De inrichting is gevestigd aan de Eemweg 78a in Eemnes, kadastraal bekend gemeente Eemnes, sectie I, nr. 546 en 661.

Transcriptie

1 Dienst Water en Milieu BESLUIT Pythagoraslaan 101 Postbus TH Utrecht Tel Fax Datum 12 april 2005 Sector V&H/ketenbeheer Nummer 2005WEM001500i Referentie Frans Hoffer Uw brief van - Doorkiesnummer Uw nummer - Faxnummer Bijlage Voorschriften Onderwerp Wet milieubeheer: oprichtingsvergunning Dijkman Afvalverwerking BV Besluit op het verzoek van Dijkman Afvalverwerking BV -ontvangen op 29 januari 2004, aangevuld op 27 april om een vergunning ingevolge artikel 8.1, 1 e lid onder a en c van de Wet milieubeheer voor het oprichten en het in werking hebben van een inrichting bestemd voor de opslag, overslag en het bewerken middels sorteren, (af)zeven en scheiden van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, bulkgoederen en (half)producten, ten behoeve van nuttige toepassing elders. Het betreft hier een bestaande inrichting, waarvan de milieuvergunning is verlopen op 5 februari Voor de periode van 5 februari 2004 tot het inwerkingtreden van deze oprichtingsvergunning is door ons een gedoogbeschikking afgegeven op 5 februari 2004 onder nummer 2004WEM000413i, verlengd op 21 juli 2004 onder nummer 2004WEM003222i en wederom verlengd op 24 januari 2005 onder nummer 2005WEM i. De inrichting is gevestigd aan de Eemweg 78a in Eemnes, kadastraal bekend gemeente Eemnes, sectie I, nr. 546 en BESLISSING Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer, de Algemene wet bestuursrecht, het provinciaal Milieubeleidsplan (PMP) en gelet op hetgeen onder punt 2 en volgende wordt overwogen, besluiten wij: 1. aan Dijkman Afvalverwerking BV (hierna te noemen: Dijkman) de gevraagde vergunning te verlenen voor het oprichten en het in werking hebben van een inrichting voor de opslag, overslag en het bewerken middels sorteren, (af)zeven en scheiden van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, bulkgoederen en (half)producten, ten behoeve van nuttige toepassing elders, met uitzondering van de incidentele overslag en afvoer van afvalstoffen per schip wat is geweigerd. De vergunning wordt verleend voor een periode van 10 jaar na inwerkingtreding van dit besluit; 2. de bij dit besluit behorende gewaarmerkte aanvraag deel te laten uitmaken van dit besluit, voor zover de voorschriften en de considerans niet anders bepalen; 3. aan de vergunning de voorschriften te verbinden zoals die zijn opgenomen in het bijbehorende voorschriftenpakket.

2 2 BESCHRIJVING VAN DE INRICHTING De inrichting is gevestigd aan de Eemweg 78a op het industrieterrein Eembrugge in Eemnes. Het betreft hier een bestaande inrichting waarvan de milieuvergunning op 5 februari 2004 is verlopen. Op dit moment is de inrichting in werking onder een afgegeven gedoogbeschikking. De inrichting betreft de opslag, overslag en het bewerken middels sorteren, (af)zeven en scheiden van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, bulkgoederen en (half)producten, ten behoeve van nuttige toepassing elders. De afvalstoffen bestaan uit (gemengd) bouw- en sloopafval (BSA) en gemengd bedrijfsafval, inclusief de afzonderlijke fracties (monostromen) van afvalstromen zoals organisch afval, hout, kunststoffen, puin, dakleer en dakgrind, metalen en verpakt asbest. De volgende activiteiten zijn vergund: op- en overslag en sorteren van (gemengd) bouw- en sloopafval (BSA) met een maximale doorzetcapaciteit van ton per jaar op- en overslag en sorteren van (gemengd) bedrijfsafval met een maximale doorzetcapaciteit van ton per jaar opslag van KCA in een KCA depot van maximaal 500 kg per jaar stalling van eigen voertuigen, machines en materieel binnen de inrichting het verrichten van kleinschalig onderhouds-, reparatie- en herstelwerkzaamheden aan eigen voertuigen, machines en materieel het verrichten van reinigingswerkzaamheden aan eigen voertuigen, machines en materieel ter plaatse van de wasplaats opslag en tankplaats van brandstoffen met een opslagcapaciteit van maximaal liter en een doorzet van liter per jaar op- en overslag en de handel in (bulk)goederen en producten met een maximale doorzetcapaciteit van ton per jaar. 3 PROCEDURELE ASPECTEN 3.1 Vergunningsituatie Er is sprake van een bestaande inrichting, waarvan de vergunning op 5 februari 2004 is geëxpireerd. Op 5 februari 2004 is een gedoogbeschikking afgegeven in afwachting van deze oprichtingsvergunning. 3.2 Procedure Met betrekking tot dit verzoek is de procedure ingevolge afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd. De inrichting is een inrichting als bedoeld in categorie categorie 28.4 onder a.5, a.6, b.1, b.2 en c.1 van bijlage I, behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb). Voor deze inrichting zijn wij het bevoegd gezag. De overgelegde bescheiden voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk 5 van het Ivb. Op 19 juli 2004, hebben wij op ons verzoek nog aanvullende gegevens van aanvrager ontvangen. Het ontwerpbesluit heeft vanaf 12 augustus 2004 gedurende een periode van vier weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode konden schriftelijk bedenkingen worden ingebracht. In de periode zijn bedenkingen ontvangen. Voor de inhoudelijke behandeling van deze bedenkingen wordt verwezen naar paragraaf en van deze beschikking. Tevens bestond de mogelijkheid met vertegenwoordigers van de aanvrager en van gedeputeerde staten van gedachten te wisselen over het ontwerpbesluit. Hiervan is geen gebruik gemaakt. Provincie Utrecht 2 Dijkman Afvalverwerking B.V. te Eemnes

3 3.3 Coördinatie Wet verontreiniging oppervlaktewateren De inrichting heeft een Wvo-vergunning aangevraagd en de vergunning zal tegelijkertijd met de milieuvergunning worden verleend. De Wvo-vergunning beoordeelt de doelmatigheid van de zuiveringstechnische voorzieningen. Daarnaast zijn de voorschriften opgenomen ter bescherming van de openbare riolering en de controle op de goede werking van de voorzieningen Woningwet Voor het realiseren van de aangevraagde activiteiten is een bouwvergunning vereist. Ingevolge artikel 20.8 van de Wm treedt de voorliggende vergunning niet in werking zolang de bouwvergunning niet is verleend. 4 TOETSINGSKADER Op 1 maart 1993 is de Wet milieubeheer (Wm) in werking getreden. Sindsdien vallen inrichtingen als de onderhavige onder de werkingssfeer van deze wet. De artikelen 8.8 tot en met 8.10 van de Wm omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. De vergunning kan alleen in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd (artikel 8.10 Wm). In de artikelen 8.8 en 8.9 van de Wm is het criterium het belang van de bescherming van het milieu verder uitgewerkt. In artikel 8.8 worden drie soorten richtinggevende aspecten genoemd, te weten: - de aspecten die wij in ieder geval bij onze beslissing op de aanvraag moeten betrekken; - de aspecten waarmee wij in ieder geval bij onze beslissing op de aanvraag rekening moeten houden; - de aspecten die wij in ieder geval bij onze beslissing op de aanvraag in acht moeten nemen. In artikel 8.9 wordt bepaald dat de beslissing op de aanvraag niet in strijd mag zijn met een regeling gebaseerd op de Wm of op een andere milieuwet, die is genoemd in artikel 13.1, tweede lid Wm. Het toetsingskader wordt voor deze vergunningaanvraag hierna onder de punten 5 tot en met 8 nader uitgewerkt. 4.1 De bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting daarvoor gevolgen kan hebben Algemeen De inrichting is gevestigd op het industriegebied Eembrugge, Eemweg 78a, te Eemnes. Hoewel formeel sprake is van een oprichtingsvergunning betreft het feitelijk een voortzetting van activiteiten waarvoor eerder op dezelfde locatie vergunning is verleend. De eerdere vergunning is op 5 februari 2004 verlopen. Vanaf deze datum zijn de activiteiten van de inrichting door ons actief gedoogd. Onder de verlopen vergunning werd in de omgeving stofoverlast veroorzaakt door de inrichting ondervonden. Onder paragraaf 2 wordt eerst de bestaande situatie beschreven en vervolgens de aangevraagde situatie. Daarna volgt een afweging die gebaseerd is op de meest recente regelgeving en inzichten. 4.2 De -directe en indirecte- gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken en de mogelijkheden tot de bescherming van het milieu; Het in werking hebben van de inrichting kan met name gevolgen hebben voor: Externe veiligheid Aangevraagde situatie Naast voortzetting van de bestaande situatie zal asbest, dat is verpakt volgens de eisen uit het Asbestverwijderingsbesluit, worden op- en overgeslagen in een speciale container. Provincie Utrecht 3 Dijkman Afvalverwerking B.V. te Eemnes

4 Aangevraagd is de opslag van 50 liter diverse gevaarlijke (vloei)stoffen en 10 liter afgewerkte oliën in een ruimte die voldoet aan CPR Aangevraagd is verder 60 liter diverse oliën en smeermiddelen en 10 liter oliehoudend afval, die in de werkplaats worden opgeslagen. Uit vooroverleg op 6 mei 2004 is naar voren gekomen dat er in de werkplaats niet 1 vat van 60 liter met K3-producten zal worden opgeslagen, maar maximaal 5. Afweging Ten aanzien van de opslag van klein gevaarlijk afval worden de voorschriften uit de CPR 15-1 opgenomen. Voor de op- en overslag van asbest worden speciale eisen gesteld aan de opleiding van de acceptant en goede controle op de wijze van verpakking. Voor de dieseltank, de was/tankplaats en de werkplaats zijn voorschriften opgenomen. Opslag van 5 vaten van 60 liter K3-producten in de werkplaats kan worden toegestaan Geluid Bestaande situatie Het bedrijf ligt op het gezoneerde industrieterrein Eembrugge. De meest nabijgelegen woningen van derden liggen aan oostzijde van de inrichting aan de overzijde van de Eem. Ten westen van de inrichting bevinden zich eveneens woningen. In de bestaande situatie vinden de aangevraagde activiteiten in de open lucht plaats, met uitzondering van handmatig sorteren van BSA, wat in een cabine plaats vindt. Aangevraagde situatie Uit de aanvraag volgt dat een groot deel van de werkzaamheden in een bedrijfshal gaat plaatsvinden. De werkzaamheden binnen de inrichting vinden in de dagperiode plaats op maandag tot en met vrijdag van uur tot uur en op zaterdag van tot Bijlage 9 van de aanvraag bevat de rapportage van het akoestisch onderzoek. In het rapport staat welke geluidbelasting bij de aangevraagde werkzaamheden op zal treden op in dit rapport genoemde beoordelingspunten (woningen). Afweging De woningen bevinden zich binnen de vastgestelde 50 db(a) zone van het gezoneerde industrieterrein. Ten behoeve van het toetsen van de berekende geluidsniveaus wordt derhalve uitgegaan van de geluidsvoorschriften uit het op 15 december 1997 door Gedeputeerde Staten vastgestelde saneringsprogramma. De berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (L Ar,LT ) voldoen aan de geluidsvoorschriften uit het saneringsprogramma. In de geluidsvoorschriften worden dan ook de berekende L Ar,LT ter plaatse van de beoordelingspunten overgenomen. Ten aanzien van het maximale geluidsniveau (L Amax ) geldt dat gestreefd moet worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus die meer dan 10 db boven het aanwezige langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L Ar,LT + 10) uitkomen. Dit is de ondergrens. In dit geval wordt op de punten 1 en 2 meer dan 65 db(a) berekend. Deze maximale geluidsniveaus treden op ten gevolge van het rijden van vrachtwagens op het buitenterrein en het verladen van containers. In het saneringsonderzoek is echter op alle beoordelingspunten ten hoogste 70 db(a) opgenomen. Aangezien deze woningen zich binnen de 55 db(a) contour ten gevolge van het industrieterrein bevinden, worden de berekende waarden voor deze twee punten toelaatbaar geacht. Op de overige beoordelingspunten wordt voor het L Amax 55 db(a) toelaatbaar geacht. Verkeersbewegingen Aangezien Dijkman Afvalverwerking BV zich op een gezoneerd industrieterrein bevindt, worden de verkeersbewegingen van en naar de inrichting, dat wil zeggen buiten de inrichting, niet in de afweging van deze vergunning meegenomen. Provincie Utrecht 4 Dijkman Afvalverwerking B.V. te Eemnes

5 De Circulaire Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer van 29 februari 1996 is niet van toepassing op verkeersbewegingen van en naar gezoneerde industrieterreinen Lucht Bestaande situatie Op het terrein van de inrichting wordt nu in de buitenlucht ongesorteerd bouw- en sloopafval gestort en op transportbanden gestort en gezeefd. Ook wordt er zand op- en overgeslagen. Grof groenafval, en soms gft-afval, worden in de buitenlucht opgeslagen. Het uitvoeren van activiteiten in de buitenlucht, zoals zand op- en overslag en het storten van bouw- en sloopafval op het bordes, heeft een aantal malen geleid tot klachten over stofoverlast. Aangevraagde situatie Er wordt een bedrijfshal met luifel geplaatst. Het laden, lossen en opslaan van de afvalstoffen vindt inpandig plaats. Indien deze activiteiten inpandig niet mogelijk zijn en stuifgevoelige materialen uitpandig gelost en/of geladen moeten worden, is aangevraagd dat dit in deze situaties bij weinig wind plaats vindt. Afval wordt op het buitenterrein voornamelijk in containers opgeslagen. De containers kunnen worden afgedekt. Soms wordt een losgestorte fractie opgeslagen, die vervolgens wordt afgedekt. Er is een tijdslimiet aan de op- en/of overslag van het composteerbaar afval. Afweging Een onderscheid valt te maken naar de luchtaspecten stof, fijn stof en geur. Stof In de aanvraag is gerefereerd aan de stuifklasse indeling van afvalstoffen en materialen. Van stoffen die niet bevochtigbaar zijn, kan door sproeien niet worden voorkomen dat er stofverspreiding en stofoverlast plaatsvindt. In dit geval betreft het plastics en kunststoffen. Zand kan in 3 stuifklassen worden ingedeeld, stuifklasse 2 voor fijn zand, stuifklasse 2 voor zilver- en zirconzand en stuifklasse 4 voor grof zand. Zand uit de stuifklassen 2 en 4 kunnen vochtig worden gemaakt, zand uit de stuifklasse 3 is niet bevochtigbaar. Als zand te nat is, werkt het zeefproces echter niet meer goed. Dit betekent dat het materiaal droog gezeefd moet worden en daarbij dus kan verstuiven. Stofvorming kan dus niet worden voorkomen door het nat te maken voor de bewerking. Door sproeien kan in dit geval alleen stofverspreiding worden tegengegaan. Zowel het zand als de kunststoffen komen voor bij het uitpandige sorteerproces onder de luifel. Hiermee wordt niet een aanvaardbaar niveau van stofemissie bereikt. Daarom is een voorschrift opgenomen dat het betreffende deel van de sorteerinstallatie dat buiten de bedrijfshal is geplaatst moet zijn voorzien van doelmatige omkastingen. Er wordt ook een aanvaardbare situatie bereikt als het sorteerproces inpandig plaatsvindt. Het zeefzand wordt buiten onder de luifel gestort in een opslagvak met aan twee zijden keerwanden. De hoogte van de keerwanden moet zodanig zijn dat het overstortpunt van de transportband er niet bovenuit komt. Na de bewerking kan het zeefzand wel worden bevochtigd. Handelingen met zeefzand mogen daarom alleen geschieden als het afdoende wordt bevochtigd. De belangrijkste oorzaak van stofverspreiding zijn werkzaamheden waarbij materiaal gestort wordt uit een vrachtwagen of van een transportband. Deze werkzaamheden worden inpandig uitgevoerd. De aangevraagde incidentele stortingen van materialen uit een vrachtwagen op het buitenterrein kunnen worden toegestaan, aangezien de materialen in de stuifklasse S5 vallen (nauwelijks of niet stuifgevoelig), dan wel onder de stuifklasse S4 (licht stuifgevoelig; wel bevochtigbaar). Dit dient plaats te vinden onder gecontroleerde omstandigheden en onder voortdurend sproeien. Deze materialen moeten tijdens opslag zijn afgedekt. Met de te bouwen bedrijfshal kan stofverspreiding afdoende worden beheerst. Naast de te bouwen bedrijfshal moet een doelmatige sproei-installatie worden ingezet daar waar buiten de bedrijfshal stofverspreiding waarneembaar is. Provincie Utrecht 5 Dijkman Afvalverwerking B.V. te Eemnes

6 Ook opslag van zand op het buitenterrein en verwaaien van stof van het terrein zijn bronnen van stofoverlast. Daarom moet het terrein van de inrichting zo vaak als nodig, maar ten minste wekelijks, worden schoon gemaakt en zo vaak als nodig worden nat gehouden. Verder dienen de in de aanvraag genoemde maatregelen, zoals onder meer het gebruik van afdekzeilen en het staken van de werkzaamheden boven windsnelheden overeenkomstig de NER, te worden getroffen. Hiervoor moet een windmeter worden geplaatst. In het verleden is gebleken dat de huidige voorzieningen niet voldoende zijn om klachten over stofoverlast te voorkomen. Daarom stellen wij een termijn waarbinnen de bedrijfshal gerealiseerd moet worden. Wij vinden het een redelijke termijn als uiterlijk na een jaar na inwerkingtreding van deze beschikking een sorteerbedrijfshal moet zijn gerealiseerd. Fijn stof Het Besluit luchtkwaliteit van 11 juni 2001, houdende de uitvoering van richtlijn 1999/30/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 april 1999, betreffende grenswaarden voor zwevende deeltjes in de lucht (PbEG L 163) en richtlijn 96/62/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 september 1996 inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (PbEG L 296) bevat grenswaarden voor de luchtkwaliteit die door ons in acht worden genomen. Deze grenswaarden geven een niveau van de kwaliteit van de buitenlucht aan, dat binnen een bepaalde termijn moet zijn bereikt, in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu. Artikel 13 van het Besluit luchtkwaliteit bepaalt, dat bestuursorganen bij de uitoefening van hun bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit ten aanzien van (onder andere) zwevende deeltjes (PM10), de volgende in het Besluit luchtkwaliteit genoemde grenswaarden in acht dienen te nemen: a. tot 1 januari 2005, 125 microgram per m³ als jaargemiddelde concentratie; b. tot 1 januari 2005, 250 microgram per m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal achttien maal per kalenderjaar mag worden overschreden; c. uiterlijk met ingang van 1 januari 2005, 40 microgram per m³ als jaargemiddelde concentratie. Uit de jaarlijks gerapporteerde cijfers van de gemeente Eemnes, waar de inrichting zich bevindt, blijkt dat in de omgeving van de inrichting de achtergrondconcentratie voor zwevende deeltjes niet worden overschreden. Geur Bij de opslag van groenafval en gft-afval vindt geuremissie plaats. In de Nederlandse emissierichtlijn (NeR) is ten aanzien van geuremissie bij groenstromen opgenomen dat nieuw aangevoerd materiaal binnen 3 maal 24 uur moet worden verwerkt tot basismateriaal en opgezet op een composthoop. In dit geval betekent dit dat het versnipperde materiaal binnen die termijn moet worden afgevoerd. GFT-afval dient aan het einde van iedere werkdag afgevoerd te worden. Mede gezien de geringe hoeveelheid die jaarlijks het bedrijf zal passeren, wordt de geuremissie op deze wijze beperkt tot een aanvaardbaar niveau Bodemkwaliteit Bestaande situatie In 1995 is een onderzoek uitgevoerd naar de bestaande kwaliteit van de bodem en het grondwater ter plaatse. De rapportage van het onderzoek is als bijlage bij de aanvraag gevoegd. Aangevraagde situatie De nieuwe bodemnulsituatie is dezelfde als de oude. Provincie Utrecht 6 Dijkman Afvalverwerking B.V. te Eemnes

7 Afweging De bij de aanvraag gevoegde rapportage kan dienen als vastlegging van de bodemnulsituatie. Er is geen aanleiding om nader onderzoek uit te voeren. Het terrein is namelijk voorzien van een verharding die verhindert dat mogelijk verontreinigd regenwater in de bodem doordringt Bodembeschermende voorzieningen Bestaande situatie Op het terrein is een verharding aangebracht die gedeeltelijk bestaat uit asfaltbeton en gedeeltelijk uit beton. De vloer is niet conform CUP/PBV-aanbeveling 44 gekeurd op vloeistofdichtheid. Aangevraagde situatie Op een deel van het terrein wordt een bedrijfshal geplaatst. Er wordt een wasplaats gerealiseerd, die tevens als tankplaats dienst zal doen. De bestaande verharding blijft verder in stand. In bijlage 7 van de aanvraag is een bodemrisico-analyse gegeven. Hierin is aangegeven dat de eindemissiescore 1 (dit is een aanvaardbaar risico op bodemverontreiniging) zal worden gerealiseerd bij alle toepassingen. Alle activiteiten vinden op een vloeistofdichte opvangvoorziening, zijnde een CUR 44-voorziening, plaats. Afweging De nieuwe was/tankplaats moet, inclusief de bijbehorende zuiveringstechnische voorzieningen, vloeistofdicht, onder certificaat worden aangelegd. De vloeistofdichtheid van bestaande voorzieningen moet door de vergunninghouder worden aangetoond. Dit is in de voorschriften opgenomen Afvalstoffen die binnen de inrichting ontstaan Bestaande situatie De aangevoerde afvalstoffen worden ofwel in containers op- en/of overgeslagen, ofwel op de stortvloer uitgestort en gesorteerd. Het sorteerproces is bedoeld om zoveel mogelijk van het aangeboden afval te kunnen afzetten voor nuttige toepassing. Hierbij ontstaan onvermijdelijk restfracties, waaronder klein gevaarlijk afval dat apart wordt uitgesorteerd. De werkzaamheden brengen ook nieuw afval met zich mee zoals afval uit de slibvangput en olie-afscheider en kantoorafval. Aangevraagde situatie De aangevraagde situatie komt op dit punt overeen met de bestaande situatie. Afweging Het voorkomen van het ontstaan van afvalstoffen is een aspect dat voor deze inrichting minder relevant is. Het geschikt maken voor nuttige toepassing is de doelstelling van het bedrijf. De algemene voorschriften voor deze doelstelling zijn in de voorschriften opgenomen. In het geaccepteerde afval kan onverhoopt afval worden aangetroffen dat als kca of kga moet worden aangemerkt. Dit afval moet in een geschikte opslagvoorziening worden opgeslagen. In de aanvraag is aangegeven dat dit in een gebouw plaatsvindt dat buiten onder de luifel van de bedrijfshal is geplaatst en waarin maximaal 800 liter kan worden opgeslagen. Voor dergelijke opslagen is de CPR 15-1 van toepassing, namelijk de hoofdstukken 6 en 9 en van hoofdstuk 11 de paragrafen 1, 2 en 3. Voor het overige is de beschrijving in de aanvraag over hoe de afvalstoffen worden opgeslagen voldoende en akkoord, met uitzondering van de opslag van stuifgevoelige stoffen. Hiervoor wordt verwezen naar de paragraaf over het milieucompartiment lucht Afvalwater Bestaande situatie Er zijn 2 bronnen voor afvalwater, regenwater en leidingwater. Het regenwater valt op het afval en de betonvloer en watert, via de slibvangputten en olie-afscheider af op de openbare riolering. Leidingwater Provincie Utrecht 7 Dijkman Afvalverwerking B.V. te Eemnes

8 wordt gebruikt voor het sproeien tegen stofvorming en het schoonmaken van het bedrijfsterrein. Tevens is er een gering huishoudelijk verbruik. Aangevraagde situatie Er komen een bedrijfshal en een wasplaats annex tankplaats bij. Er zijn 5 waterstromen te onderscheiden. Huishoudelijk afvalwater wordt direct op de openbare riolering geloosd. Het water van de tank/wasplaats wordt via een slibvanger en olie-afscheider geloosd. Het schone dakwater zal op het oppervlaktewater geloosd worden. Het regenwater dat op de verharde terreingedeelten valt en het oppervlaktewater waarmee dit terrein periodiek wordt gereinigd, wordt via de slibvanger en olieafscheider gevoerd die achter de tank/wasplaats zit geschakeld. Het schrobwater van de sorteerbedrijfshal wordt via een aparte slibvangput direct op de openbare riolering geloosd. Afweging In de Wvo-vergunning wordt de doelmatigheid van de zuiveringstechnische voorzieningen beoordeeld. Het plaatsen van die voorzieningen moet gebeuren in combinatie met de aanleg en/of controle op vloeistofdichtheid van de vloer van de wasplaats en moet gebeuren onder PBV-certificaat. Verder zijn de gebruikelijke voorschriften opgenomen ter bescherming van de openbare riolering en de controle op de goede werking van de voorzieningen Overige hinderaspecten Bestaande situatie Op het terrein worden nu in opslagvakken en in containers afvalstoffen en materialen opgeslagen. Er is een tank dieselolie aanwezig om aan de inrichting gebonden voertuigen af te tanken. Ook worden kleine reparaties in eigen beheer uitgevoerd. Aangevraagde situatie De aangevraagde opslaghoogte voor de containers bedraagt 8 meter. In de inrichting is een tank met dieselolie ten behoeve van de aan de inrichting gebonden voertuigen. Ook is er voor deze voertuigen een wasplaats ingericht die tevens als tankplaats dienst doet. Ten behoeve van klein onderhoud aan deze voertuigen is een werkplaats ingericht. Afweging Opgenomen is dat de opslaghoogte van de containers niet boven de hoogste daklijn van de bedrijfshal mag uitkomen, noch hoger zijn dan 8 meter. Indien de gestapelde containers niet boven de hoogste daklijn uitkomen, wordt visuele hinder in voldoende mate ingeperkt. Opslag van losgestort materiaal moet binnen de aanwezige keerwanden plaatsvinden Doelmatig beheer van afvalstoffen Onder gevolgen voor het milieu wordt tevens verstaan de gevolgen die verband houden met het doelmatig beheer van afvalstoffen. Onder doelmatig beheer van afvalstoffen wordt ingevolge artikel 1.1 van de Wet milieubeheer (voor zover hier van toepassing) verstaan een zodanig beheer van afvalstoffen dat daarbij rekening wordt gehouden met het geldende afvalbeheerplan, dan wel de voor de vaststelling van het plan geldende bepalingen, dan wel de voorkeursvolgorde aangegeven in artikel 10.4 van de Wm en de criteria genoemd in artikel 10.5, eerste lid van de Wm. In dit laatste artikel is aangegeven dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij vaststelling van het landelijk afvalbeheerplan (LAP) er rekening mee houdt dat het beheer van afvalstoffen op effectieve wijze geschiedt en dat een effectief toezicht op het beheer van afvalstoffen mogelijk is. Op 3 maart 2003 is het LAP in werking getreden en onlangs in april 2004 gewijzigd, waaraan dit ontwerpbesluit is getoetst. Ten aanzien van sommige inrichtingen of gevallen (hier niet aan de orde) dient de Minister er tevens rekening mee te houden dat de continuïteit van het beheer van afvalstoffen wordt gewaarborgd en dat de Provincie Utrecht 8 Dijkman Afvalverwerking B.V. te Eemnes

9 capaciteit van de voorzieningen voor het beheer van afvalstoffen is afgestemd op het aanbod van afvalstoffen. effectief en efficiënt beheer van afvalstoffen Voor afvalverwerkende activiteiten geldt dat ze een (zo groot mogelijke) bijdrage moeten leveren aan de afvalverwijdering. Hierbij geldt de voorkeursvolgorde genoemd in artikel 10.4 Wm. In deze toets wordt met name de kwaliteit van de gekozen verwerkingsmethode beoordeeld. De kwaliteit komt tot uiting in een optimale bediening van de afvalproducenten en in een in milieuhygiënisch opzicht verantwoorde verwerking van de afvalstoffen. Hieronder vallen onder meer het voorkomen van de versnippering van de diensten op het gebied van de afvalverwijdering, het beperken van de hoeveelheid en schadelijkheid van de reststoffen en het optimaal benutten van de mogelijkheden tot hergebruik van afvalstoffen. bouw- en sloopafval De inrichting is onder andere bedoeld voor het scheiden van ongesorteerd bouw- en sloopafval en bedrijfsafval. In ongesorteerde vorm zal het niet geaccepteerd worden als het als gevaarlijk afval moet worden aangemerkt. Het bedrijf controleert alle vrachten. Indien, als laatste controlemoment, op de stortvloer blijkt dat een vracht afvalstoffen niet aan de eisen voldoet, dan moet deze vracht onmiddellijk retour afzender gestuurd worden. Slechts een incidenteel voorwerp (zoals een kitspuit) mag verwijderd worden, met uitzondering van onverpakte asbest. De minimumstandaard wordt voor wat betreft het sorteren van bouw- en sloopafval verwoord in het landelijk afvalbeheerplan (LAP) van 3 maart In het LAP is aangegeven dat ongesorteerde bouw- en sloopafval moet worden gescheiden van de zandige fractie, voordat bouw- en sloopafval wordt gesorteerd. Bij binnenkomst van een partij bouw- en sloopafval vindt er bij Dijkman een voorsortering plaats van die partij, waarbij de grove stukken/fracties uit die partij worden gehaald. Nadat de partij bouwen sloopafval is voorgesorteerd, wordt de resterende partij bouw- en sloopafval van de zandige fractie (sorteerzeefzand) gescheiden. Het sorteerzeefzand is meestal zodanig verontreinigd dat het niet aan het Bouwstoffenbesluit voldoet. Deze afvalstroom moet daarom, voorafgaand aan nuttige toepassing, worden bewerkt door reiniging of immobilisatie. Deze vergunning voldoet aan de minimum standaard van het LAP voor wat betreft het sorteren van bouw- en sloopafval, waarmee de aanvrager voldoet aan de gestelde eisen. asbest en/of asbesthoudend materiaal Binnen de inrichting wordt ook asbest en/of asbesthoudend materiaal opgeslagen. Asbest mag alleen worden geaccepteerd, indien het is verpakt in een goed gesloten, niet-luchtdoorlatend verpakkingsmateriaal. Tevens mogen asbest en asbesthoudende afvalstoffen, die als incidenteel als verontreiniging tussen geaccepteerde afvalstoffen worden aangetroffen, direct na acceptatie worden verpakt en opgeslagen conform het Asbestverwijderingsbesluit. Vervolgens moet asbest regelmatig en op zorgvuldige wijze uit de inrichting worden afgevoerd naar een erkende verwerker (stortinrichting) of door middel van thermische of chemische technieken worden vernietigd. Een hoogwaardiger verwerking als bedoeld in het LAP dan storten of thermische- of chemisch reinigen is (nog) niet beschikbaar. dakgrind De minimumstandaard voor verontreinigd dakgrind conform het LAP is reiniging en nuttige toepassing van dakgrind, waarbij de restanten worden gestort. Ingevolge voorschrift dient een partij bouw- en sloopafval, waarin zich onverhoopt dakgrind bevindt, apart gehouden te worden. Vervolgens moet de partij worden afgevoerd naar een vergunninghoudende reinigingsinstallatie, waardoor het dakgrind nuttig kan worden toegepast. Op deze wijze wordt (verontreinigde) dakgrind zo hoogwaardig mogelijk toegepast. Als het niet mogelijk is het dakgrind te verwijderen uit de partij bouw- en sloopafval, dan moet de partij worden afgevoerd naar een verwerker. overige afvalstoffen De aangevoerde afvalstoffen worden zoveel mogelijk uitgesorteerd ten behoeve van nuttige toepassing of hergebruik elders. Het deel dat niet geschikt is voor hergebruik of nuttige toepassing wordt afgevoerd naar een afvalverbrandingsinstallatie of stortplaats. Provincie Utrecht 9 Dijkman Afvalverwerking B.V. te Eemnes

10 Gelet op het vorenstaande wordt het aangevraagde bedrijfsproces voor wat betreft afvalstoffen door ons als voldoende hoogwaardig beoordeeld. Ontheffing Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen Gelet op de Regeling Europese afvalstoffenlijst (Eural), die het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (Baga), de Regeling aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (Raga) en de Regeling aanvulling aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (Raaga) vervangt, wordt een afvalstof aangewezen als een gevaarlijke- of nietgevaarlijke afvalstof. Tevens is het mogelijk dat een afvalstof niet per definitie is aangewezen als gevaarlijk of niet-gevaarlijk, maar dat de samenstelling bepaalt welke status de afvalstof heeft. Ten gevolge van de Eural kunnen afvalstoffen die voorheen als bedrijfsafval zijn aangewezen, als complementaire categorie of als gevaarlijk afval worden aangewezen. Als gevolg hiervan is de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen van toepassing. Gevaarlijk afval vallend onder verschillende categorieën van de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen dienen van elkaar, van andere afvalstoffen en van preparaten en andere producten gescheiden te worden gehouden. In artikel 2 van de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen (hierna: de Regeling), in werking getreden op 18 april 1998, is vastgelegd dat in een inrichting waar gevaarlijke afvalstoffen worden opgeslagen, overgeslagen of worden bewerkt, de in ontvangst genomen gevaarlijke afvalstoffen behorende tot verschillende categorieën van gevaarlijke afvalstoffen, gescheiden van elkaar, van andere afvalstoffen en van stoffen, preparaten en andere producten dienen te worden gehouden. Artikel 3 van de Regeling bevat de verplichting tot het scheiden van bedoelde (afval)stoffen. Op grond van artikel 4 van de Regeling kan het bevoegd gezag op verzoek van de vergunninghoudster bepalen dat mag worden afgeweken van de verplichting tot het scheiden en/of gescheiden houden. Dat kan alleen wanneer het belang van de bescherming van het milieu zich niet hiertegen verzet. Voor houders van een vergunning voor het opslaan en verwerken van (gevaarlijk) afval is sprake van een rechtstreeks werkende regeling. Verzoeken tot mengen Apart aangeboden vrachten van eenzelfde afvalstroom worden in de inrichting opgebulkt. Dat geldt ook voor de gevaarlijke afvalstoffen. De afvalstoffen die opgebulkt worden, vallen niet onder een van de lijsten A t/m E uit het Eindrapport DVV. Wel betreft het in sommige gevallen gevaarlijke afvalstoffen die onder de Regeling Scheiden en gescheiden houden vallen. Deze categorie moet aan het LAP worden getoetst. In paragraaf 16.1 wordt mengen gedefinieerd als het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende) afvalstoffen. In het onderhavige geval worden alleen afvalstoffen die qua aard en samenstelling gelijkwaardig zijn opgebulkt. Uit het vorenstaande volgt dat het opbulken kan worden vergund in gevallen waarop de aanvraag betrekking heeft. effectief toezicht De afvalverwijderingsstructuur is het meest doelmatig als de keten van afvalverwijdering zo kort mogelijk is en dus geen overbodige schakels bevat. Dijkman zamelt onder andere bouw- en sloopafval in, waarna het wordt gesorteerd. De gescheiden fracties worden afgevoerd om elders door derden te worden hergebruikt of, indien het niet voor hergebruik geschikte fracties betreft, afgevoerd naar een erkende verwerker. Van een overbodige schakel in de afvalverwijderingsstructuur en mede daardoor van een ondoorzichtige situatie is ons inziens geen sprake. Voorts is een belangrijke voorwaarde om de verwijdering van afvalstoffen te kunnen sturen en controleren dat de afvalverwerkende bedrijven beschikken over een goede afvalstoffen acceptatieprocedure en over een goede registratie van de afvalstoffen. In de aanvraag is uitgewerkt op welke wijze het bedrijf omgaat met het accepteren van afvalstoffen volgens het eindrapport De Verwerking Verantwoord (DVV). Dijkman heeft aangegeven op welke punten daarvan wordt afgeweken. Daarnaast vraagt zij om enige flexibiliteit ten aanzien van het vastleggen van procedures omdat dit marktwensen in de weg zou staan. Provincie Utrecht 10 Dijkman Afvalverwerking B.V. te Eemnes

11 Gelet op het rapport DVV zijn eisen in voorschriften vastgelegd, waaraan de acceptatieprocedure en de afvalstoffenregistratie moeten voldoen. Daarmee is een effectief toezicht op de verwijdering van de genoemde afvalstoffen bij de inrichting afdoende gewaarborgd. gevaarlijke afvalstoffen Binnen de inrichting worden afvalstoffen opgeslagen die sinds de inwerkingtreding van de Eural als gevaarlijk afval kunnen worden aangemerkt. Asbest is een van deze afvalstoffen. De acceptatie en opslag van asbest en/of asbesthoudend materiaal is verbonden aan hiervoor gebruikelijke voorschriften. 5.3 Redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting is gelegen Er worden geen ontwikkelingen verwacht met betrekking tot de inrichting en de omgeving daarvan die van belang zijn in verband met de bescherming van het milieu. 5.4 Ingebrachte adviezen Er zijn geen adviezen naar aanleiding van de aanvraag om vergunning ontvangen. 6 ASPECTEN WAARMEE BIJ DEZE BESLISSING REKENING WORDT GEHOUDEN Bij de beslissing op de aanvraag moeten wij als bevoegd gezag ingevolge artikel 8.8, tweede lid van de Wm in ieder geval met het volgende rekening houden. 6.1 Landelijk Afvalbeheerplan Vanaf 3 maart 2003 is het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) in werking getreden. In deze vergunning is rekening gehouden met het LAP, gewijzigde versie van april 2004, bij hetgeen is overwogen onder punt doelmatige beheer van afvalstoffen van deze beschikking. 6.2 Beleidsregel toetsingskader milieuvergunningen 2004 Op 3 januari 2004 is het provinciaal Milieubeleidsplan (PMP) gepubliceerd. Hiermee vervalt de Beleidsregel toetsingskader milieuvergunningen Toetsing aan dit PMP heeft niet geleid tot wijzigingen in het onderhavige ontwerpbesluit. In deze vergunning wordt niet afweken van hetgeen in genoemde beleidsregel is verwoord. 6.3 Geldende richtwaarden Een richtwaarde geeft een milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt, en die waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Op dit moment zijn er (nog) geen richtwaarden in de vorm van milieukwaliteitseisen in een algemene maatregel van bestuur of in de provinciale milieuverordening vastgesteld die op het onderhavige bedrijf van toepassing zijn. 6.4 Geldende grenswaarden Een grenswaarde geeft een milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die waar zij aanwezig is, ten minste moet worden instandgehouden. In deze vergunning hebben wij het Besluit luchtkwaliteit in acht genomen bij hetgeen is overwogen onder punt lucht van deze beschikking. Provincie Utrecht 11 Dijkman Afvalverwerking B.V. te Eemnes

12 6.5 Instructieregels in AMvB s of provinciale milieuverordening; ministeriële aanwijzingen Bij de beslissing op de aanvraag dienen op grond van artikel 8.8 Wm in een AMvB (Algemene maatregel van bestuur) ingevolge artikel 8.45 Wm of de provinciale milieuverordening opgenomen instructieregels door ons in acht te worden genomen. Ook dienen wij de bindende aanwijzingen krachtens artikel 8.27 Wm van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in acht te nemen. Van een dergelijke aanwijzing is in dit geval geen sprake. 8 GEEN STRIJD MET ANDERE REGELS Op grond van artikel 8.9 Wm dienen wij er voor zorg te dragen dat de onderhavige vergunning niet in strijd is met de regels uit de Wm en met de regels uit de in de artikel 13.1, lid 2 Wm genoemde wetten. Voor zover ons bekend is voornoemde vergunning niet strijdig met deze regelgeving. 9 OVERIGE RELEVANTE REGELGEVING/REFERENTIEKADERS - Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen Dit Besluit is in werking getreden op 1 januari 2005 en vervangt de meldings- en registratieverplichtingen uit de Provinciale Milieuverordening Utrecht 1995 (PMV). - Regeling ongewone voorvallen hoofdstuk 17 Wet milieubeheer In deze vergunning zijn geen voorschriften opgenomen over de verplichtingen van vergunninghoudster wanneer zich in de inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan. Dit is namelijk al (uitputtend) geregeld in hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer. Ter informatie zijn hieronder de relevante artikelen uit dat hoofdstuk, welke op de inrichting zijn toegespitst, weergegeven. artikel 17.1 Indien zich in de inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, moet degene die de inrichting drijft onmiddellijk die maatregelen treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om de gevolgen van die gebeurtenis te voorkomen of, voor zover de gevolgen van die gebeurtenis niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. artikel 17.2 Indien zich een ongewoon voorval zoals bedoeld in het vorige artikel voordoet of heeft voorgedaan, moet dit zo spoedig mogelijk worden gemeld aan het bevoegd gezag (milieuklachtennummer ). Bij deze melding moeten tevens gegevens worden verstrekt die betrekking hebben op: a. de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan; b. de ten gevolge van het voorval vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen; c. andere gegevens die van belang zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor het milieu van het voorval te kunnen beoordelen; d. de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken; e. de maatregelen die worden overwogen om te voorkomen dat een zodanig voorval zich nogmaals voordoet. Provincie Utrecht 12 Dijkman Afvalverwerking B.V. te Eemnes

13 10 BEKENDMAKING ONTWERPBESCHIKKING 10.1 Ter inzage legging De kennisgeving over de ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken is gepubliceerd in de Staatscourant en in een ter plaatse verschijnend regionaal dagblad op 12 augustus Vervolgens heeft de ontwerpbeschikking gedurende vier weken ter inzage gelegen op het provinciehuis van de provincie Utrecht en het gemeentehuis van de gemeente Eemnes, namelijk van 18 augustus 2004 tot en met 10 september Bedenkingen Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, de bedenkingen ingekomen. Er is geen hoorzitting aangevraagd en geweest. De volgende bedenkingen zijn ingekomen: - op 8 september 2004 is ontvangen de bedenking van aanvrager, gedateerd 6 september op 9 september 2004 is ontvangen de bedenking van een omwonende, verder te noemen als indiener, gedateerd 8 september De bedenkingen zijn binnen de wettelijke termijn ingediend en kunnen in behandeling worden genomen Samenvatting bedenkingen De bedenkingen van aanvrager luiden kort samengevat als volgt: 1. bladzijde 5 van het ontwerpbesluit onder 5.2.3: de opslag van materialen in de stuifklassen S4 en S5 is niet of nauwelijks stuifgevoelig. Daarom is de afdekking van deze materialen niet nodig 2. bladzijde 9 van het ontwerpbesluit onder 5.2.9: een verzoek om een vracht afvalstoffen die niet aan de eisen voldoet ook op kosten van de ontdoener naar een geëigende vergunninghouder te mogen laten afvoeren 3. voorschrift 2..3: verzoek om materialen in de stuifklassen S2 en S3 ook in uitpandig containers te mogen opslaan, rekening houdend met de windrichting 4. voorschrift 2.3.5: dit voorschrift niet van toepassing laten zijn op materialen in de stuifklassen S4 en S5 5. voorschrift 3.6.3: een verzoek dat de vloer van de plaats waar onderhoud plaats vindt niet ondoordringbaar maar vloeistofkerend moet zijn. De bedenkingen van indiener luiden kort samengevat als volgt: 1. Er is sprake van ernstige stofoverlast. Dit heeft zowel negatieve gezondheidsgevolgen als economische gevolgen. De bedrijfshal waarin de activiteiten plaats vinden beperkt niet of onvoldoende de stofverspreiding, wellicht neemt de stofverspreiding volgens deze omwonende zelfs toe doordat de bedrijfshal aan drie zijden open is. Deze omwonende zegt al lange tijd ernstige stofoverlast te hebben. Omdat volgens de handhaver van de provincie geen maatregelen te nemen waren bij de huidige situatie, heeft deze omwonende afgezien van het telkens indienen van klachten. Deze omwonende meent dat uitsluitend een geheel dichte bedrijfshal met stofafzuiging en een sproei-installatie garandeert dat de stofoverlast voldoende wordt beperkt. Deze omwonende verzoekt dat de provincie een schriftelijke garantie geeft met een boete van 2250,- per overtreding tegen stofoverlast. 2. Het terrein is voor het aanvoeren en overslaan per schip van metselzand veel te klein. Bovendien heeft deze activiteit in het verleden geleid tot belemmering van de vrije in- en uitvaart doordat deze schepen voor de boxen van deze omwonende aanmeerden. Ten slotte leidde deze activiteit ook tot ernstige stofoverlast en schade aan schilderwerk doordat het stuifzand zich verspreidde. 3. Zorg over mogelijke stalling van voertuigen, machines en materiaal op de openbare weg en voor de inrit van deze omwonende, mede omdat het terrein van de inrichting te klein is voor de aangevraagde activiteiten. Provincie Utrecht 13 Dijkman Afvalverwerking B.V. te Eemnes

14 4. Hoewel in de aanvraag is opgenomen dat geen verontreinigde grond wordt geaccepteerd, meent deze omwonende dat dit niet is overeind te houden. De redenen zijn dat aanvrager geen zicht heeft op hetgeen in containers wordt gedaan en dat hierdoor de geaccepteerde containers ook verontreinigde grond kunnen bevatten. 5. Een opslag van liter brandstof in de inrichting is onnodig voor de activiteiten van de inrichting en leiden een onveilige situatie in geval van brand. 6. De lege containers worden zonder noodzaak op een zeer luidruchtige manier neergezet, wat bij deze omwonende binnenshuis duidelijk hoorbaar is. Deze bronnen lijken volgens deze omwonende niet te zijn meegenomen in het akoestisch onderzoek. 7. De bedrijfshal is te hoog en belemmert het uitzicht van deze omwonende. 8. De stalling van containers belemmert het uitzicht van deze omwonende. 9. Bij de beoordeling van de nulsituatie van de bodem is onvoldoende rekening gehouden met de gevolgen voor de bodem van de aard en het karakter van aanvrager. Bovendien is het terrein van deze omwonende verontreinigd met mortel afkomstig van de inrichting van aanvrager. 10. Door de desinteresse bij aanvrager loopt verontreinigd afvalwater naar het terrein van deze omwonende en verontreinigt daar de bodem. 11. Het af te voeren afvalwater is door de eigen stofemissie van de inrichting sterk verontreinigd en mag hierdoor niet in het oppervlaktewater worden geloosd. 12. De bij de aanvraag gevoegde situatietekening en bouwtekening hebben beide een verschillende en tevens beide onjuiste noordrichting. Dit getuigt niet van grote zorgvuldigheid. 13. In paragaaf van de considerans van de ontwerpbeschikking is vermeld dat de meest nabije woningen aan de oostzijde van de inrichting zijn gelegen. Volgens deze omwonende liggen ze echter ten zuiden van de inrichting. 14. Het akoestisch rapport ontbrak bij de toegezonden stukken. 15. Een bouwtekening ontbrak bij de aanvraag. Bovendien maakt belanghebbende in zijn bedenking kenbaar dat hij weinig vertrouwen in de provincie heeft vanwege volgens belanghebbende onvoldoende gelegenheid verweer te voeren tegen een eerdere vergunningenprocedure van betreffende inrichting Reactie op de bedenkingen Hieronder gaan wij in op de ingekomen bedenkingen. De bedenkingen van aanvrager Ad 1 en ad 4: omtrent afdekking van materialen van de stuifklassen S4 en S5 In paragraaf 7.2 van de aanvaag zijn de gevolgen voor de luchtemissie beschreven. Enerzijds is aangevraagd is om stuifgevoelige afvalstoffen en materialen inpandig op te slaan en indien dit niet mogelijk is uitsluitend uitpandig gelost en/of geladen worden. Anderzijds is eveneens aangevraagd dat indien stuifgevoelige stoffen op het buitenterrein worden opgeslagen de materialen zoveel mogelijk beschermd tegen wind worden opgeslagen in containers. Deze onderdelen zijn voor wat betreft de plaats van opslag strijdig. In voorschrift is opgenomen dat de op- en overslag van stuifgevoelige materialen van de stuifklassen S4 en S5 uitsluitend op het open terrein van de inrichting mag plaats vinden indien dit inpandig vanwege ruimtegebrek niet mogelijk is. Het voorschrift komt hiermee in grote lijnen overeen met hetgeen is aangevraagd. In het voorschrift is aanvullend expliciet gemaakt in welke situaties uitpandig handelingen met deze stuifgevoelige materialen wordt toegestaan. Indiener maakt middels deze bedenking kenbaar dat in dit gedeelte van de aanvraag per abuis keuzes voor materialen met diverse stuifklassen bij elkaar zijn genomen en dat hij dit wil herstellen. De toetsing voor de beperking van emissie naar de lucht vindt plaats aan de hand van de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR). In de NeR is voor de op- en overslag van stuifgevoelige stoffen van de stuifklassen S4 en S5 opgenomen dat deze buiten mogen worden opgeslagen mits de berg door besproeiing vochtig wordt gehouden, dan wel bij tijdelijke opslag wordt afgedekt, dan wel bij langdurige opslag wordt bespoten met een zogenoemd Provincie Utrecht 14 Dijkman Afvalverwerking B.V. te Eemnes

15 vastleggend middel of bindmiddel. De opgenomen voorschriften komen overeen met deze mogelijkheden in de NeR. Afwijking van de NeR ten gunste van aanvrager, in deze het niet afdekken van materialen van de stuifklasse S4 en S5, is niet redelijk: gelet op de stofoverlast wegen de belangen van de buurman, wiens terrein grenst aan die van de inrichting, zwaarder dan de belangen van aanvrager. Dit verzoek wordt daarom niet gehonoreerd. Ad 2: omtrent verzoek afgekeurde partijen BSA ook op kosten van ontdoener af te voeren. Aanvrager dient een bedenking in tegen de considerans. Het is duidelijk dat mede is bedoeld een bedenking tegen het betreffende voorschrift (voorschrift 3.3.9), daarom wordt hiervan uitgegaan. In de aanvraag is opgenomen dat ook op kosten van de ontdoener, partijen die zijn afgekeurd kunnen worden afgevoerd naar een erkende verwerker. De tekst van voorschrift sluit deze mogelijkheid niet uit. Deze toevoeging is niet in strijd met het beleid. Voor de duidelijkheid van dit voorschrift wordt daarom het verzoek van aanvrager in het voorschrift toegevoegd. Voorschrift wordt hierop aangepast. Ad 3: omtrent het verzoek de opslag van S2 en S3 materialen ook buiten in containers te mogen opslaan, rekening houdend met de windrichting. Aangevraagd is, zoals reeds onder ad 1 en ad 4 is verwoord, enerzijds de opslag uitsluitend inpandig en anderzijds de opslag van stuifgevoelige materialen in containers, die indien nodig worden afgedekt om stofverspreiding tegen te gaan. Deze twee onderdelen van de aanvraag zijn strijdig. Voorgeschreven is in voorschrift dat opslag van materialen van de stuifklassen S2 en S3 uitsluitend inpandig plaats vindt. Aanvrager maakt middels deze bedenking kenbaar in dit gedeelte van de aanvraag keuzes voor materialen met diverse stuifklassen bij elkaar zijn genomen en dat dit niet zo is bedoeld. In de NeR is voor de opslag van stoffen van de stuifklassen S3 en eventueel S2 opgenomen dat deze in gesloten ruimten, genoemd worden silo s, loodsen of overkappingen, worden opgeslagen. Stoffen van de stuifklasse S2 mogen ook buiten worden opgeslagen, mits de berg door besproeiing vochtig wordt gehouden. Bij kleine en kortstondige opslag in de open lucht is ook afdekking met een zeil mogelijk. Gelet op hetgeen in de NeR is opgenomen is opslag van S2 stoffen in buiten containers mogelijk. Gelet op het feit dat de stuifgevoeligheid van S3 stoffen geringer is dan van S2 stoffen is opslag van S3 stoffen ook mogelijk. Aangezien S3 stoffen niet bevochtigbaar zijn, zou een buitenopslag niet bevochtigd kunnen worden, maar uitsluitend met een afdekking mogelijk zijn. Een opslag in een container wordt in het algemeen niet bevochtigd, maar afgedekt. Een afdekking met een zeil is voor opslag in een container ook langdurig een goede oplossing. De opslag van deze containers is niet gelegen aan de zijde van omwonende. Bij opslag rekening houden met de windrichting is geen reële optie. Het is ondoenlijk om telkens als de windrichting ongunstig wordt de opgeslagen containers met deze stoffen te verplaatsen naar de bedrijfshal, wat dan namelijk de overgebleven optie is. Dit is in de NeR dan ook niet als mogelijke optie opgenomen. Indien de containers stuifdicht zijn afgedekt met een zeil is stofverspreiding niet meer mogelijk. De buiten opslag van S2 en S3 stoffen in containers, die zijn afgedekt met een zeil, komt overeen met de strekking van de NeR over dit aspect. Wij verwachten dat hiermee de stofoverlast voldoende is beperkt, dan wel voorkomen. Daarom is het verantwoord om de opslag van S2 en S3 stoffen buiten in containers, stofdicht afgedekt met een zeil, te vergunnen. De voorschriften en zijn hierop aangepast. Ad 5: omtrent de ondoordringbaarheid van de vloer van de werkplaats voor het klein onderhoud. Aangevraagd is middels paragraaf 4.7 van de aanvraag het uitvoeren van zowel klein als groot onderhoud aan eigen voertuigen, machines en overige materieel. In de aanvraag worden in bijlage 7 de activiteiten in de werkplaats getoetst aan de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB). Het uitgangspunt van de NRB is in het algemeen het bereiken van een verwaarloosbaar bodemrisico. De conclusie uit de toetsing in de aanvraag is dat een verwaarloosbaar bodemrisico voor deze activiteiten Provincie Utrecht 15 Dijkman Afvalverwerking B.V. te Eemnes