janvier Maak nu zelf de meervoudsvormen van de volgende woorden. 1. la fête 2. le café 3. le nom 4. l'hôtel 5. le canal 6. la voix

Transcriptie

1 9 janvier Gisteren heb je de bepaalde lidwoorden voor het enkelvoud geleerd. Vandaag volgt de meervoudsvorm. Je leert ook hoe je het meervoud van het zelfstandig naamwoord maakt. De meervoudsvorm van de lidwoorden le, la en l is les. De meeste Franse zelfstandige naamwoorden krijgen in het meervoud een -s: le frère les frères de broer de broers la sœur les sœurs de zus de zussen l enfant les enfants het kind de kinderen Woorden die eindigen op een -s, -x of -z krijgen geen meervouds-s. le mois les mois de maand de maanden le prix les prix de prijs de prijzen Woorden die eindigen op -al en -(e)au eindigen in het meervoud meestal op -aux of -eaux. le journal les journaux de krant de kranten le château les châteaux het kasteel de kastelen Maak nu zelf de meervoudsvormen van de volgende woorden. 1. la fête 2. le café 3. le nom 4. l'hôtel 5. le canal 6. la voix

2 19 février We breiden de wintersportwoordenschat nog wat verder uit, voor als je straks de piste opgaat. Je voudrais louer des skis / un surf. Ik wil graag ski s / een snowboard huren. Où sont les pistes de ski pour Waar zijn de skipistes voor beginners / débutants / avancés? gevorderden? Est-ce que les pistes sont ouvertes? Zijn de skipistes geopend? Quand est-ce que les remontées Wanneer gaan de skiliften open? mécaniques ouvrent? Est-ce que je peux prendre des leçons Kan ik hier skiles volgen? de ski ici? Combien coûte une leçon? Hoeveel kost een les? Je voudrais un forfait pour 5 jours. Ik wil graag een skipas voor vijf dagen. W la classe de neige laaclaasdәnezj de skiklas le forfait lәforfe de skipas les chaussures de ski leesjoosuurdәskie de skischoenen les batons de ski leebaatõdәskie de skistokken risque d avalanche piste fermée rieskdaavaalãsj piestfermee lawinegevaar piste gesloten piste noire piestnwaar zwarte piste (zeer moeilijk) piste rouge piestroezj rode piste (moeilijk) piste bleue piestbleu blauwe piste (gemiddeld) piste verte piestvert groene piste (makkelijk) faire du hors-piste ferduu orpiest off-piste skiën Oplossing 18 februari 1. Il est onze heures moins cinq.; 2. Il est cinq heures vingt.; 3. Il est midi dix. / Il est minuit dix.

3 8 mars Gisteren heb je een aantal zinnen gezien die je te horen kunt krijgen als je de weg hebt gevraagd. Hieronder zie je een voorbeeld van zo'n gesprek. Pardon madame, pour aller à la poste s'il vous plaît? Vous continuez tout droit jusqu'au feu. Là 1, vous tournez à gauche. Ensuite 2, vous prenez la deuxième rue à droite. C'est à droite, à côté de l'église. Merci beaucoup. Je vous en prie. 3 Kun je nu het postkantoor vinden op de kaart? Begin bij de stip rechtsonder. 1 daar 2 vervolgens 3 Graag gedaan.

4 Vandaag ga je zelf vergelijkingen maken. 8 mai Vul de zinnen aan met plus / aussi / moins que. 1. La France est grande la Belgique, mais elle est grande le Canada. 2. La langue 1 française est parlée 2 dans le monde l'anglais, mais elle est parlée le néerlandais. 3. Les Français mangent de baguettes les Néerlandais. 4. Le français est difficile l'italien. 5. Paul et Virginie ont 18 ans. Paul est âgé Virginie. 6. Lucky est grand Max. Max est grand Jack, mais il est grand Lucky. Jack est petit Max et Lucky. Lucky Max Jack 1 taal 2 gesproken

5 1 juillet Vandaag herhalen we de woordenschat uit juni rond het thema reizen. Ken je de volgende woorden nog? Schrijf de vertaling op en zoek ze op in de woordzoeker. aankomst dienstregeling enkele reis gangpad inchecken (het) instappen kabine landen paspoort raampje (het) retourtje stoel start-/landingsbaan spoor kaartje toeslag vertrek vliegtuig vliegveld vlucht p r h o v c e n c e n o a v o i e a b i l l e t l o r r n b a a r m a s l l a r r i v é e f n u e d i i e n i r t e c p r d r p g e o o o n o p s é e i i e n p u ê u l i p a s s e p o r t l é m a a t t e r r i r o m p r v e r o s t g e i e l t e s e s i è g e r n e m b a r q u e m e n t De overgebleven letters vormen achter elkaar gelezen drie streken in Frankrijk:

6 30 septembre Maak het testje om de maand september af te sluiten. 1. Schrijf de gevraagde conditionnelvormen op. a. dormir nous b. aller on c. prendre elle d. pouvoir je e. acheter vous f. faire ils g. être tu 2. Hoe stel je voor om a. morgen een excursie te gaan maken? b. vanavond te gaan paardrijden op het strand? 3. Vul de zinnen aan met plus of le plus. a. Anges et démons est beau livre que j'ai jamais lu. b. Notre voiture est grande que la sienne (de zijne). c. Robert est petit des enfants. 4. Vul aan met de juiste werkwoordstijd (passé composé of imparfait). a. Quand je (être) petit, je (boire) toujours du lait. b. Je (lire) un livre, quand ma mère (téléphoner). c. Hier, je (sortir) et je (faire) une promenade en vélo. Oplossing: 1a nous dormirions;1b. on irait;1c. elle prendrait; 1d. je pourrais; 1e vous achèteriez; 1f ils feraient; 1g tu serais; 2a Demain, on pourrait faire une excursion.; 2a Ce soir, on pourrait faire du cheval sur la plage. 3a le plus; 3b plus; 3c le plus; 4a j'étais, je buvais; 4b je lisais, ma mère a téléphoné; 4c je suis sorti(e), j'ai fait

7 17 novembre Als je bij een wijnboer wijn wilt gaan proeven, zou je de volgende dialoog kunnen voeren. Bonjour monsieur. Bonjour monsieur. Bonjour madame, monsieur. Bienvenue dans notre cave. Vous voulez goûter notre vin? Oui, on aimerait goûter quelques vins blancs. Du vin sec ou doux? Un vin doux, s'il vous plaît. Voilà quelques exemples. Je vous sers un vin très doux et un vin un peu moins doux mais très bon. Goûtez! Mmm. Moi je préfère le vin le moins doux et toi? Moi aussi. Bon, on en prend douze bouteilles. Très bien. Et je vous offre une bouteille de notre meilleur vin rouge. Il va très bien avec de la viande rouge. C'est sympathique. On va essayer. Merci beaucoup et au revoir monsieur. Au revoir madame, monsieur. Goedemorgen meneer. Goedemorgen meneer. Goedemorgen mevrouw, meneer. Welkom in onze wijnkelder. Wilt u onze wijn proeven? Ja, wij zouden graag een paar witte wijnen willen proeven. Droge of zoete wijn? Een zoete wijn, alstublieft. Hier zijn een paar voorbeelden. Ik schenk u een heel zoete wijn en een iets minder zoete maar heel goede wijn in. Proeft u maar. Mmm. Ik vind de minder zoete wijn het lekkerst en jij? Ik ook. Goed dan nemen we er twaalf flessen van. Heel goed. En ik bied u een fles van onze beste rode wijn aan. Die past heel goed bij rood vlees. Dat is aardig. Dat gaan we proberen. Hartelijk bedankt en tot ziens meneer. Tot ziens mevrouw, meneer.

8 3 décembre Gisteren heb je de ingrediënten voor een chocoladetaart gezien. Vandaag krijg je het hele recept. Er missen echter wat woorden en werkwoordsvormen. We beginnen met de ingrediënten. Na een woord van hoeveelheid krijg je in het Frans altijd de, maar niet direct na een telwoord. In de bereidingsinstructies gebruik je de vous-vorm van de gebiedende wijs. Gâteau au chocolat ingrédients 120 grammes chocolat noir 75 grammes beurre 4 œufs 90 grammes farine 120 grammes sucre 1 sachet levure préparation (préchauffer 1 ) le four à 180 C. (faire) fondre 2 le chocolat avec le beurre dans une casserole à feu doux. Une fois fondu, (verser) le mélange dans un récipient 3 et (ajouter) les 4 jaunes d'œufs 4 ( (garder) les blancs 5 à part). (ajouter) la levure et la farine doucement. (ajouter) ensuite le sucre. La pâte 6 devient 7 assez solide, c'est normal. A part, (faire) monter les blancs en neige 8 bien ferme. (incorporer 9 ) les blancs délicatement et petit à petit à la pâte. (verser 10 ) le mélange dans un moule beurré 11. (faire) cuire environ 40 minutes. 1 voorverwarmen 2 smelten 3 beslag(kom) 4 eigeel 5 eiwit 6 deeg 7 wordt 8 de eiwitten (stijfkloppen) 9 mengen door 10 schenken 11 ingevette bakvorm Solution du 2 décembre Pour faire un gâteau au chocolat, il faut du chocolat noir, du beurre, des œufs, de la farine, du sucre et de la levure. Om een chocoladetaart te maken, heb je pure chocolade, boter, eieren, bloem, suiker en gist nodig.