POTENTIËLE GROEI IN GROEILANDEN

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "POTENTIËLE GROEI IN GROEILANDEN"

Transcriptie

1 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR POTENTIËLE GROEI IN GROEILANDEN Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen: Handelsingenieur Magali Deloof onder leiding van Prof. dr. William De Vijlder

2

3 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR POTENTIËLE GROEI IN GROEILANDEN Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen: Handelsingenieur Magali Deloof onder leiding van Prof. dr. William De Vijlder

4 PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Magali Deloof.

5 WOORD VOORAF Voor de totstandkoming van mijn verhandeling zou ik graag een aantal personen willen bedanken die een enorme hulp en steun zijn geweest. Speciale dank gaat uit naar mijn promotor Prof. dr. William De Vijlder voor het begeleiden van deze masterproef en zijn professioneel advies. Ik wil ook graag mijn dank betuigen aan Prof. dr. Glenn Rayp, Prof. dr. Freddy Heylen en Prof. dr. Gerdie Everaert, die mij in verschillende fasen van mijn onderzoek op goede weg hebben geholpen. Verder wil ik ook Samuel Standaert bedanken voor het beschikbaar maken van de ICRG data. Ook wil ik mijn ouders bedanken voor hun steun en kritische blik op mijn thesis en verder mijn familie, vrienden en vriendinnen. Brugge 2012, Magali Deloof. I

6 INHOUDSOPGAVE WOORD VOORAF...I INHOUDSOPGAVE... II LIJST VAN AFKORTINGEN... IV LIJST VAN FIGUREN... V LIJST VAN TABELLEN... VI I. INTRODUCTIE... 1 II. LITERATUURSTUDIE DEFINIËREN VAN POTENTIËLE GROEI Potentiële output als steady-state maatstaf, de monetaristische visie Keynesiaanse en Nieuw Keynesiaanse visie Potentiële output is Optimale output BELANG VAN POTENTIËLE GROEI IN ECONOMISCH BELEID EN INTERNATIONALE INVESTERINGEN DETERMINANTEN VAN LANGE TERMIJN ECONOMISCHE GROEI OF POTENTIËLE GROEI Bijdrage van verschillende economische theorieën Overzicht determinanten van potentiële groei Studies omtrent de determinanten van potentiële groei specifiek voor groeilanden SCHATTEN VAN DE POTENTIËLE GROEI Bestaande methoden De structurele productiefunctie benadering Niet structurele statistische methoden Semi-Structurele statistische methoden Studies omtrent het schatten van potentiële groei in opkomende en ontwikkelingslanden III. EMPIRIE ALGEMENE ONDERZOEKSVRAAG, RELEVANTIE EN AANPAK ONDERZOEKSMETHODOLOGIE Benadering van de potentiële groei Determinanten van de potentiële groei Selectie Bespreking Kern-variabelen Additionele variabelen Gedetailleerde onderzoeksvraag Opstellen van het panel Selectie van groeilanden II

7 2.4.2 Gegevensverzameling en databeschikbaarheid Gegevensanalyse Evolutie in de verschillende variabelen Correlaties tussen lange termijn groei en verklarende variabelen Econometrische analyse Schattingsmethode Model Specificatie RESULTATEN Basisregressie Toevoeging van additionele variabelen Discussie IV. ALGEMEEN BESLUIT BIBLIOGRAFIE... VII WETENSCHAPPELIJKE WERKEN... VII BOEKEN... XIII DATASETS... XIII III

8 LIJST VAN AFKORTINGEN AFKORTING BETEKENIS BBP BNI FDI FE ICP ICRG IIASA IMF LOG NAIRU NEG NIE OLS PWT RE USD VID WDI WEO 3SLS Bruto Binnenlands Product Bruto Nationaal inkomen Foreign Direct Investments Fixed Effects International Comparison Program International Country Risk Guide International Institute for Applied Systems Analysis Internationaal Monetair Fonds Logaritme Non Accelerating Inflation Rate of Unemployment New Economic Geography New Institutional Economics Ordinary Least Squares Penn World Tables Random Effects United States Dollars Vienna Institute of Democracy World Development Indicators World Economic Outlook Three Stage Least Squares IV

9 LIJST VAN FIGUREN Figuur 1 Evolutie BBP per capita ( ) voor verschillende regio's van groeilanden (Wereld Bank)... 1 Figuur 2 Vergelijking MSCI groeimarktenindex en MSCI wereldindex... 9 Figuur 3 Classificatie van landen op basis van BNI volgens de Atlas methode (Wereld Bank) Figuur 4 Correlatie initieel BBP per capita en lange termijn groei Figuur 5 Correlatie initiële overheidsconsumptie en lange termijn groei Figuur 6 Correlatie initiële levensverwachting en lange termijn groei Figuur 7 Correlatie secundaire scholing en lange termijn groei Figuur 8 Correlatie initiële openheid en lange termijn groei Figuur 9 Correlatie initieel prijslevel investeringen en lange termijn groei Figuur 10 Correlatie initiële kwaliteit van regelgeving en openbare orde en lange termijn groei. 83 Figuur 11 Correlatie bevolkingsgroei en lange termijn groei Figuur 12 Correlatie tussen de bevolkingsdichtheid en de lange termijn groei Figuur 13 Correlatie overheidsstabiliteit en lange termijn groei Figuur 14 Correlatie initieel level democratie en lange termijn groei V

10 LIJST VAN TABELLEN Tabel 1 Overzicht van de opgenomen variabelen met hypothesen en teken van de impact Tabel 2 Groeilanden uit de lagere gemiddelde inkomensklasse Tabel 3 Groeilanden uit de hogere gemiddelde inkomensklasse Tabel 4 Overzicht variabelen en bronnen Tabel 5 Overzicht landen opgenomen in het panel Tabel 6 Gemiddelde lange termijn evolutie groei, opgesplitst naar verschillende inkomensklassen Tabel 7 Evolutie van de initiële waarden van de verklarende variabelen, voor het volledige panel Tabel 8 Evolutie van de initiële waarden van de verklarende variabelen, voor de lagere gemiddelde inkomensklasse Tabel 9 Evolutie van de initiële waarden van de verklarende variabelen, voor de hogere gemiddelde inkomensklasse Tabel 10 Basisregressie voor de lange termijn groei (27 crosssecties, 5 periodes, 135 observaties) Tabel 11 Uitgebreide regressie voor de lange termijn groei (27 crosssecties, 5 perioden, 135 observaties) VI

11 I. INTRODUCTIE Het niveau van economische groei in een land vertelt veel over de situatie waarin een land zich bevindt, evenals over de levensstandaard van de gemiddelde inwoner van dat land. Landen met sterke of duurzame levels van economische groei, kennen een hoge productie en een hoog niveau van BBP per capita of levensstandaard. Omgekeerd kennen landen met een lage economische groei, een laag BBP per capita wat wijst op minder goede levensomstandigheden. De meeste landen trachten dan ook te streven naar een sterke duurzame groei, die zorgt voor goede levensomstandigheden binnen het land en meer welvaart. Veel groeilanden, die eerst lage levels van BBP per capita vertoonden, hebben over de voorbije jaren een enorm sterke groei gekend. Figuur 1 geeft de evolutie in BBP per capita weer voor verschillende regio s van groeilanden. De eerste groeilanden waarbij een enorme explosieve groei van meer dan 7% per jaar werd waargenomen tussen waren de Asian Tigers Zuid- Korea, Singapore, Taiwan en Hong Kong. Deze landen zijn daarom het onderwerp geweest van vele onderzoeken die de determinanten van deze uitzonderlijke groei trachten te bepalen, en vast te stellen of deze groei duurzaam zou zijn op lange termijn, met andere woorden wat is de potentiële groei van deze landen. Meer recent kenden ook andere groeilanden explosieve groeivoeten, zoals bijvoorbeeld India, waarvoor een jaarlijkse groei van ongeveer 8% werd genoteerd in 2006/2007. Figuur 1 Evolutie BBP per capita ( ) voor verschillende regio's van groeilanden (Wereld Bank) De vraag is, kunnen groeilanden een dergelijke explosieve groei behouden en omzetten in een duurzame lange termijn groei? Belangrijker nog, uit welke factoren is deze lange termijn groei, of potentiële groei, samengesteld en hoe kunnen ze gestimuleerd worden zodat ze een bijdrage leveren tot het verhogen van de potentiële groei van een groeiland? Het bestuderen van de 1

12 werkelijke determinanten van potentiële groei en de impact die deze determinanten kunnen hebben op de potentiële groei is uitermate relevant. De algemene onderzoeksvraag van deze thesis luidt: Wat zijn de determinanten van de potentiële groei in groeilanden, welke impact hebben deze determinanten op de potentiële groei in groeilanden en op welke manier is de kennis van deze determinanten relevant voor het overheidsbeleid en internationale beleggers? Op basis van een grondige en kritische studie van de literatuur en bestaande theorieën, worden in het empirisch onderzoek een aantal determinanten geselecteerd die van groot belang blijken te zijn voor het verklaren van de potentiële groei in groeilanden. Het onderzoek vertrekt van een neoklassiek kader en maakt gebruik van paneldata, waarin 27 groeilanden zijn begrepen met data over 5 verschillende perioden. Het doel is een uitspraak te kunnen doen over de werkelijke determinanten van de potentiële groei, en de relevantie van de resultaten te belichten voor zowel beleidsmakers als internationale beleggers. Het volgende deel geeft een overzicht van de bestaande literatuur over het onderwerp. Het concept potentiële groei wordt gedefinieerd en het belang van het onderwerp wordt uiteengezet voor diverse instellingen en personen, waaronder overheid en internationale beleggers. In de literatuurstudie wordt dieper ingegaan op de verschillende determinanten van potentiële groei door diverse auteurs vooropgesteld, en op de bestaande manieren waarop potentiële groei kan worden geschat. In het derde deel van dit werkstuk wordt het gevoerde onderzoek besproken, evenals de bevonden resultaten en conclusies. Bij het lezen en interpreteren van de resultaten dient rekening te worden gehouden met de beperking dat deze niet zomaar kunnen worden geïnterpreteerd voor één specifiek land uit het panel. Op basis van de gevoerde panelregressie, wordt de impact van de verschillende determinanten op de potentiële groei bepaald voor een gemiddeld land uit het geselecteerde landenpanel. Enkel wanneer een land nauw aanleunt bij het gemiddelde land uit de landengroep, kunnen de resultaten voor dit specifieke land worden geïnterpreteerd. Een tweede beperking is dat de resultaten een kleine vertekening kunnen vertonen, als gevolg van mogelijke endogeniteit van de variabelen. Het onderzoek tracht de endogeniteit te controleren door telkens de initiële waarden van de verschillende variabelen op te nemen. Ondanks deze beperkingen, zijn de resultaten informatief. De verhandeling sluit af met een algemene conclusie, in het vierde en laatste deel. 2

13 II. LITERATUURSTUDIE Vooraleer gestart kan worden met het empirisch onderzoeken van de verschillende determinanten van potentiële groei in groeilanden, dient een grondige studie te worden gemaakt van de bestaande literatuur. Deze handelt over de lange termijn economische groei of potentiële groei, is zeer uitgebreid en gaat terug tot in de jaren 50. De verhandeling tracht, in dit hoofdstuk, dan ook de belangrijkste en meest relevante stromingen en onderwerpen binnen de literatuur over potentiële groei aan te halen. Eerst wordt getracht het niet-observeerbare concept van potentiële groei te definiëren, aangezien het gebruik van dit concept voor veel verschillende domeinen van groot belang is, en interpretaties van het concept verschillen naargelang de gehanteerde definitie. Eenmaal het concept, op basis van de literatuur duidelijk gedefinieerd is, wordt, in het tweede deel van dit hoofdstuk, het belang van het concept potentiële groei in verschillende economische domeinen besproken. Als eerste wordt de nadruk gelegd op het belang van het concept binnen de economische beleidsvoering. Zowel de rol die het concept van potentiële groei speelt in monetair beleid als in fiscaal beleid, wordt omschreven. Tenslotte, wordt de relevantie van potentiële groei voor internationale investeringen aangehaald. In het derde deel van dit hoofdstuk, wordt overgegaan tot het bespreken van de determinanten van potentiële groei. Allereerst wordt aandacht besteed aan de verschillende economische theorieën, die allen hebben bijgedragen tot het bepalen van de determinanten van potentiële groei en worden ook de hoofdlijnen van deze verschillende theorieën uiteengezet. Aangezien er sprake is van een enorm groot aantal verschillende theorieën en variaties op onderlinge theorieën, worden in dit werk enkel de theorieën beschreven en uiteengezet, die geacht worden het meeste gewicht te hebben in de bestaande literatuur. Vervolgens, wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste determinanten van potentiële groei. Telkens, wordt toegelicht in welk opzicht deze determinanten al dan niet een belangrijke rol spelen voor de potentiële groei in groeilanden. Gebaseerd op een studie van Petrakos, Arvanitidis en Pavleas (2009), worden de meest bepalende determinanten van potentiële groei in groeilanden op een rijtje gezet. Verder gaat het werk dieper in op enkele studies die handelen over het schatten van de impact van verschillende determinanten specifiek voor groeilanden, en wordt getracht de methodologie enigszins te verduidelijken. In een vierde en laatste deel volgt de bespreking van de verschillende soorten methoden die gebruikt worden voor het expliciet schatten en voorspellen van de potentiële groei, evenals een beschrijving van hun voor- en nadelen. De verhandeling haalt opnieuw enkele studies aan die de potentiële groei trachten te schatten specifiek voor groeilanden. 3

14 1. DEFINIËREN VAN POTENTIËLE GROEI De potentiële groei van een economie bepaalt samen met de trend in de bevolkingsontwikkeling het verloop van het welvaartspeil. Potentiële groei is niet waarneembaar en wijst op de groei van de levensstandaard binnen een land op lange termijn de lange termijn economische groei per hoofd. Als maatstaf voor de levenstandaard binnen een economie wordt het reëel BBP per capita gehanteerd. In vele economische vraagstukken staat het concept van potentiële groei centraal, het speelt onder meer een belangrijke rol bij de monetaire beleidsvoering en het beheer van de overheidsfinanciën. Zoals de actuele groei van de levenstandaard binnen een economie wordt bepaald aan de hand van de groei in het reëel bruto binnenlands product (BBP) per capita, wordt de potentiële groei bepaald aan de hand van de groei in potentieel BBP per capita van een economie. Gezien de cruciale rol van deze potentiële output in de beleidsvoering en andere domeinen is het van groot belang dit concept op een correcte wijze te definiëren. Basu en Ferald (2009) schetsen een kader voor de verschillende definities van potentiële output. Concreet bespreken ze 3 verschillende categorieën van definities betreffende potentiële output: het bepalen van potentiële output als een steady-state maatstaf, de Keynesiaanse en Nieuw Keynesiaanse definiëring, en een derde definitie die potentiële output gelijkstelt aan de huidige optimale graad van output. Algemeen kan de potentiële output van een land gezien worden als een steady-state situatie, wat correspondeert met het ideale evenwicht waarin een economie zou kunnen opereren. Dit wil zeggen dat in een dergelijk evenwicht ook alle determinanten van potentiële groei, hun optimale evenwichtswaarde hebben aangenomen. De interpretatie van deze evenwichtssituatie verschilt tussen verschillende economische theorieën en stromingen (Ladiray, Mazzi & Sartori, 2003). 1.1 POTENTIËLE OUTPUT ALS STEADY-STATE MAATSTAF, DE MONETARISTISCHE VISIE Ladiray, Mazzi en Sartori (2003) suggereren dat monetaristen, die onder de neoklassieke stroming binnen de economie vallen, stellen, dat een economie constant in zijn steady-state evenwicht zou opereren en dat enkel kortstondige schokken ervoor zouden kunnen zorgen dat er afgeweken wordt van deze evenwichtssituatie. Volgens deze stroming van economen zullen langdurige schokken het potentieel output niveau bepalen en kortstondige schokken de output gap, zijnde het verschil tussen actuele en potentiële output. 4

15 Potentiële groei wordt hier gedefinieerd op de middellange tot lange termijn. De steady-state evenwichtssituatie wordt dan ook bepaald als een soort lange termijn voorspelling van de actuele output op bijvoorbeeld 5 of 10 jaar. Het is evenwel mogelijk dat in deze maatstaf nog overgangseffecten begrepen zijn (Jones,2002). Vandaag wordt de middellange tot lange termijn definitie van de potentiële groei voornamelijk gehanteerd voor het schatten van de lange termijn duurzame groei van een land binnen het kader van het economisch beleid. 1.2 KEYNESIAANSE EN NIEUW KEYNESIAANSE VISIE De Keynesiaan Okun (1962) stelde dat de potentiële output de maximale duurzame output is, zonder enige acceleratie van inflatie. Het is een soort van asymptotische conditie waarrond de actuele output van een economie fluctueert. De output gap, die het verschil meet tussen potentiële en actuele output, is daarom een belangrijke indicator van inflatie. Wanneer de actuele output zich boven de potentiële output bevindt, zal dit gepaard gaan met een stijgende inflatie en omgekeerd. Nieuw Keynesianen bouwen hierop verder met de zogenaamde Dynamic Stochastic General Equilibrium of DSGE modellen ( Rotemberg & Woodford,1997; Lubik & Schorfheide, 2004; Biorin & Giannoni, 2006; Wouters & Smets, 2007). Zij veronderstellen dat potentiële output, de output is die de economie zou genereren als er geen nominale rigiditeit van lonen en prijzen zou zijn. Gezien lonen en prijzen zich, volgens de Keynesianen, slechts traag aanpassen aan hun lange termijn evenwichtswaarden zal de actuele output afwijken van het potentiële output niveau. Deze Keynesiaanse visie op potentiële groei, speelt zich eerder af op korte termijn, en leent zich voor het beoordelen van mogelijke inflatoire druk binnen het kader van monetair beleid. Volgens Delessy (1997) zal in een traditioneel macro-economisch kader de economie op korte termijn Keynesiaans voorgesteld worden en neoklassiek (monetaristisch) op lange termijn. 1.3 POTENTIËLE OUTPUT IS OPTIMALE OUTPUT Justiniano, Primiceri en Tambalotti (2010) veronderstellen dat potentiële output gelijk is aan de huidige optimale output. De optimale output is het level van output dat een economie zou kunnen genereren indien het monetair beleid de welvaart en efficiëntie maximaliseert. Deze derde en 5

16 laatste definitie blijkt dus interessant voor beleidsvoerders die de efficiëntie in hun economie proberen te verhogen (Basu & Ferald, 2009). In elk van de hierboven beschreven definities komt telkens duidelijk het verband tussen een specifieke definiëring en de economische beleidsvoering naar voor. In het volgende deel wordt dieper ingegaan op het gebruik van potentiële groei in verschillende vormen van economische beleidsvoeringen en wordt getracht het verband te beschrijven tussen potentiële groei en internationale investeringen. 6

17 2. BELANG VAN POTENTIËLE GROEI IN ECONOMISCH BELEID EN INTERNATIONALE INVESTERINGEN Zoals vermeld, is het concept potentiële groei een zeer populair concept in tal van economische vraagstukken en wordt het intensief gebruikt door een groot aantal internationale organisaties en personen, die de potentiële groei omwille van verschillende redenen willen benaderen. Hier wordt het belang van de potentiële groei, voor zowel economische beleidsvoering als internationale investeringen, besproken. Als eerste speelt het concept van de potentiële groei en output gap het verschil tussen potentiële en actuele groei een cruciale rol binnen de economische beleidsvoering, waarbinnen het wordt gebruikt voor diverse doeleinden. Op korte termijn, wordt, binnen het kader van het monetair beleid, het level van de potentiële output gebruikt voor het bestuderen van de inflatie binnen de economie. Eén van de belangrijkste taken van het monetair beleid is het bewaren van de prijsstabiliteit binnen een economie. In dit opzicht wordt door de monetaire beleidsvoerders van een land een vooropgestelde stabiele graad van inflatie bepaald, die gebruikt wordt als benchmark voor het sturen van de werkelijke graad van inflatie. Het analyseren van de output gap, die op een bepaald tijdstip gedefinieerd wordt als zijnde het verschil tussen potentiële en actuele output, verschaft de beleidsvoerders informatie betreffende de heersende graad van inflatie binnen een economie. Wanneer de output gap positief is het actuele output level overschrijdt het potentiële level zullen beperkingen ontstaan in de heersende capaciteit waardoor verdere groei van de economie wordt bemoeilijkt en de graad van inflatie stijgt. Omgekeerd, wanneer de output gap negatief is de actuele output bevindt zich onder de potentiële output zullen er tal van middelen binnen de economie niet benut worden en bijgevolg overvloedig aanwezig zijn waardoor de graad van inflatie afneemt. Op basis van deze analyse worden monetaire beleidsbeslissingen gemaakt met betrekking tot het sturen van de werkelijke inflatie en de economische groei. Als gevolg is het van cruciaal belang dat de schattingsresultaten van potentiële output en groei betrouwbaar zijn, omdat de kwaliteit van deze schattingen in sterke mate de kwaliteit van het monetair beleid bepaalt. Op middellange tot lange termijn, wordt de potentiële groei gebruikt als input voor het maken van projecties van economische groei op lange termijn. Op deze manier wordt informatie verworven over het potentieel van het geaggregeerde aanbod binnen een economie, evenals over verschillende mogelijke scenario s van duurzame non-inflatoire economische groei in output en werkgelegenheid. Verder voorzien deze analyses, die vaak steunen op een productiefunctie benadering, beleidsmakers van aanbevelingen die verschillende factoren identificeren waarop ze zich kunnen richten om het groeipotentieel van hun land te bereiken. 7

18 Binnen de economische beleidsvoering worden schattingen van de potentiële groei en output gap ook gebruikt om bepaalde variabelen cyclisch te corrigeren zodat het level van die variabele kan worden bestudeerd in een situatie waar geen inflatoire druk heerst en de economie zich in zijn potentiële situatie bevindt de steady state. Op deze manier is het mogelijk transitoire effecten van de conjunctuur op de bestudeerde variabele te doorzien en de werkelijke evolutie van de variabele te bekijken. Soortgelijke analyses gebeuren frequent binnen het begrotings- en fiscaalbeleid, waar men het structurele begrotingssaldo tracht te bepalen. Dit structurele begrotingssaldo stelt de inkomsten en uitgaven van de overheid voor, wanneer de economie zich in zijn potentiële toestand bevindt. Door het bepalen van het structurele niveau van het begrotingssaldo is het mogelijk voor de beleidsvoerders de werkelijke trend in het actuele begrotingssaldo te bestuderen en transitoire effecten te doorzien. Zo kunnen verbeteringen op korte termijn in het begrotingssaldo enkel te wijten zijn aan het opleven van de economie en bijgevolg niet worden gezien als werkelijke substantiële verbeteringen. Door het bestuderen van de werkelijke trend van het begrotingssaldo, kunnen, wanneer de situatie dreigt te evolueren richting het aanhouden van niet-duurzame schuldposities, tijdig maatregelen worden genomen in het begrotingsbeleid. Ook hier is het duidelijk dat de kwaliteit van de begrotingsbeleidsbeslissingen sterk afhangen van de kwaliteit van de schattingen betreffende de potentiële groei en output gap. Een bekend voorbeeld dat het belang van het maken van kwalitatieve schattingen van de potentiële groei binnen het economisch beleid aantoont, betreft de IT revolutie eind jaren 90 in Europa. Gedurende deze periode werd de sterk heersende economische groei toegewezen aan een gestegen potentiële groei, waardoor de Europese overheden hogere toekomstige inkomsten in het vizier hadden en als gevolg een zwakkere controle over de overheidsfinanciën uitoefenden. Uiteindelijk bleek deze sterke economische groei enkel te wijten aan een heropleving binnen de economische conjunctuur en niet aan een stijging van de potentiële groei. Als gevolg van de laxe begrotingscontrole en overmatige uitgaven, dienden in de periode na de IT crisis 2000/2001 strenge besparingen doorgevoerd te worden, wat zorgde voor een sterke afremming van de economische groei. Een laatste gebruik binnen de economische beleidsvoering van de potentiële groei en output gap betreft het beoordelen van de gevoerde beleidsmaatregelen en het maken van beleidsaanbevelingen. Daar de potentiële groei de mogelijkheden weergeeft voor het groeien van de levenstandaard binnen een economie, vormt het stimuleren van de potentiële groei van een land één van de belangrijkste doelstellingen van het economisch beleid. Dit vergt echter niet alleen het kunnen schatten van de potentiële groei, maar ook het begrijpen van de potentiële groei en zijn determinanten. 8

19 Tenslotte, nog een verduidelijking van het belang van potentiële groei in verband met internationale investeringen. Beleggers investeren meer en meer in groeilanden, aangezien dit een hoge return kan opleveren. In onderstaande grafiek worden de prijzen voor de MSCI Wereldindex en de MSCI Index voor groeimarkten vergeleken (deze indexen zijn puur ter illustratie, het is niet mogelijk om deze indexen zomaar te kopen bron GlobeHySales). De landen die opgenomen zijn voor het samenstellen van deze laatste index stellen een groep van 25 groeilanden samen, die gelijkaardige politieke, culturele en sociale kenmerken delen. Voorbeelden van landen in deze groep: China, Brazilië, Argentinië, Thailand, Chili en Mexico. Deze groep van groeilanden kennen, zonder rekening te houden met de crisis 2008/2009, een enorme actuele, evenals een hoge lange termijn groei of potentiële groei. Uit de grafiek valt duidelijk op te maken dat aandelen van de geselecteerde 25 groeimarkten beter hebben gepresteerd dan aandelen van de geavanceerde markten over de voorbije 10 jaar. Figuur 2 Vergelijking MSCI groeimarktenindex en MSCI wereldindex In de wereld van beleggingen heerst de algemene consensus dat beleggen in groeimarkten met goede vooruitzichten wat betreft de economische groei van het land, een pak aantrekkelijker is dan beleggen in een groeiland met slechte vooruitzichten in de economische groei. Algemeen worden in de literatuur 2 argumenten naar voor geschoven voor het beleggen in aandelenmarkten van groeilanden. Een eerste argument luidt dat door het beleggen in niet perfect gecorreleerde internationale kapitaalmarkten, een belegger het risico in zijn portfolio naar beneden kan halen. Omdat aandelenmarkten van groeilanden een lage correlatie hebben met de aandelenmarkten in geavanceerde landen, zorgt het beleggen in groeimarkten voor diversificatie en een lager risico in het portfolio van de belegger. Veel economen benadrukken dat naarmate de integratie van verschillende kapitaalmarkten stijgt, ook de correlaties tussen deze markten zullen stijgen, waardoor het internationaal diversifiëren van de beleggingsportefeuille minder interessant wordt. Verder halen deze economen aan dat landen, in tijden van crisis of economische welvaart, elkaar 9

20 aansteken of besmetten, waardoor opnieuw de correlaties tussen de landen stijgen en de diversificatie wordt teniet gedaan. Een tweede argument voor het beleggen in groeimarkten is dat door de enorm hoge economische groei, die een groot aantal groeilanden kennen, het investeren in groeimarkten de belegger kan voorzien van enorme absolute investeringsopportuniteiten. Verwacht wordt dat de toekomstige lange termijn economische groei in groeilanden de groei in geavanceerde landen zal overschrijden, waardoor in de literatuur wordt verondersteld dat ook de lange termijn returns op aandelen van groeilanden hoger zullen liggen dan die van geavanceerde landen (Malkiel en Mei, 1998; Mobius, 1994). Deze trend wordt heden al geobserveerd figuur 1 en wordt verwacht zich in de toekomst verder te zetten. Uit dit laatste argument komt duidelijk naar voor dat beleggers geneigd zijn te investeren in groeilanden, omdat ze in de toekomst een hoge economische groei in deze landen verwachten, wat dus een hogere return met zich meebrengt, hoger dan in geavanceerde landen. Deze redenering wordt gestaafd door het neoklassiek model van Solow (1956), besproken in volgend onderdeel. Het model voorspelt convergentie tussen arme en rijke landen. Omdat armere landen een grotere achterstand hebben ten opzichte van hun steady-state evenwicht, zullen deze landen sneller groeien, wat hogere returns op kapitaal en aandelen met zich meebrengt. Ook hervormingen, waarmee veel groeilanden kampen, hebben een belangrijke positieve impact op de aandelenreturns. Wanneer beleggers een beslissing maken omtrent het investeren in aandelen, baseren ze zich op de verwachte returns. Voor het berekenen van de verwachte return van een aandeel, kan gesteund worden op de formule van Gorden (1962). Gorden stelt dat de prijs van een aandeel gelijk is aan het dividend gedeeld door het verschil tussen de verwachte return en de verwachte toekomstige groei van het dividend. Of Om de verwachte return te berekenen is een benadering nodig van de verwachte groei van het dividend. Volgens Henry en Kannan (2008) kan verondersteld worden dat de opbrengsten op lange termijn hetzelfde groeiritme aanhouden als de economische groei, de groei in BBP. Aldus hangen de verwachte returns af van de potentiële groei van een land, die, in een neoklassieke visie, benaderd wordt als de lange termijn actuele groei over 5 of 10 jaar (supra, p. 4). Hoe hoger de verwachte 10

21 lange termijn groei of de potentiële groei van een land, hoe hoger de verwachte returns voor de aandelen in dat land. Omdat voor groeilanden verwacht wordt dat ze in de toekomst nog een zeer sterke groei zullen kennen, zijn de verwachte returns van beleggingen in groeilanden hoger dan in geavanceerde landen. Henry en Kannan (2008) constateerden dat de verwachte returns van 1985 tot 2005 van groeimarkten, significant hoger waren dan die in de Verenigde Staten. Het is dus van groot belang dat een belegger, wanneer hij of zij een keuze maakt voor een land waarin hij of zij mogelijk zou kunnen investeren, niet enkel de actuele economische groei van het land bestudeert, maar ook de potentiële of lange termijn groei van dat specifieke land. De potentiële groei van deze groeilanden hangt evenwel af van een groot aantal determinanten, die in dit werkstuk worden onderzocht. Zodoende dient de belegger ook de samenstelling van deze potentiële groei te analyseren. Zo zal een olieproducerend land, waarvan de actuele groei hoog is en voornamelijk verklaard wordt door een stijging in olieprijzen, op lange termijn mogelijk niet in staat zijn deze hoge economische groei te behouden. Op lange termijn is het onwaarschijnlijk dat de productie van olie en de gestegen olieprijzen de essentiële drijfkracht blijven vormen achter de economische groei, wat zich uiteindelijk vertaalt in een lagere potentiële groei (Venezuela). In situaties van deze aard, spreken beleggers van een land met een niet-gediversifieerde actuele groei, niet interessant voor investering. Omgekeerd zal een land met een actuele groei, die bestaat uit bijvoorbeeld 25% landbouw, 25% industrie en 50% diensten, wel een gediversifieerde groei kennen, alsook een hogere lange termijn groei, omdat het kan steunen op diverse bronnen en middelen die de groei stimuleren. Zo n land, met een hoge actuele en potentiële groei, vormt dus een interessante belegging. Om een onderbouwde keuze te kunnen maken voor een bepaald land waarin een belegger zou investeren, is het dus cruciaal dat hij of zij een inzicht heeft in de belangrijkste determinanten en hun evolutie die de potentiële groei van een land bepalen en stimuleren. Het bestuderen van de determinanten van de potentiële groei in groeilanden vormt dus een zeer interessant onderwerp en kent vele toepassingen. Ten opzichte van de geavanceerde landen hebben de groeilanden nog een heus inhaalmanoeuvre voor de boeg. Kennis betreffende de determinanten die de lange termijn groei van ontwikkelingslanden bepalen is van groot belang voor beleidsvoerders om de potentiële groei van deze landen te stimuleren en stilaan de gap met de geavanceerde landen te dichten. Daar er tal van groeilanden zijn die een sterke economische groei kennen en/of een hoge potentiële groei hebben, wordt ook meer en meer geïnvesteerd in deze ontwikkelende landen, gezien dit een hoge return kan opleveren. De kennis van de belangrijke determinanten van de potentiële groei van 11

22 ontwikkelingslanden vormt voor investeerders een cruciale input. Ook op dit vlak is de analyse van de determinanten van potentiële groei in ontwikkelingslanden uitermate relevant. Vervolgens, wordt overgegaan tot een bespreking van de determinanten van potentiële groei. Hierbij worden de verschillende theorieën besproken die hebben bijgedragen tot het identificeren van de determinanten en wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste determinanten van potentiële groei. 12

23 3. DETERMINANTEN VAN LANGE TERMIJN ECONOMISCHE GROEI OF POTENTIËLE GROEI Gezien er geen algemene theorie bestaat betreffende de determinanten van de lange termijn economische groei, zijn er tal van verschillende economische theorieën die elk verschillende factoren van de potentiële groei benadrukken. In de volgende paragraaf wordt een overzicht gegeven van de verschillende groeitheorieën die bijdragen hebben geleverd tot het bepalen van de determinanten van de groei in de levenstandaard van een land op lange termijn potentiële groei en geacht worden het meeste gewicht te hebben binnen de literatuur. De structuur van dit algemeen overzicht van theorieën steunt op een artikel van Petrakos, Arvanitidis en Pavleas (2009). Voor een volledig overzicht van alle mogelijke groeitheorieën en variaties wordt verwezen naar het werk van Barro en Sala-i-Martin (2003). 3.1 BIJDRAGE VAN VERSCHILLENDE ECONOMISCHE THEORIEËN Vanaf de jaren 60 tot midden de jaren 80 werden de theorieën omtrent economische groei voornamelijk gedomineerd door het neoklassiek model, ontwikkeld door Ramsey (1928), Solow (1956), Swan (1956), Cass (1965) en Koopmans (1965). Voor een beschrijving van het neoklassieke model wordt voornamelijk gesteund op Heylen (2004). Het neoklassieke model neemt als uitgangspunt de productiefunctie: ( ). In een Cobb- Douglas benadering wordt dit: Aan de hand van de productiefunctie wordt de reële output van een economie ( ) verklaard door de ingezette hoeveelheid kapitaal ( ) het aantal werknemers ( ) en de totale factor productiviteit ( ). Deze laatste wordt als exogeen en constant gedefinieerd en internationaal gelijkgesteld over alle landen. Verder, wordt er ook uitgegaan van constante schaalopbrengsten, een afnemend marginaal product van kapitaal en de oneindige deelbaarheid en substitueerbaarheid van kapitaal en arbeid. Daar men voor de levenstandaard binnen een economie de maatstaf reëel BBP per capita hanteert ( ) en de technologische vooruitgang als zijnde exogeen wordt verondersteld, wordt de evolutie van de levenstandaard, binnen het neoklassiek model, eigenlijk uitsluitend bepaald door de evolutie in de hoeveelheid kapitaal per capita. In eerste instantie wordt deze laatste bepaald door de omvang van de gerealiseerde investeringen per capita, die afhangen van de nationale spaarquote. Ook de spaarquote is binnen het Solow-model constant en exogeen over alle landen gelijk. Verder hangt de evolutie van de kapitaalvoorraad per capita in een land ook af van de omvang van de investeringen die jaarlijks plaats moeten vinden om de initiële kapitaalvoorraad per 13

24 capita op peil te houden. Indien een land niet investeert zal de initiële kapitaalvoorraad per capita dalen, enerzijds door depreciatie en anderzijds door de toename van de bevolking. In het Solowmodel wordt dus sterk de nadruk gelegd op de impact van investeringen op de levensstandaard binnen een economie. Op lange termijn zal een economie, volgens het neoklassiek model, altijd evolueren naar een steady-state situatie. Over de snelheid waarmee dit gebeurt, is nog altijd geen consensus, maar vaak veronderstelt men een trage aanpassingssnelheid van ongeveer 2% (Islam, 2000). Zoals hiervoor besproken, hangt de evolutie van de output per capita van een land in het Solow-model volledig af van de evolutie van de kapitaalvoorraad binnen een economie. Dit geldt ook voor de evolutie van steady-state -output per capita, die volledig bepaald wordt door de evolutie van de steady-state -kapitaalvoorraad de evolutie van de kapitaalvoorraad per capita op lange termijn. Deze laatste wordt dan weer voornamelijk bepaald door de evolutie van de spaarquote en de bevolkingsgroei, die hierdoor beiden een belangrijke impact uitoefenen op de potentiële groei van een economie. Het neoklassiek model veronderstelt dat landen met een hogere spaarquote, dit wil zeggen landen die op lange termijn meer investeren in hun economie, een hogere potentiële output zullen kennen. Positieve wijzigingen in de lange termijn spaarquote hebben dus een positieve impact op de steady-state output per capita van een economie. Wat de bevolkingsgroei betreft, voorspelt het Solow-model dat deze determinant een negatieve impact zal hebben op de potentiële output. Verder heeft ook een wijziging in de constante, de totale factor productiviteit, een impact op de steady-state positie van een economie. Een toename van de exogene en constante technologische vooruitgang impliceert een stijging van de potentiële output in een economie. Wanneer een economie opereert in de steady-state situatie, zal het BBP per capita alsook de kapitaalvoorraad per capita, in dit initiële Solow-model, constant zijn. Dit is niet in lijn met de stylized facts van Kaldor (1963). Deze kwam onder andere tot de empirische vaststelling dat het BBP per capita van een land niet constant is, maar groeit over de tijd en geen tendens tot afname ondervindt. Gezien het initieel neoklassiek model van Solow (1956) deze permanente groei op lange termijn potentiële groei niet kon verklaren werd het model uitgebreid door de incorporatie van permanente technologische vooruitgang. Hierbij gaat men ervan uit dat technologische ontwikkeling verklaard wordt door het ontwikkelen van betere productiemethoden, die de efficiëntie van de arbeiders doet verhogen. De technologische vooruitgang wordt nu niet langer constant verondersteld, maar kent een constante groei. Ze blijft echter exogeen gedefinieerd in dit uitgebreid model. De gevolgen van de incorporatie van permanente technologische groei zijn dat het BBP per capita in een steady-state situatie nu niet langer constant blijft maar groeit potentiële groei aan dezelfde constante groeivoet als de technologische vooruitgang ( ). Hierdoor 14

25 wordt nu wel tegemoet gekomen aan het empirisch vastgesteld stylized fact van Kaldor (1963), waarbij in realiteit een continue stijging van de levenstandaard wordt geobserveerd. Het belangrijkste en tevens meest omstreden kenmerk van het Solow-model (1956) is dat het op lange termijn voorwaardelijke convergentie tussen arme en rijke landen voorspelt. Dit wil zeggen dat, indien alle economieën intrinsiek gelijk zouden zijn aan elkaar en enkel zouden verschillen in hun initiële reële output per capita, absolute convergentie zou optreden tussen arme en rijke landen (Barro, 1995). Armere landen zouden sneller groeien dan rijkere landen en zouden uiteindelijk op hetzelfde niveau dezelfde steady-state komen te staan. Daar landen en hun economieën niet intrinsiek gelijk zijn, maar fundamenteel kunnen verschillen is deze convergentie echter conditioneel. Verder is er ook nog een verschil tussen open en gesloten economieën. In open economieën dient immers rekening gehouden te worden met internationale kapitaalbewegingen, terwijl in gesloten economieën alleen sprake is van nationale investeringen. In een gesloten economische setting convergeren landen enkel indien ze dezelfde intrinsieke kenmerken hebben, daar ze dan dezelfde steady-state delen. Volgens het model van Solow, vloeit in een open economische setting kapitaal van rijke naar arme landen, gezien landen met een lagere steadystate een hogere marginale productiviteit van kapitaal bezitten. Dit betekent dat landen in een open economie niet alleen convergeren als ze dezelfde kenmerken hebben, maar indien kapitaalmarkten perfect werken en de landen een gunstig klimaat hebben voor het aantrekken van kapitaal, ze ook convergeren als ze intrinsiek niet dezelfde kenmerken hebben. Daar de convergentie tussen arme en rijke landen niet altijd wordt waargenomen en het origineel Solow-model (1956) de (blijvende) verschillen in levensstandaard tussen landen niet kan verklaren, werd het model in 1992 uitgebreid door Mankiw, Romer en Weil. Zij maken een onderscheid tussen fysiek en menselijk kapitaal. Menselijk kapitaal werd in het model geïncorporeerd onder de vorm van educatie, ervaring en gezondheid (Lucas, 1988; Rebelo, 1991; Caballe en Santos, 1993; Mulligan en Sala-i-Martin, 1993 en Barro en Sala-i-Martin, 1995). In het initiële Solow-model was het verschil in kapitaalopbrengsten om de ongelijkheid in levenstandaard tussen arme en rijke landen te verklaren zo groot armere landen zouden hogere kapitaalopbrengsten hebben dat de prikkel om te investeren in armere landen dermate sterk zou zijn dat politieke of andere risico s deze stroom van kapitaal niet zouden kunnen tegenhouden (Heylen, 2004). In tegenstelling tot dit initiële model verklaart het uitgebreide model een verschil in de levenstandaard tussen landen niet alleen aan de hand van een verschil in fysiek kapitaal, maar in menselijk kapitaal. De ongelijkheid in levenstandaard wordt nu niet meer door grote verschillen in fysieke kapitaalopbrengsten verklaard, maar door verschillen in zowel de opbrengsten van fysiek kapitaal als menselijk kapitaal. Dit heeft als gevolg dat politieke en andere risico s nu niet langer irrelevant zijn voor het bepalen van de kapitaalstromen tussen landen. Het zou best kunnen dat 15

26 kapitaal niet langer stroomt van rijk naar arm. In dit geval zal de convergentie, in een open economische setting, tussen landen met fundamenteel verschillende kenmerken, uitblijven (Heylen, 2004). Op deze manier is het uitgebreide Solow-model wel degelijk in staat de ongelijkheid in levensstandaard tussen landen te verklaren. Het uitgebreide Solow-model blijft wel vasthouden aan de exogene definitie van technologische vooruitgang en het afnemend marginaal product van kapitaal. Het uitgebreide Solow-model kan zich zodoende verenigen met een lange termijn groei van het BBP per capita via de incorporatie van permanente technologische vooruitgang en kan de verschillen in levenstandaard tussen landen verklaren via de opname van menselijk kapitaal maar verklaart de uiteindelijke lange termijn groei van een economie uitsluitend door de groei in technologische vooruitgang. Deze uiterst belangrijke determinant is volledig exogeen aan het model, waardoor een model overblijft dat allesbehalve de potentiële groei bepaalt (Barro, 1995). Gedreven door enkele rudimentaire studies van Romer (1986) en Lucas (1988) en de problematiek rond de exogene definitie van de technologische vooruitgang als determinant van potentiële groei, werd de basis gelegd van een hele reeks nieuwe endogene groeitheorieën. Ook in deze modellen is technologische vooruitgang de drijvende kracht achter de groei van het BBP per capita op lange termijn. Het verschil met de neoklassieke groeimodellen is dat endogene groeitheoretici het principe van de afnemende marginale kapitaalopbrengsten verwerpen en de bepaling van de technologische vooruitgang endogeniseren. Endogene groeitheoretici pleiten voor constant of toenemende meeropbrengsten van kapitaal, waardoor zij het bestaan van een steady-state output en kapitaalvoorraad, zoals in het neoklassiek model, niet langer weerhouden. Dit betekent dat in endogene groeimodellen de groei van een economie niet noodzakelijk afneemt naarmate een economie zich verder ontwikkelt. Als gevolg hiervan wordt de argumentatie voor het stromen van kapitaal van rijke naar arme landen teniet gedaan, en treedt geen convergentie op. De incorporatie van technologische vooruitgang in het neoklassiek model is onmogelijk, daar de basisassumptie van perfecte concurrentie niet kan worden weerhouden. Dit komt doordat nieuwe ideeën en ontdekkingen vaak gestimuleerd worden door doelgerichte R&D activiteiten (Romer, 1987 & 1990). Daar deze activiteiten beloond worden via ex-post monopolie-rentes (Schumpeter, 1934), is het vanzelfsprekend dat de diffusie van nieuwe ideeën zeer traag verloopt, waardoor de basisassumptie van perfecte concurrentie geen stand kan houden. Het incorporeren van R&D en imperfecte concurrentie in nieuwe endogene groeitheorieën begon met Romer (1987 en 1990), waarna grote bijdragen zijn geleverd door Aghion en Howitt (1992), Grossman en Helpman (1991) en verdere uitbreiding door Sala-i-Martin en Barro (1995). Romer stelt dat de technologische vooruitgang gestimuleerd wordt door investeringen in de ontwikkeling 16

27 van mensen en middelen in een aparte R&D sector. Deze sector zou als doel hebben nieuwe kennis en ideeën te creëren om deze later te incorporeren in nieuwe goederen en diensten. Romer (1990) verklaart technologische vooruitgang dus door doelgerichte R&D activiteiten, die worden beloond via ex-post monopolie-rentes (Schumpeter, 1934). Aangezien geen tendens heerst tot de afname in de ontwikkeling van nieuwe ideeën zal de technologische vooruitgang blijven groeien, met een alsmaar toenemend BBP per capita op lange termijn tot gevolg (Barro, 1995). Andere modellen verklaren de technologische vooruitgang niet door R&D investeringen maar aan de hand van learning-by-doing effecten en kennis spillovers (Arrow, 1962; Romer, 1986 en Valdès, 1999). In deze modellen ontstaan nieuwe ideeën en ontwikkelingen enerzijds als onbedoelde-bijproducten van productie of investeringen ( learning-by-doing ) en anderzijds door het beschikbaar stellen van nieuwe kennis van een bepaalde onderneming aan andere ondernemingen. Naast deze genoemde modellen zijn er nog vele anderen. Het grootste deel van de endogene groeitheorieën blijven vooral de nadruk leggen op de ontwikkeling van nieuwe kennis en ideeën en technologie, maar ook vele nieuwe determinanten worden naar voorgeschoven voor het verklaren van verschillen in lange termijn groei tussen landen, zoals bijvoorbeeld publieke infrastructuur, financiële markten en andere aspecten van de economie. Daar, volgens vele groeitheoretici, in de empirie vaak toch convergentie tussen landen wordt waargenomen, stellen zij dat het verwerpen van de conditionele convergentie tussen landen een serieuze tekortkoming is van de endogene groeimodellen. Hierdoor kwam een nieuwe stroom van groeimodellen op gang, die de voorgaande endogene groeimodellen zodanig trachtten aan te passen, dat ook deze modellen een soort van conditionele convergentie konden voorspellen die gelijkaardig zou zijn aan die van het neoklassieke model. Eén van die aanpassingen werd onder andere voorgesteld door Barro en Sala-i-Martin (1995) aan de hand van het concept diffusie van technologie. Als nieuwe kennis wordt gecreëerd vergt dit een heleboel investeringen en onderzoek. Echter wanneer deze nieuwe kennis wordt verspreid naar andere bedrijven en andere landen, zullen deze laatsten kunnen delen in die nieuw ontwikkelde kennis, maar tegen een veel lagere kost. Immers, imitatie kost minder dan inventie. Als gevolg voorspelt het raamwerk van Barro en Sala-i-Martin (1995) toch een soort van conditionele convergentie tussen landen, gelijkaardig aan die in het neoklassiek model en combineert ze de endogene lange termijn groei (potentiële groei) van de endogene groeitheorieën met het convergentiegedrag van het neoklassiek model (Barro, 1995). Ondanks het grote belang van de endogene groeitheorieën in het verklaren van de lange termijn groei in de levenstandaard, wordt in later empirisch werk meestal gesteund op een neoklassiek raamwerk dat wordt uitgebreid met de incorporatie van overheidsbeleid (bijv.: law and order, 17

28 openheid, etc.), menselijk kapitaal (bijv.: uitgaven voor educatie, scholingsgraad, etc.) en de diffusie van technologie (Barro, 1995). Een andere stroming binnen de literatuur is de groeitheorie van cumulatieve oorzakelijkheid van Myrdal (1957) en Kaldor (1970). De cumulatieve oorzakelijkheid stelt dat initiële condities de economische groei en het potentieel van een land bepalen. Myrdal en Kaldor stellen dat wanneer enkel de marktkrachten aan het werk zijn, minder ontwikkelde landen, ondanks de diffusie van economische groei van rijk naar arm, onmogelijk hun achterstand ten opzichte van de ontwikkelde landen kunnen inhalen. Beleidsvoering is hier van cruciaal belang om de verschillen tussen landen weg te werken. Daar er onvoldoende mathematische achtergrond is voor dergelijke modellen, worden ze de zachte ontwikkelingstheorieën genoemd (Plummer en Taylor, 2001). Een laatste gelijkaardige stroming binnen de literatuur betreft de New Economic Geography of NEG theorieën. De grondleggers van deze stroming, Krugman (1991) en Fujita et al (1999), veronderstellen dat het proces van economische groei, landen met een initieel voordeel begunstigt en hierdoor niet gelijkmatig verloopt. Ze leggen de nadruk op centripetale en centrifugale krachten binnen een economie. Crabbé en De Bruyne (2011) definiëren centripetale krachten als krachten die bedrijven naar het centrum van de economische activiteit toe trekken en centrifugale krachten als krachten die bedrijven wegduwen van het centrum van de economische activiteit. Agglomeratieeffecten, die ontstaan door voorwaartse en achterwaartse linken tussen bedrijven, vallen onder de noemer van de centripetale krachten, terwijl transportkosten en concurrentie-effecten onder de noemer van centrifugale krachten vallen. Verder verwijzen Petrakos et al (2009) ook naar meer macro-georiënteerde theorieën, die een sterkere nadruk leggen op aspecten als: de substantiële rol van instanties ( Matthews, 1986; North, 1990; Jutting, 2003), sociaal-culturele factoren (Granovetter, 1985; Knack en Keefer, 1997), politieke factoren (Lipset, 1959; Brunetti, 1997), geografische factoren (Gallup et al, 1999) en demografische factoren (Brander en Dorwick, 1994; Kalemi-Ozcan, 2002). Na het beschrijven van de verschillende theoretische perspectieven steunend op het overzicht van Petrakos, Arvanitidis en Pavleas (2009), worden nu de belangrijkste determinanten van economische en potentiële groei beschreven. 18

29 3.2 OVERZICHT DETERMINANTEN VAN POTENTIËLE GROEI De diverse economische theorieën leggen een verschillende nadruk op de determinanten van economische groei en hanteren een andere interpretatie van deze determinanten, met als gevolg dat er sprake is van tegenstrijdige conclusies. Toch is het mogelijk om de belangrijkste determinanten van economische groei, die tot nu toe het meeste aandacht gekregen hebben in de literatuur, eruit te halen. Opgemerkt dient te worden dat determinanten aan belang zullen winnen of verliezen naargelang gesproken wordt over verschillende regio s of ontwikkelde landen versus ontwikkelingslanden. Belangrijk is dat een determinant voor een bepaalde economie van groot belang kan zijn, maar dat het mogelijk is dat deze specifieke determinant geen bijdrage kan leveren tot economische of potentiële groei wanneer er bepaalde systemen niet in aanwezig zijn. Zo kunnen FDI s (Foreign Direct Investment) helemaal geen effect hebben op de groei van een economie, wanneer het land niet voorzien is van de nodige institutionele kwaliteit (Alfaro, Kalemli-Ozcan en Volosovych, 2008). In de literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen 2 soorten determinanten, de fundamentele ( ultimate ) en de benaderende ( proximate ) determinanten. De eerste groep stelt menselijk en fysiek kapitaal, arbeid en technologie voor. De tweede groep stelt alle niet-economische determinanten voor zoals institutionele structuren, legislatuur en politieke systemen, sociaalculturele factoren enzovoort. Initieel BBP per capita is een eerste belangrijke determinant van de potentiële groei binnen theoretische stromingen die de conditionele convergentiestelling ondersteunen, zoals de neoklassieke theorie. Hierbij wordt verondersteld dat landen die een grotere achterstand hebben sneller zullen groeien (Solow, 1956). Veel groeitheoretici veronderstellen dan ook een negatieve impact van het initieel BBP per capita op de lange termijn groei van een economie. Een hoger initieel BBP per capita impliceert een kleinere catch-up, waardoor een land trager zal groeien. Endogene groeitheoretici daarentegen verwerpen dergelijke theorieën en stellen dat in plaats van convergentie eerder divergentie tussen arme en rijke landen zal optreden. Vooral in het licht van groeilanden is deze determinant interessant, omdat de meeste groeilanden een grote achterstand kennen ten opzichte van de geavanceerde landen, en voor een groot aantal van deze landen fascinerend hoge groeivoeten werden geobserveerd. Zo kende India in 2006/2007 een groei van ongeveer de 8% per jaar. In dit opzicht is de vraag of landen met een hogere achterstand sneller groeien zeer relevant. 19

30 Een volgende belangrijke determinant van de lange termijn groei zijn de investeringen, die zowel in neoklassieke modellen als in endogene groeitheorieën naar voor worden geschoven. De impact van nationale investeringen op de groei van een economie, uitgaande van een neoklassiek model, werd reeds uitvoerig besproken in de vorige paragraaf (supra, p. 13). Binnen de literatuur heerst een algemene consensus betreffende het positief effect van investeringen op de fysieke kapitaalvoorraad die binnen een economie aanwezig is en dus op de potentiële groei. Echter, uitgaand van een uitgebreid Solow-model spelen niet langer alleen investeringen in fysiek kapitaal, maar ook investeringen in menselijk kapitaal een significante rol in de lange termijn groei van een economie. Investeringen in menselijk kapitaal omvatten onder andere investeringen in trainingen, scholing en gezondheid van de arbeidskracht. Tal van empirische studies hebben geprobeerd een verband te leggen tussen de economische groei en de investeringsgraad binnen een economie en kwamen telkens tot de conclusie dat een hogere investeringsgraad een significante impact heeft op de potentiële groei van een land (Kormendi en Meguire, 1985; De Long en Summers, 1991; Levine en Renelt, 1992; Mankiw, 1992; Auerbach et al, 1994; Barro en Sal-i-Martin, 1995; Easterly, 1997; Bond et al, 2001). De vermelde werken bestuderen allen de impact van de totale investeringsgraad op de lange termijn groei binnen een economie, maar slechts weinig empirisch werk werd verricht betreffende de impact van private investeringen op de groei in zowel groeilanden als geavanceerde landen. Volgens Khan en Kumar (1997) is het van groot belang dat deze totale investeringsgraad wordt opgesplitst in publieke en private investeringen. Een aantal studies hebben immers uitgewezen dat beide soorten investeringen een verschillende impact kunnen hebben op de potentiële groei. Het positieve effect, dat uitgaat van private investeringen, werd in deze studies sterker bevonden dan het effect van publieke investeringen (Khan en Reinhart, 1990; Coutinho en Gallo, 1991; Serven en Solimano, 1990). Een dergelijke opsplitsing in publieke en private investeringen en het kennen van de verschillende impact die beiden kunnen hebben, is, volgens Khan en Kumar, cruciaal voor beleidsvoerders in groeilanden, die als doel hebben de lange termijn groei van hun economie te stimuleren. Wanneer, zoals in traditionele werken, enkel de impact van de totale investeringsgraad op de potentiële groei wordt bekeken, is het niet mogelijk voor beleidsvoerders om de effectiviteit van beleidsmaatregelen voor het stimuleren van private of publieke investeringen na te gaan. Met kennis over de impact van beide investeringscomponenten, is het voor beleidsmakers mogelijk een beleid voor publieke en/of private investeringen op te stellen dat de gewenste resultaten oplevert. In open economieën kan niet alleen rekening worden gehouden met de nationale investeringen binnen een land, maar worden ook de kapitaalstromen tussen verschillende landen zeer belangrijk. In de literatuur wordt dan ook meer en meer de nadruk gelegd op de invloed van FDI (Foreign Direct Investment), omdat deze investeringen gezien worden als de voornaamste bron van 20

31 technologische transfers van ontwikkelde landen naar groeilanden. Vooral door beleidsmakers van groeilanden wordt FDI vaak gezien als een zeer belangrijke factor in het stimuleren van de economische groei. Het belang van FDI wordt in deze landen vaak toegewezen aan de positieve impact die FDI zou hebben op het verbeteren van de kwaliteit van de kapitaalvoorraad. Multinationals worden verondersteld hun best practice of op zijn minst betere technologieën mee te brengen naar het gastland, waarin ze investeren. Gezien deze multinationals niet in staat zouden zijn hun knowhow volledig te beschermen, zou deze kennis overvloeien naar de inlandse bedrijven. Op deze manier zijn deze laatsten in staat zich, met de verworven nieuwe kennis en technologieën, verder te ontwikkelen, wat een positief effect heeft op de economische lange termijn groei van het gastland. In de basisliteratuur heerst voornamelijk de overtuiging dat FDI een positieve invloed uitoefent op de lange termijn economische groei van een land (Levine en Renelt, 1992; Rodriguez en Rodrik, 1999; Vamvakidis, 2002). In later empirisch werk wordt de positieve invloed van FDI op de economische ontwikkeling van het gastland meer en meer in vraag gesteld. In de jaren 90 werd voor een groot aantal groeilanden een sterke stijging in FDI geobserveerd (Lal, 1998), maar omtrent het effect van FDI op de potentiële groei van groeilanden bestaat binnen de recente literatuur geen consensus meer. Hanson (2001) analyseert of het promoten van FDI door de overheid van een groeiland wel gerechtvaardigd is. Daar hij slechts een zwak verband vindt tussen FDI en het genereren van positieve neveneffecten, in termen van technologische spillovers, in ontwikkelingslanden, concludeert hij dat het promoten van FDI niet altijd de verwachte en gewenste gevolgen heeft en dus niet altijd gerechtvaardigd is. Ook studies gevoerd op macro- en microniveau voeren bewijs aan voor negatieve effecten van FDI met betrekking tot de potentiële groei. Görg en Greenaway (2004) voeren een micro-economische studie naar de impact van FDI, in de vorm van kennistransfers, die de productie van inlandse bedrijven zou verhogen, maar vinden geen bewijs voor het bestaan van positieve spillover effecten. Door het grote aantal verschillende resultaten binnen de literatuur betreffende de impact van FDI op zowel micro- als macro-economisch niveau, wordt in navolgend empirisch werk steeds meer gesuggereerd dat de effecten van FDI verschillend zijn van land tot land (Lipsey en Sjöholm, 2004). Blomstörm en Kokko (2003) constateren dat de lokale condities van verschillende landen een zeer belangrijk effect hebben op de creatie van positieve neveneffecten uitgaande van FDI voor het gastland. Dit aspect werd ook reeds naar voorgebracht in het neoklassieke model. Volgens deze theorie zullen, in een open economische setting, landen met fundamenteel verschillende kenmerken, enkel convergeren wanneer deze landen gastvrij zijn voor de ontvangst van kapitaal en de kapitaalmarkten perfect zouden werken. Voortbouwend op de inzichten van onder andere Blomstörm en Kokko, concluderen Alfaro et al (2008) dat de institutionele kwaliteit van een gastland dé cruciale factor is voor het ontstaan van gunstige effecten uitgaande van FDI op de 21

32 economische situatie van dat betreffende gastland. Een land dat onvoldoende institutionele kwaliteit bezit, wat veelvuldig het geval is voor groeilanden, zal enerzijds wel een groot bedrag van FDI kunnen aantrekken, maar anderzijds niet in staat zijn de mogelijke positieve externe effecten van FDI te bewerkstelligen. Alfaro, Kamlemli-Ozcan en Sayek (2009) geven een antwoord op de vraag waarom kapitaal mogelijk niet van rijke naar arme landen vloeit? en bijgevolg ook een antwoord op de vraag waarom er niet altijd convergentie wordt waargenomen tussen arme en rijke landen?, zoals verondersteld door het Solow-model (1956). Deze problematiek staat ook bekend als de Lucas Paradox, daar ze voor het eerst werd ontdekt door Lucas (1990). Het belang van menselijk kapitaal als determinant van de economische groei vinden we zowel terug in de endogene groeitheorieën als in het uitgebreide Solow-model (Romer, 1990; Barro en Sala-i-Martin, 1995). Deze determinant wordt door vele economen zelfs gezien als nog belangrijker dan het fysieke kapitaal aanwezig in een economie voor het stimuleren van de economische lange termijn groei. Menselijk kapitaal slaat op de mogelijkheid van arbeiders voor het verwerven van de nodige vaardigheden en knowhow via training en educatie, evenals hun gezondheid. In een groeimodel wordt menselijk kapitaal vaak opgenomen onder de vorm van uitgaven aan educatie (bijvoorbeeld scholen), het aantal jaar scholing van de bevolking (Barro & Lee, 2000) haar gezondheid, onder de vorm van de levensverwachting bij geboorte, en ervaring. Vooral in groeilanden speelt het investeren in menselijk kapitaal, met het oog op het verhogen van de levensstandaard, een cruciale rol. Mamuneas, Savvides en Stengos (2006) vinden een sterke positieve impact uitgaande van menselijk kapitaal op de potentiële groei in een groep groeilanden met hoog, gemiddeld en laag inkomen. Een studie gevoerd door het IIASA ( International Institute for Applied Systems Analysis ) en het VID ( Vienna Institute of Demography ) in 2008, specifiek voor groeilanden, voert eveneens sterk bewijs aan voor een positieve invloed van menselijk kapitaal op de economische lange termijn groei van groeilanden. De studie vindt dat een sterk effect uitgaat van het aantal jaren scholing op de potentiële groei. Uit de analyse kan geconcludeerd worden dat het investeren in educatie voor groeilanden sterk bijdraagt tot de lange termijn groei van deze landen. Deze investeringen hebben, volgens de analyse, een verschillende impact over diverse leeftijdsgroepen. Opmerkelijk is dat de studie sterk benadrukt dat, voor het stimuleren van de lange termijn groei, primaire scholing van de bevolking zal moeten worden aangevuld met secundaire educatie. Tot nog toe werd, omtrent scholing, in de Millennium Development Goals van de Verenigde Naties, enkel universele primaire educatie tegen 2015 als doel naar voorgeschoven. Dit is volgens de studie van het IIASA en VID echter onvoldoende om de armoede in ontwikkelingslanden te verhelpen en de potentiële groei te stimuleren. 22

33 Innovatie en R&D activiteiten worden verondersteld een sterke invloed uit te oefenen op de economische ontwikkeling van een land. Deze determinant vinden we, zoals hierboven besproken, voornamelijk terug in de endogene groeitheorieën, die proberen aan de hand van R&D activiteiten de groei in totale factor productiviteit te verklaren. Gezien R&D activiteiten vaak doelgericht verlopen ex-post monopolie positie en er dus geen tendens tot afname van nieuwe ideeën en ontwikkelingen is, zal de totale factor productiviteit op lange termijn blijven groeien, wat een blijvende lange termijn of potentiële groei veroorzaakt. Vaak wordt geconcludeerd dat het effect van innovatie en R&D activiteiten verschillend is voor geavanceerde landen en groeilanden. Een studie van Ulku (2004) toont aan dat een innovatieschok een positief effect heeft op de lange termijn economische groei, zowel in groeilanden als in OECD landen geavanceerde landen. Wanneer Ulku de relatie tussen R&D activiteiten, met het oog op het stimuleren van innovatie, en de lange termijn economische groei bekijkt, stelt hij vast dat dit verband significant verschilt tussen groeilanden en geavanceerde landen. Groeilanden zijn, volgens Ulku, niet in staat innovatie te promoten via een verhoogde activiteit in R&D. Geavanceerde landen daarentegen zijn wel in staat via R&D, innovatie en economische groei te stimuleren. Ulku wijst dit toe aan de over het algemeen grotere markten van de bestudeerde OECD landen. Hij ondersteunt hierbij de theorie van Acemoglu en Linn (2003) die stelt dat marktgrootte een cruciale impact heeft op de effectiviteit van R&D activiteiten (i.e.: het kunnen stimuleren van innovatie en economische groei). Over de impact van R&D op de lange termijn economische groei van groeilanden is nog maar weinig empirisch werk verricht. Een studie van Samimi en Alerasoul (2009) voor het bepalen van de impact van R&D in 30 groeilanden, kon geen bewijs leveren voor een positief effect van R&D activiteiten. Deze insignificantie wordt door Samimi en Alerasoul verklaard door een slechts lage R&D activiteit in de bestudeerde groeilanden. Omdat er een algemene consensus bestaat over het positieve effect van R&D en innovatie op de economische groei van een land, concluderen Samimi en Alerasoul, dat beleidsmakers van groeilanden R&D binnen hun land moeten stimuleren, om zo het positieve effect ervan te ondervinden. Openheid voor handel maakt de overdracht van technologie tussen landen mogelijk en ondersteunt de diffusie van kennis en blootstelling aan concurrentie. Hierdoor wordt, binnen de literatuur een sterk positieve invloed op de lange termijn economische groei uitgaande van de openheid van een economie, verondersteld (Dollar & Kraay, 2000). Open economieën, met weinig restricties voor de internationale handel, kennen dus een sterkere economisch groei dan gesloten economieën, met veel beperkingen voor bestaande kapitaalstromen. Oorzaak hiervan is dat open economieën gemakkelijk toegang hebben tot kapitaal via efficiënte internationale kapitaalmarkten. De openheid voor handel wordt in vele modellen frequent opgenomen als de som van export en import van goederen en diensten als fractie van het BBP. Deze maatstaf is reeds het onderwerp 23

34 geweest van veelvuldige kritiek, omdat tussen deze maatstaf en economische groei een bidirectionele relatie bestaat. Dat wil zeggen dat een verhoogde fractie van import en export leidt tot een sterkere groei, maar dat omgekeerd een sterkere groei wellicht gepaard gaat met een hogere fractie van import en export. Toch is deze maatstaf de meest eenvoudige en gebruikte binnen de bestaande literatuur. Vele groeilanden zijn nog steeds vrij gesloten, daarom zijn verbeteringen in de openheid van de economie in deze landen van groot belang om de potentiële groei te stimuleren. Een studie van Gundlach (1996) bestudeert het effect van openheid voor een panel van groeilanden en komt tot de conclusie dat open groeilanden op lange termijn sneller groeien dan gesloten groeilanden. Broda, Greenfield en Weinstein (2006) veronderstellen dat groeilanden in vergelijking met geavanceerde landen in veel sterkere mate kunnen profiteren van de voordelige effecten van de openheid van hun economie. Echter, volgens Anderson en Babula (2008) zijn deze positieve effecten voor groeilanden conditioneel. Zij concluderen dat, om de positieve effecten van openheid te ondervinden, vele groeilanden complementaire inputfactoren kennis, kapitaal, correcte instellingen enzovoort ontbreken. Het is dan ook mogelijk dat sommige groeilanden meer genieten van het gesloten zijn van hun economie (Yannikkaya, 2003). De economische beleidsvoering en de macro-economische situatie van een land hebben al veel aandacht gekregen in de bestaande literatuur (Kormendi en Meguire, 1985; Grierand en Tullock, 1989; Barro, 1991; Fischer, 1993; Easterly en Rebelo, 1993; Barro en Sal-i-Martin, 1995). Verschillende vormen van beleidsvoering, die een effect zouden hebben op de lange termijn economische groei, zijn reeds naar voorgeschoven, zoals: investeringen in menselijk kapitaal en infrastructuur, evenals verbeteringen in de politieke situatie en legislatuur. Het is belangrijk zich te realiseren dat het overheidsbeleid een grote impact kan hebben op de lange termijn groei van een economie, zowel in positieve als in negatieve zin. Dit is meteen een argument waarom het kennen van de potentiële groei en zijn determinanten voor het beleid van een economie cruciaal is. Een belangrijke variabele die door velen wordt aangehaald voor de economische beleidsvoering is de overheidsconsumptie (Barro, 1990 & 1995). De overheidsconsumptie wordt gedefinieerd exclusief uitgaven voor educatie en defensie, zodat enkel de uitgaven worden gemeten die niet bijdragen tot de productiviteit. Conclusies van Barro (1995), voor een panel van 100 geavanceerde en ontwikkelende landen, wijzen erop dat niet productieve overheidsuitgaven een negatief effect hebben op de lange termijn groei. Lindauer en Velenchik (1992) vinden, voor een panel van enkel groeilanden, een stijgende trend in overheidsconsumpties, maar geen significant negatief effect op de potentiële groei van deze groeilanden. Een recentere studie van Samimi en Habibian (2011) vinden weliswaar voor verschillende maatstaven van overheidsconsumptie een significant negatieve impact op de potentiële groei in een panel van 18 groeilanden. De auteurs concluderen 24

35 dat voor deze landen het stimuleren van de lange termijn groei hand in hand gaat met besparingen op niet-productieve overheidsuitgaven. Ook het overheidstekort is een zeer belangrijke determinant van de potentiële groei. Diverse theorieën veronderstellen een verschillende impact van het overheidstekort op de lange termijn economisch groei. De Keynesiaanse visie stelt dat in tijden van recessie actief fiscaalbeleid van de overheid, de groei kan stimuleren. Keynesianen gaan dan ook uit van een positieve invloed die het overheidstekort op de economische groei kan hebben. In tegenstelling tot de Keynesiaanse visie, veronderstelt de neoklassieke visie, die het belang van overheidsinterventie verwerpt, dat een negatief effect uitgaat van het overheidstekort op de economische groei. Een recente studie van Kumar en Woo (2010) toont aan dat er een negatief verband bestaat tussen overheidsschuld en de lange termijn economische groei, gebaseerd op een panel van geavanceerde en opkomende landen. Adam en Bevan (2002) treffen een niet-lineair verband aan tussen het overheidstekort van een groeiland en de potentiële groei. Ze besluiten dat een overheidstekort tot op een zeker niveau de groei in ontwikkelingslanden kan stimuleren, maar dat dit effect tenietgedaan wordt als dat bepaalde level wordt overschreden. Het belang van het institutioneel kader werd sinds de jaren 90 in de literatuur meer en meer benadrukt, voornamelijk door de opkomst van de NIE school ( New Institutional Economics school). Easterly (2001) oordeelt dat geen van de traditionele determinanten een invloed kan uitoefenen zolang er geen stabiel en betrouwbaar institutioneel kader heerst. Ook Alfaro et al (2008) stelt, zoals eerder vermeld, dat in het kader van FDI het institutioneel kader van primordiaal belang is voor de economische ontwikkeling van een land, met name voor een groeiland. De institutionele kwaliteit van een land wordt op veel verschillende manieren benaderd. Knack en Keefer (1995) bespreken een aantal subjectieve indexen die een maatstaf zouden moeten geven voor de institutionele kwaliteit van een land. Deze indexen trachten een schatting te maken van de aantrekkelijkheid van een land voor internationale investeerders en zijn opgesteld door het International Country Risk Guide. Het betreft de volgende concepten: kwaliteit van de bureaucratie, mate van corruptie, interne en externe conflicten, overheidsstabiliteit en de efficiëntie van de openbare orde. Vaak is het zo dat wanneer de index van openbare orde wordt opgenomen in de vergelijking van een groeimodel de andere indexen irrelevant worden (Barro, 1995). De efficiëntie van de openbare orde stimuleert aldus de potentiële groei op lange termijn voor zowel groeilanden als geavanceerde landen. Voor groeilanden blijkt de institutionele kwaliteit van cruciaal belang te zijn. Het optimaliseren van de institutionele kwaliteit van een groeiland, zorgt ervoor dat dit land sneller zal groeien, waardoor het zijn achterstand ten opzichte van geavanceerde economieën kan inhalen. Volgens Lee en Kim (2008) hangt het belang van de institutionele kwaliteit voor groeilanden af van de inkomensklasse 25

36 waarin een specifiek groeiland zich bevindt. Zo stellen Lee en Kim dat de institutionele kwaliteit in de laagste inkomensklasse een sterker effect heeft op de potentiële groei van deze landen dan binnen de hogere inkomensklassen. Politieke systemen beïnvloeden in sterke mate de economische ontwikkeling (Kormendi en Meguire, 1985; Scully, 1988; Grierand en Tullock, 1989; Lensink, 2001). Zowel type als stabiliteit van politieke systemen oefenen een cruciale invloed uit. Een belangrijke determinant onder de politieke systemen van potentiële groei is de mate van democratie binnen een land. In de literatuur heersen enorm veel tegenstrijdige conclusies over de impact van democratie op de potentiële groei. Voorstanders stellen dat democratie zorgt voor een minieme interventie van de staat, die beantwoordt aan de publieke wensen betreffende educatie, gerechtigheid en gezondheid en zodoende zorgt voor een positieve impact op de lange termijn groei van een economie (Rodrik, 1999; Lake en Baum, 2001; Baum en Lake, 2003). Tegenstanders van dit positief verband vinden dat een democratie interne conflicten zou uitlokken als gevolg van etnische en sociale verschillen en de groei in een economie zou afremmen. Haggard (1990) vindt geen bewijs voor het beter presteren van democratieën ten opzichte van dictaturen, waaruit hij concludeert dat het niet noodzakelijk is dat op lange termijn de economische groei toeneemt wanneer een land zijn dictatoriale staat inruilt voor een democratie. Tevens merkt hij op dat in vele dictatoriale settingen belangrijke hervormingen konden worden doorgevoerd, wat volgens Haggard in een democratische setting niet mogelijk zou zijn geweest. Haggard suggereert dat, gezien er geen echt bewijs voor het positieve effect van een democratie gevonden kan worden, het beter is een analyse te maken van andere politieke factoren, zoals de politieke stabiliteit van een bepaald regime. Toch zijn vele groeilanden overgegaan naar een democratie met het oog op het stimuleren van de potentiële groei. Santhirasegaram (2007) stelt zich terecht de vraag of democratie en andere maatstaven van politieke vrijheid nu al dan niet een effect hebben op de potentiële groei in groeilanden. De studie komt, in tegenstelling tot de meeste studies over dit onderwerp, tot de conclusie dat de democratisering van een groeiland een positief effect heeft op de lange termijn economische groei van deze landen. Onderzochte demografische aspecten die een significante invloed uitoefenen op de economische groei zijn populatiegroei, populatiedichtheid, migratie en leeftijdsdistributie (Kormendi en Meguire, 1985; Dowrick, 1994; Kelley en Schmidt, 1995; Barro, 1997; Bloom en Williamson, 1998; Kelley en Schmidt, 2000). Een hoge groei van de populatie komt vaak voor in de minst ontwikkelde landen, wat als gevolg heeft dat deze landen niet kunnen omgaan met een dergelijke snelle groei en de levenstandaard per capita daalt (Gallup, Sachs en Mellinger, 1998). Deze theoretische stelling steunt de visie van Malthus (1789), waarbij de populatie sneller groeit 26

37 dan de voedingsstoffen die binnen een land aanwezig zijn. Mathus (1789) voorspelt dat op lange termijn een algemene hongersnood zal heersen. Bevolkingsoptimisten, waaronder Kuznets (1965), Boserup (1965) en Simon (1981), gaan ervan uit dat de bevolkingsgroei een positieve bijdrage levert aan de potentiële groei via schaaleffecten en de specialisatie van arbeid. Voor de bevolkingsdichtheid wordt door de meeste studies geen significant effect op de lange termijn groei gevonden. Echter, Bloom en Sachs (1998), en Gallup en Sachs (1999) vinden voor bevolkingsdichtheid een verschillend effect afhankelijk van de geografische locatie van een land. Een hoge bevolkingsdichtheid zou, volgens deze auteurs, de lange termijn economische groei stimuleren in regio s nabij de kust. Voor deze determinanten geldt in de literatuur geen sluitend verband, aangezien er ook studies zijn die helemaal geen correlatie vaststellen tussen demografische factoren en economische groei (Grierand en Tullock, 1989; Pritchett, 2001). Andere belangrijke demografische aspecten zijn, de levensverwachting en de scholingsgraad van de bevolking (supra, p. 22). Zoals besproken worden deze determinanten verondersteld een positieve impact te hebben op de lange termijn economische groei. Groeiende interesse in de literatuur bestaat rond de invloed die sociaal-culturele factoren kunnen hebben op de economische ontwikkeling van een land (Landes, 2000; Inglehart en Baker, 2000; Zak en Knack, 2001; Barro en McCleary, 2003). Het bestuderen van de impact van sociaal kapitaal zoals normen en waarden, vertrouwen, sociaal-leven, enzovoort is van start gegaan met een reeks studies van Bourdieu (1980, 1986), Coleman (1988, 1990) en Putnam (1993, 1995). Putman, Leonardi en Nanetti (1993) vonden in hun uitgevoerde studies op een reeks Italiaanse regio s een positieve impact van sociaal kapitaal op de groei binnen een economie. Ook Heliwell (1996), Knack en Keefer (1997), Temple en Johnson (1998), Temple (2001), Zak en Knack (2001) en Guiso, Sapienza en Zingales (2004) hebben allen een positief verband tussen sociaal kapitaal en potentiële groei geconstateerd. Hoe dan ook, de impact van sociaal kapitaal blijft zeer omstreden en empirische resultaten kunnen vrij tegenstrijdig zijn. Een laatste belangrijke determinant van de economische groei zijn de geografische kenmerken van een land. Studies hebben bewezen dat een sterk verband bestaat tussen de economische groei en de natuurlijke bronnen, het klimaat, de topografie en de ingeslotenheid van een land (Sachs en Warner, 1997; Bloom en Sachs, 1998; Masters en McMillan, 2001; Armstrong en Read, 2004). Gallup, Mellinger en Sachs (1998) onderzoeken hoe de geografische kenmerken van een land de economische groei op zowel een directe als indirecte manier kunnen beïnvloeden. Zij stellen vast dat zowel de locatie van een land als het klimaat een sterke invloed hebben op de economische groei via transportkosten, ziektelasten en landbouwproductie. Een tropisch, ingesloten land kan bijvoorbeeld meer last hebben met bereikbaarheid (hogere transportkosten) en tropische ziektes, 27

38 wat de economische groei van een land met dergelijke eigenschappen vertraagt. Verder concluderen ze ook dat de geografische kenmerken van een land bepalend zijn voor het politieke beleid. Ook voor de impact van de geografische kenmerken van een land is geen voldoende bewijs en blijven de resultaten vaag. Tal van studies spreken het bestaan van dergelijke verbanden dan ook tegen (Rodrik et al, 2002; Easterly en Levine, 2003). Hierboven werd een zo volledig mogelijk overzicht gegeven van alle belangrijke determinanten van potentiële groei met betrekking tot zowel groeilanden als geavanceerde landen, en werd de relevantie van de determinanten voor groeilanden zoveel mogelijk in de verf gezet. De determinanten die een impact hebben op de potentiële groei in groeilanden zullen sterk verschillen van deze die een impact hebben op de groei in ontwikkelde landen. Hierop voortbouwend wordt nog een onderzoek van Petrakos, Arvanitidis en Pavleas (2007) besproken, die, op basis van de mening van economische experts, een classificatie trachten te maken van de meest relevante factoren die de lange termijn groei van groeilanden beïnvloeden. Petrakos et al (2007) doen een onderzoek naar de mening van een groot aantal (313) economische experts wereldwijd betreffende de determinanten van lange termijn economische groei. Voor een volledig overzicht van de aanpak van dit onderzoek wordt verwezen naar hun paper Determinants of economic growth: the experts view. De studie maakt een onderscheid tussen determinanten die belangrijk geacht worden voor de lange termijn groei in groeilanden en in geavanceerde landen. De analyse van de resultaten van Petrakos et al (2007) maakt duidelijk dat de top 10 van factoren, waarvan wordt verwacht dat ze een sterk positieve impact hebben op de potentiële groei in groeilanden, de volgende zijn: een stabiele politieke omgeving, een significant bedrag van foreign direct investment (FDI), veilige instanties waaronder bijvoorbeeld een lage graad van corruptie, een goed functionerend rechts- en financieel systeem rijke natuurlijke bronnen, een hoge graad van openheid, een goede infrastructuur en geografische ligging, flexibiliteit en lage levels van overheidsbureaucratie. Reeds veel empirisch werk is verricht, waarin de impact van specifieke determinanten van potentiële groei in groeilanden wordt besproken, zoals bijvoorbeeld de openheid van een land. Een groot aantal van deze studies werden kort behandeld in de huidige sectie. Veel minder literatuur bestaat voor groeilanden, waarbij getracht wordt een algemene set van determinanten te bepalen die mogelijk een impact hebben op de potentiële groei van groeilanden. In de volgende sectie worden een aantal studies over het schatten van de impact van verschillende determinanten van potentiële groei specifiek voor groeilanden besproken. Hierbij wordt getracht wat meer nadruk te 28

39 leggen op de toegepaste economische en econometrische benaderingen voor het schatten van verschillende lange termijn groei-determinanten specifiek voor groeilanden. 3.3 STUDIES OMTRENT DE DETERMINANTEN VAN POTENTIËLE GROEI SPECIFIEK VOOR GROEILANDEN Ondanks, dat in het onderzoek van Petrakos et al (2007) verschillende determinanten als belangrijk worden geacht voor het stimuleren van de potentiële groei van een land in ontwikkeling, zullen diverse auteurs een verschillende nadruk leggen op de onderlinge determinanten en nieuwe determinanten aanhalen. Soms is het evenwel niet mogelijk om een bepaalde determinant op te nemen in een groeiregressie om zijn impact te bepalen, daar onvoldoende data beschikbaar zijn, wat een veelvoorkomend probleem is bij groeilanden. Een tweede reden waarom in vele empirische werken niet zomaar een grote groep van variabelen wordt opgenomen, is dat de schattingsresultaten voor bepaalde variabelen zeer gevoelig kunnen zijn voor de opname van andere conditionele variabelen, waardoor de resultaten mogelijk vertekend zijn (Levine & Renelt, 1992 en Sala-i-Martin, 1997). Collins en Bosworth (2003) gaan ervan uit dat het beter is om te beginnen met een kern-set van variabelen en daarna eventuele additionele variabelen toe te voegen. Sala-i-Martin, Doppelhofer en Miller (2004) testen de significantie en toevoeging van verklaringskracht aan de lange termijn economische groei van 68 variabelen die in aanmerking komen, gebaseerd op een grondige studie van de bestaande literatuur. Sala-i-Martin et al (2004) schuiven van deze 68 variabelen 18 robuuste kern-determinanten naar voor, die de lange termijn economische groei voor een groot panel van zowel ontwikkelde als ontwikkelende landen, bepalen. Velen baseren zich dan ook voor het analyseren van determinanten van potentiële groei op deze 18 voorgestelde determinanten van Sala-i-Martin et al (2004) en trachten, na de opname van deze kern-variabelen, hun model uit te breiden met een aantal additionele variabelen. De meeste studies voor het bepalen van de impact van de verschillende determinanten van potentiële groei focussen zich vaak op zowel groeilanden als geavanceerde landen de landen worden hierbij allemaal samen in een panel opgenomen. In wat volgt worden een aantal studies aangehaald die enkel handelen over groeilanden en de impact van een algemene set van variabelen trachten te bepalen. Een eerste studie is deze van Otani en Villanueva (1990) die empirisch bewijsmateriaal bevat omtrent de determinanten van potentiële groei in een panel van 55 groeilanden over de periode 1970 tot Ontwikkelingslanden kenden vanaf 1970 tot de eerste helft van 1980 een enorm sterke daling in hun economische groei die gepaard ging met een sterke afname in 29

40 investeringsgraad, een van de belangrijkste drijvende krachten van lange termijn groei. Het doel van de paper is het analyseren van de evolutie van de potentiële groei van deze groeilanden. Deze analyse is volgens Otani en Villanueva (1990) zeer relevant voor beleidsmakers met het oog op het opstellen van structurele hervormingen die de potentiële en actuele groei van een land kunnen stimuleren. Verder, wijst deze studie ook op domeinen die in de toekomst nader dienen te worden onderzocht. In het model van Otani en Villanueva (1990) wordt de lange termijn groei van een ontwikkelingsland bepaald door de nationale spaarquote (veronderstelde positieve impact), het bedrag van de overheidsuitgaven dat wordt gespendeerd aan menselijk kapitaal (veronderstelde positieve impact), de kost van extern kapitaal (veronderstelde negatieve impact), de groei van export (veronderstelde positieve impact) en de groei van de bevolking (veronderstelde negatieve impact). De kost van het extern lenen van geld wordt opgenomen in het model, daar vele ontwikkelingslanden in de beschouwde periode in sterke mate gesteund hebben op externe schulden omdat de spaarquote in eigen land niet genoeg eigen middelen opleverde. Hernandez- Cata (1989) stelt echter dat dit extern aangaan van schulden enkel plaatsvindt zolang de kost van het externe kapitaal lager is dan de opbrengst ervan. Een stijging in de kost van extern kapitaal zal ervoor zorgen dat minder externe middelen worden aangetrokken wat een negatief effect heeft op de groei van de economie. Dit verklaart waarom de kost van extern kapitaal in het model van Otani en Villanueava (1990) wordt opgenomen. De opname van de andere determinanten is reeds verduidelijkt bij de bespreking van de bijdragen van de verschillende economische groeitheorieën (supra, p. 22). Het gemiddeld BBP per capita over de periode wordt opgenomen als afhankelijke variabele voor het benaderen van de lange termijn groei. Ook van de verschillende verklarende variabelen wordt, indien alle data beschikbaar zijn, het gemiddelde over de periode berekend, zo niet wordt er gebruik gemaakt van lichtelijk ingekorte periodes. De keuze van de groep groeilanden werd voornamelijk bepaald door de databeschikbaarheid van de verschillende benodigde tijdsreeksen per land. Het uiteindelijke panel bestaat uit 55 groeilanden waarvan 13 uit Afrika, 12 uit Azië, 6 uit Europa, 6 uit het Midden Oosten en 18 van het Westelijk Halfrond. De impact van de determinanten van potentiële groei wordt bepaald aan de hand van een panelregressie via een OLS ( Ordinary Least Squares ) methode. De gevoerde regressie levert een R² van 68% op en juiste tekens voor alle opgenomen variabelen. Betreffende de spaarquote wordt een positieve significante impact gevonden met een coëfficiënt van 0.12, dat wil zeggen dat een stijging van 10 procent punten een stijging van 1% voor de lange termijn groei veroorzaakt. Ook de groei van export heeft een positief effect op de lange termijn groei in die zin dat een stijging in de groei van export met 10 procent punten een stijging in de lange termijn groei betekent van 4 à 5%. Een export gestuurd beleid blijkt dus een sterke invloed uit te oefenen op de potentiële groei van een 30

41 ontwikkelingsland. De kost van extern kapitaal blijkt echter een insignificante impact te hebben op de lange termijn groei van een groeiland. Otani en Villanueva (1990) geven hier 2 mogelijke verklaringen voor. Enerzijds is het zo dat de reële interestvoet op externe schuld mogelijk de werkelijke kost van het extern aangaan van schulden voor ontwikkelingslanden niet volledig capteert, daar ook risico s in verband met bijvoorbeeld wisselkoersen in acht genomen dienen te worden. Anderzijds wordt enkel de reële interestvoet op door de overheid gegarandeerde schulden opgenomen, wat ervoor kan zorgen dat de werkelijke kost van extern kapitaal niet volledig wordt gereflecteerd. De laatste 2 opgenomen variabelen, de groei van de bevolking en de uitgaven aan menselijk kapitaal, hebben beiden een significant effect op de lange termijn groei. Een stijging in de bevolkingsgroei zorgt enerzijds voor een remmend effect op de groei, terwijl een stijging in de bestedingen aan menselijk kapitaal de groei stimuleren. Otani en Villanueva (1990) wijzen op enkele zeer belangrijke beperkingen in hun analyse. Ten eerste laten ze opmerken dat 16 jaar waarschijnlijk een te korte tijdspanne is om ervoor te zorgen dat de gemiddelden van de opgenomen variabelen het lange termijn gedrag of de steady-state van deze variabelen benaderen. Het feit dat in het gros van de ontwikkelingslanden in de beschouwde periode zich tal van structurele hervormingen voordoen, heeft als gevolg dat dergelijke schokken de werkelijke lange termijn groei kunnen verstoren. Een derde probleem betreft de endogeniteit en de causaliteit tussen de variabelen. Enerzijds wordt de impact nagegaan van de verklarende variabelen op de lange termijn groei, maar anderzijds is het ook zo dat deze verklarende variabelen kunnen worden beïnvloed door de lange termijn groei. Hierdoor wordt het soms moeilijk om de causaliteit van de verbanden tussen de verklarende variabelen en de te verklaren variabele vast te stellen en zijn de resultaten naar alle waarschijnlijkheid vertekend. Een laatste opmerking die door Otani en Villanueva (1990) in de verf wordt gezet betreft de interpretatie van de coëfficiënten van de gevoerde regressie. Deze coëfficiënten meten namelijk de impact van de verklarende variabelen op de lange termijn groei van een gemiddeld land uit de gekozen landengroep. Dit betekent dat de verkregen coëfficiënten niet altijd kunnen gebruikt worden voor het interpreteren van de determinanten voor een specifiek land binnen de landengroep, tenzij het specifieke land nauw aanleunt bij het gemiddelde land. Kowalski (2000) doet een studie naar de determinanten van de lange termijn groei in een aantal Oost-Aziatische landen. Voor de Aziatische crisis van 1998 deed zich in deze landen een spectaculaire groei voor. De studie focust zich dan ook op de periode vóór 1998, daar zij als doel heeft de determinanten en hun impact te analyseren vóór de crisis om inzicht te verschaffen over hoe in deze economieën de lange termijn groei na 1998 opnieuw gestimuleerd kan worden. Kowalski (2000) steunt in deze analyse op drie soorten benaderingen: de neoklassieke benadering, een structuralistische en een marktvriendelijke benadering. De neoklassieke benadering legt sterk 31

42 de nadruk op de arbeidsmarkt en de kapitaalmarkt, evenals op de kracht van het privatiseren voor het verkrijgen van een sterke economische groei. Het structuralistische kader gaat ervan uit dat een hoge graad van overheidsinterventie een noodzaak is voor het stimuleren van de lange termijn economische groei. Deze theorie stelt, dat het gebruik door de overheid van fiscaal en monetair beleid cruciaal is, in het voorkómen van recessies en het stimuleren van de economische groei binnen een land. De laatste benadering waarop Kowalski zich baseert, de markt vriendelijke, werd het eerst voorgesteld door de Wereld Bank en stelt een soort van synthese voor van alle economische theorieën, inclusief de neoklassieke en de structuralistische. Deze theorie gaat uit van 4 basiscomponenten investeringen in menselijk kapitaal, een competitieve micro-economische omgeving, globale connecties en een stabiele macro-economische omgeving die telkens onderling interageren met elkaar. Volgens de Wereld Bank zijn deze basiscomponenten ieder op zich belangrijk in het verklaren en stimuleren van economische groei, maar wanneer deze componenten samen worden geïmplementeerd kunnen de effecten op economische groei spectaculair zijn. Op basis van de bijdrage van deze verschillende theorieën selecteert Kowalski een aantal variabelen, die kunnen worden ingedeeld in 3 grote groepen: externe oriëntatie, overheidsindicatoren en macro-economische indicatoren. Onder de eerste groep vallen FDI en export. De tweede groep bevat de overheidsconsumptie en de investeringsgraad. In de derde groep, bevinden zich de macro-economische indicatoren, inflatie en overheidsschuld. De variabelen worden opgenomen voor de periode 1983 tot 1997 in een lineaire regressie voor economische groei, samen met een dummy variabele per land. De resultaten van Kowalski tonen aan dat zowel export als FDI een positief significant effect uitoefenen op de lange termijn groei in die zin dat 1% stijging in FDI en export, respectievelijk een effect uitoefent op de groei van 0.58% en 0.11%. De regressie voert aldus een pleidooi voor het stimuleren van deze neoklassieke determinanten in het licht van het opdrijven van de economische groei. Overheidsconsumptie blijkt een negatief effect te hebben op de economische groei, wat aanleunt bij een neoklassieke visie, maar niet bij de structuralistische visie (die gezorgd heeft voor de opname van deze determinant). Een stijging in overheidsconsumptie met 1% zorgt voor een daling in de groei met 0.35%. De investeringsgraad daarentegen oefent een sterk positief effect uit op de economische groei, een toename van 1% laat de groei stijgen met 0.19%. De macroeconomische variabele, inflatie, blijkt insignificant te zijn in de gevoerde regressie, maar heeft wel het juiste teken. Lage levels van inflatie bevorderen de groei. Tenslotte, resulteert de regressie in een positieve impact van overheidsschuld op de economische groei wat tegen de verwachtingen ingaat. Kowalski, verklaart dit niet-intuïtieve teken aan de hand van de link van overheidsschuld met investeringen. Indien de overheid wil investeren in de economie, bijvoorbeeld in menselijk kapitaal, en niet voldoende eigen middelen aanwezig zijn, dient er op een andere manier gefinancierd te worden, bijvoorbeeld middels het aangaan van schulden. Dit zou de positieve 32

43 impact van overheidsschuld op de groei kunnen verklaren. Bij een stijging van 1% overheidsschuld neemt de economische groei toe met 0.10%. Gesteld kan worden dat het model van Kowalski, met een verklaringskracht van ongeveer 53%, de variantie in groei van enkele snel groeiende Oost- Aziatische economieën vrij goed verklaart. Ook Lee en Hong (2010) bestuderen de lange termijn groei van de Aziatische landen, na de crisis 2008/2009. De gestelde vraag van Lee en Hong is of de Aziatische landen kunnen terugkeren naar hun snelle groei van voor de crisis en deze omzetten in een lange termijn duurzame groei. Daar de Aziatische landen met hun spectaculaire groei in de jaren 90 al een groot deel van hun achterstand hebben ingehaald, voorspelt de convergentie stelling van de neoklassieke theorie dat deze landen niet meer zo snel zullen kunnen groeien. Volgens Lee en Hong is dit wel degelijk niet het geval, daar volgens hen veranderingen in de beleidsvoering en instanties een positief effect kunnen hebben op de potentiële groei, wat de gap tussen actuele en lange termijn groei verhoogt met een mogelijk snellere groei als gevolg. De uitdaging voor de Aziatische landen bestaat erin hun potentieel groeiniveau te verhogen naar het potentieel niveau van de meer ontwikkelde landen. Lee en Hong proberen de groei van de Aziatische landen van 1981 tot 2007 te verklaren aan de hand van een uitgebreide vorm van het neoklassiek model, dat rekening houdt met menselijk kapitaal en technologische achterstand. Hierbij is de potentiële groei in BBP per capita afhankelijk van de groei in totale factor productiviteit, kapitaalvoorraad en menselijk kapitaal. De groei van elke verklarende variabele wordt op zich nogmaals verklaard door het verschil tussen het initiële level en het steady-state level van de variabele en door interactie met de andere componenten. Het steady-state level van de totale factor productiviteit wordt volgens Lee en Hong verklaard door de initiële levensverwachting, de groei in R&D, de groei in menselijk kapitaal en het initiële bevolkingsaantal. Verder verklaren Lee en Hong het steady-state level van de kapitaalvoorraad binnen de economie aan de hand van de groei in TFP, het initiële level van TFP, de spaarquote, de bevolkingsgroei, de graad van openheid en de index van eigendomsrechten. Als laatste wordt het steady-state level in menselijk kapitaal verklaard door de scholingsgraad en het deel van de bevolking dat tussen de 15 en de 24 jaar oud is en die kunnen bijdragen tot de economische activiteit in het land. Verder opteren Lee en Hong voor een endogene verklaring van de spaarquote die ze afhankelijk stellen van de levensverwachting, de afhankelijkheidsratio van de jongeren, de afhankelijkheidsratio van de ouderen en de participatiegraad. De afhankelijke variabele, de potentiële groei, wordt benaderd door de periode op te splitsen in 3 periodes en voor elke periode de lange termijn groei te bepalen. Voor de verklarende variabelen, indien zij niet gedefinieerd zijn als initieel niveau, worden de gemiddelden in de 3 verschillende perioden genomen. Uiteindelijk wordt de set van vergelijkingen geschat, voor een 33

44 panel van 61 landen, via een 3SLS methode ( 3 Stage-Least-Squares ). Deze methode wordt frequent gebruikt wanneer getracht wordt de endogeniteit te controleren, via de opname van instrumenten. De resultaten van Lee en Hong zijn consistent met de theoretische verwachtingen en leveren bewijs voor de veronderstelde conditionele convergentie de initiële waarden van TFP en kapitaal hebben een negatieve impact op de groei in deze variabelen. De grootste bijdrage tot de lange termijn groei komt van de groei in kapitaalaccumulatie. De impact van menselijk kapitaal, arbeid, educatie en TFP is positief, maar minder sterk dan de groei in accumulatie van kapitaal. Lee en Hong concluderen dat om de potentiële groei in de regio te stimuleren, meer aandacht zal moeten worden besteed aan een sterkere groei in accumulatie van de inputfactoren (arbeid en kapitaal) en TFP. Dit kan worden bereikt door structurele hervormingen vanuit van de overheid. Uit deze studies komt duidelijk naar voor dat verschillende auteurs een verschillende nadruk leggen op diverse determinanten van de potentiële groei. Bovendien hangt de keuze van de determinanten in sterke mate af van de regio s en tijdperken die in beschouwing worden genomen. In de studies van Lee en Hong (2010) en Kowalski (2000), die beiden de Aziatische landen analyseren, worden andere determinanten belicht dan in de studie van Otani en Villanueva (1990), die een algemene groep van groeilanden onderzoeken. Wat deze empirische werken evenwel allen gemeenschappelijk hebben, is dat ze telkens, op basis van de determinanten die ze aanhalen, overheidsaanbevelingen trachten te doen voor het stimuleren van de potentiële groei. 34

45 4. SCHATTEN VAN DE POTENTIËLE GROEI De potentiële groei van een land wordt gedefinieerd als de groei in potentiële output per capita, waarbij deze laatste wordt benaderd aan de hand van het schatten van het potentieel BBP per capita (Bruto Binnenlands Product per capita) van een bepaalde economie. Verschillende methoden zijn reeds naar voor geschoven voor het bepalen van de potentiële output. Ondanks de duidelijkheid van het concept, is het zeer moeilijk de potentiële output te schatten, gezien de potentiële groei niet waarneembaar is en de kwalitatieve determinanten vaak vertekend zijn door meetfouten. Ondanks het grote belang van het kunnen schatten van de potentiële groei van een land voor beleidsdoeleinden, gaan deze schattingen gepaard met veel onzekerheid, waardoor de methoden die voor handen zijn leiden tot zeer uiteenlopende resultaten (Economic Policy Comittee, 2001). 4.1 BESTAANDE METHODEN Voor een algemene indeling van de beschikbare methoden, al dan niet gegrond op een economische theorie, wordt gesteund op Arnold (2001), Economic Policy Comitte (2001) en Ladiray, Mazzi, Sartori (2003). Algemeen stelt de literatuur dat er 2 soorten methoden zijn, namelijk deze, die (gedeeltelijk) gebaseerd zijn op een onderliggende economische theorie en deze, die gebaseerd zijn op puur statistische technieken. Het gebruik van een bepaalde methode impliceert telkens bepaalde vooren nadelen. Bij het schatten van de potentiële groei binnen elke methode moeten bepaalde assumpties en keuzes worden gemaakt, onder andere wat betreft het aantal parameters bij statistische benaderingen van de potentiële groei alsook keuzes van specificaties, data en schattingsmethoden bij benaderingen gebaseerd op een economische theorie. Bijgevolg is het onmogelijk te stellen dat de ene methode beter zou zijn dan de andere. Echter, is het van groot belang de juiste methodologie toe te passen bij een specifiek probleem. Met andere woorden de methodologische keuze zal afhangen van land tot land (Denis, Grenouilleau, Röger en Mc Morrow, 2006). 35

46 4.1.1 De structurele productiefunctie benadering Bij het hanteren van een productiefunctie benadering voor het schatten van de potentiële groei, wordt gesteund op de onderliggende economische theorie van Solow (1956). Hierbij valt de groei van een economie uiteen in 3 belangrijke factoren, namelijk: het aanbod van kapitaal, het aanbod van arbeid en de totale factor productiviteit. Deze laatste is exogeen gedefinieerd en betreft de efficiëntie van de vernoemde inputfactoren (arbeid en kapitaal) en de technologische vooruitgang. Het gebruik van een dergelijke productiefunctie benadering gaat gepaard met, zoals reeds vermeld, een aantal voor- en nadelen. De voorstanders van het gebruik van een productiefunctie benadering voor het bepalen van de potentiële groei van een land, benadrukken met name dat bij het gebruik van deze benadering gemakkelijk het verband kan worden gelegd tussen de economische output- en inputfactoren op een intuïtieve en economisch geaccepteerde manier. Het is, met andere woorden, mogelijk na te gaan hoeveel de verschillende determinanten van de lange termijn economische groei respectievelijk bijdragen tot deze groei en een verband te leggen tussen beleidsacties, begrepen in de inputfactoren van het model, en hun uitkomsten. In dit opzicht, geeft een productiefunctie benadering de mogelijkheid aan beleidsvoerders om voorspellingen betreffende potentiële groei te maken en verschillende scenario s van potentiële groei op te stellen gebaseerd op diverse mogelijke toekomstige evoluties van de onderliggende determinanten. Het grote voordeel van een productiefunctie benadering is de flexibiliteit ervan. De productiefunctie kan op eenvoudige wijze worden aangepast en wel zodanig dat ze rekening kan houden met andere inputfactoren, zoals menselijk kapitaal, en met de effecten van veranderingen in overheidsbeleid. Op deze manier kunnen beleidsvoerders beslissingen maken over het opnemen van extra belangrijke determinanten die een effect kunnen hebben op de potentiële groei van een land. Ondanks de grote onzekerheid die gepaard gaat met het schatten van de potentiële groei van een economie, verleent de productiefunctie benadering een relatief eenvoudige en intuïtieve manier om dergelijke schattingen tot een goed einde te brengen. Vermeld dient te worden dat aan het gebruik van deze productiefunctie benadering ook nadelen verbonden zijn. Een veel voorkomende kritiek is dat de productiefunctie benadering uitgaat van een té simplistische representatie van de productie. Verder geldt dat een heleboel assumpties moeten worden gemaakt omtrent onder andere de functionele vorm van de productiefunctie, de schaalopbrengsten en het bepalen van de trend van de inputfactoren. 36

47 Voor het schatten van de potentiële groei, met behulp van een productiefunctie, moet uitgegaan worden van de potentiële evolutie van de determinanten van potentiële groei. Hiervoor wordt van de inputfactoren elke keer hun trend bepaald, behalve voor de kapitaalvoorraad binnen de economie omdat de potentiële bijdrage van kapitaal weergegeven wordt door de volledige benutting van al het kapitaal dat actueel aanwezig is binnen die economie. De technieken die worden gebruikt voor het bepalen van de trend van de inputfactoren hebben allen te maken met het end-of-sample probleem, waardoor deze fout kan worden meegenomen in de schattingsresultaten van potentiële groei. Een laatste veelvoorkomende kritiek is dat de gecreëerde schattingsresultaten van potentiële groei, via de productiefunctie, té afhankelijk zijn van de schattingen van de NAIRU (Non Acccelerating Inflation Rate of Unemployment). NAIRU is de trend in werkeloosheid als er geen accelaratie van inflatie optreedt en wordt mede gebruikt om de trend in het aanbod van arbeid te bepalen. Voor het schatten van de potentiële output op basis van een productiefunctie benadering wordt vaak gesteund op een Cobb-Douglas productiefunctie, daar de assumpties die met deze specificatie gepaard gaan het proces sterk vereenvoudigen. Zo gaat deze specificatie uit van de afnemende meeropbrengsten van elke inputfactor, constante schaalopbrengsten en een prijselasticiteit gelijk aan 1. De groei valt binnen deze specificatie van de productiefunctie opnieuw uiteen in: aanbod van kapitaal, aanbod van arbeid en de totale factor productiviteit. De potentiële output wordt gedefinieerd als het level van output waarbij geen acceleratie in inflatie optreedt. Bijgevolg bevinden de componenten van de potentiële output zich dan ook op hun non-inflatoir niveau. Aanbod van arbeid en TFP moeten cyclisch worden aangepast om zo tot hun potentieel niveau te komen, maar dit is niet het geval voor kapitaalvoorraad. Het potentieel aanbod van arbeid wordt bepaald aan de hand van de trend in het aantal werkuren en de potentiële tewerkstelling. Om deze laatste te bepalen dient er gewerkt te worden met het NAIRU concept, de natuurlijke graad van tewerkstelling bij een normale conjunctuur (Heylen, 2004). Door in de totale actieve beroepsbevolking de NAIRU in rekening te brengen wordt de potentiële tewerkstelling verkregen. Ter bepaling van de totale actieve beroepsbevolking dient rekening gehouden te worden met de participatiegraad binnen een economie en de bevolking op beroepsactieve leeftijd (Röger, 2006). De hierboven besproken methode is zeer algemeen en gebaseerd op Röger (2006). Er dient opgemerkt te worden dat het bepalen van potentiële output aan de hand van de productiefunctie door veel verschillende instellingen en studies op uiteenlopende wijze wordt ingevuld (voorbeelden zijn: De Masi, 1997; Arnold, 2001; Röger, 2006; Cahn en Saint-Guilhem, 2007). 37

48 4.1.2 Niet structurele statistische methoden Ladiray et al (2003) geven een overzicht van de beschikbare statistische methoden aan de hand van een indeling gebaseerd op Chagny en Döpke (2001). Dergelijke methoden zijn niet gebaseerd op een onderliggende economische theorie. Ze proberen rechtstreeks de trend uit het actueel BBP te halen, die dan een benadering vormt van het potentiële output niveau waarrond het actueel BBP fluctueert. Daar dergelijke niet structurele methoden relatief weinig data vereisen ten opzichte van structurele methoden wordt de interesse in deze methoden voornamelijk bepaald door de grote problemen in verband met de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van data. Belangrijk te weten is dat statistische technieken in hoge mate beïnvloed worden door de manier waarop de potentiële groei in eerste instantie wordt gedefinieerd. De meest voorkomende indeling van de definiëring van potentiële groei gebeurt op basis van de beschouwde tijdshorizon met andere woorden een neoklassieke of een Keynesiaanse setting (supra, p. 4). Als de potentiële groei op korte termijn wordt bekeken Keynesiaanse setting en men voornamelijk als doel heeft inflatoire spanningen te bestuderen, zal in de gehanteerde statistische methode meer variabiliteit van de potentiële groei toegelaten worden dan wanneer men de potentiële groei op middellange tot lange periode neoklassieke setting beschouwt, met als doel het lange termijn scenario van de groei te bestuderen. In de indeling van Chagny en Döpke (2001), onderscheidt zich een eerste groep van statistische technieken zijnde de niet structurele univariate technieken. Voorbeelden van univariate methoden zijn de Hodrick-Prescott filter (1980), Beveridge-Nelson decompositie (1981), de Baxter en King filter (1995), de Harvey decompositie (1985, 1989) PAT filter (Boschan en Bry, 1971) en de UC methode. Univariate technieken voor het schatten van de potentiële output veronderstellen allereerst dat in tegenstelling tot een productiefunctie benadering de output van een land uiteen valt in een permanente component, ook wel de trendcomponent genoemd, en een residuele component, ook genoemd de transitory of voorbijgaande component. De trendcomponent geeft derhalve de trend binnen de actuele output weer potentiële output en de transitoire component geeft logischerwijze de deviatie van de economische groei rond de trendgroei weer output gap. De residuele component kan nogmaals opgesplitst worden in een cyclische component en een onregelmatige component of storingsterm. Algemeen kan gesteld worden dat het voordeel van deze technieken erin bestaat dat ze minder data vereisen dan bijvoorbeeld een structurele productiefunctie benadering. De enige input die een univariate techniek gebruikt, om het potentiële output level en de potentiële groei af te leiden, is de 38

49 actuele en observeerbare output van een economie het actueel BBP. Het grote nadeel van univariate technieken is echter dat ze vaak bestempeld worden als mechanisch en niet informatief betreffende het relatief belang die de permanente component en de cyclische component hebben in de totale actuele output (Quah, 1992). Binnen de univariate technieken is er een verdere opdeling tussen filtertechnieken en unobserved component approaches met elk hun voor- en nadelen. Filtertechnieken, zoals de zeer bekende Hodrick-Prescott filter gaan ervan uit dat de potentiële output van de economie een stochastische trend volgt. Na het extraheren van de lineaire trendcomponent van deze actuele output de potentiële output resteert de stationaire output gap. De voordelen van filters komen neer op het stationair zijn van de output gap en het kunnen variëren met de tijd van de trendcomponent van de actuele output (Henriot, 2008). De nadelen van dergelijke technieken zijn dat voor het smoothen van de serie, om de trendcomponent uit de tijdreeks van het actueel BBP te halen, een parameter gekozen dient te worden op vrij arbitraire wijze. Deze parameter bepaalt in hoeverre de serie gesmooth wordt en hoeveel variatie nog overblijft. Dientengevolge is ook de schatting van de output gap, het verschil tussen actuele en potentiële output, afhankelijk van de keuze van deze parameter. Zoals vermeld, zal meer variatie behouden worden als de potentiële groei op korte termijn wordt bekeken en minder als gezocht wordt naar het lange termijn scenario (Ladiray et al, 2003). Filtertechnieken worden evenwel sterk bekritiseerd op het end-of-sample probleem. Dit houdt in dat de laatste observatie in de tijdreeks een grote impact heeft op de geschatte waarde van de potentiële groei op het eind van de serie. Dit vormt frequent een probleem voor beleidsvoerders die met name geïnteresseerd zijn in de schatting van de potentiële groei op het eind van de reeks (Bruchez, 2003). De UC methoden veronderstellen, in tegenstelling tot filtertechnieken, dat de potentiële output van een economie een random walk volgt. Dergelijke benaderingen werden vooreerst aangebracht door Beveridge en Nelson (1981). Berveridge en Nelson definieerden de potentiële groei als de component die overblijft wanneer alle transitoire componenten zijn uitgewerkt. UC methoden kampen niet met het end-of-sample probleem, maar zijn moeilijk te implementeren. Chagny en Döpke (2001) beschrijven nog een tweede categorie binnen de niet-structurele methoden, namelijk de multivariate methoden. Omdat deze methoden praktisch allemaal een combinatie maken van statistische technieken en onderliggende economische relaties, worden in de verhandeling deze technieken als deel van de semi-structurele statistische methoden gezien, zoals voorgesteld door het Economic Policy Comittee (2001). 39

50 4.1.3 Semi-Structurele statistische methoden Daar niet-structurele methoden sterk bekritiseerd worden wegens het verschaffen van onvoldoende informatie, zijn een reeks van nieuwe modellen opgesteld die een samenstelling vormen van structurele economische concepten waaronder de Phillips curve en de wet van Okun en recente econometrische technieken (Economic Policy Comittee, 2001). De 3 categorieën die binnen deze technieken kunnen worden teruggevonden zijn: de multivariate filters, de multivariate UC methoden en de structurele vector auto regressieve technieken (SVARs). Multivariate filters worden gezien als een uitbreiding op univariate filters, met dit verschil dat multivariate filters, zoals de zeer bekende multivariate Hodrick-Prescott filter (Laxton en Tetlow, 1992), ook economische relaties in acht nemen. Hierbij wordt de potentiële groei geconditioneerd op macro-economische relaties zoals bijvoorbeeld de Phillips curve relatie of de wet van Okun. Op deze manier wordt de potentiële groei op een veel minder mechanische manier geschat en is het mogelijk aan de geschatte potentiële groei een meer structurele interpretatie te geven. Een punt van kritiek blijft echter dat de schattingsresultaten in sterke mate afhangen van de manier waarop de conditionele relaties worden gespecifieerd. Multivariate UC methoden vormen een tweede categorie van semi-structurele technieken, waarin getracht wordt informatie betreffende macro-economische relaties op te nemen. In deze categorie is het vaak de Phillips-curve relatie die wordt opgenomen, zoals bijvoorbeeld in de uitgebreide Beveridge-Nelson decompositie (Evans en Reichlin, 1994). Ook hier is het nu mogelijk een meer structurele interpretatie te geven aan de potentiële groei. Een nadeel blijft evenwel dat de potentiële output nog steeds verondersteld wordt een random walk te volgen wat niet in lijn ligt met de geaccepteerde stelling dat productie in sterke mate afhangt van de technologische vooruitgang en dus onmogelijk een random walk kan volgen (Henriot, 2008). De laatste groep binnen de semi-structurele technieken zijn de structurele vector auto regressieve modellen, die voor het eerst werden aangebracht door Blanchard en Quah (1989). Deze technieken zorgen voor een robuuste en betrouwbare schatting van de potentiële output met een minimum aan assumpties. Blanchard en Quah (1989) trachten, met behulp van een VAR voor de groei in output en de werkeloosheidsgraad, de structurele vraag- en aanbodschokken te identificeren en zo de uiteindelijk potentiële groei te schatten. Hierbij veronderstellen ze dat aanbodschokken een blijvend effect hebben op de lange termijn groei in output, maar dat vraagschokken enkel kortstondige effecten op de groei kunnen uitoefenen. Voordelen van deze technieken zijn dat ze niet te maken hebben met het end-of-sample probleem en dat ze geen onnodige restricties zoals het volgen van een random walk door de potentiële groei opleggen. Het nadeel is dat binnen een SVAR slechts zoveel schokken kunnen worden geïdentificeerd als er variabelen zijn. Dit wil zeggen 40

51 dat sommige schokken ook de impact kunnen meten van variabelen die eigenlijk niet opgenomen zijn in het model, wat zorgt voor een vertekening omitted variable bias. 4.2 STUDIES OMTRENT HET SCHATTEN VAN POTENTIËLE GROEI IN OPKOMENDE EN ONTWIKKELINGSLANDEN De literatuur over het schatten van de potentiële output in opkomende en ontwikkelende landen, of kortweg groeilanden, is heel wat schaarser dan de literatuur over de geavanceerde landen. Dit is voornamelijk te wijten aan de geringe databeschikbaarheid. De meeste studies zijn afkomstig van de zogenaamde Development Banks, de Wereld Bank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Oura (2007) voerde een studie uit naar de potentiële groei van India. Dit is een interessante studie, daar India een enorm sterke actuele groei kende en nog kent. Het is daarom belangrijk na te gaan of India een dergelijke groei op lange termijn zal kunnen blijven behouden, met andere woorden wat gebeurt er met de potentiële groei van India? Deze vraag is uiteraard belangrijk voor het overheidsbeleid van India. Toen Oura (2007) zijn empirische uiteenzetting schreef was er sprake van een alsmaar stijgende druk uitgaande van de vraag, gepaard gaande met een stijgende inflatie, wat suggereerde dat de Indische economie boven zijn potentieel opereerde en dat beleidsmaatregelen dienden te worden genomen ter afkoeling van de Indische economie. Om over deze laatste suggestie echt uitspraken te kunnen doen, is het nodig dat de potentiële groei van het land dan ook effectief wordt bepaald. De studie probeert dit aan de hand van een productiefunctie benadering met de inclusie van menselijk kapitaal, maar is zich ervan bewust dat dit een onzekere procedure is aangezien India tal van structurele veranderingen ondergaat. Met als doel de moeilijkheden van het schatten van de potentiële groei in een groeiland te belichten wordt even dieper ingegaan op deze studie. Oura (2007) vertrekt, zoals vermeld, van een productiefunctie benadering en gebruikt hiervoor een Cobb-Douglas specificatie, waarbij rekening gehouden wordt met het menselijk kapitaal binnen de Indische economie: ( ) ( ) ( ) ( )( ( ) ( )) ( ) is de reële groei in BBP, stelt de groei van de totale factor productiviteit voor, stelt de groei van de kapitaalvoorraad voor, de groei van de aanwezige arbeidskrachten, de groei in menselijk kapitaal, stelt de elasticiteit van kapitaal voor en ( ) de elasticiteit van arbeid. De moeilijkheid van deze benadering de productiefunctie benadering is dat van al de opgenomen variabelen aan de rechterzijde van de vergelijking het potentieel moet worden bepaald, 41

52 om zo de potentiële groei te verkrijgen. De elasticiteit van kapitaal en arbeid wordt vaak verondersteld gelijk te zijn in verschillende landen en op diverse tijdstippen (Gollin, 2002). Hierdoor vormt het bepalen van deze elasticiteiten, volgens Oura, niet het grootste probleem en kunnen deze van andere identieke studies gemakkelijk worden overgenomen. Moeilijker wordt het wanneer het potentieel van de groei in TFP moet worden bepaald. India heeft in de jaren die vooraf gingen aan de empirische uiteenzetting van Oura (2007) een sterke groei in TFP gekend, maar het dient in vraag gesteld te worden of deze groei wel duurzaam is. Vele voorbeelden in andere landen, zoals bijvoorbeeld bij een aantal Aziatische landen, hebben bewezen dat een dergelijke hoge groei zeer volatiel is en gemakkelijk compleet in elkaar kan zakken. Verder wijst Oura (2007) ook op het feit dat de groei in TFP vaak gestimuleerd wordt door beleidsmaatregelen, wat wil zeggen dat voor het bepalen van het potentieel in de groei van TFP ook rekening dient te worden gehouden met de evolutie van de beleidsmaatregelen in de toekomst. Betreffende het potentieel van fysiek kapitaal dient volgens Oura (2007) nagedacht te worden over de heersende demografische trend in India, aangezien deze een sterk positieve impact zal hebben op de spaarquote van het land meer mensen impliceert dat er meer moet worden geïnvesteerd om de kapitaalvoorraad op peil te houden. Verder dient ook het verband gelegd te worden tussen de spaarquote en de uiteindelijke evolutie van de kapitaalvoorraad. Het spreekt voor zich dat om een positieve impact te laten uitgaan van een gestegen spaarquote op de kapitaalvoorraad, deze gestegen spaarquote omgezet wordt naar een hogere investeringsgraad. Daar de financiële sector niet altijd even efficiënt blijkt te zijn, is dit echter niet altijd het geval. Het potentieel van de groei in arbeidskracht, hangt in sterke mate af van de evolutie van de werkende populatie (+15j). Vaak wordt de groei van beiden gelijkgesteld (United Nations, 2007). De laatste factor binnen het model waarvan het potentieel dient te worden bepaald is de groei in menselijk kapitaal. Deze wordt meestal benaderd aan de hand van de scholingsgraad van de bevolking van een land (Barro en Lee, 2000). Na het bepalen van de potentiële groei in alle afzonderlijke elementen van de productiefunctie is het mogelijk om de potentiële groei van het BBP te schatten en voorspellingen te maken. Faal (2005) deed eenzelfde studie naar de potentiële output en output gap in Mexico. De groei van het reële BBP in Mexico kende een opmerkelijke stijging van 1960 tot 1979, maar daalde sterk in de periode Het doel van de paper is na te gaan wat de redenen zijn achter het groeipatroon dat Mexico vertoont. Faal (2005) constateert dat het grootste deel van de achteruitgang in de groei van Mexico te wijten is aan een afname in de groei van de totale factor productiviteit. Deze afname is volgens Faal toe te wijzen aan niet goed georganiseerde en incomplete structurele hervormingen uitgaande van de overheid. Verder schat de paper ook de potentiële groei en bespreekt ze de output gap van Mexico in relatie tot de voorkomende inflatie. 42

53 Als laatste tracht de paper een middellange termijn voorspelling te maken van de potentiële groei op basis van een productiefunctie benadering. Voor het schatten van de potentiële groei gebruikt Faal een univariate benadering, waarbij de UC methode en de Kalman filter wordt gebruikt. Het voordeel van deze benadering is dat minder informatie verzameld dient te worden. Dit is tevens ook het nadeel van een dergelijke methode. Daar een univariate methode geen extra informatie over onder andere de werkeloosheidsgraad en inflatie in acht neemt, krijgt ze de kritiek structureel niet informatief te zijn. Op basis van een productiefunctie benadering maakt Faal (2005) middellange termijn voorspellingen voor de potentiële groei van Mexico. In de gebruikte Cobb-Douglas specificatie wordt geen rekening gehouden met menselijk kapitaal gezien men hiervoor geen voldoende gegevens kon vinden. De potentiële groei werd uiteindelijk samengesteld door de som van de trend in TFP en de contributies van de verschillende inputfactoren. Faal (2005) merkt op dat de evolutie van de potentiële groei in sterke mate beïnvloed zal worden door toekomstige structurele hervormingen, die een grote impact uitoefenen op de groei in TFP. Een studie naar de potentiële groei in Venezuela werd gevoerd door Cuevas (2002). Het doel van de studie was de potentiële groei van Venezuela te bepalen, alsook de evolutie van de potentiële groei te verklaren. In de periode ging de groei van het reële BBP in Venezuela nauw samen met de evolutie van de olieprijzen. De vraag is of deze samenhang kan blijven duren en of de evolutie van de olieprijzen de potentiële groei van het olieproducerende land sterk zal blijven beïnvloeden. Echter, wanneer men een betere kijk neemt op de data kan worden vastgesteld dat vanaf 1980 deze correlatie duidelijk afgenomen is in sterkte. Na het bepalen van de potentiële groei aan de hand van een semi-structurele benadering een multivariate UC methode wordt het duidelijk dat in de jaren een positieve evolutie in de olieprijzen zich vertaalde in een versnelde potentiële groei. Een groei van 1% in de olieprijzen werd vertaald in een stijging van de potentiële groei van 0.05%. Echter in de volgende periode , is de impact van de olieprijzen veel kleiner op de potentiële groei. Een daling van de olieprijzen met 1% leidde slechts tot een daling in de potentiële groei van 0.01%. Cuevas (2002) concludeert dat, naar de toekomst toe, de evolutie van de olieprijzen niet langer de enige drijvende kracht van de potentiële groei in Venezuela kan blijven. Een studie gevoerd door Barbosa-Filho (2004) heeft als doel de potentiële groei te schatten van Brazilië om de effecten van monetaire en fiscale beleidsvoering op de potentiële groei na te gaan. Verder maakt de studie een vergelijking tussen de verschillende methoden voor het schatten van potentiële output en hun toepassing op Brazilië. Barboso-Filho (2004) tracht te verklaren in welk opzicht en waarom de schattingsresultaten van de onderlinge methoden verschillen. Voor een 43

54 volledige beschrijving wordt verwezen naar de paper van Barbosa-Filho (2004) Estimating potential output: a survey of the alternative methods and their applications to Brazil. Toch worden enkele interessante bemerkingen van Barbosa-Filho (2004) in verband met de potentiële groei van Brazilië aangehaald. De studie concludeert dat het belangrijk is, bij het bestuderen van potentiële groei, rekening te houden met de beperkingen in arbeid en kapitaal. Deze eerste beperking, de beperking van arbeid, vormde voor Brazilië geen probleem daar er een hoge werkeloosheidsgraad was en dat een groot aantal van de beschikbare werkkrachten tewerkgesteld waren in informele activiteiten dit in de jaren die vooraf gingen aan de publicatie van de studie (2004). De analyse maakt ook duidelijk dat de tewerkstellingsgraad evenals de productiviteit van arbeid zeer snel reageerden op wijzigingen in de vraag, waardoor ze significant konden bijdragen tot een snellere groei zonder enige inflatoire druk te veroorzaken. Hierdoor blijkt duidelijk dat arbeid voor Brazilië allesbehalve een beperking op de groei vormt. Eenzelfde conclusie kan voor vele ontwikkelingslanden gemaakt worden. De tweede beperking die wordt aangehaald door Barbosa-Filho (2004), de beperking van kapitaal, blijkt wel een probleem te vormen voor de potentiële groei van Brazilië. Doordat in deze periode slechts aan een traag tempo kapitaal werd geaccumuleerd, zal de kapitaalvoorraad in Brazilië eerder zorgen voor een afremming van de potentiële groei. Op te merken valt, dat de trend in de groei van de kapitaalvoorraad door de lage groei van de voorbije jaren sterk vertekend is naar een tragere groei, wat zorgt voor een pessimistisch scenario met een lage potentiële groei als gevolg. Om deze laatste beperking aan te pakken is het volgens de studie zeer belangrijk om de komende structurele hervormingen die Brazilië moet ondergaan in het licht te stellen van het opdrijven van de kapitaalvoorraad in het land. Met andere woorden, er dient meer geïnvesteerd te worden zodat de kapitaalvoorraad sneller toeneemt wat een positief effect zal hebben op de potentiële groei. Vóór de schuldencrisis in 1982 was het grotendeels het overheidsbeleid dat de groei in investeringen stimuleerde. Naar de toekomst toe is het echter noodzakelijk dat de inspanningen van de overheid en de private sector op een optimale wijze worden gecoördineerd om een duurzame groei in de investeringen te bewerkstelligen. Een laatste opmerking is, dat het bereiken van een duurzame economisch groei vaak een proces is dat allesbehalve gebalanceerd verloopt, waarbij het overheidsbeleid soms de verkeerde rol speelt. Tijdens een expansie van de economische groei op weg naar een lange termijn potentiële duurzame groei, is het vaak zo, dat er zich druk voordoet van de vraag, die niet beantwoord kan worden omwille van schaarse middelen binnen de economie (bijvoorbeeld de schaarste van kapitaal en/of arbeid). Op zo n momenten heeft het overheidsbeleid veelal de neiging om de groei binnen de economie af te remmen en zo inflatoire spanningen te voorkomen. Barro-Filho (2004) stelt echter dat in deze situaties de overheid in plaats van een korte termijn visie een lange termijn visie zou moeten hanteren met het oog op het bereiken van een duurzame groei. Dat wil zeggen dat de 44

55 overheid de economie op zo n moment niet moet afremmen, maar ervoor moet zorgen dat de schaarsheid in de inputfactoren wordt opgelost en de groei van deze inputfactoren wordt gestimuleerd om derhalve het potentieel van een land te bereiken. Escaith (2005) tracht de dynamiek van de economische en de potentiële groei te vatten voor Latijns Amerika. De verschillende methoden voor het schatten van de potentiële output worden hier nogmaals naast elkaar gelegd. Opmerkelijk is dat Escaith het enorm belangrijk vindt dat de voorbije prestaties van een land, die doorgaans dienen als de basis van statistische schattingen, moeten geanalyseerd worden binnen het groter geheel van de dynamica van de rest van de wereld. Dit is van cruciaal belang voor ontwikkelende landen, omdat de evolutie van internationale markten voor een groot deel de duurzaamheid van hun potentiële groei bepaalt. Zo had Latijns Amerika in de periode van 1950 tot 1980 een hoge groei, maar wanneer deze groei in een internationaal perspectief wordt geplaatst blijkt deze toch niet zo fantastisch te zijn. Op hetzelfde moment deden er zich in de Aziatische landen spectaculaire groeicijfers voor, daar deze landen een export gedreven politiek hanteerden. Na het observeren van dergelijk hoge groeicijfers in de Aziatische landen werden ook in Latijns Amerika structurele hervormingen doorgevoerd vanaf 1980 met als doel het implementeren van een meer export gedreven beleid om de groei te stimuleren. De vraag die Escaith zich terecht stelt is wat het potentieel is van een dergelijk export gedreven beleid. Uit de analyse blijkt dat het potentieel voor zo n beleid veel hoger is dan verwacht en een sterke impact kan hebben op de potentiële groei. Een hogere groei in Latijns Amerika, nadat reeds een aantal hervormingen werden doorgevoerd jaren 80 werd echter niet geobserveerd. Escaith besluit dat deze hervormingen niet hun gewenste effect hebben gehad, wat te wijten kan zijn aan een inefficiënte uitvoering. Moore en Vamvakidis (2007) schatten de potentiële groei in Kroatië, waarbij ze de factoren en beperkingen analyseren die een significante invloed hebben gehad en kunnen hebben op de potentiële groei. Kroatië kende, ondanks haar rijke natuurlijke bronnen, tijdens de jaren die vooraf gingen aan het jaar 2007, waarin de studie werd gepubliceerd, in vergelijking met gelijkaardige economieën slechts een trage groei. Ook het aantrekken van investeringen, alsook het opkrikken van de export bleek zeer moeilijk te verlopen. De vraag die Moore en Vamvakidis (2007) zich stellen is hoe deze groei kan versneld worden en welke factoren hierbij een belangrijke rol kunnen spelen. Verder tracht de studie ook middellange termijn voorspellingen van de potentiële groei van Kroatië te maken. Voor het schatten van de potentiële groei maakt de studie gebruik van 3 verschillende methoden namelijk een Hodrick-Prescott (HP) filter, een structurele productiefunctiebenadering en een simulatie van een empirisch groeimodel voor Kroatië. 45

56 Aan de hand van de HP filter schat de studie de potentiële groei voor het jaar 2006, op basis van data vanaf Moore en Vamvakidis (2007) erkennen echter het end-of-sample probleem dat zich voordoet bij het gebruik van een HP filter en verlengen daarom hun dataset tot en met 2007, voor het schatten van de potentiële groei in De auteurs verkrijgen een resultaat van 4.4% potentiële groei voor het jaar Met behulp van een productiefunctiebenadering komen Moore en Vamvakidis (2007) tot eenzelfde resultaat % potentiële groei voor het jaar In de laatste methode baseren Moore en Vamvakidis (2007) zich op een groeiregressie die ze uitvoeren voor 109 ontwikkelde en ontwikkelende economieën, waarbij de coëfficiënten van de verschillende opgenomen variabelen worden geschat. Deze coëfficiënten worden vervolgens samen met data over het potentieel van de gespecifieerde variabelen uiteraard specifiek voor Kroatië gebruikt om de potentiële groei van Kroatië te schatten. De determinanten die werden opgenomen in de regressie zijn: initieel BBP per capita, groei van de populatie, investeringsgraad, inflatie, kredieten verleend aan de private sectoren, index van economische vrijheid en de kost voor het opzetten van een nieuwe business. Uit deze specificatie kon worden afgeleid dat landen met een lager initieel BBP per capita, een lagere groei van de populatie, een hogere investeringsgraad, lagere inflatie, meer vrijheid en een beter ontwikkelde financiële sector sneller groeien. Moore en Vamvakidis (2007) erkennen echter wel dat deze gekozen determinanten waarschijnlijk niet alle bronnen van potentiële groei bevatten, maar kozen uit verschillende specificaties diegene die zij het meest passend vonden. Ook deze laatste methode levert dezelfde resultaten op als de HP filter en de structurele productiefunctie benadering 5.1% potentiële groei. Voor het analyseren van de grootste beperkingen op deze potentiële groei gebruiken Moore en Vamvakidis (2007) een diagnostische groeibenadering. Deze benadering werd voor het eerst gebruikt door Hausmann, Rodrik en Velasco (2005) met als doel ervoor te zorgen dat overheidsmaatregelen de beperkingen op de groei van een land ook effectief onder handen namen en zich niet richtten op hervormingen die helemaal geen effect zouden hebben op deze beperkingen. Bij een diagnostische benadering wordt geprobeerd een boom op te zetten waarmee de grondoorzaken van de geobserveerde problemen worden nagegaan. Na hun diagnostisch onderzoek concluderen Moore en Vamvakidis (2007) dat de groei van Kroatië voornamelijk beperkt wordt door de micro risico s van de publieke sector. Dit wil zeggen dat in Kroatië de overheid inefficiënt opereert, er een hoge graad van corruptie heerst, het moeilijk is een bedrijf op te starten en ga zo maar door. Al deze feiten hebben een zeer nadelige invloed op het business environment van Kroatië wat in sterke mate de potentiële groei evenals de actuele groei van het land afremt. Dus is het voor Kroatië van essentieel belang hun business environment te verbeteren. Een tweede beperking die Moore en Vamvakidis (2007) naar voren schuiven is de beperking van het menselijk kapitaal. De participatiegraad in Kroatië is zeer laag en de werkende 46

57 populatie bezit onvoldoende vaardigheden en kennis om competitieve producten te ontwikkelen. Ondanks de hoge return op scholing heeft Kroatië een tekort aan geschoolde arbeid wat als gevolg wederom de potentiële groei van het land afremt. Wat betreft de tweede beperking is het belangrijk dat de niet-werkende bevolking wordt gestimuleerd en ook dat uitgaven aan scholing efficiënt verlopen. Een laatste werk betreft een recente studie van Rungcharoenkitkul (2012) omtrent de potentiële groei van Cambodja. Ondanks het belang van het bestuderen van de potentiële groei van een land voor het overheidsbeleid, blijft het schatten van de potentiële groei en het bepalen van zijn determinanten uiterst moeilijk. Reden hiervoor is, dat er voor het grootste deel van de ontwikkelingslanden een zeer lage databeschikbaarheid is van de benodigde variabelen, alsook een lage frequentie van de data. Dit laatste vormt dan onmiddellijk een probleem voor het toepassen van filtertechnieken. Voor de meeste ontwikkelingslanden geldt dat ze tal van structurele hervormingen ondergaan, wat ervoor zorgt dat toekomstvoorspellingen van traditionele modellen, die zich baseren op bepaalde stabiele macro-economische relaties, minder betrouwbaar worden. Het doel van de studie is een kwantitatief raamwerk naar voor te schuiven voor het schatten van de potentiële groei in groeilanden en hierbij de bovengenoemde moeilijkheden op te lossen. Hierbij zorgt Cambodja volgens Rungcharoenkitkul (2012) voor een uitstekende toepassing. Het model dat door de auteur wordt voorgesteld combineert de voordelen van de traditionele filtertechnieken de Kalmanfilter met de traditionele productiefunctie benadering. Enerzijds kunnen via het incorporeren van de productiefunctie de drijvers van de potentiële groei worden verklaard. Anderzijds zorgt het gebruik van de Kalmanfilter ervoor dat niet-observeerbare variabelen gemakkelijk kunnen worden geschat, wat de nood aan datavereisten sterk naar beneden haalt. De analyse toont aan dat Cambodja een enorm sterke groei kende van de jaren 1999 tot 2007, die voornamelijk werd gestimuleerd door een expansie van de internationale handel, een hoge investeringsgraad en aanzienlijke verbeteringen in productiviteit. Echter na 2007 is de groei in Cambodja vertraagd, omdat ze sterk werd afgeremd door een tekort aan infrastructuur. In de jaren van snelle groei steunde Cambodja volgens de studie voornamelijk op de exportmarkt, met als gevolg dat deze anno 2007 oververzadigd was en onmogelijk de drijvende kracht achter de potentiële groei van het land kon blijven. De potentiële groei van Cambodja zal daarom volgens Rungcharoenkitkul (2012) afhangen van de mate waarin het land de beperkingen waarmee ze geconfronteerd wordt, kan oplossen. Al deze empirische werken trachten de potentiële groei te bepalen en doen dit op een verschillende manier en vanuit diverse motivaties. Vaak wordt de potentiële output bepaald met als doel 47

58 uitspraken te doen over de inflatoire situatie waarin een groeiland zich bevindt. Andere studies bepalen de potentiële groei, met als doel na te gaan wat de belangrijkste bronnen en beperkingen zijn van de potentiële groei van een groeiland. Om dit laatste te kunnen verwezenlijken is het nodig dat een structurele of semi-structurele benadering wordt gehanteerd. Op deze wijze kan de evolutie van potentiële groei toegewezen worden aan de ontwikkelingen van verschillende inputfactoren en TFP. Het probleem van een dergelijke benadering is dat een grote hoeveelheid data moet worden verzameld en deze voor groeilanden meestal niet beschikbaar is. Een statistische benadering kan hierbij soelaas bieden, maar deze methoden verschaffen dan weer té weinig informatie. Een gemeenschappelijk punt dat door alle besproken studies wordt aangehaald is de rol van de overheid in het stimuleren van de potentiële groei. Beleidsmatregelen en structurele hervormingen zitten begrepen in de bijdrage van de totale factor productiviteit. Het stimuleren van de TFP, vaak samen met het cumuleren van kapitaal, blijkt voor de beschreven studies bijzonder belangrijk. Na een grondig en kritisch onderzoek van de bestaande literatuur over potentiële groei in groeilanden, wordt nu overgegaan tot een uiteenzetting van de empirische studie, die in deze verhandeling werd uitgevoerd. Het empirisch werk is gebaseerd op de bestaande literatuur en tracht het effect van een aantal determinanten op de potentiële groei in groeilanden te analyseren. In de eerste sectie van het empirische gedeelte wordt dieper ingegaan op de algemene onderzoeksvraag, waarna in een volgende sectie de onderzoeksmethodologie wordt besproken. Tot slot worden in de laatste sectie ook de resultaten van het onderzoek weergegeven en geïnterpreteerd. 48

59 III. EMPIRIE Dit hoofdstuk bespreekt het empirisch onderzoek en de resultaten over de potentiële groei in groeilanden. Het eerste deel waarin, het onderwerp potentiële groei in groeilanden - duidelijk wordt afgelijnd, geeft een korte uiteenzetting over de algemene onderzoeksvraag Wat zijn de determinanten van potentiële groei in groeilanden? en de relevantie van deze vraag voor verschillende soorten economische domeinen. De methodologie van het onderzoek wordt in een volgend deel behandeld. Allereerst wordt de wijze, waarop het onderzoek de potentiële groei benadert, besproken. Daarna volgt, op basis van het literatuuronderzoek en enkele belangrijke studies, een overzicht van de geselecteerde determinanten om de potentiële groei te verklaren. De variabelen worden stuk voor stuk beschreven evenals de relevantie van elke variabele. Na het opstellen van de concrete benadering van de potentiële groei en het selecteren van de verklarende variabelen, kan de algemene onderzoeksvraag nu in groter detail worden uitgewerkt. Dat wil zeggen dat voor de verschillende verklarende variabelen een hypothese over de verwachte impact van elk van deze variabelen wordt vooropgesteld. Na het beschrijven van de gedetailleerde onderzoeksvraag en het opstellen van verschillende hypothesen, wordt overgegaan tot het opstellen van het panel, bestaande uit een grote groep groeilanden. Voor elk van deze groeilanden dienen de benodigde gegevens voor de verschillende geselecteerde variabelen verzameld te worden. De gegevensverzameling, samen met de gebruikte bronnen, evenals een analyse van de databeschikbaarheid, wordt kort toegelicht. Wanneer het volledige panel is opgesteld, worden de gegevens geanalyseerd en wordt de gebruikte econometrische methode voor het schatten van de verschillende impact van de diverse opgenomen determinanten uiteengezet. Tenslotte volgt een presentatie en interpretatie van de resultaten, evenals een conclusie van de belangrijkste bevindingen. 49

60 1. ALGEMENE ONDERZOEKSVRAAG, RELEVANTIE EN AANPAK Deze verhandeling onderzoekt, gebaseerd op bestaande literatuur, wat de determinanten zijn van potentiële groei in groeilanden en doet dit op basis van paneldata, over een periode van 25 jaar ( ) voor 27 groeilanden. In het literatuuronderzoek wordt een overzicht gegeven van de verschillende raamwerken waarbinnen potentiële groei wordt bestudeerd. Dit onderzoek steunt, zoals Barro (1996), op het neoklassieke model, uitgebreid met menselijk kapitaal en overheidsbeleid. Het doel van dit onderzoek is, enerzijds de impact van enkele niet-traditionele determinanten op de potentiële groei van groeilanden na te gaan, en anderzijds de impact van traditionele determinanten, op die potentiële groei te verifiëren. De keuze van de verschillende variabelen en de manier waarop deze in de groeiregressie worden geïncorporeerd, baseert zich voornamelijk op het werk van Sala-i-Martin et al (2004) en Petrakos et al (2007). Het werkstuk onderzoekt in een eerste regressie de impact op de potentiële groei van een aantal kern-determinanten, waarna een groep van additionele determinanten in een tweede analyse wordt opgenomen. De kern-determinanten in dit onderzoek zijn: initieel BBP per capita, initiële overheidsconsumptie, initiële levensverwachting, initiële secundaire scholingsgraad, initiële openheid, initieel prijslevel van investeringen en initiële kwaliteit van regelgeving en openbare orde. De additionele determinanten zijn: initiële bevolkingsgroei, initiële bevolkingsdichtheid, initiële overheidsstabiliteit en initieel level van democratie. Veel empirisch werk is verricht om de potentiële groei te verklaren aan de hand van een reeks mogelijke determinanten, maar weinig werk baseert zich uitsluitend op groeilanden. Enkele studies die zich alleen focussen op het verklaren van de potentiële groei in groeilanden aan de hand van een vrij algemene set variabelen werden eerder besproken (supra, p. 29). De meerderheid van de studies gaat op zoek naar mogelijke determinanten van potentiële groei in een panel van landen, waarin zowel groeilanden als geavanceerde landen zijn begrepen. De resultaten die voortvloeien uit dergelijke studies, meten de impact van belangrijk geachte determinanten op de potentiële groei van een gemiddeld land uit het geselecteerde landenpanel. Aangezien dergelijke panels samengesteld zijn uit zowel groeilanden als geavanceerde landen, wordt geen effect gemeten specifiek voor groeilanden noch voor geavanceerde landen. Deze studies verwerven allen inzicht over de verschillende determinanten van potentiële groei, maar houden weinig of geen rekening met het feit dat verschillende determinanten aan belang kunnen winnen of verliezen wanneer het gaat over diverse regio s. 50

61 Dit werkstuk tracht de belangrijkste determinanten van potentiële groei te bepalen voor een panel dat uitsluitend uit groeilanden bestaat. Dezelfde opmerking dient gemaakt te worden als voor de bovenvermelde studies, die zich focussen op een gemengd panel. De resultaten van het gevoerde onderzoek zullen ook in dit werk enkel de impact aantonen van de verschillende determinanten op de potentiële groei van een gemiddeld groeiland, uit het geselecteerde panel. Als gevolg zullen de verkregen resultaten niet zomaar kunnen worden toegepast op een specifiek groeiland, tenzij dit land nauw aanleunt bij het gemiddelde land uit de geselecteerde landengroep. De relevantie van dit onderzoek werd reeds aangehaald bij het beschrijven van het belang dat het concept van potentiële groei heeft binnen de economische beleidsvoering en bij internationale investeringen. Aangezien de meeste groeilanden nog een hele achterstand moeten inhalen op de geavanceerde landen en de economische beleidsvoering hierbij kan helpen, is het zeer interessant onderzoek te doen naar de determinanten van potentiële groei in groeilanden. Met kennis van determinanten die een sterke impact kunnen hebben op de potentiële groei van een groeiland, is het mogelijk voor politici een beleid op te stellen om deze determinanten zodanig te sturen dat ze een hogere lange termijn economische groei kunnen teweegbrengen. De vraag of groeilanden in de toekomst al dan niet een hoge return zullen opleveren voor beleggers, hangt af van de groei die deze landen in de toekomst zullen vertonen, met andere woorden de lange termijn economische groei of de potentiële groei. Wanneer beleggers een keuze maken om te investeren in een groeiland, op basis van de verwachte returns, dienen ze het potentieel van het land te analyseren. De evolutie van de potentiële groei hangt af van een groot aantal determinanten, die voor de belegger een belangrijke input vormen ter analyse van de potentiële groei van het land van interesse. In dit opzicht, is een onderzoek dat de mogelijke determinanten van potentiële groei in groeilanden tracht te identificeren en te verifiëren zeer relevant. Met kennis van de determinanten van potentiële groei evenals de evolutie van deze determinanten, kunnen beleggers inzicht verwerven in de toekomstige evolutie van de lange termijn groei van een land en op basis hiervan een gegronde investeringsbeslissing maken. Na het bespreken van de algemene onderzoeksvraag, het doel van het onderzoek en de relevantie van dit onderzoek voor de verschillende partijen, wordt nu overgegaan tot een bespreking van de methodologische aanpak van het onderzoek. 51

62 2. ONDERZOEKSMETHODOLOGIE In dit methodologische deel van de verhandeling, wordt gestart met een bespreking van de manier waarop in dit werk de potentiële groei wordt benaderd. Hierna wordt de selectie van mogelijke determinanten van potentiële groei behandeld, en volgt per determinant een uitvoerige uiteenzetting. Wanneer alle variabelen, zowel afhankelijk als onafhankelijk, correct zijn gedefinieerd, wordt de algemene onderzoeksvraag in detail uitgewerkt, waarbij verschillende hypothesen over de opgenomen variabelen worden vooropgesteld. Tenslotte, wordt, na een bespreking van het opstellen van het landenpanel en de gegevensverzameling, de concrete econometrische aanpak voorgesteld. 2.1 BENADERING VAN DE POTENTIËLE GROEI Het benaderen van de potentiële groei steunt op de neoklassieke visie (supra, p. 4). Deze visie veronderstelt dat de groei, die voorkomt in de steady-state evenwichtssituatie van een economie, te benaderen valt aan de hand van de lange termijn actuele groei over 5 à 10 jaar. Voorgesteld wordt de lange termijn groei te nemen over een periode van 5 of 10 jaar, aangezien op deze manier de groei wordt verkregen, die min of meer gezuiverd is van conjuncturele effecten. Jones (2002) waarschuwt dat in zo n maatstaf nog overgangseffecten kunnen begrepen zijn. In een groot aantal empirische werken (waaronder Ottani en Villanueva, 1990; Barro, 1996; Barro, 1997) die de determinanten van potentiële groei bestuderen, wordt de potentiële groei benaderd door de lange termijn actuele groei in BBP per capita over 5 jaar. De keuze voor het nemen van de groei in BBP per capita zorgt ervoor dat niet de potentiële groei in algemene productie binnen de economie wordt bestudeerd, maar de potentiële groei in de levensstandaard binnen een economie. In dit werkstuk wordt de hierboven beschreven visie gevolgd en wordt de afhankelijke variabele, potentiële groei per capita, benaderd door de lange termijn actuele groei in BBP per capita van de verschillende landen over 5 jaar. Aangezien dit onderzoek werkt met paneldata, waarbij zowel sprake is van een cross-sectionele dimensie als een tijdsdimensie, zal de potentiële groei telkens berekend worden over 5-jaarlijkse perioden binnen de bestudeerde beschikbare tijdsperiode. De actuele jaarlijkse groei in BBP per capita, zal in dit onderzoek berekend worden met behulp van de logaritme van reëel BBP per capita. 52

63 In het volgende onderdeel worden de mogelijke determinanten van potentiële groei in groeilanden geselecteerd en beschreven. 2.2 DETERMINANTEN VAN DE POTENTIËLE GROEI Om de impact van verschillende mogelijke determinanten van potentiële groei in groeilanden na te gaan, moet eerst een keuze gemaakt worden over de reeks van mogelijke determinanten die in de analyse kunnen worden opgenomen. Hierna volgt een bespreking van de opgenomen determinanten, evenals de manier waarop deze determinanten worden geselecteerd Selectie Aan de hand van een grondige studie van de literatuur zijn veel mogelijke determinanten van potentiële groei in groeilanden aangehaald. Veel studies die de determinanten van de potentiële groei trachten te schatten, regresseren de potentiële groei van een groep van landen op een groot aantal mogelijke variabelen die de potentiële groei van die landengroep zouden kunnen verklaren, op volgende wijze: waar de vector voorstelt van de potentiële groei in de verschillende landen, en de vectoren van de verschillende verklarende variabelen in de verschillende landen. Aan de hand van dergelijke studies, werd een groot aantal variabelen verkregen die enige significante impact hebben op de lange termijn economische groei, zoals de investeringsgraad, verschillende maatstaven van scholing, en ga zo maar door. Deze benadering wordt in de literatuur meer en meer in vraag gesteld. In zijn werk, I just ran two million regressions, kaart Sala-i-Martin (1997) het probleem van veel groeitheoretici aan. Hij wijst erop dat de bestaande groeitheorieën niet expliciet genoeg zijn over welke determinanten nu de echte determinanten zijn van de potentiële groei en thuishoren in de groeiregressie. Wanneer, zoals in de meeste empirische werken, zomaar een aantal variabelen wordt opgenomen, is de kans groot dat er sprake is van vertekende resultaten. Oorzaak hiervan is dat een groot deel van de variabelen enorm gevoelig zijn voor de opname van andere conditionele variabelen. Zo komt het voor dat een opgenomen variabele in eerste instantie niet significant gecorreleerd is met de potentiële groei, maar wanneer mogelijke andere variabelen worden opgenomen en, de 53

64 variabele plotseling wel significant gecorreleerd is met de potentiële groei. Op deze manier is het niet mogelijk om inzicht te verkrijgen in de échte determinanten van de lange termijn economische groei. Een eerste onderzoek naar de werkelijke en robuuste determinanten die de potentiële groei verklaren, werd gevoerd door Levine en Renelt (1992). Deze auteurs trachten de robuuste, werkelijke determinanten van de lange termijn groei te bepalen aan de hand van Edward Leamer s (1985) extreme-bounds test. Levine en Renelt komen tot de conclusie dat weinig variabelen deze test doorstaan en een robuuste relatie vertonen met de economische groei. Sala-i-Martin (1997) wijt dit aan de sterkte van de Edward Leamer s test voor robuustheid, waardoor de resultaten van Levine en Renelt (1992) in twijfel worden getrokken. Hij introduceert een nieuwe methode voor het bepalen van de werkelijke determinanten, waarbij hij zich niet langer baseert op de extreme classificatie van robuust versus niet-robuust. Sala-i-Martin vindt in de literatuur 62 variabelen die mogelijk de lange termijn economische groei kunnen verklaren. Drie van deze variabelen worden in elke groeiregressie binnen de literatuur opgenomen, namelijk het level van initieel BBP, de initiële levensverwachting bij geboorte en de initiële graad van scholing. De analyse van Sala-i-Martin, verklaart keer op keer de potentiële groei aan de hand van 7 variabelen, waarvan 3 variabelen steeds in elke regressie voorkomen initieel level van BBP, initiële levensverwachting en initiële graad van scholing. Dit betekent dat de overige 4 variabelen gekozen worden uit de overblijvende groep van 59 (62-3), te testen variabelen. In totaal werden door Sala-i-Martin 2 miljoen regressies uitgevoerd en in elke regressie werd gekeken naar de significantie van elke opgenomen variabele. Wanneer een variabele in een voldoende aantal regressies significant de economische groei verklaart, wordt deze aangenomen als werkelijke determinant van de potentiële groei. Op deze manier schuift Sala-i-Martin 22 van de 62 variabelen naar voor die een consistente significante impact hebben op de lange termijn groei van een groep landen. Een recentere studie van Sala-i-Martin, Doppelhofer en Miller (2004) tracht hetzelfde probleem te onderzoeken op een alternatieve manier via een Bayesiaanse benadering. Op deze methode wordt verder niet ingegaan, maar belangrijk te vermelden is dat ook hier 68 variabelen worden bestudeerd, waarbij 18 variabelen een sterke significante impact hebben op de potentiële groei. Deze resultaten zijn grotendeels gelijk aan de resultaten in Sala-i-Martin, De variabelen, naar voorgeschoven door Sala-i-Martin et al (1997 en 2004), vormen dus de kernvariabelen, die dienen te worden opgenomen in een regressie met als doel het verklaren van de potentiële groei. Een goede manier om de mogelijke determinanten van de potentiële groei te benaderen is te starten met een basisregressie, waarin een aantal kern-determinanten worden opgenomen en daarna eventuele additionele variabelen, conditioneel aan de set kernvariabelen, toe 54

65 te voegen (Collins & Bosworth, 2003). Op deze manier wordt ook de robuustheid van de voorgestelde kern-determinanten van potentiële groei nagegaan. In dit onderzoek zal de boven omschreven benadering worden gevolgd. Een basisanalyse zal worden uitgevoerd, waarbij de 7 kern-determinanten worden gekozen op basis van de 18 als belangrijk aangeduide robuuste variabelen door Sala-i-Martin et al (2004). De keuze voor 7 kernvariabelen, is gebaseerd op de observatie in de groeiliteratuur dat altijd minstens 7 verklarende variabelen worden opgenomen. Daarna volgt een tweede analyse, waarbij een aantal extra additionele niet- traditionele variabelen worden opgenomen in de regressie. Een uiteenzetting van de concrete econometrische aanpak wordt gegeven in een volgende onderdeel van het werk (infra p. 85). De kernvariabelen die werden geselecteerd zijn: initieel level van BBP per capita, initiële overheidsconsumptie, initiële levensverwachting bij geboorte, initieel aantal jaren secundaire scholing, initiële openheid van de economie, het initieel prijslevel van de investeringen en de initiële kwaliteit van regelgeving en openbare orde. De geselecteerde additionele variabelen zijn: initiële stabiliteit van de overheid, initiële bevolkingsdichtheid, groei van de populatie en het initiële level van democratie. In het volgende onderdeel, wordt een bespreking gegeven van de geselecteerde kern-set variabelen en additionele variabelen, evenals de wijze waarop deze variabelen in het onderzoek worden gedefinieerd Bespreking In het werk van Sala-i-Martin et al (2004) wordt voor alle 68 onderzochte variabelen, die de potentiële groei kunnen verklaren, de waarde opgenomen, zo dicht mogelijk bij het begin van de bestudeerde periode. Reden hiervoor is dat de auteurs, op deze manier, zoveel mogelijk de endogeniteit van de variabelen trachten te controleren. Om het endogeniteitsprobleem nog beter te kunnen aanpakken, is het aangewezen de initiële waarden van de verschillende verklarende variabelen op te nemen op een tijdstip vóór de tijdspanne waarin de lange termijn economische groei wordt bestudeerd. De auteurs onderzoeken de potentiële groei, benaderd door de lange termijn actuele groei, over een vrij lange periode Omdat de analyse start in het jaar 1960 en data vóór 1960 voor veel verklarende variabelen voor de 88 landen niet beschikbaar zijn, moeten data verzameld worden zo dicht mogelijk bij het jaar Daar in de studie van Sala-i- Martin et al (2004) gezocht wordt naar variabelen die beschikbaar zijn in het begin van deze 55

66 steekproefperiode, kan een groot aantal politieke variabelen, die pas beschikbaar zijn vanaf 1984, zoals de stabiliteit van de overheid, de openbare orde, de mate van corruptie enzovoort niet worden opgenomen in de analyse. Dit onderzoek gaat tevens uit van het standpunt dat de opgenomen variabelen allen endogeen zijn, wat betekent dat een variabele een impact kan hebben op de potentiële groei, maar dat de potentiële groei ook een invloed kan uitoefenen op de verklarende variabele. Daarom wordt dan ook geopteerd om voor elke variabele de initiële waarde op te nemen, waarbij zoveel mogelijk getracht wordt het endogeniteitsprobleem te controleren. Het huidige werk richt zich op een latere periode, namelijk , waarin de lange termijn groei wordt bestudeerd. Verduidelijking hiervan volgt in het onderdeel dat handelt over de gegevensverzameling van alle variabelen en de databeschikbaarheid (infra, p. 71). Het bestuderen van een periode die start vanaf 1986, maakt het nu enerzijds mogelijk rekening te houden met verschillende politieke variabelen en anderzijds de initiële waarden van de verklarende variabelen op te nemen op een tijdstip vóór de geanalyseerde tijdspanne. Wanneer voor de periode , wordt opgedeeld in perioden van 5 jaar, , , enzovoort, worden voor een bepaalde verklarende variabele telkens respectievelijk de initiële waarden in de jaren 1985, 1990, 1995 enzoverder opgenomen. In de volgende paragrafen volgt een nadere toelichting van de kern-variabelen en de additionele variabelen. Zowel de wijze waarop deze verschillende variabelen zijn gedefinieerd, als de relevantie ervan worden behandeld, zo ook de afwijkingen van de benadering van Sala-i-Martin et al (2004) Kern-variabelen Een eerste kern-variabele die wordt opgenomen in de basisanalyse is het initiële level van BBP per capita. De opname van deze variabele volgt uit de neoklassieke visie waarop dit onderzoek steunt. Binnen de neoklassieke stroming wordt conditionele convergentie voorspelt, waarbij convergentie zou optreden tussen arme en rijke landen. Rijkere landen of geavanceerde landen staan veel dichter bij hun potentieel, dan armere landen of groeilanden. De catch-up die de groeilanden nog voor de boeg hebben, is de gap tussen potentieel BBP per capita en actueel BBP per capita op termijn te sluiten en zo naar de geavanceerde landen te evolueren. Volgens de neoklassieke theorie is de snelheid waarmee deze groeilanden de geobserveerde achterstand zullen inhalen afhankelijk van het initiële level van BBP per capita binnen de economieën van deze landen. Hoe lager het initiële niveau van het BBP per capita in een land, met andere woorden hoe groter de achterstand, hoe sneller de economie van dat land zal groeien om deze achterstand in te halen. 56

67 Meestal wordt een convergentiesnelheid van 2.5% per jaar verondersteld, maar dit kan verschillen van land tot land, zodat een algemene consensus niet bestaat. De opname van het initieel niveau van BBP per capita van de verschillende landen in het panel, vormt dus een maatstaf voor conditionele convergentie. De coëfficiënt van deze determinant zal dan ook de convergentiesnelheid reflecteren en wordt door de neoklassieke theorie verondersteld een negatief teken te vertonen. Dat wil zeggen, hoe lager het initieel BBP-niveau per capita hoe sneller de groei. Binnen het onderzoek wordt de variabele gedefinieerd als log(initieel BBP per capita) aan het begin van elke 5-jaarlijkse periode in de bestudeerde tijdspanne. Initiële overheidsconsumptie is een tweede kern-variabele die in de basisregressie zal worden opgenomen. De opname van deze variabele kan perfect worden geplaatst binnen het neoklassieke kader in dit onderzoek. Neoklassieke groeitheoretici gaan ervan uit dat overheidsinterventie in geen geval goed kan zijn voor het stimuleren van de economische groei van een land. Dit is de reden waarom de neoklassieke theorie een negatieve impact veronderstelt van de overheidsconsumptie op de potentiële groei van een economie. Overheidsconsumptie kan volgens de neoklassieken allesbehalve een positieve impact hebben op de groei van een economie, omdat de publieke uitgaven vaak gefinancierd worden met belastingen die de economie eerder afremmen dan stimuleren, zoals bijvoorbeeld de inkomstenbelastingen. Zowel Barro (1996), Sala-i-Martin et al (2004), en Kumar en Woo (2010) vinden voor deze variabele allen een robuust negatieve significante impact op de potentiële groei. De overheidsconsumptie wordt in dit onderzoek gedefinieerd als de finale uitgaven van de overheid als percentage van het BBP in 2005, waarin alle lopende uitgaven voor het aankopen van goederen en diensten zijn begrepen, inclusief de verloning van overheidspersoneel, de uitgaven voor nationale defensie en nationale veiligheid. De initiële overheidsconsumptie stelt dus de nietproductieve overheidsuitgaven voor binnen een economie. Uitgaven in verband met het leger, militaire doeleinden en educatie zijn niet opgenomen in deze maatstaf. Deze worden namelijk verondersteld deel uit te maken van de productieve overheidsuitgaven die wel bijdragen tot de groei van een economie, aangezien ze een investering vormen in het land. Omdat de overheden in groeilanden, meer nog dan in geavanceerde landen, vaak inefficiënt zijn en veel non-productieve uitgaven doen, is het opnemen van deze determinant in een groeiregressie voor een panel van groeilanden interessant. De initiële overheidsconsumptie wordt in de basisregressie opgenomen als initieel level in het jaar dat vooraf gaat aan elke 5-jaarlijkse periode binnen de bestudeerde tijdspanne. Het opnemen van de initiële waarde van de overheidsconsumptie heeft gedeeltelijk als reden de endogeniteit te controleren. Het endogeniteitsprobleem wordt hiermee echter niet opgelost, maar het is nu wel 57

68 mogelijk de impact van de overheidsconsumptie, op een bepaald tijdstip, op de lange termijn groei in de volgende jaren na te gaan (Kumar en Woo, 2010). Een volgende determinant die in de basisregressie wordt opgenomen als kern-variabele is de initiële levensverwachting bij geboorte. Dit is de eerste variabele die de impact van de kwaliteit van menselijk kapitaal op de potentiële groei in acht neemt. De initiële levensverwachting wordt, in een uitgebreid neoklassiek model, verondersteld een positieve impact te hebben op de lange termijn economische groei, aangezien een hogere levensverwachting de kwaliteit van het menselijk kapitaal doet stijgen. Zowel Barro (1996) als Sala-i-Martin et al (2004) vinden een significant positief verband voor de impact van de initiële levensverwachting op de potentiële groei. De initiële levensverwachting die bestaat binnen een land wordt in de basisregressie opgenomen als het aantal verwachte levensjaren van een pasgeboren kind, wanneer de sterftegraad, die in het land voorkomt op het moment van geboorte, verondersteld wordt gelijk te blijven over de levensduur van het kind. Opnieuw wordt gekozen de initiële waarde van de variabele op te nemen, wegens de gedeeltelijke controle voor endogeniteit en de mogelijkheid om het effect van de variabele op de lange termijn groei in volgende jaren te meten. Dit betekent dat voor elke periode van 5 jaar voor elk land de levensverwachting in het voorafgaande jaar in de regressie wordt opgenomen. De initiële graad van secundaire scholing is een tweede variabele die de kwaliteit van het menselijk kapitaal, aanwezig binnen een economie, meet en wordt in de basisregressie opgenomen als kern-variabele. Aangezien een hogere graad van secundaire scholing de kwaliteit van het menselijk kapitaal verhoogt, zal een hogere scholingsgraad bijdragen tot een hogere lange termijn economische groei. Vele groeilanden hebben ten opzichte van geavanceerde landen nog steeds een grote achterstand in scholing in te halen, waardoor het investeren in menselijk kapitaal, onder de vorm van investeringen in scholing, een zeer belangrijke rol speelt in het verhogen van de lange termijn levensstandaard van deze groeilanden. Het IIASA legt voor groeilanden voornamelijk de nadruk op het belang van secundaire scholing, aangezien het volgens hen onvoldoende is zich enkel te focussen op primaire scholing om de lange termijn groei te stimuleren. Omwille van deze reden, wordt in dit onderzoek, in tegenstelling tot Sala-i-Martin et al (2004), de initiële graad van secundaire scholing in plaats van primaire scholing opgenomen. De initiële graad van secundaire scholing wordt, door Barro en Lee (2000), gedefinieerd als het gemiddeld aantal jaar secundaire scholing van de totale bevolking ouder dan 15 jaar. Van de variabele wordt in de basisregressie wederom het initieel niveau opgenomen, op dezelfde manier als bij bovenstaande variabelen. 58

69 De initiële openheid van een economie heeft in de studie van Sala-i-Martin et al (2004) een sterk significant en positief effect op de lange termijn economische groei en vormt in dit onderzoek de vijfde kern-determinant die wordt opgenomen in de basisanalyse. Zoals in het literatuuronderzoek besproken (supra, p. 23) heerst een algemene consensus dat open economieën sneller groeien dan gesloten economieën. Met betrekking tot groeilanden stellen een aantal groeitheoretici, dat deze landen in veel sterkere mate kunnen profiteren van het open zijn van hun economie (Greenfield en Weinstein, 2006), wat impliceert dat het opnemen van deze maatstaf voor openheid in de analyse relevant is. Anderson et al (2008) stellen echter dat de positieve effecten van openheid voor groeilanden conditioneel zijn. Zij concluderen dat, om deze positieve effecten van openheid te ondervinden, vele groeilanden complementaire inputfactoren ontbreken. Het is dan ook mogelijk dat sommige groeilanden meer baat hebben bij het gesloten zijn van hun economie, zoals bijvoorbeeld China (Yannikkaya,2008). In deze analyse wordt de openheid voor handel van een land gedefinieerd als de som van de hoeveelheid import en export als percentage van het BBP. Zoals besproken in de literatuurstudie (supra, p. 24), is deze maatstaf het onderwerp geweest van veel kritiek, maar wordt ze in vele empirische werken toch gebruikt, omdat deze maatstaf voor openheid de meest eenvoudige is. In de studie van Sala-i-Martin et al (2004) wordt voor de initiële openheid een andere maatstaf gehanteerd, namelijk het aantal jaren dat een economie open is aan het begin van de periode. Deze maatstaf voor openheid werd opgesteld door Warner en Sachs (1992), maar loopt slechts tot Wegens deze laatste reden wordt geopteerd de als eerste besproken maatstaf voor initiële openheid van een economie te gebruiken. Er kan immers niet met zekerheid worden verondersteld dat eenmaal een groeiland zijn grenzen heeft geopend, de grenzen voor altijd open blijven. De gebruikte maatstaf in dit onderzoek, wordt door Sala-i-Martin et al (2004) ook vooropgesteld, maar heeft een minder significante impact op de lange termijn groei, dan de maatstaf voorgesteld door Warner en Sachs. De openheid van een economie wordt, evenals de voorgaande variabelen, telkens voor alle landen opgenomen als de initiële waarde in het jaar dat vooraf gaat aan elke 5-jaarlijkse periode. Het initieel prijslevel van investeringen vormt de zesde en voorlaatste kern-variabele die in de basisregressie wordt opgenomen. In de bespreking van de literatuur, kwam het belang van investeringen binnen een economie duidelijk naar voor. Het neoklassiek model stelt dat een sterk positief effect uitgaat van de investeringen in fysiek kapitaal op de lange termijn economisch groei van een land. Groeilanden zouden, volgens het neoklassiek model, zelfs hogere meeropbrengsten van fysiek kapitaal vertonen dan geavanceerde landen, wat het investeren in fysiek kapitaal in groeilanden zeer aantrekkelijk maakt. Toch wordt vaak vastgesteld dat binnen vele groeilanden weinig geïnvesteerd wordt in fysiek kapitaal, zoals bijvoorbeeld in nieuwe technologieën, nieuwe 59

70 materialen enzovoort. Volgens vele groeitheoretici, onder wie Hsieh en Kenlow (2007), is de geobserveerde lage investeringsgraad in groeilanden te wijten aan het hoge prijslevel van de investeringen in groeilanden, waardoor investeren in deze landen uiteindelijk onaantrekkelijk blijkt. Het prijslevel van investeringen vormt een maatstaf voor het prijsniveau van investeringsgoederen van een bepaald land ten opzichte van een basisland meestal de V.S.. De maatstaf meet zodoende of de investeringsgoederen in een bepaald land, ten opzichte van het basisland, correct geprijsd zijn en over- of ondergewaardeerd zijn. Wanneer het prijslevel van de investeringen in een land laag is ten opzichte van het basisland, zijn de investeringsgoederen van het land in kwestie ondergewaardeerd. Dit betekent dat de investeringsgoederen binnen het land in relatie tot het basisland té goedkoop zijn, wat het investeren in fysiek kapitaal, door de producenten in het land, zal promoten. Bijgevolg zal zich een hogere graad van investeringen in investeringsgoederen zoals bijvoorbeeld machinerie, computers, nieuwe technologieën, enzoverder manifesteren, wat een positieve invloed heeft op de lange termijn economische groei. Wanneer het prijslevel van investeringen in een land hoog is ten opzichte van het basisland, zijn de investeringsgoederen van het land overgewaardeerd en té duur ten opzichte van het basisland. Dit zorgt ervoor dat investeren in fysiek kapitaal voor de producenten minder aantrekkelijk wordt, daar ze immers voor de goederen té veel betalen. Overgewaardeerde of té dure investeringsgoederen, temperen aldus de investeringsgraad van het land, wat een vertraagde lange termijn economische groei tot gevolg heeft. Het opnemen van het prijslevel van investeringen in de verschillende landen is zodoende erg relevant. In tegenstelling tot vele andere empirische werken, waaronder Barro (1996), wordt in het werk van Sala-i-Martin et al (2004) gekozen om het initiële prijslevel van investeringen op te nemen in de analyse en niet de gemiddelde investeringsgraad. De geobserveerde significante negatieve en robuuste impact van dit prijslevel, zorgt ervoor dat deze determinant zeker als kernvariabele dient te worden opgenomen in de basisregressie van dit onderzoek. Het prijslevel van de investeringen voor de verschillende landen wordt gehaald uit de Penn World Table 7.0, gecreëerd door Summer, Heston en Aten (2011). Voor het berekenen van het prijslevel baseren zij zich op data van het ICP ( International Comparison Program ), dat verschillende prijsniveaus bepaalt over een groot aantal landen. Het prijslevel wordt door Summer, Heston en Aten (2011) als volgt bepaald: Zoals bij een consumenten-prijs-index, wordt een mand van investeringsgoederen bepaald. In deze mand zijn de volgende investeringsgoederen begrepen: uitrusting voor transport, metaal producten 60

71 en uitrustingen, software, en elektrische en optische uitrustingen. Voor deze verzameling van investeringsgoederen wordt de waarde in het basisland bepaald, dat als benchmark dient, en de waarde in het bestudeerde land, telkens in lokale munt. Door beide waarden te vergelijken en te delen door de wisselkoers van het land ten opzichte van het basisland, kan vastgesteld worden of de investeringsgoederen in het land over- of ondergewaardeerd zijn ten opzichte van het basisland. Het prijslevel van de investeringen in een bepaald land geeft aldus het té duur zijn of té goedkoop zijn van een verzameling van investeringsgoederen in een bestudeerd land weer. In de basisregressie wordt het prijslevel van de investeringen wederom opgenomen als initiële waarde. Als laatste, wordt een niet-traditionele variabele, initiële kwaliteit van het gerecht en de openbare orde, opgenomen in de basisregressie. De kwaliteit van het rechtssysteem, is als laatste kern-variabele opgenomen in de basisregressie om tot 7 verklarende variabelen te komen en omdat er in veel groeiregressies toch vaak gekozen wordt voor een Rule-of-law indicator als kernvariabele (Barro, 1996). De kwaliteit van de regelgeving en openbare orde, werd in de studie van Sala-i-Martin et al (2004) niet opgenomen, aangezien data pas beschikbaar waren vanaf De index is een maatstaf voor de kwaliteit van de instanties van een land en werd opgesteld door het ICRG. De score voor de index van een land wordt door het ICRG beoordeeld via een opsplitsing in enerzijds een analyse van het rechtssysteem, en anderzijds een analyse van de openbare orde. De kwaliteit van het gerecht meet de sterkte en de onpartijdigheid van het rechtssysteem van een land, terwijl de maatstaf openbare orde, meet in welke mate de bevolking de wetten van het land naleeft. Wanneer er sprake is van frequent ongestraft geweld, of wanneer de openbare wetten door de bevolking worden genegeerd, kan een land goed scoren op de kwaliteit van het rechtssysteem, maar slecht scoren op de maatstaf openbare orde. De kwaliteit van zowel het rechtssysteem als de openbare orde, wordt verondersteld een positieve impact uit te oefenen op de economische groei van een land (Barro, 1997; Hall en Jones, 1999; Kauffman en Kraay, 2002; en Jalilian, Kirckpatrick en Parker, 2006). Deze variabele kan een negatieve impact uitoefenen op de economische groei, wanneer er sprake is van een imperfect rechtssysteem. Dat wil zeggen dat, door het bestaan van asymmetrische informatie tussen wetgever en degene die de wetten ondergaat, de wetgever onmogelijk alle informatie kan bezitten die hij nodig geeft om de welvaart binnen het land te maximaliseren, waardoor de economische groei kan worden afgeremd. Opnieuw is deze variabele van groot belang voor groeilanden, daar de impact van vele traditionele determinanten op de potentiële groei van groeilanden wordt tenietgedaan wanneer er onvoldoende stabiliteit en kwaliteit van openbare instanties aanwezig is. De index wordt, voor elk land, in de regressie opgenomen als initiële waarde. 61

72 Additionele variabelen Na het uitvoeren van de basisregressie, worden, in een tweede regressie, nog 4 extra variabelen toegevoegd. Dit zijn de initiële dichtheid van de populatie, de groei van de populatie, de initiële mate van democratie en de initiële mate van overheidsstabiliteit. De opname van de twee demografische variabelen steunt nog steeds op het werk van Sala-i-Martin et al (2004), alhoewel deze in zijn studie niet gezien worden als variabelen die zeer sterk significant bijdragen tot het verklaren van de potentiële groei. Daar de studie van Sala-i-Martin et al (2004) zich baseert op een panel van 88 geavanceerde landen en groeilanden en deze verhandeling zich uitsluitend richt op groeilanden, is het toch relevant deze demografische variabelen op te nemen. De overige twee variabelen, overheidsstabiliteit en democratie, zijn twee minder traditionele variabelen, waarbij de opname geïnspireerd is op het werk van Petrakos et al (2007), reeds besproken in het literatuuronderzoek (supra, p. 28). De snelheid waarmee de populatie groeit, wordt, binnen een neoklassieke visie, vaak aangenomen een negatief effect uit te oefenen op de lange termijn economische groei van de economie. De initiële groei van de populatie werd nader toegelicht in het literatuuronderzoek (supra, p. 27), dat concludeerde dat 2 algemene stromingen bestaan over de impact van de populatiegroei op de potentiële groei. Een eerste stroming is gebaseerd op de theorie van Malthus (1789), die veronderstelt dat een snelle groei van de populatie een negatieve impact heeft op de economische groei van een land. Omdat de populatie sneller groeit (geometrisch) dan de voedingstoffen (aritmetisch) die binnen een economie aanwezig zijn, voorspelt Malthus een algemene hongersnood. Volgens Malthus ligt de verantwoordelijkheid bij het beleid de bevolkingsgroei af te remmen, zodat zich geen negatieve effecten op de lange termijn welvaart manifesteren. Ook naar neoklassieke groeitheorieën zou de groei van de populatie in eerste instantie een negatief effect hebben op de economische groei, omdat, als de populatie groeit bij een gelijkblijvende kapitaalvoorraad, deze laatste er elk jaar op achteruitgaat. In tegenstelling tot de Malthusiaanse theorie, ook wel de pessimistische theorie genoemd, stellen de optimistische theorieën van onder andere Kuznets (1965), Boserup (1965) en Simon (1981) dat de groei van de populatie een positief effect kan hebben op de economische lange termijn groei via schaaleffecten. Ze trekken de vastgestelde positieve impact van de grootte van de bevolking door naar het effect die de populatiegroei kan hebben op de economische groei. Dit betekent dat hoe sneller de bevolking groeit, hoe sneller een grotere arbeidskracht tot stand komt, wat zorgt voor het sneller efficiënt worden van bedrijven en een stijging in de kwaliteit van het menselijk kapitaal. Dit is echter niet hetgeen wat vaak wordt vastgesteld in groeilanden. De bevolkingsexplosie in de jaren ging niet gepaard met de groei-explosie die vele groeilanden in de jaren die daarop volgden kenden. Het 62

73 blijkt dat vele groeilanden niet om kunnen gaan met een dergelijke sterke groei in de populatie waardoor de levensstandaard daalt, wat meer aanleunt bij een neoklassieke en neomalthusiaanse visie. Aangezien dit onderzoek vertrekt van een neoklassiek kader, wordt uitgegaan van een negatieve impact van de bevolkingsgroei op de lange termijn economische groei. De groei van de populatie, uitgedrukt als jaarlijkse verandering in percent, wordt opgenomen in de additionele regressie. De populatie van een land bestaat volgens de Wereld Bank uit al hun inwoners, ongeacht legale status of burgerschap, met uitzondering van vluchtelingen die niet permanent in het land verblijven. Deze laatsten worden in normale omstandigheden meegerekend in de bevolking van het land van herkomst. Er wordt geopteerd Sala-i-Martin et al (2004) niet te volgen, die de bevolkingsgroei als gemiddelde over de volledige periode opnemen. Aangezien gesteld wordt dat mogelijke omgekeerde causale verbanden kunnen bestaan tussen de economische groei en de bevolkingsgroei, wordt de initiële waarde van deze additionele variabele opgenomen. Voor de initiële densiteit van de populatie, wordt in de literatuur vaak een positief effect op de lange termijn groei verondersteld (supra, p. 27), dat zich manifesteert door mogelijke specialisatie van de arbeidskrachten en schaaleconomieën. Een hogere bevolkingsdichtheid, wijst immers op een groter bevolkingsaantal met meer arbeidskrachten, waardoor meer geproduceerd kan worden en arbeidskrachten zich kunnen specialiseren in specifieke bedrijfstaken. Echter, een sterkere significante positieve impact van de bevolkingsdichtheid wordt gevonden als de geografische locatie van een land nabij de kust is (Gallup, 2000). Dit is dan ook een variabele die door Sala-i- Martin et al (2004) als kern-variabele wordt vooropgesteld. Jammer genoeg is het huidige onderzoek niet in staat data te vinden voor de bevolkingsdichtheid in gebieden nabij de kust (op 100 km van de kust), waardoor het niet mogelijk is deze variabele op te nemen in de analyse. Als alternatief werd de initiële dichtheid van de bevolking geïncorporeerd, die evenwel ook door Sala-i- Martin et al (2004) wordt opgenomen, maar echter een zwakke significante impact heeft op de potentiële groei en niet als kern-variabele kan dienen. Deze additionele variabele wordt gedefinieerd als de halfjaarlijkse populatie per vierkante kilometer landoppervlakte, waarbij populatie op dezelfde wijze wordt gedefinieerd als hierboven. De landoppervlakte wordt gedefinieerd als de totale oppervlakte van het land, met uitzondering van de bewaterde gebieden, exclusief economische zones en claims die het land heeft op bepaalde continentale delen (bijvoorbeeld: Rusland heeft een claim op een deel van de Noordpool). De variabele wordt opgenomen als initiële waarde. De laatste 2 additionele variabelen, overheidsstabiliteit en democratie, zijn niet-traditionele beleidsvariabelen, die in de studie van Sala-i-Martin et al (2004) niet aan bod komen, maar in de 63

74 literatuur geacht worden van groot belang te zijn, met name voor groeilanden (Petrakos et al, 2007). Beide maatstaven werden opgesteld door het ICRG en stellen, zoals de kwaliteit van regelgeving en openbare orde, een index voor. De initiële overheidsstabiliteit valt bij de ICRG risicofactoren onder de politieke risico factor van een land en wordt beoordeeld op basis van 3 sub-componenten. Het ICRG definieert de stabiliteit van de overheid als de mate waarin een regering in staat is haar voorgesteld programma uit te voeren en haar huidige functie als regering kan aanhouden. De sub-componenten, op basis waarvan de algemene score voor overheidsstabiliteit wordt bepaald, zijn: de mate waarin de regering een eenheid vormt en niet verdeeld is, de wetgevende kracht van de regering en steun van de bevolking waarop de regering kan rekenen. Zoals aangehaald in het literatuuronderzoek (supra p. 28) wordt de stabiliteit van de overheid verondersteld een positieve impact te hebben op de potentiële groei van een land en is deze variabele van groot belang in groeilanden. De sterke groei die vele groeilanden hebben gekend en nog steeds kennen, wordt grotendeels bepaald door traditionele determinanten zoals verbeteringen van het menselijk kapitaal, de evolutie van fysiek kapitaal, enzovoort. Echter, het succes van deze traditionele variabelen hangt in sterke mate af van de stabiliteit en de kwaliteit van de instanties, politieke systemen enzoverder. In dit opzicht is het in de zoektocht naar determinanten van potentiële groei in groeilanden van groot belang dat met dergelijke niet traditionele determinanten rekening wordt gehouden. Ook hier wordt de initiële stabiliteit van de overheid opgenomen als verklarende variabele, daar wordt verondersteld dat de economische groei omgekeerd ook de overheidsstabiliteit kan beïnvloeden. Een verhoogde economische groei kan zeker aanleiding geven tot meer economische ontwikkeling binnen een land. Tenslotte, wordt als laatste additionele variabele de initiële mate van democratie op genomen, een politieke variabele die tevens beschikbaar werd gemaakt door het ICRG in Deze variabele komt in de studie van Sala-i-Martin et al (2004) voor als de politieke rechten van de bevolking een index opgesteld door Barro (1999) en wordt niet aangeduid als één van de 18 sterk significante variabelen, maar ingedeeld bij de groep variabelen die een minder significante impact hebben op de potentiële groei. De mate van democratie binnen een land, vormt een maatstaf voor de politieke rechten van de bevolking in dat land. Over de impact van democratie bestaat echter geen algemene consensus. Volgens de meeste neoklassieke groeitheoretici, zorgt democratie voor een minieme interventie van de staat, waardoor van deze variabele een positief effect verondersteld wordt op de lange termijn economische groei. Omdat deze studie een neoklassieke benadering hanteert, wordt ook hier een positief effect van democratie verondersteld. 64

75 De index voor democratie wordt opgesteld op basis van een puntensysteem. De democratie index meet de mate waarin de overheid beantwoordt aan de noden van de bevolking. Een land dat een sterke responsiviteit vertoont zal minder kans hebben op het vallen van de regering, dan een land met slechts een lage responsiviteit. Hoe beter het land beantwoordt aan de noden van de bevolking hoe hoger de behaalde score. De punten worden aan een land toegekend op basis van het type bestuur. De verschillende types, met telkens verschillende kenmerken zijn: een alternerende democratie, een dominerende democratie, een staat met de facto één partij, een staat met de jura één partij en een autarchie, waarbij de hoogste scores worden toegekend aan een alternerende democratie en de laagste scores aan een autarchie. Een alternerende democratie kenmerkt zich voornamelijk door een regering met niet langer dan 2 ambtstermijnen en bestaat uit meerdere partijen, een sterke oppositie, vrije en eerlijke verkiezingen en bescherming van de persoonlijke vrijheden. Een dominerende democratie deelt dezelfde kenmerken als de alternerende democratie, maar verschilt in dit opzicht dat hier niet noodzakelijk een sterke oppositie aanwezig is en de regering vaak meer dan 2 ambtstermijnen aanblijft. In een staat met de facto één partij, worden zoals in de beide democratieën ook verkiezingen gehouden, maar deze verlopen niet op een eerlijke manier. De verkiezingen worden vaak gemanipuleerd, en wel op een zodanige manier dat de huidige regering meer dan twee ambtstermijnen na elkaar kan aanblijven. Wanneer er bij wet voor gezorgd wordt dat eenzelfde regering en partij meerdere ambtstermijnen doorloopt en geen sprake is van wettelijk erkende opposities, wordt er gesproken van een staat met de jura één partij. Een autarchie kenmerkt zich door de leiderschapspositie van één persoon of één partij, waarbij praktisch geen democratische processen voorkomen. Vaak worden in dergelijke staatsstructuren geen verkiezingen gehouden, of wordt de oppositie niet toegelaten aan de verkiezingen deel te nemen. De mate van democratie wordt in de basisregressie opnieuw opgenomen als initiële waarde. In het volgende onderdeel wordt een concreet overzicht gegeven van de gedetailleerde onderzoeksvraag. Hierbij worden alle opgenomen variabelen weergegeven, samen met hun veronderstelde nulhypothesen en alternatieve hypothesen, alsook het teken van de impact. 65

76 2.3 GEDETAILLEERDE ONDERZOEKSVRAAG De algemene onderzoeksvraag Wat zijn de determinanten van potentiële groei in groeilanden? valt uiteen in het testen van de verschillende mogelijke determinanten van de potentiële groei, die geselecteerd werden in het vorige onderdeel op basis van het werk van Sala-i-Martin et al (2004) en Petrakos et al (2007). In de onderstaande tabel wordt elke variabele weergegeven, samen met de besproken nulhypothesen en alternatieve hypothesen, alsook het teken van de impact die de verschillende variabelen hebben op de lange termijn economische groei. Tabel 1 Overzicht van de opgenomen variabelen met hypothesen en teken van de impact VARIABELE IMPACT H 0 H 1 Te verklaren variabele Jaarlijkse groei in BBP per capita Verklarende variabelen Kern-variabelen Initieel level van BBP per capita - 0 < 0 Initiële overheidsconsumptie - 0 < 0 Initiële levensverwachting + 0 > 0 Initiële primaire scholing + 0 > 0 Initiële openheid + 0 > 0 Initieel prijslevel investeringen - 0 < 0 Initiële gerechtelijke kwaliteit + 0 > 0 Additionele variabelen Initiële bevolkingsgroei - 0 < 0 Initiële bevolkingsdichtheid + 0 > 0 Initiële overheidsstabiliteit + 0 > 0 Initiële democratie + 0 > 0 H0 slaat op de nulhypothese en H1 op de alternatieve hypothese Nu de gedetailleerde onderzoeksvraag, na het selecteren en beschrijven van alle benodigde variabelen, is uitgewerkt, wordt in de resterende onderdelen van dit methodologische hoofdstuk overgegaan tot een bespreking van de verschillende stappen die werden doorlopen voor het opstellen van de uiteindelijke dataset. Allereerst wordt de manier waarop verschillende groeilanden worden geselecteerd voor een eventuele opname in het onderzoek, besproken. Hierna 66

77 volgt dan een overzicht van de verschillende databronnen die worden gebruikt voor het verkrijgen van de benodigde gegevens. Nadat alle gegevens zijn verzameld kan de databeschikbaarheid worden geanalyseerd. Het zal duidelijk worden dat een vrij lage databeschikbaarheid bestaat voor groeilanden, waardoor in een laatste fase van het opstellen van de dataset, een groot aantal landen uit het panel moeten worden geëlimineerd. 2.4 OPSTELLEN VAN HET PANEL Selectie van groeilanden Het doel van dit onderzoek is het bestuderen van de verschillende mogelijke determinanten van de potentiële groei in een panel van groeilanden. Wanneer wordt gesproken over de groeilanden wordt bedoeld groeilanden die afkomstig zijn uit verschillende inkomensklassen. Vaak worden landen ingedeeld volgens het bruto nationaal inkomen per capita BNI per capita in 4 verschillende categorieën, aan de hand van de Atlasmethode, voorgesteld door de Wereld Bank. Hierbij worden landen met een inkomen per capita lager dan $1.005, ingedeeld als laag inkomen; landen met een BNI per capita tussen de $1.006 en $ 3.975, als lager middelinkomen; landen met een BNI per capita tussen de $3.976 en $12.275, als hoger middelinkomen en tenslotte, landen met een inkomen per capita groter dan $ als landen met een hoog inkomen. De Wereld Bank definieert groeilanden als alle landen afkomstig uit lage en gemiddelde inkomensklassen. Figuur 3 geeft een overzicht van deze classificatie, via de Atlasmethode, anno Figuur 3 Classificatie van landen op basis van BNI volgens de Atlas methode (Wereld Bank) 67

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

Een aardbeving is een voorbeeld van een eenmalig-permanente en continue schok en de tijdelijke uitval van elektriciteit is bijvoorbeeld een eenmalige

Een aardbeving is een voorbeeld van een eenmalig-permanente en continue schok en de tijdelijke uitval van elektriciteit is bijvoorbeeld een eenmalige Samenvatting Een economische schok is een drastische verandering in het evenwicht of de continuïteit van een systeem. De wereld wordt gekenmerkt door een veelheid van schokken. En elke schok lijkt de economie

Nadere informatie

Dutch Summary. Dutch Summary

Dutch Summary. Dutch Summary Dutch Summary Dutch Summary In dit proefschrift worden de effecten van financiële liberalisatie op economische groei, inkomensongelijkheid en financiële instabiliteit onderzocht. Specifiek worden hierbij

Nadere informatie

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012 Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012 Inleiding Lorette Ford De economische ontwikkeling van een land kan door middel van drie belangrijke economische indicatoren

Nadere informatie

EconomieeenInleiding. 1: Wereldreis. o Voorbeelden: VS, EU, Japan 2: Overzicht

EconomieeenInleiding. 1: Wereldreis. o Voorbeelden: VS, EU, Japan 2: Overzicht EconomieeenInleiding 1: Wereldreis o Voorbeelden: VS, EU, Japan 2: Overzicht o Wat is macro-economie? o Concepten, variabelen o Overzicht boek = structuur cursus en lessen #1 1 Op wereldreis Inleiding

Nadere informatie

Samenvatting Een van de opmerkelijkste kenmerken van economische activiteit is de ongelijkmatige ruimtelijke verdeling. In tabel 1.1 op pagina 2 staan gegevens over de productie per oppervlakte van verschillende

Nadere informatie

Kritische bedenkingen over de vooruitzichten van de budgettaire kosten van de vergrijzing Gert Peersman Frederick Van Gysegem

Kritische bedenkingen over de vooruitzichten van de budgettaire kosten van de vergrijzing Gert Peersman Frederick Van Gysegem Kritische bedenkingen over de vooruitzichten van de budgettaire kosten van de vergrijzing Gert Peersman Frederick Van Gysegem Universiteit Gent Analyse Bedenkingen over de vooruitzichten van de budgettaire

Nadere informatie

Multiplicatoren: handleiding

Multiplicatoren: handleiding Federaal Planbureau Economische analyses en vooruitzichten Multiplicatoren: handleiding De multiplicatoren van het finaal gebruik behelzen een klassieke toepassing van het traditionele inputoutputmodel

Nadere informatie

DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM SAMENGESTELDE MACRO- ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED

DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM SAMENGESTELDE MACRO- ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM SAMENGESTELDE MACRO- ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED Op basis van de tot 20 mei 2005 beschikbare informatie hebben medewerkers van het Eurosysteem projecties

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model

Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model 1. Opbouw van de AV-lijn A. Relatie tussen reële bbp en rente Fragment: Belgische glansprestatie (Tijd, 31/12/2004) Bestedingen De consumptie van de gezinnen groeide

Nadere informatie

Hoofdstuk 14 Conjunctuur

Hoofdstuk 14 Conjunctuur Hoofdstuk 14 Conjunctuur Open vragen 14.1 CPB: groei Nederlandse economie valt terug naar 1% in 2005 In 2005 zal de economische groei in Nederland licht terugvallen naar 1% ten opzichte van een groei van

Nadere informatie

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 17

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 17 OPOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 17 Open Vragen OEFENING 1 a) We herinneren ons de definitie van de prijselasticiteit van de vraag dq dp. p q Hier gaat het om de kapitaalselasticiteit van de productie.

Nadere informatie

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD pdf18 MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD De macro-vraaglijn of geaggregeerde vraaglijn geeft het verband weer tussen het algemeen prijspeil en de gevraagde hoeveelheid binnenlands product. De macro-vraaglijn

Nadere informatie

Hoofdstuk 10: Kapitaalmarkten en de prijs van risico

Hoofdstuk 10: Kapitaalmarkten en de prijs van risico Hoofdstuk 10: Kapitaalmarkten en de prijs van risico In dit hoofdstuk wordt een theorie ontwikkeld die de relatie tussen het gemiddelde rendement en de variabiliteit van rendementen uitlegt en daarbij

Nadere informatie

Hoofdstuk 7: Productie en Kosten

Hoofdstuk 7: Productie en Kosten Economie, een Inleiding Hoofdstuk 7: Productie en Kosten 1 Productie en Kosten Constructie van kostenfunctie Resultaat van optimale keuze van productiefactoren gegeven prijzen gegeven te produceren output

Nadere informatie

Het HERMREG-project De modellering van de regionale economieën

Het HERMREG-project De modellering van de regionale economieën Het HERMREG-project De modellering van de regionale economieën Frédéric Caruso, IWEPS 20 november 2018 Studiedag : de modellering van de regionale economieën in België Sessie 1 : Het HERMREG-project Verschillende

Nadere informatie

CPB-reactie op OESOstudie over de relatie tussen inkomensongelijkheid. economische groei

CPB-reactie op OESOstudie over de relatie tussen inkomensongelijkheid. economische groei CPB Notitie 22 december 2014 CPB-reactie op OESOstudie over de relatie tussen inkomensongelijkheid en economische groei Uitgevoerd op verzoek van de vaste commissie Financiën van de Tweede Kamer CPB Notitie

Nadere informatie

UIT De Phillips curve in het kort

UIT De Phillips curve in het kort Phillips ontdekt een verband (korte termijn). De econoom Phillips zag in de gegevens van eind jaren 50 tot eind jaren 60 een duidelijk (negatief) verband tussen werkloosheid en inflatie. Phillips stelde

Nadere informatie

4. Welke uitspraak is fout? In het Solow-groeimodel leidt technologische achteruitgang tot:

4. Welke uitspraak is fout? In het Solow-groeimodel leidt technologische achteruitgang tot: Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. dr. Jan Bouckaert Prof. dr. André Van Poeck 12-15 december 2014 1. Stel dat het bruto nationaal inkomen 200 miljard euro bedraagt. Hoeveel bedraagt

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Samenvatting. (Summary in Dutch) (Summary in Dutch) Inflatie is de stijging van het algemeen prijspeil. De jaren 70 en 80 van de vorige eeuw waren periodes van relatief hoge inflatiecijfers in West-Europa, terwijl lage inflatie en deflatie

Nadere informatie

Is de spaarquote te hoog of te laag? Schattingen van de "goudenregel"-spaarquote

Is de spaarquote te hoog of te laag? Schattingen van de goudenregel-spaarquote FACULTEIT ECONOMISCHE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN & SOLVAY BUSINESS SCHOOL Is de spaarquote te hoog of te laag? Schattingen van de "goudenregel"-spaarquote Jonas Lucien De Jaeger 0509647 Promotor: Luc HENS

Nadere informatie

Hoofdstuk 27 Landenrisico

Hoofdstuk 27 Landenrisico Hoofdstuk 7 Landenrisico Open vragen 7. Het IMF verdeelt de wereldeconomie in industrielanden, opkomende industrielanden en ontwikkelingslanden. Binnen de opkomende industrielanden en ontwikkelingslanden

Nadere informatie

Perscommuniqué. Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de Belgische economie

Perscommuniqué. Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de Belgische economie Federaal Planbureau Economische analyses en vooruitzichten Perscommuniqué Brussel, 15 september 2000 Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de

Nadere informatie

Samenvatting. Zorgt het openstellen van de detailhandelssector voor buitenlandse concurrentie in een verbetering van de productiviteit?

Samenvatting. Zorgt het openstellen van de detailhandelssector voor buitenlandse concurrentie in een verbetering van de productiviteit? Samenvatting Dit proefschrift bestudeert de relatie tussen beleidshervormingen en productiviteitsgroei. Het beargumenteert dat het onderkennen van de diversiteit van bedrijven aan de basis ligt voor het

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 400 Nota over de toestand van s Rijks Financiën Nr. 42 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting Wereldwijd zijn meer dan 3 miljard mensen afhankelijk van biomassa brandstoffen zoals hout en houtskool om in hun dagelijkse energie behoefte te voorzien. Het gebruik van deze

Nadere informatie

De conjunctuurgevoeligheid van de registratierechten in Vlaanderen: een econometrische analyse

De conjunctuurgevoeligheid van de registratierechten in Vlaanderen: een econometrische analyse De conjunctuurgevoeligheid van de registratierechten in Vlaanderen Steunpunt Beleidsrelevant onderzoek Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen De conjunctuurgevoeligheid van de registratierechten in Vlaanderen:

Nadere informatie

De impact van supersterbedrijven op de inkomensverdeling

De impact van supersterbedrijven op de inkomensverdeling VIVES BRIEFING 2018/05 De impact van supersterbedrijven op de inkomensverdeling Relatief verlies, absolute winst voor werknemers Yannick Bormans KU Leuven, Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen,

Nadere informatie

Oktober 2015. Macro & Markten. 1. Rente en conjunctuur :

Oktober 2015. Macro & Markten. 1. Rente en conjunctuur : Oktober 2015 Macro & Markten 1. Rente en conjunctuur : VS Zoals al aangegeven in ons vorig bulletin heeft de Amerikaanse centrale bank FED de beleidsrente niet verhoogd. Maar goed ook, want naderhand werden

Nadere informatie

Tabel 1: De bijdrage van RtHA aan de regionale economie op basis van 2,4 miljoen passagiers

Tabel 1: De bijdrage van RtHA aan de regionale economie op basis van 2,4 miljoen passagiers Prognose 2020 Door Alexander Otgaar, RHV Erasmus Universiteit Rotterdam Diverse studies zijn in het verleden uitgevoerd met als doel om de economische bijdrage van Rotterdam the Hague Airport (hierna aan

Nadere informatie

Over de interpretatie van schattingen van het private en het sociale rendement van R&D

Over de interpretatie van schattingen van het private en het sociale rendement van R&D CPB Memorandum Hoofdafdelingen : Institutionele Analyse en Bedrijfstakken Afdelingen : Kenniseconomie en Bedrijfstakkencoördinatie Samenstellers : Maarten Cornet, Erik Canton en Alex Hoen Nummer : 27 Datum

Nadere informatie

0. Wat is Macro-economie? 1. Totale Productie ( Aggregate Output ) 2. Werkloosheid 3. Prijsstijging (Inflatie) 4. Wegwijzer = Structuur cursus

0. Wat is Macro-economie? 1. Totale Productie ( Aggregate Output ) 2. Werkloosheid 3. Prijsstijging (Inflatie) 4. Wegwijzer = Structuur cursus Economie De basis 0. Wat is Macro-economie? 1. Totale Productie ( Aggregate Output ) 2. Werkloosheid 3. Prijsstijging (Inflatie) 4. Wegwijzer = Structuur cursus Slide #2 2.0 Wat is macro-economie Slide

Nadere informatie

Introductie netwerk en analytisch kader groene groei Prof. dr. Marjan Hofkes en Prof. dr. Harmen Verbruggen

Introductie netwerk en analytisch kader groene groei Prof. dr. Marjan Hofkes en Prof. dr. Harmen Verbruggen Introductie netwerk en analytisch kader groene groei Prof. dr. Marjan Hofkes en Prof. dr. Harmen Verbruggen Vrije Universiteit Seminar Netwerk Groene Groei 8 september 2015, Den Haag Netwerk Groene Groei

Nadere informatie

Arbeidsproductiviteit in MKB en grootbedrijf

Arbeidsproductiviteit in MKB en grootbedrijf M21221 Arbeidsproductiviteit in MKB en groot Verklaring van verschillen tussen MKB en groot en ontwikkelingen 1993-29 Anne Bruins Ton Kwaak Zoetermeer, november 212 Arbeidsproductiviteit in MKB en groot

Nadere informatie

Factsheet 1 WAAROM EEN INVESTERINGSPLAN VOOR DE EU?

Factsheet 1 WAAROM EEN INVESTERINGSPLAN VOOR DE EU? Factsheet 1 WAAROM EEN INVESTERINGSPLAN VOOR DE EU? Als gevolg van de wereldwijde economische en financiële crisis heeft de EU met een laag investeringsniveau te kampen. Alleen met gezamenlijke gecoördineerde

Nadere informatie

De macro-economische vooruitzichten voor de wereldeconomie: evenwichtige groei in Europa, terugval in de Verenigde Staten en Japan

De macro-economische vooruitzichten voor de wereldeconomie: evenwichtige groei in Europa, terugval in de Verenigde Staten en Japan Economie en onderneming De macro-economische vooruitzichten 2006-2012 voor de wereldeconomie: evenwichtige groei in Europa, terugval in de Verenigde Staten en Japan Meyermans, E. & Van Brusselen, P. (2006).

Nadere informatie

DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM OPGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED

DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM OPGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM OPGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED Op basis van de tot 24 november 2006 beschikbare informatie hebben medewerkers van het Eurosysteem projecties

Nadere informatie

DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM OPGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED

DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM OPGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM OPGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED Op basis van de tot 19 mei 2006 beschikbare informatie hebben medewerkers van het Eurosysteem projecties

Nadere informatie

Koopkrachtpariteit en Gini-coëfficiënt in China: hoe je tegelijkertijd arm én rijk kunt zijn.

Koopkrachtpariteit en Gini-coëfficiënt in China: hoe je tegelijkertijd arm én rijk kunt zijn. Koopkrachtpariteit en Gini-coëfficiënt in China: hoe je tegelijkertijd arm én rijk kunt zijn. 1. De Wereldbank berichtte onlangs dat de Chinese economie binnen afzienbare tijd de grootste economie van

Nadere informatie

Werking en stand van zaken van het bottom-upmodel

Werking en stand van zaken van het bottom-upmodel Sessie 3: Analyse van de impact van economische beleidsmaatregelen Werking en stand van zaken van het bottom-upmodel Didier Baudewyns, FPB 20 november 2018 Plan van de uiteenzetting Waarom een bottom-up

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) De economie van India is snel gegroeid sinds aan het begin van de jaren 90 verregaande hervormingen werden doorgevoerd in o.a. het handels- en industriebeleid. Groei van

Nadere informatie

Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1

Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1 Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1 Vraag 1 Bin. Munt/Buit. munt Hoeveelheid buitenlandse munt Beschouw bovenstaande grafiek met op de Y-as de hoeveelheid binnenlandse

Nadere informatie

Nieuwe inzichten voor ALM analyse naar aanleiding van de krediet crisis

Nieuwe inzichten voor ALM analyse naar aanleiding van de krediet crisis Nieuwe inzichten voor ALM analyse naar aanleiding van de krediet crisis Peter Vlaar Hoofd ALM modellering APG VBA ALM congres 5 november 2009 Agenda Karakteristieken van de kredietcrisis? Hoe kunnen we

Nadere informatie

Macro-economie examenvragen

Macro-economie examenvragen Macro-economie examenvragen Deel II 1. Indien de reële productie en het arbeidsaandeel constant blijven, dan kan het aantal tewerkgestelde personen van het ene jaar op het andere slechts toenemen indien.

Nadere informatie

Samenvatting. Inleiding

Samenvatting. Inleiding Samenvatting In dit proefschrift wordt de ontwikkeling beschreven van een voorraad-gestuurd model voor dynamische materiaalstroomanalyse (materials flow analysis, MFA) dat kan worden gebruikt voor het

Nadere informatie

Zoals gezegd kent de monetaire manier van armoedemeting conceptuele en methodologische bezwaren en is de ontwikkeling van multidimensionele

Zoals gezegd kent de monetaire manier van armoedemeting conceptuele en methodologische bezwaren en is de ontwikkeling van multidimensionele 1 Samenvatting Kinderarmoede is een ongewenst, en voor velen, onaanvaardbaar fenomeen. De redenen hiervoor zijn enerzijds gerelateerd aan het intrinsieke belang van welzijn voor kinderen in het hier en

Nadere informatie

Overheid en economie

Overheid en economie Overheid en economie Overheid en economie Het aandeel van de overheid in de economie, de overheid als actor en de overheid op regionaal niveau, een verkenning Inleiding Het begrip economische groei komt

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Dit proefschrift bestudeert het gebruik van handelskrediet in de rijstmarkten van Tanzania. 18 We richten ons daarbij op drie aspecten. Ten eerste richten we ons op het

Nadere informatie

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau 4. Het doel van deze studie is de verschillen in gezondheidsverwachting naar een socio-economisch gradiënt, met name naar het hoogst bereikte diploma, te beschrijven. Specifieke gegevens in enkel mortaliteit

Nadere informatie

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting xvii Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting Samenvatting IT uitbesteding doet er niet toe vanuit het perspectief aansluiting tussen bedrijfsvoering en IT Dit proefschrift is het

Nadere informatie

Implementations of Tests on the Exogeneity of Selected Variables and Their Performance in Practice M. Pleus

Implementations of Tests on the Exogeneity of Selected Variables and Their Performance in Practice M. Pleus Implementations of Tests on the Exogeneity of Selected Variables and Their Performance in Practice M. Pleus Dat economie in essentie geen experimentele wetenschap is maakt de econometrie tot een onmisbaar

Nadere informatie

Proefexamen Macro-economie: verbetering

Proefexamen Macro-economie: verbetering Proefexamen Macro-economie: verbetering Deel 1: Drie open vragen op telkens 6 punten. 1. H9 a) Leid wiskundig de Philipscurve af uit de prijszettingsrelatie op de arbeidsmarkt. Verklaar de gebruikte symbolen.

Nadere informatie

Economische voorjaarsprognoses 2015: herstel wint aan kracht dankzij economische rugwind

Economische voorjaarsprognoses 2015: herstel wint aan kracht dankzij economische rugwind Europese Commissie - Persbericht Economische voorjaarsprognoses 2015: herstel wint aan kracht dankzij economische rugwind Brussel, 05 mei 2015 De economie in de Europese Unie profiteert dit jaar van een

Nadere informatie

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën. Beste leerling, Dit document bevat het examenverslag voor leerlingen van het vak economie vwo, eerste tijdvak (2019). In dit examenverslag proberen we een zo goed mogelijk antwoord te geven op de volgende

Nadere informatie

Praktische opdracht Economie Prijsveranderingen door de Euro

Praktische opdracht Economie Prijsveranderingen door de Euro Praktische opdracht Economie Prijsveranderingen door de Euro Praktische-opdracht door een scholier 2050 woorden 10 jaar geleden 7,6 15 keer beoordeeld Vak Economie Voorwoord Het onderwerp dat we hebben

Nadere informatie

Vijftig jaar Interne Markt:

Vijftig jaar Interne Markt: Vijftig jaar Interne Markt: Effect op handel en groei voor Nederland Gert-Jan M. Linders Gebaseerd op werk met: Bas Straathof, Arjan Lejour, Jan Möhlmann Programma Achtergrond Interne Markt Interne Markt

Nadere informatie

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden? 1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?. een daling van het aantal werklozen B. een toename van de emigratie uit het betreffende land. de

Nadere informatie

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 16

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 16 OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 16 Open Vragen OEFENING 1 Zie de bijgevoegde Excelfile op de website voor de oplossing van deze oefening. OEFENING 2 a) BBPnom ($zone) = (2,5 * 190) + (8 * 65) = 995 b)

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) 1. De grafiek hieronder geeft de participatiegraad voor Nederland, de V.S. en de 12 kernlanden

Nadere informatie

Gezondheidsverwachting volgens socio-economische gradiënt in België Samenvatting. Samenvatting

Gezondheidsverwachting volgens socio-economische gradiënt in België Samenvatting. Samenvatting Verschillende internationale studies toonden socio-economische verschillen in gezondheid aan, zowel in mortaliteit als morbiditeit. In bepaalde westerse landen bleek dat, ondanks de toegenomen welvaart,

Nadere informatie

VAN REYBROUCK, Geert. De Belgische fiscaliteit en parafiscaliteit in een Europees kader

VAN REYBROUCK, Geert. De Belgische fiscaliteit en parafiscaliteit in een Europees kader VAN REYBROUCK, Geert. De Belgische fiscaliteit en parafiscaliteit in een Europees kader Documentatieblad, Brussel, FOD Financiën, LXe jaargang, nr. 5, juli-augustus 2000, pp.39-238 Samenvatting In deel

Nadere informatie

Spoor A2: De overdrachten aan de Gemeenschappen en Gewesten in het kader van de Bijzondere Financieringswet: K. Algoed D.

Spoor A2: De overdrachten aan de Gemeenschappen en Gewesten in het kader van de Bijzondere Financieringswet: K. Algoed D. Spoor A2: De overdrachten aan de Gemeenschappen en Gewesten in het kader van de Bijzondere Financieringswet: 2007-2030 K. Algoed D. Heremans KULeuven 18 December 2008 Algemeen secretariaat Steunpunt beleidsrelevant

Nadere informatie

Resultaten Conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2018

Resultaten Conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2018 Resultaten Conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2018 Chris M. Jager Inleiding In juni en juli 2018 zijn in het kader van de conjunctuurenquête (CE) bijna 360 bedrijven benaderd. Doel van deze enquête is om

Nadere informatie

smartphones.) Deze factor zou een bijzonder dynamische stimulans kunnen zijn voor de ontwikkeling in

smartphones.) Deze factor zou een bijzonder dynamische stimulans kunnen zijn voor de ontwikkeling in Januari 9, 2015 Bij Templeton Emerging Markets Group zijn wij van mening dat de hoge economische groeipercentages een belangrijk aantrekkingspunt voor veel opkomende markten in 2015 zullen blijven. Hoewel

Nadere informatie

SYNTHESE EN AANBEVELINGEN

SYNTHESE EN AANBEVELINGEN SYNTHESE EN AANBEVELINGEN Dit Advies van de Afdeling Financieringsbehoeften van de overheid kadert in de voorbereiding van het Stabiliteitsprogramma 2019-2022 dat eind april 2019 moet worden overgemaakt

Nadere informatie

Equitisation and Stock-Market Development

Equitisation and Stock-Market Development Samenvatting In deze dissertatie worden twee belangrijke vraagstukken met betrekking tot het proces van economische hervorming in Vietnam behandeld, te weten de Vietnamese variant van privatisering (equitisation)

Nadere informatie

Economische prognose IMF voor het GOS

Economische prognose IMF voor het GOS Economische prognose IMF voor het GOS Jan Limbeek Twee keer per jaar, in april en september of oktober, publiceert het IMF zijn World Economic Outlook, waarin het zijn economische verwachtingen voor de

Nadere informatie

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 3) Wat zijn negatief externe effecten? 4) Waarom is deze maatstaf niet goed genoeg? Licht toe. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte

Nadere informatie

Regionale Verschillen in Loonkosten en Arbeidsproductiviteit. Jozef Konings & Luca Marcolin

Regionale Verschillen in Loonkosten en Arbeidsproductiviteit. Jozef Konings & Luca Marcolin Naamsestraat 61 bus 3550 B-3000 Leuven BELGIUM Tel. 032 16 326661 vives@kuleuven.be VIVES Briefings 2013 24 MEI Regionale Verschillen in Loonkosten en Arbeidsproductiviteit Jozef Konings & Luca Marcolin

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

ENERBEL. Beheerscommentaren voor 2017

ENERBEL. Beheerscommentaren voor 2017 ENERBEL Beheerscommentaren voor 2017 I. Inleiding Het pensioenfonds Enerbel belegt in de bevek Esperides, die dient als hergroeperingsinstrument voor het beheer van alle financiële activa van onze verschillende

Nadere informatie

UIT De Philips curve in het kort

UIT De Philips curve in het kort Philips ontdekt een verband (korte termijn). De econoom Phillips zag in de gegevens van eind jaren 50 tot en met eind jaren 60 een duidelijk (negatief) verband tussen werkloosheid en inflatie. De theorie

Nadere informatie

Regionale economische vooruitzichten 2014-2019

Regionale economische vooruitzichten 2014-2019 2014/6 Regionale economische vooruitzichten 2014-2019 Dirk Hoorelbeke D/2014/3241/218 Samenvatting Dit artikel geeft een bondig overzicht van enkele resultaten uit de nieuwe Regionale economische vooruitzichten

Nadere informatie

6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod

6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod 6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod Opgave 1 a Noem vier factoren die bij een gegeven prijsniveau tot een verandering van de Effectieve Vraag kunnen leiden. b Met welke (macro-economische) instrumenten

Nadere informatie

Behorend bij de Macro Economische Verkenning 2014

Behorend bij de Macro Economische Verkenning 2014 CPB Achtergronddocument Schatting effect btw-verhoging op inflatie Behorend bij de Macro Economische Verkenning 4 7 september Martin Mellens Centraal Planbureau M.C.Mellens@cpb.nl Jonneke Dijkstra Centraal

Nadere informatie

DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM OPGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED

DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM OPGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM OPGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED Op basis van de tot 24 mei 2007 beschikbare informatie hebben medewerkers van het Eurosysteem projecties

Nadere informatie

Om de sector zo goed mogelijk te vertegenwoordigen, hebben we alle ondernemingen geïdentificeerd die hun jaarrekening op de website van de NBB

Om de sector zo goed mogelijk te vertegenwoordigen, hebben we alle ondernemingen geïdentificeerd die hun jaarrekening op de website van de NBB 1 Om de sector zo goed mogelijk te vertegenwoordigen, hebben we alle ondernemingen geïdentificeerd die hun jaarrekening op de website van de NBB (Nationale Bank van België) hebben gepubliceerd. Ondernemingen

Nadere informatie

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl Domein E: Ruilen over de tijd Rente : prijs van tijd Nu lenen: een lagere rente Nu sparen: een hogere rente Individuele prijs van tijd: het ongemak dat je ervaart Algemene prijs van tijd: de rente die

Nadere informatie

27 april 2010 Emerging Markets Monthly Report

27 april 2010 Emerging Markets Monthly Report 27 april 2010 Emerging Markets Monthly Report Door Wim-Hein Pals, Head Robeco Emerging Markets Equities Vanwege hogere economische groei en sterkere financiële balansen, zijn de opkomende markten aantrekkelijker

Nadere informatie

Zijn Europese aandelen écht ondergewaardeerd?

Zijn Europese aandelen écht ondergewaardeerd? Nu de Dow Jones en S&P beursindices het ene record na het andere aan mekaar weten te rijgen, is het vanzelfsprekend om de vraag te krijgen of een dergelijke ontwikkeling op zich gerechtvaardigd is- en

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: kosten van politie-inzet

Nadere informatie

Facts & Figures. over de lokale besturen n.a.v. de gemeenteraadsverkiezingen van 14 oktober 2018

Facts & Figures. over de lokale besturen n.a.v. de gemeenteraadsverkiezingen van 14 oktober 2018 Facts & Figures over de lokale besturen n.a.v. de gemeenteraadsverkiezingen van 14 oktober 2018 Facts & figures De lokale overheden zijn een zeer belangrijke speler in ons land. De bevoegdheden die ze

Nadere informatie

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 7

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 7 OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 7 Open vragen OEFENING 1 Consumptietheorie Nutsfunctie Budgetrechte Indifferentiecurve Marginale substitutievoet Marginaal nut Inkomenseffect Productietheorie Productiefunctie

Nadere informatie

HET BELANG VAN AGGLOMERATIE EN HET

HET BELANG VAN AGGLOMERATIE EN HET HET BELANG VAN AGGLOMERATIE EN HET REGIONALE KENNISNIVEAU VOOR VERSCHILLENDE OPLEIDINGSNIVEAUS Stefan Groot (Vrije Universiteit) Gezamenlijk werk met Henri de Groot (Vrije Universiteit / Ecorys / CPB)

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) VERSIE 1 DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) 1. Veronderstel een economie waar drie goederen worden geproduceerd. Alles wat in een

Nadere informatie

Krachtlijnen van het achtste Jaarverslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing

Krachtlijnen van het achtste Jaarverslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing Krachtlijnen van het achtste Jaarverslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing Aan de langetermijnvooruitzichten van de sociale uitgaven, gepresenteerd in het achtste jaarverslag van de Studiecommissie

Nadere informatie

Marktevoluties België: nieuwbouw - bestaande woningen Toenemend belang betaalbaarheid

Marktevoluties België: nieuwbouw - bestaande woningen Toenemend belang betaalbaarheid Marktevoluties België: nieuwbouw - bestaande woningen Toenemend belang betaalbaarheid Roel Helgers Centrum voor Economische Studiën KU Leuven 15 e isolatiedag 18 september 2014 Antwerpen R. Helgers (CES,

Nadere informatie

Capita Selecta Recent Arbeidsmarktonderzoek in Vlaanderen

Capita Selecta Recent Arbeidsmarktonderzoek in Vlaanderen RESEARCH SUMMARY ONDERZOEK I.K.V. VIONA STEUNPUNT WSE Capita Selecta Recent Arbeidsmarktonderzoek in Vlaanderen Richtlijnen voor auteurs - De hoofdindeling ligt vast en bestaat uit volgende rubrieken:

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) 163 Samenvatting (Summary in Dutch) Er zijn slechts beperkte financiële middelen beschikbaar voor publieke voorzieningen en publiek gefinancierde diensten. Als gevolg daarvan zijn deze voorzieningen en

Nadere informatie

VERGELIJKENDE STUDIE VAN ALTERNATIEVE ONTWERPWAARDE SCHATTINGEN VAN SIGNIFICANTE GOLFHOOGTE

VERGELIJKENDE STUDIE VAN ALTERNATIEVE ONTWERPWAARDE SCHATTINGEN VAN SIGNIFICANTE GOLFHOOGTE Rapport aan isterie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Leefmilieu en Infrastructuur Administratie Waterwegen en Zeewezen AFDELING WATERWEGEN KUST VERGELIJKENDE STUDIE VAN ALTERNATIEVE ONTWERPWAARDE

Nadere informatie

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag. Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is daarmee een macro-economisch model. Het model maakt sterk gebruik van het marktmodel uit

Nadere informatie

BIJLAGE. bij de DISCUSSIENOTA OVER DE VERDIEPING VAN DE ECONOMISCHE EN MONETAIRE UNIE

BIJLAGE. bij de DISCUSSIENOTA OVER DE VERDIEPING VAN DE ECONOMISCHE EN MONETAIRE UNIE EUROPESE COMMISSIE Brussel, 31.5.2017 COM(2017) 291 final ANNEX 3 BIJLAGE bij de DISCUSSIENOTA OVER DE VERDIEPING VAN DE ECONOMISCHE EN MONETAIRE UNIE NL NL Bijlage 3. Voornaamste economische tendensen

Nadere informatie

Summary in Dutch. Samenvatting

Summary in Dutch. Samenvatting Samenvatting In de theorie van het menselijk kapitaal zijn kennis en gezondheid uitkomsten van bewuste investeringsbeslissingen. Veel van de keuzes hieromtrent lijken in de praktijk echter niet weldoordacht.

Nadere informatie

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2 Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2 Als je moet kiezen welk plaatje je op je cijferlijst zou willen hebben,

Nadere informatie

De kleine Economie voor Dummies. Sean Masaki Flynn, PhD

De kleine Economie voor Dummies. Sean Masaki Flynn, PhD De kleine Economie voor Dummies Sean Masaki Flynn, PhD Amersfoort, 2016 Inhoud Inleiding.............................................................. 9 Hoofdstuk 1: Wat is economie, en wat heb jij ermee

Nadere informatie

Macromodellen: Hoe verder?

Macromodellen: Hoe verder? Macromodellen: Hoe verder? Free Huizinga KNAW, Amsterdam 20 juni 2011 Economische crisis Vertrouwen in (macro-) economen gedaald Vertrouwen van (macro-) economen in eigen kunnen gedaald Hoe verder? Vul

Nadere informatie

Een macro-economische analyse van Venezuela onder Chavez

Een macro-economische analyse van Venezuela onder Chavez UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 213 214 Een macro-economische analyse van Venezuela onder Chavez Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science

Nadere informatie