolder, voornamelijk bij oostenwind. Omdat voldaan wordt aan de milieuvoorschriften heeft de gemeente via overleg met de klagers en de beheerder van de molens getracht tot een oplossing te komen. In 2010 zijn er nog geen klachten ingediend terzake. Gezoneerde bedrijventerreinen Binnen de gemeente Noord-Beveland zijn 3 gezoneerde bedrijventerreinen aanwezig: - Intrec te Kamperland; - Haventerrein Kats; - Groendrogerij Timmermans te Kortgene. 6.3 Wettelijke taken Uitvoeren Wet geluidhinder Dit betreft onder meer controle en handhaving van de Wet geluidhinder bij bedrijven en de sanering weg- en railverkeerslawaai. 6.4 Vrije beleidsruimte Volgen ontwikkelingen MIG II De implementatie van MIG II heeft gevolgen voor het gemeentelijk geluidbeleid. Het is van belang om de ontwikkelingen nauwlettend te volgen hierop tijdig in te spelen. Overleg faciliteren n.a.v. klachten windmolens Via overleg met de klagers en de beheerder van de molens tot een oplossing te komen. Opstellen gemeentelijk geluidbeleidsplan Afhankelijk van de landelijke ontwikkelingen rond de uitwerking van MIG II kan de gemeente er voor kiezen om een gemeentelijk geluidbeleidsplan op te stellen. Vooralsnog bestaat hiertoe echter geen aanleiding. Opstellen van gemeentelijk gebiedsgericht geluidbeleid Al dan niet als onderdeel van een gemeentelijk geluidbeleidsplan kan voor verschillende gebieden binnen de gemeente een gebiedsgericht geluid