Onze Taal. Jaargang 53

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Onze Taal. Jaargang 53"

Transcriptie

1 bron. Genootschap Onze Taal, De Lier 1984 Zie voor verantwoording: Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

2 1 [Nummer 1]

3 2 De nieuwe vormgeving Gesprekken over een betere vormgeving verlopen meestal moeizamer dan discussies over spellingvereenvoudiging. De een heeft zwaarwegende argumenten om alles bij het oude te laten. Een ander vraagt zich af waarom een zo snel groeiend blad als Onze Taal nog steeds wordt opgemaakt op basis van achterhaalde principes. Discussies met lezers en typografen verliepen vaak onbevredigend. Uiteindelijk besloot het bestuur naar aanleiding van klachten over letterbrijpagina's deskundige adviezen in te winnen. Een jaar lang heeft een commissie talrijke ontwerpen bestudeerd. Tientallen nieuwe vignetten en logo's werden van commentaar voorzien. Er werd gedebatteerd over de relatie vorm/inhoud, bladspiegel, kolombreedte en bekopping. Vormgevers zijn net binnenhuisarchitecten: de keuken is inderdaad fraai gesitueerd maar achteraf blijken toch enkele pijnlijke onhandigheidsaspecten. Een rijke staalkaart van lettertypen werd uit de letterkast getoverd. Typografen praten soms net als wijnkenners: dit lettertype heeft een modern zakelijk uiterlijk, maar die andere letter heeft een betere klassieke nasmaak. Vele voorstellen belandden onder de ontwerptafel. Ten slotte werd een opmaak gekozen met als tekstletter de Garamond, een letter die ook vóór 1980 in onze kolommen werd gebruikt. De oorspronkelijke versie hiervan werd omstreeks 1540 gesneden door de Fransman Claude Garamond. Voor de koppen wordt nu een moderne schreefloze Helvetica gebruikt, een creatie van Max Miedinger uit Het vignet werd ontworpen door de grafisch ontwerper Hendrik Bouw die tevens in samenwerking met Marjan Oleff de definitieve vormgeving voor het binnenwerk verzorgde. Het omslag is ontworpen door Annette Raven, studente aan de Christelijke Academie voor Beeldend Kunstonderwijs te Kampen. Het jaar van Orwell Bestaat nieuwspraak? J. Renkema Orwell is de man die de afgelopen maanden tot vervelens toe is geciteerd. Onder het motto Grote Broer is overal vindt iedereen die iets te zeggen meent te hebben over bureaucratie en onderdrukking, een handige afsluiting voor een toespraak, voor een column, ja zelfs voor een plechtige oratie. Orwell is ìn, maar helaas alleen als leverancier van quasi cultuurfilosofische overpeinzingen over beschaving en overheid, over taal en politiek. Vreemd eigenlijk dat zo weinigen de moeite hebben genomen om na te gaan of Orwell in 1984 werkelijk gelijk heeft gekregen. Hoe staat het met onze taal in 1984? Is er nu meer Nieuwspraak dan bij voorbeeld in 1948? In dit eerste nummer van Onze Taal in 1984 een filosofisch en kritisch antwoord op deze open vragen. De voorgeschiedenis is bekend. In 1948 voltooide Orwell een toekomstroman waarin hij - in de vorm van een parodie - beschreef wat er kan gebeuren wanneer de wereld in totalitaire machtsblokken verdeeld blijft. Deze zeer pessimistische roman zou

4 oorspronkelijk als titel meekrijgen De laatste man van Europa. Maar Orwell koos uiteindelijk de korte titel 1984 door de laatste twee cijfers om te draaien van het jaar waarin hij zijn manuscript voltooide. Hiermee suggereerde hij dat zijn voorspellingen werkelijkheid zouden worden in Orwell beschrijft in zijn boek zeer nauwkeurig hoe de taal verarmt onder invloed van politieke systemen waarin de bureaucratie, Grote Broer, oppermachtig is. Die verarmde taal noemt hij Nieuwspraak. Waarom besteedde Orwell zoveel aandacht aan de taal? Omdat voor politieke leiders taal het middel bij uitstek is voor het beïnvloeden van massa's. De Nazi-propaganda lag nog vers in het geheugen. Bestaat er in 1984 een Grote Broer die taaldecreten uitvaardigt om denkgewoonten die hem onwelgevallig zijn, onmogelijk te maken? Wanneer een regering het woord terrorisme verbiedt en een regel uitvaardigt dat men alleen mag spreken van democratisch geweld, zullen taalgebruikers in dat oude terrorisme dan iets positiefs gaan zien? Vroeger hadden wij een Ministerie van Oorlog, nu heet dit Ministerie van Defensie. Heeft zo'n naamsverandering invloed op het denken? Kan men door de taal te veranderen de denkgewoonten en de houding van de taalgebruikers beïnvloeden? Wanneer we een patiënt stelselmatig cliënt noemen, zullen we dan denken dat een patiënt even mondig is als een cliënt? Gaan we anders om met een gek dan met een geestelijk gehandicapte? Kortom, bepaalt de taal onze wereldbeschouwing, onze houding, ons denken? Orwell beantwoordde deze vraag bevestigend. Maar taalfilosofen geven een genuanceerder antwoord; daarvoor zijn het ook filosofen. In dit artikel kan iedere taalliefhebber mee filosoferen; het probleem van taal en macht is te belangrijk. Ter inleiding eerst iets over taal en magie. Taal en magie Iedereen kent wel opmerkingen van het volgende type: Ach, die Marie, ze doet precies als haar tante. Zie je wel, ze is ook naar haar genoemd. We zijn meestal geneigd dit soort opmerkingen af te doen als bakerpraatjes. Een naam is maar een naam. De lettercombinatie Marie heeft toch niet zo'n magische kracht dat een meisje met die naam zich precies zo gaat gedragen als haar peettante. Haar zusje had ook Marie kunnen heten, en moet je eens kijken hoe die is. In de oudheid dacht men anders over naamgeving. In die tijd werd een magische kracht toegeschreven aan namen. Niet alleen aan eigennamen, maar ook aan het benoemen in het algemeen. Er wordt niet voor niets verteld dat Adam (en niet Eva) de dieren namen gaf. Met dit verhaal over naamgeving wordt de macht van de mens over het dierenrijk gesymboliseerd. De kracht van taal wordt door volwassenen vaak niet meer gevoeld. Maar kinderen

5 3 Reacties Radionieuwsdienst T.J. van der Heijden - documentalist, Eindhoven De heer Lichtenveldt wil ons aanpraten dat de nieuwsdienst zowel de verspreider van het nieuws is als het nieuws zelf ( Onze Taal, november 1983). Hoe kan iemand zó weinig taalinzicht hebben! Het is te vergelijken met een postbesteller die tracht door de brievenbus te kruipen omdat hij niet alleen de besteller maar tevens de brief zelf is. Het zou de heer Lichtenveldt in zijn positie goed doen in elk geval niet de - vaak belachelijke - Van Dale als maatstaf te hanteren (wat hij waarschijnlijk gedaan heeft) maar zijn gezonde verstand, de logica. Het zich verschansen achter juridisch advies bestempelt zijn onzekerheid, vormt geen enkel bewijs en is niet ter zake. Mijns inziens heeft de heer Evenhuis volkomen gelijk: ik begrijp nú de oorzaak van de vaak belabberde teksten (en vertalingen) die de nieuwsdienst van de NOS ten beste geeft. Overigens: het ANP verzòrgt niet een dienst van nieuwsberichten, het ìs zo'n dienst(verlener). Het verzorgt nieuwsberichten! [Vervolg Jaar van Orwell] blijken er heel gevoelig voor. Moet u zich eens inleven in het kind: Het roept Mama en... mama komt. Het uiten van een woord heeft als gevolg dat er iets gebeurt. Taal gebruiken betekent invloed uitoefenen. Taal is macht. Sterker nog, voor kinderen heeft taal ook een magische kracht. Een volwassene die zojuist een plaats heeft gevonden in een volle treincoupé, zal nooit reageren met Opgestaan, plaats vergaan wanneer een medepassagier hem er op wijst dat de plaats bezet is. Kinderen echter vatten deze uiting op als een toverformule en zullen zich schikken, niet omdat ze welopgevoed zijn maar omdat ze gevoelig zijn voor de magische kracht van taal. Op het schoolplein waar ik vroeger speelde, had bij vechtpartijen de kreet meisjesgenade de betekenis: ik geef me over, laat me met rust. De dolle vechtersbaas die dan toch doorging, kon op niemands sympathie rekenen; hij werd als het ware buiten de groep geplaatst. De kreet meisjesgenade had iets van een bezweringsformule. Toch geldt die magie voor volwassenen soms nog. Het gaat dan niet alleen om beroemde voorbeelden als epibreren - in een verhaal van Carmiggelt gebruikt door de ambtenaar die aan de man voor het loket niet wilde zeggen dat het formulier nog steeds niet verwerkt was en toen maar meedeelde dat het nog moest worden geëpibreerd. En die burger maar vol ontzag knikken, tot eindelijk duidelijk werd dat epibreren niets betekende. Hieruit blijkt dat zelfs nietszeggende woorden een magische kracht kunnen hebben. Meestal echter werkt taalmagie veel subtieler. Zodra iemand met vage relatieproblemen naar een psycholoog gaat en dan te horen krijgt dat hij lijdt aan een minderwaardigheidscomplex, wordt de vage klacht verhelderd en kan aan het probleem gewerkt worden. Het gaat nu niet om het succes van zo'n therapeutische opmerking, maar om de invloed die taal uitoefent. Door taal krijgen we greep op de

6 werkelijkheid. Zodra we in staat zijn om een verschijnsel te benoemen, kunnen we er iets mee doen. Toch blijft Taal is magie of Taal is macht een kreet. Het probleem van de invloed die taal heeft op denken en wereldbeschouwing is veel ingewikkelder. Drie voorbeelden. 1 Korenvelden Een programmeur en een boer lopen langs korenvelden. De programmeur, een echt stadsmens, heeft geen enkele agrarische kennis. Hij weet wat koren is, maar hij kan nauwelijks gerst van rogge onderscheiden. De boer heeft veel meer kennis op dit gebied. Hij weet dat er winter- en zomertarwe is en hij kan zelfs verschillende tarwerassen onderscheiden. Voor de programmeur is tarwe tarwe. Hij heeft maar een paar woorden ter beschikking terwijl de boer een veel grotere woordenschat bezit voor de verschillende soorten koren. Vraag: Komt het door de taal dat de programmeur de verschillende graansoorten niet ziet? Of ziet de programmeur wel de verschillen maar heeft hij er geen woorden voor? Het volgende antwoord raakt de kern niet: Wat kan het die programmeur nu schelen; die man heeft er gewoon geen interesse voor. Zodra het voor hem van belang is, zal hij heus wel woorden vinden om aan te duiden of hij winter- of zomertarwe bedoelt. De kern van de vraag is: Bepaalt de beschikbare woordenschat het aantal onderscheidingen dat een taalgebruiker op een bepaald moment waarneemt? Deze vraag is uiteraard met talrijke andere voorbeelden te illustreren. Wanneer in een samenleving maar één woord bestaat voor zitmeubel, zien de taalgebruikers dan geen onderscheid tussen een canapé en een fauteuil? De programmeur kan de boer meenemen naar een automatiseringsbeurs enz. enz. Kortom, kan Grote Broer door het aantal woorden te verminderen het onderscheidingsvermogen van zijn burgers beïnvloeden?

7 4 Reactie Frans-Nederlands R. Minczeles - octrooigemachtigde, Veldhoven In deze tijd van culturele minderheden zal, naar ik hoop, niemand verbaasd kijken als hij of zij leest dat ik een Franstalige Nederlander ben. Vroeger placht ik te zeggen dat ik een Nederlander van Franse afkomst was. Hoe dan ook, ik kan u verzekeren dat het gebruik van de Franse taal door vele Nederlandstaligen voor mij zeer vaak een bron is van vermaak of van ergernis. Neem bij voorbeeld de ondertitels op de televisie of de spijskaarten van eethuizen. Dit geldt helaas ook voor Onze Taal, toch een serieus blad dat zich bovendien ten doel stelt het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen. Ik moge bij voorbeeld de late gelegenheid te baat nemen om de heer H. ( Onze Taal, juni 1982) teleur te stellen: het woord membre is mannelijk, zelfs in de betekenis van mannelijk lid. In Onze Taal van mei 1983 beschrijft de heer Brockway op serieuze en toch geestige wijze hoe hij als Engelstalige het Nederlands ziet. Hoe ik als Franstalige het Nederlands zie? Ik zal kort zijn: zoals hij. Wel kan ik een vijfde moeilijkheid toevoegen aan de vier die hij aangeeft. Die vijfde noemt hij niet, waarschijnlijk omdat zijn eigen taal wat dit betreft, nog moeilijker is: ik bedoel de plaats van de klemtoon. Behept met een moedertaal die geen of nagenoeg geen klemtoon kent, vind ik het gebruik van de klemtoon in het Nederlands en de verplaatsingen ervan héél moeilijk: bij voorbeeld gével en gevàl, regéring en régeling, òpvallen en opvàllend, ònderwijs en onderwíjzer... Ondanks mijn dagelijkse omgang met het Nederlands zou ik me niet wagen aan een artikel over de vraag hoe de Nederlandstaligen de Franse taal zien. De heer Surewaard heeft in Onze Taal van juli/augustus de omgekeerde weg durven bewandelen. Dat dit niet mogelijk was, zodat hij in feite beschrijft hoe hij de Franse taal ziet, blijkt uit het feit dat hij ons een opsomming geeft van, overigens boeiende, vertaalproblemen. Dat hij de Franse vertaling van bij voorbeeld een vuilnisbak omverfietsen of nog iets te vragen? moeilijk vindt, kan men zich voorstellen, maar dit heeft met het opgegeven onderwerp weinig te maken. Bovendien heb ik er als Franstalige geen moeite mee. Waar ik het helemaal niet mee eens ben, dat zijn de opmerkingen van de heer S. die feitelijk betrekking hebben op de logica van beide talen. Dat voor een Franstalige gestelde in gestelde voorwaarden ongerijmd zou zijn en dat vermoeiende in de [Vervolg Jaar van Orwell] 2 Wie eens steelt, is altijd een dief Wanneer iemand een diefstal heeft gepleegd en wordt veroordeeld tot enkele maanden hechtenis, is hij er slecht aan toe. Maar de werkelijke ellende begint pas na het uitzitten van de straf. De delinquent zal altijd met de nek worden aangekeken. Alle inspanningen van de resocialisatiedienst ten spijt, het gezegde Wie eens steelt,... blijft van kracht. Hoe kan de dief worden geholpen?

8 Een jaar of tien geleden poneerde een hoogleraar strafrecht in alle ernst het volgende voorstel. Noem een dief geen dief meer en de resocialisatieproblemen zullen verdwijnen. Noem een dief een vergisser. Vergissen is menselijk, niet waar? En wanneer zo iemand uit het vergissershuis komt, dan heeft hij het veel gemakkelijker dan een delinquent die enkele maanden gedetineerd is geweest in de Bijlmerbajes. Wanneer een vriendelijke Grote Broer zo'n taaldecreet zou uitvaardigen, krijgen ex-gedetineerden het dan gemakkelijker? Of neem een ander voorbeeld. Wanneer een heel zindelijke Grote Broer zou zeggen: Poephuis, nee bah, dat is te vies. Voortaan benoemen wij de handeling stoelgang naar het laatste element in die handeling: handen wassen. Dus, ober, waar kan ik mijn handen wassen? Wat verandert er dan door zo'n eufemisme? De reactie dat eufemismen alleen maar een uiting zijn van een veranderde houding, is niet geheel bevredigend. Gesteld dat de NS iemand nodig heeft om de rails van faecaliën te ontdoen, dan zal een advertentie voor een strontruimer waarschijnlijk geen effect sorteren. Drekreiniger klinkt al iets beter. Maar er komen pas sollicitanten wanneer in de oproep wordt gevraagd naar een defaecaliteur. Ook hier zijn weer legio andere voorbeelden. Is een kernkop minder erg dan een atoombom? Voelen scholieren zich mondiger wanneer de docent-begeleider hen tentamineert, dan wanneer diezelfde leraar een mondelinge overhoring geeft? Of is dat niet hetzelfde? Heeft een werkloze meer kans op een baan wanneer hij zich een ex-werknemer noemt? Wordt er beter naar een bejaarde geluisterd wanneer hij geen vijfenzestigplusser, maar senior heet? Kortom, kan Grote Broer door de woorden te veranderen ook de houding van taalgebruikers ten opzichte van het benoemde veranderen? 3. Een vrouw een vrouw, een woord een woord Het zal een aantal lezeressen niet zijn ontgaan dat in dit artikel naar een werkloze werd verwezen met hij. In het voorbeeld van de programmeur en de boer (geen boerin) werd gesproken over een man. Waarom? Het had toch evengoed een vrouw kunnen zijn! Helemaal erg is het voorbeeld over meisjesgenade. Zie je wel, de auteur van deze tekst is door zo'n voorbeeld weer ergerlijk rolbevestigend bezig. Ach, het kan ook niet anders; het is een man. Mannen hebben de taal gemaakt. Door die taal worden vrouwen klein gehouden. Mannen spreken mannentaal; vrouwen babbelen vrouwenpraat. Het zit niet alleen in de woorden. Het hele taalsysteem is ervan doordrongen. Soms wordt deze feministische visie op taal belachelijk gemaakt in mannenpraat door het voorbeeld aan te halen van een Engelse Femsoc-groep die history wilde vervangen door herstory, omdat de geschiedwetenschap alleen maar aandacht besteedt aan mannen. Achter de feministische taalkritiek schuilt echter veel meer. Wanneer vrouwen zich onderdrukt voelen door het taalsysteem, dan bevestigt een ironisch masculien grapje over gebrekkig taalinzicht alleen maar die onderdrukking. Belangrijker is de kwestie of de invoering van sekseneutrale beroepsnamen vrouwen werkelijk meer kans geeft op de arbeidsmarkt. Opvallend is dat de benaming vroedvrouw in

9 5 [Vervolg Frans - Nederlands] vermoeiende reis liep ten einde dubbelzinnig zou zijn, is niet juist. Ook zeg ik rustig le jeune homme sur la photo zonder dat er sprake is van een op foto's zittende kerel, en mes vacances à la mer zonder me hebberig te voelen en zonder dat het woord oever vertaald hoeft te worden. Een wei met koeien vertaal ik letterlijk zonder nu al kinds te zijn. Zal aan de Hollandse kust een Duitser klagen dat Zimmer mit Frühstück kinderachtig Duits is? Of is Duits een minder hoogdravende taal dan het Frans zoals het wordt gezien door de bril van de heer S.? Waarschijnlijk heeft de heer S. vergeten (of: hij is vergeten) dat de Franse Academie slechts 40 leden telt. Miljoenen Franstaligen spreken en schrijven deftig noch plechtig. De heer S. is niet de enige die een te hoge dunk heeft van de Franse taal. Sommigen van hen zijn Franstaligen, ik geef het toe. De redenen waarom het Frans op deze en ook op andere wijze opgehemeld wordt en de redenen waarom het door anderen verguisd wordt, is voer voor psychologen en sociologen. Dit laat ik graag aan hen over. Naar mijn mening verdient het ni cet excès d'honneur, ni cette indignité. Reactie Schreven C. van den Hil - student Nederlands, Amsterdam In Onbegrijpelijke fouten; woordblindheid, méér dan een leeshandicap ( Onze Taal september 1983) zag ik tot mijn verbazing dat de voor dyslectici bewerkte tekst was gezet uit een lettertype zonder contrast en zonder schreven (dwarsstreepjes waarmee de meeste rechte en enkele ronde lijnen van de letters worden beëindigd). In Tekstwijzer tweede druk, 1983 van K.F. Treebus wordt juist aangeraden bij het leesonderwijs aan dyslectische kinderen zodanige lettertypen [te] gebruiken, dat verwarring door omdraaien, spiegelen of roteren van letters uitgesloten wordt. Deze kans is het kleinste bij letters met schreven. Schreven versterken trouwens het woordbeeld. Treebus concludeert dat schreefloze lettertypen minder geschikt zijn voor mensen met leesproblemen. [Vervolg Jaar van Orwell] onbruik is geraakt toen ook mannen dit beroep gingen uitoefenen. Nu heten deze beroepsuitoefenaren van beiderlei kunne verloskundige. Heel interessant is de vraag of men een auteur anti-feministisch gedrag kan verwijten wanneer naar de lezer wordt verwezen met hij en zijn. Is het taalsysteem inderdaad zo krachtig dat de auteur dan geen zij meer ziet achter zijn lezer? Voelen lezeressen zich dan niet aangesproken omdat het grammaticale systeem hij en zijn voorschrijft bij lezer? Wanneer we zeggen de arbeider gaat naar zijn werk, komt toch ook niemand op het idee dat dit werk eigenlijk van die arbeider is, dus dat die arbeider niet ontslagen kan worden. Kortom, kan Grote Zus het taalsysteem zo veranderen dat vrouwen niet meer worden achtergesteld?

10 Een hypothese en een experiment Over de vragen die met deze drie voorbeelden zijn opgeroepen, is al sinds jaren gedebatteerd. Filosofen en cultuur-antropologen bestreden elkaar te vuur en te zwaard. Beïnvloedt het taalsysteem het denken, de cultuur en het wereldbeeld? In de taalwetenschap zit men dichter bij het antwoord NEE, dan bij het antwoord JA. Maar de vraag, of liever gezegd de hypothese, is veel te interessant voor een simplistisch ja-nee antwoord. Hoe is men eigenlijk tot deze hypothese gekomen? In het begin van deze eeuw waren er vele Amerikaanse taalkundigen die na hun studie naar een Indianenreservaat gingen om een dissertatie te schrijven. (Dit terzijde: wat voor invloed heeft reservaat op onze houding jegens Indianen?) De Indianentalen waren aan het verdwijnen en voor de taalwetenschap was het bijzonder belangrijk dat deze talen werden beschreven. Naarmate men meer inzicht kreeg in deze talen, kwam men ook tot de ontdekking dat taalsystemen grote verschillen vertonen. Men wist uit de rijke Europese onderzoekstraditie natuurlijk al het een en ander over verschillen in talen, zoals wij ook weten dat Eskimo's veel woorden voor sneeuw hebben, dat in het Arabisch enorm veel woorden voor zand bestaan en dat in het Nederlands veel verschillende typen schepen worden onderscheiden enz. enz. Die Amerikaanse taalkundigen, die tijdens hun studie ook veel aan culturele antropologie hadden gedaan, waren zeer geïnteresseerd in de relatie tussen taal, cultuur en denken. De wereldbeschouwing van de Indianen verschilde nogal van de Amerikaanse. Zou dit kunnen komen door de verschillen in taalsystemen? Twee bekende taalkundigen, Sapir en Whorf, kwamen in de jaren dertig tot de hypothese dat het taalsysteem de cultuur en het denken bepaalt. Deze hypothese wordt kortweg de Sapir-Whorf hypothese genoemd. Nu kan men zo'n hypothese natuurlijk gemakkelijk opstellen, maar hoe kun je bewijzen dat die hypothese wel of niet klopt. Er zijn verschillende experimenten uitgevoerd om deze hypothese te toetsen. Een ervan ging als volgt. In een van de bekendste Indianentalen, het Hopi, bestaat een werkwoord 'u'ta dat betekent een opening sluiten, bij voorbeeld een opening in een muur, of dichtdoen. Daarnaast bestaan enkele andere werkwoorden onder andere na:kwapna met de betekenis iets bedekken tegen stof of beschadiging. Het Engels heeft ook twee werkwoorden voor sluiten en bedekken: to cover in de betekenis bedekken waarbij het er niet toe doet of de opening geheel wordt bedekt, en to close voor het speciale geval waarin de opening precies wordt gesloten. Hoe kan men nu bewijzen dat deze verschillen in taalsystemen invloed hebben op het denken of het waarnemen van taalgebruikers. Twee andere onderzoekers symboliseerden de betekenissen van de werkwoorden in drie plaatjes (p. 6). De plaatjes werden voorgelegd aan Hopi-kinderen en aan Amerikaanse kinderen met de vraag: Welke twee plaatjes uit deze drie horen bij elkaar? Als het taalsysteem

11 6 Reactie Racisme A. Veenhoff - makelaar in assurantieën, Eelde Als reactie op het artikel over racisme in Onze Taal van oktober 1983 het volgende: Ook bij de herdruk in 1979 (zijn er nog latere?) kent de Woordenlijst 1954 het woord racisme niet. Het bestaat in het Engels als racism. Dat hebben wij overgenomen. Oorspronkelijk luidde het racialism. Dit woord is afgeleid van race in het Engels, razza in het Italiaans en ratio in het Latijn. Waarom zouden we het woord rassisme maken als we al rasse(n)waan en rasse(n)haat kennen? De overweging om racisme in rassisme te veranderen houdt, zo denk ik, verband met de wens, de drang om die c kwijt te raken. Wees dan consequent of konsekwent en schaf ook isme af, want dat is ook geen zuiver Nederlands. Reactie Over het superregionaal Zuidnederlands van Vlaamse sociolinguïsten... H. Daras - leraar Engels, Duits, Berchem Bij de tekst De taalkundige als onwetende ( Onze Taal, mei 1983, p. 65) van Fr. Daems (Universiteit Antwerpen) zouden wij volgende bedenkingen willen maken: 1 P.C. Paardekooper onderstreepte in Onze Taal van januari 1983 dat de taalomstandigheden in Vlaanderen abnormaal zijn. Hij heeft gelijk. Alle besprekingen en dergelijke op hoger niveau in België - een land met 61% Nederlandstaligen! - hebben anno 1983 plaats in het Frans en uitsluitend in het Frans. Wat de Vlamingen daarvan te horen of te zien krijgen, zijn vertalingen (?) in erbarmelijk Nederlands. Van creatief taalgebruik is hier geen sprake. Anderzijds verloopt de communicatie tussen een doorsnee Oostendenaar en een gewone Antwerpenaar bij voorbeeld doorgaans moeilijk omdat ze allebei in alle omstandigheden hun eigen dialect blijven spreken. Dat wij ons in deze context veel beter thuis voelen in Breda, Eindhoven, Middelburg enz. ligt voor de hand. [Vervolg Jaar van Orwell]

12 Uit: Carroll, J.B. and Casagrande, J.B. The function of language classifications in behavior. In E.E. Maccoby, T.M. Newcomb and E.L. Hartley (eds.), Readings in Social Psychology (3rd ed.). Holt, New York van invloed is, zouden, zo veronderstelden de onderzoekers, de Hopi-kinderen plaatje 1 en 3 uitkiezen ('u'ta) en de Amerikaanse kinderen plaatje 2 en 3 (to cover). Resultaat? Inderdaad, de Hopi-kinderen vertoonden iets meer Hopi-gedrag in hun keuze, maar overtuigend waren de resultaten niet. In een ander experiment bij Navaho-Indianen kwam men eerst ook op soortgelijke resultaten, maar helaas, toen men een andere groep Amerikaanse kinderen die een andere sociale herkomst hadden, dezelfde vragen voorlegde, vertoonde die groep een nog sterker Navaho-gedrag dan de Navaho's zelf. Experimenten hebben tot nu toe de Sapir-Whorf hypothese niet kunnen bewijzen. Het staat niet vast dat taalsystemen ons denken en onze wereldbeschouwing beïnvloeden. Terug naar Orwell Dus? Dus Orwell die een Grote Broer taaldecreten laat uitvoeren om het denken van de staatsburgers te beïnvloeden, heeft ongelijk? Nee, zo snel trekt men geen wetenschappelijke conclusies. De Sapir-Whorf hypothese kent namelijk verschillende zwakkere varianten. Een ervan spreekt niet over beïnvloeding door het taalsysteem maar alleen over een relatie tussen taal en denken, of taal en wereldbeschouwing. Bij voorbeeld, als de wereldbeschouwing verandert, dan verandert ook de taal. Of, als bureaucratische systemen meer totalitaire aspecten vertonen, dan moeten deze aspecten ook zijn aan te wijzen in het taalgebruik. Of, maar nu andersom, als er tussen 1948 en 1984 verschillen zijn aan te wijzen in het taalgebruik van de bureaucratie, dan is dit een argument voor de stelling dat de bureaucratie nu een andere rol speelt dan in de tijd dat Orwell zijn boek schreef. Als deze verschillen zijn te interpreteren als minder en meer totalitair, dan is onze bureaucratie nu minder of meer totalitair. Hier liggen hele onderzoekterreinen braak voor taalliefhebbers en voor aankomende promovendi. In dit nummer van Onze Taal zal hun niet het gras voor de voeten worden weggemaaid. Op p. 12 volgt als voorbeeld een korte analyse van een semi-overheidstekst uit 1949 (het jaar waarin 1984 verscheen) en een tekst uit 1983 over hetzelfde onderwerp.

13 7 [Vervolg Superregionaal Zuidnederlands] 2 Als Fr. Daems met zijn buurvrouw praat, gebruikt hij een soort superregionaal Zuidnederlands... Over welk Algemeen Vlaams heeft Fr. Daems het hier? Dat hij dat ons eens, via een bandopname bij voorbeeld, laat horen! Baseert Daems zich hier op het dialect van zijn geboortestreek Leuven of praat hij een gezuiverd Antwerps?... 3 Fr. Daems praat met zijn buurvrouw Algemeen Vlaams om zich niet van haar te desolidariseren. Of iemand zich hooghartig aanstelt, hangt dus volgens Fr. Daems af van de taal die hij (zij) spreekt bij voorbeeld met zijn buren... Een van mijn buren is van Kortrijk, de andere van Antwerpen, zelf ben ik van Oedelem (Brugge). Ik spreek met hen steeds gemakshalve Algemeen Nederlands... Als Fr. Daems nog een stap verder gaat dan praat de leraar Nederlands in Vlaanderen superregionaal Nederlands in de klas. Is het dàt wat hij wil bereiken via zijn nieuwe moedertaaldidactiek (Leren leven in taal. Uitg. De Sikkel, Malle)? Wij geloven niet dat de meerderheid van de Vlaamse leerkrachten hem hierin zal volgen. 4 Vlaamse sociolinguïsten aan de Universiteit van Antwerpen - de sociolinguïstiek in Vlaanderen is vooral een Antwerpse aangelegenheid - laten de dag van vandaag via hun studenten door leerlingen van het Hoger Middelbaar Onderwijs allerlei enquêteformulieren invullen waarvan de eerste vraag doorgaans luidt: Welk dialect spreek je thuis? (enquêteformulier in ons bezit). Afgezien van de onwetenschappelijkheid van een dergelijke vraagstelling, valt het in ieder geval te betreuren dat de (jonge) Vlamingen die in alle omstandigheden Algemeen Nederlands trachten te spreken, over het hoofd worden gezien. Moeten zij zich nu echt schamen dat zij steeds ABN praten? Zo ver zijn we al gekomen... 5 Vlaamse sociolinguïsten die de mond vol hebben van Vlaamse of Nederlandse taalvariaties, verwijzen hierbij dikwijls zoals Fr. Daems naar het verschil tussen Brits en Amerikaans Engels. Ze verliezen echter uit het oog dat het in de Angelsaksische, Spaanssprekende enz. gebieden gaat over méér dan 100 miljoen mensen terwijl de Lage Landen bij de zee maar 20 miljoen inwoners tellen, waarvan er dan Boekbespreking Guépins pleidooi voor de retorica E.J. van der Spek - Amsterdam J.P. Guépin, De Beschaving Bert Bakker, Amsterdam pgs., f 69,50 De regels die Orwell in zijn Nieuwspraak-grammatica uiteen heeft gezet, zijn er op gericht het denkproces van mensen te sturen door hun taalvermogen te beheersen. Een van de consequenties van de Nieuwspraak-regels is dat argumentatie een stuk eenvoudiger zou worden. De maximes van totalitariteit, ondubbelzinnigheid en soberheid (zie Onze Taal oktober 1983) zouden ervoor zorgen dat alle lastige

14 woorden (zoals democratie en ideologie) verdwijnen en dat de woorden die overblijven één duidelijke, ondubbelzinnige betekenis hebben. Een in het nauw gedreven deelnemer aan een discussie zou zich in de Nieuwspraak dan ook niet meer kunnen redden door bij voorbeeld een andere betekenis toe te kennen aan de woorden die hij heeft gebruikt. Een dergelijke toekomstvisie moet een schrikbeeld zijn voor de retoricus J.P. Guépin: hij krijgt het al benauwd bij het idee van een argumentatietheorie waarmee zou kunnen worden bepaald wanneer een discussie als verloren of als gewonnen moet worden beschouwd. In De Beschaving houdt Guépin een pleidooi voor de retorische mentaliteit. De retoricus ziet elke menselijke uiting als zet in een strategie, in het spel met een publiek dat hij wil overtuigen. Dit betekent dat een menselijke uiting niet in de eerste plaats wordt beoordeeld op waarheid, oprechtheid of originaliteit maar op de functie in het spel; het gaat er om of de uiting een goede zet is. Een goede zet is bij voorbeeld het prijzen van de rijkdom voor een weeldezuchtig publiek, en het prijzen van de soberheid voor een publiek van monniken. Guépin verdedigt de retorische mentaliteit tegen dogmatisme van welke signatuur dan ook (taalwetenschappelijk, filosofisch of politiek). Hij stelt deze mentaliteit gelijk aan de tolerante, enigszins sceptische houding van de liberaal. In laatste instantie valt de retorica samen met de westerse beschaving die dan wordt getypeerd door een aantal abstracte (niet-inhoudelijke) spelregels. Dus niet: Ge zult niet stelen maar: Als ge wilt stelen, moet ge daar deugdelijke argumenten voor hebben. Retorica en argumentatie Hoewel de retorica volgens Guépin als geordende discussie de basis van onze beschaving vormt - het is geordende discussie of oorlog - doet men er goed aan het argumenteren aan de tegenstander over te laten: wie argumenteert, verzwakt zijn positie. Om dezelfde reden is het van belang om vaag te blijven en de tegenstander tot precisie te dwingen. De retoricus zwelgt in dubbelzinnigheid of vaagheid; ze bepalen zijn kunst, en hij ziet in veinzen de kern van beschaving. Wie zich op een vage stelling heeft vastgelegd, kan zich bij een aanval altijd redden door dissociatie van begrippen. Bij voorbeeld: Democratie betekent dat de meerderheid beslist. Ja, maar ik bedoel met democratie juist dat er ook naar de ideeën van de minderheid geluisterd moet worden. Een discussie vindt plaats omdat men het oneens is over een bepaalde stelling, maar om zinvol te kunnen discussiëren is het tevens nodig dat men het - op een algemener niveau - met elkaar eens is. Tegenstellingen kunnen pas worden gehanteerd wanneer gesprekspartners weten waar ze het over hebben, wanneer de tegengestelde begrippen ondergebracht kunnen worden in een bovenbegrip. Als twee mensen het oneens zijn over de vraag of een bepaalde vogel een havik of een buizerd is, kan het helpen als ze het erover eens zijn dat het in elk geval een roofvogel is. Argumentatie is in Guépins visie deugdelijk als deze het publiek waarvoor het bestemd is, overtuigt. Een uitspraak is pas waar wanneer deze door een bepaald publiek is geaccepteerd. De kwaliteit van de argumentatie wordt dan

15 8 [Vervolg Superregionaal Nederlands] nog 6 miljoen (Vlamingen) deel uitmaken van een tweetalig land waar vooral de taalgrensregio's permanent worden geconfronteerd met het agressieve Frans. Welk superregionaal Zuidnederlands wil Fr. Daems daar aanbevelen of zelf spreken? P.C. Paardekooper heeft meermaals onderstreept dat Komen, Moeskroen, Brussel, enz. minder verfranst waren geweest wanneer de Vlamingen daar steeds ABN hadden gesproken. En ook hier heeft hij gelijk! Dat wij in taalkundige aangelegenheden voortdurend konden en kunnen terugvallen op onze grote broer Nederland waar al eeuwen lang van hoog tot laag Nederlands (en alleen Nederlands) wordt gesproken, is voor ons in het zuiden een zegen. In een geheel van 20 miljoen Nederlandstaligen laten we de Vlaamse taalvarianten - in het gunstigste geval door 6 miljoen mensen gebruikt maar het best voor wat ze waard zijn... 6 Vlaamse zangers, acteurs en anderen kunnen inderdaad Kunst brengen in het dialect (ook dat schijnt weer vooral Antwerps te zijn...). Wèl is het opvallend dat er plots heel wat minder talent voor de dag komt als zij iets willen zeggen of zingen... in het Algemeen Nederlands. Misschien zouden zij dus eerst en vooral aandacht kunnen besteden aan de cultuurtaal en dàn aan het dialect, en niet omgekeerd. 7 Fr. Daems heeft het ten slotte nog over de grote communicatievaardigheden van de Vlaming: hij weet steeds de taalvariëteit te kiezen die in de gegeven situatie het best past... De Vlaming als een echte taalvirtuoos dus? Hier spreekt hij zijn dialect, daar Algemeen Vlaams (het superregionaal Zuidnederlands) en soms wellicht ook eens Algemeen Nederlands... Het wordt vrij ingewikkeld: wie spreekt wat waar? Niemand zal ontkennen dat er verschillende taalregisters bestaan: een arbeider praat anders dan een academicus, een boer anders dan een burger. Maar dat bedoelt Fr. Daems wellicht niet! Zouden wij hier in Vlaanderen niet beter een lans breken voor het gebruik van het ABN in àlle omstandigheden en zouden wij de mensen die zich daarvoor dagelijks inspannen, geen hart onder de riem steken in plaats van ze te ontmoedigen met de zogenaamde sociolinguïstische realiteit? [Vervolg Boekbespreking] ook bepaald door de kwaliteit van het publiek. Voor de cynische retoricus is alles geoorloofd, als het publiek het maar slikt. Dit lijkt Guépin toch niet helemaal te willen en hij zoekt de oplossing in het verhogen van de kwaliteit van zijn publiek. Wanneer er een toonaangevend publiek bestaat dat bezwaar maakt tegen scheldpartijen, dreigementen en drogredenen, dan zal de retoricus een deel van zijn mogelijkheden om te winnen op moeten geven om de instemming van dit publiek te verwerven. Om deze reden pleit Guépin voor een zo groot mogelijke elite die overtuigd is van het belang van regels om goede argumenten van slechte te scheiden. Retorica en filosofie

16 De retorica van Guépin bevat meer dan alleen richtlijnen voor argumentatie; zijn retorische mentaliteit kan worden beschouwd als een filosofische stellingname. Nu is de verhouding tussen retorica en filosofie nooit erg goed geweest. De retorici wijzen het filosofische zoeken naar eeuwige waarheden af; zij stellen dat zulke waarheden niet bestaan, of in elk geval niet door ons gekend kunnen worden. Hiertegenover stelt Plato dat de retorica geen ware kennis teweeg kan brengen, maar slechts meningen, verschijningen. De waarheid moet volgens Plato worden gezocht in het dialectische tweegesprek. Om zijn waarheidsbegrip te verdedigen ziet Plato zich genoodzaakt een tegenstelling tussen (retorische) schijn en (filosofisch) wezen in te voeren. Guépin betreurt deze ontwikkeling: Ik vind het fataal dat Socrates, Plato en Aristoteles zo van het sofistisch relativisme zijn geschrokken dat ze zich achter wezenlijke en universele waarheden hebben verschanst. Daar is veel bloed door gestort. De retoricus gelooft niet dat er waarheden bestaan buiten een consensus van gesprekspartners. De tegenstelling tussen schijn en wezen wordt in deze visie opgeheven: er is, in Guépins woorden, alleen maar buitenkant. Dit betekent dat het niet mogelijk is om (bij voorbeeld in de kunst) onderscheid te maken tussen oprechtheid en veinzen. Alleen gebleken onoprechtheid (bij voorbeeld leugens die uitkomen) kan iemand aangerekend worden. Waarheid wordt door Guépin opgevat als het produkt van concurrentie van meningen. Concurrentie van meningen vereist vrijheid van meningsuiting en goed functionerende instituties (zoals rechtspraak en allerlei soorten vergaderingen) waarbinnen de meningen kunnen concurreren. Concurrentie van meningen impliceert ook concurrentie van meningen over goederen, en ten slotte concurrentie van die goederen zelf. Op deze manier worden retorica en liberale economie met elkaar verbonden. Retorica kan dan ook worden beschreven met behulp van de termen onderhandeling en ruil. Guépin verzet zich tegen alles wat het principe van de ruil zou kunnen doorbreken, zoals de christelijke naastenliefde. Kritiek Het is in deze korte bespreking niet mogelijk om in te gaan op de vele onderwerpen waaruit De Beschaving is opgebouwd. Het boek bevat uitgebreide passages over politiek, kunst en over het offer als fundament van de beschaving; de rode draad wordt echter steeds gevormd door de retorica en de retorische mentaliteit. Hierover daarom het volgende. De beschaving die is gebaseerd op retorische beginselen, is in Guépins visie tegelijkertijd democratisch en liberaal; democratie en liberalisme vloeien voort uit de retorische mentaliteit. Guépin legt steeds de nadruk op de overeenkomst tussen deze drie begrippen, namelijk het open, tolerante, niet dogmatische karakter. Deze oppervlakkige overeenkomst verhult echter dat aan het liberalisme en de democratie inhoudelijke beginselen ten grondslag liggen die in het geval van de retorica ontbreken. Inhoudelijk is de retorica te herleiden tot het scepticisme.

17 9 Reactie Uitspraak-protest A.J. Middelkoop - Hilversum In het oktobernummer 1983 trok het stukje van J.H. Besselaar mijn aandacht omdat ik kort daarvoor in De Gooi- en Eemlander een paar ingezonden stukken had gelezen over hetzelfde onderwerp. Ze hadden ook dezelfde strekking: protest tegen de uitspraak Peróé, Hondóéras en dergelijke. Een van de inzenders vroeg zich af of we dan soms ook Venezuela met een Spaanse z moesten uitspreken. Ik ben het geheel met deze protesten eens maar wil bij de opmerkingen van J.H.B. over Poolse namen wel enkele kanttekeningen plaatsen. Ik meen dat hij zich ten onrechte aan het gebruik ervan ergert. Hier gaat het namelijk niet om de uitspraak maar om geheel andere namen. We kunnen mijns inziens in grote trekken twee groepen buitenlandse aardrijkskundige namen onderscheiden: die waar wij een Nederlandse naam voor hebben (onder andere veel namen van hoofdsteden) en die waarbij dit niet het geval is. Voor de eerste groep gebruiken we natuurlijk de Nederlandse naam. Het zou dwaas zijn, Köln en Thames te zeggen in plaats van Keulen en Theems. Voor landen gebruiken we altijd Nederlandse namen, eventueel de oorspronkelijke naam met een Nederlandse uitspraak. Voor de andere groep echter lijkt mij de aangewezen weg ze te benoemen in de taal van het land waartoe ze behoren en niet met een Duitse (casu quo anderstalige) naam. Wij zouden toch ook vreemd opkijken als een niet-duitstalige vreemdeling Arnhem Arnheim zou noemen of een niet-franstalige voor Den Bosch de naam Bois-le-Duc zou gebruiken? Om een voorbeeld uit Tsjechoslowakije te nemen: we noemen Brno en Bratislava gewoon Brno en Bratislava, maar niet op z'n Duits Brünn en Presburg. Dat Poznan en Gdańsk een tijdlang op Duits grondgebied hebben gelegen, doet niets af aan het feit dat het Poolse steden zijn en dat ze dus na de Tweede Wereldoorlog ook weer in het Pools benoemd worden. Dat is nu eenmaal het gevolg van politieke veranderingen. Voor Batavia gebruiken wij nu ook de inheemse naam Djakarta, en veel Afrikaanse landen en steden heten nu anders dan vroeger. [Vervolg Boekbespreking] Met behulp van de retorica kan alles verdedigd worden: democratische waarden, maar ook dictatuur. De Griekse samenleving was misschien retorisch van aard, maar de huidige Russische maatschappij is dat ook, zij het op een geheel andere wijze. Het is, historisch gezien, toeval wanneer retorische instituties tot tolerantie leiden. Alles hangt in Guépins model af van de toonaangevende elite; de beginselen die deze elite aanhangt, worden weerspiegeld in de praktijk van de retorica. Het is geen wonder dat Guépin moet constateren dat tolerante periodes zelden langer dan vijftig jaar geduurd hebben. Het lijkt er dan ook op dat Guépin, ondanks zijn elegante verdediging van de retorische mentaliteit, ook zelf niet helemaal vrij is van het soort wezenlijke en universele waarheden dat hij zo betreurt bij Socrates, Plato en Aristoteles. Eergevoel speelt daarbij een belangrijke rol - het ergste bezwaar tegen een argumentatietheorie waarin sluitende regels voor winst en verlies worden gegeven, vindt hij het

18 gezichtsverlies van de verslagen partij. Ook de bezwaren die Guépin tegen guerilla heeft, vallen in deze categorie: de guerillero houdt zich niet aan de regels, aan de erecode! Zijn beschavingsideaal lijkt eerder aan het humanisme dan aan de retorica ontleend te zijn: een goede opleiding (uiteraard geschraagd door kennis van de klassieken), gevoel voor stijl, redelijke en optimistische discussies in een tolerant, democratisch klimaat, en ten slotte een levenskunst waarin ethiek en esthetiek elkaar ontmoeten. Ondanks de hierboven genoemde inconsistentie is De Beschaving een indrukwekkend boek. Het is, ondanks de soms moeilijke onderwerpen, toegankelijk geschreven; en als het goed is, ontwikkelt de lezer gaandeweg voldoende retorisch vernuft om de streken van de schrijver te kunnen doorzien. Voor de taalliefhebber die wat meer wil weten over het gebruik van taal in bij voorbeeld de politiek en de kunst (de taal der hartstochten), kan dit boek een prikkelend uitgangspunt vormen. Taalproef V L.J.M. Rutten 1 Door automatisering kan men zelfs werken voorkomen. 2 Ik hoop niet dat ik u stoor. 3 Mijn mening kan ik niet geven omdat ik mij daartoe niet deskundig acht. 4 Neem maar rustig van mij aan dat het morgen regent. 5 De ME'ers droegen schilden in het geval dat zij met stenen zouden worden bekogeld. 6 E.T. was de film die Spielberg beroemd maakte en veel geld opbracht. 7 Het is aan uw schuld te wijten dat ik hier sta. 8 Het lijkt alsof het nooit meer droog wordt. 9 Als regel komt hij 's maandags te laat. 10 Die tweedehands auto kost tenminste duizend gulden. Oplossingen op p. 13.

19 10 Taalkitsch in autoland G.A.M. Rombouts - journalist, Amsterdam Trillend zette de Rover zich in achterwaartse beweging, het gemene - vijfenveertig graden wellicht? - talud op. Jelle had zich bij het keren verstrikt in schier eindeloze en ingewikkelde manoeuvres die mij het ergste deden vrezen, niet zozeer voor de klassieke auto, vooral voor de onschuldige passagiers. Angst is te sterk uitgedrukt, maar van een verhoogde vochtigheid rond de haarwortels was beslist sprake. Is dit zichzelf tegensprekende fragment aan het eind van de vorige eeuw met een ganzeveer aan het immer geduldige papier toevertrouwd door een adolescente jongeling die in saillante taal verslag deed van een met ware doodsverachting doorgemaakte rit met een paardloos voertuig? Neen! Dit fragment, geschreven door een dertigjarige man met hoofdredactionele aspiraties, stond enkele maanden geleden in een Nederlandstalig autoblad. Het is wel eigenaardig dat, waar de Volvo in het algemeen reeds lang met vuur werd opgespoord als zijnde een begerenswaardige auto om te bewaren, de 1800 in zijn diverse uitvoeringen pas veel later en betrekkelijk recent voor het voetlicht trad. Dit is vooroorlogse juristentaal! Dit begrijpt geen hond! Waarom schreef die man niet: Behalve de 1800 stonden alle Volvo modellen spoedig in de belangstelling van verzamelaars? Ik hoor u nu opgelucht ademhalen want eindelijk begint u het te begrijpen. In een verhaal over een Duitse autofabriek las ik dat men dringend een seller nodig had. Was bestseller niet een correcter woord op die plaats geweest? Liever nog prefereer ik het goed-nederlandse een goed verkoopbaar produkt. In hetzelfde verhaal gleed de auteur nog een keer uit met een onderdeel dat extra voor extra geld leverbaar was. Wat een automobielhistoricus is, zult u mogelijk kunnen vermoeden. Juist, dit is een man die van een kilometer afstand een Dion-Bouton uit 1898 kan Het Rijmschap Ivo de Wijs Een kogel links, een rechts: in beide slapen Werd Jan getroffen. Spoedig was hij dood 't Is lang zo leuk niet, bij zo'n oorlogsvloot als op de hei, omringd door trage schapen

20 De binnengekomen post bevatte onder meer een geslaagd ollekebolleke van mijnheer Bongers en een geslaagd ollekebolleke van mijnheer Schrijvers. Hartelijk dank, en wederom de mededeling dat we niet meer op dit onderwerp terugkomen. Voorts was er een brief die principiële vragen opwierp. Tijdens het bestaan van deze rubriek zijn die vragen al impliciet beantwoord. Maar voordat Het Rijmschap verstomt (hetgeen deze zomer zal plaatsvinden) willen we er nog één keer op ingaan. Laat men vooral niet denken dat we zijn bezeten van rijm, dat we het beschouwen als fundamenteel. Evenmin is metrum dit, trouwens. We hameren slechts op de verplichting om beide elementen correct te behandelen, en liefst ook interessant. Wie een stoel voor de handel maakt, dient te zorgen dat alle poten precies even lang zijn, en dat geen enkele daarvan bestaat uit speculaas of een hoek maakt met de andere. Dit wil nog niet zeggen dat de poten geheel bepalend zijn voor de kwaliteit van de stoel. Toont een dichter, een groot dichter, zijn genie niet vaak in de woorden die hij schreef tussen de rijmwoorden? Dat dank je de koekoek. De vrager haalt een bekend gedicht van J.C. Bloem aan (Denkend aan de dood kan ik niet slapen en de drie volgende regels), en het is geen toer om met behoud van de rijmwoorden - desnoods fonetisch - iets heel anders te schrijven. Kom Fido, braaf zijn! Stil nu! Af! Ga slapen! Maar Fido heeft aan rust een broertje dood Hij is onstuimig blafziek, rijk bevlood En voor een irritant bestaan geschapen Rijmwoorden hebben in het algemeen een eigen, concrete betekenis en moeten uiteraard bij de tekst passen. In hoeverre, aldus een verdere vraag, beïnvloedt - of sterker nog: bepaalt rijm de inhoud van een gedicht? Het hangt er maar van af hoe markant een rijmwoord is - hoeveel uitstraling het heeft. Gaat het over de maan dan zullen woorden als aan, gedaan, gaan, slaan en staan weinig invloed op de tekst hebben; ze zijn niet dynamisch en kunnen allerlei betekenisklusjes opknappen. Orgaan, graan, banaan, Koran, Spartaan en dergelijke daarentegen oefenen sterke dwang uit. Die invloed kan heilzaam zijn (ook in het serieuze werk) of rampzalig. De schrijver behoort natuurlijk de lakens uit te delen. Hij moet rijmwoorden kiezen of afwijzen, en als hij gekozen heeft, geen onzin vertellen maar de keuze rechtvaardigen. In muziek hebben we ontelbare opties, en een goede melodie klinkt alsof ze de enig juiste keuze weergeeft. Het rijmwoord heeft heel wat meer te doen dan alleen maar rijmen, hoe belangrijk en veeleisend, soms, die taak ook is. Ziehier een Perzisch bedoeld kwatrijn op een kerstkaart die een door J.S. Bach geschreven notenpartij afbeeldt. Wie binnen deze partituur op weg gaat tot hij woorden en muziek verstaat zal slechts verder kunnen musiceren als een kind voor hem de maat slaat Iemand die zoiets op papier zet, is aan rijm helemaal niet toe.

21

22 11 [Vervolg Taalkitsch] onderscheiden van een Lotus Elite uit Maar wat doet een automobielarcheoloog? Is dit iemand die auto-onderdelen opgraaft, ze indexeert en dan met een kaartje eraan te kijk legt in een automuseum? Mis! Het is iemand die sloperijen afstruint op zoek naar een koopje. T.k. MOOISTE MG A in Nederl. Voor 95% gerest. las ik in een advertentie in een landelijk ochtendblad. Hoe komt zo'n tekst tot stand? Op de vrije zaterdag is iemand in de weer met het restaureren van zijn sportwagen. Het buurjochie komt langs. Hij wil graag een keertje mee. Dus begint hij te vleien: Ik vind dit de mooiste auto die ik ooit heb gezien. Zes weken later krijgt de restaurateur de balen van die klus waarvan het einde nog niet in zicht is. Dus plaatst hij een annonce. Daarin kun je niet zeggen dat de boel in tienduizend onderdeeltjes op de garagevloer ligt. Derhalve gebruikt de verkoper de kwalificatie van zijn buurjochie. Het lezen van autobladen is niet zozeer kennisnemen van het wel en wee van onze nationale heilige koe, het is veel eerder het door allerlei taalkitsch in autoland leren hoe het niet hoeft in de publicitaire wereld. Reactie Bijdehand J.P. van Bruggen - Rotterdam Dezer dagen viel het mij op dat in bijdehand het spraakgebruik (en Van Dale bevestigt dit) bij de verbuiging de d in t verandert: bijdehante, bijdehanter. Ik heb tevergeefs naar gelijksoortige voorbeelden gezocht: langzamerhand, onthand, verband en andere behouden de d. Is dit inderdaad iets uitzonderlijks en is er dan een verklaring voor, of is mijn documentatie te gebrekkig gebleven? In de mij ter beschikking staande spraakkunsten vind ik er niets over. [Vervolg Rijmschap] H.H. Polzer De Nederlander springt met metrum doorgaans nog rommeliger om dan met rijm. merkte een vriend van mij ooit op. Hij had gelijk. Als Het Rijmschap uitgeschreven is, kan Onze Taal misschien Het Maatschap eens een kans geven. Iets anders: KRETA De oleander en de bougainville bloeien nog na. Het eiland wacht de regen. Oktober talmt. De zon blijft achterwege, houdt zich althans in de namiddag

23 schriel achter de strenge bergrug schuil. Geknield liggen de geiten bij de bron. Genegen waarschuwt het herderskind de kudde tegen de dood van onze huurautomobiel. Knossos heeft zijn geheimen prijsgegeven. Wij dwalen door de sierlijke ruïne waar Minos koning was. Ik weet - omziende - hoe eenvouds kracht van ons is weggedreven. In het hotel woedt het mondaine leven. Waar zijn de wijze koningen gebleven? Neenee, dit heb ik niet zelf gemaakt om nu eens zoveel mogelijk lelijkheid in een sonnet samen te persen. Ik vond het vers in een oud nummer van Avenue. De dichter (1928-heden) was, naar eigen zeggen, lang in zaken. Ik kan wat nauwkeuriger zijn: vóór de beschrijver van Kreta in verzen ging, was hij werkzaam in het reclamevak. Ik vermeld dit overigens niet als verzachtende omstandigheid. Volgende maand uitvoeriger over rijm en reclame (HOERA! EINDELIJK!) Hier zijn op voorhand twee weinig smakelijke voorafjes: en Maak eens een goed begin Neem eens een Du Jardin Neem eens een Du Jardin Dat gaat er altijd in! Kijkkijk, wat is dit nu? 't Is nieuw, en 't heet Smeltjus! Hoe komen zulke rijmende slogans tot stand? En hoe komt een maker van dergelijke rijmrommeltjes aan het idee dat hij na gedane zaken ook maar eens een sonnetje moest proberen?

24 12 Taalcuriosa De testzin J. Welling - Best Zoals alle pianostemmers een bepaalde riedel hebben om alle octaven van het zojuist gestemde klavier te testen, zo hebben professionele telexmonteurs een bepaald zinnetje om na te gaan of alle lettertekens van het toetsenbord van de telex functioneren. Ze gebruiken daarvoor een Engels zinnetje en dit luidt The quick brown fox jumps over the lazy dog (De snelle bruine vos springt over de luie hond). Het telt 35 letters en heeft internationaal ingang gevonden. Soms steken andere varianten de kop op. Zo ken ik het Duitse equivalent Kaufen Sie ihrer Frau jede Woche vier gute und bequeme Pelzen (Koopt u voor uw vrouw iedere week vier goede en gerieflijke bontjes) dat al veel minder mooi is. Immers, een testzin moet zo kort mogelijk zijn. Dit lijkt me een eerste vereiste, al was het alleen maar om hem gemakkelijk te kunnen onthouden. Daarnaast moet een testzin natuurlijk grammaticaal juist zijn. Het zinnetje mag wel onzin zijn, maar er mag geen loopje met de grammaticale spelregels genomen worden. Zowel de Engelse als de Duitse variant voldoen aan de gestelde criteria, waarbij de Engelse natuurlijk de voorkeur verdient vanwege de lengte (35 tegen 51 letters). Overigens dient hierbij onmiddellijk te worden opgemerkt dat de Engelsen een kans voor open doel missen, want door één keer the door a te vervangen, hetgeen de betekenis niets of nauwelijks verandert, hadden gemakkelijk twee letters gewonnen kunnen worden. Ons alfabet telt 26 letters. De perfecte testzin is dus een testzin van 26 letters. Bij mijn weten bestaat een dergelijke zin in het Nederlands niet. Een kleine enquête onder telexmonteurs leerde mij dat een dergelijke zin ook in deze vakgroep onbekend is. Er bleek zelfs geen Nederlands equivalent voor The quick brown fox etc. te bestaan. Een hiaat. Na enig proberen slaagde ik erin het aantal letters van de Engelse testzin in het Nederlands te evenaren, maar tuk op records als ik ben, plaatste ik toch Spoorboekjes 1949 en 1983 J. Renkema Heeft Orwell gelijk gekregen? Hoe richtten de Nederlandsche Spoorwegen zich tot hun reizigers in 1949 en 1983? Zijn de verschillen van dien aard dat de tekst van 1983 meer totalitaire aspecten bevat? In het openingsartikel is totalitair niet gedefinieerd. Meer totalitair wordt hier grofweg opgevat als: de burger, in dit geval de reiziger, minder ruimte laten voor eigen beslissingen, als meer betuttelend optreden. Of zoals de Duitse filosoof Habermas in zijn Theorie des kommunikativen Handelns (1981) het aanduidt, als inbreuk van de institutie, de bureaucratie, op de leefwereld van het individu. Wat zijn de verschillen tussen het Spoorboekje 1949 en het Spoorboekje 1983? Hoe richt de NS zich tot de reizigers?

25 In dit nummer is uiteraard geen ruimte voor de gehele inleiding op de Beperkte Dienstregeling NS-1949 en de volledige toelichting op het Spoorboekje 1983/1984. Maar ook aan de hand van enkele passages worden de verschillen duidelijk. In 1949 kon men in de zomermaanden fietsen laten vervoeren. De NS deed hierover als volgt mededeling SEIZOENRIJWIELVERVOER (1) Gedurende het tijdvak van 2 Juni t/m 10 September wordt het rijwielvervoer voor een groot gedeelte verzorgd met speciale rijwieltreinen, waarbij het in vele gevallen onmogelijk is, rijwielen met treinen naar keuze van de reiziger over afstanden van meer dan 40 km te vervoeren. (2) Deze rijwielen moeten, wil men van vervoer met de op de dag van aanbieding lopende rijwieltrein verzekerd zijn, uiterlijk om 20 uur ter verzending zijn aangeboden. (3) Bij latere aanbieding loopt men de kans, dat de rijwielen, wegens gebrek aan plaatsruimte op de stations, niet kunnen worden aangenomen; gezwegen van de aanzienlijke vertraging, welke het vervoer in elk geval ondervindt. De stijl in deze passage is zakelijk, onpersoonlijk en formeel, en doet in 1984 zelfs ietwat onvriendelijk aan. De reizigers worden niet aangesproken: er staat geen u maar men. De meeste zinnen staan in de lijdende vorm; bovendien zijn ze vrij lang. De sfeer wordt bepaald door een mededeling die in een onmogelijkheid eindigt (1), een vetgedrukt bevel (2) en een waarschuwing (3) die na de puntkomma overgaat in een verkapt dreigement. Hoe anders is de sfeer in het Spoorboekje 1983/1984. Neem bij voorbeeld de passage over vertragingen en wijzigingen VERTRAGINGEN EN WIJZIGINGEN Een vervelend onderwerp. Maar zo lang er nog bliksems kunnen inslaan, stroom kan uitvallen, bomen kunnen omvallen, stuifsneeuw en hevige vorst wissels, koppelingen en motoren uit kunnen schakelen, kortom zolang we een gewoon alledaags bedrijf zijn in een alledaagse wereld zullen we in gebreke blijven om ons dienstenaanbod elke dag feilloos waar te maken (...) Maar natuurlijk zal de chef wanneer u vastloopt u helpen bij het zoeken naar een oplossing. Leg hem uw problemen voor, hij zal doen wat hij kan. De NS leeft zich volledig in. In korte actieve zinnen met de u-vorm wordt het vervelende onderwerp excuserend beschreven. Deze chef lijkt volstrekt niet op een Grote Broer. Iedereen mag

26 13 [Vervolg Taalcuriosa] een kleine oproep in de krant. De respons was overweldigend. Sommige van de suggesties benaderden de perfectie van 26 letters zeer dicht maar voldeden niet aan de criteria van grammatica en onthoudbaarheid. De beste suggestie lijkt me vooralsnog: Doch Bep, flink sexy qua vorm, schrijft, 31 letters, ofwel slechts vijf letters verwijderd van de perfectie. Kan het nog beter? Oplossingen (p. 9) 1 Onzinnige constructie. Correct is bij voorbeeld: Door automatisering kan men zelfs arbeid overbodig maken. 2 Beter is: Ik hoop dat ik u niet stoor. 3 daartoe is niet op zijn plaats. Beter:... omdat ik mij op dit gebied niet deskundig acht. 4 Men neme voor het Germanisme rustig : gerust. 5 Niet: in het geval, maar: voor het geval. 6 Achter maakte dient te worden ingevoegd het meewerkend voorwerp: hem. 7 Vervlechting van: het is uw schuld/te wijten aan. 8 Vervlechting van: het is alsof/het lijkt dat. 9 In de regel tenminste moet zijn: ten minste. Stelling De klacht dat studenten niet in staat zijn een behoorlijk stuk te schrijven, zal blijven bestaan zolang de universiteit geen schrijfvaardigheid onderricht aan de toekomstige leraren Nederlands die door haar worden opgeleid. Proefschrift: Het beroep van leraar. Satisfactie en crises in de leraarsloopbaan. van: L.G. Prick, te Amsterdam (17 november 1983). [Vervolg Spoorboekjes] immers zijn problemen voorleggen: hij zal doen wat hij kan. De tekst uit 1949 ademt veel meer de sfeer van Grote Broer dan de vriendelijke-leraar-tekst uit En toch. En toch is Grote Broer - uiteraard nauwelijks zichtbaar - in 1983 meer aanwezig. Vergelijkt u nu eens twee passages over een vervelend onderwerp WIE GEEN GELDIG PLAATSBEWIJS HEEFT dient op grond van de wettelijke bepalingen vóór het instappen de conducteur te waarschuwen en is dan boven de vrachtprijs een toeslag verschuldigd van f 0,25 (3e kl.) of f 0,50 (1e en 2e kl.). Laat men deze waarschuwing na, dan is men verschuldigd f 1,50 (3e kl.) of f 3,- (1e en

27 2e kl.) boven de vrachtprijs, die in dat geval ten minste f 0,50 (3e kl.) of f 1,- (1e en 2e kl.) bedraagt HEEFT U GEEN KAARTJE... Heeft u geen kaartje, waarschuw dan de conducteur vóór u instapt. Hij komt dan na vertrek bij u en levert u het enkele reisje of retourtje dat u nodig heeft. Er komt dan f 2 administratiekosten bovenop als u zich vooraf niet van een kaartje had kunnen voorzien. Dus koop uw kaartje liever aan het loket of de automaat. Waar loketten ontbreken - onbemande stations - vraagt de conducteur die twee gulden natuurlijk niet. U moet hem ook in dit geval wél vooraf waarschuwen (...) Als u niet tijdig waarschuwt wordt uw reis vervelend duur, nl. f 15 extra (...) In 1949 een zakelijke, maar zeker geen onvriendelijke, korte mededeling. Op grond van de wet vooraf waarschuwen; zo niet, een boete. Wat gebeurt er in 1983? De drie puntjes achter de titel doen iets heel onoorbaars vermoeden. Ja, natuurlijk, geen kaartje, dat is strafbaar. Maar dit feit wordt omzichtig verzwegen. In plaats daarvan wordt de conducteur afgeschilderd als vriendelijke vaderfiguur die bij het passagiertje komt en alles levert wat het zwartreizigertje nodig heeft. Het enige dat die reiziger echt nodig heeft, is dat de conducteur aan het andere einde van de trein instapt! Dat liever in Dus koop uw kaartje liever aan het loket roept ook die vader-kind sfeer op: De Grote Conducteur straft liever niet, maar ja, hij kan het ook niet helpen. Wie zich niet vooraf wil voorzien, moet het maar voelen. Vooraf voorzien? Nou, dat is maar betrekkelijk. Waarom laat Vader-Conducteur het treinkind niet zijn eigen risico bepalen? Als ik nog juist de trein kan halen en geen half uur wil wachten, en de conducteur vele mensenmassa's verder staat, dan betaal ik die boete toch als ik pech heb. Waarom zeggen ze niet: zo is het spel en dit zijn de regels? O ja, en dan nog die opmerking dat Vadertje NS natuurlijk niet straft als de passagiertjes er echt niets aan kunnen doen. Waar loketten ontbreken - met de belerende toevoeging: zoiets heet onbemande stations - krijgen we geen straf. De Grootconducteur straft alleen rechtvaardig. En let wel, u moet tijdig waarschuwen, anders wordt uw reis vervelend duur. Waar bemoeien ze zich mee? Vervelend? Wiens gevoelens worden hier vertolkt? Vindt de NS het vervelend? Dan moet er wat anders staan, bij voorbeeld: Helaas zijn wij verplicht u f 15 extra in rekening te brengen. Vervelend suggereert hier dat de reiziger het vervelend vindt. Nou, èn! Mag ik dat zelf nog bepalen? Meneer Neo-Schrijfvaardigheid, ik ben gewoon een klant! Als ik niet betaal, krijg ik een boete. Verder wil ik dat u met uw pseudo-vriendelijkheid van me afblijft! Intermezzo Een dialoog tussen Ir. N. Spoor, directielid afdeling Potentiële Reizigers en J.R., een vervelende criticaster van Spoorboekjes.

28 14 Hypercorrecte t Sj. van den Berg - leraar Nederlands, Emmen Toen ik nog in het nut van wervende oproepen geloofde, heb ik eens een tekst voor een affiche geschreven. Daarin kwamen enkele gebiedende wijzen voor. Toen mijn kopij in druk verscheen, zag ik dat er wat in de spelling veranderd was. Ik had geschreven: Word lid van... Op het affiche stond de werkwoordsvorm met een t: Wordt. Ik informeerde naar de reden van deze wijziging, waarop de daarvoor verantwoordelijke corrector verklaarde dat hij mij een beschamende confrontatie met een spelfout wilde besparen. De tekst was duidelijk gericht op een meervoudig publiek (excuus voor het pleonasme) en dus had hij de imperatief van een t voorzien. Ik wees hem op de inconsequentie van zijn verbeterzucht. Verderop in de tekst stond: Lees dan eerst... en Neem een abonnement op... Waarom had hij achter deze werkwoordsvormen niet een t geplaatst? Het antwoord was: Dat klopt niet meer met de uitspraak van deze tijd. Hier hebben we toch wel te maken met de omgekeerde wereld. Dat hij bloedt met een t geschreven wordt, komt doordat wij die t horen in: hij werkt. De spellingmakers van de vorige eeuw, De Vries en Te Winkel, hebben dit voorschrift gebaseerd op de regel der overeenkomst of analogie. Toen men nog zei en schreef: Gaat zitten, kinderen en neemt je boeken voor je, was een t op zijn plaats in: Meldt mij wanneer jullie klaar zijn. Nu in de imperatieven van d-loze werkwoorden die t niet meer gehoord en geschreven wordt, dient hij natuurlijk ook te verdwijnen bij de werkwoorden mèt een d. Overigens kan ik de lezers niet aanraden die zinloze t nu maar niet meer te schrijven. De spellingboekjes van deze tijd menen nog dat die t er moet staan, zelfs in werkwoorden zonder d. Ten voorbeeld hiervan citeer ik uit De Taalhulp van Inez van Eijk (1982): Als men de geb. wijs (een bevel) richt tot één persoon, dan gebruikt men de [Vervolg Spoorboekjes] N.S. Wat flauw, wat flauw! Wij zijn toch veel vriendelijker dan in U pikt één passage en spuit alleen maar enkele frustraties. Wat een infantiel gedrag! J.R. Infantiel? U infantiliseert. U maakt door uw schrijfstijl mondige passagiers tot onmondige reizigertjes. N.S. Maar korte zinnen, geen men, geen lijdende vorm, dat is toch prima. U hecht toch zelf ook veel belang aan begrijpelijk taalgebruik.

29 J.R. Ja, maar begrijpelijk taalgebruik mag niet verward worden met een albegrijpend toontje. Zakelijke mededelingen moeten ook zakelijk worden gebracht. N.S. U laat uw persoonlijke smaak prevaleren. U moet zelf ook zakelijk blijven. Ik ben zeer benieuwd hoe de lezers van Onze Taal oordelen over onze Wegwijzer en uw kritiek. J.R. Ik ook. Andere voorbeelden De heer Spoor heeft in elk geval op één punt gelijk. Het gaat hier om één passage. Andere voorbeelden haal ik nu niet aan. Wel wil ik - en door ruimtegebrek gedwongen, heel kort en speculatief - wijzen op een aantal andere verschijnselen waarin Grote Broer zich manifesteert. Het einde van een weerbericht Op een vrijdag in de afgelopen zomer werd een zeer warme zondag voorspeld. Het weerbericht eindigde na een mededeling over geschikt fietsweer ongeveer als volgt: Velen zullen zondag naar het strand trekken, want dan wordt de temperatuur hoger. Waarom niet eenvoudigweg een mededeling over hogere temperaturen? Waarom een voorspelling in de vorm van een mededeling over de stranddrang van velen? Wat heeft die man op de buis daarmee te maken? Wil hij ons soms naar het strand hebben? Nonsens. De tv waarschuwt alleen voor rijwielfiles; dat is toch extra vriendelijk. Of: Grote Weerman dicteert het meest wenselijke gedrag, en dringt heel subtiel aan op een zeer verstandige dagbesteding? Het einde van het jeugdjournaal Leonie neemt afscheid van de kinderen (en vele volwassenen) met de woorden Ik zie je morgen. Natuurlijk ziet Leonie ons niet, dat weten die kinderen wel. Maar in Ik zie je morgen zit ook een bevel: O wee, als ik je morgen niet zie. Nonsens. Ik zie je morgen is gewoon een persoonlijke vertaling van See you tomorrow. Of: heeft deze formulering zo'n magische kracht dat kinderen als vanzelf de knop indrukken waardoor een Grote Zus in beeld verschijnt? De strekking van een sportnota De staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur vindt dat veel meer mensen aan sport moeten doen. Aldus een krantenbericht over de Notitie Accenten Sportbeleid 1984 e.v.. In deze discussienota staat alleen dat de huidige regering de sportbeoefening in vrije tijd wil stimuleren. De pers maakt ervan dat een staatssecretaris vindt dat meer mensen aan sport moeten doen. Zo maakt de journalistiek van een sportieve broer die iets voorstelt, een Grote Broer die iets dicteert. Nonsens. Iedereen heeft toch door dat moeten niet zo mag worden opgevat. Of: zegt de formulering toch iets over de toenemende invloed van de bureaucratie?

30 Terug naar het begin We moeten terug naar het begin. Heeft Orwell gelijk gekregen? Heel kort: Ja èn nee. - Nee, want zijn Nieuwspraak is in strijd met het wezen van de taal. Zelfs in Frankrijk kan men geen Engelse woorden (het Franglais) verbieden. O zeker, in Franse overheidsteksten komen ze minder voor, maar de gewone Fransen storen zich daar niet aan. - Ja, in het taalgebruik openbaart zich Grote Broer, niet als de Big Brother die ons overal in de gaten houdt, maar als een ontmondigende, infantiliserende allesweter.

31 15 [Vervolg Hypercorrecte t] ik-vorm. Richt men het bevel tot meer dan één persoon, dan gebruikt men de ik-vorm + t of het hele werkwoord. Zwijgt! Kijkt! Kijken jullie toch! Het is niet mijn bedoeling met dit stukje koren te laden op de molen van degenen die in de tragedie der werkwoordsvormen radicaal knopen willen doorhakken (wat men in een molen ook niet doet), maar wel de vinger te leggen op een hypercorrectie in het spellinggebruik van deze tijd. Variëteit en variété M.C. Godschalk Het is maar goed dat ik in het oktobernummer heb gezegd dat er nog veel over de topografische klemtonen te zeggen viel, maar dat daarvoor niet voldoende plaatsruimte was, zelfs niet voor vergissingen. En dat we niet van uitzonderingen moesten schrikken. En dat ik aan de Haagse beklemtoning niet voldoende aandacht kon schenken. Want er zijn wel wat reacties binnengekomen. De heer E. Slagt in Den Haag vraagt zich af, of mijn regels wel in zijn (en mijn) woonplaats gelden. De Valkenboslaan, -kade en het -plein hebben geen geadjectiveerd (prachtwoord!) eerste lid, toch de klemtoon op het tweede lid en geen tegenstelling tussen laan en plein. In de beklemtoning dus. Ik heb het gehad over de tegenstelling tussen straat (als meest frequente topografische aanduiding in een grotere stad) en plein. Toch geloof ik, dat in zo'n trits laan, kade en plein de drang tot onderscheiding een rol speelt. Op de grens van Den Haag en Rijswijk verandert de naam van de verbindingsweg van Rijswijkseweg in Haagweg. (De eerste geadjectiveerd, de tweede niet.) Het verwondert mij niet: weg is wispelturig, schreef ik al in het oktobernummer. De Haagse lanen gedragen zich onvoorspelbaar: de Kennedylaan gaat over in de Segbroeklaan die uitkomt op de Sportlaan. Een juiste constatering; zouden eigennamen in het eerste lid het accent veroveren, vooral de langere? Want op welke uitspraak ook van een eventuele Cruijfflaan durf ik niet te wedden. Ten slotte: Bij de Laan van Poot en de Bosjes van Poot ontbreekt weer de tegenstelling. Ook dit is juist, maar nogmaals: ik heb alleen de tegenstelling straatplein te berde gebracht. De heer B.F. van der Erve noemt zich de rechtschapen zoon van een ras-amsterdammer. Hij woont wel in Naarden maar heeft lang in Bussum gewoond en voelt zich Bussumer. Het is hem opgevallen dat, waarschijnlijk door immigratie, in dit deel van het Gooi de topografische klemtoon is gewijzigd: Nassaulaan is Nassaulaan geworden, Meerweg heet nu Meerweg, 's Gravelandseweg wordt nu 's Gravelandseweg genoemd enz. En wat Amsterdam betreft, geeft hij Leidsestraat twee gelijkwaardige klemtonen, namelijk Leidsestraat. Ik weet het niet: als hij eens twintigmaal achtereen die naam zou uitspreken, zou hij dan niet na het accent in Leid- een hoofdaccent horen in -straat?

32 Op een causerie van Godfried Bomans, Klemtoon en Woordgebruik, op een van de grammofoonplaten met de titel Bomans was de naam, vestigt de heer W. de Jonge in Den Haag de aandacht. Hier een geparafraseerde greep uit die causerie: Wij zeggen Keulen, de Fransen Cologne en de Duitsers Köln; Den Haag heet ook The Hague en La Haye, en Vlissingen is ook Flushing. Niemand zal het in zijn hoofd halen dit verkeerd te noemen; het is eenvoudig de omvorming van een vreemd woord in de eigen landstaal. Maar als u dit goedvindt, dan rijst de vraag of het uitspreken van woorden als linoleum en petroleum, zoals we ook doen bij museum en atheneum, als fout gezien moet worden. Veel mensen zeggen incognito en ik vind dat ze daarin eigenlijk vrij moeten zijn. - Tot zover; de rest van de causerie heeft geen betrekking op de klemtoon. Ik denk dat Bomans' betoog meer op het gebied van de dialecten thuishoort. Natuurlijk is iemand vrij om petroleum te zeggen. Er bestaat geen juridische sanctie tegen; soms wel een maatschappelijke (niet aannemen voor een betrekking, niet opnemen in een kring). Hartstikke: mevrouw L.G. de Graaf in Oegstgeest vindt ook dat dit geen modern woord is, althans wanneer het in ongunstige zin gebruikt wordt; anders wèl. Vroeger werd de uitdrukking in het algemeen alleen als bepaling bij een bijvoeglijk naamwoord gebruikt; hartstikke dood, schrijft ze. Ja, dat kennen we allemaal van het peerd van Ome Loeks. Maar mevrouw De Graaf vermeldt als nieuwigheid - in

33 16 Toevalstreffers C.A. Zaalberg In Onze Taal van oktober pronkten misvormde woorden zoals metereologie en episch centrum. Het zijn de straffen voor een taalgemeenschap die niet aan weerkunde en dergelijke begrijpelijkheden wil en aldus tot fouten als life uitzending (voor directe uitzending) komt. Zelfs de commissie die dertig jaar geleden onze officiële Woordenlijst heeft samengesteld, was met aanstelleritis behept: een sjieke hoed moeten we een chique hoed noemen, terwijl het Franse woord chic helemaal geen verbogen vorm chique heeft ( une chique is een tabakspruim). Een Zwitsers gezegde luidt: Fremdwörter sind Glückssache. Basterdwoorden zijn toevalstreffers. Je boft als je ze in de goeie vorm en de goeie betekenis gebruikt. Metereologie en episch centrum zijn verschillende gevallen. Metereologie bestaat niet, net zo min als dilemma dat je in de jaren twintig dikwijls las, of dissenterie en bastillon die ik onlangs mocht optekenen. Maar een episch centrum zou best een term uit de literatuurwetenschap kunnen zijn. Die vreemdelingen zijn bedrieglijk! Simuleren is iets heel anders dan stimuleren, confessioneel is niet hetzelfde als conventioneel, luxurieus moet je maar liever niet zeggen als je luxueus bedoelt. In ik zie de bladzij nog voor me klaagde iemand over de tragische gang van zaken bij het een of het ander, en hij bedoelde trage. Hoe moest hij weten dat hij het niet goed wist? Zo'n basterdwoord is toch veel mooier, natuurlijk gaf hij het de voorkeur. Natuurlijk, maar niet verstandig. Och waren alle mensen wijs, en deden daarbij wel, verzuchtte Dirk Raphaelszoon Camphuysen. Experimenteer niet met taal tenzij je een dichter bent. Gebruik geen woorden waarvan je niet de vorm en de betekenis kent. [Vervolg Variëteit en variété] die oude tijd - dat het als bijwoordelijke bepaling bij een werkwoord werd gebezigd. De schoenmakersjongen zei: Die schoenen ben ik hartstikke vergeten. En ze vraagt zich af of stikdonker misschien ook van hartstikke (donker) komt. Ik denk het niet: stik heeft ook zeer, in hoge mate betekend, en hier en daar betekent het dat vermoedelijk nog. De heer J. Prins die ik in het septembernummer niet kon bijvallen in zijn toen mijns inziens ongenuanceerde strijd tegen vanaf en vanuit, treft nu doel bij het aanhalen van het NRC-Handelsblad van :... dat hij in plaats van vijfde colonne ook een beroemd woord van Lenin had kunnen citeren, maar dat hij daar maar vanaf zag. Dat had moeten zijn, zegt hij: daar maar van afzag. Terecht: de infinitief is niet daar vanafzien, maar daarvan afzien. Anders gezegd: het is niet zien vanaf maar afzien van. Verder signaleert deze lezer een aantal vreemde woorden waarvan ik een deel tot het vakjargon reken. Vakgenoten kunnen ze onderling ad libitum gebruiken, maar laten ze het niet-ingewijde publiek er niet mee lastig vallen. Er blijft nog correspondentie te beantwoorden.

34 Mode-ABC 1983 J. Renkema Aan de oproep in het novembernummer om kandidaten te noemen voor het Mode-ABC 1983 is stipt gehoor gegeven. Helaas heeft stipt in de hete herfst een betekenisverandering ondergaan. Stipt op tijd komen kreeg de betekenis met onbekende vertraging arriveren. Er zullen ongetwijfeld nog veel inzendingen getemporiseerd binnenkomen maar ik ben gedwongen nú, met nog drie weken te gaan vóór 1984, een soort iets op tafel te leggen. Gelukkig deed zich een prijssituatie voor om modewoorden te verzamelen. Op 22 november ontving Gerrit Komrij de Kluwer-prijs voor zijn uitnemende omgang met onze taal. De prijs werd uitgereikt op voordracht van een jury waarin ook de redacteur van Onze Taal zitting had. De laureaat kreeg een toespraak van een jaloerse Battus en antwoordde met een rede over taalverkrachting door politici, kooplieden, dominees en andere taalgebruikers. Na de prijsuitreiking was er een receptie waar de crême de la crême van de Nederlandse taalgebruikers aanwezig was. Ik zag verscheidene taalcolumnisten, en menig journalist die door zijn taalgebruik de publieke opinie beïnvloedt. Voorts ontwaarde ik diverse trendsettende bekendheden alsmede deskundige hoogleraren taal- en literatuurwetenschap. Kortom, ik hoorde - stilletjes tussen de receptiegesprekken doormanoeuvrerend - hèt taalgebruik van Af en toe stimuleerde ik het smal gepraat door een letter in het zakje te doen en zie hier wat ik in mijn kladboekje kon noteren. Met dank aan Onze Taal -lezers, in het bijzonder: D. Betlem, A Hospers, J. de Jonge, W. Nijveld, J. Pickee, J. van Riet, I. Roegiers, T. Sanders, I. Schults, P. Smulders en P.G.J. van Sterkenburg.

35 17 A Aftopping was een actueel gespreksonderwerp. Bijna iedereen voelde zich op een afstand gezet. Op zo'n manier gaan we toch in salaris terug naar af! Waarom de kwestie niet beter afgeschat? Nou ja, de zaak was niet meer tegen te houden, nu maar hopen op maatregelen in afgeslankte vorm. B Belubberd zijn vooral de bijstandsmoeders. Hun basisgrondslag moet worden bijgesteld. Wanneer politici zo'n brandende kwestie niet kunnen oplossen dan is er sprake van een brok bovicatie. C Cruciaal is dat belubberd geen modewoord genoemd kan worden. In Onze Taal speelt men niet op de man, maar mèt het woord. Ook bovicatie (verrundering) is geen modewoord, maar een on-woord. Het zijn vondsten van camerabestendige politici uit het Haagse circuit die onze taal cubaniseren. D Duobanen werden aanbevolen ter verhoging van de draagkracht. Wel werd vanuit deze optiek deregulering gepropageerd om geen toestanden te krijgen met problematische dubbelbesluiten over gezinsuitgaven. E Essentieel in de E-hoek was de vraag: Waarom nu eigenlijk een eenmalige uitkering aan echte minima? F Facetbeleid noem je zoiets, hoonde een receptieganger terwijl ik in het gedruis al flankerend beleid had genoteerd. G

36 Gigantisch was mijn oogst in dit receptiegebeuren. Dat zovelen werden gepakt door het gat in de begroting, hield ik nu wel voor gezien. Het zou toch al moeite genoeg kosten om alle modewoorden te globaliseren. H Harde acties was een volgend gespreksonderwerp. Laat ze hun huiswerk overdoen, anders wordt de winter nog heter! Een herkenbare reactie op een politiek hangijzer. Bij heroverweging bleek het niet haalbaar het zo hoog op te nemen. I Inkomensplaatjes. Nee al weer! Ik besloot mij in te sluizen bij het volgende gesprek in de hoop een innovatie te noteren. J Jan Splinter, dat is toch ook van diezelfde camerabestendige VARA-politicus? Ja toch? K Kortsluitend met niet dan?, liet ik mijn blik glijden over de kamerbrede receptieruimte. Dit was letter 11 nog maar. Nog een flinke klus. Zou ik wat kruisverbanden kunnen leggen om de zaak te korten? L Leuk waren de lichtpuntjes die ik hoorde: men zou iets van de lasten laten liggen als men niet loodrecht tegenover elkaar bleef staan. M Mooi meegenomen deze voorbeelden. Uiteraard blijf ik mordicus tegen, maar ze zijn multifunctioneel voor menig medelander. N

37 Niet-blanke Nederlanders waren er ook. Die vonden in hun nulgroei al dat gedoe over neerwaartse spiralen vanuit nul-optie-optiek gewoon no-nonsense. O Onvoorstelbaar! Hoe kan men op zich overleven in een onderwatereconomie? Ik kon om deze vraag heen. Ik besloot het gesprek actief om te buigen en ontkoppelde mijzelf met de vraag: Waarom pakt iemand aan de onderkant van de samenleving het nou niet eens op dat het onaanvaardbaar en onoverkomelijk is dat je eerst je eigen huis moet opeten. Wat zeg ik? Dat is nog onverteerbaarder dan een oprotpremie! P Persoonlijk zei ik, vanuit mijn praatpaalfunctie: die prikacties, dat doet pijn. En, praatpaalde ik verder: Aan die privatisering van de marine-poot hangt ook geen prijskaartje. En, moet men geen prioriteiten stellen tegen plaatsing? Q Quasi contactgestoord zocht ik nog naar een voorbeeld uit de quartaire sector, maar ik vond alleen een overjarig casu quo. R Regelgeving, zou het Genootschap Onze Taal daar niet iets aan kunnen doen? Nee, zei ik, wij scheppen met ons maandblad alleen de randvoorwaarden voor goed taalgebruik. S Stilstaan bij deze onderwerpen leverde enige voorbeelden op. Maar na een degelijke standpuntbepaling over modewoorden, zou er een soort stofkam door moeten worden gehaald. Anders zou ik het wel kunnen schudden. T Ter plekke besloot ik tig voorbeelden te schrappen. Onze taaltoestand staat natuurlijk op de tocht. Omdat niemand in deze op-tilt-situatie iets kan terugverdienen, worden met name tweeverdieners niet altijd teruggefloten. Maar toch...

38 U Uitholling van ons taalsysteem blijft uit den boze! V Verdelen van de koek en niet van pijn is de taak van het bestuurlijke vlak, hoorde ik. Maar ik zei van: Dat kan alleen als je een volstrekt goed verhaal houdt voor het veld. En dat verhaal moet je dan gebruikers-, gezins-, man- of vrouwen milieuvriendelijk vertalen, zonder juridische vluchtroutes. Anders krijg je een volkomen verkokering die loodrecht staat op goede varianten van een voorwaardenscheppend beleid. W Wellicht was het antwoord. Plotseling merkte ik dat de receptie ten einde liep. Obers kwamen nog eenmaal op hun werkvloer. De man van de garderobe die ook een waakhondfunctie had, borg zijn wisselgeld op. X IJ X- en IJ-gasten had ik nog niet gesproken. Jammer, heel jammer. Ik had nog een x aantal woorden willen noteren. Nou, dan de suggesties maar in de ijskast tot volgend jaar. Z 't Zat er aan te komen. Het einde van de receptie waar ik als, zeg maar, zakkenvuller van modewoorden rond had gelopen. Zeker weten? Zeker weten! afstand (op zetten) bijstellen cruciaal deregulering éénmalig facetbeleid ja toch? kortsluiten lichtpuntje minimumlijder no-nonsense oppakken standpuntbepaling tweeverdiener uithollen -vriendelijk (gebruikers enz.

39 globaliseren heroverwegen innovatie privatisering (casu) quo randvoorwaarde werkvloer - - zeker weten Wie vult het plaatje voor 1984 in? Inzendingen naar postbus 140 in De Lier.

40 18 Zaakregister Onze Taal jaargang 52 (1983) aaneenschrijven aanhalingstekens aansprakelijkheid aanvoegende wijs ABN abracadabra acadabra Achterberg, Gerrit achtervoegsels acrostichon alfabetzin alle gevolgen van dien analfabetisme anglicismen ANS asociale taal autokoeterwaals begaan zijn met bistroburger braderie brunch buitenlandse plaatsnamen bijbeltaal bijsluitertaal , canvassen -ch uitspraak communicatietheorie computertaal conditionering , 91,

41 daar daarom/vandaar dacht/denk Dale, Van dame de/het deuce dialect/abn dialect leren digitaal doe-taal drama dramatisch duikelgijp duratief werkwoord dus dyslexie , , 43, 67 84, , , , 108, 111, 152 eenwoordzinnen elliptisch gebruik vanbijvoeglijke naamwoorden episch centrum ergens -erie e-tekst FC VVV floppy footing Frans/Nederlands, vertaalproblemen Friese taalpolitiek , 123, gauw gebiedende wijs , 142

42 gedoucht geen bezwaar gegeven moment genitief -s germanismen glijer gratiscultuur gijpen , 143, half hartstikke hen/hun hoeven/behoeven hollanditis homoniemen hoofdletter hyperventilatie , 76, 136, , 120 ietsje in Indisch/Indiaas inleveren in verband met jack jagerslatijn jongensnamen journalistiek taalgebruik juridische termen katterie keizersgracht kengetal kerstmis kindertaal , 105

43 klemtoon kofschip kween 61, Langerhans lange zinnen leerstoornissen leesbaarheid leestekens lekker niet lettering liegen limerick linkeroever/linkerzijde , 38 Mach malapropisme man/mens mastbus medisch vakjargon meid/meisje/maagd meisjesnamen mevrouw/juffrouw minstens/op z'n minst/tenminste misdinette Möbius momenteel/nu mono mooi niet mijne heren , , , naamvalsvormen Nederlands in Noord-Frankrijk Nederlands studeren

44 Nederlands taalminderwaardigheidscomplex netnummer nevelhypothese nieuwe woorden Nieuwspraak nipt noch notuleren notulist/-ant/-eerder NS-taal , ,96 99, , 105, om deontroostbaar/troosteloos ontwijken onzes inziens ooit Orwell oude ideeën in hedendaagse woorden o-uitspraak overbodige luxe overgang overheidstaal overigens , , Pasen passagieren Pinksteren plankzeilerssociolect pleonasme poly presteren (zich-) proeverij public relations

45 racisme/rascisme Radionieuwsdienst randvoorwaarden recessie (taal van de-) retorica riant ruche/roesje , samen schizogrammatica schoenlapperette score scrabbelen -se, -s, -ese solliciteren so long spelling spellingswijziging spits (de/het) spraak en samenleving step stip -stol straatnamen streekboeken stijloefeningen surfkoeterwaals , , , 24, 94 85, 120, 136 taaladviesbureau taalbesmetting taalboekprijs taalcultuur taalcuriosa taaleconomie taalintegratie , 88, 112, 119, 138,

46 Taalshow taaltoernooi (Ons-) Taalunie taalvervlakking taalwetenschap tale Kanaäns telefoonboekcuriosa temeer ten/ter terminal -theek -tig trouwens 98 25, , 133, uit uitspraak medeklinkers update uppie , 116 vakterminologie Van-familienamen vanuit ,

47 19 verfransing/vlaams verkortingen verse-vis-principe vertaalcommissie, E.G. vertalen verzekeringspolissen verzoeken/verzocht vin/skeg Vlaams/Hollands volksetymologie voorbeeldzinnen -voud persoonsvorm vriendelijkheden (on-) vrouw/vrouwmens we/wij wegbestemmen Weihnachtsstol Wheatstone wiel (de/het) wierook witte magie woordgeslacht woordmensen wijf 76, ze/zij zeemans zeker weten -zig z'n allen zogenaamd Zuidnederlands/Vlaams 76,

48 zijn/hebben als hulpwerkwoord 82, 147, 156 Naast dit zaakregister bestaan nog drie registers: 1 artikelen gerangschikt op auteursnamen; 2 artikelen per jaargang gerangschikt op hoofdwoord in titel; 3 een systematisch register op trefwoorden. Deze registers zijn alleen als kaartsysteem beschikbaar. Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot het secretariaat Het Gezegde & Co. J.M. van der Horst - Andrew Ingraham heeft echt bestaan. Ik weet nu zelfs dat hij in 1841 geboren is. Met dank aan de lezers J. Noordegraaf en H. Voorn. Ingraham is de bedenker van het Engelse zinnetje The gostak distims the doshes dat niets betekent en daarom zo beroemd werd. Hij schreef erover in zijn boek Swain School Lectures (The Open Court Publishing Company, Chicago) van 1903; later in Mind, Metaphysics and Logic. Swain School Lectures. Idem Maar dit zijn vrijwel onvindbare boeken geworden. Na een jaar speurwerk heb ik nu een gefotocopieerd exemplaar in handen gehad uit de Library of Congress, Washington. Zijn boeken hebben dus niet de bekendheid gekregen die zijn voorbeeldzin kreeg. Het laatste komt doordat de gostak werd geciteerd door C.K. Ogden en I.A. Richards in hun zeer veel gelezen en vele malen herdrukte boek The meaning of meaning. En het is daaruit dat te onzent Reichling zijn inspiratie putte voor een Nederlandse versie: De vek blakt de mukken. Zie verder Onze Taal oktobernummer 1983, p Ogden en Richards citeren Ingraham twee keer. De andere keer met een iets langer stuk. Ik waag een vertaling: We zijn niet zo vaak in de gelegenheid te spreken over de groep verschijnselen, als een ondeelbaar geheel, die zich voordoen of zijn betrokken bij het klimmen van een neger over een hek, met een meloen onder zijn arm, terwijl de maan juist achter een wolk kruipt. Maar als dit samenspel van verschijnselen zich vaak voordeed, en als wij in de gelegenheid waren er dikwijls over te spreken, en als deze gebeurtenis vermoedelijk consequenties had voor de economie, dan zouden we er een of andere naam voor hebben, bij voorbeeld ploot, om het te noemen. Op den duur zouden sommige mensen erover twisten of het begrip ploot een hek impliceert, en of het woord van toepassing is wanneer een blanke man onder gelijke omstandigheden over een stenen muurtje klimt. - Zinsontleden op de lagere school is wel degelijk nodig en mogelijk, ook al loopt een door de minister van Onderwijs betaalde adviescommissie (ACLO-m) al jaren het tegendeel te beweren. Het mag weer hardop gezegd worden. Op 10 januari is mevrouw Marjolein van Dort-Slijper gepromoveerd op een proefschrift dat Grammatica in het

49 basisonderwijs heet. Haar eerste stelling luidt: Het grammaticaonderwijs op de basisschool mag niet verdwijnen, maar dient wel wat de taalkundige en didactische uitgangspunten betreft te worden herzien. Ik stel voor dat mevrouw Van Dort wordt uitgenodigd over haar onderzoek en over haar standpunt eens in Onze Taal te schrijven. - De heer Paardekooper uit Deventer, niet de grammaticus dus maar de Reve-kenner, heeft me gewezen op het toenemend gebruik van aanhalingstekens in kranten en tijdschriften. En nu ik dat gehoord heb, zie ik het ook. En meteen wierp hij de vraag op wat eigenlijk de betekenis is van aanhalingstekens. Kunnen leestekens een betekenisverandering ondergaan? Als dit het geval is, lijken ze meer op woorden dan ik dacht. Mij is geen boek of artikel bekend dat over dit soort zaken handelt. Zeker is in ieder geval dat het gebruik van leestekens in de loop der eeuwen sterk veranderd is. En ook dat het in andere talen soms anders is dan bij ons. In een simpele opvatting kan dus meteen wel gezegd worden dat leestekens wel eens van betekenis veranderen. De vraag is echter hoe dat gebeurt. En daarmee verbonden de vraag hoe bij de leestekens vorm en betekenis met elkaar verbonden zijn. Wie durft het aan om hierover een origineel artikel te schrijven?

50 20 [Mededeling] PCUdB Dank aan allen die zich de moeite hebben getroost mijn kryptische opmerkingen in het novembernummer te decoderen. Een sterk afhankelijke jury, waarin PCUdB als enige zitting heeft genomen, heeft na loting vastgesteld dat mevrouw E.B. Mayer-Swart recht heeft op de fles geestrijk vocht, de inzenders in het vooruitzicht gesteld. Dan maakt Willem Mooijman mij attent op de werkwoorden jasseren en dasseren (deelwoorden gejasseerd en gedasseerd) in het Indisch Nederlands. Dit naar aanleiding van mijn commentaar op het gebruik van besecretariëren en bewerktuigen in een advertentie. Dank zij W.M. natuurlijk voor deze aanvulling, maar op het gevaar af van muggenzifterij beticht te zullen worden, zou ik nog willen verduidelijken dat het hier niet precies om dezelfde constructie gaat: die zou bejassen en bedassen moeten luiden. Bovendien lijkt het mij niet uitgesloten dat jasseren en dasseren werden gebruikt in die half-ironische, half-verheven stijl die wel als studentikoos bestempeld wordt, terwijl ik meen aan te voelen dat de hierboven gewraakte be-vormen meer in een soort bureaucratische argeloosheid gebezigd zijn. Maar men houde mij ten goede, wellicht zie ik het helemaal verkeerd, ik redeneer vanuit een heilige ignorantie in dezen. Nu iets waar ik maar niet aan kan wennen. Het schijnt seksistisch en vrouwonvriendelijk, althans onvrouwvriendelijk te zijn als je het vandaag den dag nog over een meisje hebt wanneer je daarmee een vrouw bedoelt die ouder is dan veertien jaar. Vrouwen van puberteitsleeftijd moeten ofwel als jonge vrouw ofwel als meiden betiteld worden. Het schijnt niet alleen seksistisch, maar ook nog sociaal discriminerend te zijn (tussen haakjes, als seksistisch seksediscriminerend, en racistisch rasdiscriminerend betekent, is socialistisch dan niet het meest voor de hand liggende woord voor sociaal discriminerend? Bezwaren? Nu ja, het was maar een suggestie) als je bij het woord meid associaties krijgt met vrouwelijke wezens van lager allooi. Ik bedoel, laatst was er weer een advertentie waarin personen van de vrouwelijke kunne, niet extreem feministisch, dat niet, werden opgeroepen voor een deeltijdse functie in het meidenwerk. Nogmaals, ik kan me niet voorstellen dat iemand in ernst en met een stalen gezicht zo'n advertentie kan opstellen, tenzij ze met een bord vol principes voor haar hoofd loopt, en dat bord er dan nog stevig tegenaan geschroefd heeft ook. Mijn opmerkingen over de deelwoord-gebiedende wijzen à la opgele hebben ook wat lezers doen reageren. Twee ervan neem ik onder de loupe. Daar is de heer Rang uit Driebergen die zijn betoog in drie stukken verdeelt. Het eerste is een grap, naar Rangs eigen zeggen. Bij verwoesten vallen gebiedende wijs en deelwoord samen. Daarom zou Carthago moet verwoest worden afgekort zijn tot verwoest, en dat zou de aanleiding zijn om vanaf dan deelwoord en gebiedende wijs door elkaar te halen. Als grap leuk, dat wel, maar niet steekhoudend. Ten eerste wordt, zoals we hebben gezien, de constructie uitsluitend gebruikt voor bevelen die vrijwel onmiddellijk uitgevoerd moeten worden, wat in het Latijnse zinnetje toch waarschijnlijk niet de bedoeling was, en ten tweede zouden we ook nooit verwoesttout court zeggen, maar verwoest Carthago (gebiedende

51 wijs) of (en nu) Carthago vewoest (deelwoord), dus met geen mogelijkheid van verwarring. Het tweede en derde gedeelte van de brief heten serieus respectievelijk suggestie. Met deze delen kan ik volkomen instemmen, maar tijdruimte dwingt mij om over te gaan naar de mening van W.M. Klumpert die in de uitdrukking En nu geen gepraat meer hetzelfde ziet als nu niet meer gepraat, wat weer een nieuw licht op de zaak zou werpen: Het deelwoord zou niet een soort gebiedende wijs maar een soort zelfstandig naamwoord zijn. Ik denk dat de overeenkomst bij gepraatlouter toeval is. Niet langer gezeurd evenwel. Mij moet nog even een kleinigheid van het hart: mensen die rascisme schrijven, spreken die dit woord uit als rasjisme of vergis ik me ook daar weer in?

52 21 [Nummer 2]

53 22 Reacties Gehouden - belegd - belegen H. Vermeulen - Amerongen Taalproef III (novembernummer 1983) vermeldt gisteren hebben wij nog een commissievergadering belegd. Volgens de oplossing had hier moeten staan gehouden. Beleggen zou wèl in toekomstige zin kunnen worden gebruikt zoals in voor de volgende week is een commissievergadering belegd. Waarom kan in de gewraakte zin niet bedoeld zijn dat de dag tevoren is geregeld - eventueel met inbegrip van bijeenroeping - dat op een hier niet vermeld tijdstip een commissievergadering zal (!) worden gehouden? Een gekunstelde uitleg? Vergelijk onderstaande verzonnen dialoog tussen vakbekwame secretarissen, ieder van een andere stichting. A: Waarom beleggen ze bij jullie steeds alleen bestuursvergaderingen maar nooit vergaderingen van commissies uit het bestuur? B: Gisteren hebben we nog een commissievergadering belegd. Wannéér die vergadering zal worden gehouden, behoeft in dit verband niet aan de orde te komen. Gisteren belegd is gisteren geregeld qua vergadertijdstip; gisteren bijeengeroepen of wel geconvoceerd. Woordenboeken Een vergelijkend onderzoek naar de letter J J. Renkema, E.J. van der Spek Wat is het beste woordenboek? Welk woordenboek is het meest geschikt voor gebruik op de middelbare school? Is de nieuwe Kramers beter dan Koenen? De taaladviesdienst van Onze Taal kan vaak geen antwoord geven op deze en soortgelijke vragen omdat over de verschillen tussen woordenboeken nauwelijks gegevens bekend zijn. Weliswaar is in de laatste jaren twee keer een vergelijkend onderzoek gedaan naar woordenboeken maar de resultaten waren te beperkt om een advies op te baseren. In het aprilnummer van vorig jaar stond uitgebreide informatie over een aantal veel gebruikte woordenboeken. Aan de hand van omschrijvingen voor het toen nog nieuwe woord hollanditis werden enkele verschillen tussen woordenboeken in kaart gebracht. In dat zelfde nummer stond een oproep aan Onze Taal - lezers om mee te werken aan een vergelijkend onderzoek naar de letter J in de acht meest gebruikte woordenboeken. Ruim zestig lezers van Onze Taal verklaarden zich bereid om ingewikkeld en vervelend telwerk te verrichten. De resultaten van het onderzoek staan in dit nummer. De voorzichtige eindconclusie blijft voor rekening van de auteurs. Maar ook zonder deze conclusie geven het overzicht en de karakteriseringen van de diverse woordenboeken al voldoende materiaal voor positieve en negatieve (her)waardering.

54 Het onderzoek is beperkt tot acht woordenboeken. Toen het onderzoek al aan de gang was, kwamen nog twee woordenboeken op de markt: een nieuwe Spectrumuitgave en Kramers' Pocketwoordenboek. Deze konden helaas niet meer worden betrokken in het onderzoek. Wel bleek het mogelijk inzage te krijgen in de letter J van de nog te verschijnen nieuwe druk van de Grote Van Dale. Voor zover mogelijk zijn ook de voorlaatste drukken in het onderzoek betrokken opdat kon worden nagegaan in hoeverre woordenboeken met hun tijd meegaan. Dit vergelijkend onderzoek was in eerste instantie gericht op de aspecten van woordenboeken die kwantificeerbaar zijn. Wij hebben ons echter niet helemaal willen beperken tot telwerk. Van elk woordenboek is ook een inhoudelijke karakterisering opgesteld. Het onderzoek is als volgt in zijn werk gegaan. Zo'n zestig lezers van Onze Taal hebben aan de hand van een vragenlijst de letter J uit een woordenboek bestudeerd. De keuze voor de letter J is ingegeven door de omvang van deze letter in de verschillende woordenboeken. Een meer omvangrijke letter zou nog meer arbeidsintensief telwerk hebben gevergd. De beperking tot de letter J heeft wel tot gevolg dat de interne consistentie van de woordenboeken niet kon worden betrokken in de beoordeling. Interne consistentie heeft betrekking op verwijzingen en synoniemen, op hyponiemen en hyperoniemen ( meubel is een hyperoniem van het hyponiem stoel ) en op circulariteit zoals in de volgende cirkel uit Spectrum: jaguar - Zuidamerikaanse panter ; panter- luipaard ; luipaard - gevlekte panter. Deze verschijnselen komt men niet op het spoor wanneer men zich beperkt tot één letter. Elke medewerker heeft een groot aantal tellingen verricht. Deze tellingen, en het bijbehorende commentaar, resulteerden in ongeveer 500 pagina's tekst. Uit de opgave van het aantal arbeidsuren bleek dat ruim een mensjaar is besteed aan dit onderzoek. Uiteraard kan in dit verslag slechts een klein gedeelte aan de orde komen. De resultaten van de tellingen staan in het overzicht (p. 23). De tellingen in voorlaatste drukken dienden voornamelijk ter controle en zijn dan ook niet apart opgenomen in het overzicht. Een gedeelte van het commentaar is verwerkt in de inhoudelijke karakterisering van de verschillende woordenboeken. Het overzicht met de getallen wekt de indruk van grote precisie. Met nadruk moet hier evenwel worden opgemerkt dat een nieuwe telling waarschijnlijk enkele afwijkingen te zien zal geven. Alle tellingen zijn wel twee keer uitgevoerd door

55 23 Vervolg Woordenboeken verschillende personen maar de resultaten verschilden soms aanzienlijk. Dit lag niet alleen aan de menselijke beperkingen van de tellers maar ook aan onduidelijkheden in de vragen die de tellers moesten beantwoorden. Uit deze vragen werd bij voorbeeld niet voor iedereen duidelijk wat onder een lemma moest worden verstaan zodat er ruimte was voor interpretatieverschillen (zie ook de toelichting op het overzicht). Dit werkte door in de uitkomsten. Na controle zijn de verschillen zo veel mogelijk rechtgetrokken maar het blijft raadzaam om rekening te houden met een foutenmarge van vijf procent. Overzicht (toelichting zie volgende pagina's) Prisma 20ste dr. (a) Kleine Koenen 1ste dr. (b) Spectrum 4de dr. Van Dale Handwoordenboek 9de dr. Koenen 27ste dr. Kramers 1ste dr. (c) Verschueren 8ste dr. (d) Grote Van Dale 11de dr. (e) zakelijke gegevens prijs in f prijs in Bfr. 12,50 17,50 24,90 48,45 49,50 99, _ _ jaar van totaal verschijnenaantal pagina's ? 3220 lemmata aantal aantal pagina's lemmata J 3 3½ betekenisomschrijving

56 Prisma 20ste dr. (a) Kleine Koenen 1ste dr. (b) Spectrum 4de dr. Van Dale Handwoordenboek 9de dr. Koenen 27ste dr. Kramers 1ste dr. (c) Verschueren 8ste dr. (d) Grote Van Dale 11de dr. (e) lemmata met meer dan een lemmata zonder totaal aantal betekenisomschrijving betekenisomschrijvingbetekenisomschrijvingen Prisma 20ste dr. (a) Kleine Koenen 1ste dr. (b) Spectrum 4de dr. Van Dale Handwoordenboek 9de dr. Koenen 27ste dr. Kramers 1ste dr. (c) Verschueren 8ste dr. (d) Grote Van Dale 11de dr. (e) verandering toegevoegd weggelaten uitspraakinformatie ontbrekend onjuist spelling redactionele aanduidingen

57 Prisma 20ste dr. (a) Kleine Koenen 1ste dr. (b) Spectrum 4de dr. Van Dale Handwoordenboek 9de dr. Koenen 27ste dr. Kramers 1ste dr. (c) Verschueren 8ste dr. (d) Grote Van Dale 11de dr. (e) ontbrekende toegevoegde varianten varianten lemmata met herkomstaanduidingen lemmata met redactionele aantal verschillende aanduidingenredactionele aanduidingen Prisma 20ste dr. (a) Kleine Koenen 1ste dr. (b) Spectrum 4de dr. Van Dale Handwoordenboek 9de dr. Koenen 27ste dr. Kramers 1ste dr. (c) Verschueren 8ste dr. (d) Grote Van Dale 11de dr. (e) namen en zegswijzen aantal namen zegswijzen en uitdrukkingen bezwaren tegen omschrijvingen

58 Prisma 20ste dr. (a) Kleine Koenen 1ste dr. (b) Spectrum 4de dr. Van Dale Handwoordenboek 9de dr. Koenen 27ste dr. Kramers 1ste dr. (c) Verschueren 8ste dr. (d) Grote Van Dale 11de dr. (e) moeilijke, onjuiste of subjective omschrijvingen verouderde lemmata of omschrijvingen ongelukkige voorbeeldzinnen Prisma 20ste dr. (a) Kleine Koenen 1ste dr. (b) Spectrum 4de dr. Van Dale Handwoordenboek 9de dr. Koenen 27ste dr. Kramers 1ste dr. (c) Verschueren 8ste dr. (d) Grote Van Dale 11de dr. (e) opmaak moeilijke, onjuiste of subjective omschrijvingen verouderde lemmata of omschrijvingen Reactie Vergeet het maar! J. Daan - Barchem In Het Gezegde & Co, Onze Taal december 1983, heeft Van der Horst op een aardige en duidelijke manier het verschil tussen een vervoeging met hebben en een

59 met zijn uitgelegd. Maar de behandeling van heb vergeten en ben vergeten staat pas aan het slot; toch verdient dit meer aandacht. Dit verschil schijnt nog steeds onderwezen te worden. Van Bakel schrijft in de Nederlandse Spraakkunst (par. 146) dat er een duidelijk verschil is; de dikke Van Dale schrijft ben gespatieerd in het voorbeeld: Ik ben mijn Grieks vergeten. Ik vermoed dat de meeste oudere mensen het nog wel volgens de regel doen maar veel jongeren gebruiken alleen en altijd ik ben vergeten. Het zegt nog veel meer dat een leraar Nederlands, nu al jaren met pensioen en opgegroeid in een keurig Haags milieu, meer dan 25 jaar geleden alleen maar ben gebruikte. Waarschijnlijk deed hij het al veel langer, maar het was me niet eerder opgevallen. Moeten we dit verschil handhaven en de alleenheerschappij van ben vergeten als taalverloedering bestempelen? Of vergis ik me en worden hebben en zijn in dit geval nog wel vaak volgens de regel gebruikt? Ik zou het graag willen want ik ben nog altijd niet immuun voor het foutieve ben. Maar ik geloof dat de strijd ertegen vechten tegen de bierkaai is. En daarom adviseer ik: Vergeet het maar! Stelling Verwarring kan worden voorkomen, als in de Nederlandse taal een equivalent van het Franse woord si wordt opgenomen. Dit woord kan dienen als bevestigend antwoord op een ontkennend gestelde vraag. Proefschrift: Stability of Almost Parallel Boundary Layer Flows. van: T.L. van Stijn, RU Groningen

60 24 Jap, jezuïet en jood In een woordenboek probeert men zo neutraal mogelijk en objectief mogelijk een betekenisomschrijving van de behandelde woorden te geven. Men probeert zo dicht mogelijk bij het gewone taalgebruik te blijven. Een moderne woordenboekredacteur onthoudt zich over het algemeen van een waarde-oordeel: redactionele aanduidingen als uiterst plat en verwerpelijk komen vrijwel niet meer voor. Een probleem voor woordenboekschrijvers is dat woorden kunnen worden gebruikt in een betekenis die afwijkt van de eigenlijke betekenis; dit wordt in woordenboeken vaak aangegeven met behulp van de termen overdrachtelijk of metaforisch. Dit probleem speelt in het bijzonder een rol bij beladen woorden die in negatieve zin worden gebruikt. Het woord jood bij voorbeeld wordt soms gebruikt in de betekenis van onbetrouwbare handelaar. Maar moet deze omschrijving zonder meer in een woordenboek worden opgenomen? Ter vergelijking: je kunt een nijptang gebruiken om een spijker mee in de muur te slaan maar niemand zou willen dat hamer als een van de betekenissen van nijptang in een woordenboek zou staan. De onderzochte woordenboeken zijn niet erg consequent in het behandelen van beladen woorden met een negatieve bijbetekenis. We vergeleken op welke manier het pejoratieve gebruik van de woorden Jap, jezuïet en jood in de verschillende woordenboeken wordt aangegeven. We vonden vier verschillende mogelijkheden. 1 zonder enige redactionele aanduiding Jap - verkorting van Japanner (Van Dale Handwoordenboek) Jezuïet - 2. sluw intrigant (Koenen) 2 met termen als overdrachtelijk, metaforisch of figuurlijk Jezuïet - overdrachtelijk soms iem. met geheime bedoelingen, intrigant, huichelaar (Kramers) Vervolg Woordenboeken Opmerkingen bij het overzicht a Bij het Prisma woordenboek is niet de voorlaatste maar de 16de druk gebruikt als vergelijkingsmateriaal. De 17de, 18de en 19de druk wijken namelijk niet af van de 20ste. b Van de Kleine Koenen is één druk verschenen. De vragen over weggelaten en toegevoegde lemmata waren hier dus niet van toepassing. c Van Kramers' Groot Woordenboek is slechts één druk verschenen. Dit woordenboek is vergeleken met drie voorgangers die er grotendeels in zijn opgenomen, namelijk Kramers' Nederlands Woordenboek, Kramers' Vreemde Woordentolk en Signalement van Nieuwe Woorden. d Verschueren is een encyclopedisch woordenboek. Voor dit onderzoek is het encyclopedisch gedeelte gescheiden van het woordenboekgedeelte. De tellingen

61 hebben alleen betrekking op het woordenboekgedeelte. In het najaar van 1983 is van Verschueren ook een paperback-uitgave in de handel gebracht met precies dezelfde tekst. De prijs van deze uitgave is aanzienlijk lager: Bfr. 1690, f 95,-. e In dit onderzoek is ook de nog te verschijnen 11de druk (1985?) van de Grote Van Dale onderzocht. Hiervan is de letter J al gereed. De 10de druk is van 1976 en kost f 199,90. De omvang heeft uiteraard betrekking op de huidige druk. Door de nog niet gepubliceerde druk bij dit onderzoek te betrekken wordt de Grote Van Dale bevoordeeld ten opzichte van andere woordenboeken, vooral waar het gaat om nieuwe woorden en verbeterde betekenisomschrijvingen op basis van andere woordenboeken die sinds 1976 zijn verschenen. De lezer doet er goed aan te bedenken dat in een nieuwe druk ook bij andere woordenboeken moderniseringen en verbeteringen zullen worden aangebracht. 1 Zakelijke gegevens Uit deze rubriek blijkt dat een woordenboek met een hogere prijs en een groter aantal pagina's niet altijd meer gegevens bevat dan een goedkoper en kleiner woordenboek. Bij Koenen en Kramers is het aantal lemmata bij de J ongeveer gelijk (zie rubriek 2) maar het prijsverschil is aanzienlijk. Het encyclopedisch woorden- boek van Verschueren zit in dezelfde prijsklasse als de Grote Van Dale; het laatste woordenboek echter bevat meer gegevens. De paperback-uitgave van Verschueren (zie noot d) ligt in prijs net onder Kramers maar bevat meer woordenboekinformatie. Uit deze rubriek blijkt ook dat de letter J slechts een zeer klein gedeelte van een woordenboek beslaat. Er is geen reden om aan te nemen dat de verhoudingen in dit overzicht veranderen wanneer gegevens van meer pagina's waren verzameld, maar nogmaals zij benadrukt dat in dit onderzoek slechts een beperkt aantal pagina's intensief is bestudeerd. 2 Hoeveel lemmata bevat de letter J? Een lemma of trefwoord is een vetgedrukt woord. Meestal bestaat een lemma uit één woord (bij voorbeeld jaar, jeugd) maar ook woorddelen (zoals -beurs, bericht bij jaar ) en woordcombinaties (jalousie de métier) worden als lemmata beschouwd. Er blijven dan echter nog een aantal problemen over. Bij voorbeeld, moeten uitspraak- en dialectvarianten (joken naast jeuken) als aparte lemmata worden geteld? Varianten die nauwelijks verschillen (zoals jarretel en jarretelle), zullen eerder worden beschouwd als één lemma dan varianten die sterk uiteenlopen (zoals jakkes en jakkie bakkie). En hoe staat het met jaffa en jaffasinaasappel? Ook verkleinwoorden en vrouwelijke afleidingen leverden problemen op, te meer omdat deze soms een andere betekenis hebben dan het woord waarvan ze zijn afgeleid. Een jasje betekent naast kleine jas ook colbert ; een Jantje is een matroos. Uiteindelijk moesten er enkele min of meer willekeurige beslissingen worden genomen. Uitspraak- en dialectvarianten zijn niet als aparte lemmata geteld;

62 25 verkleinwoorden en vrouwelijke afleidingen wel. Het gaat in beide gevallen om twee à drie procent van het totaal aantal lemmata. Verder zijn afkortingen, bij voorbeeld JAC, en nevenvormen zoals jaffa en jaffasinaasappel als aparte lemmata geteld. 3 Hoeveel betekenisomschrijvingen bevat de letter J in totaal? Deze vraag bleek nog al wat problemen op te leveren. In het ene woordenboek worden de verschillende betekenissen apart genummerd, in het andere worden ze alleen gescheiden door een puntkomma of een komma. Spectrum geeft bij voorbeeld bij I jacht: het jagen; jachtpartij; bij het jagen buitgemaakt wild; jaagrecht; jaagterrein; vangst; haast. In totaal zeven betekenissen. Verder maken sommige woordenboeken onderscheid tussen eigenlijke en overdrachtelijke betekenissen. Van Dale geeft bij voorbeeld onder jakobsladder: 1. (eig.) de ladder in het bekende droomgezicht van de aartsvader Jakob; (fig.) middel tot gemeenschapsoefening met de hemel (...). Ook hier moesten knopen worden doorgehakt, met de daarbij behorende willekeur. Informatie na een nummer, een puntkomma of een komma is beschouwd als andere betekenisomschrijving tenzij verschillende medewerkers van oordeel waren dat dezelfde betekenis werd bedoeld. Bij al deze kwesties kunnen echter interpretatieverschillen optreden waardoor de tellers soms tot verschillende resultaten komen. Bij een aantal lemmata stond géén betekenisomschrijving. Meestal betrof het dan samenstellingen of afleidingen waarvan de betekenis met behulp van het grondwoord gemakkelijk gereconstrueerd kan worden. Zie bij voorbeeld de vele samenstellingen die de Grote Van Dale geeft bij jeugd. Het is bij dergelijke samenstellingen niet steeds duidelijk waarom sommige een omschrijving krijgen en andere niet. Wat is bij voorbeeld een jeugdvers? Een vers voor jongeren (zoals in jeugdboek) of een vers dat op jeugdige leeftijd is geschreven (zoals in jeugdwerk)? In dit geval was een omschrijving op zijn plaats geweest. Een omschrijving als glas voor jenever bij jeneverglas geeft echter weinig informatie. 4 Hoeveel lemmata zijn toegevoegd of weggelaten in de laatste druk ten opzichte van de voorlaatste druk? De getallen over toevoegingen en weglatingen ten opzichte van de voorlaatste druk geven aan in hoeverre woordenboeken met hun tijd meegaan. Over het algemeen betreft het hier verbeteringen en moderniseringen, hoewel ook hier inconsistenties optreden. De Grote Van Dale voegt bij voorbeeld in de nog te verschijnen druk naast een aantal nieuwe woorden (onder andere joyrijden, junkie) ook een ouderwets woord als jaagkiep toe. Verder is julinummer weggelaten maar is januarinummer blijven staan. Zie voor andere informatie ook het artikel Taalverandering in woordenboeken elders in dit nummer. Ook is gekeken naar wijzigingen, weglatingen en toevoegingen bij de betekenisomschrijvingen. Omdat het hier zeer ongelijksoortige veranderingen betreft

63 (soms de verandering van een enkel woord, soms de toevoeging van een compleet betekenisnummer), zijn deze niet opgenomen in het overzicht. Bij de karakterisering van de verschillende woordenboeken wordt echter wel ingegaan op deze veranderingen. 5 Bij hoeveel lemmata staat geen informatie over de uitspraak terwijl dit wel nodig is, en bij hoeveel lemmata staat onjuiste uitspraakinformatie? Hierbij speelt vooral het verschil tussen de Nederlandse uitspraak en de Franse of de Engelse uitspraak een rol. Bij een aantal woorden bestaan verschillende mogelijkheden: j = zj, j = dzj en j = j. Zie bij voorbeeld de woorden jingo, journalistiek en [Vervolg Jap, jezuïet en jood] Jood - 2. metf. afzetter, slimme bedrieger (Verschueren) 3 met termen als negatief, minachtend Jood - neg. onbetrouwbaar handelsman (Spectrum) Jap - gemz. min. Japanner (Verschueren) 4 omkleed met waarschuwingen Jood - 2. (...) met verschillende voorvoegsels voorheen als smaadnaam of scheldwoord gebezigd, en, met zinspeling op zekere (m.n. slechte) eigenschappen die uit vooroordeel vaak aan joden worden toegeschreven, ook voor: afzetter of woekeraar; al te handige zakenman (Grote Van Dale). Weinig overeenstemming dus in de behandeling van beladen woorden. In 1 en 3 wordt de negatieve omschrijving als een mogelijke betekenis beschouwd. In 2 wordt met behulp van de termen overdrachtelijk en dergelijke aangegeven dat het betreffende woord in negatieve zin kan worden gebruikt. En in 4 volgt een waarschuwing.

64 26 Waar gaan we met onze deelwoorden naar toe? L. Jongkees Misschien is het verbeelding maar ik krijg de indruk dat deelwoorden de laatste tijd vaker en - wellicht ook daardoor - slordiger worden gebruikt. Laat mij liever zeggen, op een wijze die vroeger ongebruikelijk was. Neem het tegenwoordig deelwoord: al doende, leerde men; slapende werd men rijk en berustend aanvaardde men. Het werd ook gekoppeld aan een ander (bij voorbeeld zelfstandig) naamwoord, en dan als bijvoeglijk naamwoord of bijwoord gebruikt: tijdrovende arbeid, adembenemende films, hartverscheurend gillen. En ook werd het tot zelfstandig naamwoord bevorderd: slechthorenden, hulpbehoevenden. Ook ontstonden woorden waarvan men zich bijna niet meer realiseert dat het tegenwoordig deelwoord de grondvorm is: niettegenstaande, vanzelfsprekend. Toch kan die werkwoordorigine wel eens vermakelijk zijn: niettegenstaande zijn bedlegerigheid bleef hij opgewekt of vanzelfsprekend hield hij toen zijn mond. Mijn taalgevoel komt pas in de knel als ik in NRC/Handelsblad lees: Indien kernwapens oorlogsvoorkomend werken... In de eerste plaats twijfel ik over de verbindings-s, maar bovenal vind ik de zinsconstructie onpractisch, zinverlengend en betekenisversluierend indien kernwapens oorlog zouden voorkomen... Voorbeelden van dit soort taalgebruik vindt men in grote getale. In de reeds genoemde krant stond, ook kort geleden: terwijl toch deze opstelling positiebepalend is geweest voor de hele Europese politiek... en deze humor heeft een zielschavend effect. Veranderen van techniek werkt procedureverlengend. Dergelijke uitspraken lijken afkeuringverdienend. Hoortoestellen werken gehoorsbeeldverminkend. Funktieherstellende ingrepen zijn hier dringend aangewezen. Gehoorgestoorden worden dikwijls Vervolg Woordenboeken justeren. In Spectrum ontbreekt bij deze termen nadere informatie. Tot uitspraakinformatie behoren ook klemtoonaanduidingen; deze worden vaak aangegeven met een accent. Is het nu jam' boree of jamboreé? Van Koenen en Prisma krijgt u op deze vraag geen antwoord; van Verschueren mag het allebei terwijl Kramers, de Grote Van Dale en Van Dale Handwoordenboek alleen de laatste mogelijkheid noemen. 6 Ontbreken er spellingvarianten of zijn er spellingvarianten toegevoegd? Bij deze vragen is steeds de Woordenlijst der Nederlandse Taal, het zogenaamde Groene Boekje, als uitgangspunt genomen. Bij ontbrekende spellingvarianten staat aangegeven welke toegestane spellingen niet zijn opgenomen. Het betreft hier vaak

65 c-k varianten zoals jacobszalm naast jakobszalm. Bij toegevoegde spellingvarianten staan varianten die niet voorkomen in het Groene Boekje; Spectrum heeft bij voorbeeld jiu-jitsu naast het officiële jioe-jitsoe. 7 Bij hoeveel lemmata komen redactionele aanduidingen voor? Onder redactionele aanduidingen verstaan we informatie over het gebruik (gemeenzaam, verouderd), de taalkring (studententaal, Bargoens) of het vakgebied (geschiedenis, bijenteelt) van een woord. Grammaticale informatie (woordsoort, woordgeslacht) valt hier niet onder redactionele aanduidingen. Sommige trefwoorden krijgen meer dan één aanduiding mee. Zo geeft Koenen bij jatten (= stelen) de aanduidingen Barg. en nu volkst. ; de Grote Van Dale geeft bij dit trefwoord diev., volkst. en Kramers gemeenz. Een aparte categorie redactionele aanduidingen vormen de herkomstaanduidingen waarbij wordt aangegeven uit welke taal een woord afkomstig is. Bij de J staan veel Franse woorden maar ook de andere talen zijn goed vertegenwoordigd: In Verschueren vindt men onder de J woorden uit maar liefst 27 verschillende talen waaronder het Tibetaans, het Keltisch en de negertaal. 8 Namen en zegswijzen Onder namen worden verstaan: eigennamen, geografische namen, namen van goden en godinnen, en sommige afkortingen (JAC). Dus niet: namen van maanden, afleidingen van geografische namen (Japanner, Javaans) en zegswijzen zoals Jan Soldaat en Jan Fuselier. Sommige woordenboeken (zoals de Grote Van Dale) hebben appendices voor bijbelse en mythologische namen. Deze zijn bij de telling buiten beschouwing gelaten. Ook de telling van zegswijzen en spreekwoorden gaf problemen omdat het verschil met gezegden en uitdrukkingen niet altijd duidelijk was. In deze categorie zijn uiteindelijk alle gevallen opgenomen waarin sprake was van een vaste verbinding met een afwijkende (metaforische, idiomatische) betekenis. Naast echte spreekwoorden ( zoals de wind waait, waait zijn jasje ) en gezegden ( aap wat heb je mooie jongen ) zijn dus ook zegswijzen als Jan Contrarie en Jan Soldaat meegeteld. 9 Welke bezwaren heeft u tegen de gehanteerde omschrijvingen en voorbeeldzinnen? De beoordeling van deze vraag is uiteraard sterk subjectief. De verschillende correspondenten bleken uiteenlopende opvattingen te hebben over wat moeilijk, onjuist en subjectief is. Vele medewerkers achtten zichzelf bovendien niet bevoegd tot het geven van een oordeel. Het verdient daarom aanbeveling om niet te veel waarde toe te kennen aan de getallen in deze kolommen en ze te relateren aan de karakterisering van de verschillende woordenboeken in het volgende gedeelte.

66

67 27 Vervolg Woordenboeken Hierbij dient nog te worden vermeld dat het oordeel van de samenstellers van dit artikel in een aantal gevallen negatiever zou uitvallen. 10 Wat is uw oordeel over de opmaak en de raadpleegbaarheid? Bij deze categorie moet worden opgemerkt dat typografie vaak alleen een aangelegenheid is van de uitgever. Een oordeel op dit punt zegt dus vooral iets over de lezersvriendelijkheid van de uitgever. Door bijna alle medewerkers aan dit onderzoek werd het op prijs gesteld wanneer alle lemmata aan het begin van een artikel worden geplaatst. (Niet onderzocht is hoeveel geld men dan extra wil neertellen in verband met hogere papierkosten door de grotere omvang.) In de eerste kolom is aangegeven in hoeverre de woordenboeken aan deze behoefte tegemoet komen. De tweede kolom dient als volgt te worden gelezen: - = slecht, +- = matig en + = goed. Inhoudelijke karakterisering van de woordenboeken Het Prisma Handwoordenboek is een klein woordenboek met een bescheiden opzet. Herkomstaanduidingen worden niet gegeven; redactionele aanduidingen zijn er weinig. Prisma is het enige woordenboek dat niet bij alle werkwoorden de vervoeging aangeeft; dit gebeurt alleen bij het onregelmatige werkwoord jagen. Ook ontbreken, evenals in Spectrum, voorbeeldzinnen. De omschrijvingen zijn erg beknopt en hierdoor vaak te vaag. Een aantal omschrijvingen komt overeen met die in Spectrum: dezelfde fouten en dezelfde vaagheid keren dan ook terug. Zie bij voorbeeld jukebox - grammofoonplatenautomaat, jutten - stranddieverij plegen en de bij Spectrum genoemde omschrijving van judo. Ten opzichte van de 16de druk is de 20ste druk enigszins gemoderniseerd en bovendien is de opmaak verbeterd. De raadpleegbaarheid blijft echter vrij slecht, onder andere omdat de meeste lemmata niet aan het begin van een artikel staan. De Kleine Koenen is wat het aantal lemmata betreft, het kleinst. Het bevat geen herkomstaanduidingen en slechts weinig redactionele aanduidingen, namen, uitdrukkingen en zegswijzen. Werkwoordvervoegingen worden wel gegeven (behalve bij jatten; vergeten?). De enkele voorbeeldzinnen die zijn opgenomen, hadden evengoed achterwege kunnen blijven. De beknoptheid resulteert ook hier in onduidelijke en onvolledige omschrijvingen zoals bij jas - bovenkledingstuk, jeans - spijkerkleding en jaar 1 - periode van circa twaalf maanden (soms elf, soms dertien?). Vergeleken met Prisma zijn de omschrijvingen echter minder vaag. De opmaak is ook door de verschillende lettertypes redelijk.

68 Het Spectrum Woordenboek is het grootste van de kleine woordenboeken. Het is prettig leesbaar doordat lemmata en informatie in duidelijk verschillende lettertypes zijn gezet terwijl elk lemma aan het begin van een nieuw artikel staat. Bijna alle lemmata krijgen een omschrijving, ruim 20% zelfs meer dan één. De scheiding tussen deze betekenisomschrijvingen (door puntkomma of komma) is echter niet altijd even duidelijk. De uitspraakinformatie van Spectrum laat echter te wensen over. Herkomstaanduidingen worden daarentegen weer heel vaak gegeven. Hierbij valt op dat deze wel worden vermeld bij ingeburgerde woorden als jenever, juist en juweel maar niet bij veel minder gebruikte woorden als jeu en junkie. Het grootste bezwaar tegen Spectrum is echter de slechte kwaliteit van de omschrijvingen. Spectrum heeft ernaar gestreefd zo veel mogelijk woorden te voorzien van een omschrijving. Dit betekent dat veel doorzichtige samenstellingen worden omschreven zoals jongelingsjaren - jaren dat men jongeling is. Ook een omschrijving als jongeman - jonge man zal maar weinig door vereenzamende tendenties bedreigd. De aanwezigheid van suiker is diagnosebewijzend. Al deze zinnen vond ik in universitaire geschriften, en ook nog een zin die mij onaanvaardbaar lijkt. Samenvattend doen de gegevens een beeld ontstaan... Het verleden deelwoord is overigens al lang vreemd gegaan. De drugsgebonden misdaad is alom tegenwoordig, de dosisgebonden effecten overstromen de medische geschriften, evenals de tijdgebonden verschijnselen de dagbladpers, maar metaalversterkte beenprotheses, drugsondermijnde jongeren, reageerbuisverwekte babies, watergekoelde apparaten, alcoholgedreven motoren, gehoorgestoorde mensen komen in drommen aangesneld. Is het overdreven als ik mij zorgbedrukt voel en mij zielgekweld tot de lezers van Onze Taal wend, vanzelfsprekend vraagstellend: waar gaan we met onze deelwoorden naar toe? (En hoe moet je de hier gemelde wangedrochten eigenlijk spellen? Aaneen, met streepje of los?) P.s. Wat denkt u van de laatste, uit de mond van de hoofdcommissaris van politie in Amsterdam: normafwijkend gedrag!? Stelling Het is tekenend voor de werkwijze van verzekeringsmaatschappijen dat zij doen voorkomen alsof duidelijke informatie over polisvoorwaarden hetzelfde is als informatie over duidelijke polisvoorwaarden. Stelling bij proefschrift van L.P.J. Husson, RU Leiden

69 28 Hoe consequent is de taal? H.E. Kater - Eindhoven Er zijn vele gezegden en benamingen die twee zelfstandige naamwoorden bevatten waarvan de volgorde om duistere redenen verankerd schijnt te zijn. Soms meent men te kunnen bevroeden waarom aan het ene woord voorrang wordt verleend, maar de vermeende verklaring wordt dan steevast door een ander voorbeeld weerlegd. Een en ander zal ik hier door een bescheiden aantal uitdrukkingen illustreren. De opsomming maakt geen enkele aanspraak op volledigheid en ik geef de lezer graag in overweging om meer van dergelijke wisselvalligheden op te sporen. De taal is nu eenmaal irrationeel en zit vol haken en ogen. Acht men de haken misschien belangrijker dan de ogen en heeft niemand het daarom over ogen en haken? Dit argument speelt dan wellicht ook een rol bij met armen en benen slaan ; het is hoogst ongebruikelijk de volgorde om te keren, hoewel een forse trap vaak harder zal aankomen dan een oorveeg of -vijg. Dit geldt misschien ook wel voor het zich verzetten met hand en tand. Zo kan een schip met man en muis vergaan; het belang van de op de tweede plaats genoemde muis is hier beslist ondergeschikt. Dit geldt echter zeker niet bij het gezegde met man en macht ; men heeft het nooit over het zich met macht en man verzetten. Dan zou men wel eens brand en moord kunnen gaan roepen en het gevaar is niet denkbeeldig dat er dan doodslag en moord zou worden gepleegd zodat je zien en horen vergaat. In de uitdrukking kruis of munt speelt het argument van prioriteit geen enkele rol. De twee zelfstandige naamwoorden zijn per definitie gelijkwaardig, maar degene die het over munt of kruis heeft, zal niet voor vol worden aangezien. In het Engels denkt men er anders over want daar zegt men juist heads (de muntzijde) or tails. Men heeft het er nooit over wat iemand met schroom verricht, hij doet het altijd zonder blikken of blozen. Aangezien Vervolg Woordenboeken helpen. De omschrijvingen zijn vaak erg kort en (mede daardoor) vaag: jakobsschelp - soort schelp, jodium - bepaald metalloïde. Sommige omschrijvingen zijn circulair: juichen - jubelen, jubelen - juichen. Verder zijn er verschillende omschrijvingen die fouten bevatten zoals die van jaarcijfer - statische (in plaats van statistische) cijfers over een jaar of geheel onjuist zijn, bij voorbeeld judo - jioejitsoe als wedstrijdsport en janslot - zich na 24 uur ontwikkelende scheut. Onbegrijpelijk is de omschrijving van job - baan die als zodanig iemand niet beroerd. Van Dale Handwoordenboek is een woordenboek uit de middencategorie. Een sterk punt van dit woordenboek is de uitgebreide informatie over herkomst, gebruik (redactionele aanduidingen), namen, uitdrukkingen en zegswijzen. Bij een vergelijking met de Grote Van Dale valt op dat in het Handwoordenboek de uitspraakinformatie veel beter is verzorgd. Bij het naar verhouding grote aantal ontbrekende spellingvarianten moet wel worden bedacht dat de samenstellers van dit woordenboek

70 ernaar hebben gestreefd de - in hun ogen te grote - spellingvariatie van het Groene Boekje te reduceren. Het cijfer 13 in de kolom spelling kan dus ook als pluspunt worden aangemerkt. Wat betreft de prijs, ligt dit woordenboek het dichtst bij Koenen maar qua omvang (lemmata en bladzijden) blijft het daar duidelijk onder. Het grootste bezwaar van Van Dale Handwoordenboek is echter dat het veel verouderde lemmata en omschrijvingen bevat. Het taalgebruik ademt - ook in de editie van vaak een vooroorlogse sfeer. Zie bij voorbeeld de omschrijving van jeugdherberg - huis waar jongelui die op een voet- of andere plezierreis zijn, voor een of meer nachten onderkomen vinden en waar zij zelf voor het huishoudelijke werk zorgen. Verder: janhen - keukenpiet, janhagel - het geringe volk, Jozefsgezellenvereniging - vereniging van handwerksgezellen onder geestelijke leiding. Zie ook een voorbeeldzin als: de jeneverfles heeft al wat ellende over de wereld gebracht. Soms zijn de omschrijvingen een beetje denigrerend, zoals juffertje (betekenis 2) - dametje van twijfelachtig gehalte. De 9de druk is overigens wel enigszins gemoderniseerd ten opzichte van de 8ste druk. Ook de raadpleegbaarheid is verbeterd. Van Koenen Verklarend Handwoordenboek der Nederlandse Taal onderzochten we de 27ste druk (7de oplage, 1980) en de 26ste druk (1966). De 27ste druk is aanzienlijk gemoderniseerd; naast nieuwe woorden wordt er ook steeds meer populair taalgebruik opgenomen (Jan Lul, joekel, joetje). Een beter lettertype is gekozen maar de raadpleegbaarheid wordt nog steeds negatief beïnvloed door lange artikelen waarin niet altijd duidelijk is welk deel van een lemma wordt herhaald bij samenstellingen (wie jubileum zoekt, vindt -leum onder het hoofdwoord jubel, na jubilee). Ook bij spellingvarianten werken de lange artikelen soms verwarrend: bij het artikel Jakob t.m. -zalm (ook hier weer onduidelijkheid - het is jakobszalm) staat de verwijzing ook jacob- helemaal aan het einde. Koenen geeft te weinig uitspraakinformatie, wat vooral te merken is bij woorden die uit het Engels of het Frans komen (jamboree, jungle, jacquard, jarretel). De omschrijvingen zijn over het algemeen goed, soms enigszins encyclopedisch. Zie bij voorbeeld de omschrijving van johannieterorde - orde van St. Jan of der johannesridders, ontstaan in de elfde eeuw met het doel zieken te verplegen; patroon was Johannes de apostel; hospitaalridders; later met een militair karakter om haar strijd tegen de ongelovigen; op Rhodes en na een kort verblijf in Messina en Viterbo in 1530 op Malta; door de overgang van Malta aan Frankrijk in 1798 verloor zij haar karakter. Kramers' Groot Woordenboek Nederlands is een tweedelig woordenboek dat qua omvang echter dichter bij Koenen staat dan bij de Grote Van Dale. Het aantal

71 29 lemmata ligt in tussen dat van Koenen en dat van het woordenboekgedeelte van Verschueren. Het aantal betekenisomschrijvingen is zelfs lager dan dat van deze twee concurrenten. De dikte van Kramers zit dan ook voornamelijk in de papiersoort. Wel is de vormgeving heel functioneel: bijna elk lemma staat aan het begin van een artikel. Een bezwaar is dat de betekenissen niet steeds met hetzelfde symbool van elkaar worden gescheiden. Soms gebeurt dit door nummering, soms door een puntkomma, soms staat er alleen een komma. Bij 2 jacht vindt men bij voorbeeld onder betekenisnummer 1 het jagen, het jachtrecht, de jachttijd, het jachtterrein terwijl jachtbuit apart als nummer 2 wordt gegeven. Een bijzonderheid is verder de woordafbreking; elk meerlettergrepig woord wordt af.ge.bro.ken weer.ge.ge.ven. Kramers is samengesteld uit drie voorgangers, namelijk Kramers' Nederlands Woordenboek (19de druk 1977), Kramers' Woordentolk (29ste druk 1977) en Reinsma's Signalement van Nieuwe Woorden (1ste druk 1975). Ten opzichte van deze combinatie zijn er ongeveer evenveel trefwoorden weggelaten als er zijn toegevoegd. Bij de weglatingen valt het grote aantal bijbelse namen op, bij de toevoegingen het grote aantal juridische termen (zie jus circa sacra t.m. jus vitae ac necis). Veel omschrijvingen zijn bovendien veranderd, gemoderniseerd en verbeterd. In de omschrijving van jaarklasse is miliciens bij voorbeeld vervangen door soldaten. Bij jawoord werd de omschrijving toestemming tot het huwelijk verbeterd in aanvaarding van een huwelijksvoorstel. Er blijven hier en daar nog omschrijvingen staan die voor verbetering vatbaar zijn zoals bij joviaal - gulhartig, rond en opgewekt, lustig of jocus - scherts, grap, kortswijl. Bij een jaloezie is het voldoende als de latten of stroken beweegbaar zijn; beweeglijk is iets te veel van het goede. Onduidelijk is de omschrijving zeer gezocht erbij te pas brengen bij te pas jagen. Dit zijn echter kleine kanttekeningen die niet tegen de verbeteringen opwegen. Vermeldenswaardig is ten slotte nog het grote aantal herkomstaanduidingen. Deze zijn ingedeeld in twee groepen: uit het (taal) en verbeterd naar (taal). In het tweede geval wordt het symbool < gebruikt. Dus Jack (Eng.) - (o.a.) boer uit het kaartspel, jack (> Eng.) - sportief jasje. Verschuerens Modern Woordenboek is een tweedelig, encyclopedisch woordenboek. Het encyclopedische gedeelte werd van te voren gescheiden van het woordenboekgedeelte en alleen dit laatste werd in de beschouwing betrokken. Het woordenboekgedeelte komt qua omvang ongeveer overeen met Koenen of met de Grote Kramers De 8ste druk is sterk gemoderniseerd en (over het algemeen) verbeterd; ook de raadpleegbaarheid is toegenomen, hoewel het jammer is dat nog steeds zoveel lemmata midden in een artikel staan. Verschueren neemt erg veel voornamen op. Deze zijn bij het scheiden van encyclopedisch en woordenboekmateriaal tot het woordenboekgedeelte gerekend maar een appendix zou in dit geval handiger zijn geweest. Eveneens royaal, misschien zelfs overdreven, is Verschueren met herkomst- en redactionele aanduidingen. Hier moet echter wel worden opgemerkt dat Verschueren als enig woordenboek systematisch betekenisrelaties aangeeft (synonymie en tegenstelling). Zie bij voorbeeld jeugdig - 1. jong van leeftijd (...) Syn. jong, nieuw. Tgst. afgeleefd. Bovendien worden de betekenisomschrijvingen geclassificeerd met behulp van de begrippen metaforisch, metonymisch, bij uitbreiding en inzonderheid. Zie bij voorbeeld 2 jas - 1. Eig. troefboer in het kaartspel (...) 2. Metn. jasspel 3. Metf. teleurstelling.

72 De omschrijvingen zijn over het algemeen beknopt, soms onvolledig of met onjuiste details. Een jasbeschermer zit niet aan het achterwiel van een fiets vast en bestaat niet (meer) uit een netwerk; een jeep wordt ook ná de Tweede Wereld- [Vervolg Hoe consequent is de taal?] de persoon in kwestie daarbij verschiet noch rood aanloopt, zou je het even goed kunnen hebben over blozen of blikken, maar dit klinkt wat ongebruikelijk. Misschien moet dit worden toegeschreven aan de omstandigheid dat we hier te maken hebben met een oeroude zegswijze: blikken in de betekenis van verbleken kennen we eigenlijk niet eens meer. Maar hoe zit het dan met onze vertrouwde stoffer en blik? In het Engels heeft men het echter steevast over dustpan and brush. Nu zijn we geleidelijk bij alledaagse gebruiksvoorwerpen beland, waarvan de volgorde wel meer een uitgeproken voorkeur geniet. Zo heeft men het over naald en draad en spons en zeem en niet omgekeerd. Ook over mes en vork en lepels en vorken. Met de laatstgenoemde gebruiksvoorwerpen kunnen we allerlei spijzen nuttigen die vaak ook in een bepaalde volgorde moeten worden opgesomd. Hiermee doel ik niet op de delicatesse spek en bonen. Men doet voor spek en bonen mee aan een spel, maar men doet zich zelden tegoed aan dit gerecht dat dan in omgekeerde volgorde, namelijk als bruine bonen met spek op het menu zal prijken. Toch is het spek het essentiële ingrediënt en het zou eigenlijk voorop moeten staan. Maar waarom heet het dan boerekool met worst en hutspot met klapstuk? Dat wordt een commensaal (een fraai, maar wat in onbruik geraakt woord) nog wel eens voorgezet door de hospita bij wie hij kost en inwoning heeft gevonden, maar bij een kamer met ontbijt komt de fourage pas op de tweede plaats. Dit pretentieloze stukje heb ik tussen neus en lippen geschreven (wat heel anders klinkt dan tussen lippen en neus ) ter overpeinzing van de geduldige en welwillende lezer, en ik wil niet onder stoelen of banken steken dat de kous daarmee nog lang niet af is. De taaltuin is nu eenmaal een fascinerend terrein waarvan ik de verrassende aspecten nooit van haver tot gort zal leren kennen.

73 30 Het Gezegde & Co. J.M. van der Horst Kruisraketten zijn veel gevaarlijker dan vormingswerkersjargon of het foutief gebruik van dus. Bijgevolg is het verzet tegen kruisraketten belangrijker dan het verzet tegen onjuist gebruik van dus of jezelf tegenkomen. Volkomen mee eens. (Ga verder bij A) Zit wat in. (Ga verder bij B) Betwijfel ik. (Ga verder bij C) Vind ik onzin. (Ga verder bij D) A 1 Ik zeg mijn abonnement op Onze Taal op. 2 Het is toch wel een aardige tijdpassering. 3 Maar minder belangrijk betekent niet: onbelangrijk. B 1 Minder belangrijk betekent niet: onbelangrijk. 2 Ik ervaar de tegenstelling wel, maar accepteer die. 3 De formulering lijkt me een versmalling van wat bezig zijn met taal kan inhouden. C 1 Het zal toch ook moeten gebeuren. 2 De formulering is een versmalling van wat bezig zijn met taal kan inhouden. 3 Wordt het belang van taal hier niet onderschat? D 1 De formulering is een onaanvaardbare versmalling van wat bezig zijn met taal inhoudt. 2 Het is een ongeldige tegenstelling. 3 In wezen is het kernrakettenprobleem een taalprobleem Vervolg Woordenboeken oorlog nog gebruikt en niet alleen in het Amerikaanse of Canadese leger; ook vrouwen kunnen een jas dragen. De meeste fouten zijn echter kleine onnauwkeurigheden. De voorbeeldzinnen geven soms aanvullende informatie (zoals bij jakhals in de zin: de - leeft in Afrika en Zuidwest-Azië ) maar er worden af en toe ook voorbeelden gegeven die absoluut niet verhelderend zijn, bij voorbeeld: de verbetering van het jachtrecht of die veel kleine jeugdigheden (?). Sommige voorbeelden zijn - althans voor Noordnederlanders - vreemd, bij voorbeeld Mag ik mijn jas uitlaten? (in plaats van uitdoen). Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal is het meest volledige woordenboek en dient als zodanig als referentiepunt voor de andere woordenboeken.

74 Voor dit onderzoek gaf uitgeverij Van Dale Lexicografie b.v. inzage in de al gereedgekomen drukproeven van de letter J van de 11de druk. Trefwoorden en omschrijvingen zijn in de komende druk aanzienlijk gemoderniseerd. Voor sommige veranderingen werd het hoog tijd: zo werd in de omschrijving van jaffa Palestina vervangen door Israël en in de omschrijving van jonker 3 kwam personeel in plaats van dienstbaren. Ook het citatenbestand werd verjongd: Bilderdijk, Gossaert en Boudier-Bakker moesten het veld ruimen voor Nescio, Carmiggelt en Vrij Nederland. Een aantal namen (Jakoba, Jasper, Japik) en verkleinwoorden (Jachtje, japonnetje) kwam te vervallen. Van Dale bevat zo veel méér lemmata en betekenisomschrijvingen dat vergelijking niet goed mogelijk is. Dit bleek ook uit ons onderzoek; de correspondenten die zich met Van Dale bezig hielden, hanteerden bij de beoordeling hiervan andere normen dan de overige medewerkers. Het sterkst kwam dit tot uiting bij de verouderde lemmata. Van Dale is op dit punt weinig selectief maar dit werd door onze correspondenten juist op prijs gesteld. Het streven naar volledigheid heeft tot gevolg dat Van Dale een groot aantal samenstellingen opneemt; bij jeugd alleen al vindt men 117 samenstellingen waarvan er 38 zijn toegevoegd in de laatste druk (zoals jeugdbende, jeugdjournaal en jeugdloon). Het is niet duidelijk wat voor opnamecriteria Van Dale hanteert ten aanzien van samenstellingen, en evenmin wanneer een samenstelling als doorzichtig wordt beschouwd (en dus geen omschrijving krijgt). Bij januari worden bij voorbeeld -dag, -maand en -nacht opgenomen (zonder omschrijving); bij juli vinden we -dag (met omschrijving: dag in juli ) en -maand; bij juni ten slotte -dag, -maand, -avond en -ochtend. Deze willekeur is symptomatisch, bij bijna elke rij samenstellingen vallen inconsequenties op. De hoofdlemmata worden doorgaans uitgebreid omschreven en deze omschrijvingen vertonen weinig gebreken. Het voornaamste bezwaar is dat sommige omschrijvingen te moeilijk zijn omdat er woorden in worden gebruikt die niet als bekend kunnen worden beschouwd, bij voorbeeld jachtband - schoor in een gebintwerk. Jade wordt omschreven als kostbaar gesteente (mineralogisch behorende tot de pyroxenen en omvattend jadeïet, nefriet en chloromeleniet) (...). Drie van de in deze laatste omschrijving gebruikte termen (pyroxenen, jadeïet en chloromeleniet) ontbreken als trefwoord. De omschrijvingen worden uitgebreid geïllustreerd met voorbeelden en citaten. Wie nooit een boek inkijkt, kan dank zij Van Dale toch een aardig beeld krijgen van de vaderlandse literatuur (de 19de-eeuwse schrijvers die tot nu toe het beeld beheersten, lijken in de komende druk langzaam weggewerkt te worden). Een bezwaar is wel dat veel voorbeelden en citaten niet erg informatief zijn voor het woord dat moet worden toegelicht: een citaat als Fabulus vertelde voor Lientje van de jeugdbron Dimini (v. Schendel) kan beter worden weggelaten. Van Dale geeft vrijwel geen uitspraakinformatie, alleen klemtoonaanduiding: een

75 31 tekortkoming voor een woordenboek van deze klasse. Namen vindt men steeds minder in het woordenboek zelf, achterin staan echter aanhangsels met namen uit de bijbel en de klassieke oudheid. Ten slotte de opmaak. Van Dale ziet er nogal onoverzichtelijk uit, niet alleen door de soms zeer uitgebreide artikelen met lange rijen samenstellingen maar ook door gebrek aan typografische onderscheidingen. Voorbeelden, uitdrukkingen, vaste verbindingen en dergelijke zijn allemaal in hetzelfde (cursieve) lettertype gezet. Conclusie Op basis van dit onderzoek naar de letter J in de acht meest gebruikte woordenboeken zou een telefoongesprek met de taaladviesdienst van Onze Taal als volgt kunnen verlopen: A Kunt u mij adviseren bij de aanschaf van een woordenboek? B Jazeker. Hoeveel geld wilt u besteden? A Vijfentwintig gulden. B Dan kunt u beter doorsparen. Er bestaat geen goed woordenboek voor deze prijs. A Maar ik wil zo graag een klein, goed woordenboek voor mijn kinderen. B Helaas, dat bestaat niet. Noch Prisma, noch de Kleine Koenen, noch Spectrum voldoet aan de eisen die aan een behoorlijk woordenboek gesteld mogen worden. In 1983 zijn inmiddels twee kleine woordenboeken verschenen die nog niet zijn onderzocht: een nieuwe Spectrum (f 24,50) en Kramers' Nederlands (f 14,90). Op het eerste gezicht lijkt de laatste nog niet de minst slechte, dan volgt de Kleine Koenen. A En als ik vijftig gulden neertel? B Dan hebt u Van Dale Handwoordenboek en Koenen. Het eerste is ondanks de datum van de laatste druk (1982) nogal ouderwets. Koenen bevat voor dezelfde prijs meer en betere informatie, maar echt tevreden ben ik er niet over. A Goed. Ik kom bij u terug wanneer ik nog eens vijftig gulden heb gespaard. B Aha! Voor honderd gulden hebt u de Grote Kramers, een stuk moderner en ook beter. Maar u moet niet denken dat u voor deze prijs méér woordenboek in handen hebt dan voor vijftig gulden. Die twee delen ogen goed maar het is vooral het papier dat het hem doet. Voor deze prijs krijgt u ook de onlangs verschenen paperback-uitgave van Verschueren. A En voor tweehonderd gulden dan? B Dan komt u bij het redelijk goede encyclopedische woordenboek Verschueren (in harde band), maar het woordenboekgedeelte bevat niet veel meer dan een middelgroot woordenboek. De Grote Van Dale steekt er met kop en schouders boven uit, echter... vooral qua omvang. Een zeer volledig woordenboek met veel samenstellingen. Toch is dit woordenboek meer geschikt voor de taalliefhebber die verouderde woorden wil opzoeken of die is geïnteresseerd in voorbeeldzinnen uit de vaderlandse literatuur. De betekenisomschrijvingen zijn hier en daar nogal moeilijk. Misschien kan in de te verschijnen 11de druk nog iets worden gedaan aan de onoverzichtelijke presentatie. A Hoe nu?

76 B Bepaalt u eerst eens waarvoor u het woordenboek wilt gebruiken. Zie voor uitgebreide informatie het aprilnummer 1983 van Onze Taal en ook het overzicht met de bijbehorende toelichting in het februarinummer 1984 en probeer dan een páár woordenboeken aan te schaffen. A Maar dit is toch te dol! Er moet toch voor een redelijke prijs - zeg honderd gulden - een algemeen te gebruiken Nederlands verklarend woordenboek op de markt zijn te brengen? [Vervolg Het Gezegde & Co.] De meeste lezers die reageren, zullen wel kiezen voor A1 B1 C1 D1 A2 B2 C2 D2 A3 B3 C3 D3 D4 Onder degenen die goed raden, verloot ik een boekebon. Reactie Testzin F. Delboy - leraar Duits M.O., Den Haag J. Welling uit Best doet het toch niet zo best. Tot tweemaal toe - éénmaal te veel - vermaant hij dat een testzin natuurlijk grammaticaal juist moet zijn en dat er geen loopje met de grammaticale spelregels mag worden genomen. Maar zijn voorbeeldzinnetje in het Duits bevat twee dikke fouten, terwijl zijn Nederlandse vertaling ervan ook geen schoolvoorbeeld van correctheid is. Het moet zijn Kaufen Sie Ihrer (dus hoofdletter) Frau jede Woche vier gute bequeme Pelze (niet Pelzen, want Pelz is mannelijk en het meervoud is dan in de vierde naamval Pelze ). Dit zijn gewoonlijk bontjassen en geen bontjes. Verderop in zijn stukje gewaagt de heer Welling van telexmonteurs. Hebben de doodgewone schrijfmachinemonteurs die de Engelse testzin al langer dan een halve eeuw toepassen, afgedaan? En het door hem gebezigde onthoudbaarheid is zonder meer een taalkundig monstrum. Testzin of - in meerderlei betekenis - pestzin?

77 32 Overbelasting Topmanagement G. Lindijer Reorganisatie X-Y-Z-Kundig Laboratorium (XL), Voor Leken Verklaard De top van het XL heeft het druk. Dit is niets nieuws. Maar er is méér! De top heeft het tè druk. De top vindt zelf dat hij zijn taak niet goed aan kan. Al lang niet meer. En dat is een feit dat wat zwaar op de maag ligt. Want waar moet het naar toe met het XL? Als zelfs de man aan het roer geen tijd meer vindt voor de koers? Al met al dus een beeld dat flink wat zorg baart. Niet slechts voor de top van het XL. Voor héél het XL! Oók voor de man of vrouw die het werk bij het XL zo na aan het hart ligt. Ook die deelt die zorg. Dat ligt voor de hand. Goed, een mens heeft recht op werk. Maar wat stelt dat voor als er geen werk meer is? Juist! Dan houdt het mooi op. Recht of geen recht. De vraag waar het nu om draait, luidt: 1 Hoe komt het dat de top van het XL het te druk heeft? Eerst als daar wat zicht op is, dringt zich tot slot de vraag op: 2 Wat valt er aan te doen? Dus in die zin dat de top weer fijn zijn ei kwijt kan? Trek je je het lot van de top echt aan dan weet je best, ook als leek, waar de schoen wringt. Ga maar na. Eens was er een tijd dat het niet op kòn. Een tijd van groei en bloei. Er zat vaart in het lab, want er was werk zat en de klant zat ruim in het geld. En wat deed de top? Nu, je weet dat er bij het XL niet één punt op een i, waar dan ook, schuil kan gaan voor de blik of de stem van de top (kijk eens naar de post!). Geen zaak te min of hij schuift door, van chef tot chef, naar de top. Want diè pas hakt de knoop door, vroeg of laat. Dat lijkt wat vreemd. Maar och: in diè tijd kon dat nog geen kwaad. De vaart bleef er in, want werk was er toch wel! Maar toen sloeg het tij om. Niet zo plots. Het zat er al dik in: eens moest het mis gaan. De klant van nu smijt niet meer Vervolg Woordenboeken B Dat is ook mogelijk als de verschillende woordenboekredacteuren en uitgeverijen op onze kleine, versnipperde taalmarkt de koppen bij elkaar steken en bij voorbeeld op gezag van de Taalunie of het Genootschap Onze Taal de pennen en fiches bij elkaar brengen. A En tot zolang? B Tot zo lang moeten wij doorleven met een aantal gebrekkige woordenboeken en daarbij bedenken dat kritiek leveren gemakkelijk is. Of iets positiever: tot zo lang kunnen wij ons verlustigen in het gevarieerd woordenboekenaanbod waarmee uit verschillende hoeken een schemerlamp wordt gericht op onze taal.

78 Met dank aan: mr. J.D.D. Albarda, Den Haag; mevr. M.J. Begeer, Den Haag; mevr. J. Berend-Bakkenist, Amsterdam; J. van Bodegom, Leusden; dr. J. Broekhuijsen, Wageningen; J.T. Dijkstra, Den Haag; K. Fens, Nijmegen; mevr. drs. J. Galjaard, Eindhoven; mevr. H. Ganzevoort-Noback, Den Haag; mevr. drs. T. de Groot, Den Haag; W.F.M. Hammes, Rijswijk; W. Heybroek, Oud Karspel; mevr. A. Houwink ten Cate-Schlichting, Amsterdam; ir. M. Hugenholz, Roden; mevr. J.G. Huijsman-van Dee, Utrecht; B. Jansen, Diemen; mevr. J.A. de Jong, Utrecht; W. de Jonge, Den Haag; mevr. J.W.F. Klein-von Baumhauer, Amsterdam; E.L. Kruijne, Rotterdam; M. van de Meeberg, Overveen; mevr. G. Mensink-van der Boom, Maarssen; A. van Meurs, Breugel; C. Nagtegaal, Utrecht; mevr. F.F.H. Nelck-Da Silva Rosa, Assen; R.M. Oudenhuijzen, Poortugaal; J.J. Paardekooper, Deventer; P.P.L. Regtien, Delft; W.B. Rombouts, Den Haag; J.E. Romein, Groet; mevr. E. Ruegg-de Blécourt, Genève; mr. J.W Scheffer, Rijswijk; D. Schouten, Apeldoorn; mevr. G.J. Spierenburg-Koomen, Amsterdam; W. Sterrenborg, Tilburg; P. Stuurman, Krommenie; P. van Swigchem, Maastricht; J. van Ulsen, Groningen; M. Vader, Leiderdorp; H. van Wageningen, Woerden; E. Wassenaar/Leiden; A. Weeda, Leeuwarden; mevr. N. Welten-Frederiks, Bergeijk; mr. F.J. Zürcher, Den Haag; mevr. M.E. Zwart-Groot, Twello. En met bijzondere dank aan: H. Cohen, Brussel; P. Stuurman, Krommenie; A. Weeda, Leeuwarden en mevr. R. van der Laan. Taalproef VI L.J.M. Rutten 1 Alleen kalmte en nuchterheid kunnen het volk nog redden. 2 Benut de papierbakken, s.v.p. 3 Het handelt zich hier om de volgende passage. 4 Met behulp van de agenten werden de krakers naar het bureau gebracht. 5 Het doel van de wetenschap is goed ontwikkeld. 6 Hij deed tevergeefse pogingen om het kabinet te redden. 7 Je bent ten slotte maar één keer jong. 8 Na de voltooide behandeling van het wetsontwerp ging de Kamer met reces. 9 Zijn werk bestond uit het sorteren van brieven. 10 Ik realiseer mij dat het voorliggende stuk niet gemakkelijk is. Oplossingen op p. 38 Uitsmijter: Gehoord in 's lands vergaderzaal tijdens fiscaal debat: geslachtsneutrale vrije voeten!

79 33 Taalverandering in woordenboeken De taal verandert snel; de woordenboeken langzamer. In het onderzoek naar woordenboeken zijn de laatste en de voorlaatste druk vergeleken. Hierdoor was het mogelijk om na te gaan in hoeverre woordenboeken zich aanpassen aan de veranderende taal. Deze aanpassing blijkt uit het opnemen van nieuwe woorden, het weglaten van verouderde woorden en het veranderen van omschrijvingen. Koenen, Kramers, Verschueren en Van Dale hebben hun laatste drukken allemaal aanzienlijk uitgebreid; Spectrum en Prisma hebben een klein aantal wijzigingen aangebracht. In het schema wordt geïllustreerd wat voor invloed de taalverandering op deze uitbreidingen heeft gehad. Hiervoor zijn acht neologismen gekozen. Een kruisje geeft aan dat deze woorden in de laatste druk van het desbetreffende woordenboek voorkomen; wanneer het woord ook al was opgenomen in de voorlaatste druk staan er twee kruisjes. voorl. druk laatste druk Prisma Kleine Koenen Spectrum Van Dale Handwoordenboek jac x x x jeans x x xx jet-set x jeugdconsulent x Jezus-freak jingle joggen x x joint x x x xx junkie x x x x junta x x x xx voorl. druk laatste druk Koenen Kramers Verschueren Grote Van Dale jac x jeans x xx x x jet-set x xx x jeugdconsulent x x x Jezus-freak xx jingle xx

80 joggen x joint x xx x junkie x xx x junta xx xx xx x Dit lijstje geeft een aardig beeld van de taalverandering zoals die in woordenboeken waargenomen kan worden. Een tabel met andere neologismen als uitgangspunt levert een vergelijkbaar resultaat op. De woorden zijn uit verschillende domeinen afkomstig, onder andere politiek (junta), vormingswerk (JAC, jeugdconsulent), sekten (Jezus-freak) en subcultuur (joint, junkie). Aan de hand van de verschillende jaartallen is het mogelijk om na te gaan wanneer een woord voldoende ingeburgerd is geraakt om het in een woordenboek op te nemen. Junta blijkt al een relatief oud woord te zijn, terwijl jingle (herkenningsmelodie in radio- en tv-programma's) pas komt kijken. De meeste woorden van dit lijstje zijn in de loop van de jaren zeventig aan onze taal toegevoegd. Uit het schema blijkt dat Kramers de meeste nieuwe woorden bevat. Dit woordenboek dankt zijn hoge positie aan het feit dat Reinsma's Signalement van Nieuwe Woorden er grotendeels in is opgenomen. Alle woorden die in de kolom van Kramers twee kruisjes krijgen, stonden al in het Signalement. Van de kleinere woordenboeken is de Kleine Koenen het modernste. Prisma en Spectrum maken amper gebruik van de in het Signalement gepresenteerde nieuwe woorden. Wellicht speelt het jaartal van de laatste druk hierbij nog een rol. In de toekomstige Grote Van Dale zijn alle woorden uit deze lijst opgenomen. met geld. Hij mijdt het lab. Het werk loopt af. Het gaat het XL niet meer voor de wind. Weg is de vaart. Weg groei, weg bloei. En ziet, het XL raakt in de knoei. Kan het XL dan in de steun? Ja, maar om kort te gaan: het XL trekt al steun, sinds jaar en dag. En wat nu wel erg zuur is, ook die steun staat op de tocht. Want het Rijk blijkt niet meer zo rijk en toont zich dus niet meer zo gul. Zo komt de nood pas goed aan de man! Wat een strop! Prompt ziet de top er geen gat meer in. Dat spreekt voor zich. Wat wil je dan ook? Èn het werk op peil, èn het XL op koers. En dan óók nog eens oog voor een punt op een i daar, een punt op een i hier. Voor een zaak zus en een zaak zo. Neen, daar is nu geen tijd meer voor. Top, let op, dat wordt nog de kram aan je kist (wat ik je brom)! Toch ziet het er niet naar uit dat het zó erg uit de hand loopt. Want de top riep de hulp in van wat lui. Lui van naam en faam (en niet eens uit een echt ver land). Lui van een groep die het liefst flink snoeit als de boom nog net niet dood is. De groep ging eerst na hoe het XL reilt en zeilt, van dag tot dag. En die wist toen snel dat de top erg veel hooi op de vork neemt. De raad was wijs en duur. De top kreeg het lid op de neus. Hij had geen keus. Dus zat de top al gauw, bij vraag 1 evengoed als bij vraag 2, op één lijn met die lui van stand. En heus, de aap die uit de mouw kwam, had niet niks om het lijf: 1 De macht van de top reikt véél te ver. Wendt die macht slechts aan voor de koers en de vaart van het XL. Of voor het peil van het werk. Maar niet voor een punt op een i, of een zaak zus of zo. Dat leidt maar af! Dus blijf bij je leest, top!

81 2 De greep op de markt is véél te zwak. Dit komt (voor een deel) door het feit dat er op z'n minst twaalf clubs in het spel zijn. Vaak vecht men om de gunst van slechts één klant die het doel vormt van twee of meer clubs.

82 34 Dat loopt spaak, zegt nu de top. Maak er vijf clubs van. Clubs die kant en klaar zijn voor de slag om de klant. Elk in één deel van de markt. Dat scheelt een hoop werk! Voor het XL neemt het werk toe, voor de top af. Dat lucht op, top! Met dit plan op schrift (en zo klaar van taal!) viel de top met de deur in huis. Hier en daar deed dat de deur dicht. Soms sloeg zelfs de vlam in de pan. Niet vreemd. Want wat de boer niet kent dat vreet hij niet. Voor de top staat dit plan vast: een kans voor het XL. Een XL dat door het oog van de naald kruipt. Dit keer dus géén schot voor de boeg (wat wel het schot van heer Beer ooit was). Voor de top is het thans raak! Dìt plan, nu of nooit. En voor de rest van het XL? Rijpt er wat, of broeit er wat...? Taalcuriosa Het telefoonalfabet J. Welling-Best Het Nederlandse telefoonalfabet - Anna, Bernhard, Cornelis, Dirk, Eduard, Ferdinand, Gerard, Hendrik, Izaak, Jan, Karel, Lodewijk, Marie, Nico, Otto, Pieter, Quotiënt, Rudolf, Simon, Teunis, Utrecht, Victor, Willem, Xantippe, IJmuiden, Ypsilon, Zaandam - wordt voornamelijk gebruikt bij het spellen van namen van personen en plaatsen. Het telt zevenentwintig letters: de normale zesentwintig plus de ypsilon. Het telefoonalfabet is in hoofdzaak gebaseerd op namen, zij het inconsequent. In negentien van de zevenen- Variëteit en variété Mag dat niet in de woordenboeken? M.C. Godschalk Ik speel met twee woordenboeken en heb belangstelling voor de uitdrukking Hij weet waar Abraham de mosterd haalt. Onder het lemma Abraham, Abram vind ik in Van Dale: hij weet waar Abram de mosterd haalt, dit is hij is op de hoogte, weet er alles van. Prachtig, maar waarom juist mosterd? Opgezocht onder het lemma mosterd. Resultaat: hij weet waar Abraham de mosterd haalt, zie Abraham. Hier schiet ik dus niets mee op. Ik heb wel eens gehoord dat mosterd een verbastering zou zijn van mutsaard of mutserd, dit is brandstapel, en in betrekking tot Abraham zou dit passen door het bijbelse verhaal over het offer van Abrahams zoon, Izaak. Van Dale lijkt dit niet te geloven; anders zou hij er toch wel melding van hebben gemaakt. Koenen legt ook geen verband en dus ga ik denken aan amateuretymologie, hoewel het Etymologisch Woordenboek van J. de Vries van mutsaard zegt: staat wellicht in verband met ouder mutsen, moetsen, afsnijden, verminken, en in het bijbelverhaal wordt over het kloven van hout gesproken.

83 Ik ken de betekenis van de uitdrukking kiezen of delen en ook de verklaring van het beeld. Maar stel dat ik deze laatste niet ken. Ik ga dus opzoeken in Van Dale (1970). Onder delen vind ik: u moet kiezen of delen, dit is een beslissing nemen, tot het een of het ander besluiten ; onder kiezen: moeten kiezen of delen, dit is zich moeten bepalen bij het één of het ander (meestal op straffe van enige sanctie of onaangenaamheid). Onder kiezen zegt mijn Koenen (1972): moeten kiezen of delen, dit is een keus moeten doen, meestal uit twee minder aangename dingen. Waarom niet alleen kiezen? Waarom kiezen òf delen? Wilt u weten wat het betekent dat de lamp voorover hangt? Van Dale onder lamp: de lamp hangt, staat scheef, schuin, voorover, dit is er is geldgebrek, men zit op zwart zaad. Koenen: de lamp hangt scheef, dit is er is geldgebrek. Weet u nu ook, waaròm de lamp hangt voorover betekent dat er geldgebrek is? Of dat men op zwart zaad zit? Wat is dit nu weer? Van Dale onder zaad: zonder geld zitten, bekrompen moeten leven. Koenen onder hetzelfde lemma: zonder geld zitten, bekrompen moeten leven, vergelijking met de kanarie, die eerst al het tuitte zaad oppikt. Hoera voor Koenen! Die geeft de gevraagde verklaring, althans in dit geval. Of gaat hij daarmee buiten zijn boekje: is hij een uitslover? Dan is hij dit maar in een enkel geval, want evenmin als Van Dale gunt hij ons inzicht in de listigheid van het kiezen of delen. En evenals Van Dale vertelt hij ons wel dat de lamp scheef hangt doordat er geldgebrek is, maar ook hij neemt niet de moeite erbij te vermelden dat de lamp in kwestie, de tuitlamp of snotneus, scheef (voorover) gehouden moest worden opdat het laatste beetje olie de pit aan het uiteinde van de tuit kon voeden. Maar Van Dale neemt revanche. Bij met de helm geboren volstaat Koenen met: zegswijze, met de gave om zekere gebeurtenissen, als sterfgevallen, branden, van tevoren te zien aankomen. Van Dale zegt dat helm ook is: (bij vergelijking) het vlies dat bij de geboorte het hoofd van sommige kinderen omgeeft en waaraan het bijgeloof vroeger bijzondere eigenschappen toeschreef: hij is met de helm geboren; het is een gelukskind, (ook) hij heeft de gave om rampen (bij voorbeeld sterfgevallen) vooruit te zien aankomen. Ik heb mij tot twee bekende woordenboeken beperkt. Ik heb mij ook in het aantal voorbeelden beperkt. Ik heb geconstateerd dat velen graag wat meer over bepaalde zegswijzen zouden willen weten. We kennen de betekenis meestal uit ervaring maar het beeld dat gebruikt wordt, is ons niet altijd duidelijk. We kunnen dan gaan gissen en daarna twijfelen aan onze uitleg. Wat is nu eigenlijk de gedragslijn van die lexicografen? Is het misschien geen gewoonte in dergelijke gevallen opheldering te verschaffen? Waarom dan hier en daar een uitzondering; waarom geen consistente praktijk? Of mag het er toch eigenlijk niet in?

84 35 Het Rijmschap Ivo de Wijs Zeventig meter viel ik diep M'n hart stond stil Maar m'n Pontiac liep! Men veronderstelt soms dat ik tegen reclame ben. Dat ben ik niet. Ik maak zelf ook reclame: voor eigen bezigheden en opvattingen. Ik ben wel tegen een aantal reclamemethoden en -verschijnselen: direct mail, huis-aan-huisdrukwerk, vliegtuigjes met letterstaarten, kinderacteurs als snoepverkopers enz. Eigenlijk (vooruit, De Wijs, niet schipperen, zeg het!) ben ik ook tegen etherreclame. Ik vind de commercie op radio en teevee te indiscreet en te agressief. Nu staat het erg sullig om van reclamemakers kalmte en terughoudendheid te vragen, maar het is ook niet verstandig de heren continu carte blanche te geven. Reclame hoort erbij, zegt men. Maar bij wat? Bij alles? Er zijn leuke, treffende, creatieve en zelfs artistieke reclame-uitingen, maar er valt her en der ook een hoop knulligheid te signaleren. Het is echter moeilijk om een reclameman van onbeholpenheid te beschuldigen. Hij heeft zijn antwoord klaar: Knullig zeg je? Ja, haha, natuurlijk is het knullig, maar dat is nu juist de bedoeling! En hij geeft zichzelf meteen een prijsje. Windhanen buigen nu eenmaal niet. Wie het rijm in de reclame welwillend bestudeert, moet concluderen dat zoveel onbeholpenheid echter onmogelijk de bedoeling geweest kan zijn. Ik H.H. Polzer Best geinig, zo'n dzjoppie: Het schrijven van copy wėes u vorige maand al op de schrikwekkende beginnersfout nu/smeltjus, maar misschien herinnert u zich ook de campagne Mokum rokum nog. Zoveel jofelheid tegelijk zou ìk niet durven lanceren. En Badedas gebruik ik nóóit, enkel en alleen uit angst dat ik daarvan in mijn sas zou raken. Als het reclamerijm een beetje klopt, blijkt er vaak iets mis met de klemtoon. Kent u de melodie van Supra die zich onderscheidt Door ouderwetse kwaliteit en horen uw valse oren ook steevast een lange ij in de eerste regel? En kent u Rambo beits, da's goed bekeken Rambo beits doet HET hout spreken met die noodlottige nadruk op HET onbetekende lidwoord?

85 Om zeer begrijpelijke redenen maakt de reclame gretig gebruik van rijm, maar de kwaliteit van de voortbrengselen is uiterst matig. Wim van Est klom uit een ravijn en sprak de onvergetelijke woorden: M'n hart stond stil, maar m'n Pontiac liep! Een copywriter perste Wim vervolgens in een versje. Nutteloze bemoeienis. Zo'n copywriter zou ik laten vallen. Te luchthartig kijken de meesten tegen dit vak aan. Reclameteksten moeten in Vervolg Taalcuriosa twintig gevallen gaat het om een jongensnaam, in drie om een meisjesnaam, in drie om een plaatsnaam en in twee om een zaaknaam. Deze inconsequentie is storend, in hoge mate discriminerend voor de vrouw en gemakkelijk te verhelpen. Een geheel mannelijk alfabet valt bij voorbeeld te construeren door de meisjes-, plaats- en zaaknamen te vervangen door Anton, Martijn, Querulijn, Urban, Xavier, IJsbrand, Ype en Zacharias. Een geheel vrouwelijk alfabet levert al evenmin moeilijkheden op met Quinta, Ursula, Xaviera - Hollandser kan het toch niet... -, IJfje, Yvonne en Zefahja op de probleemletters. Een alfabet met zaaknamen maken is helemaal een fluitje van een cent. Met plaatsnamen daarentegen is het onmogelijk omdat er in Nederland (volgens het telefoonboek) geen plaatsen bestaan waarvan de naam met een X of een Q begint. De Duitse, Franse en Engelse telefoonalfabetten lijden aan soortgelijke euvelen, waarbij opvalt dat de Engelse versie met twee meisjesnamen het minst vrouwvriendelijk is en de Franse met tien meisjesnamen behoorlijk geëmancipeerd. Gezien het oneven aantal letters in het Nederlandse telefoonalfabet is het onmogelijk zonder kunstgrepen een perfect geëmancipeerde versie te construeren. Een eenvoudige truc is echter voor één letter een naam te gebruiken die zowel voor jongens als meisjes gebezigd wordt, zoals bij voorbeeld Jo of Marie. Om de emancipatie een handje toe te steken zou derhalve het volgende alfabet (of een variant erop) kracht van wet dienen te krijgen: Anton, Beatrix, Cornelis, Diane, Eduard, Francien, Gerard, Heleen, Izaak, Joke, Karel, Leontien, Marie, Nelly, Otto, Paula, Querulijn, Ria, Simon, Thea, Urban, Vera, Willem, Xantippe, IJsbrand, Yvonne, Zacharias. Afgesproken?

86 36 Van woord tot woord Marlies Philippa Benamingen over de grenzen Ik vind het nog steeds niet leuk om voor Hollandse te worden uitgemaakt. Holland is tenslotte niet synoniem met Nederland en ik mag dan wel in het Houtland (Holland is ontstaan uit Holtland = houtland) zijn geboren, maar ik heb toch het grootste deel van mijn leven in andere Nederlandse contreien doorgebracht. Ik denk dat bewoners van de Belgische provincies Antwerpen, Brabant en Limburg eenzelfde gevoel van weerzin krijgen wanneer ze Vlamingen worden genoemd terwijl ze misschien slechts een enkele keer in Oost- of West-Vlaanderen zijn geweest. Ook de situatie Engeland naast Groot-Brittannië is vergelijkbaar. In het buitenland wordt het wat moeilijker mijn aversie tegen Holland als vaderland vol te houden. Ik probeer voor mijn land van herkomst zoveel mogelijk een vertaling van de De Nederlanden te bezigen maar soms lukt dat niet. Holland begrijpt iedereen! Het lijkt me nog veel lastiger als je eigen land overal elders anders heet dan in je eigen taal. Dit is bij voorbeeld het geval met Egypte. Het waren de Grieken en in navolging van hen de Romeinen die dit land Aiguptos respectievelijk Aeguptus noemden. De oude Egyptenaren zelf spreken over Kemi of Kemet, wat zwart betekende, de kleur van het vruchtbare Nijlslib die scherp contrasteerde met die van de woestijn. In het huidige Egypte wordt het land Misr of Masr genoemd, de Arabische benaming die is te vergelijken met het Hebreeuwse - Arabisch en Hebreeuws zijn beide Semitische talen - Masor. Uit het Griekse Aiguptios Egyptisch is het woord Koptisch ontstaan. De Kopten zijn de christelijke nakomelingen van de oude Egyptenaren. Sinds het Arabisch in Egypte de voertaal is geworden, wordt de Koptische taal, de laatste fase van het oude Egyptisch, nog bijna uitsluitend gebruikt voor godsdienstoefeningen. Vervolg Rijmschap kort bestek veel informatie aantrekkelijk opdissen voor een zo breed mogelijk publiek. Taalbeheersing is onmisbaar voor een goede copywriter, en goede copy (hoe infaam ook) dwingt ontzag af. Gezongen reclame is wezenlijk anders dan gedrukte en gesproken; jingles hoeven niet veel specifieks over een product mee te delen. De tekst moet natuurlijk wel muzikaal zijn. Lang niet alle copywriters hebben dit door. Hierin vinden ze trouwens tal van liedjesschrijvers aan hun zijde. Zo zong Wim Kan De bouwvakkurs gaan door (op de wijs van Lily Marleen). Ivo's voorbeeld is veelzeggend. Die man had kunnen schrijven Rambo beits, die doet hout spreken of (een tikje beter) Rambo beits brengt hout tot spreken als hij enig benul van melodie had gehad. Elk Amerikaans reclamebureau van betekenis heeft een jingle department waar muzikale copywriters hun werk naar behoren, vaak zelfs bewonderenswaardig

87 verrichten. Niet alleen wordt dan de boodschap doelmatig overgebracht, maar het overbrengen als zodanig heeft nut voor de geestelijke vorming van het publiek; ook van hen die nooit dat artikel gebruiken, die krant zullen lezen, dat lustoord gaan bezoeken. Hier word ik herinnerd aan de alpinist Jhr. van Speyk. De door Ivo geciteerde tekst - die ik als voormalig reclameman metrisch èn inhoudelijk sterk vind - zou namelijk geïnspireerd kunnen zijn door de publiciteit rondom diens tragische misstap in Een vvv-kantoor had daar aanleiding in gezien om te adverteren. Tweeduizend meter viel ik omlaag Was ik tòch maar gaan fietsen naar Beetsterzwaag. Menigeen was verontwaardigd maar de vvv van 's Gravenhage en van een bekend watersportcentrum blijkbaar niet. Het Tsjechisch verkeersbureau deed een heller in het zakje. Alkmaar pakte uit met een historisch gebouw, Lissabon met zijn rivier. En behalve de toeristenindustrie grepen ook een fabrikant van maagtabletten, een leverancier van luxe doodskisten, een virtuoos op de zingende zaag (voor bruiloften en partijen) en anderen de gelegenheid aan. Rijm kan mooi zijn, rijm kan wonderen doen; maar het kan ook grote verwoesting aanrichten in het verstand en de goede smaak. Neemt u in acht!

88 37 Congres Jeugd en Taal J. Renkema Op zaterdag 19 november 1983 hield het Genootschap Onze Taal zijn veertiende congres in de Jaarbeurshal te Utrecht. In voorafgaande jaren waren al thema's aan de orde gesteld als: Taalgebruik in pers, reclame en radio; De taal in het openbare leven; Het Nederlands en het onderwijs; De kunst van het woord; Goed Nederlands; Ons cabaret; Wat nog niet in Van Dale staat; Taal van Den Haag. Voor 1983 was - mede in verband met het derde Taaltoernooi - het thema Taal en Jeugd gekozen. Op die zaterdag luisterden meer dan vijfhonderd leden van ons Genootschap, vertegenwoordigers van de Ministeries van Onderwijs en Algemene Zaken en de burgemeester van Utrecht naar een achttal lezingen en voordrachten. Het in extenso afdrukken van al deze lezingen zou meer dan twee nummers van Onze Taal in beslag nemen. Bovendien waren sommige voordrachten gebaseerd op videobeelden en geluidsbanden. Daarom in dit nummer een selectie van wat op dit veertiende congres is gezegd door, voor en over de jeugd. Na een welkomstwoord van de voorzitter, mr J. Jolles, en enkele mededelingen van de congresvoorzitter, het bestuurslid mevrouw Hanny van den Horst, gaf mevrouw drs. E.S.F. Feteris, schrijfster van jeugdboeken, een inleidende beschouwing onder de titel: Taalgebruik als sociaal probleem. Mevrouw Feteris sprak over De waarde die wordt gehecht aan het Algemeen Nederlands, dit wil zeggen onze taal zoals die vooral in de Randstad wordt gesproken en geschreven, en over de houding van taalgebruikers tegenover elkaar, met name van ouderen tegenover jongeren en omgekeerd. In deze lezing kwamen onder andere de volgende vragen aan de orde: Hechten we niet te eenzijdig waarde aan de uiterlijke verzorging van het Algemeen Nederlands? Verliezen we niet andere belangrijke aspecten van de communicatie uit het oog? Houden taalgebruikers eigenlijk wel voldoende rekening met elkaar? Of kan het beter? Mevrouw Feteris bepleitte een kritische houding tegenover het gebruik van het Algemeen Nederlands. Goede communicatie is met Algemeen Nederlands lang niet altijd gediend. Sterker nog Er wordt gediscrimineerd op de uiterlijke vormen van taalgebruik - correct spreken en correct schrijven - waarvan we allemaal weten dat die door geboorte en opvoeding, méér dan door eigen verdienste worden bepaald. Bij mondeling taalgebruik zijn andere communicatiemiddelen belangrijk: gelaatsuitdrukking, gebaren, lichaamshouding. Er zijn in dit opzicht grote verschillen tussen volwassenen en jongeren. Als je naar de jeugd van nu kijkt, dan zie je dat die veel vrijer en veel intensiever met dit soort communicatiemiddelen omgaat dan volwassenen. Veel ouderen hebben het daar moeilijk mee. Ze kijken een beetje neer op

89 de jeugd, die als onrustig en beweeglijk op hen overkomt. Dit neerkijken lijkt me niet terecht. Iedere generatie heeft een iets ander taalgebruik. Veranderingen in taal zijn onvermijdelijk. Maar het kost veel taalgebruikers moeite daar relativerend tegenover te staan. Veel mensen worden onzeker van veranderingen. Bovendien speelt een sociaal-cultureel vooroordeel een rol. Dat vooroordeel berust op de volgende redenering: wie een goed taalgebruik heeft - dat is dus het officiële Algemeen Nederlands - die ìs wat, die stelt wat voor, dat is iemand van wie je gedrag volgens goede normen en waarden kunt verwachten. Iets wat natuurlijk helemaal niet zo hoeft te zijn. [Vervolg Van woord tot woord] Kon een bepaalde ontwikkeling van Egyptisch dus de benaming worden voor een bepaald deel van de Egyptenaren, een andere ontwikkeling van dit woord werd in sommige talen de benaming voor een heel ander volk: de gypsies, de zigeuners. Een zwervend volk krijgt zwervende namen. De zigeuners noemen zichzelf Romani. Rom (meervoud Roma) betekent mens. Van Romani is in het Parijse argot romanichel zigeunervolk afgeleid. Het zigerunerwoord tchel heeft de betekenis volk. In het begin van de 15de eeuw kwamen de zigeuners in West-Europa. Een dominicaner monnik Hermann Korner vertelt in zijn Lübeckse kroniek dat in 1417 een groep van ongeveer 300 personen van beide geslachten zijn kamp opsloeg buiten de poorten van Hamburg. Hij noemt hen Secani, een vorm die verband houdt met het Russische tsygan, het oudere Franse tsigane, het Griekse atsinkanos en het Italiaanse zingaro. Het Zweedse zigenare is ontleend aan het Duitse Zigeuner. De Turken zeggen tcinghiané en de Perzen zenghi. Dit laatste woord wordt ook in het algemeen gebruikt voor mensen met een donkere huid. De zigeuners stammen uit het noordwesten van India, maar toen ze in de 14de eeuw wat verder begonnen door te dringen in Europa, verklaarden ze dat ze uit Egypte of Klein-Egypte kwamen. Vandaar de Griekse benaming gyftos, het Engelse gypsy (ontstaan uit egyptian), het Spaanse gitano (uit egyptano) en het Franse gitan. Ook andere landen van oorsprong werden aangenomen. In het Zweeds worden zigeuners wel tattare tataren genoemd en bij ons Bohemers. Bohème is met zijn variant bohémien vanouds het Franse woord voor zigeuner. De eerste zigeuners die Frankrijk aandeden, beweerden dat zij uit Bohemen kwamen. Deze Bohemers zijn wel wat anders dan de Boheemse Broeders! Toen men in de 19e eeuw het zigeunerleven begon te romantiseren, ontstond de huidige betekenis van bohémien.

90 38 Jonge kunstenaars die zich ontworteld voelden in de burgerlijke maatschappij, gingen een woest en afwijkend leven leiden, dus leven als zigeuners. De roman van Murger uit 1851 over het kunstenaarsleven in het Quartier Latin - hierop is ook de opera La Bohème van Puccini gebaseerd - is doorslaggevend geweest voor de ontwikkeling van deze betekenis. Buiten de maatschappij leven is niet hetzelfde als van buiten komen. De zigeuners en ook vele andere buitenlanders leven in onze westerse maatschappij letterlijk in ellende. Het woord ellende is ontstaan uit el-landi in een ander land. Het eerste deel van dit woord komt ook voor in el-ders ergens anders. Als je in een ander land bent, ben je ontheemd, val je buiten de normale rechtsorde en kun je je knap ellendig voelen! Oplossingen (p. 32) 1 kalmte en nuchterheid is een eenheid. Vergelijk: een en ander, kan dus. 2 Germanisme. Beter: gebruik. 3 Germanisme. Beter: Het gaat hier... 4 Als het om personen gaat: met hulp van. 5 Onzinnige constructie. Correct is bij voorbeeld: De tak van de wetenschap... 6 tevergeefs is het bijwoord. Bijvoeglijk gebruikt: vergeefse. 7 ten slotte moet hier zijn: tenslotte (per slot van rekening). 8 Kromme constructie. Correct: Nadat de behandeling was voltooid... of: na de voltooiing van de behandeling van het wetsontwerp... 9 bestond in Voor de puristen: realiseren (anglicisme) en voorliggende (germanisme). Correct: Ik besef dat het ter tafel liggende stuk... Vervolg Congres Taalgebruikers houden ook onvoldoende rekening met elkaar. Hier werden diverse voorbeelden gegeven, onder andere over het taalgebruik in schoolboeken. Als u een analyse zou maken van het taalgebruik in schoolboeken en de mate waarin dit taalgebruik voor leerlingen toegankelijk is, dan zou u tot verbijsterende conclusies komen. In veel gevallen is dit taalgebruik veel te moeilijk. Dit geldt niet alleen voor de woordkeus maar ook voor de zinsbouw en ook voor de redeneringen. Tot mijn schande moet ik bekennen dat ik mij als auteur van schoolboeken daar ook schuldig aan heb gemaakt. Nu kunt u zeggen: De leerlingen moeten zich maar inspannen om dat taalgebruik te begrijpen, maar zo werkt het niet. Ook al spannen ze zich in, mèt of zonder woordenboek, ze begrijpen het gewoon niet. De leesvaardigheid van jongeren is in de laatste tientallen jaren sterk afgenomen en neemt nog steeds af. Ontwikkelingen in de maatschappij - onder andere de opkomst van radio en tv - zijn daar debet aan. Deze ontwikkelingen zijn onomkeerbaar en wij volwassenen zijn er mede verantwoordelijk voor. Boekenschrijvers en leraren zullen met die

91 beperktere leesvaardigheid van de jeugd rekening moeten houden. Anders kunnen ze de communicatie met hun lezers wel vergeten. Mevrouw Feteris besloot haar lezing met een oproep aan onderwijzers en leraren om nu eindelijk eens overeenstemming te bereiken over de basistaalvaardigheden die leerlingen moeten verwerven omdat anders de overheid, sterker dan nu het geval is via leerplannen en eindexamen bindend voorschrijft wat er moet gebeuren. Het Genootschap Onze Taal werd uitgenodigd een bijdrage te leveren aan de discussie over basisvaardigheden en de manier waarop deze moeten worden aangeleerd. Taal voor de jeugd Na deze lezing volgden in de ochtend vier lezingen over taal vóór de jeugd. De middag bleef gereserveerd voor lezingen over taal vàn de jeugd. Arno Wamsteeker, eindredacteur van het NOS-jeugdjournaal, maakte in zijn lezing Taal en teken duidelijk dat, in ieder geval voor kinderen, de taal ondergeschikt is aan het beeld. Berichtgeving aan jarigen stelt speciale eisen. De televisiejournalist moet ter wille van de informatie-overdracht de taal in de afbijt gooien: korte zinnen, keurig gerangschikt, weinig adjectieven. Kortom: recht op het doel af. De programmamaker kan zijn taal niet zo maar uitstorten over zijn doelgroep. Kinderen kennen veel woorden niet. Vergelijk maar eens de antwoorden die kinderen uit onze doelgroep gaven bij intelligentietests: - lectuur: als het lekt; - injectie: een soort bloedvergiftiging; - onschatbaar: dat er zo mooi uitziet - als je een schat bent. In het Jeugdjournaal wordt de taal aangepast aan de doelgroep, maar er gebeurt nog veel meer omdat Tekens voor kinderen vaak belangrijker zijn dan de Taal. Journaalteksten zijn nog geen onderschriften of balloons uit een stripverhaal maar de tekst volgt het beeld, in die zin dat er wordt verteld wat het beeld laat zien. Er volgde een interessante, maar in deze tekst moeilijk weer te geven presentatie van een nieuwsfeit: een onderzoek naar de tijd die de gemiddelde Nederlander besteedt aan huishoudelijk werk. Met eenvoudige hulpmiddelen bleek dit nieuws aanzienlijk begrijpelijker voor kinderen. Na 600 uitzendingen Jeugdjournaal wennen ook politici aan het idee dat politieke problemen begrijpelijk kunnen worden weergegeven. De heer Wamsteeker besloot met een kijkje in de journalistieke keuken.

92 39 De eerste keer dat we de heer Van Veen van het VNO interviewden, hadden we ruim een hele avond nodig. En nog moesten we achteraf constateren dat het eindresultaat best tegenviel. Op de laatste Prinsjesdag hadden we de heer Van Veen weer in de uitzending en dat, dat moest maar drie keer over en... het was goed. Daar was de heer Van Veen best trots op want op de receptie na de Troonrede ging het gesprek met de heer Kok van de FNV niet over de grote problemen van ons land, nee in het kort ging het als volgt: (Van Veen) Wim, jij hebt natuurlijk ook met Marga van het Jeugdjournaal gesproken. Kok antwoordde: Jazeker, en het hoefde maar zeven keer over. Van Veen grinnikend: Bij mij maar drie keer, in dit ben ik je dus de baas. Mevrouw Thea Beckmann, schrijfster van jeugdboeken, ging in op de vraag: Moet een jeugdauteur zich aanpassen aan het taalgebruik van het jonge publiek? Ja, want je moet uitgaan van de taal van de kinderen, dus kinderlijk slang gebruiken en modewoorden hanteren die de jonge tieners van nu gebruiken. Een auteur mag zich niet bóven de lezer stellen. Nee, want woorden als te gek en onwijs gaaf verouderen ontiegelijk snel. Betekent dit nu dat schrijvers-voor-de-jeugd zich als taalpurist moeten gedragen, alleen mogen schrijven in de officieel erkende Nederlandse taal en dat zij elke gemeenplaats of een al tientallen jaren geldende vaste uitdrukking angstvallig moeten vermijden? Ik geloof dat we dan weer te ver zouden gaan. Als ik een boek schrijf, houd ik mij niet bezig met taalvernieuwing omdat ik wil dat de jonge lezer de draad van mijn verhaal kan volgen en geboeid wordt door de erin beschreven gebeurtenissen en gevoelens. Mevrouw Beckmann besteedde apart aandacht aan jeugdliteratuur voor kinderen met een handicap. Bij voorbeeld kinderen die moeite hebben met het onderscheid bij de boom en hij kwam weer bij. Maar, lectuur voor een 12-jarig doof kind is niet geschikt voor normaal-lezende kinderen. Het wordt gevaarlijk wanneer auteurs zich aanpassen aan een bepaalde vorm van gemakzucht bij kinderen die normaal lezen. Ik geloof dat ook deze vorm van aanpassing volstrekt uit den boze is en ik weiger dan ook er aan mee te doen. Boudewijn Klap, hoofd van de afdeling jeugdprogramma's AVRO-radio, belichtte in zijn lezing Schoolpleintaal als communicatiemiddel bij radioprogramma's voor jongeren het thema vanuit een andere hoek. Makers van radioprogramma's hebben minder problemen dan jeugdauteurs als het gaat om aanpassing aan de taal van het jonge publiek. De rol van de radio is de afgelopen twintig jaar sterk veranderd. Vroeger was de radio een cultuuroverbrenger waar je voor ging zitten, nu is het een achtergrondmedium dat wordt gebruikt terwijl je andere dingen doet. Radio is meer en meer auditief behang geworden. Tegelijk veranderde ook het

93 soort programma's; ze werden gezelliger en je hoorde mensen gewoon praten. Het doel van de heer Klap is om jeugdprogramma's uit de sfeer van de popmuziek te halen. Bij het maken van educatieve programma's gaat het niet alleen om het uitbreiden van de woordenschat maar ook om het propageren van de radio als eigen communicatiemiddel. Een belangrijke vraag hierbij is: In hoeverre drukt de taal die je in radioprogramma's gebruikt, een stempel op je programma? In deze lezing werd nader ingegaan op diverse jeugdprogramma's. Kleuters kregen andere, minder traditionele liedjes en muziek waar ze zelf iets mee Welk voud na een aantal? B.C. Sliggers - Lisse A Moet na aantal het werkwoord in enkelvoud of in meervoud staan? Men is het oneens over Een aantal bezoekers kwam(en) te laat. De vijf uiteenlopende meningen zijn de volgende. a Meervoud als het gaat om elk in het bijzonder, en enkelvoud als er een collectiviteit is (Van Dale). Voorbeelden respectievelijk: Hierdoor kwamen een aantal nieuwsgierigen te laat en Een aantal personen kreeg toestemming om... b Als de nadruk ligt op aantal, moet er enkelvoud staan; als de nadruk ligt op het meervoudig woord dat er op volgt, moet er meervoud staan. Voorbeelden respectievelijk: Het aantal slachtoffers is weer toegenomen en Een aantal gewonden zijn in het ziekenhuis opgenomen. c Steeds enkelvoud, want aantal is een enkelvoudig zelfstandig naamwoord. Je kunt ook zeggen: Een aantal kwam te laat, waarin aantal duidelijk onderwerp is. Deze opvatting wint veld. d Naar believen enkelvoud of meervoud. Deze mening vond ik slechts bij Charivarius in zijn Is dat goed Nederlands? uit 1949 met als voorbeeld: Een aantal (= vele) leden waren (of was) tegenwoordig. e Steeds meervoud want achter het omstreden woord staat een meervoudig zelfstandig naamwoord dat als logisch onderwerp het werkwoord beheerst. Het zijn de bezoekers die te laat kwamen, al dan niet groepsgewijs. B In het eerste geval (a) is het veelal moeilijk om uit te maken of er sprake is van individualiteit of van collectiviteit. De onderscheiding is te subtiel voor algemeen gebruik. Als zij echt noodzakelijk is, kan dit worden aangeduid door bepalingen als tegelijkertijd, met tussenpozen en dergelijke. Vrij veel nieuwsgierigen kunnen bovendien gezamenlijk te laat komen. En in het tweede voorbeeld kan het best zo zijn dat de personen los van elkaar in een bepaalde periode de toestemming kregen.

94 40 Ten aanzien van het bij b vermelde het volgende. In het eerste voorbeeld is aantal een zelfstandig naamwoord: het aantal zelf is toegenomen. Als er het voor ons woord staat, is dit altijd het geval. Ook met een ervoor kan aantal een zelfstandig naamwoord zijn: Een aantal dat angst inboezemt! Het tweede voorbeeld voldoet aan de d-opvatting. Bij de c-oplossing wordt aantal steeds als zelfstandig gezien. Maar dit is slechts het geval in Een aantal dat indruk maakt, in het eerste voorbeeld bij b en in Het aantal is toegenomen. Een aantal is, tenzij aantal een zelfstandig naamwoord is, qua betekenis meervoudig; de vervangingsproef (= vrij veel) bewijst dit. En bij Een aantal kwam te laat moet in een der voorafgaande zinnen zijn vermeld wie deze telaatkomers zijn, zodat men tussen aantal en kwam aan hen denkt. De d-opvatting ben ik in thans gangbare leerboeken niet tegengekomen. Charivarius zei tevens: Een paar (enige) heeft steeds het meervoud. Er is hier duidelijk een inconsequentie: een woordpaar dat vele betekent, heeft meervoud of enkelvoud; een ander dat enige betekent, slechts meervoud. Onbevredigend. Blijft over de e-oplossing die grammaticaal verdedigd kan worden, hetgeen hierna getracht wordt. C Van Dale omschrijft een aantal terecht als vrij veel, welke woordencombinatie woordgroep heet. In dit geval is er een zogenaamde telwoordgroep: een telwoord als kern ( veel ), aangevuld met een bepaling ( vrij ). Het geheel heeft een telwoordfunctie; daarom staan zelfstandig naamwoord èn werkwoord in het meervoud: Vrij veel bezoekers kwamen te laat. Een aantal is géén woordgroep want er is geen telwoord. Toch functioneert ook deze combinatie als telwoord. Volgens Rijpma en Schuringa is een telwoord een woord dat kan staan achter: Ik heb er... Dat een aantal... ook achter er gezet kan worden, bewijst de telwoordfunctie. Maar hoe moet dit Vervolg Congres konden doen zoals in Radiolawaaipapagaai. Ook voor de andere kinderen werd de traditionele benadering overboord gezet. We dachten: als we nu eens die interviews vervangen door sketches en dan de taal gebruiken die kinderen op het schoolplein hanteren. Gekke typetjes zoals in de Dik-voor-mekaar-show. Hier werd dus gekozen voor een plat taalgebruik van een spreker, behorend tot de eigen taalkring. Het gekke is dat de kinderen allemachtig veel wisten na afloop! De leerkrachten waren wel een beetje boos. Ze zeiden: Door dit slechte voorbeeld gaan de kinderen het ook doen! Elke onderwijzer werd gek van wat-is-er-joh? en Nee-nou-wordt-ie-mooi! maar de taalserie van André van Duin, Het Taalmagazijn had ook andere effecten. Voor pubers werd het programma 13-Speciaal ontworpen dat later meegroeide van Praatpaal 15 naar Praatpaal. In dit programma wordt informatie gegeven over

95 onderwerpen uit de leef- en denkwereld van de jongeren. Door interviews met leeftijdgenoten werden identificatiemogelijkheden geschapen. Deze opzet werd geïllustreerd aan de hand van een fragment uit een uitzending. Aan het einde van zijn lezing benadrukte de heer Klap nogmaals dat de radio een gewoon gebruiksmedium is geworden waarbij in elk programma, afhankelijk van doelstellingen en doelgroep, een eigen aanpak èn een eigen taalgebruik is vereist. Als laatste spreker over het thema taal voor de jeugd trad op mevrouw A. Freeman-Smulders, schoolbibliotheekconsulente, met een lezing over Taalervaring en boekentaal. Veel kinderen kennen lezen niet als vrijetijdsbesteding. Er is een grote maar vaak vergeten groep die thuis niet met boeken wordt geconfronteerd. De taal van die kinderen heeft betrekking op de situatie waarin zij verkeren; handelt over concrete zaken, voorwerpen, plannen, herinneringen. De omgeving deelt deze ervaring. Wat gezegd wordt, hoeft dus niet expliciet te zijn: de omstandigheden waaronder gesproken wordt, helpen de betekenis te duiden. Hierdoor ontstaan problemen bij het lezen van boeken en bij het begrijpen van schooltaal. Boekentaal hangt niet samen met de situatie waarin gelezen wordt: de tekst blijft dezelfde, de omgeving geeft geen verheldering. Is er geen voorkennis dan is de tekst het enige hulpmiddel om de tekst te begrijpen. Vervolgens ging mevrouw Freeman in op onderzoek naar het leesgedrag van jarigen en de vaak opvallende verschillen tussen geroutineerde en ongeroutineerde lezers. Geroutineerde lezers lezen interpreterend, zoeken naar een verborgen mening, leggen een relatie tussen de inhoud en hun eigen leven. Ongeroutineerde lezers herinneren zich alleen de beschreven feiten en gebeurtenissen, zien lezen als iets wat voor school moet gebeuren en niet als van belang voor henzelf. Bij geroutineerde lezers leidt lezen tot zelfstandig doordenken: bij ongeroutineerde lezers is sprake van alleen waarnemen. Bij ongeroutineerde lezers blijft helaas een enorme kloof bestaan tussen eigen expressief en persoonsgericht taalgebruik en de boekentaal.

96 41 Taal van de jeugd Na de koffiemaaltijd kwam het thema taal van de jeugd aan de orde. Mevrouw G. van Straelen-van Rintel, voorzitter van de Vereniging Algemeen Nederlands, afdeling Brussel, opende de rij met de lezing: De taal van de Nederlandssprekende jeugd in de Brusselse agglomeratie. Het woord Nederlandssprekende in de titel werd als volgt toegelicht. De standaardtaal in Vlaanderen is wezenlijk dezelfde als deze in Nederland. Vanzelfsprekend zijn er fonetische en syntactische nuances, specifiek Vlaamse woordkeuzen, typische spreekwoorden en gezegden, afwijkende zinsconstructies... een volstrekte éénvormigheid is echter nodig noch wenselijk, wel een wederzijdse bevruchtende samenspraak die alleen taalverrijkend op ons beider cultuurbezit kan inwerken. Gelukkig bestaat het Vlaamse minderwaardigheidscomplex niet meer. Het dialectspreken in eigen kring is nog steeds algemeen in zwang in alle lagen van ons volk; alleen betekent dit bij ons niet dat de dialectspreker zowel maatschappelijk als geestelijk ver beneden de bovenlaag zou zijn opgegroeid. Wij willen in de grond onze sappige dialecten niet kwijt; wij wensen onze eigen streektaal in een aantal situaties verder te gebruiken omdat ze een eigen sociale of communicatieve functie heeft. Wij zijn er ons echter wel van bewust dat we een overkoepelende eenheidstaal nodig hebben en dat we ons deze zo goed mogelijk moeten eigen maken. Door het onderwijs is de taalbeheersing in de laatste decennia aanzienlijk verbeterd. Mevrouw Van Straelen gaf een verslag van een uitgebreid onderzoek naar de taalvaardigheid in 1965 en in De verschillen waren opvallend. In Brussel is veel aandacht besteed aan onderwijs in verbale expressie, onder andere in de vorm van schooltoneel- en poëziewedstrijden. Dit bleek ook overduidelijk uit de declamaties die na afloop van de lezing ten gehore werden gebracht door Sandra Fol en Marijse Lammertijn. Het onderwijs in Noord-Nederland zou hiervan kunnen leren. Daarna ging Jan Sturm, waarnemend voorzitter van de Adviescommissie voor de Leerplanontwikkeling Moedertaal, in op het taalonderwijs met een lezing onder de titel Leren door praten; over leerlingen, taal en school. Vele volwassenen zijn niet op de hoogte van de manier waarop schoolkinderen praten, maar nog minder realiseren zij zich hoe kinderen leren door praten. Tijdens deze lezing werd commentaar gegeven op enkele gespreksprotocollen over het discussiethema: Het nut van het leger. Bij wijze van voorbeeld hier een kort fragment. Nico Wij gaan... discussiëren over het voor en tegen van het leger. Nou ja, wie wil het woord hebben? Erik

97 Nou... ik ben dus van mening dat het leger gewoon nodig is in... de huidige maatschappij. Ik... de... de westerse maatschappij die moet toch... ergens beschermd worden tegen invloeden van buiten af. Hier... doel ik voornamelijk mee op het, op de, op het oostblok. Arno Nou daar ben ik tegen, want ik denk als... een leger is eigenlijk een middel tot agressiviteit en als je nou... het leger kan op een heel gemakkelijke manier misbruikt worden en als nou elke Europese staat of elke staat in de wereld eigenlijk, als je nou geleidelijk alle legers in zou gaan krimpen, dat is volgens mij eigenlijk dé manier om... dan heb je geen legers nodig om te beschermen, want wie moet aanvallen? [Vervolg Welk voud na een aantal?] woordenpaar genoemd worden? Het begrip uitdrukking biedt mijns inziens uitkomst. Het houdt een woordsoort in die bestaat uit meer dan een woord in een vaste volgorde die zo goed als onsplitsbaar is en die als één woord fungeert. De geijkte termen uit de grammatica's met voorbeelden: - werkwoordelijke uitdrukking: de geest geven; een flater slaan; - voorzetseluitdrukking: met het oog op; ten behoeve van; - bijwoordelijke uitdrukking: zo nu en dan; ten slotte; - voegwoordelijke uitdrukking: evenmin als; ondanks dat. Naar mijn mening is een aantal dus een telwoordelijke uitdrukking, evenals een heleboel, een paar, tal van en dergelijke tenzij van een zelfstandig naamwoord sprake is. Achter deze uitdrukkingen staat het werkwoord steeds in het meervoud. Deze oplossing voldoet ook aan andere beginselen van de spraakkunst. 1 Een gebruikelijke methode om het onderwerp te vinden is, volgens Van de Toorn, vóór de persoonsvorm van het werkwoord wie of wat te plaatsen. Bij Een aantal bezoekers kwam(en) te laat kan de vraag luiden: Wie kwamen te laat? Wie kwam te laat? of Wat kwam te laat? De eerste vraag is uiteraard de juiste. Er is dus een meervoudig onderwerp dat een meervoudig werkwoord eist. 2 Rijpma en Schuringa stellen dat het onderwerp dàt deel van de zin is waaraan datgene wat het gezegde formuleert, wordt toegekend. Te laat komen wordt hier toegekend aan bezoekers. Een aantal is dus voorbepaling bij het onderwerp en regeert niet het werkwoord. Tijdens mijn onderzoek nam het aantal invalshoeken toe en kwam van het een het ander. Wellicht denken een aantal of zelfs vrij veel lezers er nog anders over.

98 42 De anglificatie van het Nederlands J.A. Klaassen - Waalre Het Engels oefent een zo grote invloed uit op het Nederlands dat men in de verleiding komt om van verwoestend te spreken. Deze invloed betreft veel meer dan alleen de woordenschat; hij strekt zich ook uit tot de zinsbouw. Velen die de pen voeren, lijken in het Engels te denken en gebruiken Engelse constructies in Nederlands proza. Dit brengt problemen met zich mee voor de schrijfwijze van bij voorbeeld samenstellingen. Een voorbeeld van Engelse invloed op de zinsbouw is mijns inziens het achterwege blijven van het woord zich bij wederkerige werkwoorden: de wijzigende omstandigheden. Een ander voorbeeld is het niet meer herkennen van het meewerkend voorwerp: de overheid die lagere belastingopbrengsten te wachten staat. Dit laatste herinnert aan de Engelse constructie: the book he was given. Een duidelijk voorbeeld van Engelse invloed is het niet aaneenschrijven van samenstellingen. In de Engelse grammatica wordt geleerd dat ieder zelfstandig naamwoord kan fungeren als bijvoeglijk naamwoord bij een ander zelfstandig naamwoord: in the town centre is town bijvoeglijk gebruikt bij centre. Ik vraag mij af of deze regel, taalwetenschappelijk gezien, wel juist geformuleerd is en of wij hier niet te maken hebben met het overal in de Indogermaanse taalfamilie voorkomende vermogen om samenstellingen te vormen van meer dan een zelfstandig naamwoord. Feit is echter dat het Engels zich de vrijheid veroorlooft de delen van de samenstelling niet aaneen te schrijven. Vele delen kunnen zo achter elkaar komen, waaronder namen en type-aanduidingen, bij voorbeeld the Fokker F28 passenger airplane. Hoe moet je dit nu in het Nederlands vertalen, en hoe moet je de vertaling schrijven? Vroeger zou men misschien vertaald hebben: het Fokkerverkeersvliegtuig F28. Onder invloed van het Engels zegt men tegenwoordig: het Fokker F28 verkeersvlieg Vervolg Congres Erik Ja, maar... dan heb, dan heb je ook nog het probleem van eenzijdige ontwapening hè? Beide partijen moeten meewerken en... dat zie ik niet zo zitten. Arno Ah, ik geloof toch wel dat als er op een gegeven moment... als iedereen ongeveer tot de ontdekking gekomen is, of tot het besef gekomen is dat het nodig is om die legers af te zwakken, dan... dan zal het echt wel gebeuren. Met dit waarheidsgetrouwe beeld van de functie van taal in een leersituatie werd een pleidooi gehouden voor explorerend leren naast reproducerend leren.

99 Door ruimte te scheppen voor explorerend leren (of in meer gewone taal uitgedrukt: voor leren door praten en schrijven) sluit je werkelijk aan bij de leef- en belevingswereld van de leerlingen (...). De kans om te kunnen leren blijft dan niet alleen voorbehouden aan de leerlingen die de taal van de school beheersen of aan die, door wat voor oorzaken dan ook, in het bijzonder gepredisponeerd zijn voor het leren door luisteren. De heer Sturm wees er ten slotte op dat er meer normen voor taalgebruik denkbaar èn gewenst zijn dan de norm van het Algemeen Beschaafd Nederlands: Noch taalkundig, noch leerpsychologisch is er een argument staande te houden dat het ABN in enigerlei opzicht beter zou zijn (of hoe u het ook wilt aanduiden) dan welke andere variant van het Nederlands. Na deze uiteenzetting over mondeling taalgebruik volgde een lezing over schriftelijk taalgebruik. Pieter Leenheer, docent Nederlands van de Stichting Opleiding Leraren Utrecht en redacteur van het HBO-journaal, sprak over aspecten van taalgebruik in opstellen, onder de titel: Vorm en inhoud is twee. Ons schrijfonderwijs blijft in gebreke. Vele volwassenen hebben grote moeite om hun gedachten helder en duidelijk op papier te zetten. Hoe komt dit? Leerlingen die een zakelijk stuk moesten schrijven, kunnen zich nergens op oriënteren. Bovendien kost het zoeken naar het juiste woord vaak zo veel inspanning dat de inhoud er nog al eens bij inschiet. Zeker, de leraar Nederlands is welwillend, maar voor meer dan welwillendheid is meestal geen tijd. Als er al uitleg gegeven wordt over stijl en leesbaarheid, gaat het met behulp van grove tegenstellingen waaraan je in de praktijk weinig hebt. Veel schoolboeken beschrijven het schrijfproces als iets tamelijk lineairs: je denkt diep na, maakt een schema en schrijft dit vervolgens uit. Maar wie veel schrijft, weet dat het zelden zo keurig verloopt. Toch blijven schoolboeken - en leraren - doen alsof het kàn. Gedeeltelijk natuurlijk om er bij hun leerlingen de moed in te houden maar, lijkt me, vooral ook doordat leraren en schoolboekenschrijvers zelf zelden soortgelijke stukken schrijven als ze van hun leerlingen eisen. Ze herinneren zich niet meer wat daarvoor komt kijken; daarom geloven ze des te gemakkelijker dat zo'n logisch, lineair schema ergens op slaat. En wat te denken van een schoolboek met handige tips voor beeldend schrijven. De vrouw liep over de straat wordt als minder beeldend aangeprezen dan het oude vrouwtje liep gebogen over de straat, precies zoals het paard liep door het zand minder voorstelt dan het paard zeulde moeizaam voort door het mulle zand. Even afgezien van de clichés die hier worden aangeprezen: wàt nu precies adequaat is, hangt af van de context. Over zo'n los zinnetje kun je geen zinnig woord zeggen, want er zijn gevallen waarin de vrouw liep over de straat beter past dan de zin met het oude vrouwtje. In elk geval als de vrouw niet zo oud is.

100 43 De heer Leenheer pleitte aan het einde van zijn lezing voor een andere organisatie van de leraarsbaan. Zolang de overheid daar niets aan doet, krijgt ze het Nederlands dat ze verdient, al laat ze nog zoveel rapporten uitbrengen dat er steeds meer fout gesgreefen wort. Daarmee heeft zo langzamerhand iedereen wel ergens de schuld van gekregen. Als laatste bracht Albert Maurits, speldocent bij de Haagse Comedie, Taalimprovisatie met jongeren, en wel met Carla Freeker, Harry Gerritsma en Frits Hume. Eerder op de dag was al beweerd dat taal en teken samenhangen. Alleen het Jeugdjournaal zou van deze improvisatie een goed beeld hebben kunnen geven. De kolommen van Onze Taal vormen een te beperkt medium om weer te geven hoe de heer Maurits zijn leerlingen wist te enthousiasmeren tot rollenspelen waarin ook miscommunicatie tussen de verschillende groepen jeugd pijnlijk-amusant werd verwoord. Tot zover het overzicht van de lezingen. In deze collage zijn alleen de meest relevante schriftelijke onderdelen gememoreerd. Wat er allemaal is gebeurd tijdens de voordrachten, kan moeilijk worden duidelijk gemaakt aan degenen die niet aanwezig waren. In 1985 kunt u er weer zelf bij zijn! Suggesties voor het thema van ons vijftiende congres kunt u indienen op de jaarvergadering van Bericht over deze vergadering volgt zo spoedig mogelijk in Onze Taal. Een onzekere nieuwkomer: graffiti R. Reinsma - Amsterdam Woorden gedragen zich als mensen: reeds lang ingeburgerde woorden zijn zelfverzekerd, ze hebben een precieze gebruiksaanwijzing en iedereen respecteert deze. Nieuwkomers daarentegen zijn bescheiden, onzeker. Zo'n schuchtere nieuweling is graffiti Kramers' Groot Woordenboek Nederlands heeft een trefwoord graffito ( door voorbijgangers aangebracht opschrift op muren, openbare vervoermiddelen enz. ). Maar dit is natuurlijk onzin: niemand zegt ooit graffito, tenminste niet in de genoemde betekenis. Graffiti verkeert in een hevige tweestrijd. Het weet nog niet goed of het als enkelvoud of als meervoud verder wil. In Vrij Nederland van 13 november 1982 zegt een zestienjarige: Ik koop veel t-shirts, die ik met viltstift en spuitbus bewerk. Meestal zijn het namen van bands en graffiti. Meervoud dus. Maar in de VPRO-gids nummer 6 van dit jaar schrijft Netty Rosenfeld: We zijn nog steeds in (Amsterdam-)Zuid, maar de eerste graffiti dient zich aan. Ook in de NRC van 25 maart 1983 is graffiti enkelvoud: Graffiti ziet er soms agressief uit. Is het pleit inmiddels al beslist? De NRC van 23 november 1983: Graffiti is een kick en het geeft status. De meervoudsfunctie van graffiti begint al antiquarische waarde te krijgen.

101 [Vervolg Anglificatie] tuig. De schrijfwijze hiervan is echter een onopgelost probleem; het tussenwegen van koppeltekens stuit op grote bezwaren, het geheel weglaten hiervan is echter ook niet bevredigend. Toch is dit laatste wel de rauwe dagelijkse praktijk: lange termijn planning, het Philips V 2000 videocassetterecorder systeem, de PTT praktijkproef. Wat de leerlingen van het voortgezet onderwijs op dit punt wordt bijgebracht, kan ik in zijn geheel niet overzien. Enkele waarnemingen in mijn naaste omgeving zijn echter teleurstellend; de betrokken leraren Nederlands blijken het probleem niet eens te onderkennen, laat staan dat zij hun leerlingen op dit punt aanwijzingen geven. Bij inspectie blijken ook vele schoolboeken zich op dit punt niet aan een vaste regel te houden (evenmin trouwens als op het punt van Nederlandse spelling). Misschien is dit wel een troost. De nu opgroeiende generatie begrijpt waarschijnlijk al niet meer waarom het boven gesignaleerde als probleem wordt gezien. Wat dat betreft, is de toekomst overigens al begonnen; in De Computer van 16 februari 1983 las ik de volgende kopregel: Low-cost data acquisitie systeem voor IBM personal.

102 44 [Mededeling] PCUdB Soms, bij het overlezen van een tekst, vermoeden we dat ergens een woord verkeerd geschreven of gebruikt is, zonder dat we direct de misser kunnen localiseren. Zo gleed onlangs mijn oog over het woord ontmythologiseerder, en dan niet in de betekenis van iemand die ontmythologiseert maar als vergrotende trap van het deelwoord van het werkwoord ontmythologiseren. De vraag is: wat is hier verkeerd aan, behalve dat het deelwoord vreemd klinkt, en de comparatief daarvan nog vreemder? De eerste opwelling is: we missen het tussenwerpsel -ge-, of voorwerpsel ge- dat karakteristiek is voor deelwoorden. Maar dat klopt niet. We zeggen ook ontberen, ontbeerd. Daar kan het dus niet aan liggen. Steeds ontbeerdere voedselvoorraden zal ik weliswaar niet gauw in de mond nemen, maar daar kan snel verandering in komen als de economie niet spoedig ten gunste keert. En dan gaat ons ineens een licht op. Wanneer het werkwoord van het Latijn of Frans is afgeleid en op -eren eindigt, dan vormen we de tegengestelde werking van het werkwoord niet met ont- maar met de-. Kijk maar. Als we een nationaal bestel op poten willen zetten, dan gaan we dat regelen. Willen we dit bestel in de soep laten lopen, dan zullen we het ontregelen. Loopt het met de ontregeling de spuigaten uit, dan zullen we de zaak weer reguleren. Na gedane arbeid is het vervolgens goed dereguleren. Een subtiel verschil dus: ontregelen is ontwrichten; dereguleren, veel netter, is verlichten. Om op dat ontmythologiseren terug te komen: dit woord bestaat dus niet en hoort demythologiseren te luiden. Ook dit werkwoord is niet erg mooi: we spreken liever over demystificeren. Zo krijgen we steeds gedemystificeerdere vormen van taalgebruik. Toevallig hebben we voor demystificeren weer een aardig modewoord: doorprikken. Steeds doorgeprikter slaan we ons een weg door het oerwoud van onze taalbouwselen. En thans weer een soortement van taalrebus. Wat staat hier: Moan, Emma, tease, go goin to loose law track, says Ann? Voor doorprikken hebben we weer een mooi traditioneel woord: ontmaskeren. En weer ontmaskerder vervolgen wij onze weg. Waar wij vooral behoefte aan hebben: een laagdrempelig adviesbureau voor taalzaken opdat ook de achterban kan profiteren van de voortschrijdende ontmaskerade. Pardon, ik wist niet dat u het woord laagdrempelig wellicht niet kende. Staat ook niet in het woordenboek, maar dat zegt niet alles natuurlijk. Een instituut is laagdrempelig (eigenlijk low threshold, en als het enigszins kan nog low budget ook) als de binnenkomende cliëntèle niet struikelt over de moeilijke woorden die de runners van het instituut haar toevoegen. In Sneek een winkel aangetroffen waar ze in de etalage het woord keek met een dakje schreven. Dus: geschreven câke. Eigenlijk staat die winkel in Franeker, maar Snâke rijmt zo leuk op câke. Moeten wij ook hier gaan ontmaskeren, doorprikken, demystificeren, ontmythologiseren, op het gevaar af op lange tânen te gaan staat of tâgen Friese schânen te schoppen? Ik ben geneigd hierop te antwoorden met een ondubbelzinnig nâ.

103

104 45 [Nummer 3]

105 46 Reacties Tenminste, ten minste A.J.S. Majoor - Soest In Taalproef V, zin 10 ( Onze Taal, januari 1984) staat, bedoeld als voorbeeld van een niet correcte zin: Die tweedehands auto kost tenminste duizend gulden. Volgens de oplossing van de heer Rutten zou tenminste (= althans) moeten zijn ten minste (= op zijn minst). Dit nu lijkt me een aanvechtbare bewering: a ìk heb er tenminste moéite mee... en ànderen wellicht eveneens; b ik heb er ten mínste moeite mee... om niet te zeggen: ik vind het ònjuist. Hieruit blijkt dat het zinsverband bij de beoordeling niet gemist kan worden want intonatie, maar vooral klemtoon zijn in dit geval doorslaggevend. Ligt de klemtoon op de lettergreep min, of wordt het woord tenminste vrijwel toonloos uitgesproken? Een lezer kan dat niet horen en dus kan hij geen fout aanwijzen. Zou in de voorbeeldzin de klemtoon liggen op die en duizend, dan zou men daarop kunnen laten volgen: En dat bedrag heb ik er wel voor over. Moge deze opmerking de heer Rutten er niet van weerhouden zijn leerzame taalproeven voort te zetten. De toren van Babel J.M. van der Horst Chaucer, de dichter van de Canterbury Tales, is ook in Italië geweest. Daar vertaalde hij Boccaccio en heef t hij Petrarca ontmoet. Petrarca heet in mijn encyclopedie de eerste moderne mens, de inleider der renaissance. Chaucer heeft dus de inleider van de renaissance ontmoet. Of het nu daardoor kwam of door iets anders, Chaucer heeft zich erover verwonderd dat mensen uit vroeger eeuwen heel anders spraken dan zijn tijdgenoten. In Italië kon dit want daar drong zich de vergelijking op tussen het Latijn van vroeger en het Italiaans van zijn dagen. Verwonderd is een te zwak woord; het moet een akelige, een schokkende ontdekking voor hem geweest zijn. Taal verandert. Op school heb ik geleerd dat men in de renaissance de mens centraal stelde. En omdat het een christelijke school was, werd het met een tikje afkeuring gezegd. De renaissance als een periode van menselijke hoogmoed. Daar zit wat in, maar het is een halve waarheid. Hij moest wel, de renaissancemens, hij kon niet anders. Neem nou Chaucer. Altijd had hij geloofd dat de verscheidenheid aan talen door God was ingesteld, ten tijde van de torenbouw van Babel. Eens was er een algemene oertaal geweest, bij de schepping van de wereld. Totdat God het in Babel nodig achtte verwarring te stichten en de taal der mensen te versplinteren tot een legioen van

106 verschillende talen, de een voor de ander onverstaanbaar. Babel was de herkomst aller talen, daar had God ze gevormd. Veilig in Gods hand, ook in taalkundig opzicht. En dan ontdekken dat het Italiaans van de 14de eeuw helemaal niet uit Babel stamt, dat het uit het Latijn is ontstaan, in Italië. Dan valt Chaucer uit Gods hand. Als taal iets is dat veranderen kan, en geenszins in Babel voor de eeuwigheid gegeven werd, dan is de taal van God los. Dan is de taal iets van onszelf. Niks hoogmoed, het is de barre werkelijkheid. Die ontdekking gaat dieper dan in de 19de eeuw Darwins theorie over the origin of species. Iets hiervan vinden we terug in de schilderkunst. In de 15de en 16de eeuw worden er talloze torens van Babel geschilderd, waaronder de beroemde van Breugel die nu in het Rotterdamse Boymans-van Beuningen is. Vóór de 15de eeuw en ná de 16de eeuw: geen of nauwelijks schilderijen van de toren van Babel. Opmerkelijk. De Babel-geschiedenis heeft de mensen pijnlijk dwars gezeten. Zo zeer dat de meeste mensen het nog steeds niet willen geloven. Taalverandering, als men zich ervan bewust wordt, wekt weerzin en woede. Niet in de hand Niet iedereen reageert zo. In de 16de, 17de en 18de eeuw hebben sommigen de toestand zakelijk onder ogen gezien. Gegeven de veranderlijkheid van taal, gegeven dat die veranderingen door onszelf gebeuren, dan is er taalkritiek en taalverbetering mogelijk, zo dachten ze. Als niet God de maker van onze taal is maar wijzelf, dan is ze wellicht voor verbetering vatbaar. Taalbouwers heten zij, taaldespoten uit de pruikentijd. Maak onderscheid tussen hen en hun, gebruik waarmee als je naar zaken verwijst en met wie als je personen bedoelt. Het heeft allemaal weinig uitgehaald. In de 19de eeuw gaan sommigen nog een stapje verder. Als taal iets van onszelf is, kunnen we ook zelf een nieuwe taal maken. Zo wordt het Esperanto gecreëerd, het Ido, het Volapük en talloze andere kunsttalen. God, die Babel nog niet vergeten is, glimlacht. En nu loopt de renaissance ten einde. De taalverbeteraars hebben vrijwel niets bereikt. Kunsttalen kunnen niet concurreren met natuurlijke talen, of alleen maar in zeer beperkte domeinen. We dachten de taal in onze hand te hebben, maar de werkelijkheid blijkt andersom: taal heeft ons in de hand.

107 47 We kunnen Chaucer zijn geloof in Babel niet teruggeven. Ten eerste omdat hij dood is, ten tweede omdat het Italiaans heus in Italië, en uit het Latijn, is gegroeid. Maar Chaucer is erger geschrokken dan nodig was. Taal is niet het produkt van mensen zoals de renaissancemens meende te moeten besluiten. Wat is taal? Wat is taal dan wèl? We weten het niet, en zijn de laatste honderd jaar al maar voorzichtiger en bescheidener geworden. In de vorige eeuw sprak men nog over: de taal is gans het volk. En: de taal weerspiegelt het karakter van een volk. Aan het einde van de vorige eeuw dook een nieuw inzicht op: taal is een expressiemiddel. Hetgeen een opmerkelijke degradatie betekent. We maken de taal niet, drukken er niet ons stempel op, maar gebruiken haar slechts. En toen die expressie nogal tegenviel, kwam er een nog zuiniger definitie: taal is een communicatiemiddel. Ook al gaat het nergens over, we praten tenminste met elkaar. Na de Tweede Wereldoorlog is men daar sceptischer over geworden. Dichters van na de oorlog hebben weinig goeds over taal te melden. En de allerzuinigste taaldefinitie die ik ken, is van Dan schrijft Chomsky in zijn Syntactic Structures: From now on I will consider a language to be a set (...) of sentences. Niet meer wat taal in wezen is, zelfs niet meer waarvoor zij dient, maar alleen nog een verzameling zinnen. We weten het niet, dat is duidelijk. De oorsprong Als de talen niet door God in Babel gemaakt zijn maar gegroeid uit vroegere talen, dan, zo mag je aannemen, zijn die vroegere talen ook weer gegroeid, uit nog weer vroegere talen. Als niet God het begin is, waar ligt dan wèl het begin? Van de renaissance af heeft men zich beziggehouden met het probleem hoe taal is ontstaan. Deze vraag bevat de onuitgesproken vooronderstelling dat de werkelijkheid, de wereld, er eerder was, en dat taal daarin ooit, ergens, op de een of ander manier, is ontstaan. Dit is inderdaad de visie van moderne mensen, van wie Petrarca volgens mijn encyclopedie de eerste was. Ook op dit gebied kwam de renaissance met opvattingen die vaak lijnrecht tegenover het vroegere wereldbeeld stonden. Voorheen had de gedachte geheerst dat niet de geschapen werkelijkheid, maar de taal er het eerst was. In de scheppingsgeschiedenis van Genesis wordt de chaos doorbroken door het spreken van God. Het woord ordent er de chaos en roept de werkelijkheid tot aanzijn. En verderop in de bijbel is sprake van het vleesgeworden woord. Eerst was er het woord, later pas het vlees. Het is de taal die de schepping teweegbrengt, niet andersom. Aldus de middeleeuwse, bijbelse, visie. Deze opvatting wordt dan in de renaissance verlaten en vervangen door de nauwelijks minder problematische opvatting volgens welke taal ooit, ergens in de geschiedenis, ontstaan is.

108 Hoe dan wel? Men is er niet uitgekomen. Men raakte de discussie zelfs zozeer beu dat in 1866 bij de oprichting van de Société Linguistique de Paris in de statuten een bepaling werd opgenomen dat er niet over de oorsprong van taal gesproken mocht worden. Een nog steeds verbazingwekkend statuut. Heden ten dage zijn er eigenlijk geen serieuze linguïsten bezig met de vraag naar het ontstaan van taal. Chaucer en wij Zonder overdrijving kan van taal worden gezegd dat we niet weten wat ze eigenlijk is, noch vanwaar ze komt, noch waarheen ze gaat. Dit lijkt een half-poëtische ontboezeming, maar het kan ook in alle nuchterheid vastgesteld worden. Reactie Hoe leesbaar is een polis? A. Veenhof - assurantiemakelaar, Eelde De door de heer Kik gebruikte voorbeelden zijn ongebruikelijke teksten maar zijn streven is prima. Belangrijke verzekeringsmaatschappijen en assurantiemakelaars met eigen polissen laten al jaren een vaktechnisch polisconcept herschrijven door een copywriter. Het is echter een misverstand te menen dat de consument het criterium van leesbaarheid moet stellen. Belangrijker is dat verzekeringsdeskundige, jurist en rechter een tekst duidelijk achten. Zoals dit ook geldt voor notariële akten, pleidooien in een geding of een vonnis. Een polis zou eerst onleesbaar worden wanneer alle wetsartikelen of bindende besluiten met hun uitleg in extenso zouden worden opgenomen. Wat de gesuggereerde tekstverbeteringen betreft: 1 Compactheid: het in- of uitsluiten van gevaren of risico's is iets anders dan het van kracht zijn. Een polis kan best van kracht zijn, ook al is er geen enkele schadevergoeding aan te ontlenen. 2 Omhaal: de aangehaalde tekst heb ik nimmer aangetroffen; er is een standaardclausule. Maar wees voorzichtig: atoomkernreacties en kernenergie zijn geen synoniemen. 3 Aan- en uitlopen: de tekst komt al jaren niet meer voor. Constateren dat een beschadiging zodanig kan zijn, lost niets op. Een auto levert in beginsel gevaar op. Hij kan dus nooit zonder gevaar gebruikt worden. En in de gewraakte tekst gaat het over verplichtingen van een verzekerde; die verzekerde vind ik in de verbeterde tekst niet terug. De schrijver zou eens aan een makelaar in assurantiën in Amsterdam of Rotterdam moeten vragen om een cascopolis voor een motorvrachtschip of om een kranenpolis. Met behulp van een vakkundige polistekstschrijver kan hij zich dan uitstekend oefenen.

109 48 Reactie Testzin P.L. Wijker - student Engels, Amsterdam In de bijdrage van J. Welling in Onze Taal januari 1984, p , over testzinnen is volgens mij een fout geslopen. Welling noemt als beste suggestie het zinnetje: Doch Bep, flink sexy qua vorm, schrijft. Deze zin voldoet echter niet aan de voorwaarde dat alle 26 letters van het alfabet erin voorkomen; de g, w en z ontbreken. Een redelijk alternatief ligt voor de hand: Doch Bep, flink sexy qua vorm, zwijgt. Het heeft nog een voordeel want nu is de zin twee letters korter geworden: 29, dus slechts drie verwijderd van de ideale testzinlengte. Alleen e, i en o komen tweemaal voor, aangenomen dat de ij uit twee letters bestaat en het alfabet eindigt in xyz. Zoals Welling wel bekend zal zijn, geeft Battus in zijn onvolprezen Opperlandse taal-& letterkunde (p. 64) een nog kortere testzin (Pangram in het Opperlands) voor het xyz-alfabet. Deze luidt: Exwelp vond bak, schrijft gymquiz en telt 28 letters. Wanneer wij de ij als één letter beschouwen, kan het in 27 letters: Dwong klamp by ex-tv-schrijfquiz? maar dan test men de y niet. Omdat onze taal niet het Opper- maar het Nederlands is en wij dit graag grammaticaal houden, gaat mijn voorkeur toch uit naar mijn eigen vondst van 29 letters. Ik ben benieuwd of iemand met een nog kortere zin op de proppen komt; blijf in elk geval puzzelen. Reactie Fout hersteld C.C. Zaalberg Midden in de linkerkolom van p. 16 van ons januarinummer staat dilemma, en alleen zeer langleefse grijsaards en grijnzaards zullen begrepen hebben wat daar had móéten staan, namelijk dilemna met driepoot + tweepoot. Van oorsprong een leesfout die alleen kon opbloeien toen kopij nog met de hand geschreven werd. Toch heb ik het wel eens horen zeggen. (Minder makkelijk te verklaren zijn twee fouten die in ónze dagen heersen: behartenswaardig en aanwijzigingen. Wie heeft een idee?) [Vervolg De toren van Babel] Haast had ik geschreven: is een wetenschappelijke uitspraak. Maar nee, wetenschappelijk is dit niet. Om de eenvoudige reden dat de taalwetenschap zich niet met zulke vragen bezighoudt. En ze houdt er zich niet mee bezig omdat er met de huidige methodes en technieken niets zinnigs over te zeggen valt. Dit is een goede, een doorslaggevende reden. Maar we hoeven ons, sprekend over taal, niet altijd op een wetenschappelijk standpunt te stellen.

110 Zonder in Babel en in een linguïstisch begaafde God te geloven heb ik toch de indruk dat wij tegenwoordig dichter bij de Chaucer van vóór zijn ontdekking staan dan bij de Chaucer van daarna. Maar dat spreekt toch vanzelf, zal iemand hier opmerken. Het spreekt toch vanzelf dat als je vanuit een niet-wetenschappelijk standpunt over taal nadenkt en spreekt, je dichter bij de middeleeuwer staat dan bij de renaissancemens. Het is immers juist karakteristiek aan de renaissance dat men God overboord zette en zelf naar de feiten ging kijken? Allemaal waar, maar intussen hèbben we vijf eeuwen zelf naar de feiten gekeken. En het kan in zekere zin een wetenschappelijke verworvenheid genoemd worden dat bepaalde vragen niet meer worden geëntameerd. Dit varieert van de vraag naar het soortelijk gewicht van engelen, de levensduur van trollen, het al of niet hebben van een ziel bij vrouwen, tot aan de vraag naar de oorsprong en het wezen van taal. Ik denk dat de vraag naar het wezen van de taal alleen maar daarom de lachlust van linguïsten opwekt, omdat ze, zo gesteld, suggereert dat er een antwoord in termen van de wetenschap mogelijk is. Dit blijkt na vijf eeuwen niet mogelijk. Er kan alleen over worden gesproken in parabels en metaforen. Niet het verhaal over de torenbouw van Babel is zo dwaas, maar de renaissancemens die het wilde gaan toetsen, voor wie alles wetenschap is of niets. Nieuwkomers R. Reinsma - Amsterdam Het feminisme krijgt vaste voet in de taal. Of laten we zeggen, het is een factor waarmee al geducht rekening wordt gehouden. Dit is te merken aan talloze samengestelde woorden van het type mankracht, manjaar, man-uur, en aan afleidingen zoals manhaftig die steeds meer concurrentie krijgen van menskracht, mensjaar, mensuur enz. Ook niet-vrouwen ( mannen wil mij even niet uit de pen komen) gebruiken deze mens-samenstellingen. Clemens Graafsma schreef dat de Kleine Aarde menshaftig een nieuwe poging waagde om arbeidsgeld in te voeren (Volkskrant ). Grapje? Ik denk van niet. J.E. Ellemers was in elk geval volkomen ernstig toen hij het had over betrekkelijk omvangrijke collectiviteiten van 5-10 mensjaren wetenschappelijk personeel (Hollands Maandblad maart 1983). En hetzelfde geldt voor R.J. in 't Veld; deze hield een betoog over hooggekwalificeerde menskracht (NRC ). Houdt moed, feministen. De taal verandert al. Nu de maatschappij nog.

111 49 Taal, dromen en het onbewuste F. Heynick - TH, Eindhoven De 33-jarige Anneke Strijdom is huisvrouw en ook studente. Het is half zes in de nacht. De telefoon gaat. - (Gapend) Ja, hallo. Met Anneke. - Goede morgen, met Frank Heynick van Project SL '80. U weet de vraag: Was u aan het dromen of dacht u ergens aan vlak voordat ik belde? - Ja. - En heeft u iets gehoord en gezegd in uw droom of gedachten vlak voordat ik belde? - Ja, ik zei: Ik zal er straks wel een stukje van afsnijden. - En werd er nog voor die tijd iets gezegd? - Nou, waarschijnlijk wel. Maar ik weet het niet op dit moment. - O.k. Deze laatste uiting: wie zei het tegen wie? - Ik zei het tegen mijn vader. - Goed. De cassetterecorder blijft draaien. U weet de volgende stap. Wilt u dan, voor zover het mogelijk is, helemaal teruggaan naar het begin van uw droom en het verhaal van begin tot eind in alle details vertellen? - Ja nou, ik was in een ruimte. 't Leek op 'n bowlingbaan, met bruin-oranje wanden en vloeren. Kon je op 'n motor gaan zitten, die werd dan voortgetrokken door 'n touw door 'n man die in een hokje zat. Moest je betalen; het was een soort kermisattractie. Ik vond er niks aan. Toen werd omgeroepen door 'n luidspreker, 't was een mannenstem, Wie op de meest gewaagde manier op de motor gaat rijden en de motor zo origineel mogelijk versiert, zal winnen. Was er een jong meisje, die begon al, dat wilde ook deelnemen. Had een vuurrode helm op. Die anderen, die wilden deelnemen, waren ook heel opzichtig gekleed, met leren jackjes en vossenstaarten en kettingen en dergelijke. En eigenlijk wilden ze allemaal de motor hetzelfde versieren. Stoere dingen. En toen zei ik: Ik zal ze eens wat laten zien. Ik wilde dus ook meedoen. Ik wilde de motor met heel veel bloemen versieren... Toen stond ik opeens opzij van het wedstrijdterrein en deed gele narcissen in een vaasje. Het vaasje stond op een radio, en uit de radio klonk muziek. Er was een koor, en dat zong Violence will die someday, en steeds die ene regel. En ik zong dus mee terwijl ik met mijn vuist sloeg op de radio waardoor 't vaasje met bloemen omviel. En ik wist dat mijn vader naar mij luisterde, en dat hij daardoor wist dat ik door 't zingen van dat refrein bij een bepaalde groep hoorde. En toen wilde ik de bloemen weer in 't vaasje doen. De stengels waren heel slap geworden en de uiteinden helemaal geel. En die wilde ik ervan afsnijden, maar toen dacht ik: Ik moet nou aan de wedstrijd meedoen. En toen zei ik: Ik zal er straks wel een stukje van afsnijden. En toen belde u. De meeste dromen zijn geen stomme films. Ze bevatten stukken dialoog en monoloog zoals de gecursiveerde delen in het verslag van Anneke. Herhaal de procedure enkele honderden keren met gebruikmaking van zo'n dertig verschillende

112 proefpersonen die je tijdens verschillende nachten en op verschillende tijdstippen wakker maakt, en je verzamelt zo een paar honderd van dergelijke uitspraken. Voer een tweede experiment uit met nog eens zo'n tachtig proefpersonen die hun gedroomde conversaties moeten opschrijven (anders dan ze te vertellen over de telefoon), en je hebt opnieuw enkele honderden voorbeelden. Hierna is het misschien mogelijk enkele zinnige beweringen te doen over het functioneren van ons spraakvermogen tijdens het dromen. (Zie verder het proefschrift Theoretical and empirical investigation into verbal aspects of the Freudian model of dream generation. 7 december 1983, Rijksuniversiteit Groningen) De droom van Anneke is een feitelijk voorbeeld van de beschreven procedure. Hij is gekozen uit de vele droomverslagen omdat dit voorbeeld het best talrijke eigenaardigheden van spraak in dromen illustreert. Droomtaal veelal correct Een van de kenmerken die de lezer meteen opvalt, is de klaarblijkelijke grammati- Reactie Je en jij J. Berits - secr. v.d. Ver. voor Wetenschappelijke Spelling, Bergen In Onze Taal van juni 1983 heb ik onder de kop Mulisch voornaamwoordelijk beschouwd verondersteld dat het natuurlijker zou zijn om de voornaamwoorden je, me en ze met e te schrijven en slechts met ij bij sterke accentuering. In het novembernummer gaat W. Geldof op p. 136 op mijn artikel in. Hij verdedigt daar de ij-uitspraak als een correcte. Nu ben ik het met hem eens dat de uitspraak met ij vaak voorkomt, maar ik vind niet dat ze tot de standaarduitspraak behoort. Mulisch blijkbaar ook niet, gezien het feit dat hij sprekende romanpersonages je, me en ze laat zeggen. Ik luister geregeld naar de uitspraak van pratenden wier mededelingen me qua inhoud niet interesseren. Wat ik dan waarneem, geeft me alle reden om de ij-uitspraak als spellinguitspraak te beschouwen, dus als een foutieve uitspraak onder invloed van de spelling. Dit verschijnsel treedt vooral op bij veel voorkomende woorden waarvan de spelling in strijd is met de uitspraak. De persoonlijke voornaamwoorden je, we en ze horen hierbij. Door ze te spellen zoals ik heb bepleit, dus slechts dan met ij wanneer ze bedoeld zijn met nadruk, zou die spellinguitspraak teruggedrongen kunnen worden. Aan de hand van een Mulisch-fragment heb ik aangetoond dat de spelling met e als de normale ook nog een ander voordeel heeft. Dat uit Mulisch' werk even goed het tegendeel is te peuteren, zoals de heer Geldof het zo vleiend en tevens zeer onduidelijk uitdrukt, is dan ook onwaar. Dat zou dus leuteren worden! Stelling Het beëindigen van de taalstrijd in België zal een toenemende werkeloosheid voor de grafische en papierindustrie tot gevolg hebben.

113 Proefschrift: Pacta, a new approach to latex agglutination. van: F. de Steenwinkel, Rijksuniversiteit Utrecht.

114 50 Taalcuriosa Reizen J. Welling - Best In deze tijd van inleveren en korten is het niet iedereen gegeven een tot de verbeelding sprekende vakantiereis te maken naar zonnige stranden. Toch zijn er, ook voor de beperkte beurs, interessante tochtjes te maken. Benidorm (ik dacht vroeger altijd dat dit een slaapmiddel was) is natuurlijk een aardige bestemming, maar aanzienlijk goedkoper kan men binnenslands van Driehuizen via Vierhuizen, Vijfhuizen en Zevenhuizen naar Achthuizen. Ook van Een via Drie naar Acht is mogelijk. Zelfs een tochtje van Zevenhuizen naar Zevenhuizen of van Tienhoven naar Tienhoven zonder op dezelfde plaats te blijven, behoort tot de mogelijkheden. Maar een mooi verhaal moet natuurlijk worden gelardeerd met imposante namen. Welnu, ook dat kan. U kunt achteloos te berde brengen dat u binnen twee uur van Zurich naar Bergen gereden bent. Als de toehoorder hierbij wil denken dat u de tocht van Zwitserland naar België of liever nog Noorwegen in dat tijdsbestek heeft gereden, zullen hem de schellen van de ogen vallen. Hij hoeft natuurlijk niet te weten dat u van Bergen (NH) door de kop van Noord-Holland over de Afsluitdijk naar Friesland bent gereden. Hetzelfde kunt u verhalen over de tocht van Velden naar Hasselt. Van Oostenrijk naar België is dat niet haalbaar in twee uur, maar van Limburg naar Overijssel is het net te doen. Als u echt van sterke verhalen houdt, kunt u vertellen dat u in America bent geweest en van daaruit tripjes hebt gemaakt, bij voorbeeld naar Moskou, een tripje van nauwelijks een uur. Dit is voor wie de kaart van Nederland niet kent, zelfs met het snelste vliegtuig niet te doen. Maar wie zijn topografische zaakjes heeft bijgehouden, weet dat America in Limburg ligt bij Horst-Sevenum en dat Moskou een buurtschap is in Gelderland (en een wijk van Antwerpen). Wie niet sterk is, moet slim zijn, zullen we maar zeggen. [Vervolg Taal, dromen en het onbewuste] cale zuiverheid van de uitspraken. In feite bleek minder dan 196 van de ongeveer 700 uitspraken in de dromen die we verzamelden, duidelijk ongrammaticaal. Voorbeelden als Ik en de wereld is toch groot genoeg die als syntactisch niet-correct kunnen worden gekenmerkt, zijn uiterst zeldzaam. Ook zien we een zekere verscheidenheid van zinsconstructies. De eerste uitspraak in Anneke's droom, de mededeling door de luidspreker, is niet alleen lang maar ook vrij complex. Ze bevat twee bijzinnen binnen het onderwerp. De tweede uiting daarentegen is een korte en eenvoudige constructie van onderwerp en gezegde. Onze volledige verzameling uitspraken vertoont inderdaad een grote verscheidenheid van lengte en complexiteit, variërend van één-woord uitingen als Ja, Nee, Prima tot samenstellingen als U kunt voortaan als ze weer verkouden is, beter naar de dokter gaan en een receptje laten voorschrijven en Nee, jullie mogen geen taart bakken want als jullie dat doen, verkopen jullie me stilletjes een bankstel, en dat staat er dan al.

115 Deze laatste uiting brengt ons bij een ander thema: logica en gepastheid. Wanneer we opnieuw het verslag van Anneke raadplegen, dan zien we dat de conversatie redelijk lijkt te passen in de context. Alleen de eerste uiting klinkt een beetje ongewoon (althans het deel over het versieren van de motor op de meest originele manier). Je kunt natuurlijk aanvoeren dat plaats en handeling van de eerste helft van de droom op zichzelf al enigszins ongewoon zijn, vandaar de ongebruikelijke aankondiging. De tweede helft van de droom klinkt meer vertrouwd en werelds, en zo ook de laatste uiting. Hier volgen nog enkele andere voorbeelden van uitspraken die nogal ongewoon klinken, hoewel ze syntactisch correct zijn. Enkele ervan bevatten zelfs neologismen: Wat zegje? Het huis van Spartre woont daar?, Hartelijk gefeliciteerd met je heen slapen, Hoeveel bloemen moet ik tegen elkaar pikken?, Ik zal hem majestueus aanreiken. We moeten echter goed in de gaten houden dat zulke ongebruikelijke uitingen ruwweg 15% van het materiaal uitmaakten. Opmerkelijk is ook dat vreemde talen kunnen opduiken in dromen, zoals bij de derde uitspraak in het verslag van Anneke. Maar zulke uitingen betreffen minder dan 5% van het totaal. Dialect, meestal dat van de proefpersoon zelf, verschijnt in ongeveer 2% van het materiaal zoals in de voorbeelden: Woar stoan zullie? en Gi-j mot veural völ roken; de gevolgens zuj wel merken. In zeldzame gevallen (minder dan 1%) werden talen of dialecten door elkaar gegooid, zoals in Meneer, ik oefen uw vrouw de mogelijkheid. U kunt meteen naar Rome the other night. Resumerend: uitingen in dromen vertonen in de regel niet alleen grammaticale welgevormdheid en syntactische variatie, maar ze blijken ook logisch te zijn en te passen in hun context. Voer voor psychologen Al deze voorbeelden en percentages zijn interessant. Maar wat is in feite de wetenschappelijke waarde van het verzamelen en analyseren van spraak in dromen? Deze gegevens kunnen van betekenis zijn voor taalpsychologen: ze zeggen iets over hoe ons taalvermogen automatisch kan functioneren als het niveau van de bewuste aandacht laag is. Maar van het grootste belang zijn onze gegevens toch voor droomtheoretici. We zullen ons in de rest van dit artikel beperken tot wat nog steeds de meest invloedrijke droomtheorie van alle is: de psychoanalytische of Freudiaanse droomtheorie. Freud beschouwde de dromen van volwassenen als een soort nachtelijke terugkeer naar een kinderlijke vorm van denken. Deze vorm is overwegend visueelen is (ten-

116 51 minste in het normale leven van overdag) verdrongen en onderdrukt door een meer logisch en beter gestructureerd denkproces. Deze onderdrukking valt samen met het ogenblik waarop het kind die unieke menselijke eigenschap, het spraakvermogen, verwerft dat hem in staat stelt zich te ontwikkelen naar de volwassenheid. Om Freud niet tekort te doen moet hieraan worden toegevoegd dat hij wist van het bestaan van spraak in dromen. De dromen waarvan hij verslag doet in zijn Traumdeutung bevatten zelfs veel dialogen. Maar Freud probeerde op het belang van uitingen in dromen af te dingen door te zeggen dat ze niet ontstaan in de droom zelf; dat het in feite alleen herhalingen zijn van uitingen die door de dromer in waaktoestand zijn gehoord of gezegd op de dag of de dagen die voorafgingen aan de droom. Met andere woorden: inderdaad hoeft het taalvermogen er tijdens dromen niet ongebruikt bij te liggen maar functioneert het volgens Freud op een uiterst primitief, papegaai -niveau. Onze eigen gegevens geven echter weinig of geen steun aan de herhaal -hypothese van Freud. In het geval van Annekes droom bij voorbeeld kon ze zich niet herinneren ooit tevoren de eerste regels van de dialoog gezegd of gehoord te hebben. Wat betreft de laatste uiting (over de bloemen), vertelde Anneke dat ze iets dergelijks gezegd kan hebben toen ze de laatste keer bloemen kreeg - maar dat was drie weken tevoren geweest. Alles samen genomen werd minder dan 15% van de uitingen in dromen door de respectieve dromers beoordeeld als iets dat door hen was gezegd of gehoord in de week vóór de dromen. Kortom: dromen is een vorm van denken die minder primitief en kinderlijk lijkt te zijn dan Freud wilde geloven. Dromen kunnen vele niet eerder gebruikte uitingen in zich hebben, met een structuur die kenmerkend is voor het taalgebruik van een volwassene. Freud uitte nog een andere bewering - een die naar mijn mening beter staande te houden is: dat een deel van het grammaticale en logische karakter van conversatie in dromen is toe te schrijven aan secundaire revisie. Dit is een onbewuste bijdrage van het wakend denken die aanvullende logica oplegt aan de oorspronkelijke droom als we deze proberen te herinneren en na te vertellen. Wij hebben in ieder geval in ons experiment de uitingen aan het licht gebracht vóór de rest van de droom. Zodoende brachten we de tijd waarin secundaire revisie kon plaatsvinden, tot een minimum terug. Verder zijn er aanwijzingen dat bij sommige dromen revisie mogelijk plaastgrijpt in de droom zelf. In één geval rapporteert de dromer dat zij zegt: En dan om-stebeurt, waarop haar gespreksgenoot antwoordt in de droom met: Ha, ha, om dé beurt.... en psycho-analytici? Voor de betekenis (eerder dan de vorm) van dromen in het algemeen en in het bijzonder van spraak in dromen, is een deel van onze gegevens op overeenkomstige wijze van belang voor de psychoanalytische theorie - maar hier is het veel moeilijker om conclusies te trekken. De theorie van Freud, weergegeven in alle eenvoud, beweert dat dromen dienen als een soort compensatie of veiligheidsklep. Sexuele en agressieve verlangens die

117 hun oorsprong vinden in onze kinderjaren en die in het leven van alledag verdrongen blijven in het onderbewuste, krijgen hun hallucinatorische bevrediging in dromen. Maar in werkelijkheid verraadt minder dan 2% van onze uitingen in dromen een vorm van verbale agressie: bij voorbeeld Wat een lelijke kleine dwerg ben jij. Overeenkomstig had minder dan 2% van het materiaal een sexuele (bij)betekenis zoals in Ik wil je vanavond wel masseren. Bollen en ballen A. Mudde - Geldrop Weet U wat het verschil is tussen een bal(letje) en een bol(letje)? Het kan niet de meer of minder zuivere bolvorm zijn. Het lijkt mij dat het in een aantal gevallen wordt bepaald door de smaak of door een andere vorm van appreciatie. Als u een chocoladebol - in het zuiden geheten een Bossche bol - wordt aangeboden, zult u er smakelijk van happen maar zou u dat ook doen van een Bossche bal? Dit klinkt toch niet zo aanlokkelijk. Als u voorkeur hebt voor wat hartigers, zal een gehaktbal u best smaken maar het lijkt mij dat u uw tanden minder vlot zet in een gehaktbol. Het probleem van de Maagdenburger halve bollen is u bekend, maar als u het raadsel van de Maagdenburger halve ballen zou worden voorgeschoteld, zou u uw wenkbrauwen fronsen. Als u het probleem hebt opgelost, zal men u een knappe bol vinden maar u zou het niet op prijs stellen een bal genoemd te worden. Wellicht strijkt men u ook nog vol lof over uw bolletje maar u zou zich in het andere geval hogelijk gegeneerd voelen als het in het openbaar gebeurde. Hebt u deze winter ook een zaadbol voor de vogels buiten gehangen? Juist. Uw buren zouden vreemd opkijken als u er een bal-equivalent voor in de plaats hing. Op de ballen van uw voeten wandelt u weer naar binnen om u daar onder de kerstballen af te vragen: waarom geen bollen? Of bewaart u die vraag tot de olieballen? Snapt u er een bol van?

118 52 Vertaalperikelen A. Surewaard - vertaler, Brussel Op verzoek van de redactie van Onze Taal heb ik een samenvatting gemaakt van de reacties naar aanleiding van de vertaalproblemen met het zinnetje: Een vennootschap opgericht op grond van de Franse wet. (Zie het novembernummer 1983, p. 138.) Er werden door mij negen reacties ontvangen. Ongeveer de helft vond alle vormen goed Nederlands en de andere helft vond alle zinnen foutief. Dit foutieve sloeg dan vooral op de uitdrukking op grond van want de meesten waren de mening toegedaan dat deze uitdrukking alleen wegens betekent. Ook het woordje wet moest het ontgelden ( recht zou het juiste woord zijn). Mijn bedoeling, namelijk wat zekerheid te krijgen over het al of niet gebruiken van betrekkelijke voornaamwoorden en van hulpwerkwoorden in bijzinnen, werd slechts door één lezer juist aangevoeld. Deze meent dat de zinnen met het betrekkelijk voornaamwoord en met het hulpwerkwoord vollediger en daarom beter zijn. Twee juristen merkten op dat de zin het beste weergegeven zou zijn met een vennootschap naar Frans recht maar dit geeft bij vertaling in het Frans als resultaat: une société de droit français. Dit komt in betekenis niet overeen met de oorspronkelijke Franse zin une société constituée sous l'empire de la loi du... Het probleem in deze laatste zin is dat met het zinsdeel het Franse recht niets is aan te vangen. Mijn conclusie luidt dat het Nederlands erg soepel is in het gebruik van bijzinnen: met of zonder betrekkelijk voornaamwoord en hulpwerkwoord, met het deelwoord al dan niet op het einde van de zin. Geen enkele verwijzing naar een of andere regel is naar voren gekomen. Ik dank alle lezers die hebben geantwoord, nogmaals van harte. [Vervolg Taal, dromen en het onbewuste] We moeten hieraan wel toevoegen dat volgens Freud de verdrongen verlangens die in dromen aan het licht komen, gewoonlijk niet in openlijke, maar in gemaskeerde vorm een hallucinatorische bevrediging krijgen. We bekijken opnieuw de laatste uiting in de droom van Anneke ( Ik zal er straks wel een stukje van afsnijden ) die ze richt tot haar vader. Oppervlakkig beschouwd is dit geheel onschuldig daar de uiting verwijst naar de slappe stengels en de gele uiteinden van de bloemen. De vraag of dit een verborgen, agressieve betekenis kan hebben op een dieper liggend, kinderlijk niveau blijft onbeantwoord. De structuur en de grammaticaliteit van de uiting zijn in ieder geval voldoende ontwikkeld. Het rijmschap H.H. Polzer Ik garandeer u, zei een arts in Weesp

119 Dap mepperpijp uw straakgebrek geneesp Uw twee Onzichtbare Meesters hebben u al eens eerder aan het werk gezet (met aanwijsbare gevolgen) en stellen u nu bloot aan een nieuwe opdracht. Moeilijke en onmogelijke rijmen kent iedereen: herfst, heup, twaalf... Dit soort woorden krijgen sneldichters naar het hoofd geslingerd en hun humeur lijdt eronder. Akelige versjesmakers etaleren slimmigheden als Ernst-kern, st... en bronst-kon z' 't; daar zijn we allerminst van gediend. Onze bedoeling is dat u zuiver en creatief rijmt, desnoods tegen de taalregels in als dat een goede vondst oplevert. Ze zuin verscheunen, ja - Godlof ze zuin d'r... De oude Garmt, een regionale tuinder Hield koesterend het liedboek in de hand En staarde diepbewogen naar de uinder Rijmen moet dus niet uw enige zorg zijn: u moet de oplossing ook in de tekst rechtvaardigen. Vooral die tweede oefening is uitstekend voor inventiviteit en taalgevoel. Zij kust me overal... Mijn rechterheup Raakt meer en meer beschilderd met makeup (Webster en O.E.D. schrijven make-up, maar in Longman staat makeup.) Wat is dat ginds toch voor een gloed? Een ketter zeg die boeten moet! Ei ei - het is zowaar Neef Jasper Wat brandt hij fel, hè? (Knisper! Knasper!) Ivo zal u een paar uitschieters van Jan Kal laten zien, mogelijk ook van hemzelf en anderen - en misschien eveneens fragmenten waarin dichters van de nood een ramp maakten (we hebben nog voorraad). Bij het zoeken naar rijm kunt u veel gemak hebben van Het Retrograde Rijmwoordenboek (Reup is een ziekte van rogge, hetgeen ik anders nooit had ontdekt), van persoonsnamen (Treub, Nederlands staatsman, ) en aardrijkskunde (Greup, plaats in de buurt van Rotterdam), in veel gevallen ook van meervouden, werkwoordsvormen, adjectieven etc., van vreemde talen (Dierenpark Emmen after dark) en soms van buitensporig enjambement. Op arts, niet bijzonder veeleisend, heeft

120 53 men behalve kwarts nog biljarts, des moederharts, iets verwards, Harz, Parz- (ifal) en zo meer, waarvan uiteraard niet alles bruikbaar. Welnu, probeert u eens verdienstelijke gedichtjes te maken op herfst, korf, harp, kirren en groente. Ik denk dat mijn compagnon nog andere kluiven voor u heeft. Ivo de Wijs Wij (een corresponderend buitenlid van Het Rijmschap en ik) noemden het spel Twintig manieren om op twintig te rijmen. Het woord twintig kozen we omdat we uitgingen van de volgende veronderstelling: (1) Men treft de rijmklank - intig Slechts bij het telwoord twintig Het Retrograde Woordenboek echter leerde ons snel anders: (2) De tuinman zei: Uw roos is spintig! En spoot met H 2 Cl 20 Ook ontdekten we dat er al kunst- en vliegwerk bestond. Jan Kal schreef in een liedtekst: (3) Rond de twintig/ontdek je watje wil Rosetintig/de glazen van je bril (Kal houdt van het getal. In een sonnet liet hij de Haarlemse Natuursteen B.V. Swaalf natuurlijk rijmen op twaalf.) Naast rosetintig valt er overigens aanzienlijk meer te construeren: Een boze stem aan tafel 20:/ De eigenheimers smaken bintig! Drs. P. paste twintig-stuntrijm toe in het flitsende nummer Grand Prix. (4) Hee kijk nu toch eens even/dat's net als in 't begin Daar heb je nummer elf en vlak/ Daarachter nummer twin- O kijk daar nu dan toch eens... Het woord twintig laat zich met minder bevredigende resultaten ook oprekken: (5) Zij was artiesterig en twinterig Haar houtsnijwerk was duur en splinterig N.b. Of er op al die woorden gerijmd kan worden, heb ik niet onderzocht, dus zet uw geestvermogens niet op het spel. N.b. n.b. In serieuze gedichten is zulk stuntwerk natuurlijk misplaatst, en ook in het plezierdichten moet men er zeer terughoudend mee omgaan. Onvermijdelijk is het nooit, genietbaar slechts bij zeldzame toepassing. Dubieus is het rijmen met behulp van de i-klank, aangezien de tweede i van twintig een sjwa is: (6) De dichter bezint zich Op rijmen op twintig

121 Het kan gestroomlijnder zoals gebeurde in een lofzang op het Ig, het Ignatius College in Amsterdam: (7) Als 'n leergierig kind, Ig Heb ik bij je aangeklopt Nu word ik, amper twintig Uit de derde klas geschopt Altijd leuk is het fictieve spraakgebrek (zie ook bij H.H. Polzer). Mijn andere ami de plume leverde: (8) --Jan Splinter mist een tand of twintig Zo moet Jan Splintech door de wintech! Rijk rijm is een mogelijkheid die voor de hand ligt: (9) We waren met z'n twintigen Verwoed aan 't eenentwintigen Bovendien is rijk rijm te verbergen in dubbelrijm: In het dorpje Twintighuizen/Woont een aap met twintig luizen. Ach, er is zoveel moois te bedenken. Nog één, de tweede helft van de twintig laat ik aan U. (10) Rijm nooit op twintig kies voor twenty Dan zijn er variaties plenty Een on-woord (7): soa R.-H. Zuidinga - free lance journalist, Amsterdam De beste manier om een nieuw woord te introduceren lijkt te zijn: het woord plompverloren gaan gebruiken en doen alsof het al jaren bestaat en volstrekt ingeburgerd is bij iedereen die de vinger aan de pols van ons driftig kloppend tijdsgewricht houdt. Onmiddellijk zal een belangrijk deel van denkend Nederland - copywriters met een kandidaats communicatiewetenschappen, bezoekers van 36 op de schaal van Richter en andere abonnees op Intermagazine - zich aangesproken voelen en het kakelverse woord te pas en te onpas door zijn monologen mengen. En voilà. Een voorbeeld van deze woordbesmetting vormt een van de bijlagen die Viva, het weekblad voor uitzendkrachten, om de zoveel tijd gratis meelevert. Geslachtsziekten heet deze bijlage, met als ondertitel de vondst: geneer je niet, negeer 't niet. Maar al in de eerste regels van de inleiding blijkt dat die naam de lading niet meer dekt: Soa heten ze tegenwoordig. Niet een bescheiden voorstel om in het vervolg, maar meteen de constatering dat. Soa heten ze tegenwoordig, en als je niet eens weet wat dit betekent, lijkt de impliciete vingerwijzing, dan heb je het recht niet dat je er aan lijdt. Sexueel overdraagbare aandoeningen. Dit klinkt wat minder erg dan geslachtsziekten. Waaruit op z'n minst blijkt dat wat erg klinkt een subjectieve zaak is. Nog een staaltje redeneertechniek uit die inleiding: Want als je er last van hebt, kun je je geruststellen met de gedachte dat je làng niet de enige bent. Een

122 troostvolle formulering, ook voor wie bij voorbeeld de maatregelen van het huidige kabinet aan den lijve ervaart. Intussen is wel duidelijk dat soa, in weerwil van de vanzelfsprekendheid waarmee het in het Viva -vouwblad gebruikt wordt - Je hebt kans 'n soa te krijgen... niet zal uitzaaien, en ook waarom niet. Ondanks de spelling, namelijk met kleine letters en zonder lees verder op pagina 54 links

123 54 puntjes, is soa een afkorting, een zogenaamd letterwoord, en dus zonder betekenis wanneer je de volledige term niet kent of zolang het geen zelfstandig begrip is (vergelijk radar, Unicef, Tros). Een proef op de som wees uit dat niemand in mijn geslachtsrijpe omgeving zich iets kon voorstellen bij het begrip soa, laat staan dat iemand wist waarvan het een afkorting zou zijn. Ik kon hen geruststellen met mijn overtuiging dat ze làng niet de enige zijn. Boekbespreking Theorie over tekstanalyse F.H. van Eemeren, R. Grootendorst -Inst. v. Neerlandistiek, Univ. van Amsterdam W. Drop, Instrumentele tekstanalyse ten dienste van samenvatten, opstellen van begripsvragen en tekstverbeteren. Wolters-Noordhoff, Groningen Wie boven een krantebericht het kopje Man steekt echtgenote dood leest, weet al wat er ongeveer zal volgen. Hij verwacht dat een beschrijving wordt gegeven van een misdaad onder vermelding van plaats, tijdstip en omstandighden, en dat uit de doeken wordt gedaan wie vermoedelijk de dader is en wat zijn motieven zijn. Zo bij voorbeeld: AMSTERDAM In de nacht van dinsdag op woensdag jl. is in de X-straat een vrouw van 28 jaar om het leven gebracht door haar even oude echtgenoot J.V. De man heeft verklaard dat hij heeft gehandeld uit jaloezie. De vrouw had sinds enkele weken een verhouding met een drie jaar oudere kostganger. Toen J.V. dinsdagavond thuiskwam, trof hij zijn vrouw in innig samenzijn met zijn rivaal. Er ontstond een handgemeen waarna de minnaar uit het huis vluchtte. J.V. bleef alleen met zijn vrouw, en na een heftige woordenwisseling trok hij een mes en bracht haar een vijftal steken toe waarvan er één fataal bleek omdat hij een long doorboorde. Stofschema's Verwachtingen omtrent de inhoud van een tekst zijn belangrijk voor de interpretatie ervan. Ze kunnen de interpretatie in een bepaalde richting sturen. Daarom is het van belang dat men bij het analyseren van een tekst van het juiste verwachtingspatroon uitgaat. Volgens W. Drop, hoogleraar in de taalbeheersing te Utrecht, kan zo'n verwachtingspatroon worden weergegeven in een stofschema. Afhankelijk van de aard van het behandelde onderwerp zijn bepaalde verwachtingen gerechtvaardigd betreffende de informatie die in de tekst aan de orde zal komen en de verbindingen tussen onderdelen daarvan. In een verslag van een misdaad gebeuren andere dingen dan in een literaire recensie, en er worden in een les over de topografie van Barneveld

124 andere relaties gelegd dan in een beleidstekst. Wie met de stof vertrouwd is, weet wat er te verwachten valt. Hij kent het toepasselijke stofschema. Hoe voorkennis in de vorm van stofschema's een rol kan spelen bij het analyseren van teksten wordt door Drop uitgelegd in zijn vorig jaar verschenen boek Instrumentele tekstanalyse. Hiertoe maakt hij onder meer duidelijk dat concrete teksten als invullingen kunnen worden beschouwd van een bepaald - bij de stof passend - stofschema. Zo'n stofschema kan bij voorbeeld worden weergegeven met behulp van topische vragen. Het kranteberichtje over de steekpartij is volgens Drop een invulling van een stofschema dat uit de volgende topische vragenreeks bestaat: wie (dader), wat (misdaad), waar (plaats), wanneer (tijdstip), waarom (motief), op welke wijze (middel). Feitelijke relaties en kaderrelaties In het stofschema wordt voorkennis aangeduid die iemand bij voorbaat al over de inhoud van een tekst kan bezitten. Deze voorkennis wordt als het ware gemobiliseerd door bepaalde signalen in de tekst. Vaak geeft de titel aan welk stofschema van toepassing is, bij voorbeeld bij de tekst over de steekpartij. Soms wordt het

125 55 duidelijk door de indeling van de tekst of doordat gebruik is gemaakt van een vast tekstmodel, zoals bij een juridisch arrest. Er worden in teksten allerlei relaties gelegd tussen grotere of kleinere onderdelen die verdere aanknopingspunten kunnen verschaffen voor de analyse. Drop onderscheidt relaties, die hij - wat ongelukkig - feitelijk noemt, van zogenaamde kaderrelaties. Feitelijke relaties zijn verbindingen die voor ons in de praktijk gewoon bestaan zoals een relatie van oorzakelijkheid, middel-doel of geheel-onderdelen. Kaderrelaties daarentegen worden gelegd door de schrijver. Ze geven aan in welk perspectief de elementen uit de tekst die in een bepaalde feitelijke relatie tot elkaar staan, door hem gezien worden. Zo kunnen uitspraken waarin een (feitelijke) relatie van oorzaak en gevolg wordt uitgedrukt, worden gepresenteerd als argumentatie voor een bepaald standpunt: De conjunctuur herstelt zich beslist nog niet. De produktie en de investeringen zijn immers beide over het laatste half jaar verder gedaald. Hier is sprake van de kaderrelatie argumentatie-standpunt. Als het ware over de feitelijke relatie heen legt de schrijver een verbinding tussen de ene uitspraak en de andere, waarbij hij aan de ene uitspraak een bepaalde rol of functie toekent ten opzichte van de andere - in dit geval een ondersteunende. Zo'n kaderrelatie kan ook worden gelegd tussen hele groepen uitspraken. Zo vergast Drop ons nog op een ander tekstje over een halsmisdrijf, waarin een uit meer uitspraken samengestelde argumentatie kan worden onderkend: Het is zonneklaar dat de verdachte de ten laste gelegde moord heeft gepleegd. Het motief is volstrekt duidelijk geworden. Verdachte leefde al lange tijd in onmin met het slachtoffer, zijn echtgenote, en had als begunstigde van een hoge verzekering op haar leven bovendien aanzienlijk geldelijk belang bij haar dood. De gelegenheid om haar te doden deed zich voor, doordat de vrouw geregeld verschillende medicijnen had in te nemen, en gewend was de onaangename smaak te maskeren met gelijktijdig innemen van een zeer zoete chocolademelk. Verdachte heeft haar zo ongemerkt parathion in plaats van een der medicijnen kunnen toedienen. Het middel in kwestie, parathion, had hij ter beschikking, zoals uit getuigenverklaringen onomstotelijk vast is komen te staan. Een andere kaderrelatie is bij voorbeeld die van vergelijking waarbij een bepaalde visie wordt gegeven op een feitelijke relatie van overeenkomst of contrast. Dienstbaarheid aan de praktijk Zoals de titel van zijn boek al aangeeft, wil Drop zijn theoretische beschouwingen over tekstanalyse vooral dienstbaar doen zijn aan de praktijk. Hij presenteert zijn

126 ideeën over stofschema's, feitelijke relaties en kaderrelaties als instrumenten voor het maken van verantwoorde samenvattingen, het opstellen van begripsvragen bij teksten en het verbeteren van de structuur van de tekst. Voor de samenvatting betekent dit bij voorbeeld dat het stofschema wordt gebruikt voor het vaststellen van de hoofdzaken van de tekstinhoud. Uit het stofschema valt Woordmensen J.J. van Herpen - Hilversum Zeppelin: een luchtschip, een bestuurbare luchtballon in sigaarvorm. Genoemd naar de Duitse uitvinder Ferdinand Adolf August Heinrich graaf von Zeppelin ( ). Colt: een revolver. Genoemd naar de uitvinder S. Colt (overleden in 1862). Mansarde: zolderkamertje onder een zogenaamd mansardedak. Genoemd naar de Franse architect François Nicolas Mansart of Mansard ( ). Baedeker: een reishandboek voor een bepaalde streek, een land of een stad. Genoemd naar de Duitse uitgever van reisgidsen Karl Baedeker ( ). Diesel: afkorting van dieselmotor en dieseltrein. Genoemd naar Rudolf Diesel ( ), Duits constructeur. Fiacre: een huurrijtuig. De naam is ontleend aan het Hôtel Saint Fiacre in Parijs waarin zich in 1640 de eerste stalhouderij vestigde die rijtuigen verhuurde. De heilige Fyacrius was een kluizenaar in de 7de eeuw. Gobelin: een met de hand geweven wandtapijt uit wol of zijde, of wel uit beide, met ingeweven voorstellingen. Genoemd naar Gobelin, een in de 15de eeuw levende Parijse wolwever. Léotard: de kleding waarin trapezeacrobaten hun werk doen. Genoemd naar Léotard, de Fransman die in het midden van de 19de eeuw de vliegende trapeze uitvond. Mae west: een zwemvest voor vliegers en marinemensen. Genoemd naar Mae West ( ), een Amerikaanse toneel- en filmactrice. Dikke Bertha: Duitse houwitser of reuzekanon. Genoemd naar Bertha Krupp, de dochter van de Duitse kanonnenfabrikant, u weet wel van Krupp van louter vreugd victorie! Praline: bonbon. Genoemd naar de Franse maarschalk Du Plessis Praslin ( 1675), wiens kok ze het eerst maakte. Spinet: een van de oudste vormen van met toetsen bespeelde snaarinstrumenten, omstreeks 1503 in Venetië het eerst gebouwd door Giovanni Spinetti. Victoria: een vierwielig laag open rijtuig. Genoemd naar koningin Victoria ( ).

127 56 Hartstikke gauw Sj. van den Berg - leraar Nederlands, Emmen Graag wil ik enkele opmerkingen maken over een tweetal woorden waaraan in het septembernummer 1983 van Onze Taal aandacht werd besteed. In de eerste plaats het woordje gauw waarover M.C. Godschalk schrijft in zijn rubriek Variëteit en variété, en vervolgens het woord hartstikke dat door W.J. Nijveld onder de loep wordt genomen in zijn bijdrage Nieuwe woorden. De heer Godschalk merkt terecht op dat gauw zowel bijvoeglijk als bijwoordelijk gebruikt kan worden. Dit bijvoeglijk gebruik blijkt niet door iedereen als correct te worden ervaren. Het adjectivisch gebruik van gauw heeft echter al oude papieren zoals blijkt uit een bekend puntdichtje van de zeventiende-eeuwse dichter Jacob Cats: Het puntje van een gaeuwe pen Is 't felste wapen dat ick ken. De heer Godschalk ziet tussen gauw en vlug of snel heel weinig verschil maar merkt op dat ze in samenstellingen en afleidingen niet onbeperkt te verwisselen zijn. Dat woordje onbeperkt kan naar mijn mening wel worden weggelaten: ik ken geen enkel geval waarbij vlug, snel en gauw in die situatie onderling verwisselbaar zijn. Er is mijns inziens een duidelijk verschil in het gebruik van gauw en snel. Het eerste behoort tot het taalgebruik dat men vroeger gemeenzame stijl noemde. Het is een woord uit de dagelijkse omgangstaal. Het woordje snel zullen we in de gewone omgang met elkaar niet zo gauw gebruiken; het geeft een meer formele aanduiding en heeft meestal betrekking op een telbare of meetbare werkelijkheid: Hoe snel kun jij typen?, U rijdt te snel. En nu hartstikke. De heer Nijveld ziet dit als een vrij recente aanwinst in onze taal. Dit is onjuist. Het blijkt reeds in de middeleeuwen voor te komen als hertstics. Het WNT (Woordenboek der Nederlandsche Taal) noemt een aantal voorbeelden van gebruik in de zeven- Iees verder op pagina 57 rechts [Vervolg Boekbespreking] de inhoudsstructuur van de tekst af te leiden en de hoofdzaken worden gedefinieerd door hun plaats in de top van die inhoudsstructuur. Gelukkig zijn Drops theoretische beschouwingen ook op zichzelf interessant. En passant worden allerlei belangrijke kwesties uit de tekstwetenschap behandeld. Drop doet dit doordat hij ze in zijn eigen betoog meeneemt op een natuurlijke en in elk geval niet-hoogdravende manier. Ook de ideaalmodellen die worden gevormd door de verschillende stofschema's, worden zonder veel poespas geïntroduceerd. Verfrissend is de nuchtere kijk op de waarde van het analyseresultaat: In het analyseresultaat legt de analist zijn eigen begrip vast, en maakt het tevens beoordeelbaar voor anderen. Een realistische relativering die nergens tot goedkope scepsis leidt: de analyserende lezer moet er voortdurend rekening mee houden dat

128 de betrekkelijke regelmaat waarop hij anticipeert, in de aangetroffen werkelijkheid is doorbroken. Die doorbrekingen maken het hanteren van anticipaties allerminst zinloos. Instrumentele tekstanalyse is, kortom, een belangwekkend boek. De vakgenoten zullen niet nalaten er hun op- en aanmerkingen bij te maken. Het zou echter zonde zijn als niet-vakgenoten zich deze prikkelende leesstof lieten ontgaan. Zij zullen er veel in herkennen en worden van begin tot eind in staat gesteld met de schrijver mee te denken. Variëteit en variété M.C. Godschalk Nu kan ik wel een gloeiende hekel hebben aan zeges, rentes, gewoontes, beroertes en andere woorden die naar mijn mening fatsoenlijker zouden doen door op een -n te eindigen, maar als het mag van Van Dale en andere woordenboeken, van grammatica's en Neerlandici, wat doe ik er dan tegen? Ik moet genoegen nemen met een klein schouderklopje van een spraakkunst die zegt dat bij dubbele meervoudsvormen (n en -s) die op -n de voorkeur hebben. Een spraakkkunst betoogt ook dat de vorm op -s familiaarder klinkt en zo via de spreektaal steeds meer doordringt in de geschreven taal. Dit moet wel zo zijn, en het is interessant te zien hoever sommige scribenten hiermee gaan. Ik heb het nu niet over woorden waarbij de -s uitstekend past, zoals piano's, hamers, bodems en heel veel andere, en ook niet over agentes, studentes, scholieres en leerlinges, die bedoelen een vrouwelijk meervoud aan te geven. Deze kunnen hun nut hebben, al klinken ze soms vreemd en al blijkt de sekse vaak al uit de context. Die context weerlegt dikwijls ook het argument voor het gebruik van ziektes enz. in plaats van ziekten enz.; namelijk dat de meervouds-n door het niet-uitspreken onhoorbaar wordt. Die categorie op -s laat ik verder met rust. Ik heb in de eerste plaats het oog op de meervoud-s die helemaal niet nodig is om de vrouwelijke sekse aan te geven. Zo heb ik gelezen van weduwes, terwijl ik toch de sterke indruk heb dat weduwen geen mannen aanduidt. Men zou met even weinig recht vrouwes kunnen

129 57 schrijven. Sterker nog: als vrouwelijk beschouwde uitgangen ter aanwijzing van mannen: de vrouwen verwelkomden hun echtgenotes. Wie dat schrijft, weet niet meer waarom hij -s in plaats van -n bezigt. Een mooi voorbeeld van wat ik een krankjorem meervoud noem, levert ook een vertaald bericht over een Afrikaanse minister die de christelijke geestelijken in zijn land aansprak met eerwaardes. Hoe haalt zo'n vertaler het in z'n hoofd! Maar het s-virus kruipt verder; het wint veld. Zie bij voorbeeld: Voor Nederland waren er in Sarajevo geen medailles weggelegd, maar des te meer keerzijdes (uit de krant; dat ziet u aan de benaming Sarajevo). En zo kunnen we ook nog verwachten sledes, muzes, kribbes, kades, lades, mades, nomades, spades, ledes, lidmates enz. in eindeloze rij. Het mag dan waar zijn dat woorden op -e het eerst in aanmerking komen voor een meervoud op -s, er moet heel wat gebeuren voor ik het zou hebben over Hij keerde op zijn schredes terug. Ik heb de gewoonte, sommige boeken een of meer keren te lezen. Daarbij stuitte ik in Belcampo's De surprise uit de bundel De ideale dahlia op de volgende woorden: De vreemdeling daarop, terwijl hij een zwarte aktetas - een tas die Eugène nu pas voor het eerst gewaar werd - van de tafel opnam als een aanstalt om weg te gaan: wanneer dat allemaal zo is... Onze lexicografen vermelden het woord áánstalte maar voegen eraan toe dat het (vrijwel) alleen in het meervoud gebruikt wordt. Het is een jonge ontlening aan het Duits; Anstalt betekent onder meer voorbereiding. Het woord aanstalt heb ik nergens anders gevonden. Verschillende lezers blijven moeite hebben met het aanvaarden van vreemde woorden, zij het in verschillende mate. Dat ze zich verzetten, is hun goed recht, maar in sommige gevallen zal dat verzet vruchteloos blijken. Opvallend is dat Engelse, Franse en Duitse woorden, in die volgorde van kwantiteit, ter tafel worden gebracht. Het is mijn plan binnenkort een beschouwing aan dit vraagstuk te wijden. Ik volsta nu met de mededeling dat dr. A. Rijpperda Wierdsma in Nijmegen ons voorstelt af te spreken dat we nooit meer zullen spreken over opsplitsen (Engels), inschatten, opdelen (Duits) en uitvergroten (waarvan ik geen vreemde bacillendrager heb kunnen vinden). Nu, dat valt me niet zwaar; tot dusverre heeft men me er niet van kunnen overtuigen dat opsplitsen iets anders is dan splitsen, dat inschatten verschilt van schatten, opdelen van delen (geheel delen is ook delen) en uitvergroten van vergroten. Ik heb in deze rubriek ook wel op dergelijke vormen gewezen en ook op met een voorvoegsel verlengde woorden als uitselecteren, uitsorteren en uitproberen. Maar die worden gebruikt voor een totaal, een volledig selecteren en proberen, is dan het argument. Alsof het selecteren en proberen sec niet volledig kan zijn. Nieuwste aanwinst is aanleveren dat niet alleen wordt gebruikt voor goederen maar ook voor argumenten en dergelijke. Maar dit laatste komt dan ook uit parlementaire en verwante kringen, en daaruit valt voor ons taaltoeschouwers vrijwel dagelijks iets op te vangen. Vervolg Hartstikke gauw

130 tiende en achttiende eeuw in verschillende vormen: hartsteke(n), hartsteeks, hartstikken, steeds gebruikt in combinatie met dood. Het zal oorspronkelijk betekend hebben: door een hartsteek dood. In de negentiende eeuw blijkt het een bijwoord van graad te zijn geworden en wordt dan ook met andere woorden dan dood gecombineerd: De zaal was hartstikke vol, het was hartstikke donker. In de oudste uitgaven van de Camera Obscura komt voor. Haar naaste buurvrouw is hartstikken doof. Naderhand heeft Hildebrand dit blijkbaar toch wat te ruw gevonden, want in de latere drukken staat: onbeschreeuwbaar doof. De heer Nijveld vermeldt dat zijn uitgave van Van Dale van 1970 het woord alleen gebruikt in ongunstige zin. In de laatste (tiende) druk van 1976 is dit niet meer het geval. Bijwoorden van graad gaan gemakkelijk over van het éne in het andere gebruik: vreselijk aardig, ontzettend leuk. Dat hartstikke vóór 1970 alleen in ongunstige zin gebruikt werd, geloof ik evenmin als de heer Nijveld. In mijn jeugd, de jaren twintig en dertig, vonden wij bepaalde dingen al hartstikke fijn.

131 58 Als-angst G. Veldman - Alkmaar In het verleden zijn de voegwoorden van vergelijking dan en als vaak onderwerp van discussie tussen taalkundigen geweest. Het ging hierbij over de vraag: wat is correct ABN: hij is groter dan Piet of hij is groter als Piet. Het ging dus om het gebruik van als en dan na de vergrotende trap. Hebben we te maken met de stellende trap dan bestaat er onder de taalkundigen geen enkel meningsverschil: Piet is even groot als Jan ; Piet is bijna zo groot als Jan. Toch is dit gebruik niet voor iedere ABN-spreker meer vanzelfsprekend. Dit moge blijken uit de navolgende citaten, opgetekend uit de mond van diverse spraakmakers die afkomstig zijn uit de wereld van vakbonden en politiek. (Voor de woordelijke weergave van het gesprokene sta ik niet voor honderd procent in - ik moest onvoorbereid snel noteren - maar ik ben er zeker van dat in alle gevallen in plaats van als dan werd gebezigd. citaat 1: Dat is niet zo eenvoudig dan het op het eerste gezicht lijkt. (Herman Bode in Dingen van de Dag, VARA-radio, 12 december 1981) citaat 2: Als je er een keer gaat kijken, dan zie je, dat er in het begin van de avond evenveel mannen zijn dan vrouwen. (Marja van Geessel, geciteerd in Trouw, 2 januari 1982, p. 11, kolom 8) citaat 3:... met eenzelfde percentage omhoog dan de normale huurders... (Staatssecretaris Brockx in De Rooie Haan, 5 februari 1983) citaat 4:... of het zou vanmorgen net zo'n schijnvertoning geweest moeten zijn dan bij ons... (Een woordvoerder van het FNV in AVRO'S Radiojournaal) Iees verder op pagina 59 rechts Van woord tot woord Schrikkeljaar Marlies Philippa Het zal waarschijnlijk rond pasen zijn dat u dit nummer van Onze Taal onder de ogen krijgt. Misschien kijkt u er wel op pasen zelf in en hoopt u iets over de naam van het paasfeest te lezen. Maar daarvoor moet ik u verwijzen naar het meinummer van het vorig jaar. Misschien leest u het op Beloken Pasen, de dag waarop het paasoctaaf afgesloten wordt. Luiken betekent sluiten. Geloken ogen zijn gesloten

132 ogen en een luik is een afsluiting. Misschien is de vasten zelfs nog niet helemaal voorbij wanneer u dit artikel leest. Wie weet is het wel schortelwoensdag! Carnaval of vastenavond Wanneer ik dit schrijf, is de vasten nog niet begonnen. Het is één week voor aswoensdag. Schrikkeldag! 29 februari. Carnaval is laat dit jaar. Het woord carnaval bestaat nog niet zo lang in onze taal. Vroeger heeft men wel gedacht dat het onstaan zou zijn uit carrus navalis scheepskar. Men bracht de naam in verband met het narrenschip of de blauwe schuit, een op wielen voortgetrokken schip vol verklede lieden. Maar deze verklaring gaat niet op want de a uit de tweede lettergreep van carnaval is niet oorspronkelijk. Het woord is een vervorming van het Italiaanse carnevale. Dat dit ontstaan zou zijn uit carne vale vlees vaarwel is niet aannemelijk. De vorm carnevale werd immers voorafgegaan door het Middellatijnse carne levare opheffen/wegname van het vlees. De zondag voor de vasten heette in het Ambrosiaanse Rituaal Dominica carnelevalis. De oudere benaming voor carnaval is vastenavond. Vastenavond is de avond vóór de vasten, evenals kerstavond de avond voor kerstmis is en sinterklaasavond de avond voor de feestdag van St. Nicolaas. Vastenavond is niet tot één avond beperkt maar duidt de hele carnavalsperiode aan. Een oud vruchtbaarheidsfeest. In het Middelnederlands - en in sommige delen van ons taalgebied ook nu nog - heette vastenavond vastelavond. Er zijn mensen die denken dat in vaste/avond vasten en vazel versmolten zijn. Vazel heeft met vruchtbaarheid te maken. De Middelnederlandse vaselos was een dekstier en een vazelvarken is een fokvarken. Vazelen betekent geslachtsgemeenschap hebben. Sommige aanhangers van de hypothese dat vasten en vazel samen vastel hebben opgeleverd, beroepen zich ook nog op de betekenis onzin praten van het Duitse faseln. Dit is echter een werkwoord van volkomen andere oorsprong en komt pas sinds het eind van de 17de eeuw in deze vorm voor. Tevoren bestond het alleen als fasen. Ook het ermee verwante vazelen fluisteren uit sommige Nederlandse dialecten is nog niet zo oud. Invloed op het ontstaan van de naam vastelavond is dus uitgesloten. Wat de versmelting van het eerder genoemde vazel en vasten betreft, ik geloof er niet zo in, al zou de Keulse benaming Faselabend wel in die richting kunnen wijzen. Volgens de gewone verklaring in de etymologische woordenboeken is de l in vastelavond te vergelijken met de l in schrikkeldag en schrikkeljaar. Ik denk dat die verklaring juist is. De schrikkende kalender Schrikkeldag en schrikkelmaand zijn voor u niet actueel meer maar schrikkeljaar is dat wel. Schrikkeldag is de dag waarop de kalender een dag verspringt. De kalender schrikt. Het werkwoord schrikken betekende oorspronkelijk springen. Je zou hebben verwacht dat de dag waarop de kalender verspringt, schrikdag of schrikkendag zou hebben geheten, maar nee, het is schrikkeldag geworden. Met een l als tussenklank. Er bestond nog een ander werkwoord dat springen betekende: het werkwoord lopen. In het Engels heet een schrikkeljaar een leapyear, een loopjaar, dus een

133 59 springjaar en in het Middelnederlands werd schrikkeljaar ook wel lopeljaer genoemd. Weer met die l. Die kwam toen wel vaker voor. Zo was een werkeldach een werkdag en een sitteldach een zitdag of zittingdag. Door de schrikkeldag wordt de maand maart een dag uitgesteld. In het Engels en in het Nederlands neemt de kalender een sprongetje. In andere Germaanse talen zoals het Duits en het Zweeds is het niet een werkwoord met de betekenis springen dat de extra dag aangeeft. In het Duits is een schrikkeljaar een Schaltjahr. Schalten betekent stoten, schuiven. In het Schaltjahr wordt er een dag ingeschoven. De Zweden schieten er een dag in. Skottår betekent letterlijk schotjaar. Schrikkeljaar blijft heel 1984 actueel. Vastelavond is voor u al lang verleden tijd. Maar misschien is het schortelwoensdag als u dit artikel leest. Schortelwoensdag of schorselwoensdag, de woensdag voor pasen. Alweer die l. De stille periode in de goede week; het schorsen of het opschorten van klokgelui en orgelmuziek tot paaszaterdag begon vroeger al op woensdag, schorsel-/schortelwoensdag, nu pas op Witte Donderdag. Misschien is Witte Donderdag tegenwoordige tijd voor u. Misschien Witte Zondag in de betekenis Beloken Pasen. Maar Whitsunday pinksteren is zeker toekomende tijd. -erig J.R.A. Wikaart - Tilburg Het achtervoegsel erig wordt van oudsher gebezigd om een als ongunstig en/of negatief beschouwde toestand of eigenschap uit te drukken, zoals vitterig, schreeuwerig, betweterig, kruiperig enz. De woordvorm pleegt uitsluitend in relatie tot ànderen te worden gebruikt. Sinds enkele tientallen jaren kom ik echter - hoofdzakelijk of zelfs uitsluitend in de spreektaal - deze woordvorm ook tegen in een geheel andere betekenis; namelijk om vooral bij zichzèlf een bepaalde instelling ten opzichte van iets of van iemand aan te duiden, waarbij men dan gewoonlijk ook een wat negatief accent tot uitdrukking wil brengen. Voorbeelden: ik bèn niet zo bosserig, als men wil zeggen dat men niet zo erg van bossen houdt; ik bèn niet zo thuiszitterig, als men te kennen wil geven dat men zich niet te lang binnenshuis wil ophouden; ik ben niet zo Van Agterig, als men bedoelt te zeggen dat men het niet zo erg op de politicus Van Agt heeft voorzien; ik bèn niet zo bontjasserig, waarmee men bedoelt te zeggen dat men niet van bontjassen houdt; ik bèn niet zo doe-het-zelverig, om aan te geven dat men zich niet tot knutselen geroepen voelt of in staat acht.

134 Zoals opgemerkt, ken ik deze woordvorm in de nieuwere betekenis reeds betrekkelijk lang; eerst in Den Haag waar ik vroeger woonde, daarna ook hier in Tilburg. Maar nu is mij onlangs verteld dat het hier om een taalgebruik gaat dat specifiek zou zijn voor de kop van Noord-Holland, meer speciaal de Westfriese regio. Zelfs zou men bij het horen gebruiken van deze woordvorm er van kunnen uitgaan dat de spreker van Westfriese afkomst of oorsprong is. Zijn er lezers van Onze Taal die meer kunnen zeggen over deze betekenisomschrijving van -erig? [Vervolg Als-angst] citaat 5:... je kunt evenveel goeds doen in maatschappelijke organisaties dan in het parlement... (Hanny van Leeuwen, ex CDA-kamerlid in Den Haag Vandaag, 31 mei 1983) Hoe moeten we het hier gesignaleerde verschijnsel nu zien? Is hier sprake van als-angst? Of heeft het te maken met dialect? Ik ben zeer benieuwd naar andere voorbeelden die door Onze Taal -lezers kunnen worden ontdekt. Scheercrème L.J. Lewin - Driebergen Op mijn wastafel ligt een tube scheerzeep. Boven de merknaam staat: crème à raser sans blaireau ; correct Frans neem ik aan. Hoe zeg je dat in het Nederlands? Crème à raser is scheercrème; sans betekent zonder en blaireau staat gelijk met kwast. Scheercrème zonder kwast staat op mijn tube onder de merknaam. Blijkbaar is er één tekst voor Frankrijk en de Benelux-landen. En nu is er iets mis. Het zonder kwast heeft betrekking op het scheren, niet op de crème. In het Frans staat het er goed; het moet een bijwoordelijke bepaling zijn, niet een bijvoeglijke. (Scheer zonder kwast)-crème zou het moeten zijn, maar dat staat een beetje vreemd. Crème waarmee men zich kan scheren zonder een kwast te gebruiken is bedoeld, maar zoveel ruimte is er niet op de tube. Is het Nederlands zo veel minder soepel dan het Frans? Of schiet mijn actieve taalkennis tekort in fantasie? Heeft een lezer een goed idee?

135 60 [Mededeling] PCUdB Aan de achterzijdse beschouwingen van deze maand is een zekere eenzijdigheid niet vreemd. Hiermee bedoel ik dat we ons hoofdzakelijk gaan bezighouden met de zijde van het vierkant(je) die men horizontaal pleegt te noemen. U ziet: hoe gemakkelijk vervalt men niet in een denk- en daarmee in een schrijffout: ik had natuurlijk zijden meervoud moeten schrijven: een vierkant heeft vier zijden, waarvan twee horizontale. Goed, die slag is u. Ik dacht dan ook niet zozeer aan zijden, maar eerder aan dimensies. En dat komt weer doordat het woord horizontaal een nieuwe dimensie schijnt te hebben gekregen sinds binnen de communistische partij te dezen lande een groep zich horizontalen noemenden is opgestaan die herstel van de oude hiërarchische verhoudingen ten partije nastreeft. Nu worden en werden in de meest gangbare bestuurkundige en politicologische modellen hiërarchische relaties als verticaal gekarakteriseerd, terwijl het woord horizontaal eerder wordt gebruikt om gedecentraliseerde toestanden aan te duiden. Nu lijkt het voor de taalgemeenschap als geheel nauwelijks relevant hoe een factie binnen een politieke partij zich betitelt (mocht u trouwens denken dat jactie een zetfout voor fractie is, dan vergist u zich). Maar kijk. Kennelijk is de benaming horizontaal voor orthodox, steil paradoxaliter zo suggestief (paradoxaal, omdat ortho- en steil opwaartse richtingen aanduiden) dat het predikaat in Vrij Nederland van 3 maart 1984 is overgeheveld naar de meest rechtzinnige stroming in de protestantse kerken, als ik tenminste de zinsnede ook minder horizontaal georiënteerde leden (...) zijn bezield van wantrouwen tegen de paus en de macht waarmee hij heerst goed heb begrepen. Dit op pagina tien van bovengenoemd weekblad, terwijl pagina elf naar aanleiding van het communistencongres melding maakt van een bescheiden bloemstuk van Rotterdamse horizontale herkomst. Lezing van dit artikel door mij viel samen met beluistering van een radio-uitzending waarin de prostitutie in Rotterdam aan de orde was, zodat u zelf mag concluderen welke associaties het een en ander bij mij teweeg bracht. De moraal van dit alles: wanneer we niet meer weten welke ruimtelijke positie we moeten innemen om voor een goede zaak te strijden, dan zitten we fout. Wat niet wegneemt dat ik geenszins afkerig ben van dimensie-uitbreiding als zodanig. En dat brengt ons op het verschijnsel dat onze taal (en bij mijn weten ook de verwante andere talen) naast horizontaal en verticaal geen apart woord hebben voor de dieptedimensie van voor naar achter, of dat horizontaal zowel betrekking heeft op links-rechts, als op voor-achter. De schrijnende behoefte aan een derde dimensiewoord demonstreer ik u aan de hand van een driedimensionale kruiswoordpuzzel, waarin u elk van de zevenentwintig blokjes van een drie-bij-drie-bijdriekubus met een letter moet vullen. De omschrijvingen zijn als volgt: horizontaal: 1 schrijfgerei, 4 een zekere, 7 elasticiteit, 10 papagaai, 13 gij eet dikwijls (afk.), 16 meisjesnaam, 19 vochtig, 22 Noorse munt, 25 soc. ec. raad (afk.); verticaal: 1 voorzetsel, 2 eigenlijk niemand echt, 3 lichaamsdeel, 10 titel, 11 redt een dorp (afk.), 12 meisjesnaam (als die andere), 19 ons (Lat.), 20 opp.maat, 21

136 voorzetsel (tevens een randgeval) atraversaal: 1 kookgerei, 2 tijdperk, 3 nog altijd te vochtig, 4 ik (Lat.), 5 nooit eens rust (afk.), 6 een dorp eigenlijk (Gld.), 7 snel, 8 het gezworene, 9 kan amper rijden. Atraversaal dus wordt het nieuwe woord voor de dimensie, zonder hetwelk u de puzzel niet tot een bevredigende oplossing zoudt kunnen voeren. Uit de inzenders van een correcte oplossing wordt een winnaar gekozen die zal worden beloond met een boekenbon van twintig gulden. Nu iets heel anders. In het Eindhovens Dagblad van 5 maart lezen we in een grote kop op de tweede pagina dat een achttienjarig meisje het tot hengstenhoudster heeft geschopt, met daarbij als bovenkop: Rechter pleegt handlichting. Natuurlijk lezen we het artikel niet verder. Hier immers zal de werkelijkheid nooit de opgeroepen fantasieën kunnen overtreffen. Als immer, door dik en dun, horizontaal, verticaal, atraversaal en in het vierkant uw dienaar.

137 61 [Nummer 4]

138 62 Bijzondere taalonkunde Battus De wonderlijke wereld van de taal, zo heet het boek van de talenkenner Charles Berlitz. Het omslag vermeldt trots dat het hier gaat om een kostelijke collectie wetenswaardigheden, verzameld door een van de grootste autoriteiten op het gebied van de talen en hun oorsprong. De auteur van dit boek behandelt onder andere de gewelddadige dood van duizenden mensen in het aloude Byzantium; zij stierven door het verschil van één letter in de spelling van een woord... Is dit een geschikt boek voor taalliefhebbers? Heeft dit boek iets te maken met taalwetenschap? Battus is van mening dat dit boek precies aangeeft wat algemene taalwetenschap niet is. Is Onze Taal niet eerder de plaats voor een uiteenzetting over wat algemene taalwetenschap dan wèl is? - En wat doe jij bij de universiteit? - Ik zit bij Algemene Taalwetenschap. - O. Hoeveel talen spreek je? - Wij bestuderen de taal in het algemeen. - En geeneen in het bijzonder? - Nee, wij... wacht: ik weet iets beters. Lees dit boek. - Ik wil geen boek. - Als je dit boek even inkijkt... - Het is anders flink dik dan weet je precies wat Algemene Taalwetenschap NIET is. - Hoe bedoel je? Dan kun je me ook een kookboek geven. - Nee, in een kookboek staat vaak iets dat voor de Algemene Taalwetenschap van belang is. Maar in dit boek... - Van Berlitz, is dat niet de man van talenscholen? - Dat was zijn grootvader. Deze Berlitz, zo staat vet op het boek, heeft daar niets mee te maken. - De wonderlijke wereld van de taal, dat lijkt me wel interessant. - Interessant? Het is de grootste verzameling flauwekul die ik ooit gezien heb. - Hoe bedoel je? - Dat zal ik je vertellen. In elk boek komen fouten voor. Hoewel. In de eerste editie van Het geloof der kameraden van Karel van het Reve stonden drie fouten. Bij de herdruk vroeg Karel me wat die drie fouten waren, en als hij ze er uitgehaald heeft, dan is het nu een boek zonder fouten. Maar dit boek is heel bijzonder: het bevat uitsluitend fouten. Er staan duizend paragraafjes in, en die zijn allemaal fout. Onbegonnen werk voor een recensent dus. Maar als een recensent alle fouten had verbeterd, dan was hij er toch ingestonken. Want de grootste fout is deze: Al waren alle duizend paragraafjes foutloos, dan nog zou dit boek ideaal zijn om te laten zien waar het in de Algemene Taalwetenschap niet om gaat.

139 - Maar hier staat toch: Verzameld door een van de grootste autoriteiten op het gebied van talen en hun oorsprong - Sla een willekeurige pagina op en lees me de paragraaf voor. - Pagina 95, kaartje van de Canarische eilanden. Ik lees: zowel de fluittaal als de gesproken taal (door sommige experts beschouwd als proto-grieks of als een prehistorische taal en door anderen als een taalkundig bewijs van het verloren Atlantis) is verdwenen. Bepaalde etnische restgroepen in de bergen echter schijnen nog steeds bedreven te zijn in deze geheime fluittaal. - Waarom niet het eiland genoemd waar het om gaat: Gomera? Er zijn vele beschrijvingen van het gefloten Spaans op Gomera. Laatst nog door Duco van Weerlee in NRC-Handelsblad. Het zou interessant zijn te lezen hoe je een taal kan fluiten, hoewel dat maar een oppervlakkige wijziging van het Spaans betekent. Maar wat moeten we met het verloren Atlantis? Let ook op het schijnen waarmee de schrijver alle verantwoordelijkheid van zich afwerpt. - Hier heb ik pagina 201. Hé, daar staat iets over Hollands : Het Hollands kent maar twee woorden voor de tweede persoon. Het Duits heeft er drie: du, Ihr en Sie. Maar hebben wij dan niet jij, jullie en u? - Er zou over het gebruik van jij en u heel goed iets interessants te melden zijn zonder te vervallen in de klaagstijl van de meeste schrijvers van taalkundige rubrieken voor wie elke taalverandering een taalverslechtering inhoudt. - Zoals je in Onze Taal wel leest? - Ja, ook een jaargang Onze Taal is een geschikt middel om te laten zien waar het in de Algemene Taalwetenschap niet om gaat. - Kijk hier eens, een Fries rijmpje. - Fries wordt een Germaans dialect genoemd dat zo dicht bij het Engels ligt dat de volgende twee rijmpjes vrijwel hetzelfde klinken: Good butter and good cheese Is good English and good Fries Bûter, brea en griene tsies wha dat net sizze kin is gjin oprjochte Fries' - Misschien verkeerd vertaald? - Verkeerd vertaald? Aan dit Friese en Engelse rijmpje hoefde niets vertaald. Nee, over de vertaling heb ik geen klachten. Die is precies adequaat voor het doel. Die vertaling is perfect. Een dom boek moet dom vertaald. Er zijn hilarische vondsten bij. Zo wordt Académie Française vertaald als Franse universiteit en wordt Nederlands altijd Hollands. Geen Indoeuropees of Indogermaans maar de unieke term: Teutoons. Subtieler ligt het met wat op pagina 77 staat. Daar lezen wij: De Amerikaanse militairen in China waren tijdens de Tweede Wereldoorlog zeer verbaasd en ook gefascineerd toen ze hoorden dat er in de provincie Fukien een stad lag met de naam Fuking. In het Zuidchinees betekent Fuking Gelukkige st...ad. Nog nooit zoveel onzin in zo weinig woorden opgestapeld gezien. Maar de Nederlandse lezer moet maar raden dat hier verdekt wordt gesproken over het Engelse woord fucking. En dan is ons merk Wijnand Focking

140 63 natuurlijk een bekender voorbeeld. Werkelijk alles wat gemist kon worden, werd gemist. Zo lees je op pagina 24 dat het woord capo uit de Mafia teruggaat op het Latijnse caput en dat het chef betekent, zonder over dat woord chef na te denken. - Je lijkt geïrriteerd. - Integendeel. Het boek is de negatieffoto van mijn vak. Ik vergelijk taalkunde graag met biologie, maar je zult moeten toegeven dat zo'n boek voor de biologie niet bestaat. - Het verzameld werk van Hillenius en 't Hart? - Ben je gek! Dat zijn echte biologen die wel eens zijpaden bewandelen. Er bestaan vast wel boekjes met honderden wonderlijke feiten op het gebied van flora en fauna. Maar die worden door biologen met interesse gelezen. Als er fouten in staan, irriteren die. Maar geen bioloog zal zeggen: dit boek is de ontkenning van mijn wetenschap. Want er bestaat (nog) geen Algemene Levenswetenschap. Het woord algemeen maakt het bestreken gebied kleiner. Taalkunde en biologie lijken op elkaar door de krankzinnige rijkdom aan vormen in leven en taal, door de fascinatie met de onbeantwoordbare vraag hoe het allemaal zo kwam, door de zinloze vraag waar het allemaal goed voor is, door de onmogelijkheid de toekomst te voorspellen en door de eigenaardigheid dat wijzelf deel uitmaken van het bestudeerde gebied. Maar er zijn kennelijk ook verschillen. Hoe aarzelend, onzeker, aangevallen en zwenkend ook, er bestaat sinds het begin van deze eeuw een Algemene Taalwetenschap die zich niet wil laten ondersneeuwen door miljoenen feitjes, die geen mystiek bedrijft over het verloren Atlantis, die wetenschap tracht te zijn. Reacties Weel, wiel, waal J.J.C. Tanis - bioloog, Villecroze (Fr.) Na de heren De Klerk en Van Os ( Onze Taal, juli/augustus 1983) hield ook ik me nog eens bezig met de wiel en wel speciaal met de Zeeuwse vorm weel. Het is mij gebleken dat een dergelijke waterkolk in elk Zeeuws dialect uitsluitend de wêêl(e) wordt genoemd. Dit was voor de oorlog zo (ik ben afkomstig uit Zierikzee) en tijdens een bezoek in september 1983 heb ik me ervan overtuigd dat er in dit opzicht niets veranderd is. Of toch? Want de moeilijkheden beginnen als je wêêle in het Nederlands vertaalt: weel. Weliswaar zeggen dan vrijwel alle Zeeuwen de weel, maar enkele gaan zonder blikken of blozen over tot het weel terwijl ze in het dialect de vrouwelijke vorm aanhouden. Komt dit door de invloed van de vele toeristen en van forensen die in Zeeland wonen en in Europoort werken? Ik weet namelijk zeker dat toen Schouwen-Duiveland nog een eiland was, iedereen in de streek de weel zei. Het weel bestond ook, maar dat was een touw voor een palingfuik. Evenals de heer De Klerk ben ik in de natuurboeken en de geografische literatuur gedoken. Hij heeft gelijk, overal het wiel,

141 waal, weel. Daarna nam ik wat oude kronieken door. Dit trok de zaak weer recht: Smallegange (1696) schreef de wele, een enkele keer de wale of de welle, Tirion (1751) meldt de weel en de weele. In een herdenkingsboekje van Sterna 1980 (tijdschrift van de natuurwacht Schouwen-Duiveland) schreef één Zeeuw in zijn artikel de weel, een andere het weel. Waar op kaarten uit de 17de en 18de eeuw lidwoorden staan vermeld: de Ronde Weel, de Kakkersweel. Ten slotte: in een boek van Wolff en Van de Kam (1972) vond ik de opsomming: de Bakkerswaal, het Terluchtse Weel, het Kakkersweel... Wat ben ik blij dat het nog steeds de Wielewaal (m) is die zingt. Hartstikke W. Sterenborg - gepens. leraar Tilburg Als mevrouw de Graaf op p. 16 van het januarinummer vermoedt dat stikdonker van hartstikke (donker) komt, slaat ze de spijker op de kop. Bij hartsteken vertelt het WNT dat men in de beschaafde spreektaal gewoonlijk (en waarschijnlijk juister) hartsteke hoort, in de volkstaal daarentegen har(t)stikke of har(t)stukke. Oorspronkelijk diende het woord als bepaling bij dood. Hartsteke zou een derde naamvalsvorm zijn van hartsteek in de uitdrukking bi hartsteke doot (= door een hartsteek dood). Van stekeblind zegt hetzelfde woordenboek dat steke komt van het werkwoord steken, en als versterkend voorvoegsel ook de vormen stik en stok heeft (vergelijk stikdonker en stokdoof). Beschouwen we de klanken van steke- en stik- wat nauwkeuriger, dan blijkt grote verwantschap: respectievelijk een lange klinker en zijn korte soortgenoot. Andere identieke paren met een gering betekenisonderscheid zijn bij voorbeeld schelen en verschillen, steken en stikken (= naaien). De 16de-eeuwse woordenboekschrijver Kiliaan vertaalde stekeblind met het Latijnse exoculatus, wat letterlijk betekent: van de ogen beroofd. Kennelijk heeft hij daarbij gedacht aan het uitsteken van ogen, hetgeen toen nog wel eens voorkwam. Rekenaar J. Vandeveire - Sint-Denijs-Westrem In het artikel Computers en taal in het novembernummer 1983 van Onze Taal, trof ik de volgende zin aan: je zou dit (woord) kunnen vervangen door rekentuig. Enkele citaten uit de Suidafrikaanse Panorama van dit jaar, tonen aan dat de Afrikaanders het woord computer vertaald hebben met rekenaar. Kijkt u maar eens naar de volgende zinnen. Onderwysers hoef geen tegniese kennis die rekenaars te hè. (Onderwijzers hoeven geen kennis van computers te bezitten.) 'N ingewikkelde gerekenariseerde x- straalapparaat word gebruik. (Er wordt een ingewikkeld, gecomputeriseerd röntgenapparaat gebruikt.)

142 Die rekenaarscentrum van die automaties beheerde pompopgaarprojek. (Het computercentrum van de automatisch bestuurde installatie voor het spaarbekken.)

143 64 Grammatica in het basisonderwijs Academisch proefschrift. Amsterdam, januari 1984 M.K. van Dort-Slijper - wetenschappelijk hoofdmedewerkster aan het Inst. voor Neerlandistiek, Amsterdam Heel veel leerlingen van de basisschool maken dagelijks hun taaloefeningen uit een van de vele synthetische taalmethodes; dit zijn methodes waarin alle aspecten van het taalonderwijs zijn verenigd. De verschillende methodes die op de markt zijn, vertonen een griezelige eenvormigheid in opbouw van de leseenheden, presentatie van de stof en aard van de oefeningen. Hoe wordt in deze methodes de grammatica gepresenteerd? Wat leren kinderen van de traditionele zinsontleding en woordbenoeming? Op welk moment leren ze dat en op welke manier? Wordt grammaticale kennis benut bij het overige taalonderwijs? Op deze vragen geef ik onder andere antwoord in mijn proefschrift Grammatica in het Basisonderwijs. Zinskern als uitgangspunt Een onthutsende ontdekking was voor mij dat in al deze methodes (van na 1960) de zinsontleding begint met het afbakenen van de zinskern. In de zin Bas beplakte gisteren de autoruiten met hondenstickers vormt Bas beplakte de zinskern. Het afbakenen van de kern berust op een gevoel voor eenheid. De leerlingen laten delen van de zin weg en moeten de kern als een afgeronde zin ervaren. Bij deze bezigheid die in het derde en vierde leerjaar geoefend wordt, treden voortdurend botsingen op met het taalgevoel van de leerling. In bovengenoemde zin ervaren zij Bas beplakte de autoruiten als een eenheid. Dat is dus de kern. Het is toch iets beplakken, zeggen zij terecht. Het proces verloopt alleen goed bij zinnen waarin geen complementen bij het werkwoord voorkomen (dus zinnen zonder lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp enz.) zoals in de zin Matthijs wandelt in de pauze in het park waarin Matthijs wandelt de kern is. Aan het eind van het vierde jaar vinden de leerlingen door kernsplitsing automatisch het onderwerp (het linker stuk) en het gezegde (het rechter stuk). Kennis van de woordsoorten naamwoord of werkwoord, of van het begrip persoonsvorm, heeft bij dit proces geen enkele rol gespeeld. In de vijfde klas komen de overige begrippen uit de traditionele zinsontleding aan de orde. Soms wordt hierbij een beroep gedaan op een betekeniskenmerk, soms op een vormkenmerk. Samenhang daartussen wordt zelden bewust gemaakt, evenmin als het verband tussen woordsoort en zinsdeelfunctie. Leerlingen vinden het lijdend voorwerp bij voorbeeld vanzelf door antwoord te geven op de vraag wie/wat + gezegde + onderwerp. Het hulpmiddel is verworden tot een truc waarmee het juiste antwoord verkregen wordt zonder dat de leerling inzicht krijgt in de aard van de bezigheid. Het primaire doel van grammatica-onderwijs: het verkrijgen van inzicht in de structurele principes van onze taal, wordt niet bereikt zodat van verdere doelen niet eens sprake kan zijn. De grammatica wordt op geen enkele wijze in verband gebracht met het andere

144 taalonderwijs. Zij leidt een bloedeloos geïsoleerd bestaan in deze zogenaamde geïntegreerde taalmethodes. Wat mij verder nog trof, waren de slecht gekozen voorbeeldzinnen, de fantasieloze presentatie en het gebrek aan variatie in het oefenmateriaal, maar vooral het vrijwel ontbreken van uitleg van de stof in het leerlingenboek, waardoor de leerling volledig afhankelijk is van de klassikale uitleg en zeker niet wordt gestimuleerd in zelfontdekkend leren. Vorm voor betekenis De bron voor de zinskern als uitgangspunt voor de zinsontleding is te vinden in de dissertatie van U.J. Boersma, De syntaxis in het moedertaalonderwijs op de lagere school. (Groningen 1960). Boersma had al vastgesteld dat in het grammatica-onderwijs de bewustmaking van betekenisrelaties volledig op de achtergrond was geraakt ten gunste van de herkenning van zinsdelen door middel van vormkenmerken en min of meer automatisch toegepaste hulpmiddelen. In een poging deze ontwikkeling te stuiten deed zij een voorstel voor verandering van het grammaticaonderwijs. Op de basisschool zou men kunnen volstaan met het bijbrengen van inzicht in twee typen zinnen waarvoor ze twee kernpatronen voorstelde: 1 onderwerp + werkwoord en 2 onderwerp + werkwoord + A (A staat voor nog een zinsdeel; het betreft hier zinnen met een koppelwerkwoord). Voor het afbakenen van de kern van de zin ontwikkelde zij een bepaalde didactiek waarbij de leerlingen van gegeven zinnen alle zogenaamd weglaatbare zinsdelen moesten wegstrepen. De twee soorten kernen zouden dan vanzelf overblijven. Tijdens haar drie jaar durende experiment met deze didactiek constateerde zij dezelfde problemen als hierboven reeds zijn beschreven. Zij corrigeerde haar uitgangshypothese door niet van twee maar van minstens vier kernpatronen voor zinnen uit te gaan. Een jaar later worden haar voorstellen overgenomen door Evers en Van Gelder in de Didactische aanwijzingen voor het taalonderwijs. Helaas zijn in deze uitgave de onderzoeksresultaten van Boersma verkeerd weergegeven zodat toch weer het oorspronkelijke kernbegrip van Boersma gepropageerd wordt. De auteurs van daarna verschenen taalmethodes hebben bovendien, voortbouwend op deze didactiek, er een oneigenlijke functie aan gegeven door hem te gebruiken als middel om het gezegde te vinden. Bovendien is de afbakening van de kernpatronen niet in de plaats gekomen van de gebruikelijke zinsontleding maar eraan toegevoegd. Het grammatica-onderwijs is er daardoor niet eenvoudiger of inzichtelijker op geworden. Oude en nieuwe benadering Hoe werd het grammatica-onderwijs in het begin van deze eeuw gegeven en hoe en waardoor is het grammaticaonderwijs in de loop der tijd veranderd? Antwoord op de eerste vraag krijgen we bij bestudering van de taalmethode voor het lager onderwijs Onze Taal van Den Hertog en Lohr (1e druk 1883) die meer dan dertig jaar bepalend is

145 65 geweest voor de wijze waarop het grammatica-onderwijs gegeven werd. Uitgangspunt vormt steeds de betekenis van de zin. De leerlingen krijgen inzicht in de bouw van zinnen door kleine zinnen (naamwoord + werkwoord) geleidelijk uit te bouwen. Voortdurend wordt de samenhang van woordsoort en zinsdeelfunctie bewust gemaakt. Ook zij leren de kinderen eerst vier typen zinnen onderkennen, maar die zijn gekarakteriseerd door wat ze uitdrukken: 1 Wat mensen, dieren en dingen doen (De conducteur fluit) 2 Wat mensen, dieren en dingen ondergaan (De koe wordt gemolken) 3 Hoe mensen, dieren en dingen zijn of worden (De stoelen zijn rood) 4 Wat mensen, dieren en dingen zijn of worden (Dit hondje wordt een dog) Van deze zinstypen wordt eerst de structuur in woordsoorten duidelijk gemaakt en daarna het verband met de zinsdeelfuncties. De introductie van het lijdend voorwerp gaat bij voorbeeld als volgt: De verkeerde wereld. Wat een dwaasheid staat er op deze plaat! De snoek vangt den visscher. De haas schiet den jager. De muis vangt de kat. enz! Eerst noemen de leerlingen de mensen, dieren en dingen die de handeling ondergaan. Daarna schrijven ze op hoe het gebeuren in werkelijkheid zou zijn, dus: De visscher vangt den snoek. Niet de vormen spelen een rol bij het bepalen van de functies maar de voorstelling die de leerling zich maakt van het gebeuren. Ook in recente Amerikaanse taalmethodes voor het basisonderwijs vormt de semantiek (betekenisleer) de invalshoek voor de grammatica. Op harmonische wijze zijn de traditionele uitgangspunten verweven met moderne taalkundige en didactische inzichten. Bovendien vormt de grammatica door de opbouwende didactiek een onmisbaar fundament voor het overige taalvaardigheidsonderwijs. Ik denk dat we het in deze richting moeten zoeken als we het grammatica-onderwijs nieuw leven willen inblazen: leerlingen laten werken met zinspatronen die zijn gekarakteriseerd in termen van woordsoorten: Nw + Ww (Honden blaffen), Nw + Ww + Nw (Bas beplakt autoruiten), Nw + kopww + Nw (Vader is drummer) enz. Andere woorden kunnen deze elementen modificeren. Er zijn woorden die speciaal het naamwoord modificeren (adjectieven, telwoorden, aanwijzende voornaamwoorden) en woorden die dit met hetwerkwoord doen (bijwoorden). Zo kun je van de zin Honden blaffen bijvoorbeeld Die drie grote honden blaffen luid maken. De modificerende woorden hebben een andere functie in de zin: ze maken de informatie beeldender, preciezer of belangwekkender. Ze tasten het basispatroon niet aan. Grammaticale kennis kan zo gebruikt worden bij het structureren van schrijfopdrachten. De woordsoortelijke bouwelementen kunnen worden gerelateerd aan de kernen van de zinsdelen waardoor een duidelijke samenhang zichtbaar wordt tussen woordsoort en zinsdeelfunctie. Het uitwerken van deze ideeën vormt voor de komende tijd mijn belangrijkste zorg. Randvoorwaarden M. van Amelsvoort - Veldhoven

146 In Onze Taal van december 1983 kritiseert de heer Van Raalte uit Rotterdam het gebruik van de woorden randvoorwaarden en voorwaardenscheppend beleid in een ministeriële nota. Kritiek op dit woordgebruik acht ik mèt de heer Van Raalte mogelijk, maar niet in de zin die hij bedoelt. Het woord randvoorwaarden is al vrij lang in gebruik, in elk geval enkele tientallen jaren. Het zijn voorwaarden waarvan je zou kunnen zeggen dat ze het speelveld bepalen, het zijn de palen die er omheen staan. Ik ontleen een voorbeeld aan het bankbedrijf. Een bank kan bij voorbeeld allerlei soorten hypothecaire leningen bedenken, zij kan allerlei voorwaarden in het contract opnemen, maar zij blijft altijd gebonden aan de juridische randvoorwaarden die zijn gelegen in de desbetreffende bepalingen in het Burgerlijk Wetboek. Deze bepalingen vormen natuurlijk ook de bestaansvoorwaarde voor elke hypothecaire lening die in Nederland wordt afgesloten. Maar zij zijn ook nog voorwaarden in een andere betekenis doordat zij de mogelijkheden tot variatie beperken. Sommige denkbare vormen zijn in ons land niet mogelijk en in andere landen wel, sommige andere bij ons wel en elders niet. Met andere woorden in elk land zijn de juridische randvoorwaarden anders. Nu naar de ministeriële nota. Bij het beleid van een minister gelden ook juridische randvoorwaarden, in beginsel gevormd door alle bepalingen van wetgeving en uitvoering die niet ten behoeve van dat beleid gewijzigd worden. Ook geldt altijd een budgettaire randvoorwaarde, omdat vooraf is bepaald wat het mag kosten. Voorwaarden zonder meer zou ik dit niet noemen, zoals de heer Van Raalte wil, dan denkt men eerder aan bestaansvoorwaarden. Hier zijn echter beperkende bepalingen bedoeld. Dus toch maar liever randvoorwaarde, omdat dit meer specifiek is en daardoor de bedoeling beter duidelijk maakt. Ik zou van een randvoorwaarde willen spreken als een activiteit wordt beperkt of begrensd door factoren die zijn gelegen op een ander terrein dan dat waarop die activiteit zich afspeelt. Een woord als begrenzing zou deze functie ook kunnen vervullen; in zoverre lijkt randvoorwaarde mij overbodig. Waar het dan vandaan gekomen kan zijn? Het zou mij niet verwonderen als er in het Angelsaksisch een term als marginal conditions zou bestaan. De uitdrukking voorwaardenscheppend beleid is zo duidelijk als wat: zij duidt op een beleid waarmee de overheid niet rechtstreeks dingen tot stand wil brengen (bij voorbeeld een fabriek bouwen) maar voorwaarden wil scheppen die anderen in staat stellen die dingen tot stand te brengen (door bij voorbeeld een subsidie of een belastingaftrek in het vooruitzicht te stellen). De term bevat dus niet de suggestie van een beleid dat heel wat is, om de heer Van Raalte te citeren, maar integendeel van een bescheiden overheid die slechts beoogt de omstandigheden günstig te maken. Hier is voorwaarden naar ik vermoed, de vertaling van conditions dat hier echter niet voorwaarden maar omstandigheden betekent.

147 66 Het gezegde & co. J.M. van der Horst Veel informatie deze maand. Ik begin met de herdruk van het Etymologisch Woordenboek (Spectrum, Aulapocket nr. 6. f 9,90). Oorspronkelijk het werk van dr. J. de Vries, maar dr. F. de Tollenaere heeft er zoveel aan veranderd en toegevoegd dat nu terecht hun beider naam voorop staat. De aardigste toevoeging is dat bij zo veel mogelijk woorden het jaartal van het oudste voorbeeld wordt genoemd. Zo weten we nu dat oorveeg voor het eerst in 1836 is aangetroffen, oorvijg in 1642, ortolaan in 1692, ezelsbrug in 1682, doelmatig in 1839 en doddig in Een heel ander soort woordenboek is Twijfelgevallen Nederlands, een Prismawoordenboek, samengesteld door C.G.L Apeldoorn en S. Pot (Spectrum, f 9,90). Het is een woordenboek waarin niet gewoon alle Nederlandse woorden staan maar alleen de woorden die vaak verkeerd gebruikt worden of woorden die men juist niet zou moeten gebruiken. Alles wat volgens de schrijvers afkeurenswaardig is, staat tussen vierkante haken. Zo staat gesetteld tussen vierkante haken; we zouden moeten zeggen gevestigd, geïnstalleerd, op orde. Zo staat bij hovercraft vermeld dat de goede uitspraak met een -oo- is en niet met een -oe-. Zoals meestal bij zedenmeesters treffen we veel overdreven strenge en onredelijke voorschriften aan tussen de talrijke nuttige aanwijzingen. De manier waarop de aanwijzingen gegeven worden, in alfabetische volgorde, lijkt me erg praktisch en doeltreffend. De Woordenlijst Elementaire Kennis van F. Beersmans en L. Beheydt is een uitgave van het Commissariaat-Generaal voor de Internationale Culturele Samenwerking in Brussel en het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen in Den Haag. Uit het Woord vooraf citeer ik het volgende: Ten behoeve van anderstaligen die Nederlands leren, hebben in 1976 het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur en het Nederlandse Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen een Certificaat Nederlands als vreemde taal ingesteld. Examen voor dit Certificaat kan worden afgelegd op drie niveaus: elementaire kennis (= laagste niveau), basiskennis (middenniveau) en uitgebreide kennis (hoogste niveau). Over de organisatie van deze examens, de exameneisen en de wijze van examineren wordt informatie verschaft in de publikatie Het Certificaat Nederlands als vreemde taal. Voor wat de lexicale inhoud van het examen elementaire kennis betreft, werd tot nu toe gebruik gemaakt van een Woordenlijst elementaire kennis die was opgenomen in de brochure Het Certificaat Nederlands als vreemde taal I. Toen deze brochure moest worden aangepast, meenden de organisatoren van het Certificaat, de Belgisch-Nederlandse Werkgroep Certificaat Nederlands als vreemde taal, dat ook de Woordenlijst elementaire kennis aan een herziening toe was. Uit kritische besprekingen van deze lijst en ervaringen bij het gebruik ervan, was gebleken dat de oorspronkelijke selectie niet helemaal voldeed aan de vereisten voor het Certificaatsexamen op elementair niveau. Bovendien was de vorm van die woordenlijst niet erg bruikbaar voor praktische woordenschatverwerving. Daarom is de selectie van de woorden aangepast en is in de nieuwe lijst bij elk woord een voorbeeldzinnetje gegeven dat de betekenis en de gebruiksmogelijkheden illustreert. Tevens is nu bij elk woord grammaticale

148 informatie opgenomen, voor zover die op elementair niveau noodzakelijk wordt geacht. Hiermee heeft de Woordenlijst elementaire kennis meer het karakter gekregen van een elementair woordenboek Nederlands en vormt ze bovendien een beter werkinstrument ter voorbereiding van het certificaatsexamen elementaire kennis. De woordenlijst biedt in haar huidige vorm de volledige, gestructureerde lexicale inventaris waaruit voor de toetsen elementaire kennis geput zal worden, Twee uitgaven van de Nederlandse Ambassade in West-Duitsland, in hun serie Nachbarn: Das Niederländische als Kultursprache deutscher Gebiete door Ludger Kremer, en Hugo Grotius ; Geschichte seines Lebens basierend auf seiner Korrespondenz. Beide werkjes zijn kosteloos verkrijgbaar bij de Ambassade, Strässensweg 10, 5300 Bonn 1. Een uitgave van de Projektgroep Alfabetisering is het Advies over de hoofdlijnen van een regeling voor alfabetiseringsaktiviteiten. De projektgroep heeft als adres: Laan van Vollenhove 3227, postbus 1004, 3700BA Zeist; tel. (03404) of Tenslotte noem ik nog met genoegen W.I.M. van Calcar, Een nieuwe grammatica voor taalbeschouwing en taalbeheersing, uitgegeven door Acco in Leuven en Amersfoort (1983).

149 67 Het rijmschap H.H. Polzer/Ivo de Wijs John Stuart Mill, By a mighty effort of will, Overcame his natural bonhomie And wrote Principles of Political Economy Dat uw toegewijde leraren de vorige maal het stuntrijm behandelden, was niet alleen voor de vrolijkheid maar ook als warming-up voor een versvorm die u absoluut behoort te kennen. Edmund Clerihew Bentley ( ) creërde deze in zijn schooljaren en schreef daarna, naast veelgelezen detectives, nog tal van clerihewswat hem goed afging. Zijn zoon zet (zette?) de productie voort, en heel wat anderen hebben clerihews gemaakt, zij het op kleine schaal en voorzover ik weet uitsluitend in het Engels. Dit laatste is niet in de haak, en het wordt hoog tijd dat deze formule ook op het continent de haar toekomende plaats krijgt. De clerihew is vierregelig, rijmt aabb en is gespeend van metrum. Ze speelt vrijwel altijd in het verleden, al is dat meer traditie dan voorschrift. Verplicht is echter wel het gebruik van een naam (gewoonlijk van een persoon) als eerste regel. Regel vier maakt melding van een belangrijk werk, wapenfeit, contact, incident of iets dergelijks in het leven van het onderwerp - in principe tenminste, want er werd ook door Bentley al vaak de hand mee gelicht. Het mooist is de clerihew die eindigt met de naam van zo'n element; voetstoots aanvaardbaar zijn omschrijvingen of duidelijke verwijzingen. Elke liefhebber zal een frappe verwachten, en heeft daar ook recht op (in het voorbeeld is dat het stuntrijm en het contrast tussen boektitel en het woord bonhomie). Let wel - stuntrijm is geen wezenstrek van de clerihew; soms is het strikt nodig, andere keren zijn de rijmklanken niet veeleisend. Marnix van Sint Aldegonde Merkte op: Het gerucht deed op het Carnaval de ronde Dat ik uitgeroepen was tot gouwe ouwe In verband met mijn succesnummer Wilhelmus van Nassouwe Piet Hein Stond midden op het Rode Plein En zei treurig: Niemand schijnt me hier te kennen Of te weten hoe groot mijn daden bennen Als u de smaak te pakken heeft, kunt u daarna eens nadenken over Cats, Mata Hari, de Argonauten, Tromp, Staring, Potter en de Beeldenstorm. H.H. Polzer

150 Het woord is aan Ivo die over stuntrijm allerminst met stomheid geslagen is, en tevens enige sterke clerihews zal kunnen serveren. Een snelle reactie op mijn bijdrage van vorige keer (Twintig manieren om op twintig te rijmen) wil ik u niet onthouden. Stel u voor: een fragment uit een brief van een bewonderaar aan een literator: Uw zetter greep een keer of twintig In een geheel verkeerde bak In uw boek staat steeds pirmintig Moet parmantig zijn, dicht ak En nu de clerihew. Het blijkt lang niet altijd nodig om een Nederlandse naam te kiezen voor een geïmporteerde dichtvorm. Ballade voldoet uitstekend. Sonnet eveneens - de vaderlandse variant tuyter hoor ik al tenminste 100 jaar niet meer gebruikten. De naam clerihew echter zou ik graag vervangen zien. Die term is geen invitatie maar een barrière: het woord rolt velen slecht van de lippen en dient keer op keer voluit gespeld te worden (C van Clerihew, L van Limerick, E van Enz.) Kortom, wie bedenkt? Niet alle stuntrijm is voor clerihews even geschikt. Het volgende voorbeeld is bij voorbeeld niet declamatoir: Noach Bleek een bekwame coach Toen zijn familie zich had gestort Op een geheel nieuwe tak van watersport Al is de lengte van de regels in principe vrij, een oprechte clerihewer zou zich generen voor: Jan Cremer Auteur annex ondernemer Werkt in het diepste geheim op een zolderkamertje Zelfs buiten medeweten van de meest nieuwsgierige Bezige Bijbonzen Aan een nieuw magnum opus De Onzen Wees ook op uw hoede voor al te korte regeltjes want die maken van uw clerihew een aftelrijmpje. Omdat de voorschriften niet bijzonder streng zijn, lijkt het maken van clerihews (of hoe die dingen binnenkort mogen heten) een eenvoudig tijdverdrijf. Verslik u niet: de losse vorm stelt hoge eisen aan het vrolijke vernuft. Verwerk geen oude moppen, schuw het dubbelrijm en/of stuntrijm niet, mik op de gulle lach! Ivo de Wijs

151 68 Onschrijfbaarheid Waar de sjieke c niet is te handhaven P.M. Nieuwenhuijsen - docent taalkunde, NLO Ubbo Emmius, Leeuwarden Uit de trucendoos van de P.C. Hooftprijswinnaar, schreef A.H. den Boef in een stukje over K. van het Reve ( De Volkskrant 28 januari 1983). Trucendoos. Gegeven deze spelling is het mij niet mogelijk het woord zo voor te lezen als ik weet dat het klinken moet. Immers, een c voor e en i wordt altijd als [s] gelezen (een enkele keer als ts, bij voorbeeld bij cembalo). Maar is er voor dit, alternatieve, meervoud van truc een Een op zichzelf staand geval is dit niet. Ik heb een aantal soortgelijke problemen verzameld. En niet altijd lijkt de oplossing zo nabij als in het geval van trukendoos. Het blijkt dat Van Dale zelf al eens heeft geworsteld met dit probleem, en wel vanwege de afleidingen van chic. Ten eerste de verbogen vorm in een chic+e mantel, en ten tweede de vergrotende trap chic+er Beide vormen zijn weer tot op zekere hoogte onschrijfbaar, want chice(r) zou met een [s] gelezen worden. Van Dale biedt hiervoor maar liefst twee uitwegen. De eerste herinnert aan truc: de spelling sjiek is toegestaan. Zo komen we op sjieker en sjieke. Maar ik kan me goed voorstellen dat deze schrijfwijze niet altijd voldoet: chic lijkt sjieker dan sjieker, terwijl toch het omgekeerde de bedoeling is. Van Dale komt hierin tegemoet met een tweede uitweg: de schrijfwijzen chique en chiquer. Het lijkt mij goed om drie ongelukkige kanten van deze uitweg aan te stippen. Punt 1: er is sprake van een nogal flagrante schending van het gelijkvormigheidsbeginsel (zie bij voorbeeld naast elkaar chiquer en chicst). Punt 2: de spelling chique noopt eigenlijk niet tot het uitspreken van de slotklinker. En punt 3: chique heeft het voordeel er reuze-frans uit te zien, maar in het Frans betekent chique iets dat juist erg weinig chic is, namelijk tabakspruim. Geen uitweg in Van Dale Nu wil ik een geval aanboren waarvoor andere spelling voorhanden? Jawel, die is er. Van Dale (10e druk) staat namelijk voor het enkelvoud de spelling truuk toe, en wij kunnen derhalve met een gerust hart trukendoos schrijven. Dit woord vermeldt Van Dale overigens niet. De zelden of nooit gebruikte spelling truuk biedt hier dan wel uitkomst, maar het blijft problematisch en intrigerend dat truc+en+doos onschrijfbaar is. Van Dale geen oplossing biedt. Het betreft het woord sec. De sterk toegenomen wijnconsumptie in ons land heeft het woord meer doen inburgeren, en ik heb inmiddels Nederlandse flexievormen geregistreerd. Het gaat weer om verbuiging (sec+e) en vergroting (sec +er). Van Dale geeft deze vormen nog niet, maar ze komen wel voor. De volgende zin is voor mij bruikbaar en aanvaardbaar: Dit is een hele sec+e wijn, nog sec+er dan die van zoëven.

152 Welke schrijfwijze zou u gebruiken om van dat plusje af te komen? Wat mij het eerst te binnen schoot, was secce, seccer. Maar cc mag dan [k] zijn in accu, in de combinatie met e en i staat cc voor [ks]: accident, accessoire. (In het laatste geval is zelfs [s] een veel voorkomende realisatie.) Zeer wel denkbaar is ook de Italiaanse interpretatie (ts), zoals in de merknaam Ricci. Is uw voorstel wellicht seque, sequer? Ik kan mij niet voorstellen dat iemand dit bevredigend vindt. Er zal niets anders op zitten dan onze eigen k te hanteren. Ik vind dat deze dan ook in het grondwoord thuishoort, op grond van het gelijkvormigheidsbeginsel: sek, sekke, sekker. Als extra argument voor vernederlandsing van de spelling kan nog worden aangevoerd dat de aanleiding tot zo'n voorstel eveneens vernederlandsing is, namelijk van de flexiemogelijkheden van het woord. Ook in de overige hier besproken gevallen is het de vernederlandsing van het woord die om vernederlandsing van de spellingwijze vraagt. Het probleem is nu wel duidelijk. Vandaar wat korter over de volgende gevallen. Van Dale vermeldt bij stuc niet dat zich hierbij een werkwoord heeft ontwikkeld: stuc+en, met [k]. Is er een andere oplossing dan stuken? Ik zeg weer dat het gelijkvormigheidsprincipe dan om stuuk vraagt als spelling voor het grondwoord. Van Dale vermeldt overigens wel een verouderd stukeren, met een k nog wel. En dan plastic. Van Dale heeft in de tiende druk weer een stuk van zijn verzet tegen dit woord opgegeven, en terecht: het door Van Dale gesteunde plastiek redt het in deze betekenis nu eenmaal niet in de geringste mate. Plastic is een florerend woord, als bijvoeglijk maar ook als zelfstandig naamwoord. Het floreert zelfs in die mate dat zich een op het eerste gezicht overbodig, stoffelijk bijvoeglijk naamwoord aan ons voordoet: plastic+en. Willen we er schriftelijk over discussiëren of dit een verwerpelijke nieuwvorming is dan wel een ontwikkeling die keurig strookt met het principe van Von Humboldt, dan zullen we dat woord toch moeten kunnen schrijven? Plestikken dan maar? We kunnen dan in één moeite door (eindelijk) plestik gaan schrijven. (Ook: een schuimplestikken matras). Verder cineac. Het meervoud hiervan moge op -s zijn, er wordt wel eens een werkwoord cineac+en gebruikt: een cineacje pikken. Het kan zijn dat het een noodlijdend bestaan leidt. Maar het zou leuk zijn om dat te kunnen opschrijven: cineakken? De taalverandering betrapt Ten slotte bilocatie, een aardig geval. Van Dale vermeldt de woorden locatie, bilocatie, allocatie en reallocatie. Eigenaardig genoeg staat het woordenboek in de eerste twee wel een k toe, maar in de laatste twee niet. Er is reden om aan de spelling met k nu juist de voorkeur te geven. Want wat doet zich voor?

153 69 Woorden op -atie hangen dikwijls samen met een werkwoord op -eren: gratificatie, gratificeren. Maar in het geval van de woorden op -locatie ontbreekt zo'n werkwoord. Op één plaats waar het overigens zeldzame woord bilocatie dikwijls wordt gebruikt, doet zich nu een opmerkelijke ontwikkeling voor. Ik heb het over de NLO Ubbo Emmius die is gevestigd in Groningen en Leeuwarden en verkeert dus in een situatie van bilocatie. Hier heeft zich nu, naast het nomen bilocatie, niet een werkwoord genesteld maar een bijvoeglijk naamwoord met de vorm van een deelwoord. Het luidt gebilo[k] eerd, maar men heeft de gewoonte gebiloceerd te schrijven. Dit kan dus evenmin als trucendoos. Even tussen haakjes: we zien hier een demonstratie van een historische ontwikkeling die ik tegen-intuïtief wil noemen. Op het eerste gezicht ligt het meer voor de hand een ontwikkeling te verwachten van een werkwoord (bilo-c/k-eren) naar een substantief, en van een werkwoord, via een deelwoord, naar een adjectief. Het blijkt echter precies omgekeerd te verlopen, hetgeen ook efficiënter is, in de zin dat het als een continue ontwikkeling te beschrijven is. In schema: we verwachten: a werkwoord (deelwoord) adjectief b werkwoord substantief maar we zien: substantief adjectief deelwoord werkwoord Wat nu te doen met gebilo-c/k-eerd? Moet men voortaan maar gebilo [s] eerd gaan zeggen? Ik heb wel eens meegemaakt dat een dergelijke afspraak, in betrekkelijk kleine kring gemaakt, succes had: omstreeks 1970 werd in de taalkundige wereld het inmiddels ingeburgerde deleteren vervangen door deleren (= doen verdwijnen). In dit geval lijkt me zo'n afspraak echter werkelijk te veel gevraagd want die s heeft geen enkele reële basis. In het Latijn stond op die plaats een k: locare. En in het Frans, waar menige k een s geworden is, veranderde dit woord nog radicaler in louer. Conclusie: gebilokeerd moet het zijn, en bilokatie is de spelwijze die daar het mooist bij aansluit. Ik meen te hebben gedemonstreerd hoe een vorm van taalverandering, namelijk vernederlandsing, ons spellingsysteem in moeilijkheden brengt. Een spellingsysteem dat gebruik blijft maken van het schrijfteken c, dat zelf welhaast on-nederlands kan worden genoemd. De charme van de c is wellicht zijn overbodigheid. Voor de klanken k en s hebben we hem eigenlijk niet nodig, en wat betreft de combinatie ch: ook hiervoor geldt op zijn minst dat het lastig is om aan te tonen dat we hem nodig hebben naast de letter g. Ik wil niet zo ver gaan iets te weren dat slechts de charme van de overbodigheid bezit. Maar laten we niet te veel hechten aan die sjieke c.

154 Stelling Het Nederlands staat qua fonologische struktuur dichter bij de Romaanse talen dan zijn gebruikelijke ordening als Germaanse taal suggereert. Proefschrift: The Syllable in Dutch. van: Maria T.G. Trommelen, faculteit Letteren, Rijksuniversiteit Utrecht Stelling Het bestuderen van een taal met een van de eigen taal verschillende grammaticale structuur geeft meer inzicht in de structuur van de eigen taal. Proefschrift: Control of limb stiffness. van: Marianne Vincken, faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen, Rijksuniversiteit Utrecht Liever grottesk C.A. Zaalberg Er is moed voor nodig, zoals de gemeenplaats luidt, om na negentig jaar van strijd nog te komen met een wens om iets aan onze spelling te veranderen. Een halve eeuw geleden heeft minister Marchant een beslissing genomen die ertoe heeft geleid dat de voornaamste vereenvoudigingen van Kollewijn, meest verbeteringen, algemeen gebruikelijk zijn geworden. Ze zullen de eeuwen trotseren. Ook de halvering van de ee in open lettergrepen: bedelen, kantelen, legeren, maskeren, monteren, negeren - we zullen nooit van die vergemakkelijkingen afraken. Voor het volgende voorstel is maar een heel klein moedje nodig, het betreft maar één woord. Geregeld merkt men dat het verkeerd begrepen wordt. Lieden die zo half weten dat er een mooier woord voor groots bestaat, grijpen dikwijls niet naar grandioos, maar naar grotesk Heel begrijpelijk. Woorden op -esk zijn in de mode, ze worden aan de lopende band gemaakt: balladesk, Kafkaësk, muzikantesk. De geleerden zeggen: -esk is een produktief suffix. Grotesk is dus een verleidelijk woord. Het is jammer dat het nooit iets met grootte maken heeft gehad. Het sloeg oorspronkelijk op een bepaald soort versieringen in grotten. Er is niets tegen en alles voor om ons aan te sluiten bij het Italiaans inplaats van bij het Frans en voortaan grottesk te schrijven. Voor de uitspraak maakt het geen verschil. Niemand weet of hij in het halfdonker van zo'n onbeklemtoonde lettergreep à of áá, ò of óó hoort. Luistert u maar als iemand attent of papier of wanneer zegt, of connectie dan wel lokaal in een zin gebruikt. Het groene boekje van 1954 verdient bijstelling. Feeëriek moet feëriek zijn, hunebed volgens de regels van de Leidraad hunenbed. De regels waaronder glazenwasser en ruitewisser vallen, zijn niet te vinden. Voor lankzaam is al sinds 1954 gepleit. Grotteskverdient dringende aanbeveling. Om het te gebruiken hoeft u niet te wachten op een gecorrigeerde uitgaaf van de Woordenlijst.

155

156 70 Variëteit en variété M.C. Godschalk Een gevoelig punt blijft het al of niet aanvaarden van vreemde woorden, leenwoorden, aliënismen of hoe u ze stuk voor stuk ook wilt noemen. Onze Taal ontvangt ook van tijd tot tijd brieven van lezers die zich met dit vraagstuk bezighouden. Ik geef hier een samenvatting van wat in die brieven gesteld wordt. De heer J. Prins in Rotterdam zegt dat het Nederlands wordt verziekt door een Engelse invasie. Hij noemt onder meer: item, coachen, op tilt, droppen, stand-in en stand-by, live-uitzending, comeback, say, slow motion. In het aprilnummer schreef ik al dat de heer A. Rypperda Wierdsma in Nijmegen niets opheeft met uitvergroten, inschatten, opsplitsen en opdelen. De heer E.J.P. Brommer in Leiden betoogt dat bij het binnenstromen van Engelse woorden sedert de oorlog door begrijpelijke oorzaken de Duitse afkomst van een deel van onze woordenschat is vergeten of verdrongen. Het ingeburgerde jack (het kledingstuk) is, schrijft hij, overgenomen van het Duitse Windjacke; het Engelse jack heeft die betekenis niet. In zijn jeugd sprak men verder nog van Rücksack en Zipp-sluiting; rugzak werd toen een germanisme genoemd en klonk platvloers evenals luidspreker dat toen nog loudspeaker was. Deze correspondent vraagt zich af of de nieuwe generatie in het algemeen de leenwoorden van de ouders uitbant en er equivalenten uit eigen bron voor in de plaats stelt. Over Franse immigranten spreekt de heer H.J. Vermey in Hilversum. Onze Taal maakt nogal eens gewag van het toenemend gebruik van Engelse en Amerikaanse woorden, maar in het dagelijkse leven worden ook veel Franse woorden gebezigd die, schrijft hij, voor een groot deel uit de Franse Tijd stammen. Hij noemt onder meer: à tout prix, pour acquit de conscience, pour besoin de la cause, comme-il-faut, entre nous, hors d'oeuvre, diner, souper, première, pardon, foyer, vestiaire, entree en vernederlandste woorden als delicieus, copieus, aimabel. En een zeer oud: dat afbouwen een germanisme is voor geleidelijk tot niets verminderen, wil de heer J.C.J. Hansen in Den Helder niet bestrijden maar hij is van mening dat ook dit tot niets verminderen de voltooiing van een project of van bepaalde werkzaamheden kan zijn. De voorzitter van een organisatie, die weet dat hij over een half jaar zijn functie moet overdragen, bouwt ook af. Hij voltooit zijn ambtsperiode door geleidelijk zijn opvolger in te werken. Hij is dus ook opbouwend bezig. Mèt Paulus zou ik willen verzuchten: Wat zullen wij dan tot deze dingen zeggen? Er is al veel over gezegd en er valt nog veel over te zeggen; ik heb er ook wel gedachten over maar ik zal me beperken tot enkele reacties op de ontvangen opmerkingen. Wordt onze taal verziekt? Die klacht is al vaak, ook in veel vroeger jaren, geuit en het is altijd nog meegevallen. Hetgeen niet wil zeggen dat ik sommige door de heer Prins opgesomde modetermen niet belachelijk vind. Het kinderlijke van een dergelijk taalgebruik is de geestloze imitatie: iemand laat op tilt vallen en de schare volgt hem na. De heer Brommer heeft gelijk: Het Engelse jack betekent niet wat er in Nederland vaak onder wordt verstaan. Maar zip is geen Duits; het is een Engels klanknabootsend woord voor rits.

157 Het zou anders voor een land als het onze, tussen drie vreemde talen, al heel opmerkelijk zijn als we geen immigranten opgenomen en al of niet vernederlandst hadden. Laten we niet vergeten dat dit een natuurlijk gevolg is van een intensief verkeer. En als iedereen in rugzak niets afkeurenswaardig meer ziet en zelfs niet meer denkt aan Rücksack, is het woord Nederlands geworden. Dit geldt evenzeer voor Franse leenwoorden als diner, souper, première, pardon. Wie er behoefte aan heeft, kan tegen die leenwoorden nog vechten maar succes zal hij niet hebben. Soms vervult zo'n woord trouwens een nuttige functie. Het kan een leemte in onze taal opvullen; het kan een andere nuance dan ons vergelijkbare woord aangeven (maar daarmee moeten we voorzichtig zijn); het kan in één woord begrippen weergeven die in onze eigen taal een omschrijving vergen. Laten we niet zo bang zijn; er blijft genoeg echt Nederlands over om het Nederlands te blijven noemen. Leenwoorden kunnen ook weer naar achteren worden gedrongen; kijk naar bepaalde sporttermen, kijk naar geschenk dat nu gedistingeerder is dan cadeau. De heer Vermey meent dat de vele Franse termen uit de Franse Tijd dateren maar als hij een sententie van het Hof van Holland uit de 17de eeuw leest, zal hij zijn mening misschien herzien. Het werk van Wolff en Deken liegt er ook niet om. En wat afbouwen betreft, ik moet de heer Hansen bekennen dat ik hierin niets van opbouwen in de door hem bedoelde zin kan zien. Ik vind zijn redenering te gekunsteld maar waarom zou ik geen ongelijk hebben? Toch nog eens meer hierover.

158 71 Ten naaste(n) bij H. Heestermans - hoofdredactie Van Dale Bij de Taaladviesdienst van het Genootschap Onze Taal komen regelmatig taalvragen binnen waarvan de beantwoording ook voor andere lezers van ons maandblad interessant is. De heer H.G.M. Hendrikse uit Nijmegen deed een eigenaardige constatering in zijn woordenboek. Via de Taaladviesdienst kwam de vraag terecht bij de redactie van Van Dale. Hieronder volgt een samenvatting van die vraag met erbij het antwoord van de hoofdredactie van Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. Bij het lemma naast vermeldt Van Dale bij bijv. naamwoord het voorbeeld ten naaste bij. Bij het lemma bij onder bijwoord daarentegen ten naasten bij. Is hier sprake van een wisselvorm zoals in ten zijne laste en te zijnen laste? Dit lijkt onwaarschijnlijk omdat weglating hier slechts voor het voorzetsel geldt. Wat is de beweegreden geweest om twee verschillende vormen te hanteren? De heer Hendrikse heeft gelijk, in Van Dale (10de druk) staan onder twee verschillende lemmata, twee verschillende vormen van de bijwoordelijke uitdrukking ten naaste(n) bij. Ik kan hem echter geruststellen: in Van Dale (11de druk) niet meer; daarin is de correcte (?) vorm ten naaste bij opgenomen, zowel onder bij als onder naast. Het is interessant na te gaan hoe zo'n inconsequentie ontstaat. Het antwoord is prozaïsch: Het WNT - waarop alle woordenboeken in ons land zich baseren (of baseerden, sinds het geen materiaal van na 1921 bevat) heeft onder bij: ten naasten bij en onder naast die andere vorm, zonder n. Dit verlegt het probleem. Waarom heeft het WNT dit onderscheid? Om hierop te antwoorden moet ik een klein historisch-grammaticaal uitstapje maken. Naast is een bijvoeglijk naamwoord; in ten naaste bij is naast gesubstantiveerd (ten is ontstaan uit te + den, de juiste spelling is dus ten en niet te) en gesubstantiveerde bijvoeglijke naamwoorden worden niet als substantief verbogen maar als bijvoeglijk naamwoord. De correcte uitgang in het enkelvoud, na het voorzetsel te dat de derde naamval regeert, is dan ook een n (dus: ten naasten); omdat ook de derde naamval meervoud een n heeft, hebben de grammatici omwille van de differentiatie bepleit de n in de datief mannelijk en onzijdig enkelvoud weg te laten. Kijken we nu naar de citaten die onder bij en onder naast in het WNT zijn opgenomen, dan zien we steeds naasten. De bewerker van bij heeft dus gekozen voor de vorm die hij in de literatuur aantrof, onder andere bij Poirters, Bontekoe, Van Effen en Kinken: die van naast voor de vorm die door de grammatici was voorgeschreven en waarvoor ook Van Dale (11de druk) zijn voorkeur heeft uitgesproken. De les is tweeledig: - een woordenboekschrijver kan nooit acribisch genoeg zijn; - schrijvers trekken of trokken zich weinig aan van grammaticale voorschriften. Aan het tweede kan ik niets doen, aan het eerste wel.

159 Mateloos onmatig C. Heijnes - Culemborg In de Woordenlijst voor Bedrijf en Techniek, een uitgave van het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN 5050, december 1980) wordt in paragraaf 2.7 gesproken over achtervoegsels die bij het vormen van nieuwe woorden aan een basiswoord worden toegevoegd. Men merkt hierbij op dat onmatig gebruik optreedt ten gevolge van Duitse invloed. Als voorbeeld wordt genoemd het woord fabrieksmatig. Door mijn dagelijks werk als corrector ben ik veel van dergelijke woorden tegengekomen. Het afgelopen jaar heb ik de volgende verzameling aangelegd: actiematig bedrijfsmatig begripsmatig beleidsmatig beroepsmatig cijfermatig clichématig fabrieksmatig gedragsmatig getalsmatig gevoelsmatig handmatig objectmatig planmatig procesmatig risicomatig routinematig seizoenmatig trendmatig volksmatig De woorden zijn ontleend aan artikelen in tijdschriften en kwamen voor in drukwerk van banken en verzekeringsmaatschappijen. Algemeen gebruikelijk in de Nederlandse taal waren al: doelmatig instinctmatig kunstmatig plichtmatig rechtmatig stelselmatig

160 Enkele woorden van de nieuwe lichting heb ik teruggevonden in het Duits: begriffsmässig, berufsmässig, fabrikmässig, gefühlsmässig, kunstmässig, planmässig, saisonmässig, volksmässig, ziffermässig en zwangsmässig. Of een matig mens hier zijn vrijheid waard is, waag ik te betwijfelen.

161 72 Van Woord tot woord Marlies Philippa Een vos die met hem eten dede Een odevare op hovesschede, Hi goet hem in een coelbat, Dat ondiep was ende plat, Een poelment, was claer ende dinne. (Uit Esopet) In mei leggen alle vogeltjes een ei zegt het versje. Tenminste, bijna alle. Het is lente, bijna zomer en overal zie je broedende vogels en jong gretig grut. Maar hoe wordt de ooievaarsstand dit jaar, vraag ik me af. Terwijl er in 1939 nog 316 wilde nesten waren, telde 1983 er twee. Over heel het land. Daar mochten we nog blij mee zijn. Het voorjaar was nat en de weilanden bleven daardoor lang ongemaaid. Een kans voor de jonge ooievaars om te overleven. Twee ooievaarsnesten. Een heel verschil met de reigers. Vroeger zag je er wel eens een enkele aan de slootkant en op wat meer afgelegen plekken in de natuur kon je een kolonie aantreffen. Maar tegenwoordig! Reigers zijn in navolging van merels en meeuwen stadsvogels aan het worden. Ik woon niet op het platteland maar vanuit het raam van mijn studeerkamer zie ik er dagelijks tientallen. Tegen een bepaald keukenraam, één huizenblok verder, wordt regelmatig getikt door Joep, wanneer die honger heeft. Zo'n bijnahuisgenoot krijgt allicht een naam. De reigerachtigen Ooievaars en reigers horen beide tot de reigerachtigen, evenals roerdompen, lepelaars, flamingo's en ibissen. Van al deze vogels hebben de lepelaars de meest doorzichtige naam: zij zijn genoemd naar de vorm van hun snavels. Flamingo's naar hun vlammende kleur. Het woord flamingo is ontleend aan het Portugees flamengo, een vervorming van het Provencaalse flamenc, waaruit ook het Franse flamant en het Spaanse flamenco zijn ontstaan. Flamenc is een afleiding van flama vlam. Het achtervoegsel -enc is van Germaanse oorsprong. Het komt overeen met ons -ing, zoals in koning. Roerdompen hebben het tweede deel van hun naam waarschijnlijk te danken aan het doffe geluid dat zij kunnen maken. Het lijkt bijna op het loeien van een koe. Roer is een woord dat pijp, buis en ook riet betekent. Roerdompen nestelen in rietmoerassen; het zijn rietvogels die een dof geluid voortbrengen. Vandaar hun naam. Ibissen, de Egyptische ooievaars, de Nijlreigers komen in Egypte nauwelijks meer voor. Wij hebben het woord ibis overgenomen uit het Latijn, dat het op zijn beurt aan het Grieks ontleende. Het komt van het Oudegyptische hbj of heb. Volgens het etymologische woordenboek van Kluge ontwikkelde ibis zich in het Middelhoogduits klankwettig tot Eib.

162 Het Nieuwhoogduitse Ibis zou een geleerde vernieuwing zijn. Het zijn dus alle reigerachtigen, deze vogels. Over het ontstaan van het woord reiger zelf zijn niet alle etymologen het eens, maar het is niet onwaarschijnlijk dat het geluid dat de vogel maakt, het hese geschreeuw aan de naamgeving ten grondslag heeft gelegen. Een ooievaar brengt geluk Maar dan de ooievaar, de uiver, de eiber Het is onze heilige vogel, de vogel die het huis waarop hij nestelt, geluk brengt, die blikseminslag en brand voorkomt en die ook de kinderen brengt. Hij is niet genoemd naar de vorm van zijn snavel, niet naar zijn kleur en niet naar zijn stem. Waarnaar dan wel? In het Engels en het Scandinavisch heeft de vogel stork, in het Middelnederlands storke of storc en in het Duits Storch. Deze vormen horen bij sterk en star. Alweer een benaming die met het uiterlijk te maken heeft. In dit geval met de loop, de stijve gang. In het huidige Nederlands komt de naam stork nog voor in sommige oostelijke dialecten, maar de standaardtaal noemt de vogel ooievaar. De -i- in ooievaar is te vergelijken met die in rooie in plaats van rode. Het Middelnederlandse woord was odevare, zoals u hierboven hebt kunnen zien. De Noordduitse vorm is adebar. Het tweede gedeelte begint met een v of met een b. In Nederlandse dialecten tref je euver/uiver naast aibert/eiber aan. Hoe leuk zou het zijn als eiber iets te maken zou hebben met het Middelhoogduitse Eib. Maar die klankovereen komst is natuurlijk puur toevallig. Het zou leuk zijn geweest omdat juist de ibis in het oude Egypte een bijzondere rol speelde. De heilige ibis was een verschijningsvorm van Thot, de maangod en de god van de schrijfkunst, een god die werd afgebeeld met een ibiskop. Daarnaast is er de kuifibis, een vogel die bij de oude Egyptenaren gold als een vorm van de verheerlijkte menselijke ziel, die na de dood in een hemels hiernamaals voortleefde. Wat de verklaring van het woord ooievaar-adebar betreft: er zijn mensen die menen dat het gelukbrenger betekent. Het eerste deel zou een oud woord voor geluk zijn. Dat is heel goed mogelijk. Een vorm als ood in deze betekenis komt in verschillende Germaanse talen voor. Het tweede deel is te verbinden met een oud werkwoord beran dragen, dat wij nog kennen in baren en baar. De betekenis is dan gelukdrager. De b in vormen als adebar en eiber zou primair zijn en de v als in ooievaar en uiver zou er later uit zijn ontstaan. en kinderen Andere onderzoekers denken dat juist de vormen met v het meest oorspronkelijk zijn. Het eerste deel zou een verder uitgestorven woord voor moeras zijn, het tweede een afleiding van varen gaan. Het betekenisresultaat is moerasganger. Vervolgens raakte het eerste deel onbekend en een herinterpretatie in vorm en betekenis tot gelukdrager volgde. De ooievaar als kinderbrenger zou een laatste fase in de betekenisontwikkeling zijn, bedoeld om lastige vragen van kinderen te vermijden.

163 Aardig bedacht. Maar hoe kan het dan dat de Zweedse stork ook een kinderbrenger is? Hier was geen verandering in vorm en betekenis mogelijk. Misschien moet je toch denken aan een rest VERVOLG HIERNAAST

164 73 Over S/sjiieten, S/sjiï(e)ten, S/sji-i(e)ten, S/sji-í(e)ten en S/sji'i(e)ten P.M. Kaashoek - sectie Taalbeheersing, Academie voor journalistiek, Tilburg De Woordenlijst Nederlandse taal of kortweg het Groene Boekje, geeft aanwijzingen over het gebruik van het koppel- en deelteken, p. LXIV-LXVI. De gebruiker leest op p. LXV, sub 8, over het gebruik van het koppelteken: In enigszins ongewone, geconstrueerd aandoende samenstellingen en andere formaties; voorts in het algemeen ter verduidelijking van de bouw van het woord of ter voorkoming van misleidende of zonderlinge spellingbeelden. De voorbeelden zijn overduidelijk: pijp-etuitje (wie kent niet de lezing pij'pe'tui'tje?) en tabaks-teler (naast tabak-steler). Over het deelteken zegt het Groene Boekje: Het deelteken (trema) wordt geschreven op het tweede van twee opeenvolgende klinkertekens van eenzelfde woord in gevallen waarin uitsluitend het voorkómen van een bij mechanisch lezen mogelijke onjuiste uitspraak van het woord wordt beoogd. (p. LXVI) Het accentteken op voorkómen in het citaat is veelzeggend. Er bestaat een derde mogelijkheid in het geschreven Nederlands om een foutieve woordbetekenis binnen een bepaalde context te voorkómen, namelijk door een accentteken. Een woord dat de laatste tijd in diverse vormen in kranten en tijdschriften staat, is S/sjiieten. Van Dale, 1970, p spelt: sjiieten. Een woord dat volgens Van Dale uitsluitend in het meervoud voorkomt. Als betekenisomschrijving geeft het woordenboek: die sekten der mohammedanen die alleen de nakomelingen van Ali ibn Aboe Talib als opvolger van de profeet (n.b. zie Profeet in de betekenisomschrijving van soennieten (P.K.) erkennen) (vgl. Soennieten). Onder het lemma soenna staat soennieten: die mohammedanen die de soenna erkennen als van de Profeet afkomstig geachte voorschriften. (Van Dale, 1970, p ) Van Dale voelt kennelijk verschil tussen soennieten en Soennieten, tussen profeet en Profeet, verantwoordt dit niet en spelt sjiieten steeds met een kleine letter. Het woordenboek geeft noch met koppel-, deel- of accentteken aan dat er twee opeenvolgende dezelfde klinkers op elkaar botsen. Maar stoten er wel twee dezelfde klinkers in dat woord op elkaar? Uit de accentkeuze in Van Dale blijkt dat het accent ligt op de tweede i-klank: sjiie'ten. Waarop dit is gebaseerd, valt niet te achterhalen. De taalgebruiker, en zeker de journalist die dagelijks tegen de spelling van dit soort woorden aanloopt, heeft de neiging zich te richten naar de uitspraak. Wanneer de taalgebruiker dit criterium hanteert, dan is het duidelijk dat hij in ieder geval het op elkaar stuiten van twee dezelfde klanken in het woord S/sji'ieten gewaar wordt. Van Dale en het Groene Boekje helpen bij dit woord slecht tot matig. Alleen de Woordenlijst laat ruimte voor de volgende spellingvormen: S/sjiieten, S/sjiïeten of S/sjiieten. Het verschil hoofdletter en kleine letter is onduidelijk. De Woordenlijst geeft summier aanwijzingen over het gebruik van hoofdletters. Op p. LXIX, sub. 4, opmerking 3: In afleidingen als (...) darwinisme, flamingant, (...) is de gedachte aan het eigennaamsbegrip dermate verzwakt, dat de hoofdletter niet meer wordt vereist. Misschien wordt daarom soenniet in het Groene Boekje gespeld met een kleine letter. Het woord S/sjiïeten of een variant ervan komt er niet in voor. Wie, gelet op p. LXIX,

165 sub. 4, opmerking 3 van de Woordenlijst, Sjiïeten of een andere variant met een hoofdletter spelt, geeft daarmee te kennen dat hij weet dat het bij dit woord gaat om een eigennaam: de naam van een verzameling sekten. Zodra het woord S/sjiïeten (of een variant) wordt vergeleken met het Arabisch, dan blijkt tussen beide iklanken een overgangsklank met medeklinkertrekjes te bestaan. Bij omzetting van het Arabische tekensysteem in Nederlandse letters zou je dit nietoverzetbare Arabische foneem met een apostrof kunnen verantwoorden: S/sji'ieten. De apostrof geeft dan aan dat er iets is weggelaten, aldus een medewerker van het Leidse instituut voor Arabische taal- en letterkunde. Over de spelling S/sj'ieten of S/sji'iten is verschil van mening mogelijk. Er zijn in het Nederlands weinig feiten die het spellingverschil i/ie voor de lange i-klank aantonen. Vergelijk bij voorbeeld liter/gieter. Omdat de transcriptie van het Arabisch naar het Nederlands uiterst moeilijk is, zijn er geen gronden die de spelling S/sji'iten uitsluiten. [Vervolg Van woord tot woord] van oude mythische voorstellingen die in Noordwest-Europa bestonden en die bouwden op een cyclisch wereldbeeld. De voorouders keren terug als jonggeborenen. De zielen van de overledenen gaan naar een eiland ver over zee en komen als nieuw leven terug. In de vorm van een ooievaar. Wat een overeenkomst met de kuifibis in het oude Egypte. Dat de ooievaar nu een luier met baby aan zijn snavel draagt, is een latere vinding. De ooievaar zelf is de ziel van het kind. Aaibert, aaibert, (s)prikkebain Het gain voader of mouder zain; Zien voader is dood, zien mouder is dood, En zien kinderkes lopen om botter en brood. (Winschoter rijmpje uit: Tjaard W.R. de Haan, Onze Volksrijmen, Utrecht/Antwerpen 1978, p )

166 74 Taalcuriosa Reclame J. Welling - Best Reclamejongens zijn doorgaans erg handig. Onbevangen gappen ze uit alle mogelijke disciplines als dit in hun kraam van pas komt. Ook uit de taaltuin. Het meest beroemd is de stapelreeks van de Amsterdamse juwelier Kan die op zijn gevel Wat Kan kan, kan Kan alleen liet aanbrengen. Enige tijd turven bij het lezen van kranten en tijdschriften, het luisteren naar de radio en het kijken naar de televisie leverde een schat aan voorbeelden op. Hieruit een kleine bloemlezing (van ieder één): alliteratie: Heerlijk, helder Heineken (bier) palindroom: Tivoli, I lov' it (sigaretten) zegswijzen: Mijn poes Lotje is niet getikt (kattevoer) verbastering: Au petit chien (opticien) Rijm: Ha fijn, ha fijn, een borrel van Klareyn (jenever) Woordspeling: Kopen bij de Spar is sparen bij de koop (kruideniersartikelen) Spatie: Vier hier uw feestelijk heden (zaalverhuur) Tante Betje: Wij zetten u af waar u wilt (taxibedrijf) beeldspraak: Eindhoven, Lichtstad (vw) Het lijstje is bepaald niet volledig - voor aanvullingen houd ik mij aanbevolen - maar geeft een aardig beeld van de creativiteit van de reclamejongens/-meisjes. De beste vind ik vooralsnog de tekst van het autoverhuurbedrijf Avis. Als een reiziger in New York op het vliegveld John F. Kennedy aankomt en naar de stad rijdt, ziet hij een gigantisch reclamebord van Rent a car met de tekst We are number 1. Tweehonderd meter verder staat een nog veel groter bord van Avis met daarop de tekst We are number 2. That's why we try harder. Dat is nog eens iets anders dan die flauwe vergelijkingen met onbekende merken die altijd krimp en/of kleurverschillen teweeg brengen. Nieuwkomers De achterkant van de achterkant R. Reinsma - Amsterdam Sommige nieuwe woorden of uitdrukkingen maken een stormachtige maar tevens fatale ontwikkeling door - een onbestuurbaar geworden racewagen. Zo bij voorbeeld de uitdrukking de achterkant van het gelijk, oorspronkelijk de titel van een tv-programma waarin Marcel van Dam onder anderen politici ondervroeg over hun politieke en morele maatstaven. De uitdrukking betekende ongeveer de keerzijde van ieder op zichzelf respectabel standpunt en werd al gauw gemeengoed. Bovendien ontstonden er in hoog tempo variaties. Een directrice van een tijdschriftenuitgeverij zei in een interview op 8 april 1982: In mijn huidige positie zit ik aan de achterkant van het journalistieke gelijk,

167 hiermede kennelijk bedoelend dat zij veelvuldig beslissingen moest nemen die haar onderhorige journalisten in het verkeerde keelgat schoten. En in Natuurbehoud, een blad van de Vereniging voor het Behoud van Natuurmonumenten, stelde een scribent de achterkant van ons (natuurwetenschappelijke) gelijk aan de orde. Nog een stap verder ging de Volkskrant. Die bracht in maart 1982 een artikel over de achterkant van de bevolkingsbeperking. Het gelijk was nu spoorloos verdwenen en wat overbleef was de achterkant zelf, de keerzijde. Deze ontwikkeling zette zich voort. De NRC noemde het perscentrum Nieuwspoort op zekere dag een ontmoetingsplaats waar de achterkant van het Haagse gebeuren over de tong gaat. Waren de mogelijkheden hiermee uitgeput? Zeker niet! Op 13 oktober volgde de apotheose. Op die gedenkwaardige dag had NRC-recensent Pieter Kottman het over de achterkant van het ongelijk. De cirkel is nu dus gesloten. Want de achterkant van het ongelijk valt, naar wij mogen aannemen, precies samen met de vanouds bekende voorkant van het gelijk. Wij zijn weer terug op het punt waar Marcel van Dam is begonnen. Ontheemding L. Geysels- Leuven Sinds zijn geboorte tijdens de oorlog heeft een afleiding van het mooie woord ontheemd een vruchtbaar bestaan geleid. Het heeft zelfs een bijbelse klank gekregen zodat het ook in liturgische liederen kan worden gebruikt. Achter dit woord staat ongetwijfeld de onbepaalde wijs van (het niet gebruikelijke) onthemen. Ongeveer zoals ontredderd het verleden deelwoord is van (het thans niet meer gebruikelijke) ontredderen. Deze laatste vorm heeft intussen wel nog geleid tot het naamwoord ontreddering. Ontregeld en ontregeling waren al enige tijd in gebruik voordat het werkwoord ontregelen zijn intrede heeft gedaan. De laatste tijd nu constateer (en voel ik zelf) een behoefte aan een naamwoord voor de toestand van iemand die ontheemd is, voor het ontheemd-zijn dus. Het zou voor de hand liggen dat dit werd uitgedrukt door de vorm ontheming. Maar wat zie ik in Nederland gebeuren? De eind-d van het verleden deelwoord wordt in de afleiding binnengesmokkeld, met als resultaat het voor mijn taalgevoel stuitende ontheemding! Wat ik even raar vind als wanneer men zou spreken van ontredderding of ontregelding. Misschien kan de plaatsing van mijn beschouwing in Onze Taal er nog iets aan doen voordat het te laat is.

168 75 Vertaalcapriolen van Hilversum S. Smeets - notaris en procureur, Weert De notoire onkunde van Hilversum op het gebied van onze taal en andere talen is een voorwerp van voortdurende ergernis respectievelijk vrolijkheid, vooral in het zuiden des lands. In één week tijd noteerde ik een vertaling van superstitious als gelovig en van können als kennen. Van Sint Ursula werd beweerd dat ze ingemetseld werd, hoewel de KRO kan weten dat ze met pijlen is omgebracht. Vermoedelijk heeft er in de oorspronkelijke Duitse tekst gestaan dat ze niedergemeiszelt werd, dat wil zeggen omgebracht (metselen is namelijk mauern). Het mooiste voorbeeld vond ik enkele jaren geleden. De omroepgidsen kondigden tegen vastenavondmaandag in Keulen Rosenmontagstreinen aan, waar -züge had gestaan. Dit had moeten zijn -stoeten. Uit een uitzending van 20 februari jl. Weg van de snelweg ontleen ik nog het volgende: Een dame had het met een hartveroverende onbewogen stem over een college voor een collegiale kerk (= kapittelkerk). Voorbeelden te over! Congres Taalachterstand en maatschappij J.G. Smit Over het in de titel genoemde thema congresseerde de Belgische zustervereniging van ons Genootschap de Vereniging Algemeen Nederlands (VAN) op 31 maart j.l. in Antwerpen. Een aantal sprekers hebben op dit goed bezochte en uitstekend georganisserde congres hun licht over het congresthema laten schijnen. Bij het organiseren van het congres heeft men de steun genoten van de Nederlandse Taalunie en van de Gouverneur van de provincie Antwerpen. Bovendien hebben de Vereniging voor het Onderwijs in het Nederlands (VON) en de Vereniging Vlaamse leerkrachten (VVL) aan het congres hun medewerking verleend. De gehouden voordrachten, die alle op zeer goed niveau stonden, zullen worden gepubliceerd in het officieel orgaan van de VAN Nederlands van Nu. Het zijn de volgende voordrachten (tussen haakjes zijn de nummers vermeld van de desbetreffende afleveringen): Prof. dr. G. Geerts Taalachterstand of mislukte vermogensaanwasdeling (3); Prof. dr. F. Daems Taalvariatie in het onderwijs - het standpunt van de VON (4) J. Dambre Dialect en standaardtaal in onderwijsverband in Vlaanderen (4); Mw. R. Dumlögel Taalproblemen bij immigranten in Vlaanderen (5); Drs. C.J.J. Korswagen Taalbeheersing in Nederland (6). Het was voor een Noordnederlander interessant weer eens kennis te nemen van de problemen waarmee men in België te kampen heeft om de Nederlandse taal tot een algemeen aanvaarde omgangstaal ingevoerd te krijgen. De invloed van de dialect/streektaal is nog groot. Daarentegen is de belangstelling van de leerkrachten, vooral van hen die andere vakken dan de Nederlandse taal doceren, nog tamelijk

169 gering. Daardoor is er nog geen sprake van dat de doorstoot naar een algemene omgangstaal in het Nederlands al tot stand is gebracht. Wel doet men er in kringen die de Nederlandse taal een goed hart toedragen alles aan om uiteindelijk tot deze zozeer gewenste toestand te geraken. Men schijnt zich ervan bewust te zijn dat het een proces is dat men niet kan verhaasten. Een zo korte weergave van het op het congres besprokene doet natuurlijk geen recht aan de uitvoerige en interessante behandeling van de sprekers. Een aardig intermezzo was van muzikale aard; een fluit-gitaarduo zorgde voor een aangename en lichte opmaat voor de middagzitting. Kunsttaal G. Pen - Rheden In kunstrecensies kan men soms het idiootste taalgebruik tegenkomen, vooral als de recensent met het kunstwerk blijkbaar evenmin raad weet als de doorsnee beschouwer. Er moet wel een stukkie in de krant en dan wordt er maar een eind weggezwamd in een taaltje waar de schrijver zelf wellicht na herlezing ook geen kant mee uitkan. Een soort geheimtaal voor de kunstzinnige happy few (gelukkig groepje) of wat daar zo graag voor door gaat... Een paar maanden geleden exposeerde Fon Klement in deze regio. In de begeleidende folder voor het publiek stond een citaat uit een monografie over Klement, in 1980 geschreven door Lei Alberigs. Hieraan ontleen ik: Er zijn in het leven van Fon Klement een aantal stroomversnellingen te onderkennen. En telkens springt hij verder, schuin tegen de beweging van de tijdstroom in, niet met de bedoeling de overkant te halen, maar om zijn reis voort te zetten, enerzijds met de beweging van het leven mee, anderzijds om juist die beweging zichtbare steunpunten te geven in een ritme, dat gekenmerkt wordt door een grote vitaliteit en een zachte terughoudendheid. Zo werd board zijn uitdaging, juist ook omdat er ogenschijnlijk geen eer mee te behalen viel. Zijn binnenwereld, die naar buiten, naar het oppervlak van de herkenning is gebracht, volledig geabstraheerd en getuigend van een dichterlijke lading. Het was vast en zeker een schitterende expositie. En zou Klement dat nu werkelijk allemaal zo hebben gevoeld? Die meedogenloosheid van board en die eigenzinnigheid van hout, althans volgens Alberigs? Interpreteren, zoals Alberigs doet, mag op zichzelf al een artistieke daad van de eerste orde genoemd worden, om vriend Lei zelf maar weer eens aan te halen.

170 76 [Mededeling] PCUdB Het verschijnsel is bekend. Verschrikkelijk bekend zelfs. Als we een of ander verschijnsel willen omschrijven in termen die zijn bedoeld om ons publiek te imponeren, dan bedienen we ons van supersuperlatieven die aan de horrorindustrie ontleend lijken te zijn. Ontzettend, ontstellend, verschrikkelijk, angstaanjagend, gruwelijk, mensonterend, noem maar op. Vreselijk bekend dit alles, en dit geldt ook voor het feit dat dit soort superlatiefsten in het dagelijks spraakgebruik spoedig hun bloedstollend imago verliezen en eerder van huiveringwekkende armoede van de beziger getuigen dan terreurvisioenen bij de toehoorders vermogen op te wekken. Dit alles zou misschien de moeite van het noemen niet waard zijn als niet één vraag mij eigenlijk voortdurend bezighield. Gegeven de constante behoefte aan vernieuwing, zeg maar gerust innovatie, in onze taalnijverheden in atrocibus, èn gegeven het feit dat we zelden of nooit te beroerd zijn om in ons taalgebruik aansluiting te zoeken met, zeg maar gerust in te spelen op, de actualiteit - gegeven dit alles, wat weerhoudt er ons van om woorden als catastrofaal en vooral atoomrampzalig toe te voegen aan ons arsenaal van taalkundige afschrikwapens? Zelfs een onschuldiger nieuwigheidje als stress heeft in deze taalcontreien nog geen plaats gevonden. Terwijl ik me toch kan voorstellen dat een dag stressend mooi kan zijn. Tot zover dan dit soort overtreffende trappen. Nu naar een aanverwant verschijnsel: het voorvoegsel in en in. We kunnen in- en ingelukkig zijn, in- en in-genomen met ons zelf. We kunnen, als we onze lichamelijke conditie ter harte nemen, in- en in door getraind zijn, en dat is dan allemaal heel duidelijk, maar wat betekent het als we ons erop voorstaan dat we in- en intolerant zijn? Meer over in. We schrijven in- en output versus im- en export. Dit laatste moet natuurlijk ook inen export zijn. Zoals we de n in input als m uitspreken (of we dat nu beseffen of niet) omdat op de n een p volgt, zo schreef men in het Latijn voor p, b en m, de n als een m. Maar in andere posities is het natuurlijk onzin. En alweer iets over in. Waarom gaat een betoog de mist in als de spreker in de fout gaat? Ik bedoel, waarom gaat die spreker niet de fout in om later, opgelucht dat alles voorbij is, de hort op te gaan (en niet op de hortte klimmen)? Ik weet niet of iemand het als modewoord al heeft gesignaleerd: stigmatiseren. Volgens enige gezaghebbende woordenboeken betekent dit woord brandmerken of schandvlekken. Nu krijg ik uit het geschrevene en het gesprokene waarin dit werkwoord optreedt weliswaar de indruk dat het om iets akeligs gaat, maar nu ook weer niet zo vreselijk akelig. Ik heb voor de zekerheid ook nog maar opgezocht wat schandvlekken en brandmerken betekent en heus, dat valt niet mee. Stigmatiseren in moderne zin moet eerder worden verstaan als een negatief etiket opplakken, en dat is dan ook niet leuk maar het kan allemaal veel erger waardoor de reeds eerder besproken devaluatie van alles wat eng is, op navrante wijze wordt beklemtoond. En navrant is ook alweer zo'n woord. verscheurend en schrijnend melden de woordenboeken, terwijl volgens mij slechts de laatste omschrijving op haar plaats is. Nu kunnen we natuurlijk van

171 woordenboeken eisen dat ze meer rekening houden met wat mensen werkelijk bedoelen als ze iets zeggen, maar wat wil het geval? Het geval wil hetzelfde wat mensen en woordenboeken niet willen: het geval wil niet deugen.

172 77 [Nummer 5]

173 78 Rust nu maar uit: 77 variaties Nico Scheepmaker De meest geciteerde dichter in Nederland is natuurlijk niet Joost van den Vondel, of Gerrit Achterberg, of J.C. Bloem, of M. Nijhoff, of Gerrit Komrij, of M. Vasalis of Rutger Kopland, kortom een van die Tien Beste Nederlandse Dichters Aller Tijden (de andere drie kent u zelf), maar de nog levende dichteres Nel Benschop, sinds kort gepensioneerd lerares Nederlands, wonend in Arnhem en publicerend bij uitgeversmaatschappij J.H. Kok - Kampen. Aha, een christelijke dichteres, zult u uitroepen, dat verklaart haar onbekendheid in de literaire kringen. Besproken worden haar bundels immers hooguit in Trouw, en zo af en toe wil een andere landelijke krant wel eens een artikel aan haar wijden, maar dan minder als dichteres, dan wel als fenomeen. Want een fenomeen is ze in hoge mate. Ik heb vijf dichtbundels van haar in mijn bezit. Gouddraad uit vlas in de 55e druk (180e e duizendtal), Een boom in de wind (36e druk, 115e-119e duizendtal), Een vlinder van God (39e druk, l6le-l65e duizendtal), Een open hand naar de hemel (10e druk, exemplaren) en De vogel van het woord (1e druk, exemplaren). Poëzie als een deur Inmiddels zullen van al die bundels wel weer nieuwe drukken zijn verschenen, de cijfers willen alleen maar een indicatie zijn van de onwaarschijnlijke aantallen waarin Nel Benschops dichtbundels verkocht worden. Een boom in de wind - 37 drukken in tien jaar. Gouddraad uit vlas - 55 drukken in 14 jaar. En een eerste druk begint tegenwoordig ook niet met een zuinige 1500 exemplaren, zoals te doen gebruikelijk bij onze grote, echte, belangrijke, gelauwerde, in de literaire kringen als dichter erkende dichters, maar meteen met exemplaren ( Een open hand naar de hemel ), of met exemplaren ( De vogel van het woord ). Die bundels kunnen niet vergeleken worden met de bundels van die andere bestseller-dichter Toon Hermans, die met dikke bundels vol versjes (zoals hij ze zelf noemt) de markt heeft veroverd. De bundels van Nel Benschop hebben een normale omvang, bevatten de ene keer 39 gedichten, de andere keer 44, weer een andere keer 46 gedichten. De toon is ernstig, en christelijk (in De vogel van het woord komt het woord God 63 maal voor). De gedichten rijmen, zijn vormelijk. Vormvast ook, waarbij het opvalt (en dat is Nel Benschops grootste verdienste), dat ieder rijmwoord toevalligerwijs ook het meest voor de hand liggende woord lijkt te zijn om de gedachte die zij wilde uitdrukken te verwoorden. De rijmdwang lijkt haar nooit tot de originaliteit te dwingen die Vestdijk in De Glanzende Kiemcel tot het grootste voordeel van die rijmdwang heeft bestempeld. Een gedicht van Nel Benschop is een deur in een huis. Die deur past precies, hij klemt niet, hij piept niet, hij zwaait moeiteloos open en dicht, en je hoeft hem ook geen duw na te geven om hem in het

174 slot te laten vallen. Dat is wat de honderdduizenden Nel Benschop-lezers er blijkbaar in aantrekt. In memoriam Maar ik ben hier niet van plan om poëziekritiek te leveren, maar om te wijzen op een fenomeen binnen het fenomeen-nel Benschop. Het feit dat ze de meest geciteerde dichter van Nederland is, dankt ze aan één gedicht. Niet dat andere gedichten nooit geciteerd worden, maar dat ene gedicht springt er op bijzondere wijze tussenuit. Ze kan er echter niet haar grote populariteit aan te danken hebben, want dit gedicht staat in haar derde bundel, Een vlinder van God, die in 1973 verscheen, toen 'Gouddraad uit vlas al minstens 13 drukken had beleefd, en Een boom in de wind al minstens 6 drukken. Ik zal dit gedicht nu citeren: In memoriam voor een vriend Rust nu maar uit - je hebt je strijd gestreden. Je hebt het als een moedig man gedaan. Wie kan begrijpen, wat je hebt geleden? En wie kan voelen, wat je hebt doorstaan? Rust nu maar uit - je taak is afgekomen; vandaag heeft God de kroon op 't werk gezet dat je eenmaal in Zijn kracht hebt ondernomen. De zin was af. God heeft een punt gezet. Maar 't valt ons moeilijk om de zin te vatten van 't zwijgen van je laatste harteklop. Misschien alleen maar dit: de afgematten en moeden varen als met arendsvleuglen op... Onderaan de bladzij staat: (Jesaja 40:31). In de bijbel lezen we ter plekke: Jongelingen worden moede en mat, zelfs jonge mannen struikelen, maar wie den Here verachten, putten nieuwe kracht; zij varen op met vleugelen als arenden; zij lopen, maar worden niet moede; zij wandelen, maar worden niet mat. Citatie-index Ik durf rustig te stellen dat dit gedicht: In memoriam voor een vriend, in de tien jaar van zijn bestaan vaker is geciteerd dan enig ander gedicht in de Nederlandse taal, van nu of vroeger.

175 Alleen gebeurde dat niet in bloemlezingen of literaire besprekingen, maar in rouwadvertenties. Op een gegeven moment, nog niet eens zoveel jaar geleden, begon het me op te vallen en ben ik ze gaan verzamelen. Eerst knipte ik een rouwadvertentie uit zodra dit gedicht (of een deel ervan) erin geciteerd werd, later beperkte ik mij ertoe alleen nog maar die rouwadvertenties uit te knippen waarin weer EEN NIEUWE VARIATIE van Nel Benschops gedicht was opgenomen. Het zijn die steeds weer nieuwe variaties die het gedicht tot volkspoëzie maken, tot een gedicht dat van iedereen dus van

176 79 niemand is. Daarom gebeurt het ook hoogst zelden dat Nel Benschops naam bij het citaat vermeld wordt. Bij andere dichters die in rouwadvertenties geciteerd worden (A Roland Holst, Rutger Kopland, M. Vasalis, Goethe, Geerten Gossaert, J.W.F. Werumeus Buning, M. Nijhoff, Sergei Yesenin, Tagore, Kahili Gibran, Hendrik de Vries, Shakespeare, H. Marsman, Guido Gezelle, Joost van den Vondel, Alice Nahon, Seneca, J.H. Leopold - ik put nu even uit mijn verzameling Nederlandse rouwadvertenties), wordt de naam in de meeste gevallen wèl geciteerd, met één uitzondering, namelijk wanneer men een van die twee versjes van Toon Hermans citeert die, na Nel Benschops In memoriam, op de tweede en derde plaats komen in de rouwadvertenties ( Sterven doe je niet ineens, maar af en toe een beetje enz. en Je hebt iemand nodig, stil en oprecht enz.). Zonder bron Waaruit bestaan die variaties op Nel Benschops gedicht nu? In de eerste plaats wordt het gedicht zelden in zijn geheel (alle 12 regels) geciteerd. Ik ben het gedicht maar 4 keer in zijn geheel tegengekomen. In geen van deze gevallen werd Nel Benschop vermeld, wel stond er één keer als ondertekening Jesaja 40 vers 31 onder. Een veel gebruikte en ook begrijpelijke variatie is die, waarin man in de tweede regel vervangen wordt door een moedig mens, een moedige vrouw, een moedig kind en 'n flinke vrouw. Heel vaak worden man, vrouw en mens vermeden door een formulering als: je hebt het met veel moed gedaan, je hebt het met veel geduld gedaan, je hebt het dapper gedaan. Soms wordt er ook een persoonlijke toets ingebracht door er de naam van de overledene in te verwerken: Lieve Jan, rust nu maar uit, Lieve Ria, je strijd is gestreden, wij weten wat je hebt geleden, Rust nu maar uit lieveling, Rust nu maar uit lieve vrouw, Rust nu maar uit, Moe, je hebt je strijd gestreden. Verreweg de meeste nabestaanden beperken zich tot de eerste vier regels van het gedicht, maar die komen er vaak in de vreemdste volgorde uit. Enkele voorbeelden: Rust nu maar uit in vrede Jij hebt je strijd gestreden Geen mens begrijpt wat jij hebt doorstaan Vol moed heb jij het begaan Rust nu maar uit, Moe, je hebt je strijd gestreden. met veel moed in een groot geloof. Wie kan begrijpen wat je hebt geleden, wie kan voelen wat je hebt doorstaan. Moegestreden, wat heeft hij geleden, Hoe erg de pijn was, heeft hij alleen geweten.

177 Wij zullen zijn strijd en moed nooit vergeten. Rust nu maar uit, je hebt je strijd gestreden. Rust nu maar uit, je hebt de strijd gestreden, Je hebt het als een moedig mens gedaan. Wij weten dat je het zo genoeg vond, Wie kan begrijpen wat je hebt doorstaan. Moeder rust nu maar uit je hebt je strijd gestreden. Je hebt het als 'n flinke vrouw gedragen. Wie kan voelen wat jij hebt geleden die kan weten wat je hebt doorstaan. Rust nu maar uit, je hebt je strijd gestreden. Wie kan voelen wat je hebt doorstaan, wie kan begrijpen wat je hebt geleden. Je hebt het als een moedig man doorstaan. Rust nu maar uit. Niemand weet hoe je hebt geleden Niemand weet wat je hebt doorstaan Rust nu maar uit, je hebt je strijd gestreden, Je hebt het als een moedig mens gedaan. Rust nu maar uit, je hebt je strijd gestreden. Wie kan weten wat je hebt geleden. Wie kan weten wat je hebt doorstaan. Rust nu maar uit, het is gedaan. Rust nu maar uit. Je hebt je strijd gestreden. Je hebt het met veel moed gedaan. Zover we konden zijn we met je gegaan. Wie kan begrijpen wat je hebt geleden? En wie kan voelen wat je hebt doorstaan? Hij heeft zijn strijd gestreden Hij heeft het zelf gedaan. Wie weet hoe hij heeft geleden. Rust nu maar uit, je hebt het goed gedaan.

178 Variëren op één regel Deze voorbeelden zijn nog met vele uit te breiden. Men zet de oorspronkelijke regels van Nel Benschop met grote onbekommerdheid naar de eigen hand. Je zou, bij de oplagen die Een vlinder van God heeft bereikt, verwachten dat men het gedicht in de meeste gevallen letterlijk kon overnemen uit de bundel, maar de resultaten lijken er op te wijzen dat men dikwijls uit het hoofd citeert. Merkwaardig is overigens dat ik het gedicht van Nel Benschop, voor zover ik het mij kan herinneren, nog nooit in een rouwadvertentie in Trouw heb aangetroffen. Als men als Trouwlezer al een citaat aan de tekst toevoegt is dat een bijbeltekst, of een verwijzing in code naar een bijbeltekst, blijkbaar omdat men niet graag de indruk wil wekken een profane tekst te prefereren boven een bijbelse. Maar neem nu zo'n derde regel in Nel Benschops gedicht: Wie kan begrijpen, wat je hebt geleden? Ik heb daar de volgende variaties op aangetroffen: Wie kan beseffen wat je hebt geleden, Wie kon begrijpen wat je hebt geleden, Wie kan weten hoe je hebt geleden, Niemand weet wat je hebt geleden, Wie weet hoe hij heeft geleden, Wie kan begrijpen hoe je hebt geleden, Wie zal beseffen wat je hebt geleden, Geen mens weet wat je hebt geleden, Wie kan zeggen wat je hebt geleden, Wie kan begrijpen lieve moeder wat je hebt doorstaan, Wie kan voelen wat je hebt geleden?, Wie kan begrijpen wat U hebt geleden?, Wie kan begrijpen wat wij hebben geleden, Wie kan begrijpen hoe ze heeft geleden,

179 80 Wie kan voelen wat je hebt geleden, Wie zal beseffen wat je hebt geleden, Wie kan weten wat je hebt geleden, Niemand weet hoe je hebt geleden, Niemand kan begrijpen hoe je hebt geleden, Niemand zal kunnen begrijpen wat jij hebt doorstaan, Alleen al 22 variaties op die ene regel! Hetzelfde geldt trouwens voor de vierde regel: En wie kan voelen, wat je hebt doorstaan? In plaats van voelen kom je begrijpen tegen, en weten, en variaties als niemand weet. In totaal heb ik 77 (zevenenzeventig) variaties gevonden op het oorspronkelijke gedicht van Nel Benschop. Begrijp me goed: 77 van elkaar verschillende variaties! Want afgezien van het feit dat ik de juiste Nel Benschop-citaten niet meer uitknip, laat ik ook de gelijkluidende variaties tegenwoordig schieten. Bij die 77 verschillende variaties is er NIET EEN waarbij vermeld wordt dat Nel Benschop de oorspronkelijke dichteres is! Dat is in zoverre merkwaardig, dat twee andere gedichten die wel eens van haar in rouwannonces worden geciteerd ( Je bent niet dood - de Heer heeft je geroepen, en: Je hebt je strijd ten einde toe gestreden ) in een drietal gevallen wel van haar naam zijn voorzien. Rust nu maar uit is, zoals ik al zei, volkspoëzie geworden, van onbekende herkomst, net zoals Een mens lijdt dikwijls 't meest door 't lijden dat hij vreest. Alleen kent dàt gedicht veel minder variaties. Reacties Een aantal problemen waren al opgelost W. Sterrenborg - gepens. leraar, Tilburg Reagerend op het artikel van de heer Sliggers Welk voud na een aantal? op blz. 39 van deze jaargang, stel ik vooraf vast dat het niet de eerste keer is dat in Onze Taal het getalsprobleem bij aantal ter sprake komt. Onder andere in de 25e, de 27e, de 29e en de 32e jaargang heb ik erover gelezen; steeds kwamen de opmerkingen erop neer dat zowel enkel- als meervoud mogelijk is. Wanneer men met de kwestie te maken krijgt, komt dat doordat zijn grammaticale gevoel zich laat gelden. Wil men zich dan vergewissen, dan wordt de zaak vaak ingewikkelder, zeker als men meer informatie bronnen raadpleegt. Zoals de heer Sliggers heeft aangetoond, licht niet iedere bron ons op dezelfde wijze in. Oorzaak hiervan is mijns inziens de beknoptheid: wat Van Dale prijsgeeft, is gecomprimeerd in een notedop wat zijn voornaamste basis, het W.N.T., in deel I (1882) erover vertelt, nl.: Wanneer aantal als een collectieve eenheid genomen wordt, gelijk altijd plaats heeft wanneer het vergezeld is van het lidw. van bepaaldheid, of van een aanw. voornw. (het, dit, dat aantal), en veelal ook bij het lidw. van eenheid (een aantal), dan beheerscht het het ww., hetwelk dus in het enkelv. staat... Vergezeld van het lidw. van eenheid echter kan aantal ook worden aangemerkt als eene bepaling van

180 het volgende of verzwegene znw., dat altijd een meervoud is; dit laatste wordt dan het hoofdwoord en neemt het ww. in het meervoudige getal bij zich. Dit gebruik van het meervoud verdient vooral dan de voorkeur, wanneer men bij de werking, door het ww. uitgedrukt, niet aan al de bedoelde personen of zaken gezamenlijk, als eene eenheid beschouwt, maar aan elk in 't bijzonder te denken heeft. Dat met deze doorzichtige redenering alle moeilijkheden van de baan zouden zijn, zal de auteur ervan een eeuw geleden stellig niet gedroomd hebben. Niet iedere schrijver interpreteert een bepaalde zin immers hetzelfde. Behalve in Onze Taal zijn er in de loop der tijden ook elders publikaties aan deze voetangel gewijd. Een ervan vond ik in De nieuwe taalgids van 1938 (blz. 359), van de hand van professor Gerlach Royen. Uitgaande van de praktijk constateert hij dat men, al ligt het enkelvoud schijnbaar meer voor de hand, de persoonsvorm zowel in het enkel- als in het meervoud zet, niet alleen als een onderwerp van het type een aantal (tiental) personen onmiddelijk hieraan voorafgaat, maar evenzeer als zo'n onderwerp verderop in de zin staat. Hij citeert ook het W.N.T. en geeft toe dat menige schrijver als gevolg van grammatische bezinning de bewuste regel negeert, en dan ten onrechte zijn toevlucht neemt tot het enkelvoud. Wat voor een aantal geldt, geldt volgens Royen evenzeer voor een tweetal, een elftal enz. Ook andere woorden met een tellend karakter, vergezeld van een meervoudig zelfstandig naamwoord, lokken een meervoudige persoonsvorm uit, zoals tal van, een deel van, een paar, een stel, een boel, een heleboel, een groep, massa, reeks, schare, menigte, legioen, zwerm, bende, soort. Naar zijn mening kunnen er naast het door het W.N.T. gestelde criterium collectief: distributief ook andere factoren meespelen, b.v. een lange tussenzin, die het verband vervaagt. Verder merkt hij op dat de persoonsvorm steeds enkelvoudig is - een zeldzame uitzondering daargelaten - als het onderwerp i.p.v. een aantal... luidt het aantal..., het tweetal... e.d., welke richtlijn volkomen strookt met die in het W.N.T. Terugkomend op het artikel van de heer Sliggers, ben ik het niet eens met zijn term telwoordelijke uitdrukking en wel om twee redenen: ten eerste is een aantal door hem even tevoren bestempeld als géén woordgroep, terwijl juist voor een uitdrukking essentieel is dat het een woordgroep is; ten tweede is er te veel flexibiliteit in een aantal: een groot aantal, een beperkt aantal, een beperkt aantal, een schrikbarend, een niet te verwaarlozen, een alle verwachtingen overtreffend aantal. Bovendien is de op blz. 41 gevolgde methode om het onderwep te vinden wel wat tè handig: evengoed kan men met de vraag Wat kwam er te laat? een aantal bezoekers als antwoord, tevens onderwerp, ontdekken. Trouwens, deze methode heeft wel meer blunders tot gevolg. Bij voorbeeld wie komt de eerste plaats toe? Stipriaantjes J. Cramer - Rotterdam In het lijstje Woordmensen van de heer J.J. van Herpen te Hilversum, opgenomen in nr. 3 van Onze Taal heb ik een echt Nederlands woordmens gemist, namelijk Dr. Van Stipriaan Luïscius. Deze arts is de vader van de zgn. Stipriaantjes, een stroopballetje dat als anti-hoestmiddel (Van Dale heeft het - m.i.

181 81 ten onrechte-over een hoestmiddel) voorgeschreven werd. Of deze balletjes nog gebruikt worden weet ik niet. Ik ben er echter van overtuigd dat een apotheker of drogist bij een verzoek om levering van een onsje Stipriaantjes U even raadselachtig zal aankijken als wanneer om de levering van de koh-i-noor gevraagd zou worden. Scheercrème M. Hugenholz-Roden Het Franse Crème à raser sans blaireau, dat L.J. Lewin in nummer 3 van Onze Taal correct Frans noemt, is in wezen precies hetzelfde als het Nederlandse Scheercrème zonder kwast, en dus even correct of incorrect. Omdat het Frans geen verbindingen zoals scheercrème kent, maar altijd met bijwoorden moet werken om twee begrippen aan elkaar te koppelen, staat er niet Crème... à raser sans blaireau zoals Lewin denkt, maar er staat Crème à se raser... sans blaireau. Frans mag dan de naam hebben zo rijk en wendbaar te zijn, in dit opzicht is het bepaald veel minder soepel dan het Nederlands. Paardekooper heeft daar onlangs nog op gewezen, ik meen in NRC-Handelsblad. Overigens zou de Nederlandse tekst inderdaad ondubbelzinnig worden als er bij voorbeeld stond: Crème voor kwastloos scheren. N.B. Achteraf mijn eigen tube beziend - ik scheer me nog met kwast - staat daar: Crème à raser pour blaireau en in het Nederlands Schuimende scheercrème Grafschriften, spelletjes met taal H.A. Scheltes - Rotterdam Eigenlijk sta ik wat beduusd te kijken bij de plotselinge belangstelling voor mij als maker van cryptogrammen. Al meer dan 30 jaar geleden ben ik bij de NRC begonnen met cryptogrammen. Ik heb ze altijd in alle rust en anonimiteit kunnen maken. Niemand, behalve mijn directe omgeving, wist wie er achter die puzzels zat. Dat vond ik wel best, maar het afgelopen jaar - ik denk door dat verhaal over mij in de krant van een collega bij mijn afscheid - word ik van alle kanten aangesproken. Ik ben uit m'n hol gehaald en sta nu ineens in het felle licht met m'n ogen te knipperen, zeker in een blad als Onze Taal, dat bevolkt wordt door taalgeleerden en taalvirtuozen. Daar hoor ik nauwelijks tussen, vind ik. Aan het woord is de maker van het wekelijkse Scryptogram, de puzzel die al zo lang, eerst in de NRC, later in NRC-Handelsblad, verschijnt: H.A Scheltes, oud-redacteur van dat dagblad. Het is als een bijkomstigheid begonnen. Toen degene die deze puzzels kort na de oorlog voor de NRC maakte, plotseling overleed, heb ik enige tijd later zijn rubriek overgenomen. Ik deed dat naast mijn gewone redactiewerk in mijn vrije tijd en zo is het tot begin dit jaar gebleven. Gelukkig kreeg ik er wel extra voor betaald, want er zijn ettelijke uren gemoeid met het maken van een cryptogram.

182 Er ontstond een vicieuze cirkel. Het cryptogram sloeg aan, dus moest ik een volgend maken. Dat sloeg opnieuw aan en ik moest weer aan de gang. Die cirkel moet blijkbaar draaien tot de dood - van de lezers of van mij - erop volgt! Grafschriften Grafschriften heb ik ze weleens genoemd. Niet wegens die gevreesde dodelijke afloop, ook niet uit bitterheid, want ik heb die kant van deze denksport altijd met veel plezier bedreven - en doe dat nog. Maar omdat cryptogrammatisch gesproken een cryptogram een grafschrift is. Volgens de regeltjes van het cryptogramspel kun je het woord in twee delen splitsen: crypt (graf) en gram (schrift). Zo zijn we bij de essentie van het cryptogram: de omschrijving van elk woord is een puzzeltje op zichzelf. Ik vind wel, en dat is dan misschien het unieke van mijn cryptogram - dat ik mede om die reden Scryptogram ben gaan noemen (die S komt van mijn naam, ijdelheid dus) -, dat een omschrijving een redelijk Nederlands zinnetje moet zijn en dat je al redenerend, hoe onorthodox ook, de oplossing moet kunnen vinden. Omschrijvingen mogen geen raadseltjes zijn waarvan je toevallig de oplossing bereikt. Wie de oplossing niet vindt, moet achteraf kunnen zeggen: Verd...., natuurlijk! Een Aha-Erlebnis dus. Daarom heb ik een hekel aan het gebruik van anagrammen, tenzij ze zo voordehandliggend zijn dat je een uitzondering moet maken op je eigen regel. Mast bij voorbeeld, dat je zou kunnen omschrijven als: produkt van een stam. Bekende woorden Verder meen ik dat de woorden algemeen bekend moeten zijn. Voor een woord als hyperventilatie is best wel een leuke omschrijving te bedenken, maar vele lezers zullen dat woord misschien niet kennen, althans weinig horen of lezen. Woorden uit andere talen zijn ook taboe, tenzij ze voldoende algemeen bekend zijn en erom schreeuwen gebruikt te worden. Zo is de lady-killer, omschreven als vrouwenmoordenaar, te mooi om te laten glippen. Er zijn meer handicaps. Tegenover het feit dat de taal eindeloos veel mogelijkheden biedt omschrijvingen te maken, staat dat het aantal bruikbare woorden beperkt is. Veel woorden immers zijn maar voor één uitleg vatbaar en daarom niet bespeelbaar, (sigaret bij voorbeeld) of zijn typische vaktermen. De lezer van de wijs brengen Bij het maken van omschrijvingen staan een aantal mooie werktuigen ten dienste: letterlijke en al te letterlijke,

183 82 figuurlijke, overdrachtelijke, dubbele, oneigenlijke en totaal verschillende betekenissen van een woord. Voorts spreekwoorden en staande uitdrukkingen. Een paar voorbeelden? Werker in de zin van manlijke werkster, kapper in de betekenis van houthakker, goederenwagen als goede renwagen. Enz. enz. Bovendien probeer ik graag de lezer met mijn omschrijving van de wijs te brengen: onrecht = krom (of omgekeerd natuurlijk). In het algemeen tracht ik woorden te bekijken als een vreemdeling: onbevooroordeeld en kritisch, alsof ik ze voor het eerst zie. Ik doe als die Chinees, die zich erover verbaasde dat West-Europeanen hun neus in een zakdoek snoten en vervolgens die doek-met-inhoud zorgvuldig opvouwden en in hun zak bewaarden... Horizontaal: 2. licht schip (4) 6. Dat bedrijf biedt een kans (11) 11. Stad vol partijen (6) 12. Zonder ervaring (9) 14. Leidinggevende werknemer (8) 16. Niet erg geestig (7) 17. Dat verdriet kan vermakelijk zijn (4) 18. Zulke meisjes verkeren in moeilijkheden (6) Verticaal: 1. Verdwenen verbinding (3) 3. Weerklank (2) 4. Werklijst (6) 5. Een andere chef geven (8) 7. Voor hem gaan alle deuren open (5) 8. Dat gebrek is gevaarlijk (4) 9. Van die oude inrichting kun je een enig onderkomen maken (7) 10. Rats, kuch en bonen op z'n Frans (6) 11. Uit dit gebouw klinkt muziek (5) 13. Vrouw uit een stuk (4) 15. Land van beloften (4) Het gezegde & co.

184 J.M. van der Horst Hoe komt de verstandskies aan zijn naam? Altijd gedacht dat het een samenstelling was van verstand en kies, een kies die pas laat komt, evenals het verstand. Heel wat mensen, waaronder tandartsen, leggen het woord anders uit. Het zou samenhangen met de verre stand van de bedoelde kies. Toen ik voor het eerst die uitleg hoorde, heb ik die origineel maar onjuist genoemd. Inmiddels ben ik verder gaan vragen, en mijn eerste zegsman blijkt bepaald niet alleen te staan. Als het een vergissing is, en dat blijf ik voorlopig denken, dan toch een min of meer gangbare vergissing. Hoe algemener gangbaar, hoe interessanter. Geldt niet voor waarheden, wel voor vergissingen. Al jaren geef ik les aan een instituut waarvan veel mensen denken dat het niet meer bestaat. Voor mijzelf is dat prettig, maar voor al diegenen die er hadden kunnen studeren, maar het niet doen omdat ze denken dat het niet kan, onaangenaam. M.O.-Nederlands. Er is jaren geleden inderdaad sprake geweest van opheffing, in verband met de zogenaamde Nieuwe Leraren Opleiding. Maar de behoefte aan een avondstudie bleek toch groot. Vroeger waren het vooral onderwijzers die verder studeerden voor een M.O.-akte. Tegenwoordig bieden de M.O.-opleidingen een hogere-beroeps-opleiding talenstudie in de avonduren die onderwijsbevoegdheid geeft maar ook veel studenten trekt die geen leraar willen worden. In de boekhandel, bij de pers, bij radio en televisie, in musea, in de reprensentatieve sfeer van het bedrijfsleven, enz., bestaat steeds weer veel waardering voor een brede opleiding in de Nederlandse taal en literatuur. Men krijgt de akte dan ook niet voor niets. In drie of vier jaar (respectievelijk derde en tweede graads akte) komen tekstanalyse, grammatika, moderne literatuur, jeugdliteratuur, sociolinguistiek, tweetaligheid, oude literatuur, discussiëren en schrijven aan de orde. Opleidingsinstituten zijn overal in het land. Maar wie er niet van weet, heeft er niets aan. Op de enquête in het maart-nummer hebben slechts twee personen gereageerd. De stelling luidde: Kruisraketten zijn veel gevaarlijker dan vormingswerkersjargon of het foutief gebruik van dus; bijgevolg is het verzet tegen kruisraketten belangrijker dan het verzet tegen onjuist gebruikt van dus of jezelf tegenkomen. De vraag was, hoe men daarop reageerde; dertien mogelijkheden tussen volkomen mee eens en vind ik onzin. Afgezien van twee lezers uit Leeuwarden is geheel niet gereageerd. Ik groet mijn twee Leeuwarder postvrienden, en houd mijn boekenbon op zak. Nummer 15 uit de reeks DCN-cahiers (cahiers van de Didactiekcommissie Nederlands) is pas verschenen en heet Taalbeschouwing voor gevorderden. De cahiers zullen vanaf dit vijftiende nummer uitgegeven worden door uitgeverij Malmberg in Den Bosch. De redaktie van deze bundel werd verzorgd door Willem van Paassen, Gert Rijlaarsdam en Frans Zwitserlood. Het onderwerp is taalbeschouwingsonderwijs in de bovenbouw van de middelbare scholen. De bundel kost f 16,50.

185 83 Aanhalingstekens C.F.P. Stutterheim - em. hoogleraar Ned. taalkunde, Oegstgeest In de laatste alinea van Het gezegde & co. (januarinummer p. 19) stelt Van der Horst de leestekens in het algemeen en de aanhalingstekens in het bijzonder aan de orde. De leestekens moeten behandeld worden in verband met de andere elementen die tijdens het lezen met de ogen worden waargenomen. Fundamenteel is de onderscheiding a in primaire en secundaire tekens. De primaire tekens hebben onmiddellijk iets te maken met de betekenis van de schriftelijk gegeven taaluiting. Er correspondeert niets mee dat tot de klank van die uiting gerekend kan worden; tijdens het voorlezen is er niets van te horen. Andere onderscheidingen zijn: b met of zonder formele varianten; c met één of met meer dan één functie; d noodzakelijk of overbodig; e vervangbaar of niet vervangbaar door een ander teken; f duidelijk of onduidelijk. Dit houdt in dat een leesteken zes eigenschappen heeft. Deze behoeven echter niet in alle gebruiksgevallen dezelfde te zijn. De vraag één functie of meer dan één is wel eens moeilijk te beantwoorden en doet denken aan de vraag twee gebruikswijzen van een en hetzelfde woord of twee homoniemen. Hiermee heb ik even aangeknoopt bij een opmerking van Van der Horst over de verwantschap van woord en leesteken. Vermelding verdient nog dat er ook combinaties van leestekens in omloop zijn. De eigenschappen van de aanhalingstekens zijn: a primair in vrijwel alle gebruiksgevallen; b vormvarianten; c meer dan één functie; d soms noodzakelijk, soms niet; e soms vervangbaar, soms niet; f soms duidelijk, soms niet. Wat b betreft: het aantal vormvarianten is opvallend groot. Mij zijn er zeven bekend. Ik zal er geen overzicht van geven. De eigenschappen d, e en f komen, zij het kortheidshalve verre van volledig, ter sprake in verband met c. Verschillende functies c Zoals ieder weet, geven aanhalingstekens vaak aan dat iets is geciteerd, letterlijk aangehaald. Het citaat kan een aantal zinnen zijn, een enkele zin, een woordgroep, een woord. Bij een Duits citaat in een Nederlandse tekst zijn ze bij voorbeeld overbodig. Soms zijn ze vervangbaar door het citaat cursief te zetten. Ze zijn niet vervangbaar in gevallen als: Het ministerie weigert nadere bijzonderheden te verstrekken omdat het een uiterst delicate kwestie betreft. Dergelijke combinaties van vertellen en citeren zijn mijns inziens een nadere beschouwing waard. Aanhalingstekens nestelen zich om woorden en woordgroepen in zelfnoemfunctie. Water bestaat uit twee lettergrepen, is het eerste lid van de samenstelling waterlelie enz. Interessanter is het volgende. Boven een kranteartikel staat: In bloedvorm. Dit substantief is in bepaalde kringen niet ongebruikelijk (betekenis: geweldige vorm, topvorm ) maar in de woordenboeken heeft het (nog?) geen plaatsje gevonden. Kan dit het gebruik van de aanhalingstekens verklaren? Nee, er blijkt iets anders aan de hand te zijn. Het artikel gaat over een Finse skiester (ski-ster), winnares van olympisch

186 goud, die van bloeddoping wordt verdacht. Hier heeft het primaire symbool deel aan een woordspeling. Dit komt meer voor. De gevallen die ik tot nu toe heb genoemd en ook de gevallen die ik nog zal noemen maken het onmogelijk van de (de, dé) functie te spreken. Deze zin levert tevens het bewijs dat '' ook secundair kan symboliseren. Hier is immers iets te horen. Onduidelijkheid Het is niet altijd duidelijk wat iemand met zijn aanhalingstekens bedoelt. Van der Horst schrijft: De heer Paardekooper uit Deventer, niet de grammaticus dus maar de Reve-kenner, heeft me gewezen op het toenemend gebruik van aanhalingstekens in kranten en tijdschriften. Er zijn drie mogelijkheden. 1 In de brief van P. staat '' en Van der Horst neemt het precies zo over. 2 Hij brengt die tekens zelf aan en geeft hiermee te kennen dat hij aan de juistheid van het woordgebruik twijfelt. 3 Hij drijft op subtiele wijze de spot met de gesignaleerde mode door deze te volgen met betrekking tot een woord waarbij aanhalingstekens volslagen zinloos zijn. Tegenover de twijfel aan de juistheid van een woord in een bepaald verband staat de zekerheid: het is onjuist. De marktkoopman verkocht gouden oorringetjes. Van dit tekengebruik (duidelijk, niet vervangbaar, noodzakelijk) zijn talloze voorbeelden te geven. En hoezeer het schrift, hoezeer hetgeen tijdens het lezen met de ogen wordt waargenomen, regeert over het gesprokene en gehoorde, blijkt als iemand uitroept: Deze volksvertegenwoordigers zijn volksvertegenwoordigers tussen aanhalingstekens! Zij zijn het slechts zogenaamd, dat wil zeggen ze zijn het niet; het woord in kwestie doelt niet op de werkelijkheid. Soms geven die veelvormige primaire tekentjes de mening van de schrijver te kennen: Ik weet niet wat het is en niemand weet het; dat ingekapselde woord slaat nergens op, het is zinledig. Het is dan ook niet te verwonderen dat ze een rol spelen in het treurspel van de negatieve taalkritiek. Ten bewijze hiervan citeer ik een zin van Jacob Israël de Haan en enkele zinnen van Volker. Aanhalingstekens zijn een bewijs van de onmacht der taal. Denn dies ist eine besonders beklemmende unter den Auflösungen unserer Zeit, dass uns die Sprache versagt. Wir können kein Wort mehr unbefangen gebrauchen, eine Ironie liegt über jedem Sprechen, so dass wir jedes Wort in Anführungszeichen setzen möchten, und es wird auch jedes Wort von etwas geführt das es zersprengen will und vor dem es zunichte wird. Zo gezien hebben aanhalingstekens niets aanhalerigs. Ze stoten af.

187 84 Van woord tot woord Marlies Philippa Het kleine etymologische woordenboek * van Jan de Vries beleeft zijn dertiende druk. En het is vernieuwd. Dat maakt nieuwsgierig, maar ook een beetje achterdochtig. Achterdochtig vanwege het ongeluksgetal. Het Spectrum schijnt er een voorkeur voor te hebben wijzigingen door te voeren in drukken met een bijzonder getal. De vorige herziening van dit boek vond plaats bij de zevende druk. In Een bewerking door P.L.M. Tummers. Ik was daar niet zo erg gelukkig mee. Ik heb hier een twaalfde druk voor me liggen. Herzien en uitgebreid door Tummers, staat op het titelblad. Maar nergens vind ik verantwoord waaruit de wijzigingen hebben bestaan. Op het eerste gezicht lijkt er niets veranderd. Niet ten kwade, maar ook niet ten goede. En dat had best gemogen, want de wetenschap gaat door. Pas bij naarstig speuren is te ontdekken dat er wat meer woorden zijn opgenomen. Voor dat naarstige speuren moet je wel goede ogen hebben, want het boek is, met uitzondering van de inleiding, in bijzonder kleine letters gedrukt. Wat dat betreft is de nieuwe uitgave in ieder geval al een hele verbetering. In mijn artikel over etymologische woordenboeken in Onze Taal, vorig jaar april, heb ik ook wat over de kleine Jan de Vries gezegd. Ik heb het boek beknopt, maar niet slecht genoemd. Eeen voordeel was volgens mij de grote toegankelijkheid vanwege de lage prijs. Kritiek had ik op verwijzingen naar niet opgenomen woorden die deel uitmaken van plaatsnamen. Tot aan de vierde druk stonden er ook plaatsnamen in het woordenboek. Toen deze er uitgelicht waren zijn de verwijzingingen ernaar niet aangepast. Zo werd er in de twaalfde druk bij het eerste lemma a, aa nog verwezen naar ee, oog en ouw. Oog en ouw zijn nergens te vinden. In de nieuwe druk ontbreken deze fouten. Terecht, maar wel verheugend. Ik heb de nieuwe uitgave eens vergeleken met de twaalfde druk en met de vierde. Behalve de verandering bij a, aa valt op de eerste bladzijde de totaal verschillende etymologie van aalbes op. Bij de oudere verklaring wordt verband gelegd met de plantnaam alant, bij de nieuwere met een verder uitgestorven woord ale, dat bier of sterke drank betekende en dat overeenkomt met het Engelse ale en het Skandinavische öl. Vooral de zwarte aalbes wordt gebruikt bij het bereiden van sterke drank. Deze eerste bladzijde wijkt verder niet af van die in de vorige druk, zij het dat er door het grotere lettertype minder lemma's op staan. Het laatste trefwoord is aanmatigen, in de twaalfde druk was dat aardappel en in de vierde aantijgen. De eerste pagina van het grote woordenboek van Jan de Vries loopt maar tot aal. Als we kijken naar het aantal bladzijden van de door mij vergeleken drie drukken, dan blijkt dat de vierde er 265 telt, de twaalfde - ondanks de uitbreiding van het aantal woorden en de dertiende 369. Dat het boek zoveel dikker is geworden komt niet alleen door de grotere letters, maar ook doordat er veel meer inleidende pagina's zijn gekomen. De inleiding van Jan de Vries zelf is gehandhaafd vanwege de populaire, heldere en overzichtelijke uiteenzetting van wezen, taak en methoden van de etymologie (p. 27). Ook waar De Tollenaere het niet helemaal met de inhoud eens is - zoals met een deel van de ideeën en hypothesen van Jost Trier over het primitieve bosbedrijf - zijn er geen wijzigingen aangebracht. Alleen op detailpunten

188 is er iets veranderd. Dit alles vermeldt De Tollenaere in zijn Woord Vooraf. Hier vinden we dus wel een verantwoording! De Tollenaere zegt dat hij veel van de nieuw opgenomen Franse leenwoorden uit de zevende druk (1957 moet natuurlijk 1967 zijn!) weer heeft verwijderd: Behouden werden ze slechts indien er materiaal voorhanden was dat hun geschiedenis in het Nederlands kon belichten. Ongeveer 150 nieuwe trefwoorden zijn opgenomen. Naast de vormgeschiedenis is er ook naar gestreefd de betekenisontwikkeling van de woorden weer te geven. Nieuw is de chronologische informatie: het jaartal dat volgt na het lemma heeft betrekking op de oudst bekende vindplaats. Ook nieuw zijn de bibliografische verwijzingen en het gebruik van enkele speciale lettertekens. Zo staat þ voor th, ð voor dh en X voor ch. Die nieuwe lettertekens sluiten beter aan op wat in de etymologische lexica gangbaar is. Laat ik nog eens een steekproefsgewijze vergelijking tussen de drie drukken en de grote De Vries maken. Bladzijde 109 bij De Tollenaere loopt van emanciperen tot erbarmen: 27 trefwoorden. In de vierde druk zijn het er maar 20, waarbij moet worden opgemerkt dat emanciperen ontbreekt, maar in de twaalfde druk zijn het er 41! Hoe zit het nu met de éerste vier woorden? Emanciperen staat niet in het grote woordenboek. In de twaalfde druk wordt het afgeleid uit het Latijnse mancipare buiten bescherming of vaderlijke macht stellen en in de dertiende uit emancipare met bijna dezelfde betekenis. Mijn Franse etymologische woordenboek zegt dat het van emancipare komt, dat zelf weer van mancipare stamt. Aan de betekenisontwikkeling wordt in beide drukken aandacht geschonken. Tweede woord: embargo. Dit ontbreekt eveneens in de vierde druk, maar is wel te vinden in de grote De Vries. Volgens de informatie daar zou het sedert de 18de eeuw bij ons bekend zijn. Volgens Tummers sinds 1626 en volgens De Tollenaere vanaf de 19e eeuw. In elk geval komt het uit het Spaans. Derde woord: emerkoren tweekorrelige tarwe ; onbekende herkomst. Tussen embargo en emerkoren zijn in de twaalfde druk nog embleem, embolie opgenomen; na emerkoren emfaze, emigreren en eminent. Dan pas komt emir, dat in de dertiende druk het vierde woord van deze bladzijde is. De vierde druk doet alweer niet mee. Tummers schrijft dat emir van het Arabische amir komt en dat het de titel was van Turkse landhoofden. De Tollenaere geeft evenveel informatie als het grote etymologische woordenboek, waarvan de uitgave trouwens onder zijn verantwoording - De Vries was al dood - tot stand is gekomen. Emir is ontleend aan het Frans, dat het zelf heeft overgenomen uit het Arabisch. Amir betekent bevelhebber, gouver-

189 85 neur, prins en hoort bij het werkwoord amara bevelen. Verwezen wordt naar admiraal. Tot hier toe heb ik nog geen nieuwe trefwoorden aangetroffen, maar bladerend door het woordenboek vind ik er wel enkele. Op bladzijde 226, een pagina die eindigt met ortolaan, staan de curieuze woorden oprel oprit naar een dijk en ort etensrest, kliekje. Bij de beschrijving van spaak op blz. 289 wordt heel duidelijk dat alle franje die aan Jost Trier doet denken is weggenomen. Terug naar het inleidende gedeelte van het boek. De detailveranderingen in de inleiding van Jan de Vries zelf betreffen vooral nieuwere inzichten op het gebied van de indeling en de groepering van de Indogermaanse talen. In de tekst zijn verder enkele verbeteringen aangebracht: op bladzijde 14 wordt e/i terecht gegeven als de Germaanse ontwikkeling uit de Indogermaanse e. In de oude druk werd alleen de i genoemd. Op bladzijde 17 staat dat tolk uit het Russisch stamt, terwijl in de 12e druk nog foutievelijk het Litaus werd vermeld. De terminologie is nauwelijks of niet aangepast. Termen zijn aan mode onderhevig. Indogermaans wordt tegenwoordig meestal Indo-Europees genoemd en de fonetische termen gutturalen (keelmedeklinkers zoals de g en de k), explosieven (plofklanken) en spiranten (wrijfklanken) zijn de laatste tijd vrijwel steeds vervangen door velaren/velairen, occlusieven en fricatieven. Aan deze mode doet De Tollenaere niet mee. Alleen op bladzijde 10 spreekt hij een keer van occlusieven. De bewering van Jan de Vries over de allerjongste spelling (bladzijde 15) had ik graag gewijzigd gezien. Hij beweert daar dat deze spelling de herinnering aan veel oude klankverschillen, zoals die tussen e en ee, o en oo, s en sch geheel heeft uitgewist. In 1954, bij de allerjongste spelling, bestond die herinnering allang niet meer. Maar dergelijke zaken zijn futiliteiten. Een groot pluspunt in de nieuwe uitgave vind ik de toevoeging van een aantal nieuwe lijsten. Voorheen was in dit woordenboek alleen maar een lijst van afkortingen en tekens opgenomen. Nu vindt men er een lijst van taalkundige termen, één van gebruikte tekens, één van verkorte titels (noodzakelijk in verband met de literatuurverwijzingen) en één van afkortingen. Het is altijd mogelijk om punten van kritiek te vinden. Ook kan men in zo'n klein woordenboek niet evenveel informatie verwachten als in een standaardwerk van uitgebreide opzet. Maar vanwege de gedegen uitvoering en de vele recente etymologische gegevens moet ik deze nieuwe bewerking toch wel een grote aanwinst noemen. Het ongeluksgetal blijkt gelukkig te werken. Eindnoten: * J. de Vries/F. de Tollenaere, Etymologisch woordenboek. Aulapocket 6. Het Spectrum, Utrecht/ Antwerpen f Waarom is de stratenmaker vermoord

190 J.J.M. Bakker - Leende Iedereen moet hem in zijn jeugd met bewonderende belangstelling hebben gadegeslagen: de stratenmaker die ritmisch kloppend met zijn klinkende hamer een lichtelijk bollend wegdek over het zand tikte, strak en snel. Maar zie: sinds in 1954 de officiële Woordenlijst van de Nederlandse taal verschenen is, bestaat de stratenmaker niet meer; hij wordt niet vermeld. Dit is hoogst merkwaardig, want sedert eeuwen staat het vak van plaveier bekend onder de naam stratenmaker. Jan Wagenaar, de beroemde geschiedschrijver van Amsterdam vermeldt anno 1767:... werdt, op den zevenden July des jaars beslooten eenen Stads Straatenmaaker aan te stellen. In woordenboeken van vóór de Woordenlijst staat stratenmaker, ook bij voorbeeld in een Frans-Nederlands woordenboek: paveur, stratenmaker. Naast deze oude(re) getuigen een modern wegenbouwbedrijf in het zuiden des lands: Dat vak heet stratenmaker. We kennen geen ander woord! Dit wordt weer bevestigd in het boek Spreektaal, Woordfrequenties in gesproken Nederlands, onder redactie van Eveline de Jong (1979). Daar blijkt dat de bij het onderzoek betrokken Nederlanders wel het woord stratenmaker gebruiken, maar nooit de vorm straatmaker, die de Woordenlijst als enige vermeldt en zodoende in feite voorschrijft. Inderdaad: voorschrijft, want de wettelijke status van de Woordenlijst heeft als gevolg dat zij ook negatief regelend optreedt. In woordenboeken die vroeger stratenmaker vermeldden, is na 1954 de vorm straatmaker als verbetering aangebracht. En in kranten die zelfs trachten normaal Nederlands te produceren, wordt de vorm stratenmaker geweerd, alsof het een spelfout is. Nu is straatmaker ook wel vanouds bekend, maar steeds naast stratenmaker. Het monopolie (op papier) van de vorm straatmaker is een duidelijk voorbeeld van gezaghebbende onkunde. Als een keurig protest hiertegen verwijst Van Dale van straatmaker naar stratemaker met de terechtwijzende toevoeging: niet in de Woordenlijst, maar de gewone spreektaalvorm. Die verwijzing naar spreektaal wekt helaas de indruk, dat strate(n) maker beperkt is tot meer gemeenzaam taalgebruik, terwijl straatmaker ook geschreven wordt en dus officiëler is. Dit is natuurlijk gewoon onzin. Ergo: de stratenmaker is door domheid vermoord.

191 86 De splijting van Duitsland uit zich in de taal F. Oudejans - Breda De journalist Herman Besselaar, fijnzinnig beschrijver van minder bekende plekjes in stad en land, schreef in Onze Taal (oktober 1983) over de spelling van plaatsnamen. Als ik het goed begrijp, vindt hij het maar niets dat namen als Dantzig, Breslau, Krakau, Stettin taboe zijn geworden en dat ze nu Gdansk, Wroclaw, Kraków en Szczecjn worden genoemd. Toegegeven, de Duitse namen lagen gemakkelijker in de mond, maar die steden zijn nu al bijna 40 jaar Pools (Kraków veel langer) en het is een negeren van de werkelijkheid ze bij de oude naam te noemen. Dit zou op hoog politiek niveau zelfs aanleiding kunnen zijn tot protesten. Geen solidariteit met Walesa, geen aanstellerij, maar erkenning van een veranderde situatie. Op het moment dat ik Besselaars artikeltje las, had ik net het nieuwe woordenboek Duits-Nederlands onder handbereik, dat Van Dale als tweede in de serie uitgeeft. Wat zou Prof. dr. H. Cox als hoofdredacteur daar nu mee doen? Wagen hij en zijn medevertalers zich op dit politiek gladde ijs? Ze zijn wel wijzer: geen Dantzig en geen Gdansk te bekennen, net zo min als de andere Poolse steden. Verder is deze Van Dale weinig consequent. Berlin, Wien worden niet als vertaalbaar woord aangegeven, maar Köln wordt Keulen. Dit is minder logisch dan Mailand-Milaan, Turin-Turijn en Rom-Rome, die immers in het Italiaans anders heten. Kinderkwaaltje (ziekte is een te groot woord) door een manco aan coördinatie? Laten we het daar maar op houden. Als het geheel maar goed is. En dat is nog zwak gezegd: D.-N. is prima. Wil je er zoveel mogelijk van profiteren, dan is een kleine privé-studie nodig want de gebruiksaanwijzing en het omvangrijke grammaticaal compendium vergen nogal wat aandacht, en dat mag. Er is enige acrobatiek nodig om alle afkortingen te bevatten. Soms lijkt het een huwelijksadvertentie: Sa.go ['za:go] (f) (m,oost.o;-s; g.mv.)0.1 sago Een enkele keer krijgt een vertaling een extra toelichting: Salier-Salius (Romeins priester). Er is namelijk ook een Salier-Salier (Germaan). Interessant voor de lezer die ook nog een kostelijke lijst van 1000 spreekwoorden aantreft. Zo'n woordenboek kan je lang boeiend bezighouden, al is het maar vanuit de wetenschap dat ook wordt aangegeven waar een woord gebezigd wordt en in welke betekenis. Kanadier is als beklede stoel bij voorbeeld Oostenrijks. Knödel is zowel Zuidduits als Oostenrijks; een Militärkleid typisch Zwitsers. Dit land blijkt trouwens over een eigen jargon te beschikken wanneer het om militaire zaken gaat. De realiteit van de herverkaveling van Europa na 1945, waarvan ik in het begin gewag maakte, komt hier keer op keer tot uiting. Van Dale D.-N. geeft nauwkeurig aan wanneer een woord specifiek in de Deutsche Demokratische Republik voorkomt of wanneer het een eigen inhoud heeft gekregen. En dat gebeurt nogal eens. Bij Mauer missen we de omschrijving van Berlijnse Muur, maar die muur splijt kennelijk ook het taalgebruik. Bundesverfassungsgericht is het constitutioneel gerechtshof in de BRD, zoals er keurig achter staat. Dit is duidelijk. Maar Kandidat is in de DDR iemand die lid wil worden van de communistische partij. Achter Hauswirtschaft staat

192 (DDR): privé-eigendom van de boeren van een landbouwcollectief ; achter Ökonomischer Hebel (DDR): maatregel ter stimulering van het economische leven. Zo is er veel meer. Zelfs een kil woordenboek kan schrijnend zijn. Nieuwkomers R. Reinsma - Amsterdam Zo eens in de tien jaar, schat ik, duikt er in het Nederlands (en vermoedelijk ook in andere talen) een Engels achtervoegsel op waar je diverse eigennamen vóór kunt zetten. In de jaren zeventig was dat gate. Na Watergate, naam voor het roemruchte afluisterschandaal in de Verenigde Staten, volgde bij voorbeeld Muldergate, een persschandaal rondom de Zuidafrikaanse politicus Mulder. Nog een paar jaar later stak een Cartergate de kop op: vlak voordat Jimmy Carter een tv-debat met zijn tegenkandidaat, aspirant-president Reagan, zou aangaan werden hem de papieren ontstolen waarop hij het debat had voorbereid. Het suffix -gate betekende dus politiek schandaal, en het kon volgen op de naam van de boosdoener (Mulder) óf op de naam van het slachtoffer (Carter). En nu hebben we dan -nomics. Het begon met Reaganomics, een wat spottende benaming voor de door Reagan gevoerde economische politiek. Hebben Reaganomics bijgedragen tot het huidige herstel? schreef iemand op 9 maart De opmars van het nieuwe suffix begon op 10 maart 1984: toen ontstond Rudinomics, als aanduiding voor het economische beleid van minister Ruding. Dag Reaganomics, hier komt Rudinomics, riep de NRC. En op 16 maart kon Thatchernomics worden gesignaleerd. Welke -nomics zullen nu nog volgen? Hoe produktief kán dit suffix worden? Komen in deze samenstellingen alleen rechtse politici voor, of ook socialisten? Of mogen de -nomics- politici van elke politieke kleur zijn mits hun naam tweelettergrepig is? Duisenbergnomics klinkt mij tenminste heel onwaarschijnlijk in de oren. Over tien jaar hoort u weer van mij.

193 87 Het rijmschap H.H. Polzer/Ivo de Wijs groen is de gong groen is de watergong waterwee, watergong groen is de gong van de zee Sulina, Braïla Sulina, Brest Sulina, Singapore achter de vest Enzovoort, maar ik kan het u nog sterker vertellen. loemoen, lammoem laroem lakoem bergamotse pergolas boestroem bastroem bestroem bostroem arboesti arboesas De rest navenant. Rijmen doet het absoluut, zelfs nadrukkelijk - in het eerste gedicht is ook nog sprake van watertong en watersprong - en informeren naar de betekenis zou natuurlijk heel ouderwets zijn. Misplaatst dus. Nu dan, als de betekenis niet te achterhalen valt (of misschien wel ontbreekt), waar is zulke lectuur dan goed voor? Deze vraag overtreft de vorige in burgerlijkheid. Het is toch poëzie, alle donders nog aan toe, het is een uiting van wat de dichter voelt. Juist ja. Mag ik nog even iets anders citeren, op ruimtebesparende manier ditmaal? prool/stool/tjool/brool/school/tjool/vool/ zool/mool/gool/tjool/trool/dool. Minder zangerig dan boestroem bastroem bestroem bostroem, vindt u? Ik niet; bovendien komt het zo niet op zijn voordeligst uit, want in feite was dit fragment aldus gezet: PROOL SCHOOL STOOL TJOOL MOOL TJOOL VOOL GOOL TROOL BROOL ZOOL TJOOL DOOL Mooi toch? Het rijm gaat hier een eigen leven leiden, buiten zoiets kneuterigs als tall om - ja, ver daarboven. Puur gevoel, mystiek als het ware. Zoek het niet op in Komrij's bloemlezing; de aldaar afwezige dichteres heet Greta Monach. Ze beoefent ook het vrije vers (KLEEG/KLOOG/KLEIG/FNEIG/ FNUIG/EEG/DWOOG, en dat dan onder elkaar), maar dat ontroert me niet zo sterk. Greta Monach noemt haar werk compoëzie. H.H. Polzer Ivo, mans genoeg, mag deze ontkluistering van het rijm verder behandelen. De computer heeft voor mij geen geheimen. Ik heb er bij mij thuis een tewerkgesteld die eigentijdse religieuze gezangen maakt. De input was simpel: twee melodieën ( Blowin in the wind' en We shall overcome ) en een welgekozen verzameling trefwoorden ( mensen, morgen, samen, hart, hand, hoop, bevrijdingsbeweging enz. ).

194 Na een druk op de knop rolt er een complete stemmige bundel uit de printer. Het procédé is niet nieuw, dat weet ik. Het werd onder andere eerder toegepast bij het schrijven van kerstverhalen en voor het dichten van loftuitingen op voorzitter Mao. Wees op uw hoede: men fluistert dat ook de bekende Nederlandse dichter (naam onleesbaar, OT) bij zijn werk een machine gebruikt. Greta Monach heeft er in elk geval eentje. Haar BLEUT/WEUT-verzen (de term vers is van Greta zelf) zijn in feite voortbrengselen van een automaat, de ELECTROLOGICA X-8. Aangenaam kennis te maken! De verzenbundel Compoëzie bevat naast een hoop FLUUP/FLIEP/FLUP ook een aantal pagina's versleer. De essentialia van die poëtiek zult u inmiddels kunnen raden: de woordbeteknis (semantiek) wordt overboord gegooid, want - ik citeer - de woorden in hun auditief-visuele karakteristiek zijn het gedicht. Voor Greta Monach tellen slechts vorm, klank en kleur (een, helaas, ontoonbare eigen vinding van Greta) van het woord. Al lezend dienen wij ons bovendien open te stellen voor de beleving van het TOEVAL. Hier reizen wij aan de associaties van Sulina, Braïla en het dadaïsme van Oote oote oote boe voorbij. Ikzelf vertoefde weer eens een aantal dagen in de staat van oncontroleerbare geestesverrukking die trouwe lezers inmiddels van mij kennen. U beleeft een TOEVAL zei mijn dokter. Maar sakkerloot, het was ook niet niks: mijn rijmwoordenboek was plotseling een gedichtenbundel geworden, de zuigeling van mijn jongste zus sprak tot mij in verzen, voorlezend uit de Gouden Gids achtervolgde ik mijn huisgenoten en met warrige haardos rende ik krijsend van SNEUT naar BREUT... Naschrift. Die roze pillen helpen erg goed, maar daar gaat het hier niet om. Nog even over Compoëzie. Wat is dat nu eigenlijk? Is het Konkrete Literatuur? Uitgelaten Totemtaal? Abstracte Beeldende Kunst misschien? Welnee, het is slechts pretentieuze en humorloze nonsens. Aan het laaghartige gebruik dat ìk van mijn personal computer maak kunt u al afmeten hoe diep een mens kan zinken, maar je moet toch werkelijk geheel en al van god los zijn om met PLUR/KWUR/MUR op de proppen te komen. Voor de eeuwige duidelijkheid: geen volwassen gedichten zonder volwassen gedachten. Ivo de Wijs Oplossing Scryptogram (zie p. 82) Horizontaal: 2. veer; 6. gelegenheid; 11. Kampen; 12. onbeleefd; 14. opperman; 16. zoutarm; 17. leed; 18. nesten. Verticaal: 1. weg; 3. re; 4. agenda; 5. verbazen; 7. loper; 8. nood; 9. dolhuis; 10. menage; 11. kapel; 13. dame; 15. Eden.

195 88 De -aars en de -ors M. Vader - Leiderdorp Een van de eigenaardigheden van de Nederlandse taal is dat meervoudsvormen niet altijd volgens vaste regels tot stand komen. -aar Hoe zit het bij voorbeeld met de woorden die op -aar eindigen? Niet alle woordenboeken geven dezelfde aanwijzigingen; ik volg daarom het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal van Van Dale. Bij tweelettergrepige woorden lijkt er nog eenheid te bestaan want -aar wordt in het meervoud -aren (altaar, gitaar, pilaar, sigaar, tartaar). Maar voor dienaar wordt naast dienaren als tweede vorm ook dienaars genoemd. Met drielettergrepige woorden wordt het ingewikkelder. Met de uitgang -s bent u meestal goed. In veel gevallen wordt -s als enige meervoudsvorm vermeld, bij voorbeeld babbelaar, dobbelaar, duikelaar, goochelaar, gijzelaar, molenaar, pendelaar, rammelaar, sabbelaar, sjacheraar, slenteraar. Bij een andere groep woorden wordt -s als voorkeur aangegeven en wordt -aren als tweede vorm genoemd: adelaar, eigenaar, hazelaar, kandelaar, makelaar, martelaar, schuldenaar, worstelaar. Uitsluitend -aren trof ik tot nu toe niet aan. Wel vond ik voorkeur voor -aren boven -s bij ambtenaar. Het valt echter op dat de uitgang -aren in toenemende mate wordt gebruikt. Dagelijks hoort u via de radio of televisie eigenaren en handelaren gebruiken, terwijl het - naar mijn gevoel - voorheen gebruikelijk was om eigenaars en handelaars te zeggen. Bij schuldenaren is het omgekeerde het geval. Door het Onze Vader -gebed is schuldenaren gemeengoed. In een nieuwere versie wordt nu schuldenaars gebruikt. Kaviaar - ten slotte - is al een meervoud! -or Met de ors en oren is iets dergelijks aan de gang. Er bestaan heel wat woorden die - alweer volgens Van Dale - als meervoudsvorm uitsluitend de -s hebben. Dit geldt in ieder geval voor: alligator, calculator, coördinator, mentor, monitor, percolator, prior, sponsor, stentor. Een andere groep woorden heeft als voorkeur een meervoudsvorm -s waarbij -oren als tweede mogelijkheid wordt genoemd, bij voorbeeld: generator, moderator, sector. Omgekeerd bestaat voorkeur voor -oren boven -s bij: gladiator, lector, motor, perforator, rector, senator. Uitsluitend -oren wordt aangegeven bij lit(t)erator en vector.

196 Bij de uitgang -or merkt men tegenwoordig een nog grotere verschuiving in de richting van -oren. Zo hoorde ik onlangs zelfs sponsoren! Zou het deftiger staan om te spreken van mentoren, monitoren, coördinatoren? Of lijkt het geleerder? En dan te bedenken dat mentors, monitors en coördinators heel normaal zijn. Spelen junioren en senioren misschien een rol? Of andere zaken, zoals de invloed van andere talen, vooral de Duitse? De verschuivingen van -s naar-aren en -oren blijven opvallend. Zijn er verklaringen voor te geven? Een onwoord (8): beterback R.-H. Zuidinga - Amsterdam Taal blijft boeien, niet in het minst door haar onvoorspelbaarheid. Jarenlang leek het in de meer swingende sectoren van levensbelang een naam te voeren uit willekeurig welke taal als het maar niet Nederlands was. Voorkeuren gingen uit naar Frans - via boutique en boulangerie naar croissanterie en croquanterie: een ovenverse Franse traditie - en Engels - coffeeshop, hairstylist en art gallery - en omzetten bereikten ongekende hoogten. Maar de middenstand is, evenals de taal, dynamisch dus dat komt goed uit. Toen vernieuwing geboden was, gingen de gedachten niet uit naar andere talen - Vlaams, Schots, Amerikaans - zoals wij, a-commerciële letterwurmen, zouden vermoeden. Er werd een halve stap teruggezet: met behoud van de uitheemse oorsprong kreeg het naambord een Hollandser teint. Cappuccino kan sedertdien worden verworven in een koffieshop (ook voorkomend als koffiesjop), coupe soleil bij een haarstylist. Automobilisten met haast en panne vervoegen zich bij Fastfit uitlaatcenter en remcenter. De fietsenstalling van het met sloop bedreigde stationsgebouw in Hilversum presenteert zich, niet zonder trots, als De Freewieler. De synthese van wat onverenigbaar scheen, de warme omarming van het beste wat twee talen te bieden hebben. Dat deze verbale verbroedering, deze grenzenoverschrijdende pas-de-deux, dit woordakkoord nog lang niet ten volle is beproefd, blijkt uit een advertentie van Uitgeverij A.W. Bruna & Zoon waarin een nieuw type boek geïntroduceerd wordt: de Beterback, het betere boek voor de prijs van een paperback. De Beterback! Niet alleen zou een normaal gezond mens er niet op komen, zij zou er zelfs niet op dùrven komen. Maar her en der in ons taalgebied zitten creatieve geesten die met hardnekkige regelmaat de vondst van hun leven doen en dit keer leverde zo'n eruptie de Beterback op. ( Als een goed boek niet genoeg is, neem dan de Beterback.) De Beterback! Het woord komt vijf keer voor in de advertentietekst, alle malen voorzien van een R in een cirkeltje, ten teken dat de trotse vader het scheppingsrecht claimt. Mij heugt de tijd dat zulk recht alleen werd vastgelegd als men vreesde door een slagvaardig concurrent van de vondst beroofd te worden. Voor die angst lijkt in dit geval weinig grond.

197 89 Het chronogram is meer dan Opperlandse taal B. Grothues - chronogrammist en Opperlander, Hoensbroek Volgens de definitie van Battus is Opperlands Nederlands met vakantie. Opperlands is Nederlands zonder het akelige nut dat die taal nu eenmaal kenmerkt. In een van de hoofdstukken van Opperlandse taal- & letterkunde bespreekt Battus ook het chronogram. Te stiefmoederlijk naar mijn mening. Slechts twee voorbeelden worden beschreven terwijl er tienduizenden chronogrammen bekend zijn. Persoonlijk heb ik in mijn documentatiesysteem meer dan van dergelijke verzen geregistreerd. Het chronogram is géén Nederlands met vakantie, maar tijdens uw vakantie kunt u wel met het chronogram geconfronteerd worden. Maak maar eens een wandeltocht in de binnenstad van Maastricht en bekijk aandachtig de geheimzinnige teksten op muren en gevelstenen van de oude huizen. Het chronogram heeft een diepere zin dan het Opperlands, zo Opperlands al zin mocht hebben. Het chronogram is zo interessant vanwege de enigmatiek, het mysterieuze, het raadselachtige dat in zijn tekst ligt opgesloten; kortom, het chronogram is Opperopperlands. Wat is een chronogram? Chronogrammen, ook wel chronica, incarnaties, jaartalverzen of jaarschriften genoemd, zijn gedichten, verzen, spreuken of aforismen waarvan de woorden zijn opgebouwd uit letters die een bepaalde cijferwaarde hebben. Als u deze waarden samentelt, krijgt u als uitkomst een getal, een jaartal. Die letters met de bijbehorende cijferwaarden zijn: M = 1000, D = 500, C = 100, L = 50, X = 10, W = VV = 10, U = V = 5, Y = IJ = II = 2 en J = I = 1. Doordat de chronogrammist deze Romeinse lettercijfers in de tekst accentueert, krijgt het schrift een extra dimensie, namelijk de dimensie van tijd. Een voorbeeld ter verduidelijking. Ik zou chronogrammen willen vergelijken met de zogenaamde dubbelbeelden van de schilder Salvador Dali. Deze surrealist schilderde in 1940 volgens een - zoals hij het zelf omschreef - paranoïde critische methode het nu beroemde doek Slavenmarkt. Als u dit schilderij goed bekijkt, ziet u tussen de mensenmassa op het marktplein het borstbeeld van Voltaire opdoemen, gevormd door de gedaanten van twee vrouwen. Vergelijkt u dit beeld eens met onderstaand chronogram. De ouderen onder ons kunnen zich nog goed herinneren dat prinses Margriet in Canada werd geboren. Om te voorkomen dat zij de Canadese nationaliteit zou verkrijgen, werd een deel van het ziekenhuis waarin zij werd geboren tevoren tot Nederlands territoir verklaard. Chronogrammist pastoor Jos Linssen uit Sittard heeft deze gebeurtenis kernachtig en poëtisch geformuleerd met: prinselijk ballinge schenkt haar volk een wintermargriet uit 'n canadese tuin te Ottawa. Als u nu alle cijfer letters in de spreuk kapitaal schrijft, krijgt de zin een magisch karakter want het jaar 1943, het tijdstip waarop de prinses werd geboren, komt duidelijk naar voren gelijk

198 de dubbelbeelden in Dali's schilderijen. Kijk maar: prinselijke ballinge schenkt haar VoLk een WInterMargrIet UIt 'n CanaDese tuin te ottawa (1943). Dit voorbeeld is een zogenaamd retrospectief chronogram. De pastoor schreef het jaarschrift niet in 1943 maar in Tegenover het retrospectief chronogram staat het historisch chronogram. Zo'n vers ontstaat spontaan of in opdracht in het jaar waarin het te beschrijven voorval plaatsvindt. Geeraert Brandt herdacht het overlijden van Joost van den Vondel in 1679 met het tijdvers: hier rust Van VonDeL hoogh beiaardt, apollo en ziin zangberg WaarDt (1679) In zowel het eerste als het tweede voorbeeld komt tevens een ander aspect van het chronogram naar voren, namelijk de inherentie met geschiedenis of historie. Let u op de kwaliteit van het chronogram, dan kunt u de volgende indeling maken: a excellente chronogrammen (in alle woorden komt minimaal één lettercijfer voor); b defecte chronogrammen (in de spreuk worden loze woorden als aan, een, het gebruikt waarin geen lettercijfer voorkomt); c perfide chronogrammen (niet alle lettercijfers zijn meegeteld; het jaartal wordt onjuist aangegeven); d pure chronogrammen (alle letters stellen cijfers voor). Gematria Chronogrammen zijn vermoedelijk ontstaan onder invloed van de gematria, de geheime leer of de getalsymboliek van de kabbalisten die getallen als woorden en woorden als getallen lazen. Bekend is in dit verband het getal 666 als het getal van het beest uit de Apocalyps van Johannes. Chronogrammen komen het meest voor in het Latijn maar zijn niet aan een bepaalde taal gebonden, zoals hieronder blijkt. britain ConqUereD MontréaL CItY (1760) (De Britten veroverden Montréal in 1760.) L'état C'est DeVenU MoI (1661) (Een fijne woordspeling op de kreet van Lodewijk XIV die in 1661 aan de regering kwam.) ICh WILheLM reise nun nach holland (1918) (Keizer Willem II wordt in 1918 te Doorn geïnterneerd.) Op zoek naar het chronogram Veel chronogrammatische teksten vindt u in Duitsland, Oostenrijk, Hongarije, Engeland, Frankrijk, België en in Nederland vooral in Zuid-Limburg. Ze komen voor in sommige oosterse landen en speciaal daar, waar het Arabisch als voertaal wordt gebruikt. Ze zijn al vóór het jaar 1200 in het Hebreeuws geschreven. In Europa werden ze wat later, maar nog in dezelfde eeuw gesignaleerd. Ze kwamen in de 16de,

199 17de en 18de eeuw pas echt in de mode. Er is geen bevredigende verklaring voor te vinden waarom ze in Europa vroeger dan de 16de eeuw zo

200 90 weinig in zwang waren. U kunt gerust aannemen dat de meeste chronogrammen met jaartallen uit de 13de en 14de eeuw zijn gemaakt in de 16de en 17de eeuw of nog later, in een tijd dat het een echt modeverschijnsel was. Chronogrammen treft u aan op gebouwen en monumenten om het bouwjaar of het jaar van restauratie aan te geven. Ze hebben een laudatieve functie in vierings-, inwijdings- en herdenkingsteksten op graven, altaren, klokken, triomfbogen, penningen en munten. Voor Pieter C. Bor, Pieter C. Hooft en Anthonis de Roovere dienden chronogrammen in hun geschiedwerken en kronieken als memoria technica, memotechnische hulpmiddelen. In feite kan iedereen die graag met woorden en letters stoeit, een jaarschrift maken. De moeilijkheid om met woorden tot het juiste jaartal te komen zit hem in het volgen van de spelregels en de beperkingen. Met deze bijdrage voor Onze Taal hoop ik nieuwe interesse voor het chronogram te hebben gewekt. Iedereen die weet waar dergelijke opschriften voorkomen, nodig ik uit een kaartje te sturen naar mijn adres: Weijenbergstraat 34, 6431 AL HOENSBROEK, met daarop de vermelding van de tekst en de vindplaats van het chronogram. Ik wil ze graag opnemen in mijn documentatiesysteem. Helaas bestaat er buiten het driedelig standaardwerk Chronograms van James Hilton (London, 1895) en mijn twee boekjes: Het excellente chronogram (AO-reeks nr. 1694, 1977) en Anna sust Susanna (Uitg. Corrie Zelen, 1979) geen lectuur op dit gebied, als u de korte beschrijvingen over dit onderwerp in encyclopedieën en de gelegenheidsartikelen in krant en tijdschrift buiten beschouwing laat. Maar ik verzeker u, in de hierboven genoemde boeken komen zowel de geïnteresseerde lezer(es) in literaire curiosa als de oprechte opperlander ruimschoots aan hun trekken. Geestig en onschuldig J.J. van Raalte - Rotterdam Tot de verschijnselen die een taal levend - en ook levendig - houden behoort de betekenisverandering van woorden. Wie daar een beetje op let, zal vaak op voorbeelden hiervan stuiten. Ik noem er nu twee: geestig en onschuldig. Geestig betekende in eerste aanleg fijnzinnig van geest, spiritueel. Geleidelijk heeft de combinatie van die fijnzinnigheid met humor meer accent gekregen. Geestig werd toen op een fijnzinnige manier humoristisch. Met nadruk op dat fijnzinnige, dat spirituele. Geestig was toen vooral iets voor de glimlach. In tegenstelling tot het boertige, het grappige, dat meer voor de bulderende lach is. Grappig was toen binnen de humor eerder tegengesteld aan geestig dan daarmee gelijk te stellen. In dit taalgebruik was een geestigheid altijd een produkt van de geest, van fijnzinnig menselijk denken. Maar iets kon grappig zijn als situatie zonder dat daar menselijk denken aan te pas kwam. Dit is thans anders. Je hoort nu zeggen dat iets geestig is ook als het alleen om een situatie gaat. In dit gebruik zijn grappig en geestig synoniemen geworden.

201 En ook is dit geestig gelijk aan geinig. Voor geestig in de betekenis van fijnzinnig humoristisch is naar mijn gevoelen niets in de plaats gekomen. Mij bekruipt de beangstigende vraag of dit misschien een gevolg is van het feit dat hier geen behoefte aan bestaat. Is er nog fijnzinnige humor, is er nog geestigheid? Of is er alleen nog maar boertige en kluchtige lol? En grappigheid op basis van sarcasme, ironie en dergelijke. Dit woord ironie is zelf ook al aan betekenisverandering onderhevig. Het raakt steeds meer los van de humor van de spot, zoals onder meer blijkt uit het feit dat een formulering ironisch genoeg al min of meer tot een cliché-uitdrukking is geworden. Hiermee wordt dan bedoeld zeer merkwaardig. En dan onschuldig. Bij de oorspronkelijke betekenis van niet schuldig heeft zich al eerder die van geen kwaad kunnen gevoegd: een onschuldig genoegen. Sinds enkele jaren is nog weer een andere betekenis van onschuldig in zwang gekomen. We horen en lezen nu regelmatig over onschuldige burgers die slachtoffers zijn van gijzelingen, vliegtuigkapingen en dergelijke. Een niet helemaal onschuldige - in ieder geval niet bepaald taalverrijkende - ontwikkeling, vind ik. Als kan worden gesproken van onschuldige burgers bij gijzelingen en kapingen, wat zijn dan wel daarbij betrokken schuldige burgers? Dat daarbij betrokken, daar gaat het om. Met onschuldige burgers worden in de genoemde context bedoeld burgers die willekeurig tot slachtoffers van die gijzelingen en kapingen zijn gemaakt en die daarmee als individuen niets uitstaande hebben. Niet mooi deze betekenisevolutie van onschuldig en ook niet geestig, zelfs niet in de betekenis van alleen maar grappig. Maar ironisch genoeg al zozeer ingeburgerd dat het niet meer is weg te denken. Best aardig, het speuren naar dit soort ontwikkelingen in het woordgebruik. Een onschuldig genoegen.

202 91 Variëteit en variété M.C. Godschalk Ja, hoe verklaren we de uitdrukking Hij weet waar Abraham de mosterd haalt? Die vraag stelde ik in het lexicografische nummer van februari/maart. De heer J. Rombouts, zoon van wijlen W.B. Rombouts die menige bijdrage aan O.T. heeft geleverd, vertelt mij wat het Beknopt Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal, van J. Vercoullie, daarover zegt onder het lemma Mostaard: naar het Hgd. er weisz wo Barthel most holt, waarin volksethymologische vervorming van twee woorden uit het Joodse Duits: Barzel is breekijzer en Moos is geld. Hierdoor geïnspireerd heb ik het Duitse woordenboek van Van Gelderen opgeslagen. Het zegt onder het lemma Most: (Zwitsers) vruchtewijn of -sap; er weisz wo Barthel den Most holt. Mostert, Mostrich (aangemaakte) mosterd. Barzel vind ik niet, Moos wel: (Joods: geld). Dat woord moos voorziet Van Dale van de aanduiding Bargoens en het is bekend in de samenstelling jatmoos, handgeld. Ik ben er niet helemaal uit; haalde Abraham nu mosterd of geld? Op logische gronden zou ik het laatste kiezen. Maar de heer W.F. Pelt in Den Haag verwijst mij naar het werk Nederlandse Zegswijzen van A. Huizinga, die een verklaring geeft. Dat ga ik bekijken. En wat kiezen of delen betreft: kiezen is gunstiger dan delen. De kiezer heeft het voordeel, de deler het nadeel. Op den duur heeft zich de tegenwoordige betekenis ontwikkeld. Wegens plaatsgebrek is uit mijn bijdrage in het februari/maartnummer het volgende weggelaten: Als twee mensen iets gelijkelijk moeten verdelen, is er dan een slimmere methode om een maximale gelijkheid te bereiken dan de één te laten delen en daarna de ander te laten kiezen? Die verklaring lijkt me nog steeds aantrekkelijk. De deler zal immers zo nauwkeurig mogelijk halveren; hij kan verwachten dat de kiezer het grootste stuk zal nemen. Overigens is de heer Pelt van mening, dat opneming van de verklaring van alle zegswijzen een woordenboek te omvangrijk zou maken. Ik ben dat met hem eens, als ik van hem verneem dat Huizinga er meer dan heeft verwerkt. Zijn de meervouden voors en tegens goed Nederlands? Een vraag die is opgekomen bij de heer W. de Jong in Emmen. Zou het een vertaling van pro's en contra's kunnen zijn, schrijft hij. Of het een vertaling is weet ik niet, maar het betekent wel hetzelfde. De Engelsen spreken van pros and cons. En is het goed Nederlands? Ouder en misschien wat normaler is het voor en tegen, maar ik zou voors en tegens niet willen afwijzen, als ik bedenk, dat b.v. ook maar een meervoud heeft: als iemand in een discussie met maar een bezwaar wil inleiden, kan de gesprekspartner zeggen: Geen maren alsjeblieft. Voor het Engelse ins and outs hebben we nog niets. Met de heer Frans Oudejans, perschef van het bisdom Breda, heb ik een interessante gedachtenwisseling gehad over het meervoud van pastor, lector, cantor en rector. In grote lijnen waren we het wel eens, bij voorbeeld in de opvatting dat een mogelijke spelling met k (lektor, rektor, kantor) zich slecht verdraagt met het Latijnse meervoud op 'es. Voor pastor kwamen we tot pastors, omdat het overigens wel fraaie pastores allicht door de goêgemeente, zoals de heer Oudejans het uitdrukte, kon worden uitgesproken als pastorès, wat de bedoeling niet kan zijn. Als meervoud van rector zagen we aanvankelijk rectoren, met uitzondering van de rectores magnifici, die geheel in het Latijn zijn ingebed. Maar toen bleek, dat er naast de academische rector

203 en de schoolrector nog in kerkelijke kringen de rector van een klooster, een ziekenhuis e.d. is. En die worden rectors genoemd. Daarmee hebben we dus drie soorten rector en drie meervouden. De cantor wordt ook vaak als kantor aangeduid, en dat maakt kantores (zie boven) slecht bruikbaar zowel als, om evidente redenen, kantoren. We hielden het daarom op cantors. Bleef over de lector. Een aantrekkelijke meervoud leek lectoren, totdat duidelijk werd dat mèt de cantor de lector, die in de kerkdienst liturgische teksten leest, in het meervoud op -s wordt meegezogen. Ik zie dan het liefst lectoren èn lectors, al naar hun taak. Verscheidene tv-kijkers zullen zich op een avond in april weer eens geërgerd hebben aan het taalgebruik van onze politici. Nu was het de voorzitter van de parlementaire enquêtecommissie in de zaak-rsv, die tot een van de gehoorden zeide: U was er zich toch wel van bewust, dat 't een heikele zaak was? Veel van die politici zouden, als ze nog eens examen moesten doen, een uitstekend cijfer voor Duits krijgen en een slecht voor Nederlands. Hoewel... - het moet gezegd worden - ditmaal lag er niets vóór.

204 92 [Mededeling] PCUdB Een onbekende lezer stuurt een bericht in, uitgeknipt uit Het Parool, waarin de (wellicht identieke?) onbekende schrijver van dat (ingezonden?) stuk de mening van een vakman vraagt. (Moeten we tegenwoordig niet vakmens zeggen?) Het gaat over het volgende probleem. Het lied dat ik voor je schreef (taalverschijnsel, geobserveerd door bovengenoemde anonymus) zou een anglicisme zijn; correct Nederlands zou zijn Het lied dat ik voor je heb geschreven. In de kringen van de anonieme auteur schijnt men dit een belachelijk taalpurisme te vinden. NN zelf vindt van niet. Nu ben ik eigenlijk aangesteld als de joker van onze taal, en ik zou uit dien hoofde, zelfs als ik vakman was (quod humiliter non), geen geluiden mogen laten horen die dat vakmanschap verraden, tenzij verpakt in een alles en iedereen relativerende grol. Evenwel, ook ik ben maar een mens en heb mijn bloedserieuze zijden, en toevallig heeft bovengenoemde problematiek mijn vurige belangstelling. Dus verstout ik me enige toelichtingen te geven die niet grappig zijn, althans niet grappig bedoeld. Primo. Het lied dat ik voor je schreef is natuurlijk zonder meer goed Nederlands als de ik en de je converseren over een gebeurtenis in het verleden die met de schrijverij samenvalt: ik zat bedroefd aan mijn schrijftafel want het lied dat ik voor je schreef dreigde veel te persoonlijk te worden. Secundo. Anders dan in het Engels en in het Frans bestaan er voor het Nederlands nauwelijks duidelijke regels voor de gevallen waarin de voltooid tegenwoordige tijd dan wel de verleden tijd gebruikt moet worden. Voor mij persoonlijk liggen de zaken zo: ik schreef het lied zou ik zeggen als de verleden tijd verwijst naar een tijdstip uit het verleden dat op dat ogenblik onderwerp van gesprek is. Als dat tijdstip in de conversatie nog niet is geïntroduceerd, of irrelevant is voor de informatie, pleeg ik te zeggen ik heb het lied geschreven. In werkelijkheid is het allemaal nog veel gecompliceerder, maar een van de kernen van het verschil tussen voltooide en onvoltooide tijd ligt daar. Curieus genoeg is deze regel bij mijn weten voor het Nederlands nooit expliciet geformuleerd, maar wel voor het Engels. Curieus, omdat die regel voor het Nederlands zoveel geschikter is, omdat de Engels sprekenden zich er veel minder consequent aan houden. Tertio. Er zijn twee archaïserende vormen van taalgebruik die min of meer systematisch van de regel afwijken. Allereerst de oude poëzie van tachtig tot veertig met sterke voorkeur voor de onvoltooid verleden tijd. Daarentegen heeft het bureaucratisch taalgebruik meer affiniteit met de voltooide tijden. Quarto. Binnen ons taalgebied schijnen noorder- en westerlingen meer op te hebben met de taal van oude poëten, en zijn de zuiderlingen meer bureaucratisch georiënteerd. (Toch een grapje, dus). Quinto. Ja, wat valt er allemaal nog meer over te zeggen? Ik geef in mijn hart de onbekende schrijver in Het Paroolvolledig gelijk, maar wie ben ik, en vooral, wie is hij of zij? Dank aan Paul Fritschy uit Algerije die de rebus in het februari-maartnummer bijna helemaal goed heeft opgelost: de eerste naam moet Monet zijn, niet Manet. Dan volgen inderdaad Matisse, Gauguin, Toulouse-Lautrec, Cézanne. Een heer of mevrouw Bouma (?) uit Den Haag meldt twee gevallen van

205 wat zij of hij taalrariteiten noemt: schelpofiel uit het weekblad Nu en opstarten wit NRC-Handelsblad. Het laatste woord echter is geen rariteit maar staat gewoon in Van Dale, of we het leuk vinden of niet. Het betekent startklaar maken en komt van het Engels (natuurlijk) to start up. Zijn of haar vraag of de etymologie analoog is aan die van oprotten, moet dan ook ontkennend beantwoord worden, tenzij mocht blijken dat dit laatste woord zou zijn afgeleid van een vorm als to rotten up.

206 93 [Nummer 6]

207 94 Het moderne Indonesisch en onze taal J. Prins - em. hoogleraar Volksrecht van Indonesië, Utrecht Wat hier volgt is een serie aantekeningen, gemaakt na een maand verblijf in Indonesië, waarbij tamelijk veel Indonesische kranten werden gelezen. Zij, die het grote land, thans bekend als de Republiek Indonesië, menen te kennen - zoals ondergetekende, die er vele jaren heeft doorgebracht - weten, dat op de grondslag van de meest algemene omgangstaal, het veelsoortige Maleis, zich een moderne cultuurtaal heeft ontwikkeld, hèt Indonesisch. Deze taal heeft zelfs het Javaans, hoewel het ± 50 miljoen sprekers heeft en een eigen letterkunde van betekenis had, naar de achtergrond verdrongen. Om over Sundanees, Balinees, Makassaars (en wat men meer wil noemen) te zwijgen. Heeft het Nederlands in dit moderne Indonesisch veel sporen nagelaten? Dat was de vraag, die ik, als oud-indischgast mij stelde. Niet alleen artikelen, verslagen van redevoeringen, maar ook zoveel mogelijk advertenties werden geraadpleegd. Die waren heel leerzaam. Aanpassing van de spelling Nu heb ik, hoewel ik sinds midden 1946 in Nederland woon, regelmatig moderne Indonesische teksten onder ogen gehad. Het is mij dus niet onbekend, hoe bijna stormachtig snel het moderne Indonesisch zich ontwikkeld heeft, en vooral ook, hoe het uit allerlei hoeken zich vreemde woorden toeëigende en die aanpaste aan de eisen van de eigen tong. Niet weinig heeft het te danken aan zijn moderne letterkundigen, aan b.v. Alisjahbana of Mochtar Lubis of wie men verder noemen wil. Intussen heeft men - ook dat zal velen bekend zijn - een nieuwe spelling ingevoerd. Die zou beter aansluiten bij die van de belangrijkste zustertaal, het Maleis van Malakka of, zoals men wil, van Malaysia. De oude spelling dateerde uit de Nederlandse tijd, was gebaseerd op het Nederlandse stelsel. Al bijna onmiddellijk na de tweede wereldoorlog had men voor de klank oe het symbool u ingevoerd. (De u-klank, als in het woord buren komt in die talen niet voor). Maar veel ingrijpender is genoemde nieuwe spelling. Misschien is het nuttig voor vele lezers, het belangrijkste daarvan even te noemen. Daar zijn dan de veel voorkomende medeklinkers tj en dj, nu weergegeven met de symbolen c en j. Bij voorbeeld oude spelling: tjoeka (= azijn) nú geschreven: cuka; djoega (= ook) wordt juga. Wie alleen de oude spelling kent, zal in poci het lang geleden overgenomen leenwoordje: potji (potje) niet herkennen. En de vele woorden, die beginnen met de neusklank nj (b.v. njata = werkelijk, waar) vangen nu aan met ny - dus: nyata. Uit het Arabisch geleende woorden, die met scherpe g-klank beginnen, zoals choesoes (= bijzonder, afzonderlijk) krijgen nu kh, dus khusus. Wat trouwens meer overeenkomt met de Indonesische tong, die met zo'n ch doorgaans nooit goed overweg kan. Natuurlijk zijn er al heel lang in het Maleis, van ouds schippers- en handelstaal, allerlei woorden aan het Nederlands ontleend, al sinds de tijd van de Verenigde Oostindische Compagnie, die in het oude Batavia haar middelpunt had. Daar is bij voorbeeld het woord bèngkel, nog steeds in advertenties druk gebruikt.

208 Afgeleid van het woord winkel, heeft het nog steeds de betekenis van werkplaats, constructie-werkplaats. Ik noem verder: anduk (= handdoek), andil (= aandeel), bir (= bier), bis (zowel voor brievenbus als voor autobus), bistek (= biefstuk), pompa, bor (= boor), buncis (= boontjes), lampu (= lamp; overigens zijn er daarvoor ook ettelijke eigen Indonesische woorden), dos (= doos), dusin of lusin (= dozijn), duit (= duiten, geld: uitspraak: doe-it), mangkir (= mankeren), maskapai (= maatschappij, gewoonlijk in de betekenis van onderneming, handelsonderneming; voor samenleving gebruikt men masyarakat), palsu (= vals) waarvan afgeleid is: pemalsuan (= vervalsing) en me-malsu-kan (= vervalsen). Advertenties Anders dan journalisten en sprekende ministers, die ongetwijfeld geleerd en modern willen zijn, hebben adverteerders de behoefte, om zich tot een breed publiek te wenden. Hieruit een kleine bloemlezing, anno 1983: baskom (= waskom), kompor gas (= gaskomfoor), di-kontrak-kan (= te huur aangeboden), terima kost (= wij nemen kostgangers aan; véél gebruikte term), arloji (= horloge); evenwel wordt een polshorloge steeds jam tangan (= klok/hand; handklokje) genoemd. Een kleine toelichting voor wie met deze taal niet vertrouwd is: di-kontrakkan heeft een voorvoegsel di (prefix) dat het woord een passieve betekenis geeft; met het achtervoegdel kan daarbij zou de letterlijke vertaling zijn, (om te) worden verhuurd. Overigens heeft di gehecht aan een zelfstandig naamwoord de betekenis in: dirumah = in (het) huis. (Ik gebruik hier maar de Nederlandse termen, die ieder van zijn jeugd af kent). Verder moet men rekening houden met het feit, dat in leenwoorden, waarin f of v voorkomt, die medeklinker altijd als p zal worden uitgesproken - zie palsu (= vals). Het genasaliseerde memalsukan is actief in betekenis. Terug naar de advertenties: kontan, veel gebruikt, heeft de meer algemene betekenis dadelijk gekregen. Zo: kontan kěras = op staande voet... (bij voorbeeld ontslaan!). Een perceel bouwgrond heet dikwijls kapling (afgeleid van kaveling). Kool dan wortel. Hoewel het Indonesisch ook het woord kubis daarvoor kent, gebruikt één adverteerder de Nederlandse woorden èn spelling. Wortel wordt vaak uitgesproken: bortol. (dan = en). Ter overname aangeboden wordt weergegeven met: di over kan of di oper kan, van het Nederlandse over. Verder: pianostemmer, kursus, kaos (= schoen, laars), komplit, les renang (= zwemles), onderhoud, gesmoorde kip, koper (= koffer), omzet, kapster, indekost (één woord, zie terima kost), kulkas, brandkas, oven (Nederlandse betekenis), es batu (= staven ijs), bata beton (= betonnen bouwstenen). Verder woorden die niet bepaald

209 95 Nederlands zijn, zoals status, personalia, transaksi, menajemen of menagement, kosmetik, mesin las listrik (= elektrische lasmachine). Journalisten, ministers en anderen Onlangs gebruikte een Indonesische minister in een toespraak tot een vergadering van bestuursambtenaren (in Atjeh) de term kortsluiting in overdrachtelijke zin. Er is geen Indonesisch woord voor. Maar soms vindt men Nederlandse woorden gebruikt, waar men die niet zou verwachten, of onvermijdelijk zou vinden. In een artikel over ziekenhuisbeheer wordt het woord bezoek gebruikt, en het uur waarop men patiënten (pasien-pasien) kan bezoeken, heet jam bezoek. Eveneens wordt opneming in een ziekenhuis bijna steevast genoemd: di-opname (opgenomen worden). Aanbevolen wordt als geschenk de zieken een dos apel (Australische appels) te geven, verkrijgbaar bij de ingang... (Wie had daar bijzonder belang bij?). Ziekten kunnen zijn pisik of mental. In een ander artikel trof mij de uitdrukking: tidak klopnya... het één klopt niet met het ander... Letterlijk: zijn-niet-kloppen ; nya is een possessief suffix voor de derde persoon enkelvoud. Ongetwijfeld zou klop worden uitgesproken als kelop met een schwa (hier toonloze e tussen k en 1), aangezien de Indonesische tong de uitspraak van twee medeklinkers achter elkaar steeds vermijdt. Oude voorbeelden hiervan zijn sětoran (= storting (van geld) en sěkoci = schuitje). De o is die van bot. In het woordenboek van Teeuw en Poerwadarminta zijn daarvan genoeg voorbeelden te vinden (het wachten is, sinds jaren, op een nieuwe druk, aangevuld, en in nieuwe spelling). En wie van Jakarta naar Bogor (het oude Buitenzorg) rijdt, passeert doorgangen, waarop al uit de verte hem het woord tarif tol toelacht. De moderne Indonesisch-schrijvende journalist, vooral hij die financiële, economische of politieke zaken behandelt, heeft een groot aantal leenwoorden nodig. Die zijn zeker niet altijd direct of indirect van Nederlandse herkomst. Een bepaald of liever onbepaald aantal zou men internationaal kunnen noemen. Bij voorbeeld: industri, hang(g)ar, panorama, prospek, kuota (= quota), terorisme, resesi (recessie). Opmerkelijk is de algemeen doorgevoerde verandering van zéker via het Nederlands overgenomen woorden op -teit, zoals universiteit, stabiliteit, (waarbij de ei doorgaans werd uitgesproken als è ). Deze uitgang is vervangen door -tas. Zodat je nu tegenkomt: universitas (u = oe!), setabilitas, likuiditas, obyektivitas, enz. Wij hebben vele Nederlandse bastaardwoorden, die eindigen op -atie, zoals naturalisatie, observatie. Het schijnt dat deze uitgang, in de schrijfvorm asi, veel promotie heeft gemaakt in het moderne Indonesisch. Afgezien van de juridische term wanprestatie, die in gebruik is, hierbij een kleine bloemlezing: manupulasi (doorgaans in de zin van bedrog, ambtelijke knoeierij met geld, corruptie), ventilasi, irrigasi, emansipasi, argumentasi, reparasi, organisasi, reboisasi (herbebossing: nijpend vraagstuk in modern Indonesië), komunikasi, lokasi, devaluasi, rekonsiliasi; verder natuurlijk: modernisasi. En veel meer... Daarvan schept men, overeenkomstig het taaleigen, de nodige afleidingen, zoals de actieve werkwoordsvorm berkomunikasi, of het passieve di-koordinaso-kan (= gecoördineerd

210 worden). Maar van inventarisasi wordt gevormd: meng-inventarisir (= inventariseren, boedelbeschrijven). Ik noemde reeds de overgenomen juridische term wanprestatie. Op dit gebied is er meer te vinden, om van medische termen (bij voorbeeld) te zwijgen! Maar dit verhaal zou te uitgebreid worden voor Onze Taal. Er valt m.i. wel een diepergaande studie van de Nederlandse taal-invloed te maken! Niet slechts die van een reiziger... Reactie De toren van Babel mw. A.J. Middelkoop - oud-lerares klassieke talen, Hilversum In het aprilnummer schreef J.M. van der Horst een artikel over De toren van Babel, waarin als onbewezen stelling wordt geponeerd dat kunsttalen, zoals Esperanto, Ido en Volapük, niet kunnen concurreren met natuurlijke talen. Deze uitspraak wordt dan enigszins getemperd door de toevoeging: of alleen maar in zeer beperkte domeinen, maar intussen is wel over de waarde van bij voorbeeld literatuur in de genoemde talen een vernietigend oordeel uitgesproken. Nu is het op zichzelf al onjuist, alle plantalen over één kam te scheren. Honderden projecten hebben het nooit verder gebracht dan de studeerkamer van hun maker. En zelfs Volapük, dat toch een - zij het korte - bloeiperiode heeft gekend, is niet uitgegroeid tot een taal waarin literair werk van enige betekenis is gepubliceerd. Geheel anders is het gesteld met Esperanto, waarin vele dichters, prozaschrijvers en vertalers tot opmerkelijke prestaties zijn gekomen. Het negéren - wellicht uit onwetendheid - van dit feit is de tweede onjuistheid die mij in het artikel trof. Het gaat niet aan, een uitspraak te doen over een vermeend gebrek aan kwaliteiten van een taal, zonder dat die uitspraak ergens op gebaseerd is. Zo er al sprake kan zijn van een vergelijkend waardeoordeel, dan zal dat toch ergens op moeten berusten. Heeft de heer Van der Horst wel eens essays van Gaston Waringhien gelezen? Of het dichterlijke proza van Jean Ribillard? Of poëzie van Baghy, Auld of Ragnarsson? Of de schitterende vertalingen die Kalocsay van vele meesterwerken uit de wereldliteratuur heeft gemaakt? Voor vertalen op hoog niveau moet de vertaler over niet geringe kwaliteiten beschikken, maar als de doeltaal onvoldoende mogelijkheden bezit om die kwaliteiten te realiseren, kan ook de beste vertaler er niet veel mee beginnen. Wat Kalocsay gepresteerd heeft in zijn Esperanto-weergave van werken van Shakespeare, Dante, Mádach en talloze anderen, zou niet mogelijk zijn geweest als Esperanto niet kon wedijveren met de oorspronkelijke talen daarvan. En dan heb ik het nog niet eens gehad over de levendige taal van de dialoog in verhalen van Rosetti, Piron en vele anderen. Ik zou een heel nummer van Onze Taal vol moeten schrijven als ik alles zou willen vermelden wat op het gebied van de Esperanto-literatuur vermeldenswardig is. Het was alleen maar mijn bedoeling erop te wijzen, dat de negatieve beoordeling van de concurrentiepositie van Esperanto geen recht doet aan de realiteit. Of heb ik de heer Van der Horst verkeerd begrepen en bedoelde hij met zeer beperkte domeinen juist de literatuur? In dat geval zou ik graag van hem vernemen, in welke opzichten Esperanto dan niet kan concurreren met natuurlijke talen.

211 96 In memoriam M.C. Godschalk Vlak voor het ter perse gaan van dit nummer bereikte ons het bericht dat onze vaste medewerker mr. M.C. Godschalk tijdens zijn vakantie in Italië op 16 juni is overleden. Hij zou op de dag vóór onze jaarvergadering in juni 76 jaar zijn geworden. Zijn bijdrage aan dit nummer heeft hij niet meer kunnen voltooien. Sinds 1972 heeft hij bijna elke maand een bijdrage geschreven over welkome en onwelkome variaties in ons taalgebruik. Zijn kolommen zouden, bij elkaar opgeteld, in boekvorm ruim 150 pagina's beslaan. Uit de correspondentie die Godschalk met zijn rubriek steeds weer opriep, blijkt dat zijn visie op taal en taalgebruik veel beoefenaren van schrijvende beroepen heeft gestimuleerd tot een verzorgder en daardoor doelmatiger taalgebruik. De bijdragen die de heer Godschalk voor dit maandblad schreef zullen wij bijzonder missen. Typerend voor zijn benadering was de minzame zorgvuldigheid waarmee hij pleitte voor een goed taalgebruik. Hij hechtte sterk aan de titel van zijn rubriek. Hij had een hekel aan muggezifters die met hun taalkritiek de variëteit van onze taal veronachtzamen, of aan zwaarmoedige criticasters die taalverval in de hand werken door onbezonnen redeneringen. Zijn omgang met taal had iets lichtvoetigs zoals in een variété programma. Hoewel geen taalkundige van huis uit, was hij door zijn algemeen-juridische scholing èn door zijn lange journalistieke loopbaan èn door zijn eruditie als weinig anderen getraind in het signaleren van gebrekkige redeneringen, onvolkomen zinsconstructies en stijlloos woordgebruik. Aan deze bijzondere wijze van taalvorming is nu helaas een einde gekomen. De afgelopen jaargangen bevatten een schat aan voorbeelden. De taaladviesdienst van het Genootschap kan gelukkig hiernaar verwijzen bij het beantwoorden van taalvragen over steeds weer opdoemende, lastige taalkwesties. Naast deze tastbare herinnering bewaar ik goede persoonlijke herinneringen aan telefoongesprekken waarin hij de mening vroeg van de eindredacteur over een merkwaardig taalkundig verschijnsel in de krant van die dag. Wanneer ik dan een naslagwerk suggereerde, bleek bijna altijd dat de voorstudies door hem al verricht waren en dat ook de woordenboeken en de grammatica's geen uitkomst boden. Als jonge eindredacteur heb ik veel geleerd van zijn nauwgezetheid en zijn nooit-tevereden-zijn met een globaal antwoord over normen en taalgebruik. Het meest opvallende vond ik altijd dat Godschalk naast zijn rubriek Variëteit en Variété als oud-directeur van het ANP ook nog tijd en energie vond voor een apart ANP-bulletin over journalistiek taalgebruik onder de titel Taal en Stijl. Elke maand kwamen er weer voorbeelden van foutief taalgebruik. En soms zo subtiel dat je er eerst overheen las. Ter illustratie een voorbeeld. De passage komt uit Taal en Stijl van februari 1983.

212 Aanleiding voor de blunder die tot het uitstellen van het televisie-interview met Mitterrand leidde, was het niet op tijd bij het landhuis van de president in Latche arriveren van een hoogwerker van 40 meter. Reden voor het niet arriveren van de hoogwerker was het ziek worden van de chauffeur van het enorme bakbeest. Godschalk gaf hierop het volgende commentaar: Een aanleiding is een omstandigheid die iets onmiddellijk teweegbrengt, ten gevolge heeft. We volgen hier de omschrijving van Van Dale, die ook nog zegt: De aanleiding moet niet verward worden met de oorzaak. Duidelijker kan het verschil tussen die twee waarschijnlijk uiteengezet worden als we b.v. denken aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Oorzaken daarvan waren onder meer de koloniale wedijver, grote politieke geschillen tussen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije enerzijds en Rusland anderzijds, tussen Frankrijk en Duitsland. Aanleiding was de moord in het Servische Serajevo op de Oostenrijkse kroonprins. Die aanleiding deed de smeulende vijandschap, die haar oorzaken had, plotseling tot openlijke vijandelijkheden ontvlammen. De woorden aanleiding voor de blunder in de geciteerde krantezin moeten dus worden vervangen door oorzaak van de blunder (waarbij we nog kunnen vermelden dat aanleiding voor hier een slecht surrogaat is voor aanleiding tot ). Ik kan alleen maar zeggen dat de wijze waarop hier voor verzorgd taalgebruik wordt gepleit, navolging verdient! J. Renkema Reactie Graffiti J.J.C. Tanis - Salernes, Frankrijk Naar aanleiding van het februari/maart-nummer van Onze Taal heb ik eens uitgezocht hoe het woord Graffiti in Frankrijk gebruikt wordt. Geen nieuwkomer hier, niettemin weinig gebruikt. Wel wordt graffiti vrijwel uitsluitend als meervoudsvorm gezien. Vrijwel, want in de roman Anne Marie van Lucien Bodard vond ik graffitis (pagina 248). En in Le jardin d'acclimatation van Yves Navarre wordt graffitir zelfs als werkwoord gebruikt in de zin van: krabbelen met een balpen op een hoekje papier om te zien of zij inkt afgeeft.

213 97 Toptien van mishandelde woorden G. Lansink- reclametekstschrijver, Enschede Opiniepeilingen, warentests, competitiestanden, hitlijsten... als politieke partijen, gebruiksvoorwerpen, sportclubs en grammofoonplaten goed genoeg zijn voor vergelijkende onderzoeken, dan mag de spelling natuurlijk niet achterblijven. Als eerste aanzet om de taalachterstand op dit terrein weg te werken wordt in dit artikel een toptien van foutief gespelde woorden gepresenteerd. Omdat het turfwerk van één enkel persoon een te wankele basis vormt voor een betrouwbaar resultaat, is navolgende lijst ongetwijfeld voor verbetering vatbaar. Reacties op dit globale klassement van woord-aanrandingen worden dan ook met belangstelling tegemoet gezien. Hier volgt het foute tiental: 1 intervieuw Een woord met een carrière om u tegen te zeggen. Enige jaren geleden nog een onbetekenende nieuweling, nu al uitgegroeid tot een serieuze bedreiging voor het correcte interview. Hebben we hier te maken met een subtiele inkapsel-manoeuvre die een Engels woord soepel ingang doet vinden in de Nederlandse taal? Of is het een Pavloviaanse spellingsdwang die voorschrijft dat er tussen ie en w nu eenmaal een u moet huizen? Vraaggesprek en, helaas, vaak ook nog vaag gesprek zijn overigens redelijke alternatieven voor het Britse basiswoord. 2 onmiddelijk Zelfs een nationaal gerenommeerd en dito gevreesd instituut als Het Dictee is er niet in geslaagd om in dit geval orde op zaken te stellen. Voor de totale teloorgang van het majestueuze onmiddellijk moet worden gevreesd. Als schrale troost kan het uitblijven van een mutatie als ogenblikkelijk (met dubbel 1) worden opgevat. 3 pyama Hier spelen mogelijk fysische factoren een doorslaggevende rol. De correcte vorm, pyjama, vraagt een voor de Nederlandse schrijfhand ongewone, dubbele j. Een moeilijk te beschrijven woord dus, dat pyjama. Voeg daarbij de logische overbodigheid van de j (althans wat betreft de uitspraak) en we mogen ons er over verwonderen dat pyjama nog zo taal weerstand weet te bieden. Piama is gelukkig bijna even zeldzaam als pijano. 4 persé Een woord, of beter twee woorden, die de foutspellers volop kansen bieden. Men kan kiezen uit persé, perse, per sé, ja zelfs persee en per see... allemaal raak! De juiste spelling, per se, laat zich bij zoveel bot geweld gemakkelijk naar de achtergrond dringen. 5 gebeurd (o.t.t.)

214 Ze zijn niet uit te roeien, de werkwoordsvormen in de onvoltooid tegenwoordige tijd die geschreven worden met de uitgangs-d van het voltooid deelwoord. Vooral de vormen die qua klank niet verschillen van de voltooide deelwoorden (gebeurt, geschiedt, ontvreemdt, herhaalt) bevinden zich in de gevarenzone. De foutkans neemt toe wanneer onderwerp en persoonsvorm worden gescheiden door een aantal woorden. Voorbeeld: als het binnen de kortste keren gebeurd, dan zit je goed fout. 6 nederlands Of is die regel nog niet ingevoerd? Met zulke opmerkingen word je geconfronteerd wanneer je wijst op het foutief gebruik van de kleine letter (onderkast) in bijvoeglijke naamwoorden die nationaliteiten aanduiden. Blijkbaar gaat men er van uit dat zo'n regel er is of op z'n minst in de maak is. Waarom? Het Ik-tijdperk, waarin het ongepast is om massawoorden met hoofdletters (kapitalen) te vereren? 7 contrôle; crême Het dakdekken mag zich nog immer in een grote populariteit verheugen. Bij controle gaat het om oud zeer (contrôle was eens correct), bij crème om een verwerpelijke accentverschuiving. Alhoewel, het maskerend effect van vele crèmes valt niet geheel los te denken van activiteiten met dekkend resultaat. 8 stiekum Nee, geen dorp in Friesland of Groningen, maar de foutgespelde vorm van het synoniem voor heimelijk. De e, die echt klinkt als een ù, maakt deze schrijfvariant tot een blijvertje. 9 dichtsbijzijnde Het woord dichtstbijzijnde herbergt een even lange reeks opeenvolgende medeklinkers als herfststorm. Maar menigeen meent deze reeks te moeten inkorten door de tweede t weg te laten. Omdat een reeks van 6 medeklinkers de speller (m/v) als onwaarschijnlijk voorkomt? Omdat de tweede t er ook in de uitspraak vaak bekaaid af komt? Omdat de b van bijzijnde zich te snel opdringt? 10 barbeque Hoe meer Nederlanders zich achter rookgordijnen verschuilen ter consumptie van eten dat bereid is op een inferieure kwaliteit houtskool, des te vaker zien we dit woord foutief gespeld. Moet de q het - inmiddels achterhaalde - exclusiviteitsidee onderschrijven? Kan men zich niet voorstellen dat cue als kjoe wordt uitgesproken? Denkt men dat deze activiteit van bedenkelijk culinair niveau uit Frankrijk is komen overwaaien en dus van een Franse q moet worden voorzien? Wie 't weet mag 't schrijven!

215 98 In het grensgebied van het ABN Sj. van den Berg - leraar Nederlands, Emmen Wie spreekt Algemeen Beschaafd Nederlands? Volgens bepaalde taalkundigen diegene aan wie je niet kunt horen uit welk gedeelte van het land hij of zij afkomstig is. (Uit praktisch oogpunt zal ik in het vervolg van deze bijdrage alleen de mannelijke voornaamwoorden gebruiken ter aanduiding van personen van beiderlei kunne.) Andere even gezaghebbende neerlandisten verwerpen een dergelijke strenge regel. Zij achten het aanvaardbaar dat bij het spreken van de algemene landstaal streekelementen doorklinken. Het is helemaal niet erg als je aan de zinsmelodie, het accent of het woordgebruik kunt horen dat je met een Fries of Brabander te doen hebt. In een tijd van nivellering en uniformering is het weldadig als er regionale verscheidenheid hoorbaar is in het taalgebruik. Moeilijke keuze Dit zijn twee meningen die elkaar uitsluiten. In mijn eigen spraak probeer ik de eerste regel na te volgen, zonder de illusie te hebben dat ik daarin helemaal slaag. Overigens zou ik mij op dit terrein maar het liefst als belangstellende buitenstaander willen gedragen, voor wie ieder maar volgens zijn eigen inzicht de beschaafde landstaal tot klinken moet brengen. Deze tolerantie wordt echter moeilijk als je geroepen bent het komende geslacht te leren hoe het eigenlijk moet. Je dient dan zelf toch te weten binnen welke grenzen je gesproken taaluitingen moet aanvaarden als A.B.N. en waar je moet zeggen: Nee, dit is geen goed Nederlands. Een dergelijke beslissing was niet zo erg moeilijk toen een moeder van een leerling mij enkele jaren geleden vertelde dat haar zoon geen alcohol kon verdragen: Of neemt er aves maar een half glaasje, dan heeft er daar nachts last van, (Al neemt hij 's avonds...) waarbij de g van glaasje werd uitgesproken als die in het Engelse glass. De Friese bakermat was hier al te nadrukkelijk in de nationale taal aanwezig. Moeilijker vind ik het als een leerling mij vraagt: Meneer, mag het raam los? Voor mijn eigen taalgevoel betekent dat: uit zijn sponningen genomen, maar het is in het hele oosten van het land zo gebruikelijk, dat men je verbaasd aankijkt als je er wat van zegt. In een bekend gedicht van Guillaume van der Graft, een dichter die ik zeer bewonder, staan trouwens de regels: Maar 's morgens vroeg toen ik ontwaakte waren ze weg en de deur stond los. En wie ben ik dan om te zeggen dat dit fout is? Voorbeelden

216 In mijn werkomgeving kom ik dagelijks tientallen gevallen tegen waarbij ik mij afvraag: kan dat er mee door of moet ik het afkeuren? In de volgende voorbeelden van dialectismen zijn er gevallen waarbij ik duidelijk het gevoel heb dat de uitingen buiten de grenzen van het A.B. vallen; bij andere twijfel ik. Hier volgt een kleine bloemlezing: Mijn opstel? Die heb ik allang ingeleverd. Een boek die ik gelezen heb. Hij kéék mij aan. Ik kan 't niet wachten. Wil jij de bloemen even op de vaas zetten? Wat heeft ze het haar ruig bij 't hoofd. Ik kreeg een beste klap om de kop. Dat gesnak, daar kan 'k niet over. Doe er even een stuk papier om toe. Doe mij dat asbakje even. Dat is toch geen verstand! 't Is mij al over. (Ik heb er geen zin meer in.) Zo'n beugel draag je niet voor 't mooi. Je moet niet denken dat jij 't alleen zo stoer hebt. Slaapt u goed? 't Mag wel zo wezen! Ik zal me gelijk even omkleden. Als Jan uit school komt, gaat hij eerst een uur leren. Waar kom jij weg? Ik zal het je zien laten. Ik kan wel vernemen dat ik ouder word. 't Zijn dikke opscheppers! Ik heb de pen kapot; heeft meneer even een andere voor me? De reis ging over wegens de staking. Om mij mogen ze die boel wel verbranden. Van die colportage zijn we ook niks wijzer geworden. (hebben we geen voordeel gehad.) De duim doet me aardig zeer. 't Is al half twaalf; nou heb ik nog nooit koffie gehad. Of ik mee ga demonstreren? Nooit een keer! (Geen denken aan.) Een meester moet de kinder niet aankomen. Dat is ja heel geen doen gelijk! (Dat lijkt toch nergens op.) Geen ruggesteun Wie les moet geven in de moedertaal, en eigenlijk iedere lesgevende - om dit lelijke woord maar eens te gebruiken - zit met de vraag in hoeverre hij deze regionale invloeden bij het spreken van de standaardtaal moet bestrijden. In de jaren vijftig was er in wetenschappelijke publicaties een levendige discussie gaande over gezag en norm van het Algemeen Beschaafd Nederlands. Ik behoef hier de namen maar te noemen van de professoren Kloeke en Van Haeringen. Sindsdien is er een stilte gevallen rondom dit onderwerp. Voor onze lespraktijk wordt ons nergens enige

217 bevoegde ruggesteun gegeven, terwijl wij toch met deze dingen iedere dag te maken hebben. Vooral met de uitspraak van onze taal moet ieder maar zien op zijn manier zalig te worden. Voor het Frans legt de Académie française nauwkeurig de regels vast waaraan de taal moet voldoen. Nederlanders voelen er niet zoveel voor zich te richten naar een gezaghebbende instantie die precies voorschrijft waar men zich aan heeft te houden in het taalgebruik. Dat zou immers het gevaar inhouden dat een levende ontwikkeling wordt afgesnoerd. Boekjes waarin ons verteld wordt wat wel en niet mag op taalgebied, zijn hier niet populair. In Engeland daarentegen worden barse LEES VERDER OP BLZ. 101

218 99 Het Gezegde & Co. J.M. van der Horst Liegen is een van de boeiendste mogelijkheden van taal. Er wordt dan ook heel wat afgelogen. Dat is natuurlijk verkeerd, maar wel interessant. Taalkundig bezien is liegen een wonder. Het komt erop neer, dat we dingen kunnen zeggen die niet het geval zijn. We kunnen zeggen, als het regent, dat de zon schijnt. En we kunnen zeggen dat we geen tijd hebben, terwijl we eigenlijk alleen maar geen zin hadden. Regelrecht liegen komt vaak voor. Maar niet zo vaak dat iedereen de hele dag door, voortdurend, glashard liegt. Veel mensen denken dat als we niet liegen, de waarheid gesproken wordt. Dit is echter zelden of nooit het geval. Het is, om te beginnen, niet zo in zinnen als Ha, die Afke! en Mag ik even passeren? Dat spreekt vanzelf. Het is evenmin zo, maar spreekt minder vanzelf, in zinnen als (Hoe was het vandaag?) Nou, niks speciaals gebeurd, of Els heeft een mooie broek gekocht. We zeggen vrijwel altijd meer dan de waarheid, onze mening erbij, of minder dan de waarheid, onze persoonlijke samenvatting van de toestand. Wat strikt genomen niet de volle waarheid is en niets dan de waarheid, want er worden zaken weggelaten, je kan niet alles vertellen, of er worden onware elementen toegevoegd. Al die toevoegsels en weglatingen maken dus dat we doorgaans meer of minder dan de waarheid zeggen, of bezijden de waarheid zijn. Ook als we in volle oprechtheid spreken, zonder kwade bedoelingen, lijkt het meeste van wat we zeggen, taalkundig bezien, meer op liegen dan op waarheid spreken. Dingen zeggen die niet precies zo het geval zijn, gebeurt ook bij plannen maken en afspraken regelen. Of bij dagdromen, wensen, beloftes. Als we alleen maar konden zeggen wat 100% waar was, dan zou er nooit iets tot stand komen. De toekomst ligt letterlijk in de taal. Dat vrijwel iedere zin in zekere mate bezijden de waarheid is, weet iedereen, maar men staat er niet bij stil. Toch is het erg belangrijk. Elke situatie, elke gebeurtenis, kan op onnoemelijk veel manieren verteld worden, overtuigend, handig, adequaat binnen het gesprek, ontroerend, treffend, kort of wijdlopig, koel, analyserend, begrijpend of afstandelijk, ironisch. Dat weten we best. Iedereen houdt daar rekening mee, zowel bij het spreken als bij het luisteren. Het is verwonderlijk dat in de taalkunde, als het over betekenis en werkelijkheid gaat, bijna steevast het naïeve beeld geschetst wordt van informatieoverdracht, als ging het om waarheden. Elke zin is een subjektieve voorstelling van zaken, en een poging tot overtuigen van juist deze voorstelling van zaken. De grammatica is door en door retorisch van aard, en kan alleen zò begrepen worden. Niet alleen zijn er oneindig veel situaties en gebeurtenissen, de denkbare situaties en gebeurtenissen zijn nog fantastisch veel talrijker. Daarover te kunnen spreken is een ongelooflijk menselijk vermogen. Liegen evenzeer als plannen maken. Ik kan best begrijpen dat taalkundigen zich afvragen hoe dat allemaal kàn. Het meest gehoorde antwoord luidt tegenwoordig ongeveer als volgt. Voor oneindig veel situaties en gebeurtenissen, reële en denkbeeldige, zijn oneindig veel zinnen

219 nodig. In elke taal kunnen dan ook oneindig veel zinnen gezegd worden. Niemand kan weliswaar oneindig veel zinnen leren, maar wat iedereen wèl leert dat zijn de regels volgens welke zinnen gebouwd moeten worden. Zowel het aantal regels als het aantal bouwstenen, de woorden, is geenszins oneindig (dus alleszins leerbaar). Hoe kunnen we met een beperkt aantal regels en een eveneens beperkt aantal woorden, oneindig veel zinnen maken? Dat kan doordat er zogenaamde recursieve regels zijn, regels die als het ware in hun eigen staart happen en zo steeds opnieuw toepasbaar zijn. Doordat bepaalde procédé's meer dan eens toepasbaar zijn binnen één zin, in principe eindeloos veel keer, kunnen we oneindig veel verschillende zinnen maken. Zo kunnen we elk zelfstandig naamwoord een voorzetselgroep als nabepaling meegeven: de broek, de broek van de schilder, de broek van de schilder uit de Rijnstraat, de broek van de schilder uit de Rijnstraat in Leiden, enz. enz. En evenzo kunnen in een bijzin weer nieuwe bijzinnen staan, en dáárin opnieuw een bijzin: we gaan weg als het verhaal uit is, we gaan weg als het verhaal dat zijn oom vertelt, uit is, we gaan weg als het verhaal dat zijn oom vertelt, die 80 kilo weegt, uit is, enz. enz. Recursieve regels, regels die meer dan eens toepasbaar zijn, stellen ons in staat om met een beperkt aantal regels en een beperkt aantal woorden (voorwaarde voor leerbaarheid) oneindig veel zinnen te maken. Dit wordt de basis genoemd van het menselijk creatief taalvermogen, in de toonaangevende - wat zeg ik? - in de trompetterende stroming der hedendaagse linguïstiek. Ik kan dit niet geloven. Ook al voeren recursieve regels tot in beginsel oneindig veel zinnen, dat dit ook maar iets te maken zou hebben met het menselijk vermogen om oneindig veel situaties en gebeurtenissen, reële en denkbeeldige, te kunnen bespreken, d.w.z. dat het ook maar iets te maken zou hebben met onze creativiteit, is volkomen onaannemelijk. De transformationeel-generatieve grammatica heeft de vraag als geen andere aan de orde gesteld. Dat is haar verdienste. Maar voor het antwoord heeft zij nog geen tipje van de sluier opgelicht. Reactie Spinet M.A. Thorbecke - Den Haag In Onze Taal (april, pagina 55) rubriek Woordmensen staat dat de naam van het instrument spinet afkomstig zou zijn van ene Spinetti. Dat lijkt mij twijfelachtig. Het woord spinet komt volgens mij van het Italiaanse spina dat doorn betekent. Vergelijk épinette, Franse naam voor dit instrument, met épine dat ook doom betekent. De snaren worden door doorns (pennen) aangetokkeld.

220 100 Taal en beroep A.J. Vervoorn - T.H., Eindhoven Van oudsher is de taalkundige, en dan vooral nog de neerlandicus, gezien als een veredelde schoolmeester. In het onderwijs, middelbaar of hoger, verdient hij zijn brood, want taal is vooral geschikte leerstof. Nu er echter minder onderwijs gegeven wordt en er bovendien méér taalkundigen, zoals de taalbeheersers, komen, groeit de vraag naar andere beroepsmogelijkheden. Om de mogelijkheden in de wereld van bedrijf en techniek te bekijken is op 24 maart jl. aan de T.H. Eindhoven een studiedag Taal en Beroep gehouden. De dag was georganiseerd door de vakgroep Toegepaste Taalkunde in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Toegepaste Taalwetenschappen (Anéla). Waar ging het nu om op die dag en wat heeft hij opgeleverd? In het algemeen gesproken bestaat er een grote kloof tussen de wereld van de techniek en het wereldje van de taalkundigen. De eerste heeft het geld en de toekomst, in het tweede heerst de theorie en steeds meer werkloosheid. Op dit gechargeerde beeld bestaan natuurlijk talloze uitzonderingen, zoals in Eindhoven bleek. Daar waren sprekers uit de ingenieurswereld, die hun visie op taalproblemen en nieuwe mogelijkheden voor taalkundigen gaven. En er waren taalkundigen die nagedacht hadden over de bijdrage die zij aan het oplossen van praktische problemen konden leveren. In zijn openingstoespraak maakte de erudiete Eindhovense rector-magnificus Ackermans enkele aardige opmerkingen over de rol van de taal in het technisch handelen. Techniek, zo zei hij, is een activiteit die nooit door enkelingen bedreven wordt, en daarom is een goede communicatie zo dringend nodig. Dat was al zo in het verleden: technische kunstwerken als de Romeinse aquaducten zijn onmogelijk te realiseren zonder goede afspraken over maatvoering. (En hoe belangrijk maatvoering ook in onze tijd is, ervaar ik zelf sinds ik met een bouwkundige samen bezig ben een vocabularium van de bouwmetrologie op te stellen.) Hoe meer contacten, hoe meer problemen De explosieve groei van de telecommunicatie met zijn satellietverbindingen en glasvezeltechnologie, de toepassing op grote schaal van computers en de ruimtevaart: het zijn allemaal voorbeelden van nieuwe technieken die zorgen voor intensievere, snellere en grensoverschrijdende contacten met daaruit volgende taalcontacten en dus taalproblemen. In een helder en voortreffelijk gepresenteerd verhaal zou de topspecialist op telecommunicatiegebied Arnbak later op de dag de taalkundige aspecten aan de orde stellen. Als technicus is Arnbak er zich gelukkig wel van bewust dat er een verschil bestaat tussen de technische middelen en het gebruiksdoel ervan. In de telecommunicatie zijn er velen die zich storten op de ontwikkeling van de apparaten, de technical engineering. De ingenieur is bezig met datatransport, maar de gebruiker is geïnteresseerd in de informatie die hij uit de data kan halen. En juist voor die informatie is de taal zo belangrijk. Hier liggen dus nieuwe beroepskansen voor taalkundigen. Hoe moeten teksten voor nieuwe media opgesteld worden, zodanig

221 dat het juiste midden tussen snelle overdracht en zorgvuldige formulering gevonden wordt? Hoe kan het thans overstelpend aanwezige data-aanbod omgezet worden in een nuttig informatie-aanbod? Welke bijdragen kunnen taalkundigen leveren aan de standaardisatie van termen en tekens, waar de efficiënte gegevensoverdracht om schreeuwt wil het tot effectief informeren komen? De technicus zoekt steeds naar de kortst mogelijke representatie, maar de taalkundige zou moeten aangeven wat de begrijpelijkste representatie is. Het is thans nog al te vaak zo dat de woorden van Arnbaks Deense landgenoot Hamlet van toepassing zijn: Thou comst in such a questionable shape. Vaktalen in de samenleving Het is hier niet zinvol om alle sprekers van de Eindhovense bijeenkomst de revue te laten passeren. Hoofdspreker van de dag was professor Helmut Felber, directeur van het Internationale Informatiecentrum voor Terminologie (Infoterm) te Wenen. Hij ging uitvoerig (en nogal saai) in op de rol van vaktalen in de moderne samenleving. Met tal van terminologische voorbeelden toonde hij aan hoe veel misverstanden mogelijk zijn als vaktermen slordig en internationaal zonder coördinatie gebruikt worden. Dat hij voor taalkundigen een grote en nuttige rol ziet weggelegd in het nieuwe vak Terminologie, spreekt vanzelf. Hij denkt daarbij aan het ontwikkelen van methoden voor vastleggen van termen met computersystemen, het zoeken naar systematisch en internationaal toepasbare woordvormen en betekenissen en de vorming van termenbanken. Voor Nederland nog grotendeels braakliggende terreinen, zodat de term innovatie wel op Felbers gedachte van toepassing is. Samenwerking steeds meer nodig Boeiende kijkjes op de taalproblemen van exacte wetenschappen boden de voordrachten van Nederpelt en Sluyter die spraken over de taal van de wiskunde respectievelijk over taal, taalgebruik en natuurkunde. De probleemoplossende technici zijn voor onze taal waarschijnlijk veel belangrijker dan de taalkundigen. Terecht merkte Sluyter op dat de fysicus, die zich met niet-alledaagse verschijnselen bezighoudt dan ook vaak taalscheppend optreedt. Dat hangt ook ten nauwste samen met de noodzakelijke nauwkeurigheid in het taalgebruik, waardoor voortdurend nieuwe termen nodig zijn, die dan door al dan niet stilzwijgende conventie algemeen geaccepteerd worden. Termen als kern, kernsplitsing, isotoop, laser, transistor enz. zijn verzonnen termen. Een term als transmutatie is zeer aarzelend door Soddy en Rutherford geïntroduceerd, aarzelend omdat ze bang waren niet serieus genomen te worden, omdat de term in vervlogen tijden door alchimisten werd gebruikt. Het is duidelijk dat

222 101 voor neerlandici met belangstelling voor taalzorg en voor terminologisch werk vruchtbaar met fysici samen te werken valt. Helaas zien noch alle fysici noch alle neerlandici het nut van die samenwerking in. Wiskundigen wel beter maar toch... Wat de wiskunde betreft ligt de zaak anders. Daar doet zich steeds het verraderlijke voor dat de wiskundige formules ook wel als taalkundige formuleringen besproken worden. Zo heeft Nederpelt het over het begrip binding in de wiskunde; meestal zijn dat haken, pijlen, boomstructuren etc. Het apparaat dat in de wiskundige taal gehanteerd wordt voor de omgang met coreferenties en bindingen, is zeer doeltreffend, en heeft op zichzelf veel bijgedragen aan de ontwikkeling van het vak. Het bestaan van goede taalmiddelen heeft hier op opvallende wijze tot een betere greep op de intellectuele materie geleid. Maar die wiskundige taal -middelen dienen dan wel, zoals Nederpelt vlak voor de bovenstaande lofzang opmerkte, voor het vermijden van allerlei moeizame taalconstructies met verwijswoorden, die onderling onderscheidbaar moeten blijven en al gauw ambiguïteiten opleveren. De natuurlijke taal, het domein bij uitstek van de neerlandicus, blijkt voor de wiskundige een noodzakelijk, glibberig kwaad. Woordjes als stel, dus, voorts kunnen ook in de natuurlijke taal gebruikt worden, met dezelfde functie. In wiskundige teksten hebben ze echter, door de traditie geslepen, een bepaalde schittering en kleur gekregen, aldus Nederpelt. Vooral die taalkundigen die bezig zijn met grammaticabeschrijving en formalisering van taalstructuren zouden het beeld van de wiskundige taal kunnen verrijken, lijkt me. Een laatste voorbeeld van de studiedag Taal en Beroep mag hier nog de voordracht van J.W. Broer zijn Over de rol van metaforen in de technische communicatie. Deze redacteur van Philips Technisch Tijdschrift hield een zeer creatief, kleurrijk en boeiend betoog over de vele vormen van beeldspraak waar technici in hun verhalen vaak onbewust gebruik van maken. Een fundamenteel begrip als elektrische stroom is een van de beeldspraken die niet meer weg te denken valt en ook nog nauwelijks als beeld ervaren wordt. Maar in werkelijkheid stroomt er niets, en wie dat vergeet kan tot ongelukkige formuleringen komen. Ook hier weer een technicus die vanuit zijn werk tot aandacht, nadenken en zorg voor taal komt. Dat zeg ik daarom, omdat bij vele bijdragen van de taalkundigen op de Eindhovense studiedag de aandacht en de zorg voor het belang van de wereld van bedrijf en techniek toch in de schaduw bleef van de zorg voor de eigen problemen. Dat bovendien de technici in hun presentatie ook veel beter voor de dag kwamen dan de meeste taalkundigen is een extra punt van zorg. In onze maatschappij wordt wetenschap, en daarbij vooral de techniek, belangrijker en doordringender dan ooit. Hoe abstracter de wetenschap, hoe belangrijker de verwoording, zoals rector Ackermans opmerkte. Hij citeerde ten bewijze daarvan Linnaeus: woorden leven langer dan bronzen beelden. Vanuit dat perspectief is er voor taalkundigen, die zich dienstverlenend willen opstellen nog veel nuttig werk in de wereld van bedrijf en techniek te doen. Dat vanuit die wereld toenaderingspogingen gedaan worden is prettig. Dat studenten van

223 de nieuwe Eindhovense studierichting Techniek en Maatschappij met een belangrijke stroom techniek en communicatie daarbij brugfuncties kunnen gaan innemen, is op de studiedag over taal en beroep duidelijk geworden. Grensgebied ABN - vervolg van blz. 98 taalwachters als Partridge: Usage and Abusage, en Fowler: Modern English Usage steeds weer herdrukt. Wij zouden de betutteling van zulke taalzedemeesters niet verdragen. Nivellering Voorlopig blijven we dus wel zitten met de vraag: Wat moet als norm voor het ABN worden beschouwd, een taal vrij van dialectisme of een taaleenheid waarin de regionale verscheidenheid doorklinkt? Ik geloof dat dit dilemma zich in de toekomst vanzelf zal oplossen ten gunste van het eerste standpunt. Ik hoorde een oude Drent eens zeggen: Mij lust dat geern. Zijn eveneens dialectsprekende nazaten zeggen: Ik lust dat graeg. In plaats van Ik kan 't niet wachten, hoor ik de laatste tijd ook veelvuldig: Ik heb geen tied. De conclusie is wel duidelijk: de dialecten zijn op de terugtocht. Zoals het met de klederdrachten gegaan is, zo gaat het ook met regionale en lokale talen. Uitspraak en zinsmelodie van de dialecten zullen het nog wel geruime tijd uithouden, maar in het woordgebruik en de zinsbouw is het nivelleringsproces onstuitbaar. De enorm vergrote mobiliteit en de snelle ontwikkeling van de publiciteitsmedia in deze eeuw hebben een proces op gang gezet dat al het streekgebondene tot folklore maakt. Ik vind dat jammer, en ik steun dan ook datgene wat gedaan wordt om resten van het eigen cultuurbezit te bewaren, maar ik heb genoeg werkelijkheidszin om te zien dat het in stand houden van het regionale taalgebruik geen zaak meer is van alle bewoners van een regio, maar van een aantal taalbewuste liefhebbers. Voor het goed gebruiken van de landstaal zal daardoor steeds meer als norm gaan gelden dat men niet moet kunnen horen waar iemand vandaan komt. Reactie Jack B.M. van Griethuysen - Breda De heer Brommer vraagt zich in Variëteit en Variété van mei 1984 af of de nieuwe generatie de leenwoorden van de ouders uitbant en er equivalenten uit eigen bron voor in de plaats stelt. Hij stelt dat het ingeburgerde (en op zijn Engels uitgesproken) woord jack van het Duitse woord Windjacke stamt. Ik betwijfel dat. In 1927 kreeg ik een toen in ons land nog maar door enkelen gedragen lederen lumberjack cadeau, een kledingstuk in vorm en snit gelijk aan de jacks waarin na de oorlog miljoenen Europeanen zich hebben gehuld. Een lumberjack is een houthakker in Amerika. Deze bosarbeiders waren het die aanvankelijk deze kledingstukken droegen. En, zoals meer gebeurt, het kledingstuk kreeg de naam van de dragers. In de loop der jaren is lumber afgevallen en bleef

224 jack over. Wel van Engelstalige afkomst dus, maar geen verbastering van het Engelse woord jacket.

225 102 Afscheid van Het Rijmschap (Overgenomen uit De Job's Tijding, Nieuwsblad voor Dodewaard en omgeving ) Die ene, anonieme zondagsdichter wist afgelopen zaterdag plotseling aller oren op zich te vestigen. Hij sprong op een tafel en droeg tot verbazing van de bomvolle zaal uit het blote hoofd een (zelfgemaakt?) gedicht voor: Rust nu maar uit, u heeft uw strijd gestreden U heeft het als moedige Rijmschappers gedaan Wie kan begrijpen, wat u heeft geleden? En wie kan voelen, wat u heeft doorstaan? Een warm applaus viel de moedige feestganger ten deel. Het spektakel was begonnen. Eergisteren namen H.H. Polzer (Drs. P) en I. de Wijs (Ivo de Wijs) afscheid van het maandblad Onze Taal. De twee zo bescheiden, alle publiciteit schuwende columnisten hadden oorspronkelijk voorgesteld hun jarenlange medewerking in stilte te beëindigen, maar Het Genootschap Onze Taal wilde deze stille trom pertinent niet horen. Binnen de rijkversierde muren van café-restaurant In den Ouden Reactor te Dodewaard had Het Genootschap daarom een feestavond belegd die swingde als een klok. De twee vertrekkende Rijmschappers vormden een glunderend middelpunt en genoten met volle teugen van de talrijke verversingen. De avond begon met een muzikaal intermezzo. Het Dodewaards meisjeskoor Pink War zong een speciaal voor deze gelegenheid door hun dirigent (G.W. Steketee Ezn.) berijmd gezang: Wij betreuren deze droeve stap Van het door ons bemind Rijmschap De niet geheel onberispelijke behandeling van jamben en trocheeën in dit lied deed Drs. P. (H.H. Polzer) aanvankelijk de wenkbrauwen fronsen, maar weldra gaf de fijnzinnige vormkunstenaar zich gewonnen en mengde hij zich met tastbare blijken van bewondering tussen onze meisjes. De avond werd hierna geopend door Mr. J. Jolles, voorzitter van Het Genootschap. In welgekozen bewoordingen excuseerde hij de Beschermvrouwe van Het Genootschap, die wegens een feestelijke gebeurtenis in eigen familiekring (de verjaardag van kleinzoon Raymond Gustaaf Casimir) bij de afscheidsavond verstek moest laten gaan. Ook dankte hij de beide heengaande publicisten voor hun trouwe medewerking. Nu was het moment aangebroken voor de vele opgekomen organisaties en verenigingen om zich te manifesteren. De Barden van Oude God (België) reciteerden een weemoedige ballade en het Hildesheimer Dichtergesellschaft Darum ist es am Reim so schön reikte een bijzondere oorkonde over. Ook tal van Nederlandse clubs en genootschappen waren aanwezig, waarvan acte de présence! Wij zagen o.a. de dameskrans Hélène Swarth uit Klein Zwitserland en de sonnettenkrans Jules Deelder uit Rotterdam-Zuid.

226 Vervolgens nam de Haagse uitgever Phil Muysson het woord (Bzztôh). Hij kondigde de verschijning aan van het boek Het Rijmschap Compleet, een bundeling van o.a. alle kolommen die Drs. P. (H. Polzer) en Ivo de Wijs aan Onze Taal bijdroegen. Tot vreugde van de eivolle zaal bracht Drs. P. de twee liedjes ten gehore die t.z.t. ook via een bij Het Rijmschap Compleet ingesloten grammofoonplaat te beluisteren zullen zijn. Aansluitend zette Ivo de Wijs zich achter de katheder. Hij releveerde de belangstelling van Het Rijmschap voor het stuntrijm en de clerihew. Tientallen lezers van OThadden, naar zijn zeggen, op de artikelen over stuntrijm en clerihew gereageerd. Helaas, aldus Ivo, met terugvallend resultaat. Tot afgrijzen van de mudvolle zaal declameerde de jongste Rijmschapper een wel zeer deprimerende inzending: Voor Ivo de Wijs, die deugniet En niet van Alberdingk Thijm Slecht nivo de wijs ook die deugt niet Is hier dan alert link rijm Twee clerihews echter wilde De Wijs eervol vermelden: en Mata Hari Sprak tot haar rechters: Larie! Ik hoef maar eens mijn kont te keren En u denkt direct aan spioneren (W.P. van der Elst) Lubbers Behoort niet tot de dubbers Doortastend dirigeert hij het kabinet Van bajonet naar kruisraket (Mevr. Mr. F.C. van Leeuwen) De Wijs ging verder met een behandeling van het stuntrijm. Het rijmen op herfst had vele penvrienden en -vriendinnen in beweging gebracht. Twee stuntrijmers werden door Ivo met ere genoemd: en Voor Pasen verf ik meestal wel een ei Maar verver word ik pas na mei En verreweg het verfst Ben ik in de herfst (E. Stoelinga-Elgersma) Het was ooit P.C. Boutens die In 't hart de regels heeft gekerfd: Keek niet door 't volle zomergroen De gele pij reeds van de herfst? Maar ach, hij liet dit rijmen op Waar straks het schone jaar in sterft... Als zelfs die dichter smokk'len mag Past ons slechts zwijgen: driewerf ssst! (J.M. Spier)

227 Na Ivo beklom de burgemeester van Dodewaard de microfoon. Hij las enige telegrammen voor. Tot ontzetting van de tjokvolle zaal kondigde hij een telegram aan van de Vereniging voor Wetensgappelijke Spelling: Sinies laggent zent de V.v.W.S. een afsgeidskommunikee aan het door ons kragtig ontrade Rijmsgap. Hun getop (op reaksjonerre sgrijfwijze) met klerrijoes etsetera, hun beschouelik gegogel met rijmsgemaas en andere razjes uit vroeger ewen wort nu eindelik niet meer gepubliseert. Laat het Rijmsgap in zijn histeriese angst voor fjoetjer sjok een attak krijgen. Wij zullen er niet om rouen! Diepe indruk maakte echter een gelukwens van minister Brinkman (WVC):

228 103 Hoe jammer dat u er juist nu mee stopt. Ga zo door!. Onze burgemeester overhandigde de beide Rijmschappers ook het vaste relatiegeschenk van de gemeente Dodewaard, een geglazuurde tegel met rijmende tekst: Al komt men hier vaak somber aan Men gaat hier stralend weer vandaan Het volgende agendapunt was een tombola met prachtige prijzen (stickers, consumptiebonnen, fotocopieën enz.) die door de doctorandus (Drs. P.) con amore werd geleid en een spannend verloop had. De hoofdprijs (een jaarabonnement op Onze Taal) werd gewonnen door J. Renkema. De volledige uitslag was als volgt: Tweede prijs: J.M. van der Horst Derde prijs: Mevrouw M. Philippa Vierde prijs: R.H. Zuidinga Vijfde prijs: J. Jolles. Tot genoegen van de overvolle zaal nam de doctorandus daarna plaats achter het spreekgestoelte. Met kennersblik schetste hij de activiteiten van het Rijmschap in de voorbije jaren (artikelen, lezingen, interviews enz.) Met zijn verhaal over de mislukte pogingen van Oriana Fallaci om met Het Schap in contact te treden kreeg de spreker de lachers zwaar op zijn hand. Warme woorden wijdde H.H. Polzer (Drs. P.) aan de consciëntieuze, professionele, Nederlandse plezierdichters, maar meelopers werden door hem met welgemikte salvo's neergesabeld. Tot gruwel van de gevoelvolle zaal gaf de Drs. o.a. het volgende voorbeeld: Een koningspinguin, genaamd Mike Die heerste over 't Britse rijk Het viel hem desondanks niet mee; Want ach, de heerser was een kwee En zeer terecht dacht toen die pinguin: In wezen ben ik slechts een king/queen (Edese Post) Achteraf bezien stemmen wij graag met de heer Polzer (Drs. H.H.) in. Zulke monstrums hebben geen bestaansrecht. Zij brengen het Rijm en het Plezierdicht in discrediet. Jarenlang heeft Het Rijmschap in Onze Taal met verve tegen dit soort uitwassen opgeroeid. Het is de taak van ons allen om die fakkel thans te vuur en te zwaard over te nemen. Heb dank, oh Rijmschap! Na de spreekbeurt van de heer H.H. Polzer ging het feest nog door tot diep voorbij de kleine uurtjes. Het dansorkest van de Amsterdamse diergaarde Artis et Amicitiae speelde, de feestelingen dansten en de heer J. Jolles noteerde liefst 72 nieuwe abonnees. Een fantastische avond om nooit te vergeten! Tjeerk Fluitsma (verslaggever) Chuck Groenenboom (fotograaf) Dankwoord Van een onzer verslaggevers: J.R.

229 Na afloop van alle plechtigheden nam de eindredacteur het woord namens de talrijke niet-aanwezige lezers van dit blad. Zijn betoog deed de kleine uurtjes snel groter worden. Hij memoreerde, hoe twee opvallende taalgebruikers, tot ontsteltenis van velen, in de zomer van 1981 een poëtische kraakactie meenden te moeten uitvoeren tegen het zo honorabele bolwerk Onze Taal; hoe deze lieden, ondanks striemende coupletten van achtenswaardige rederijkers in ons genootschap, de strijd aanbonden tegen on-, nonsens- en pseudo-rijm; hoe zij na anderhalf jaar, in de goed-heilig-mantijd, eindelijk erkenning vonden voor hun streven; hoe zij, inmiddels overstelpt door inzendingen van aankomende dichters, toch de vinger aan de pen wisten te houden; hoe zij daarna heel opvoedkundig, dat wil zeggen ritmischtroostend, de taalvaardigheid van vele taalgebruikers op het peil brachten dat vereist is voor een abonnement op Onze Taal; hoe zij dan eindelijk na vier jaar, geheel vrijwillig, te kennen gaven terug te willen treden ten faveure van ander talent. Diepgeroerd aanhoorden de verzamelde feestgangers ten slotte enkele passages uit een op stapel liggende geprogrammeerde limerick-instructie en een remedial clerihew teaching. De oude rijmbard (drs. P.) weende en de musical-tekstkoning (Ivo de Wijs) vond zelfs geen woorden bij een droevige melodie. De eindredacteur moest tijdens de werklunch, die was aangericht om de ontstane lacune op te vullen, plechtig beloven dat in de kolommen van Onze Taal tenminste tot in de honderdste jaargang aandacht zou worden besteed aan (een en) twintigste eeuwse adaptaties van middeleeuwse rederijkers-idealen. Immers, zoals een bestuurslid met parate kennis van statuten opmerkte: Het spelen met onze taal is een wijs middel om het verantwoorde gebruik van het Nederlands te bevorderen. Reactie Curieuze observaties W. de Vrieze - copywriter, Amsterdam Op pagina 74 van de lopende jaargang staat onder het kopje Taalcuriosa een verbijsterend oubollig stukje over het taalgebruik van doorgaans erg handige reclamejongens. Om te beginnen moet bedoelde bijdrage van jaren her dateren: van de geciteerde slagzinnen is er niet één recent; het merendeel wordt zelfs al jaren niet meer gebruikt. Voorts heeft natuurlijk geen fatsoenlijke copywriter ooit maar één vinger uitgestoken naar de onbedoeld komische, wervende kreten van feestzaalverhuurders, opticiens of garagehouders. Merkwaardig is ook de vermelding van het begrip Eindhoven, lichtstad als voorbeeld van beeldspraak. Het is immers ten eerste een cliché (gevormd naar analogie van een identieke benaming van Parijs), en ten tweede is het heel twijfelachtig of deze vondst aan een professionele tekstschrijver kan worden toegeschreven. De auteur van het stukje realiseert zich evenmin dat de Avis-slogan We try harder geen voorbeeld kan zijn van het gappen uit de taaltuin door reclamejongens/-meisjes. Bedoelde slagzin heeft namelijk niets te maken met taalcreativiteit, doch alles met een kernachtige en creatieve samenvatting van een ijzersterke marktbenadering. Mijn belangrijkste bezwaar is echter dat geen van de

230 observaties van de auteur recht doet aan de per definitie hoogst interessante taalscheppende en taalvervuilende aspecten van de hedendaagse reclame. Natúúrlijk maken vakmensen - die via talige communicatie zoveel mogelijk mensen moeten interesseren voor een produkt - bij voorkeur gebruik van frappante taalvormen. Natúúrlijk passeren daarbij alle mogelijke vorm- en stijlfiguren de revue. En natúúrlijk ben je daar als taalliefhebber de ene keer blijer mee dan de andere keer. Voor een vrijwel volledige inventaris van creatief taalgebruik in de reclame wijs ik op de Yab Yum Scheurkalender 1984! Stelling Aangezien inwoneraanduidingen en de-onymische afleidingen geen eigennamen zijn, is er geen reden om, zoals het Groene Boekje aanbeveelt, deze met een hoofdletter te schrijven. Proefschrift van R. Rentenaar, Universiteit van Amsterdam.

231 104 Opmerkingen over inter- J.S. Kik - neerlandicus, Eindhoven In het artikel Van oude en nieuwe achtervoegsels (Onze Taal nr. 6, 52ste jrg.) behandelt W.B. Rombouts onder andere hoe met -taria, -tiek en -erie modieuze woorden kunnen worden gevormd als ijstaria, bouwtiek en bedderie. Ook inter- heeft zich tussen deze tijdverschijnselen een vaste plaats weten te verwerven, met dien verstande dat het hier geen achter- maar een voorvoegsel betreft. Natuurlijk is inter- in interlokaal, internationaal en intercontinentaal geen modeverschijnsel te noemen. Wanneer we deze woorden bekijken in verhouding tot lokaal, nationaal en continentaal, zien we inter- een betekenisonderscheidende functie vervullen inzake tegengestelden. Naar analogie van interlokaal, internationaal en intercontinentaal kunnen gemakkelijk nieuwe woorden (met inter-) worden gevormd die voor iedereen begrijpelijk zijn. Daarom wordt er ook een gretig gebruik gemaakt van inter-. Ik doel in dit geval op woorden als interfoto, intersnack, interfood, intercar, intermeubel, intertoys, interflower, interservice, intercolour en interroom. Onzin-woorden Maar waar kunnen we bij deze woorden een betekenisonderscheidende functie waarnemen in vergelijking met dezelfde tien woorden zonder inter-? Dat onderscheid is er niet. Inter- is hier een leeg voorvoegsel omdat het zijn oorspronkelijke functie niet kan waarmaken. Strict genomen is er sprake van onzin-woorden. Wie in de telefoongids onder inter-zoekt, zal merken dat deze onzin-woorden een naam van een zaak of bedrijf aanduiden. Raadpleeg de gids maar en bemerk dan hoeveel zaken en bedrijven inter- in hun naam hebben verwerkt. Als inter- geen betekenisonderscheidende functie vervult, welke rol speelt dit voorvoegsel dan wèl? Eigennaam voldoet niet Vaak is het moeilijk om een treffende naam voor een zaak of bedrijf te bedenken. Een eigennaam (dat wil zeggen de naam van de baas, eigenaar of directeur) voldoet kennelijk niet omdat deze niet inspeelt op de activiteiten van zaak of bedrijf. Hiervan alleen de activiteit aangeven met een trefwoord doet als naam kaal en ongewoon aan. Slechts weinige zullen hun zaak Meubel of Foto noemen. En een combinatie van eigennaam en activiteit is weer te gewoon: Jansen Foto. Door trefwoorden met inter- te laten voorkomen, worden deze tekortkomingen weggenomen: Intermeubel. De zaak met deze naam beweegt zich op het gebied van meubelverkoop en woninginrichting. Zo kan met behulp van een voorvoegsel het uiterlijk van een naam worden opgeknapt.

232 Wordt er een Engels trefwoord gebruikt, dan krijgt de naam direct een vleugje internationale allure; voorbeelden te over in de eerdergenoemde reeks van tien. Inter-blijft wel Het is altijd riskant om voorspellingen te doen over taalgebruiksverschijnselen. Van het mode-abc is bekend dat het jaarlijks verandert. Doch zaken die een efficiënte bedrijfsvoering nastreven, zullen niet jaarlijks hun naam wijzigen onder invloed van taalmode. We kunnen dan ook gerust aannemen dat namen met inter- niet binnen afzienbare tijd uit de telefoongids zullen zijn verdwenen. Reactie Bijzondere taalonkunde H.D. Pierson - Laren N.H. Ik kan niet nalaten er mijn verwondering over te uiten, dat aan Battus (wie dat ook moge zijn) in uw mei-nummer zoveel plaats werd ingeruimd voor zijn wat ludiek aandoende kritiek op de Nederlandse vertaling van Native Tongues. Een recensent beweegt zich (zonder schaatsen) op glad ijs, wanneer hij van een andere premisse uitgaat dan die, welke de auteur aan zijn boek ten grondslag heeft gelegd. Battus verwachtte kennelijk een taalwetenschappelijk werk en werd geconfronteerd met een boek, dat in eerste instantie zal hebben beoogd een etymologisch geïnteresseerde (Amerikaanse) leek te kunnen boeien. Wanneer Battus het boek dan, vanuit zijn standpunt bekeken, afkraakt, zou hij er mijns inziens goed aan doen zich te realiseren, dat een bredere belangstelling voor de taal, waar en hoe ook gewekt, veelal een verantwoord en beschaafd gebruik evenzeer kan bevorderen als taalwetenschappelijke publicaties. In dat licht bezien mag mijns inziens ook wat minder aanstoot worden genomen aan de gerechtvaardigde kritiek, dat niet alleen de Nederlandse vertaling, maar ook de Engelse tekst hartstikke (zie eveneens uw mei-nummer) vol fouten zit. Battus zou zijn gramschap zinvoller kunnen doen zijn, wanneer hij de uitgever opmerkzaam zou maken op de meest saillante (spel)fouten. Ik deed dit voor wat de Engelse tekst betrof met een eveneens lange lijst. Desondanks bevatte het boek voor mijn geringe etymologische kennis en diepgang veel frappante taal- en schriftvergelijkingen en woordafleidingen.

233 105 Van woord tot woord Vreemde valuta Marlies Philippa Het is vakantietijd. We gaan naar het buitenland. Velen van ons tenminste. We mogen vreemd geld hanteren. Gelukkig heeft het streven naar Europese eenheid binnen de EG zich nog niet uitgestrekt tot het muntenstelsel. Eén van de charmes van een bezoek aan het buitenland is immers het omgaan met buitenlands geld. Ook als je gewoon Nederlands kunt blijven spreken, zoals in Vlaanderen geeft onder andere het verschillende muntstelsel je toch het heerlijke gevoel tijdelijk weg te zijn uit eigen land. Vreemde valuta. Valuta heeft te maken met value Vaarde. Valuta betekent een wettig, een Valabel betaalmiddel. Geld dat een vastgestelde waarde heeft, ook al kan het vreemd zijn. In België, Luxemburg en Frankrijk is de munteenheid de frank. Oorspronkelijk een Franse, een Frankische munt. In 1360 werd de eerste frank geslagen. Onder koning Jean II, de koning der Fransen/Franken. Zo stond het ook op de munt: Francorum rex. Vandaar de naam: franc! De oudste frank was een gouden munt. Later kwamen er ook zilveren. De waarde was een livre, een pond. In de 17e en 18e eeuw waren de termen franc en livre synoniem. Franken niet altijd uitwisselbaar De Luxemburgse frank bestaat nog niet zo lang. Pas sinds De Belgische en Luxemburgse frank zijn in waarde op elkaar afgestemd. Je zou dus denken dat ze in beide staten door elkaar gebruikt zouden kunnen worden, maar dat is niet helemaal waar. Met Belgisch geld kun je in Luxemburg goed terecht, maar andersom is het moeilijker. Luxemburgs papiergeld wordt in België nog wel geaccepteerd, maar Luxemburgse muntjes zijn er waardeloos. De frank had dus de waarde van een pond. In Engeland en in veel andere landen is het pond nog steeds het betaalmiddel. Een pond was aanvankelijk een gewichtsaanduiding. Een vast gewicht, dus een vaste hoeveelheid van even zware zilveren penningen was een pond. Vanaf de twaalfde eeuw ging het alleen nog maar om het aantal munten, werd er niet meer gewogen. Dat gaf de mogelijkheid de penningen lichter te maken. De metaalwaarde speelde geen directe rol meer. Een pond wordt aangeduid door de letter L, de. Nog steeds. De L van livre = pond. Ook de Italiaanse lira/lire betekent pond. De munteenheid van onze buren in het oosten heeft eveneens te maken met gewichtsaanduiding. Een mark was oorspronkelijk een merkteken, later een metaalstaaf van een bepaald gewicht. In het Middelnederlands betekende marc gewicht van een half pond zilver. Een mark werd een rekenmunt voor gemunt goud en zilver.

234 Franken, marken en kronen. In de Scandinavische landen betaalt men nog met kronen. De vroegste kronen kwamen uit Frankrijk. Een kroon was een gouden munt met een gekroond wapen. De namen van ponden, franken, marken en kronen zijn gemakkelijk te duiden. Maar hoe zit het met schellingen, penningen en duiten? Voor duit denkt men aan een werkwoord dat afslaan betekent. Een duit zou een afgeslagen stuk edel metaal zijn. De etymologie van schelling is onbekend en bij penning wordt wel aan een verband met pand gedacht, maar ook dat is heel onzeker. In Engeland heb je shillings en pennies, schellingen en penningen, en vroeger had je er ook guineas. De guinea die voor het eerst in 1663 geslagen werd, was bedoeld voor de handel op Guinea in West-Afrika en was gemaakt van goud uit Guinea. De Amerikaanse daalder Een duit is nu vreemd voor ons en een cent zal het weldra zijn. Een cent is een honderdste en is te vergelijken met de Franse en Belgische centime. In Egypte is een honderdste pond een piaster. Het woord piaster komt uit het Italiaans. Een piastra was een metalen plaatje. Een duit kennen we eigenlijk vrijwel alleen nog maar uit de uitdrukking Een duit in het zakje doen. Ook een daalder is niet gangbaar meer. Dat in tegenstelling tot de rijksdaalder. Wel horen we vaak genoeg zeggen: Op de markt is uw gulden een daalder waard. Maar lang niet iedereen weet wat de waarde van een daalder is! Daalder werd vroeger daler genoemd. Een daler was van oorsprong een Duitse munt, een Taler. Uit het zilvererts van het Joachimsdal werd de Joachimstaler, de Taler geslagen. Het Nederduitse of Nederlandse woord daler ontwikkelde zich in Amerika tot dollar! Het is merkwaardig hoe gauw je in het buitenland gewend raakt aan een vreemd muntstelsel. In het begin ben je steeds aan het omrekenen, maar bij terugkomst ook. Dan vanuit het normaal geworden vreemde geld. Omrekenen naar florijnen, naar guldens, gouden munten die geslagen werden in Florence.

235 106 Kindertaal IV J. Renkema Mede op instigatie van drie aankomende taalgebruikertjes in de zeer directe omgeving van deze taalliefhebber, is in de afgelopen jaargangen drie maal een bijdrage verschenen over de manier waarop kinderen taal leren. In het december-nummer van 1982 is iets verteld over de taalontwikkeling in het eerste levensjaar. Een kind praat dan nog niet echt, maar produceert allerlei brabbelklanken. En geleidelijk aan uit het alleen maar die klanken en intonatiepatronen die het in zijn omgeving hoort, het zogenaamde sociaal brabbelen. Dan, komen plotseling de eerste woordjes, meestal omstreeks de eerste verjaardag. In het februari/maart-nummer van 1983 verscheen een bijdrage over de woordenschat op de leeftijd van 15 maanden en over de verschillen tussen drie kinderen uit één gezin. Kinderen zitten op die leeftijd meestal in de fase van de éénwoordzin. In het september-nummer van 1983 is informatie gegeven over de fase van de tweewoordzin. Deze fase begint meestal bij ongeveer 18 maanden. Dan horen we uitingen als wilnie voor ik wil niet naar bed. Omstreeks het tweede levensjaar beginnen kinderen ook de moeilijke klanken te leren (voor het Nederlands zijn dat de 1 en de r). Verder blijken jonge taalgebruikers bijzonder gevoelig te zijn voor intonatie. Inmiddels zijn onze taalleveranciertjes weer een jaar ouder en ligt er een taalschat opgeslagen in notitieboekjes en op cassettebandjes. Uiteraard kan hier niet alles worden vermeld. In deze serie over kindertaal zal een selectie worden gemaakt. Wellicht worden ouders en grootouders door deze keuze gestimuleerd tot observatie van het zo wonderlijke verschijnsel kindertaalontwikkeling. Literatuur Voor de liefhebbers vermeld ik hier eerst wat literatuur. Vorig jaar verscheen van de hand van dr. L Beheydt Kindertaalonderzoek: een methodologisch handboek. Het is uitgegeven bij uitgeverij Cabay in Louvain-La-Neuve. Dit boek geeft een overzicht van de zeer verschillende aspecten van kindertaalonderzoek en bevat ook nuttige tips voor degenen die zelf kindertaal willen onderzoeken. Van iets oudere datum is de eveneens Vlaamse studie van dr. A.M. Schaerlakens, De taalontwikkeling van het kind (Groningen, Wolters-Noordhoff 1977). In deze studie wordt heel leesbaar de ontwikkeling tot het vijfde levensjaar beschreven aan de hand van veel voorbeelden. In 1979 verscheen als Aulapocket 659 een vertaling van Language and Maturation van Paula Menyuk onder de titel Kind en taalontwikkeling (Utrecht/Antwerpen: Het Spectrum). In dit boek staat een apart hoofdstuk over de lagere-schooltijd. Bovendien wordt er ook aandacht besteed aan de taalontwikkeling na de adolescentie. Een heel ander karakter heeft het boek van Corn. Verhoeven: Een vogeltje in mijn buik; de taal van Nena (Baarn: Ambo 1976). Dit boek bevat een jaar dagboeknotities over het taalgebruik van dochtertje Neeltje tot de leeftijd van tweeëneenhalf jaar.

236 Uiteraard bestaat er ook veel buitenlandse literatuur. Een aardige inleiding is Early Language van P.A. de Villiers en J.G. de Villiers (Fontana Open Books, Glasgow 1979). Inzicht in de ontwikkeling van communicatieve functies geeft Th. E. Weeks in Born to Talk (Rowley; Massachusetts 1979). Van twee- naar meerwoordzin De laatste aflevering in deze serie ging over de tweewoordzin. De fase daarna wordt in de literatuur aangeduid als de fase van de meerwoordzin. Wanneer een kind eenmaal begint te praten in zinnen van meer dan twee woorden, dan volgen er vrij snel zinnen van vier en meer woorden. De ontwikkeling gaat dus, simpel uitgedrukt, van één via twee naar veel. De fase van de meerwoordzin begint meestal omstreeks het tweede levensjaar en loopt door tot ongeveer het derde levensjaar. Er kunnen tegen die tijd al zinnen geproduceerd worden van acht woorden. De woordenschat stijgt in deze fase van ongeveer vierhonderd naar negenhonderd woorden. Bij onze jongste kon ik de overgang van tweewoordzin naar driewoordzin vrij nauwkeurig vaststellen. Enkele dagen voor zijn tweede verjaardag zei hij plotseling: 1. moete kijke papa! Voor die tijd zei hij wel: Moete kijke! of kortweg papa als hij wilde dat ik iets moest zien, maar op een bepaald moment werden deze uitingen bijna onmerkbaar aan elkaar verbonden. Ook vóór deze fase kwamen deze drie woorden achter elkaar voor, maar dan kwam papa erachter als tweede zin, in die situatie waarin ik niet snel genoeg kwam kijken: Moete kijke! - papa!. Maar plotseling werden deze woorden in één zinsintonatie geuit. In de literatuur wordt vermeld dat er in deze fase alleen sprake is van eenvoudige, niet-samengestelde zinnen. U zult begrijpen dat ik aan het eind van deze fase aandachtig heb geluisterd naar de langere zinnen, om na te gaan wanneer de eerste samengestelde zinnen zich aandienden. En inderdaad, tegen haar derde verjaardag uitte onze oudste dochter zich aldus: 2. Hij was een keer kapot en toen maak jij hem. Vrij snel na deze nevenschikking kwamen ook de eerste onderschikkingen: 3. Ik dacht dat jij niet een mandarijntje had. 4. Jij hebt het helemaal donker gemaakt omdat (bedoeld is: zodat) ik de pop niet kan zien. De laatste zin van dertien woorden was de langste zin die ik in deze tijd kon noteren. Uiteraard moet een kind in deze fase nog veel leren, zoals juist gebruik van tijden (2) en voegwoorden (4) en de regels voor geen (3). Met deze verschijnselen blijven trouwens ook volwassen taalgebruikers moeite houden. Na deze meerwoordzinfase volgt er een nog langere periode tot het vijfde jaar waarin niet alleen de woordenschat wordt uitgebreid en de zinnen langer worden, maar waarin ook de grammati-

237 107 caregels worden aangeleerd. Hierover een volgende keer meer. Poëtisch taalgebruik? In deze aflevering wil ik alvast op enkele verschijnselen wijzen die vanuit een andere invalshoek ook nog in latere afleveringen aan de orde zullen komen. Ter illustratie enkele meerwoordzinnen. 5. Kun jij dat breien? (Dochtertje komt met een gescheurde jurk bij mama.) 6. Ik vind de muziek vies (Ik vind die muziek niet leuk.) 7. In het bos kwamen we een zandbak tegen. Een kind in deze fase moet oneindig veel betekenis-nuanceringen leren. Wij zijn er ons eigenlijk niet van bewust dat de woordkeus voor het begrip vervoeren of zich verplaatsen afhankelijk is van het medium waarin het vervoer plaatsvindt: te land (rijden); ter zee (varen); in de lucht (vliegen). Een kind moet deze en nog fijnere nuanceringen leren en gaat daar ook als adolescent mee door. Bij voorbeeld in stijloefeningen over het onderscheid tussen brutaal-vrijmoedig-vrijpostig of brosbroos-fragiel. Een gescheurde jurk kun je niet breien, maar het duurt vrij lang voor alle naaidoos-activiteiten zijn onderscheiden in borduren, naaien, breien, herstellen, verstellen enz. Er is niets op tegen om muziek vies te vinden, maar wij gebruiken nu eenmaal geen smaaktermen voor muziek. Woorden die te maken hebben met het smaakzintuig worden niet gebruikt voor het gehoorzintuig. Nee? In poëzie gebeurt dat wel. Daar heet dat synesthesie: het weergeven van zintuigelijke indrukken met behulp van termen die bij een ander zintuig behoren. Bij voorbeeld in de uitdrukking schreeuwende (gehoor) of warme (gevoel) kleuren (gezicht). Hanteert een nog geen driejarig kind dan al een stijlfiguur waarvoor de Tachtigers zich niet hebben geschaamd? Ja zeker. Kinderen zijn kleine poëten, zoals volwassenen die prozaïsch spreken over een bittere (smaak) klacht (gehoor). Maar al te vaak worden vernieuwende kindertaal-zinswendingen als sub-standaard ter zijde geschoven. Vernieuwing in taal is echter kinderwerk. Zing jij nog eens scheel? vraagt ons driejarig zoontje die mijn kopstem zo grappig vond. Uiteraard kunnen we het kind vriendelijk voorhouden dat je een zandbak niet kunt tegenkomen, dat tegenkomen niet voor zaken geldt maar voor personen. Zo'n driejarig kind heeft nog geen literaire kunst gelezen, maar als het in volwassentaal zou spreken, dan zou het vermanend de vinger opsteken en meedelen dat het hier een personificatie betreft. Kinderlogica Wij denken vaak dat kinderen op deze leeftijd niet logisch kunnen denken. Wanneer papa zogenaamd op een kinderstoeltje wil gaan zitten en het kind roept: 8. Ha, ha, het stoeltje is te groot voor papa,

238 dan zeggen wij: hoe onlogisch. Het is toch net andersom. Maar op andere terreinen verbaliseert een kind heel logisch. Wij hebben het over het aansteken en uitblazen van een kaars, maar het kind vraagt gewoon: 9. Heb jij de kaars uitgestoken? Het te groot in zin 8 heeft overigens te maken met een eigenaardig verschijnsel dat juist op deze leeftijd, tussen twee en drie jaar, voorkomt. Bij tegengestelde woordparen (groot-klein, op-onder) kiest een kind vaak precies het verkeerde woord. In zin 8 was waarschijnlijk klein bedoeld. Je krijgt in een situatie waarin een kind op schoot wil dan formuleringen als: 10. Mag ik af de schoot? Deze wijze van taalhantering kan soms lijken op een pesterijtje van een vervelende peuter die zegt dat het hele kleine lego-stukje ònder het bed ligt, en dan zogenaamd verbaasd reageert wanneer je met veel moeite onder het zeer lage bedje bent gaan kijken. Maar kindertaalstudies wijzen erop dat we hier niet van kwade wil mogen uitgaan. Grammaticaregels Tot slot nog twee voorbeelden van zinsbouwverschijnselen. 11. Ik zal jou luisteren. (Bedoeld is: ik zal naar jou luisteren.) 12. Ik ruik hem stinken. (Er wordt aan de pop geroken die in lange tijd niet gewassen is.) Wij zijn gewend aan het volgende onderscheid: Feike speelt op het orgel en Feike bespeelt het orgel. In het laatste geval is er sprake van een lijdend voorwerp; in het eerste geval spreken we van een vaste voorzetselverbinding. Deze twee constructies geven in deze twee voorbeelden een subtiel betekenisverschil, maar vaak is het onderscheid niet duidelijk. Vergelijk Hij (be)speelt (op) de fluit. En tegenwoordig horen we ook veel meer Hij kiest voor X in plaats van Hij kiest X, zonder duidelijk betekenisverschil. Een kind op deze leeftijd kent het onderscheid nog niet tussen werkwoorden die wèl en werkwoorden die géén lijdend voorwerp bij zich kunnen hebben. Het kind past in deze fase heel algemene regels toe die pas verfijnd of gedifferentieerd worden in wat de differentiatiefase wordt genoemd (2½ à 3 tot 5 jaar). Een heel aardig voorbeeld in dit verband is zin 12 Ik ruik hem stinken. Deze zin kun je in volwassentaal niet zeggen. Toch bevat deze zin een constructie die veel wordt gehanteerd. Wij kunnen zeggen: 13a. Ik zie dat de zon ondergaat. 13b. Ik zie de zon ondergaan. De dat-zin uit 13a wordt een beknopte bijzin in 13b, waarbij het onderwerp uit de bijzin (de zon) tegelijkertijd dient als lijdend voorwerp in de hoofdzin. Voor de lezers die Latijn kennen, dit is de bekende accusativus-cum-infinitinoconstructie. Nu zou men verwachten dat dit bij elke lijdende voorwerpszin kan. Toch is dit niet het geval. 14a. Jan hoopt dat Piet komt. 14b. Jan hoopt Piet komen. In 14b zijn precies dezelfde veranderingen aangebracht als in 13b ten opzichte van 13a, maar toch is 14b geen Nederlands. Bij nadere beschouwing blijkt die variatie in 13 alleen bij een bepaald type werkwoorden op te treden. Het betreft hier vooral werkwoorden die een zintuigelijke gewaarwording uitdrukken. 15. Ik hoor Piet komen.

239 16. Ik voelde Piet achter me aankomen. Bij horen, zien en voelen gaat het, maar ruiken is een uitzondering. Kinderen echter storen zich niet aan uitzonderingen. Zij kunnen iemand ruiken stinken. Of zeggen volwassenen ook nog Ik ruik de aardappels aanbranden? Het blijft een groot raadsel hoe kinderen erin slagen deze en andere grammaticale regels in zo korte tijd te leren.

240 108 Taalcuriosa Tellen Jules Welling - Best De vakken taal en rekenen werden op school vroeger gescheiden gehouden, hetgeen ik - later - altijd betreurd heb. De vermenging van beide disciplines kan immers tot amusante curiosa leiden. In het spraakgebruik is een half volle fles gelijk aan een half lege fles, maar voor een exact ingesteld persoon gaat die vlieger niet op. Het bewijs is de volgende som: een half volle fles = een half lege fles een half volle fles = een half lege fles + een volle fles = een lege fles Zelfs iedere verstokte alfa zal moeten toegeven, dat dat niet zo is. Een soortgelijke Vergissing doet zich voor bij de grootste helft, vaak verketterd als een onmogelijke constructie. Ten onrechte, althans in sommige gevallen. Het valt immers moeilijk vol te houden, dat de helft van een rijksdaalder niet groter is dan de helft van een dubbeltje. Het gaat er maar om wat je met elkaar vergelijkt. Een afkorting als ca. 1 ca. ontleent zijn curiositeit eveneens aan de onzorgvuldigheid van de taal. Ter verduidelijking: zij staat voor circa 1 centiare. Een aardig zijpad is ook EIOORIOOISIOOOE. Niet iedereen zal daarin het woord exorcisme herkennen. Het wordt pas duidelijk als voor de getallen, op de goede plaatsen letters ingevuld worden, zoals de oude Romeinen dat deden. Dus X = I0, C = IOO en M = I000. De enige, die zowel in de taal- als in de rekenles opdraafde was Van Dale. In de taalles was hij de man van het woordenboek en in de rekenles vormde het zinnetje Meneer Van Dale Wacht Op Antwoord het ezelsbruggetje voor het voorrangslijstje van de verschillende handelingen (Machtsverheffen, Vermenigvuldigen, Delen, Worteltrekken, Optellen, Aftrekken). Of het steeds over dezelfde meneer uit S5OUIS ging is mij nog steeds niet geheel duidelijk. III-V of groep IV halfgeleider films J.A. Klaassen, technisch redacteur - Waalre Het voortwoekeren van de gewoonte om de delen van samengestelde woorden los van elkaar te schrijven brengt mij ertoe, hiervoor in Onze Taal opnieuw aandacht te vragen. Zo even daalde er een papier op mijn bureau neer dat begint met: De huidige 625 en 525 lijnen televisiesystemen... Dergelijke constructies komen uit het Engels (The present 625 and 525 lines television systems...), waar men meent dat ieder zelfstandig naamwoord ook als bijvoeglijk naamwoord kan fungeren. In het Nederlands zou men voorheen geschreven hebben: De huidige televisiesystemen met 625 en 525 lijnen... Grammaticaal gezien is 525 lijnen televisiesysteem naar mijn mening een samengesteld zelfstandig naamwoord; de schrijfwijzen van de geciteerde woorden zou dan ook moeten zijn: De huidige 625- en 525-lijnen-televisiesystemen...

241 Een ander voorbeeld: een dezer dagen kwam mij een Informatica woordenboek onder ogen (uitg. Samsom, Alphen aan den Rijn 1983). Daarin treedt systematisch hetzelfde euvel op, ook hier weer naar aanleiding van het Engelse voorbeeld. Een willekeurige greep: directe-toegang besturing direct memory access controller directe-toegang programmatuur random access software Volgens de regels die gelden voor de schrijfwijze van het Nedelands (zie onder andere NEN 5050, Woordenlijst voor bedrijf en techniek met taalkundige aanwijzingen, uitg. Ned. Normalisatie-Instituut 1980) behoren in de bovenstaande voorbeelden de spaties op de in aanmerking komende plaatsen te verdwijnen of te worden vervangen door koppelektens. Er ontstaan daarbij echter omvangrijke en onhandige woordbeelden, wat voor een deel terug te voeren is op de buitenlandse oorsprong van de termen. Men ontmoet dan ook slechts zelden mensen die het aaneenschrijven (al of niet met koppeltekens) met hand en tand verdedigen. Onlangs had ik een gesprek met een hooggeleerde schrijver, tevens auteur van richtlijnen voor het schrijven van rapporten en artikelen, die mij toevertrouwde dat hij ervoor was, het Nederlands in dit opzicht maar bij het Engels aan te passen. Gaarne verneem ik de mening van lezers van Onze Taal. Willen zij die, evenals ik, het aaneenschrijven nog wensen te verdedigen, dan zeggen hoe het moet met III-V of groep IV half geleider films'? Reactie De achterpagina van voor naar achter J. de Groot - Beverwijk Op de achterpagina van Onze Taal, april 1984, geeft PCUdB te kennen geenszins afkerig te zijn van dimensie-uitbreiding. Dat is in deze tijd van trimmen, aerobisch dansen en andere slankmakende activiteiten een opvallende uitspraak. Nauwelijks minder opvallend is zijn mededeling over de schrijnende behoefte aan een derde dimensiewoord. Hoe zit dat? Ik ken de eerste twee dimensiewoorden niet eens. Gelukkig had hij al achter het derde vierkantje op dezelfde achterpagina gezegd: U ziet; hoe gemakkelijk vervalt men niet in een denk- en daarmee een schrijffout... Dus naar een denk- en een schrijffout gezocht. De laatste is gauw gevonden, derde-dimensiewoord zal bedoeld zijn geweest. Nu de denkfout nog. Ik moet bekennen deze niet te hebben kunnen vinden. Dat is te zeggen, niet een die als oorzaak voor deze schrijffout zou kunnen gelden. Iets anders is, dat vrijwel de gehele achterpagina van een denkfout is doortrokken. Welke, blijkt het duidelijkst uit de dieptedimensie van voor naar achter. Van voren naar achteren is - evenals horizontaal en verticaal - een richting, niet een dimensie. De denkfout schuilt in de verwarring tussen beide. Deze verwarring verleidt PCUdB onder andere ertoe te schrijven: Kennelijk is de benaming horizontaal voor orthodox, steil, paradoxaliter zo suggestief.... De horizontale en de steile (van beneden naar boven gaande) richting vormen niet een paradox maar een verticaal of een - in PCUdB's terminologie - atraversaal vlak. Zo eenvoudig is dat. Dit alles zou nog tot daar aan toe zijn geweest,

242 VERVOLG OP BIZ. 109

243 109 Gelijk R.C. Haanstra - Staf P.R. N.S., Ede Er is nauwelijks een woord te bedenken dat in onze dagelijkse omgangstaal zo veelvuldig wordt misbruikt als het bijwoord gelijk. Vrijwel niemand ontkomt aan dat euvel in zijn mondelinge communicatie maar de laatste jaren is het verschijnsel ook vast te stellen in brieven, verhandelingen, rapporten en andere schriftelijke uitingen. Hierna volgt een - zonder twijfel voor uitbreiding vatbaar - aantal voorbeelden waarin goede, gangbare Nederlandse woorden door betreurenswaardige gelijkschakeling worden geëlimineerd. Het onbedoeld weggedrukte woord wordt (tussen haakjes) weergegeven. - Laat ik maar gelijk (meteen, direct) zeggen waar het op staat. - Ik ging gelijk (ogenblikkelijk) over m'n nek. - Ga je gelijk (ook) even naar de slager? - Wilt u gelijk (nu) even afrekenen? - Ik kwam gelijk (tegelijkertijd) met hem binnen. - Mijn collega komt gelijk (aanstonds) bij u. - Gelijk (gelijkelijk) delen. Genieten van onze taal C.A. Pruissen - Utrecht Onder het motto Geniet mee van onze taal meld ik u hoe ik de laatste jaren de ons allen dierbare taal hoorde en zag gebruiken. Moet je dat daar klem zien zitten. (verkeersopstopping) Dit is de uiterst verdiende winnaar. (Herman Kuiphof) Er kunnen foto's aan elkaar gezien laten worden. (reünie van leraren na educatieve reis) Ik denk dat je het erg flexibel moet zoeken. (aanbeveling voor landsproeier) Het had er best ingezeten. (radio) Als je in de gaten gekregen wordt. (leerling v.w.o.) Dat zal wel lopen geblazen worden. (chauffeur reisbus) Dat wordt blazen geblazen, (controle alcoholgebruik) Kijk ons eens goed zijn, (voetbalverslaggever) Heb je de geyser uitgemaakt? Niet dat het wat uitmaakt. (bij het verlaten van het huis) T.V. experiment (stereo): 1. U ziet dat u niets ziet. 2. Ziet u? U ziet niets meer. Sportpagina: NEC heeft er weer een gedroste speler bij. D'r gaan er mij te veel naar binnen.

244 (auto's door poort van stakend bedrijf) We hebben verscheidene dagen vroeg dag, (excursie leraren) Substral: Je hebt minder nodig, gaat dus langer mee. Alles is betrekkelijk relatie. (prof. M.) Uit Duitsland hoorde ik: Die Damenfussballmanschaft. (ZDF) De discussies in de stukgoedsektor zijn stukgelopen. (t.v.) De Griekse minister van buitenlandse zaken is zo langzamerhand aan het eind van zijn Latijn gekomen. (A.N.P.) Bent u boos, meneer Kok? Ja, maar ik ben niet de enige die boos bent. (vraaggesprek tv.) Lubbers: meer banen als beleggers investeren. Reactie - vervolg van blz. 108 ware het niet dat PCUdB schrijft: Atraversaal dus wordt het nieuwe woord voor de dimensie, zonder hetwelk u de puzzle niet tot een bevredigende oplossing zoudt kunnen voeren. Vanwaar het woordje dus? Het slaat op niets, althans op niets anders dan dat hij het zelf kort ervoor éénmaal heeft gebruikt. Na richting en dimensie te hebben verward, levert hij nu een bewijsvoering van lik-me-vestje. Een zwarte dag voor PCUdB! Om hem even te laten bijkomen, nu geen aanmerking doch slechts een opmerking. En dat brengt ons op het verschijnsel dat onze taal (en bij mijn weten ook de verwante talen) naast horizontaal en verticaal geen apart woord hebben voor de dieptedimensie..., aldus PCUdB. Waar de verwante talen tussen haakjes en daarmee buiten het zinsverband zijn geplaatst, zou ik boven hebben aan heeft de voorkeur hebben gegeven. Maar helaas, de zojuist geciteerde zin moge taalkundig verdedigbaar zijn, inhoudelijk is hij dat niet. Er is (was) namelijk al een woord voor de aanduiding van de voor-achterwaartse richting. De oude anatomen benoemden deze met sagittaal. De sagitta, de pijl, vliegt van voren naar achteren. Perfect nietwaar? Een sagittale doorsnede - u weet, de anatomen zijn met de chirurgen snijders van professie - is dan ook een doorsnede die loodrecht staat op het frontale, het door het voorhoofd gaande vlak. Sagittaal is dus het woord voor de richting van voren naar achteren, het woord waaraan PCUdB zo'n schrijnende behoefte heeft. Dat van die oude anatomen behoefde hij niet te weten maar dat hij, blijkbaar overmand door zijn behoefte, tot atraversaal concludeerde - en dat op zo uiterst zwakke gronden - dát moeten we hem niet in dank afnemen. Atraversaal, ondwars, immers, is een negatieve en daarom weinig goeds voortbrengende wijze van uitdrukken. Voor wie nu denkt dat het vorenstaande allemaal dwarsigheid - atraversaliteit - van mij is, omdat ik de puzzel niet vermocht op te lossen; de oplossing ligt bij de redactie. Overigens geloof ik niet dat PCUdB ondanks zijn behoefte aan een derde dimensiewoord werkelijk driedimensionaal denkt. Anders had hij de zevenentwintig kubusjes, in plaats van ze door te nummeren, wel met de coördinaten van hun middelpunten aangegeven. En was hij misschien ook op de gedachte gekomen dat een voorwerp, dat uit één richting gezien zich als een kruis voordoet, uit beide andere, loodrecht daarop staande richtingen, als een rechthoek wordt gezien. PCUdB moet zich maar eens op een vierdimensionale woordpuzzle werpen. Dat zal zijn dimensionale denken versterken. Naar een woord voor de vierde richting hoeft hij niet te zoeken, het is quaternaal. Sans rancune, PCUdB, hij moge groeien en bloeien.

245

246 110 Opperlands Homoniemen Een E-tekst Inleiding Voor de lezers die nog nooit met taal op vakantie zijn geweest, volgen hier nog enkele Nederlandse omschrijvingen van Opperlands, zoals Opperlandsopper die heeft genoteerd in zijn Basisvakantieboek (Battus' Opperlandse Taal- en Letterkunde). - Opperlands is Nederlands zonder het akelige nut dat aan die taal nu eenmaal kleeft. - Opperlands ligt in tussen kunst en sport. - Opperlands is de ontstijging aan de kluisters van het gewauwel op radio en in mondhoek, het geschrijf in krant en op ansicht. Opperlanders maken verhalen waarin slechts een van de vijf klinkertekens voorkomt: een A-saga, een E-legende, een I-dicht, een O-sprook, een U-klucht of een IJ-rijm. Waarom? Omdat het vakantie is. Opperlanders glimlachen bij het woord parterretrap. Waarom? Omdat het zo mooi past in het rijtje lepel en moorddroom. Dit zijn slechts voorbeelden voor beginners. Het nadeel van het Basisboek is, dat de basis ook de top is. Toch zijn er steeds weer Onze-Taallezers die voor aanvullingen zorgen. In het zomernummer van vorig jaar stond een oproep voor het verzinnen van zinnen met drie homoniemen, graven graven graven enz. In hetzelfde nummer stonden ook stilistische variaties op een eenvoudig verhaaltje naar een voorbeeld van de Fransman Raymond Queneau (vertaald door Rudy Kousbroek onder de titel Stijloefeningen). In dit nummer twee inzendingen voor een verlengde Opperlandse vakantie. Andere aanvullende en nieuwe invallen kunt u opsturen tot na de wintersport. Red. De oproep in het juli/augustusnummer van 1983 is met speurwerk in de Grote Van Dale te beantwoorden. Dat deed ik dan ook. Niet uitputtend, want dat is te uitputtend. Maar toch, wat dacht u van onderstaande voorbeelden? 1.acht 2.Belgen 3.bescheiden 4.garen 5.gasten 6.Goten 7.grielen 8.grijpen 9.katten acht belgen bescheiden garen gasten goten grielen grijpen katten acht belgen bescheiden garen gasten goten grielen grijpen katten

247 10.Lappen 11.posten 12.rammen 13.Rook 14.schalken 15.scharen 16.schatten 17.schelen 18.schonen 19.schilder 20.schouwen 21.velen 22.waarden 23.wijzen 24.wilde 25.zagen A.J.S. Majoor, Soest lappen posten rammen rook schalken scharen schatten schelen schonen schilder schouwen velen waarden wijzen wilde zagen lappen posten rammen rook schalken scharen schatten schelen schonen schilder schouwen velen waarden wijzen wilde zagen E-legende Steller dezes heeft de eer de zeer geëerde en weledele Heren deze verbeterde e-tekst te zenden. Er zit een man in de tram, in het spitsuur (lijn 16 in Amsterdam). Hij ziet een figuur die opvalt door een lange nek en een gekke hoed. Die figuur maakt ruzie met een medepassagier die tegen hem aanbotst. Maar die ruzie zet niet door, en de figuur gaat zitten. Later op de dag ziet die eerste man dezelfde figuur bij toeval weer. Er staat dan iemand bij hem die zegt dat er een extra knoop aan zijn jas moet. Lekker eens een keertje met de S gereden! De terecht bekende, levende verkeerslegende, weet je wel. Ben er net gezeten, spreekt er een vent - een beetje scheel, gerekte nek (net een eend) en verder een met vetervlecht veredelde verlepte pet. De stem - het leek wel een gesneden wezel: deels smekend, deels gemeen - zegt tegen een belendende heer: Hé, zeg eens, edel medemens! Je zet me telkens even wreef en enkel en twee tenen klem. Je hebt me wel begrepen, hè, meneer? Sleep je been eens snel een meter verder, hé! En geeft hem zelfs een zetje. We vreesden meer gescheld en ergere ellende. De sfeer werd er gesneden. Telkens weer. De mensen zwegen en geen begreep de klem en reden, het snerpende steen-en-been, het enerverende ge-emmer en het jennende gedrens. De heer, zeg je? De heer - beheerst, beleefd leek het zelfs wel - de heer heeft enkel Chèt gezegd en de hele weg slechts ver gekeken en gezwegen. Echt!

248 Even verder bezette de lefhebber, de schelm, de rekel, snel een net-lege zetel en leek tevreden. Hellewerk, zeg zelf, en de hemel werd weer eens verpletterend getergd. Gek, zeg je terecht. Je leeft wel lekker mee! - Het gekke evenwel werd gekker zelfs. Heden - tegen tweeën - wegens de regen: wéér met de S. Leek het me eerst te verbeelden. Heb echter scherp gekeken en weet het wel heel zeker. Breed gezeten tegen Het Hemels Welgelegen, bewesten het Henk-Evert Breeveld Perk, verrèk:... de deegpet, de vette veter, de stengelnek! Echt dezélfde eervergeten, enge pestvent... en wel met een gezel! De vreemde kerel, erg vet en het leek me wel een kenner, redeneerde tegen hem en wees zekere plekken met een regenscherm. Vetervlechts gestreepte vest scheen hem te breed te wezen. Te breed en te gerekt en met een gesp bleek het te verhelpen... De les? Je merkt het telkens, weet je: mensen met een heldere geest hebben steeds weer veel te beleven. Wel een sterk vertelsel, hè? Met respekt, W. Dierick, Nijmegen

249 111 Modieuze achtervoegsels R. Tybout - architect, Eindhoven Ruim een jaar geleden (juni 1983) werd in Onze Taalaandacht besteed aan de veelheid van achtervoegsels in de Nederlandse taal. W. Rombouts gaf voorbeelden van woordvorming met oude en nieuwe suffixen. De in het artikel vermelde suffixen, met name -theek, -tiek en -erie, zijn nog steeds in opmars, en blijken steeds breder te worden toegepast. De onderstaande waarnemingen die werden gedaan in Eindhoven vormen hiervoor een bewijs. Opmerkelijk is het suffix -elier; het werd nog niet eerder gemeld in Onze Taalbij de bespreking van nieuwe achtervoegsels. Dit nieuwe suffix lijkt ontleend aan de woorduitgang van het vanouds bekende begrip juwelier. -theek -tiek -erie -elier : pyrotheek (haarden en kachels) vinotheek (wijnhandel) : stereotiek (stereo-geluidsapparaten) tandprothetiek (kunstgebittenreparatie) : gasterie (restaurant) : boekelier (boeken- en tijdschriftenhandelaar) bierelier (biercafé) Hoe staat het met de spontane verbreiding van (nieuwe) modieuze achtervoegsels in andere delen van het land? Nieuwkomers Is Renate Rubinstein etnisch? R. Reinsma Als je zou afgaan op de verklarende woordenboeken hoort bijna iedere inwoner van Nederland bij een etnische minderheid. Kramers Groot Woordenboek bij voorbeeld, verschenen in 1980, geeft voor etnisch de volgende, nogal vage omschrijving: betrekking hebbend op, behorend tot een volk of volken als zodanig: etnische minderheden. Nu vormen homofielen ook een minderheid, maar of ze daarmee etnisch zijn... Nee, het is duidelijk dat de nieuwe betekenis van etnisch de woordenboeken nog niet heeft bereikt. Etnisch komt niet alleen voor in combinatie met minderheden, maar ook met talloze andere substantieven. Het weekblad Intermediair berichtte op 26 februari 1982 bij voorbeeld over etnische restaurants; NRC Handelsblad schreef over etnische nieuwkomers en memoreerde een etnische mop. Homo's zijn dus geen etnische minderheid. Maar wie wél? In het boek De minderheden vreemdelingen in Nederland (Amsterdam 1981) schrijft Peter Schumacher: Het gaat om mensen die in de ogen van het overgrote deel van de autochtone Nederlandse mensen als vreemdelingen worden gezien. En hij geeft de

250 volgende opsomming (p. 7): Chinezen, Indo-Europeanen, Zuidmolukkers, Italianen, Spanjaarden, Grieken, Tunesiërs, Surinamers, Turken, Indonesiërs, Zigeuners, Koerden, Marokkanen, Kaapverdianen, Erytreeërs, Papoea's en Pakistani. Zeventien minderheden dus. Maar zo eenvoudig is dat niet. Datzelfde boek zegt op de achterflap dat er maar liefst vijftig minderheidsgroepen in Nederland zijn. En dat aantal komt overeen met het aantal dat Schumacher in het register noemt. Dit register nu maakt een nogal willekeurige indruk. Register? De lijst maakt een nogal willekeurige indruk. Het (register) is te kort, en het is ook te lang. Te kort: het noemt niet de Franse, Japanse en Engelse ingezetenen in ons land die in de ogen van de autochtone Nederlandse mensen als vreemdelingen worden beschouwd. Te lang: want vermeld zijn bij voorbeeld óók de Duitse joden die in de jaren dertig zijn geïmmigreerd, en de Indische Nederlanders ( Indo's ) die bij de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië zijn binnengekomen. Nu, ik betwijfel sterk of Renate Rubinstein zich tot de tweede generatie van een etnische minderheid rekent... Wie vallen er dan wél onder de term etnisch? Het gaat in alle gevallen om bevolkingsgroepen die pas na de Tweede Wereldoorlog zijn geïmmigreerd, die (nog) niet zijn geassimileerd, en die afkomstig zijn uit minder ontwikkelde landen of gebieden in Europa (delen van het Middellandsezeegebied) en uit ontwikkelingslanden in andere werelddelen. Taal op nummerborden W. Dierick - Nijmegen De combinatie van vier cijfers en twee letters op autonummerborden moet plaatsmaken voor die van vier letters en twee cijfers: de 26 letters bieden meer mogelijkheden dan de 10 cijfers. Vandaar. Toch valt het me op dat door deze verandering - het gebruik van meer letters dan cijfers - er tussen al die mogelijke combinaties nooit meer iets oplicht als leesbaar, als taal dus. Op het Ministerie van Verkeer en Waterstaat moet een ambtenaar in de weer zijn geweest met het opstellen van een lijst van alle mogelijk onwelvoegelijke en aanstootgevende woorden van 4 letters in onze taal. En hij heeft zijn werk goed gedaan: het is daar op weg één taalloze en dus saaie boel aan het worden. (Kan Onze Taal niet eens de hand proberen te leggen op die lijst van Verkeer en Waterstaat? Wie is niet benieuwd naar wat-er-staat?) Bij de wat oudere auto's vinden we nogal eens korte, onbedoelde teksten. Met die combinatie van twee cijfers - twee letters - twee cijfers doe ik nog bijna dagelijks verrassende vondsten. Ik noteerde de laatste weken: het zelfverzekerde 16-JA-16; maar ook 43-AJ-34 en - als uit een dialoog met een stokdove: 27-JA-43! Verrast klinkt : 93-HE-93; weifelend: 65-EH-75; verrassend om te zien was: 90-NU-06; raadselachtig, kort na elkaar waargenomen: 21-NR-22 en 26-NR-27; pretentieloos, ontspannen: 16-EN-17. Aan een kleine, doch pijnlijke vergissing moest ik denken bij: 54-AU-45, of wat ruwer: 72-JU-27. Houd wel het verkeer in de gaten wanneer u verrassende combinaties noteert!

251 112 [Mededeling] PCUdB Het aantal correcte oplossingen van de driedimensionale 3-bij-3-bij-3-puzzel in het aprilnummer van Onze Taalvan dit jaar was iets groter dan drie tot de derde: dank aan de negenentwintig inzenders die niet alleen het probleem hebben opgelost, maar dikwijls ook waardevolle suggesties hebben toegevoegd, en hun creativiteit hebben uitgeleefd in een visueel overzichtelijke weergave van de oplossing. Peter Hulpusch uit Goes is door het lot als winnaar uitverkoren. Een eervole vermelding gaat naar W. Gysen te Dilbeek in België, die hiervoor, en nu definitief, een passende beloning zal krijgen. Een aantal inzenders (en ook een aantal niet-mededingers) heeft mij opmerkzaam gemaakt op het feit dat er in wetenschappelijke en technische kringen al een woord voor de diepte-dimensie bestaat: sagittaal. Atraversaal is dus van de baan. Overigens neem ik gaarne de gelegenheid te baat om de mening van Prof. J. de Groot uit Beverwijk (zie zijn bijdrage elders in dit nummer) te bestrijden dat atraversaal zou betekenen: niet-dwars. Neen, ik kan u verzekeren dat het is afgeleid van à travers, en niets negatiefs heeft. En nu we het er toch over hebben: het verschil tussen sagittaal en atraversaal is dat sagittaal een richting aangeeft, terwijl atraversaal neutraal is ten opzichte van de richting voor-achter danwel achter-voor. Net zoals (behalve in kruiswoordpuzzels) horizontaal neutraal is ten opzichte van de richting links-rechts danwel rechts-links. Zodoende, Prof. de Groot, er is geen sprake van dat ik dimensies en richtingen zou verwisselen. Maar goed, genoeg weer gepolemiseerd. In de NRC van 4 mei vernemen we dat colportage in een serie voorlichtingsfilms van de Consumentenbond verdietst is tot leurkoop. Krijgen we binnenkort ook weer die gezellig ouderwetse bordjes met Aan de deur wordt niet geleurd of Van de leur wordt niet gekocht? Natuurlijk, het is goedkoop om grapjes te maken over vertalingen uit het Frans in het Nederlands die men in de Ardennen aantreft. Het gaat hier immers om een zee om te drinken, zo gezegd. Toch wil ik u een dergelijke traductie, aangetroffen in de Ardennen, niet onthouden. Onder Pour renseignements, s'adresser au bureau stond Voor inlichtingen zich wenden in het kantoor. Zich wenden aan, zich wenden naar, dat hadden we allemaal nog kunnen begrijpen. Maar zich wenden in? Je ziet de nieuwsgierige zich al in alle bochten wenden in dat bureau. En toch, en dat is juist het interessante, zich wenden tot zou ook niet goed geweest zijn, tenminste niet correct de bedoeling van het origineel hebben weergegeven. Blijkens de vertaling is s'adresser in het Frans absoluut gebruikt, dat wil zeggen zonder vermelding van de aangeklampte persoon. In het Nederlands kun je dat met wenden niet doen. Wij kunnen ons niet in het wilde weg wenden. Daar zijn we in ieder geval niet aan gewend. Nu een bericht in De Telegraaf. Onder de ludieke kop man (52) oor aangenaaid, kon men op 30 maart jl. lezen hoe een verkeersslachtoffer zijn oor verloor en dit vervolgens in het ziekenhuis terugkreeg. In het bewuste artikel kwam de passage voor: Agenten die toevallig het zintuig in het wrak zagen liggen. Moraal: een journalist die woordherhaling wil vermijden maakt soms rare sprongen. Het is mevrouw D.H.

252 Fokker-van Eys die dankzij het zesde zintuig, eigen aan beëdigde vertalers, de curiositeit ontdekte. Vraag: kan ook een zesde zintuig na verlies weer aangenaaid worden?

253 113 [Nummer 7]

254 114 Het vergeelde boekje J. Renkema Dertig jaar geleden verscheen de Woordenlijst van de Nederlandse Taal, beter bekend als het Groene Boekje. In deze Spellingwijzer staat hoe de woorden van onze taal moeten (of mogen) worden geschreven. Het Groene Boekje bevat niet alleen een Woordenlijst maar ook een Leidraad waarin o.a. informatie staat over het geslacht van de zelfstandige naamwoorden en over de manier waarop woorden in lettergrepen worden verdeeld. Ook zijn richtlijnen opgenomen voor het schrijven van tussenklanken (rozenperk, geluidshinder) en het gebruik van hoofdletters. Bij Koninklijk Besluit is bepaald dat de Leidraad en de daarbij behorende Woordenlijst dienen te worden gevolgd. Nu, na dertig jaar kan worden vastgesteld dat er een koninklijker besluit gewenst is. Wat is namelijk het geval? Het Groene Boekje beantwoordt niet of niet meer aan zijn doel. Na de Spellingwet van 1947 waarin werd geregeld dat de licht gewijzigde spelling van De Vries en Te Winkel de officiële schrijfwijze is, moest aangegeven worden hoe men de woorden van onze taal dient te schrijven. De Woordenlijst van de Nederlandse Taal moest antwoord geven in geval van twijfel: pyama, piama of pyjama; mais of maïs; cliënt of kliënt, enz. enz. enz., opdat er een uniforme spelling zou komen in een land waarin al zoveel spellingstrijd is gestreden. Het Groene Boekje is kwantitatief gezien een succes geworden. Naar schatting zijn nu bijna een half miljoen exemplaren verkocht. Vele taalgebruikers hebben behoefte aan een spellinggids. Maar de kwaliteit van de richtlijnen laat zeer te wensen over. Ten eerste: de voorgestelde spelling laat onnodig veel variatie toe, waarbij vooral het ontbreken van consequentie opvalt. Ten tweede: de spellingregels, met name die voor het schrijven van de tussenklanken -n- en -s- zijn nauwelijks toe te passen. Ten derde: de woordenlijst is zeer onvolledig. 1. Variaties De Woordenlijst geeft bij vele woorden een voorkeurspelling en een toegestane spelling. Men mag schrijven terroriseren, maar de voorkeur gaat uit naar terroriseren. Theologie heeft de voorkeur, maar teologie is toegestaan; zo ook tee en tema. Bij de s/z tussen klinkers en de th/t zit er nog enige regelmaat in het onderscheid voorkeur/toegestaan. Anders ligt het bij de varianten voor qu, x en y. De combinatie qu mag als kw worden gespeld in kwasi. Maar bij kwantiteit is het andersom; hier heeft quantiteit geen voorkeur. Ook de k is een variant op qu, bij voorbeeld in kotiënt, maar bij quarantaine wordt ons deze mogelijkheid niet gegund. De x mag soms als ks worden geschreven, fox-foks, maar foxtrot mag geen fokstrot worden. Ook bij de y en de j of i bestaat er onduidelijke vrijheid. Yoghurt heeft de voorkeur, maar joghurt is niet fout. Bij ja(c)k (niet het kledingstuk, maar de buffel) is het echter andersom; de voorkeur gaat uit naar jak.

255 Syllabe mag sillabe worden, maar timpaan heeft de voorkeur boven tympaan. En syllabus mag slechts op één manier gespeld worden. De variatie die het Groene Boekje geeft bij c en k, doet vele taalgebruikers groen worden van ergernis. Directie heeft de voorkeur en direktie mag, maar bij produktie-productie is het andersom. Catastrofe mag met een k, maar katalysator mag niet met een c, enz. enz. enz. Er is geen lijn in te ontdekken. Als een woord bij twee letters varianten kent, krijgt men vier of meer mogelijke schrijfwijzen: python-pithon-pyton en piton. Het woord cothurn - een oud woord voor toneellaars, dat merkwaardigerwijs ook is opgenomen - mag zelfs op zeven andere manieren worden geschreven: cothurne, coturne, coturn, koturn, koturne, kothurn en kothurne. Door de c/k-kwestie is het Groene Boekje niet alleen bekend, maar ook berucht geworden. Er zijn twee aardige anekdotes in omloop over de Belgisch-Nederlandse Commissie die de opdracht kreeg om de Woordenlijst samen te stellen. Anekdote 1. Toen de commissie van Belgische en Nederlandse deskundigen in de jaren na de oorlog aan het werk ging, bleek al spoedig dat de discussie over c of k sterk emotioneel gekleurd was. Vele Nederlanders hadden in de jaren '40-'45 een hekel gekregen aan de k van de Deutsche Kulturkammer. Geef ons maar de c, zei men in het Noorden. Nee, volstrekt niet, zeiden de Vlamingen, die c is ons veel te Frans. Juist door de taal moeten wij laten zien hoe ver we van de Walen af staan. Gevolg: een compromis, nu eens c, dan weer k, maar als c won moest k natuurlijk wel mogelijk blijven, en omgekeerd. Anekdote 2. In de talrijke commissievergaderingen kwam het wel eens voor dat een lid niet goed oplette. En soms was er ook wel eens iemand afwezig. Bijgevolg vergat men af en toe eerder gemaakte afspraken. Bij copie besloot men voorkeur te geven aan kopie, maar toen men onder f was aangekomen bij fotoc/kopie vergat men consequent te zijn. Vandaar nu als voorkeurspelling kopie naast fotocopie en als toegestane spelling copie naast fotokopie. Andere voorbeelden zijn quantum naast kwantiteit, criticus naast kritiseren, coloratuur naast koloriet, en catastrofe naast katalysator. Er zijn wel voorstellen gedaan om de toegestane spelling af te schaffen en de voorkeurspelling als enig juiste schrijfwijze in te voeren. Maar de voorbeelden die hierboven gegeven zijn, tonen aan dat er ook dan nog talrijke inconsequenties blijven bestaan. Er is een voorstel tot verbetering te formuleren: Schaf alle nevenvormen af. Schrijf steeds k, s (tussen vocalen), th, kw (voor qu), x en y. Waarom nu juist deze letters? Waarom geen c in plaats van k? Waarom de ouderwetse vorm th en de moderne vorm kw? Ik geef onmiddellijk toe dat er ook argumenten zijn te geven voor een ander voorstel. Dit voorstel heeft

256 115 echter een praktisch voordeel: het volgt zoveel mogelijk de huidige spellingpraktijk en geeft daardoor slechts een gering aantal veranderingen in een willekeurige pagina schrift. Bij voorbeeld: de tendens is k, dus daarom geen c in het voorstel. Spelvormen als canonizeren treft men zelden aan; vandaar voorkeur voor s. Zelfs vooruitstrevende bijbelvorsers noemen zich theoloog, daarom liever th dan t. In plaats van x en y kan men ook ks en i kiezen, dus ksilofoon. Maar ook deze schrijfwijze is zeldzaam. Bovendien moeten dan ook de talrijke samenstellingen met sym- syn- en sys- worden aangepast; en een spelling met simpathie, sinchroon en sisteem is, mijns inziens, een te grote verandering. N.B. Ook al zou een nieuwe Spellingcommissie kiezen voor de c of voor de qu, dan heb ik daartegen geen principieel bezwaar. Hoofdzaak is dat er één spelling komt, en dat die consequent dan wel konsekwent is. Nogmaals, het hier geformuleerde voorstel is gebaseerd op praktische overwegingen. Vandaar ook dat de qu voor k moet blijven. Spellingen als kotiënt en karantaine zouden te zeer afwijken van de nu gangbare spelling. Bij qu/kw kan nog een uitzondering gemaakt worden voor Latijnse woorden als Quadragesima, quidproquo, quinto enz. Ook kan een uitzondering gemaakt worden voor de woorden die in dit voorstel een moderne en een traditionele letter krijgen, bij voorbeeld: kontext (in plaats van kontekst). Maar men begeeft zich dan wel op glad ijs, omdat nog niet bekend is voor hoeveel woorden zo'n uitzonderingsregel moet gelden. Maar moet dan iedereen zo schrijven? Is dan een vorm als fractie verboden? Nee, natuurlijk niet. Men kan in taalgebruik niets verbieden. U krijgt toch ook geen boete als u fraksie schrijft. Het gaat erom dat er één konsekwente, officiële standaard komt die zo weinig mogelijk problemen geeft. Ja, maar een woord als klièntele is toch heel lelijk? Spelling is geen kwestie van smaak! Het gaat om afspraken die gemakkelijk toepasbaar zijn. Als een couturier liever zijn cliëntèle aanschrijft, hebben zijn klanten daar kennelijk behoefte aan. Maar die klanten vormen slechts een klein deel van onze taalgebruikers. Als u toch bezig bent, waarom stelt u dan niet direct voor om buro en odeklonje te schrijven of om de uitgang -isch te vervangen door -ies? Ho, ho, ik ben niet bezig met een algemeen voorstel tot spellingvereenvoudiging. Dan moeten wij ook kwesties als ou/au of ei/ij en de werkwoordsvormen bekijken, of liever gezegd: bestuderen. Want ondanks de reclame voor Spelling-85 is nog steeds niet bewezen dat een vereenvoudigde spelling beter leerbaar èn leesbaar is. (We spreken nu nog maar niet over de kosten van een eventuele spellingvereenvoudiging.) Het is te hopen dat er meer onderzoek is verricht, voordat de spellingstrijd weer oplaait. Tot nu toe zijn veel deelnemers aan spellingdiscussies blijven steken in vage en emotionele overwegingen. In dit artikel wordt slechts een voorstel gepresenteerd tot verbetering van het Groene Boekje, opdat er een einde kan komen aan spellingergernis.

257 2. De tussenklanken -n- en -s- In de Leidraad die voorafgaat aan de Woordenlijst wordt een aantal regels geformuleerd voor het schrijven van de -n- of -s- in samenstellingen. Op grond van deze regels moeten we rozestruik schrijven, maar rozenperk. Een -n- is vereist als het eerste lid van de samenstelling noodzakelijk als een meervoud wordt gedacht. U hebt een aardig (?) gespreksonderwerp in de stilte die valt na het ontkurken van de fles, wanneer u het probleem kurke(n)trekker ter sprake brengt. (Liever geen argumenten naar de redactie opsturen.) Bij de tussenklank -s- is het beeld zo mogelijk nog chaotischer. Er zijn wel regels te verzinnen, maar op elke regel bestaan lastige uitzonderingen. Liefdewerk bestaat naast liefdesavontuur ; zo ook raadhuis-raadsman; schaapherderschaapskooi; stadhuis-stadsgewoel. De regeling in het Groene Boekje is gebaseerd op het toen gangbare taalgebruik. In de woordenboeken vindt men echter reddingboei naast reddingsboei, tijdverschil naast tijdsverschil, maar niet groepsfoto naast het veel minder gangbare groepfoto. De volgende regeling zou de lastige tussenklank-kwestie aanzienlijk vergemakkelijken. Schrijf de tussenklank -n- alleen in samenstellingen waarvan het eerste deel op personen slaat (burenhulp, vrouwentaal, enz.) Schrijf de tussenklank -s- alleen als deze wordt gehoord. Ook hier zijn vele argumenten te geven (zie mijn Schrijfwijzer, Handboek voor duidelijk taalgebruik 1983, zevende druk). Hèt argument is, dat er geen sluitende regeling kan worden opgesteld. Het taalgebruik onttrekt zich ook op dit punt aan logische regels. Zie ook de jongste publikatie over dit onderwerp van W.H.M. Mattens De voorspelbaarheid van tussenklanken in nominale samenstellingen in De Nieuwe Taalgids van juli 1984, pag Het voorstel voor de -n- is het meest in overeenstemming met het gangbare taalgebruik. Het voorstel voor de -s- doet in eerste instantie vreemd aan. Beter zou zijn om overal een -s- te schrijven (maar dan ook vliegsmachine enz.) of om overal de -s- weg te laten (maar dan ook levengroot ). Zelfs de oude analogieregel dat we een -s- schrijven als het eerste deel op een medeklinker eindigt en het tweede deel met een -s- of sisklank begint, gaat niet op. We schrijven nu staatsschuld omdat we ook schrijven staatsbelang, en evenzo: stationschef (stationsplein), veldheersgenie (veldheerstent) en bestuurszaak (bestuursaangelegenheid). Maar waarom dan geen lachssalvo, muzieksschool en winkelschef? Daarom ook zou ik de -s- in geenszins willen laten vallen. (De -s- in anderszins reken ik tot het eerste lid van de samenstelling.) Er zijn geen regels te geven die èn sluitend èn gemakkelijk toepasbaar zijn. De regel schrijf een -s- wanneer je die hoort, biedt echter lang niet in alle gevallen uitkomst. De een spreekt wel een -s- uit in voorbehoedmiddel en de ander niet. Spreekt u de -s- uit in onderzoek(s)methode? Bovendien heeft het horen minder met spelling te maken dan velen denken. Men schrijft geen februwari, terwijl de w toch duidelijk hoorbaar is. In peer horen wij de klinker uit pip maar dan verlengd. Toch wordt de fonetische spelling piir door de juf van de eerste klas fout gerekend. Achter het Nederlandse thee hoort men een j, zeker wanneer men Frans heeft geleerd. En als u goed luistert, hoort u voor woorden als aap en oom het begin van een Arabisch aandoende keelklank.

258 Het is een misvatting om te menen dat de spelling altijd moet weergeven wat men hoort. Dan zou men in een woord

259 116 als angstschreeuw de gecursiveerde letters moeten weglaten. Toch zie ik geen beter voorstel voor de spelling van de -s- in samenstellingen. Het voorstel om overal de -s- weg te laten, of in te voegen, geeft mijns inziens een te grote afwijking van de huidige spellingpraktijk. Bovendien is het ondoenlijk om alle gevallen waarin duidelijk een -s-wordt gehoord op te sommen. Er komen dagelijks nieuwe samenstellingen bij. Wat te doen bij woorden waarin de een een -s- hoort en de ander niet? Advies: laat dan de -s- achterwege. Redeneringen leiden in dit soort kwesties bijna altijd tot bedenkelijke uitkomsten. In feite wordt op deze manier het schrijven van de -s- tot een vrije kwestie verklaard. Onbevredigend, inderdaad! Voor een betere regeling houd ik me aanbevolen. 3. Modernisering van de Woordenlijst Wanneer men de Woordenlijst nauwkeurig bekijkt, dan valt op dat er allerlei samenstellingen in staan die geen spellingproblemen geven. Het zijn er nog minder als het tweede voorstel over de tussenklanken wordt aangenomen. Bij het moderniseren van de Woordenlijst kunnen bovendien een aantal verouderde woorden worden geschrapt. De ruimte die zo vrijkomt kan worden besteed aan nieuwe woorden. Een vernieuwde versie van het Groene Boekje moet geen dikke pil worden, maar een handig naslagwerkje dat in een kleine bureaula past. Ter illustratie enkele gegevens uit de letter J. Van de ruim 500 opgenomen woorden, vallen er ruim 200 onder de categorie samenstelling. Als jacht is genoemd en elders mes, schotel enz., dan valt moeilijk in te zien waarom toch nog jachtmes, jachtschotel enz. zijn opgenomen. Onder de letter J staan alleen al veertig samenstellingen met jacht-! En uiteraard is zo'n opsomming niet volledig: jachtbommenwerper en vele andere samenstellingen ontbreken. De Woordenlijst kan met minstens vijfentwintig procent worden bekort, wanneer de samenstellingen die geen spellingproblemen geven, worden geschrapt. In plaats hiervan kunnen dan nieuwe woorden worden opgenomen, zoals jeans, jerrycan, junkie enz., of nog ontbrekende woorden zoals Jugendstil en Joegoslaviër. Ongebruikelijke of verouderde woorden als jannen, jubee, jubilee en judicieel kunnen zonder al te grote bezwaren worden geschrapt. Maar ook als we verouderde woorden laten staan, blijft er door het weglaten van de samenstellingen voldoende ruimte over. In dit artikel ter gelegenheid van het derigjarig bestaan van het Groene Boekje zijn slechts drie kwesties genoemd die in een herziene uitgave moeten worden opgelost. Over het gebruik van hoofdletters en de schrijfwijze van bastaardwoorden zwijg ik nu maar. En ook over de kleine moeite die het kost om bij elk woord de lettergreepverdeling aan te geven. Voorstellen genoeg. Maar... wie moet het werk (laten) uitvoeren? Het Groene Boekje was het produkt van een Nederlands-Belgische spellingcommissie. De nu ontbrekende woorden kunnen wellicht worden aangeleverd met behulp van de computer-programmatuur van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (ook een Belgisch-Nederlandse onderneming). Inmiddels hebben wij meer dan een commissie: De Nederlandse Taalunie. Een van de doelstellingen van deze Taalunie is het

260 gemeenschappelijk bepalen van de Nederlandse spelling. Als we nu aan het werk gaan, kan 33 jaar na het verschijnen van het Groene Boekje in Onze Taal de geboorte worden aangekondigd van een verbeterde spellinggids. Reactie Als-angst P.C. Paardekoper - hoogleraar Taalkunde, Leuven Op pagina 58 van deze jaargang geeft meneer G. Veldman een stel citaten van het type niet zo eenvoudig dan (i.p.v. als). Is hier sprake van als-angst? Of heeft het te maken met dialect? vraagt hij aan het slot. Op allebei de vragen is het antwoord ja. Die als-angst bestaat waarschijnlijk al even lang als het ongerechtvaardigde voorschrift uit de redeneerspraakkunst, dat als verbood na een vergrotende trap, na anders enz. Een reeks citaten van dat foute als geeft F. van Lelyveld in Proeve van taal- en dichtkunde; in vrijmoedige aanmerkingen op Vondels vertaalde Herscheppingen van Ovidius; voorgesteld door B. Huydecoper. Zelfs de spraakkunstenaar Séwel bezondigt zich aan die hypercorrectie: hoewel voor veertig jaaren ruym ZO veel DAN nu (Nederd. Spraakkonst pagina 16). De als-angst is tot in de hoogste kringen aanwezig: op zei bij voorbeeld de toenmalige voorzitter van de examencommissie Nederlands MO-A letterlijk in een officiële toespraak tot de collega's: Hij was niet zo lang in bedrijf DAN ie tegenwoordig is. Omdat onderwijzers dat dan na vergrotende trap enz. al vanaf de laagste klassen propageren, is het hele probleem verbonden met een jeugdtrauma, en dus zwaar emotioneel. Zodra zij het oer-nederlandse groter als goedkeuren, is de als-angst verdwenen. Wel moeten ook de zetters volgen. Gelijkheid van voegwoord na stellende én vergrotende trap is eigen aan - waarschijnlijk - alle Nederlandse dialecten. (Daarmee kom ik op de tweede vraag van meneer Veldman). De ongelijkheid (zo groot als/groter dan) komt dus van buiten ons taalgebied, en is on-nederlands. In sommige dialectgebieden zegt men of/of; in andere as/as, os/os of es/es. Van daaruit overschakelen op als/als is natuurlijk geen enkel probleem.

261 117 Van Woord tot Woord Getallen boven de tien Marlies Philippa De lezers die al wat langer lid zijn van het Genootschap zullen zich wellicht herinneren dat ik in 1981 een reeks artikelen over de namen van getallen heb geschreven. Dit naar aanleiding van het vijftigjarig bestaan van Onze Taal. Een aspect, dat toch velen intrigeert, heb ik toen buiten beschouwing gelaten: waarom zeggen wij éénen dertigen niet dertig-één? We schrijven de cijfers in de volgorde drie-één en waarom spreken we ze dan niet in diezelfde volgorde uit, net zoals de Engelsen? Ook voor het telefonisch verkeer zou dat praktische voordelen hebben! Wij rekenen volgens het tientallig stelsel: we tellen tot tien en na ieder tiental beginnen we weer opnieuw. Behalve na tien zelf! Na dit getal krijgen we eerst nog een één- en een tweevoudige toegift: elf (= een-lif: één blijft er over na de tien) en twaalf (=twa-lif = twee-lif: twee blijven er over ). Maar vanaf dertien krijgen we de eenheden plus tien. Na twintig, dertig, veertig en verder beginnen we steeds weer van voor af aan en tellen we de eenheden op bij het tiental. Er zijn ook andere Germaanse talen die eerst de eenheden noemen en daarna pas de tientallen. Het Duits, het Noors en het Deens zijn daar voorbeelden van. De Engelsen en de Zweden doen het tot de twintig op onze manier, maar daarna niet meer. Het verschil tussen de ene en de andere telwijze heeft te maken met het cijfersysteem. Toen de mensen met schrijven begonnen, toen ze gesproken taal schriftelijk wilden weergeven, hadden ze daarvoor tekens nodig. Zo konden zich voor de klanken letters en voor de getallen cijfers ontwikkelen. In het cijfersysteem kan men aan het eerste cijfer en aan de hoeveelheid cijfers aflezen welke getalgrens is bereikt. In een tientallig stelsel komt de eerste grens bij tien. Er wordt opnieuw met nul begonnen en er komt een cijfer bij. Bij ieder volgend tiental verandert het eerste cijfer: 20, 30, 40 enzovoort. Het volgende grensgetal is tien maal tien = honderd: 100. Weer een cijfer erbij en ook verder, bij elk nieuw honderdtal, een verandering van het eerste cijfer. Zo kan tot vele cijfers worden doorgegaan. De cijfers blijven even duidelijk, maar de getallen worden steeds abstracter. Hoe zit het nu met de namen van de getallen boven de twaalf? Laten we 46 nemen. Als je zoals in het Engels fourty-six zegt of zoals in het Zweeds fyrtiosex, dan spreek je de getallen uit in de volgorde van de cijfers. Dat zijn dus cijfermatig uitgesproken getallen. Deze cijfermatige manier vinden we ook in de Romaanse talen zoals het Frans en het Italiaans. In de praktijk blijkt echter dat mensen grote getallen moeilijk kunnen overzien. Getallen zijn zinvol zolang ze klein zijn. Grotere eenheden bundelt men liever. Dat bundelen, dat maken van groepjes gebeurt vooral in de spreektaal. In het Keltisch omschrijft men elf paarden als volgt: un march ar dec. Dat betekent één paard + tien, dus één + een groepje van tien. De kleine eenheden zijn het meest overzichtelijk, het duidelijkst en die zet men voorop. Aan het psychologische systeem, dus eerst eenheden en dan tientallen werd in veel talen de voorkeur gegeven boven het cijfermatige systeem, o.a. in het Slavisch, het Arabisch en het Germaans. De Germaanse talen Duits, Nederlands, Engels, Zweeds, Deens en Noors hadden vroeger allemaal de psychologische volgorde. Het Engels en het Zweeds nu niet meer. In het Zweeds zei men vroeger två och femtio

262 twee en vijftig en nu femtiotvå vijftig-twee. De verandering kwam niet voort uit doelmatigheid, maar diende om de eigen telwijze aan te passen aan die van de Roomse Kerk. Met de komst van het Christendom kwam deze manier van tellen naar het noorden. De verandering in het Engels is waarschijnlijk na 1066 onder Franse invloed opgekomen. Het psychologische systeem, het omdraaien van de cijfers, wordt alleen gebruikt bij de meest concrete, de laagste getallen. In het Frans telt men nog tot zeventien op deze wijze en in het Engels en het Zweeds tot twintig. Bij ons tot honderd. Boven de honderd kan men zich hoeveelheden moeilijk voorstellen. De getallen worden abstracter en men gaat meer in cijfers denken. Vandaar dat we niet vijf en twintig en honderd, maar honderd vijf en twintig zeggen! Reactie onjuist gesteld E.P. de la Parra - Aerdenhout Sliggers en Sterenborg hebben zich op pagina 39 en 80 van deze jaargang gebogen over de vraag welke werkwoordsvorm juist is bij zinnen zoals: Een aantal bezoekers kwam(en) te laat. Gebleken is dat het om een probleem gaat waarover veelvuldig en ook reeds lang geleden werd geschreven. Ik moet derhalve een zekere schroom overwinnen om aan de discussie mijn lekenmening toe te voegen. Ik vraag me af of het niet doelmatiger is het probleem anders te stellen. Niet de werkwoordsvorm, maar het onderwerp is het probleem. In plaats van te zoeken naar de goede werkwoordsvorm, kan men zich ook afvragen of het gebruik van een aantal als bepaling van een onderwerp wel juist is. Waar met een aantal enige, sommige, enkele, menige, vele of verscheidene wordt bedoeld, kan men het gebruik van een aantal beter vermijden en de bedoelde bepaling gebruiken. Het gebruik van een aantal kan beter voorbehouden blijven voor de letterlijke betekenis als zelfstandig naamwoord en onderwerp, zoals bij: Het aantal bezoekers werd voor de statistiek bijgehouden. Het gebruik van een aantal als bepaling bij een onderwerp wekt nu eenmaal verwarring in het grammaticale taalgevoel van velen. Het is verstandig dit te voorkomen en een zo ondubbelzinnig mogelijk onderwerp te kiezen, zodat op het eerste gezicht duidelijk wordt of het om een enkel- of meervoudsvorm gaat. Derhalve moet de vraagstelling zijn: Sommige of een aantal problemen werden onjuist gesteld. Sommige is dan een betere keuze omdat het - duidelijker is, - onnodige discussie voorkomt en - de lezer niet op het grammaticaal verkeerde been zet. De charme van de oplossing is de eenvoud van de regel.

263 118 Spelen met letters Frits Ferwerda - Rotterdam Een anagram kent twee gedaanten. In de ene betekenis is een anagram een letterkeer, waarbij een woord door omkering van een ander woord wordt gevormd. Voorbeeld: regen- neger. Deze bijzonder vorm van het anagram staat bekend als palindroom. In de andere betekenis spreekt men over een anagram wanneer een woord of zin wordt gevormd door het opnieuw rangschikken van de letters van een gegeven naam, woord of zin. Voorbeeld: A Hitler - The Liar. Hoe vergaat het een speelse taalgebruiker die in de ban is geraakt van laatstgenoemde soort anagrammen? Hetgeen hier volgt is gebaseerd op de ervaringen die ik heb opgedaan bij de samenstelling van anagrammen; literatuur over dit onderwerp is mij niet bekend. Drs. van Buren verzocht in het NRC/Handelsblad van 1 september 1979 de lezers een anagram in te zenden. Op basis van beter één vogel in de hand dan tien in de lucht zond ik 7 anagrammen in die werden gepubliceerd. Vervolgens leverde de dichtregel er zijn geen data in uw dood van Achterberg 200 anagrammen op en die van Elsschot ik word aan 't oudzijn niet gewend 1000 anagrammen. Ik meen in beide gevallen het maximum aantal anagrammen te hebben gevonden. Daarna heb ik gezocht naar een zin die nog meer anagrammen zou opleveren. Het is echter moeilijk van te voren te bepalen hoeveel anagrammen kunnen worden samengesteld. Dit hangt samen met het aantal letters en de verhouding tussen klinkers en medeklinkers. De keus viel op de kip met de gouden eieren slachten, een zin van 30 letters, waarvan 13 klinkers en 17 medeklinkers. De speurtocht begon eind oktober Derig houten lettertjes van het scrabblespel, woordenboeken en een grote dosis nieuwsgierigheid vormden mijn bagage. Ik had me voorgenomen geen voornamen, plaatsnamen, schuttingwoorden en afkortingen in de zinnen op te nemen, hetgeen met een enkele uitzondering is gelukt. Wel hebben de namen van de schrijvers Nescio en Mulisch een plaatsje gekregen evenals die van de misdadigers Hitler en Eichmann. Het begin van de lange reis in letterland was stroef, maar langzamerhand ontdekte ik steeds meer woorden die als basis van een te vormen zin konden dienen. Af en toe deed zich de moeilijkheid voor dat een goede zin was gecomponeerd... maar er bleef één letter over. Voorbeeld: de kip meed nederlagen en uitschot. Aangezien ik het woord uitschot wilde handhaven had ik de overgebleven letter e aan kip kunnen toevoegen en was de zin geworden: de piek meed nederlagen en uitschot. Maar de bewuste letter e kon ook aan het woord nederlangen worden toegevoegd; dit had tot resultaat de woorden: lange deerne. De zin werd toen: de kip meed lange deerne en uitschot. Op den duur zocht ik naar lange woorden als onderwerp van een zin en ik vond o.a.: cholera-epidemie, gedachtenisrede, ineenschrompelen, insektenpoeder, negenpuntscirkel, paddestoelmug, patentgeneesmiddel en uitleendiscotheek.

264 Na een jaar met de bekende kip te hebben gewerkt, waren 6000 anagrammen gereed. Het was een boeiende reis met veel spanning en verrassende vondsten. Eén van de laatste anagrammen die ik ontdekte was: geheime code dekt duistere plannen, welke zin de sfeer weergeeft, waarin zich het proces van anagrammen componeren voltrekt. Voor kritiek en vragen houd ik mij aanbevolen, evenals voor literatuur over de geschiedenis van het anagram. Reactie Begrensde randvoorwaarden B.W.H. van Beest - natuurkundige, Nieuwegein In het mei-nummer van Onze Taal zegt M. van Amelsfoort van een randvoorwaarde te willen spreken als een aktiviteit wordt beperkt of begrensd door faktoren die zijn gelegen op een ander terrein dan dat waarop die aktiviteit zich afspeelt. Hij concludeert vervolgens dat een woord als begrenzing ook voldoet en dat randvoorwaarde hem dus overbodig voorkomt. De oorsprong van dit woord zoekt hij in het Angelsaksische taalgebied: marginal conditions? Mijns inziens zoekt Van Amelsfoort het in de verkeerde hoek. Het woord randvoorwaarde heeft binnen de exacte wetenschappen een scherp omschreven betekenis, die duidelijk afwijkt van de boven gegeven omschrijving. Het woord randvoorwaarde dient hier namelijk letterlijk te worden uitgelegd als een voorwaarde die door een rand, dus door een begrenzing, wordt opgelegd. Een voorbeeld zal verhelderend werken. Men kan bij voorbeeld de vraag stellen op welke wijze een trommelvlies zal gaan trillen, nadat de trom is geroerd. Een mathematische beschouwing van dit probleem geeft een veelheid van mogelijkheden, die echter allemaal moeten voldoen aan één dwingende voorwaarde: aan de rand van de trommel zit het vlies vastgeklemd, en dit kan daar dus niet in beweging zijn. Eventueel gevonden trillingswijzen van het vlies die niet aan deze voorwaarde voldoen dienen verworpen te worden. Begrenzing kan in deze betekenis randvoorwaarde nooit vervangen, ook niet in figuurlijke zin, aangezien de rand zelfde begrenzing is! Een randvoorwaarde is dus niet zozeer een beperking, alswel een eis waaraan in ieder geval voldaan moet worden. Een voorwaarde dus, maar wel een bepaald soort voorwaarde. In deze betekenis komt randvoorwaarde in talloze situaties voor, wordt dus ook talloze malen gebruikt in conversaties van mathematici, fysici en technici. Ik vermoed dat, zoals zo vaak gebeurt, het woord naar buiten is gelekt en zo een meer figuurlijke betekenis heeft gekregen. Rest mij nog te zeggen dat de hier genoemde letterlijke betekenis al vele tientallen jaren in gebruik is. Zeer waarschijnlijk al in de laatste decennia van de vorige eeuw, maar zeker in het begin van deze eeuw, Dus in een tijd waarin niet het Engels, maar het Duits de dominerende (natuur) wetenschappelijke taal was. In het Duits is de term Randbedingung, in het Engels boundary condition.

265 119 De Woordenaar De taal der Nederlanders J.J. Bakker - Amsterdam De auteur van deze nieuwe rubriek is werkzaam als arts in Amsterdam. In zijn vrije tijd houdt hij zich bezig met woordenboeken. Als u het mij vraagt gaat het de laatste jaren een stuk beter met de Nederlandse lexicografie. Kijk wat er allemaal aan onze woordenboekenschat is toegevoegd: een nieuwe editie van Jan de Vries' Etymologisch Woordenboek, een Positiewoordenboek, de tweede druk van de Grote Kramers, het modernetalentrio van Van Dale, en zowaar, voor het eerst sinds decennia, een normatief woordenboek (Twijfelgevallen Nederlands). Binnenkort komt er een vernieuwd Signalement van Nieuwe Woorden en verschijnt de contemporaine Van Dale. Er bestaan tegenwoordig natuur-, milieuen energiewoordenboeken, lijsten van modewoorden (het Trendletter ABC) en tweetalige woordenboeken waarin een Marokkaanse immigrant kan opzoeken wat onbetaalbaar betekent. De media besteden in toenemende mate aandacht aan woordenboeken. Ik hoef u maar te herinneren aan de O.T.-specials, en aan het feit dat een dictionaire van enig belang erop mag rekenen fatsoenlijk gerecenseerd te worden. Er is zelfs een vergelijkend warenonderzoek in boekvorm op de markt, Wegwijs in Woordenboeken. Het medium boekhandel heeft stilaan gebroken met de misselijke gewoonte om woordenboeken onbereikbaar achter de toonbank of tegen het plafond op te tassen. Mede dankzij die media kan het u niet ontgaan zijn dat deze maand de elfde druk verscheen van Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. Voor de oprechte taalliefhebber is de verschijning van een nieuwe Van Dale een klein evenement. Alleen de reclamefolder doet hem al watertanden: ca woorden! Grijs geïmpregneerd oersterk linnenmateriaal! Ca compact bedrukte bladzijden! Actueler dan ooit! Ca. 18 cm. boekenplank! Het laatste woord...! Het is die pretentie van volledigheid die aan Van Dale zijn magie verleent. En zeg nu zelf: het heeft iets opwindends, het idee dat de complete Nederlandse taalschat, voorzien van voorname goudopdruk, in één boekwerk is bijeengebracht. Nu ja, op dat compleet is wel iets af te dingen - maar dat wist u al, en de samenstellers weten dat waarschijnlijk nog veel beter. Onze woordvoorraad groeit onstuimig. Van Dale Zeven (1950) bevatte woorden, Van Dale Elf (1984) heeft er Een toename van woorden in 34 jaar: dat komt neer op een jaarlijkse aanwas van ruim tweeduizend stuks. Een woordenboek van het formaat van Van Dale loopt onvermijdelijk een paar jaar bij de taalontwikkeling achter, dus u zult in uw splinternieuwe handboek een slordige 5000 goede Nederlandse woorden missen. Dit alles is verklaarbaar en vergeeflijk, en u hoort mij ook niet klagen dat margrietje, voordeurdeler, smulrol, trendy en optasten er niet in staan. Er is echter veel meer dat in de Grote Van Dale ontbreekt. Dat werd mij de afgelopen jaren duidelijk sinds ik me als amateur-lexicograaf, min of meer systematisch ging verdiepen in de taal der Nederlanders - wat iets anders is dan de Nederlandse taal zoals die door Van Dale, en alle andere woordenboeken, wordt

266 opgevat. De taal der Nederlanders kent talloze woorden en uitdrukkingen die nooit in een woordenboek terechtkomen. Dat is betreurenswaardig. Hoe graag zou ik, om uiteenlopende redenen, willen kunnen opzoeken: aargh, bliep, Copacabana, Droste, El Al, Fjodor, gossie, house warming party, Illinois, Jozo, kommaneuker, lasagne, Memisa, origami, Porsche, quoten, running gag, Saab, Tesselschade, UCLA, Vim, wauw, xerez, yagh en zwoesj. U vindt misschien dat zulke woorden niet in Van Dale thuishoren. Maar waarom nou eigenlijk niet? Het zijn toch bestaande woorden, even algemeen als aardkorst, bliek, coproduktie, drossen, etcetera? Evenzeer als dat het geval is met het canonieke vocabulaire moet u worden ingelicht over de betekenis en de grammaticale eigenschappen van de apocriefe woordenschat. Het gaat beter met de Nederlandse lexicografie, maar nog niet goed. Zo zit Nederland, voor mijn gevoel, nog steeds te springen om behoorlijke stijl-, rijm-, uitspraak-, synoniemen- en vreemde-woordenboeken. Ze zijn er domweg niet (ik geef toe: ze bestaan wel, maar ze zijn verouderd, onhandig of allebei). We hebben twintig puzzelwoordenboeken, maar niet één anagrammenwoordenboek. We kunnen Barabbas, Barend en Batak opzoeken, maar Barbarossa, Barendsen en Bata niet. Waarom worden we wel ingelicht over neologismen, maar niet over woorden die stilletjes uit woordenboeken geschrapt worden? Waarom kan ik wel nakijken waarvan werken is afgeleid, maar niet wat de nazaten zijn van het Griekse ergon? Deze rubriek zal gaan over woordenboeken, over wat daar in staat of in zou moeten staan. Over bestaande en onbestaande woordenboeken, over de bekende standaardwerken en over lexica waar u nog nooit van gehoord hebt. Al onderzoekend, fantaserend en uitweidend zullen we de omtrekken bepalen van een luchtkasteel: het perfecte woordenboek, het magazijn van de taal der Nederlanders.

267 120 Terugbellen A. Sassen - hoogleraar Nederlandse taalkunde, Groningen Het werkwoord terugbellen is van toepassing in een situatie als de volgende: A telefoneert naar B: a. B neemt de telefoon op, op een voor hem ongelegen moment, en zegt tegen A: Ik bel (je) straks terug. b. C in plaats van B neemt de telefoon op en zegt tegen A: Ik zal B vragen of hij u straks terugbelt. In beide gevallen (het door A beoogde telefooncontact met B is, in eerste instantie, wel of niet tot stand gekomen) heeft terugbellen de betekenis die Van Dale (10e druk) opgeeft: bellen, telefoneren naar iemand die eerder opgebeld heeft (versta: náár de bij het genoemde werkwoord te denken handelende persoon). Ik zal dit terugbellen verder aanduiden als terugbellen-1 (Tb-1) Het valt mij op (maar anderen niet) dat het antwoord terugbellen door sommigen ook gebruikt wordt in een situatie als de volgende: A belt naar B, C in plaats van B neemt de telefoon op en zegt tegen A: Wilt u over een uurtje terugbellen? Hier betekent terugbellen opnieuw, nog es bellen, verder aan te duiden als terugbellen-2 (Tb-2). In Tb-1 heeft terug een betekenis die het in veel overeenkomstig gevormde werkwoorden heeft: terugbijten, teruggroeten, terugplagen, terugpraten, terugschelden, terugschreeuwen, terugschrijven, terugseinen, terugslaan, terugvragen, enz. In alle gevallen gaat het (of kan het gaan) om een handeling (b.v. een taaldaad ) die van B naar A gaat nadat eerder dezelfde handeling van A naar B is gegaan: B verricht die handeling van zíjn kant, op zíjn beurt, in reactie op die van A. In Tb-2 heeft terug de betekenis opnieuw, nog een keer. Van terug in deze betekenis zegt het WNT dat het, afgezien van enkele samenstellingen, alleen in Zuid-Nederland bekend is 1 ). Als samenstelingen met dit terug vermeldt het WNT, afgezien van de verouderde werkwoorden terugbestellen en terugverschijnen, uitsluitend terugkomen, dat behalve wederkeren (Hij kwam najaren terug - terug = back) ook nogmaals komen betekent, bijvoorbeeld in een heel gewone spreektaalzin als 1: 1. De dokter zei, ik moest terugkomen. Het WNT zegt van dit gebruik van terugkomen, dat het waarschijnlijk ontstaan is uit terugkomen wederom op de plaats van uitgang komen, waarbij terug de onder dit woord vermelde betekenis wederom, opnieuw gekregen heeft. Hoe men zich die wijziging moet voorstellen zegt het er niet bij. Dat blijft dus nog de vraag. De vraag die ons naar aanleiding van terugbellen bezighoudt is: hoe is dit werkwoord aan zijn Tb-2 betekenis gekomen? Alsook: van wanneer dateert het en hoe algemeen is het? Over dit laatste hoop ik uit reacties van Onze Taal-lezers wat meer te weten te komen 2 ). Wat de eerste vraag betreft: men zou aan een soort analogie met een werkwoord als terugkomen kunnen denken, maar een dergelijke analogie, in de zin van naar het voorbeeld van, lijkt me niet aannemelijk en ook niet gemakkelijk aannemelijk te maken.

268 Weer en terug Mijns inziens verdient de volgende zienswijze overweging. De betekenis naar het punt van uitgang van de beweging heeft in het Nederlands niet alleen terug, maar ook weer (weder) (en weerom, maar dit laat ik er verder buiten), dat behalve terug (back) ook en vooral opnieuw, andermaal, nog es (again) betekent. Laten we resp. van weer-(a) en weer-(b) spreken. Weer-(b) hebben we bij voorbeeld in Ik bel niet weert! Daarin vormen weer en bellen geen (scheidbaar) samengesteld werkwoord, veer is bijwoordelijk zinsdeel. Met weer-(a) hebben we te maken in heen en weer, over en weer en in zulke samenstellingen als weerkomen, weerkeren, weerbrengen, weervinden, te gebruiken in zinnen als de volgende (accent op weer): 2. Hij leent boeken maar brengt ze niet weer. 3. Zulke dagen keren niet weer. 4. Zo'n klein balletje vind je in dat hoge gras niet weer. 5. De kat was weg en bleef weg, hij kwam niet weer. Zin 5 is dubbelzinnig: De kat kwam weer kan ook betekenen: De kat kwam andermaal, opnieuw. In hoeverre zijn met weer-(a) samengestelde werkwoorden als de vier genoemde (in Van Dale te vinden) werkwoorden algemeen, gewoon? Ik heb de indruk dat ze lang niet voor iedereen tot de gewone woordenschat behoren, maar voor velen in enig opzicht wat bijzonder zijn: óf 1) min of meer ouderwets, tikkeltje statig of iets dergelijks, óf 2) dialectisch. Het eerste geldt het sterkst voor de woorden met weder-, bij voorbeeld wederkeren, wederkomen e.d., die voor mijn gevoel ook duidelijker samenstellingen zijn, terwijl weer in zinnen als 2-5 ook als bijwoordelijke bepaling zou kunnen worden opgevat. Hoe dit zij, werkwoorden als die van 2-5 hebben concurrenten in samenstellingen met terug: terugbrengen, terugkeren, terugvinden, terugkomen, die stuk voor stuk wél heel gewoon zijn. Dat wil zeggen: in het ABN, niet in sommige dialecten - en daarmee komen we op 2 van daarnet-, o.a. niet in het Gronings. Streekgebonden In het Gronings bestaat terug (trogge,...) alleen in de betekenis achteruit en zijn werkwoorden als terugkomen, terugbetoalen, terughoalen e.d. hollandismen. Het Gronings kent in de plaats daarvan alleen samenstellingen en woordgroepen met weer of weerom. Dit gegeven zou een verklaring van Tb-2 kunnen inhouden: terugbellen nog es bellen is een geval van een bepaald soort hypercorrectie. Dat wil in dit geval dan zeggen: het taaleigen weer wordt in het ABN ook vervangen door het van buitenaf komende terug waar het zou kunnen (moeten) worden gehandhaafd, anders gezegd: als Die vin je niet weer vervangen moet worden door Die vin je niet terug wordt Ik bel wel weer (again) hypercorrect (en dus feitelijk foutief) vervangen door Ik bel wel terug.

269 121 Wat toneeljargon Luc Lutz - acteur-cabaretier Als de ene toneelspeler de souffleur vraagt geef n's wat op en de andere nijdig zegt laat nou toch even lopen, dan begrijpt u wel, dat het kleedkamerpraat is om te zeggen, dat souffleren een dankbare bezigheid is. Al zit hij te blazen als een gek, dan nog kan een acteur staan als een paal. De souffleur kent doorgaans de zwakke puntjes en weet waar iemand een witje laat of een spelpauze neemt. Hij weet ook waar een tekst niet bekt of rammelt. Als een overgang niet klopt kan een regisseur hier en daar een scène omgooien. Een niet lopende tekst zal menig acteur zelf wel bijschaven. Als de hoofdrolspeelster op de try out merkt, dat een grote claus niet zit moet ze er met de regisseur nog maar even goed tegen aan. Op de première sta je voor een volle bak en dan wil je geen hillech halen. Met die eerste grote rol wil ze zich in de kijkerd spelen. Het is een beest van een rol. Voordien deed ze alleen maar klein werk. Haar tegenspeler wenst haar alle succes van de wereld. De oude rot in het vak voorspelt haar zelfs dat ze een klap gat maken en deze rol nu al een parel aan haar kroon is. Er is ook kinnesinne van afgunstige collega's. Daar word je gallisch van. De costuumontwerpster vindt, dat zij heel goed draagt. Dan is er het jalousie de métier als een oude actrice, ik noem geen namen, maar zeg maar de komische alte een flauwe opmerking maakt als zij na een doorloop met de vertaler uitgaat. Ze heeft zich wat opgedoft, niks bijzonders. Aangekleed gaat uit klinkt het wat al te luid uit de mond van de grande dame. Op repetities versteert zij ook de boel. Als een regisseur de jonge actrice vraagt toneel te nemen vraagt zij luid of dat niet een beetje te veel is en vraagt ze of het hem ook opvalt dat zij juist daar haar tekst wat laat vallen. En dat dwars door haar repliek heen. En dat, terwijl ze zelf haar rol tot 't belachelijke aandikt en ouderwets slaapverwekkend verzen opdreunt. Maar ze houdt niet van schmieren. Ze loopt nog steeds een beetje mank. Ze heeft een scherz gemaakt over een kluit van een schoor. Buiten haar schuld. Er zat maar één krommerd in de deur. Ze had haar nek kunnen breken. Als Duitstaligen elkaar voor een toneelvoorstelling Hals und Beinbruch wensen hebben zij zo'n val voor een collega niet op het oog. In het Frans wensen acteurs elkaar Merde, ook geen schone wens. In het Nederlands zeg je toi, toi of succes, een enkele routinier gebruikt de bezweringsformule schijt aan dronken naatje nog wel eens. Een ervaren souffleur, die bij een première onmisbaar is, weet unbeschrië-en unberufen of een voorstelling een succès fou wordt of als een baksteen valt. Bij een eerste voorstelling zitten er zoveel koefnoentjes of witjes, dat je tevoren niet kunt zeggen of er publiek op komt. Godspe om dan te beweren dat 't een uitverkocht huis is. Er is altijd wel een cheinponem die komt vertellen, dat er geen hond zit. De Vlamingen zeggen over dezelfde slecht bezette zaal: er zit geen kat. Een regisseur die als er al vijf minuten is gegeven nog even notes doorneemt, is vermoeiend. Niet teveel troisquart gaan staan daar. Neem je tijd bij die eerste entrée. Bouw je grote scène rustig op. Begin twee niks doen, gewoon alles laten ontstaan. Nee, niet leuk, zo vlak voor 't doek opgaat. Dat had hij vanmorgen na het italiaantje toch al gezegd.

270 Dan heb je meer steun aan de souffleur die alvorens hij zijn hok ingaat zegt: Gooi je d'r in kind en je verzekert, dat hij je niet laat vallen en je opvangt als het nodig is. En het is zo weer elf uur troost hij nog. Op de nazit word je niks wijzer. Er was een goed applaus, hier en daar een open doekje en een claque kennen wij hier niet. Morgenavond bij de nabespreking weten we meer. Na zo'n eerste voorstelling ben je leeggespeeld en je ondergaat het op je succes gelaten zolang het je smaakt. Vervolg blz. 120 Voor terugbellen-2 uit de mond van een naar ABN strevende Groninger zou een dergelijk hypercorrect taalgedrag in elk geval een plausibele verklaring kunnen bieden. Een Groninger zegt ook, tegen iemand die hij graag nog es terug ziet komen: Kom je nog es wéer?, waar andere Nederlanders eerder (of uitsluitend?) terug gebruiken. In hoeverre ook buiten streken als Groningen de hypercorrectieverklaring opgaat kan ik door gebrek aan gegevens niet beoordelen. Of moet terugbellen-2 eenvoudig worden gezien als een gevolg van de hiervoor geconstateerde tendens om weer in zinnen als 2-5 te vervangen door terug en moet derhalve worden aangenomen dat deze neiging zich ook uitstrekt over het bijwoord weer opnieuw. Wordt weer bellen zo terug(-) bellen, ondanks de homonymie met terugbellen-1? Zijn ervan deze verwarring meer gevallen aan te wijzen? Of is terugkomen in een zin als 1 misschien zo'n geval?! Een derde mogelijkheid is natuurlijk nog dat terugbellen-2 Zuidnederlands is, maar aan belgicismen maakt een Noordoosterling zich zelden schuldig. Ik ben benieuwd of Onze Taal-lezers over ons terugbellen meer kunnen vertellen. In dat geval kom ik er misschien nog mee weer 3.12 Eindnoten: 3. Het werkwoord weerkomen laat duidelijk zien hoe weer-(a) en weer-(b) elkaar kunnen naderen en zelfs kunnen samenvallen. Iemand die zich naar een plaats begeeft waar hij eerder geweest is, komt daar: weer (back) maar komt daar ook weer in de zin van opnieuw (again). Deze dubbelzinnigheid houdt verband met (de betekenis van) komen. 1 Nijhoff's Zuidnederlands Woordenboek van Walter de Clerck ('s-gravenhage 1981) noemt een aantal voorbeelden van terug opnieuw, echter geen voorbeelden van met dit terug samengestelde werkwoorden. 2 Koenen-Endepols (27e druk) geeft terugbellen (opnieuw) telefoneren, telefoneren na een al dan niet tot stand gekomen gesprek. Met het laatste zal terugbellen-2 bedoeld zijn, maar de betekenis van opnieuw bellen, met opnieuw tussen haakjes ontgaat me.

271 122 Het Gezegde & Co. J.M. van der Horst Everdine Huberta, baronesse van Wijnbergen, heeft heel wat brieven geschreven. Lieve brieven, bedelbrieven en brieven met taalfouten. We zouden ze niet meer lezen als Everdine niet getrouwd was met Multatuli, 10 april 1846 in Tjandjoer. Toen onze leeddrager al lang bij andere vrouwen uithuilde, en Everdine in Brussel en in Italië maar het hoofd boven water moest zien te houden, schreef zij brieven, in de schaarse uren die haar werk, haar ziekte en de verzorging van de kinderen haar overlieten. Bedelbrieven, onder andere aan Potgieter. Iets wat Multatuli, toen hij ervan hoorde, haar hoogst kwalijk nam. Iemand moest maar eens een biografie van haar schrijven; als persoon lijkt ze me veel interessanter dan Dek. Wie een indruk wil krijgen van Multatuli's ongelooflijke schijnheiligheid (wat heeft de Nederlandse taal toch veelzeggende woorden), moet eens lezen W.F. Hermans, De raadselachtige Multatuli, Amsterdam Hermans houdt Multatuli namelijk nogal de hand boven het hoofd, wat een interessanter uitgangspunt is dan geschriften van regelrechte Multatuli-haters. Ik zal de man voortaan E. Douwes Dekker noemen, want Everdine verdient het pseudoniem meer dan hij. De brieven van Tine (= Everdine) zijn meestal merkbaar in haast geschreven. Ze bevatten veel taal- en spelfouten, herhalingen, onhandige zinswendingen. Eén type taalfout lijkt me geen taalfout. Dat zijn zinnen als:... want de dokter heeft verzekerd ik niets wagen mag... (VW. 12,442);... ik geloof zeker U mij begrijpen zoudt, als... (VW. 15,247). Het onderschikkend voegwoord dat is zo opvallend afwezig, dat ik weten wil waarom. Ik ben bang dat de meeste lezers denken: Tine schrijft slecht, zodoende. Tine schreef inderdaad slecht, maar het is ongepolijste spreektaal; grammaticale overtredingen van dit formaat zijn verder zeldzaam. Terwijl dit woord dat voor ons taalgevoel heel regelmatig ontbreekt. In bijna elke brief komt de dat-loze constructie wel een of meermalen voor. Ik citeer er nog tien, en wie pas bij honderd overtuigd is, mag eens langs komen.... hij heeft me toegezegd dat hij zal maken we weer zamen kunnen zijn,... (VW. 12, 59);... en ik geloof waarlijk men hem dáár apprécieert,... (VW. 12,135);... maar de heer Strambio zeide, ik dan veel zieker zou worden 't volstrekt niet moest laten doen... (VW. 12, 136);... want ik wil hopen, mijne gezondheid nu spoedig hersteld zal zijn,... (VW. 12, 208);... waarom dan zoo te moeten lijden als toch ieder moet bekennen Multatuli een génie is. (VW. 12,277);... dat ik vrees U mij van onkiesheid zult beschuldigen. (VW. 12,441);... daar 't gebeurd mijn brieven dikwijls niet te regt komen. (VW. 15, 41);

272 't Is een waar geluk wij nu zamen zijn (Pée, M. en de zijnen, 187);... 't is beter we ons thuis amuseren (Pée, 189);... nu heb ik hoop U mij een goed antwoord zal geven. (Pée, 183). Zuinigheid, is wel eens geopperd. Maar nee, dezelfde soort zinnen mèt dat komt veel vaker voor. Komt het doordat Tine in Indië, met talen van daar geconfronteerd, onzeker werd in haar Nederlands? Ze kende behoorlijk Frans, woonde lange tijd in Italië: is het taalvermenging? Onwaarschijnlijk, want als Dekker, die bij mijn weten zelf niet zo schrijft, het voor een taalfout hield, zal hij er ongetwijfeld eens iets over gezegd hebben, en Tine deed nooit iets wat de grote Dekker kon mishagen. De meest waarschijnlijke oplossing is dat zulke zinnen zonder dat in de 19de eeuw, althans in gewoon spreken, gangbaar waren. En extra argument daarvoor is, dat Mimi, Dekkers tweede wettige echtgenote, net zo schreef. Ook tien voorbeelden. 't Was mogelijk dat we naderhand hoorde hij geen bekwaam geneesheer was... (VW. 15, 259); Nu willen we maar hopen 't hem helpt. (VW. 15, 273); D. zegt hij veel lust heeft de taalzaken te entameren. (VW. 15, 274); Ik wou gaarne hij er eenigen tijd aan wijden kon, en ben zeker er een nieuw licht over die kunde zou opgaan zodra hij... (VW. 15, 274); 't Is natuurlijk Edu daar Non brengen wilde (Pée, 212); Uit vrees bedelaars mogten binnenkomen ga ik naar achter om de deur te sluiten (VW. 15, 276); Ik had gewetenswroeging ik Edu zoo had laten binnen gaan (VW. 15, 276);... het ergste is Pett reeds de prijs voor een vel voorgeschoten had. (VW. 15, 277); 't Is voor D hard hij nu zoo weinig invloed heeft op Eduards carrière - maar ik ben toch zeer blij Edu gekomen is. (VW. 15, 276);... want er is haast hij copie levert... (VW. 15, 274). Taalhistorisch worden deze zinnen daardoor erg interessant. Maar daarvoor moet ik eerst uitleggen dat dergelijke zinnen in het Middelnederlands van de 13de eeuw voorkwamen. Ik geef weer voorbeelden: Ic wane hi dicke sorghe heeft (Karel ende Elegast 222); Ic woudic (= woude ic) nu in deser nacht sijn gheselle mochte wesen (Karel ende Elegast ); Ic ducht mi die vaert sal rouwen (Beatrijs, 301); Ic wane men niet vinden en conde ne ghene die gheesteliker leeft (Beatrijs, ); Mi dinke het bider nacht si (Ferguut, 2014). Maar zulke zinnen neemt niemand serieus. Zelfs grote geleerden vinden de grammatica van het Middelnederlands maar een rommeltje: een zoo gebrekkig ontwikkelde verbinding der zinnen (G.S. Overdiep in 1924); B. van den Berg noemt de middelnederlandse zinsbouw in één boekje (1971) meer dan 22 keer brokkelig. Kan het zijn, dat de middelnederlandse constructie, al is het maar in spreektaal, tot in de 19de eeuw is blijven bestaan?

273 123 Boekbespreking Een inleiding tot het verschijnsel taal P.M. Nieuwenhuijsen NLO Ubbo - Emmius Leeuwarden In 1974 verscheen de eerste editie van Fromkin en Rodman. In april 1976 mocht ik een korte bespreking aan dat boek wijden in Spektator (jrg. 5, nr. 9, p. 628), en daarin onderstreepte ik mijn oordeel dat Fromkin en Rodman een manier hadden gevonden om een Introduction to language te schrijven, in plaats van de meer gebruikelijke introduction to linguistics. Een boek voor wie in het verschijnsel taal ingeleid wil worden zonder aspiraties in de richting van de wetenschap te hebben. Aan het eind van mijn bespreking stelde ik: het boek zou geen vertaler nodig hebben, maar een bewerker. Na bewerking zou het grote aftrek kunnen vinden. Welnu, de Nederlandse bewerking is er gekomen, de bewerkster werd Anneke Neijt. Laat ik eerst een indruk geven van de inhoud. Het eerste hoofdstuk heet Wat is taal? en legt het verschil uit tussen kennis van taal en gebruik ervan. Er wordt ingegaan op de arbitraire relatie tussen het teken en datgene waar het voor staat. En de grammatica wordt geïntroduceerd als beschrijving van een taal. Er volgt, net als bij de andere hoofdstukken een samenvatting en een beknopte bibliografie. En de lezer krijgt opdrachten voorgelegd. (Niet overslaan! Ze vormen één van de sterkste punten van dit boek.) De drie volgende hoofdstukken zouden - met een aan de reclame ontleend woord - de smaakmakers kunnen worden genoemd. Wie is niet bij voorbaat gewonnen voor de vraag naar het ontstaan van taal (hst. 2) en naar het onderscheid tussen de taal van mensen en die van (andere) dieren? Wat in hst. 3 wordt gezegd over taal en hersenen zal ook bijna iedereen aanspreken. Vanaf dit punt heeft het Nederlandse boek een beperkter inhoud dan de Amerikaanse versie. De nu volgende hoofdstukken bespreken namelijk de fonetiek en de componenten van een grammatica: de fonologie, de morfologie, de syntaxis en de semantiek. Mw. Neijt heeft daarmee hoofdstukken over taalvariatie, taalverandering, taalverwerving en schrift opgeofferd. Jammer, dat zij een keus heeft moeten maken. Victoria Fromkin en Robert Rodman, Universele Taalkunde. Een inleiding in de algemene taalkunde Bewerkt door Anneke Neyt, Foris Publications, Dordrecht, 1983 En wat zijn de gevolgen van het feit dat haar keuze is uitgevallen ten gunste van de meer theoretische aspecten? Het fijne van Fromkin en Rodman vind ik, als gezegd, dat het inleidt tot het verschijnsel taal en minder tot de taalwetenschap. De bewerkster heeft dit niet in de titel willen uitdrukken (zie boven). En ook haar selectie van hoofdstukken is klaarblijkelijk niet ingegeven door waardering voor deze speciale eigenschap van het Amerikaanse boek. Inzicht in taalverschijnselen ontbreekt in de Nederlandse taalgemeenschap net zo opvallend als begrip voor taalvariatie en -verandering, en inzicht in de betrekkelijkheid van een spellingsysteem. Daarom is het jammer dat er geschrapt moest worden. Wellicht kan uitgeverij Foris nog eens

274 een minder sjieke, maar complete, bewerking overwegen en daarbij bedenken dat de derde editie van het Amerikaanse boek honderd pagina's méér telt, en toch kleiner is en dunner (en goedkoper uiteraard). Nu wil ik graag voor het overige dit boek roemen en aanprijzen, want dat is het meest in overeenstemming met mijn oordeel. Mw. Neijt is erin geslaagd een volkomen Amerikaans boek om te werken tot een volkomen Nederlands boek, en dit is te meer een grote verdienste nu het een boek over taal betreft. Wat kan bewerken inhouden? Een zin als The Declaration of Independence was signed in 1700 kan letterlijk worden vertaald om duidelijk te maken dat onware zinnen wel een betekenis hebben. Maar de kans dat een Nederlandse lezer het punt waar het om gaat niet begrijpt, is aanzienlijk kleiner wanneer wordt gekozen voor De slag bij Nieuwpoort was in 1600, zoals mw. Neijt doet. Haar bewerking gaat echter verder. Onder woordvorming bespreken Fromkin en Rodman de regel die het mogelijk maakt un- te plaatsen voor een woord (bv. unfree). Die regel lijkt wel wat op de regel die on- voor Nederlandse adjectieven plaatst. Maar wat kan de bewerkster stellen tegenover Engelse voorbeelden als untalkaboutable en unkeepoffable? Wat is er te vergelijken met woorden als unrip en unloosen, die hetzelfde betekenen als rip en loosen? Hier moet de bewerkster een paar punten overslaan. Om het goed te maken, heeft ze een fragmentje uit een Tom Poes-verhaal toegevoegd, met onleuk erin, en een citaat van Schultink, die observeerde dat na niet en geen bijna alles met on- kan worden gecombineerd. Toch gaat de bewerkster nog veel verder. Een boek over taal vertelt over taalverschijnselen en hoe grammatica's die trachten te beschrijven. Veel taalverschijnselen zijn taalspecifiek. Wat in het Engels kan, kan niet steeds in onze taal, en omgekeerd. Mw. Neijt heeft niet geaarzeld telkens Nederlandse verschijnselen te bespreken, ook als ze daarvoor compleet nieuwe paragrafen moest schrijven. Ook de opdrachten, veelal bijzonder aardige probleempjes, waarin de universaliteit nog eens extra wordt onderstreept door materiaal uit exotische talen te putten, zijn heel ingrijpend bewerkt. Nu figureert het Nederlands vaak genoeg in de opgaven, naast Parakito, Ewe, Samoaans enz. De bibliografietjes zijn met wat Nederlandse titels uitgebreid. De voor dit boek kenmerkende vrolijke noten (talloze motto's en illustrerende citaten) zijn evenzeer met veel aandacht omringd. De bewerking is zo ingrijpend geweest dat mw. Neijt in het voorwoord zelfs de volledige verantwoordelijkheid voor elke zin en onzin die in dit boek staat op zich neemt. Krijgen Fromkin en Rodman zo wel voldoende eer? Hoe dit ook zij, het is goed dat dit boek er is. Stelling Aangezien inwoneraanduidingen en de-onymische afleidingen geen eigen namen zijn, is er geen reden om, zoals het Groene Boekje aanbeveelt, deze met een hoofdletter te schrijven. Proefschrift van R. Rentenaar, Universiteit van Amsterdam.

275 124 Nieuwkomers Tentet R. Reinsma - Amsterdam Het gebeurt niet vaak dat iemand zonder enige opzet een woord gebruikt dat nooit eerder is gebruikt en dat waarschijnlijk ook nooit opnieuw zal worden gebruikt. Zo'n woord is tentet. Op 9 april van dit jaar schreef de muziekrecensent Frank van Dixhoorn in het NRC/Handelsblad, dat de Cubaans-Amerikaanse salsazanger Frank Grillo met een tentet in de Amsterdamse Meervaart speelde. Een tentet! Is dat een bepaald aantal samenspelende musici? Tien misschien? Hoe zit het ook al weer met die namen van kamermuziek-ensembles? Je hebt een kwartet, een kwintet, sextet, septet en een octet. Dit kwintet kan men in vrijwel alle woordenboeken aantreffen. Maar of - en hoe - het rijtje verder gaat is op het eerste gezicht lang niet duidelijk. Na veel gezoek vind ik in de Encyclopedie van de Muziek (1957) nonet. Nog even doorzetten, dan vind ik die tiende ook. Mijn vasthoudendheid wordt beloond door Willemze's Spectrum Muzieklexicon: decet. Wel moet ik hieraan toevoegen dat Willemze alleen de betekenis compositie voor tien instrumenten vermeldt en geen betekenis ensemble van tien personen. Maar aangezien alle andere leden van de reeks die dubbele betekenis wél hebben, kan hier een omissie in het spel zijn. De grote vraag is nu: waar komt tentet vandaan? Zo op het oog lijkt het een Engels fabrikaat. Maar ik kan het in geen enkel Engelstalig naslagwerk vinden. Zou het dan tóch een bedenksel zijn van criticus Van Dixhoorn? Maar waarom dan niet meteen een volbloed (nou ja) Nederlands woord tientet gesmeed (zo het over een ensemble van tien man gaat)? Lezers die hierover meer weten, nodig ik uit te reageren. PEE en EF -een kwestie van Latijn Hans den Besten - Instituut Algemene Taalwetenschap, Universiteit van Amsterdam In de vierkantjes-rubriek van Onze taal 52 van juli/aug brengt P.C. Uit den Boogaart een brief van een zekere C.F.G. te H. ter sprake die handelde over de namen van onze medeklinkertekens. Waarom heet de P pee en niet ep, en, omgekeerd, waarom noemen we de F ef en niet fee? De rubriekschrijver moet bekennen, dat hij het niet weet, al heeft hij wel een oplossing voor de namen ha, ka, ku en iks. Ka wordt gezien als afgeleid van het Griekse kappa, en ha als afgeleid van een letternaam hacca, die te reconstrueren valt op grond van Frans hache en Italiaanse acca. De Q zou ku heten naar de vaste verbinding QU, en iks zou komen van iksi uit het Griekse ksi. Op bijna al deze verklaringen valt wel iets aan te merken. Ka en iks hebben inderdaad iets met kappa en ksi te maken, maar op een andere manier dan hierboven gesuggereerd. Ha is niet afgeleid van hacca, al is er wel degelijk een verband met het Italiaanse acca. Alleen de uitleg voor ku is juist, al valt er meer over te zeggen. Latijnse oorsprong

276 De oorsprong van de meeste letternamen moet worden gezocht in het Latijn. Als we afzien van Y en Z, en ook van J, V en W, dan mag zelfs gesteld worden, dat de namen van alle overige lettertekens zonder uitzondering uit het Latijn afkomstig zijn. Dat is niet het geval bij J, V en W, omdat deze letters als zodanig niet in het Romeinse alfabet voorkwamen. Weliswaar waren V en U in die tijd varianten van één letter, die een oe en een tweelippige (Engelse) w moest weergeven, maar dat maakte de V nog niet tot een apart teken. Een beetje anders ligt het bij Y en Z. Deze twee vormen een Grieks appendix in het Romeinse alfabet, overgenomen om Griekse leenwoorden correct te kunnen weergeven, en ze werden met de Griekse namen hu en dzêta aangeduid. Dzêta heeft natuurlijk geleid tot ons zet. Met hu is het minder fortuinlijk verlopen. Klankveranderingen in het Grieks en het Latijn vormden hu om tot i. De Y werd daarom herbenoemd als i graeca Griekse i, d.w.z. i grec. Om begrijpelijke redenen hebben wij het meestal over ei. Overigens blijkt uit de afleiding van de naam van Z, dat het terugvoeren van ha en ka op hacca en kappa minder waarschijnlijk is. Dat had hak en kap moeten wezen, zoals ook het Duitse Jot voor J met Grieks jota in verband gebracht kan worden. Met deze kennis gewapend kunnen we onze Latijnse medeklinkernamen aan een onderzoekje onderwerpen. Als we de namen voor de drie moderne medeklinkertekens J, V en W apart zetten, kunnen de Latijnse medeklinkernamen in drie groepen onderscheiden worden: de groep volgens het patroon M(edeklinker)+ee, de groep volgens het patroon e+m(edeklinker) en een groep die daar schijnbaar niets mee te maken heeft. In het onderstaande overzichtje heb ik de Griekse naam zet tussen haakjes gezet: Latijnr Modern Mee em andere bee ef ha jee cee el ka vee dee em qu wee gee en iks pee er (zet) tee es De regel die bepaalt, of een letternaam onder het patroon Mee en onder het patroon em valt, is gemakkelijk te doorgronden, als de namen van C en G op klassiek-latijnse wijze worden uitgesproken, d.w.z. als kee en ghee, waarbij gh van nu af aan staat voor de klank van G zoals in Duitse Gasse. Letters die klanken weergaven die niet aangehouden kunnen worden, kregen van de Romeinen namen volgens het patroon M+ee. Letters die klanken weergaven die net als klinkers aangehouden, d.w.z. gerekt uitgesproken, kunnen worden, kregen namen volgens het patroon e+m. De laatste groep werd aangeduid als die der halfklinkers of semivocales, de eerste groep als die der mutae of stomme letters. De indeling van de letters op grond van hun klankwaarden in klinkers, halfklinkers en stommen (zeg maar: nietklinkers) hadden de Romeinen van hun Griekse

277 125 leermeesters. Hun beslissing om deze indeling ook in de letternamen tot uitdrukking te laten komen, was eigen vinding. Uitzonderingen De overige Latijnse medeklinkernamen geven door hun vorm eigenlijk al aan, of de desbetreffende letters tot de half klinkers of tot de stommen gerekend werden. Als we abstraheren van de specifieke klinkers die in de namen gebruikt worden, blijkt X bij de halfklinkers te horen (patroon: Klinker- +Medeklinker), terwijl H, K en Q onder de stommen vallen (patroon: Medeklinker+Klinker). Deze vier medeklinkers hebben om bijzondere redenen namen met afwijkende klinkers toegewezen gekregen. Bij mijn uiteenzetting van deze redenen zal ik het rijtje andere namen van onder naar boven afwerken. De X werd tot de halfklinkers gerekend, omdat ks vanwege het s-gedeelte kan worden aangehouden. Oorspronkelijk was de naam van de X dan ook eks, zoals nu nog in sommige talen gebruikelijk. Toen echter het besef doorbrak, dat X eigenlijk C+S, d.w.z. een combinatie van een stomme met een halfklinker, was, werd eks vervangen door iks. De klinker i in deze naam schijnt op grond van de i in de Griekse letternaam ksi gekozen te zijn. Bij K en Q liggen de zaken ingewikkelder. Het Latijnse alfabet beschikte over drie tekens voor de k: C, K en Q. Omdat van deze drie C het algemeen gebruikte teken was, en dus volgens het patroon M+ee kee werd genoemd, waren er voor de namen van de gelijkluidende letters K en Q andere klinkers nodig. Q werd qu (spreek: koe) genoemd naar de vaste verbinding QU die enkel diende om kw in de spelling van koe (schrijf: CU) te kunnen onderscheiden, aangezien U oe of w kon zijn. De K, die eigenlijk functieloos was, werd toch nog gebruikt in een paar archaïserende spellingen als Kalendae en Karthago (naast regelmatig Calendae en Carthago), maar alleen in combinatie met A. Vanwege de vaste verbinding KA kreeg K de naam ka. De verbindingen QU en KA zijn restanten van oudere spelling-conventies in het Latijn. In archaïsch Latijn was er namelijk de tendens, om de drie tekens voor k alleen in bepaalde combinaties te laten optreden: CE-CI-KA-QU-QU. De naam qu (koe) gaat dus via de verbinding QU (kw) terug op een oudere spelling waarin QU nog als koe kon worden uitgesproken zoals bij voorbeeld in MARQUS. De conventie om QO en QU te schrijven hadden de Romeinen, mèt het West-Griekse alfabet, van de Grieken, die in de archaïsch-griekse spelling onderscheid maakten tussen QO, QU en KA, KE, KI, waarmee uitspraakverschillen van de k op grond van de volgende klinker tot uitdrukking werden gebracht. De Romeinen hebben dit systeem nog weten te verfijnen, omdat de C, d.w.z. de Griekse gamma, onder invloed van de Etrusken, die geen gh kenden en de C als k lazen, van een teken voor gh evolueerde tot een teken voor k (en gh). De keus voor de verbinding KA i.p.v. KE, KI is waarschijnlijk gedaan op grond van kappa, de Griekse naam voor K. Er is dus indirect, via KA, een verband tussen kappa en ka. Rest nog de naam voor H. Om onduidelijke redenen werd de H tot de stommen gerekend. Maar de H is nooit hee genoemd, omdat de h, onder invloed van de Griekse grammatica, niet als een klank werd gezien, maar als het aanblazen (aspireren) van een andere klank, bij voorbeeld een klinker. Het is de vraag, waar de naam ha zijn

278 a vandaan heeft. Van een oudere naam hacca is niets bekend, want de Romeinen gebruikten dat soort namen niet en de West-Griekse H heette hêta (verg. het verband tussen ka en kappa). Wilhelm Schulze heeft in een opstel uit 1904 gesuggereerd, dat ha gevormd is naar halitus adem(tocht) (zeg maar: aspiratie). Onder normale omstandigheden had Latijns ha in Romaans a moeten veranderen, maar volgens Schulze is ha via de vormen hah-ah- ach-ak in akka overgegaan. Hij verwijst hierbij naar een Romeins grammaticus die de naam van de H beschrijft als ah. Deze slot-h zou ha, net als de tussenwerpsels va en pro, erbij gekregen hebben naar analogie van het tussenwerpsel ah. Nu zijn overgangen van h naar ch en van ch naar k in het Latijn niet onbekend (zo werden de tussenwerpsels ah, vah en proh ook wel met een ch uitgesproken), en dus is de verandering van de letternaam (h)ah in ach en ak heel goed mogelijk. Van de laatste twee vormen waren Schulze geen voorbeelden bekend, maar bij de Italiaan Machiavelli is de vorm ak te vinden, geschreven als hac. Het heeft er dus alle schijn van, dat Frans hache en Italiaans acca van ha afkomstig zijn, hoe vreemd dat ook moge klinken. Taalcuriosa Ghoti Jules Welling - Best Over de beroemde toneelschrijver George B. Shaw gaat het verhaal, dat hij eens in gezelschap vroeg naar de juiste (Engelse) uitspraak van het woord ghoti. Niemand bleek het woord te kennen, maar over de uitspraak was men het eens: gewoon ghoti. De schrijver ontkende dat en begon daarop een betoog over fonetiek, klankwetten en meer van dergelijk moois. Om een lang verhaal kort te maken, de kern van zijn betoog was, dat de gh van ghoti als f diende uitgesproken te worden zoals in laugh, de o als i zoals in women en de ti als sh zoals in negotiation. Concluderend kwam hij zo tot de uitspraak fish voor ghoti. In de Engelse taal zijn met wat ik nu maar gemakshalve het ghoti -effect noem prachtige grappen uit te halen, omdat de Engelse spelling dikwijls ver verwijderd ligt van de uitspraak. Alleen al voor de ie -klank zijn er in het Engels een stuk of zes schrijfwijzen mogelijk. Aardig is, dat ook het tegenovergestelde bestaat: woorden die op het oog een analoge uitspraak zouden moeten hebben, maar in de praktijk sterk verschillen. Bij voorbeeld Noach en coach. Oogrijm heet dat verschijnsel. In het Nederlands valt er op dit gebied aanzienlijk minder te spelen, omdat onze spelling dicht bij de uitspraak ligt. Maar gelukkig is onze taal doorspekt met leenwoorden, zodat er nog wat ruimte voor ludieke geesten overblijft. Dat lleph voor juf staat, kan na het bovenstaande duidelijk zijn. (De ll van failliet, de e van gene en de ph van Philips.) Er moeten op deze wijze interessante verhalen te schrijven zijn in een voor buitenstaanders volslagen onbekende code. Wellicht zelfs fraaie dichtwerken. Wie levert me er een? Over anchaughoti bij voorbeeld, als u begrijpt wat ik bedoel...

279 126 Van taal tot taal F.J.A. Mostert - hoofdredacteur Van Taal tot Taal Het NGV, ofwel het Nederlands Genootschap van Vertalers, werd in 1956 in Amsterdam opgericht met het doel de belangen van de vertalers en tolken in Nederland te bundelen en te behartigen. Zo zijn mede door toedoen van het NGV de beide officiële opleidingen voor vertaler in Nederland - het Instituut voor Vertaalwetenschap van de faculteit der letteren aan de Universiteit van Amsterdam en de opleiding tot vertaler aan het Rijksinstituut voor Hoger Beroepsonderwijs, dat samenwerkt met de Rijksuniversiteit Limburg in Maastricht - tot stand gekomen. Verder bestaan er binnen het genootschap verschillende commissies - bij voorbeeld de commissie opleidingen, de commissie voor herziening van de Wet Beëdigde vertalers, de werkgroep tolken, de juridische contactgroep - die samen met het bestuur de belangen van de leden bepleiten bij de overheid en regelmatig contact onderhouden met zusterverenigingen in bij voorbeeld België, Engeland en Duitsland. Voorts is het NGV lid van de overkoepelende organisatie la Fédération Internationale des Traducteurs (FIT), waarbij ongeveer 40 zusterverenigingen zijn aangesloten en die om de drie jaar een wereldcongres houdt. Het tiende wereldcongres heeft dit jaar in augustus in Wenen plaatsgevonden. Het NGV is bij die congressen altijd met een delegatie aanwezig. De FIT op haar beurt is een door de UNESCO als non-governmental organization (NGO) erkende en ondersteunde organisatie. Het NGV, dat momenteel circa 800 leden telt, omvat drie secties: een technisch-wetenschappelijke sectie (de grootste), een sectie gerechtstolken en een literaire sectie, terwijl onze vertalers in het noorden des lands zich hebben verenigd in de Vereniging Vertalerscontact en Tolkenpool Noord-Nederland. Tweemaal per jaar wordt er een algemene ledenvergadering gehouden en daarnaast komen de secties ook afzonderlijk bijeen. Op de najaarsvergadering, die in het centrum van het land wordt belegd, wordt doorgaans een spreker uitgenodigd om over een taalkundig onderwerp een lezing te houden. De technisch-wetenschappelijke sectie organiseert bovendien op onregelmatige tijdstippen excursies naar vertaalafdelingen van grote instellingen; zo trok men in voorbije jaren naar Unilever, Shell, de Wereldomroep, de EG in Brussel, en Schiphol. De sectie gerechtstolken legt zich meer toe op het verzorgen van cursussen door juristen om de gerechtstolken in hun specifieke vak bij te scholen. Bijscholing is namelijk een van de terreinen waaraan nog niet genoeg gedaan wordt. Topprioriteit binnen het NGV heeft echter de erkenning van de titel en het beroep van vertaler. Zolang dit niet beschermd is, zal er door onbevoegden en dus tegen lage tarieven gebeunhaasd worden. Daar het probleem in andere landen analoog is aan het onze, wordt in Europees verband naar erkenning van de vertaler gestreefd. Hiertoe zijn vorig jaar in Brussel en dit voorjaar in Maastricht tweedaagse symposia opgezet. Van al deze ontwikkelingen worden de leden op de hoogte gehouden in het zesmaal per jaar verschijnende Mededelingenblad, waarin ook cursussen en congressen in binnen- en buitenland worden aangekondigd. Anders dan het genootschap Onze Taal houdt het NGV zich niet met één taal maar met tal van talen bezig, van Afrikaans tot Zweeds. De werktalen en de vakgebieden die onze leden bestrijken, worden, met hun namen, telkenjare vermeld in de NGV-gids, die voor opdrachtgevers bij de

280 overheid en in handel en industrie van groot nut is. Het gehalte en de kwaliteit van het werk van de leden wordt zo goed mogelijk verzekerd doordat ze bij toelating een ballotagecommissie moeten passeren en de erecode van het NGV moeten onderschrijven. Ten slotte geeft het NGV al 28 jaar lang een kwartaaltijdschrift uit, Van Taal tot Taal, waarin interessante artikelen op taalkundig gebied (vaak ook in Engels, Frans of Duits) en vaste rubrieken als glossaria en boekbesprekingen worden gepubliceerd. Ook wordt daarin regelmatig aandacht besteed aan speciale onderwerpen, zoals opleidingen, vertalen met de computer, tolken en bijbelvertalingen. Verscheen bij het twintigjarig bestaan van het NGV een bundel verhalen over vertalen onder de titel Vertalen vertolkt, ter gelegenheid van het zilveren jubileum werd in Den Haag een tentoonstelling gehouden en een jubileumbundel uitgegeven getiteld Vertalers in zicht. Exemplaren van laatstgenoemd boekwerk zijn tegen kostprijs te bestellen bij de administratie van het NGV, Prinsessestraat 2, 2012 LR Haarlem (telefoon ), waar men gaarne nieuwe leden en abonnees zal inschrijven en tevens alle gewenste informatie verstrekt. Reactie Lankzaam H. de Roos - Den Haag Op pagina 69 van het meinummer merkt de heer Zaalberg op, dat sinds 1954 gepleit is voor lankzaam. Het is een onuitspreekbaar woord, aangezien de k en de z niet in elkaar kunnen overvloeien. Indien er behoefte bestaat het woord langzaam - hetgeen wel uitspreekbaar is - te veranderen, dan is lanksaam de enige mogelijkheid. En dàt is Middelnederlands. Geen taalvernieuwing dus. Het lijkt mij beter het woord zo te laten als het is. Naschrift C.A.Z. Lankzaam is evenmin onuitspreekbaar als werkzaam of onachtzaam. Juist de wel-uit-sprekelijkheid van langzaam (met -ngz- zoals in zangzaad en wangzak) maakt verbetering van de schrijfwijze gewenst. Indien men een algemeen beschaafd of standaard-nederlands wil erkennen, dan dient men daarin als norm de uitspraak lanksaam op te nemen. Dat is inderdaad Middelnederlands ; ook later nog zei men lank en konink, vormen die wij bewaren in lankmoedig en koninkrijk. En in het misleidend gespelde langzaam. Mijn voorstel heeft niet te maken met taalvernieuwing, wel met taalbehoud: vermijding van hypercorrecte spellinguitspraak.

281 127 Bijna mis F. Jansen - leraar Nederlands, Amsterdam Op veel stations staan reclameborden van de Nederlandse Spoorwegen waarop teksten voorkomen die zo eindigen: Buiten de spits reist U bijna voor half geld; of zo: Studenten met gunstige collegetijden kunnen voor praktisch half geld reizen. Hoeveel kost die reis nu? Meer dan de halve prijs, of minder? Anders geformuleerd: wat is de betekenis van bijna (of praktisch) in dit zinsverband? Eerst twee duidelijke gevallen: (1) We leven bijna in de 21ste eeuw (2) We waren bijna in Landsmeer, toen we een lekke band kregen. Hier betekent bijna nog net niet. Dat is bijzonder duidelijk in zinnen die eenrichtingverkeer aanduiden. Daarmee bedoel ik, dat er een activiteit mee aangegeven wordt, die slechts op één doel gericht kan zijn. Het scheelt dan telkens niet veel of datgene waar bijna voor staat wordt bereikt. Ook als er geen sprake is van letterlijk eenrichtingverkeer heeft bijna deze betekenis. Dat doel zit dan als het ware verstopt in andere woorden, bij voorbeeld hoog en lang: (3) De toren is bijna 100 meter hoog (4) Piet is bijna twee meter lang. Soms kan het doel alleen maar afgeleid worden uit de hele zin: (5) Piet meet bijna twee meter (6) Er demonstreerden bijna 400 mensen. De overeenkomst van deze zinnen met de eerste twee is, dat er één kant uit geteld en gemeten wordt, van minder naar meer. De norm voor dat meer wordt echter net niet gehaald. Tweerichtingsverkeer is ook mogelijk: (7) Piet begint na de zware operatie alweer op krachten te komen, hij weegt nu al bijna 75 kilo. (8) Piet heeft eindelijk een goed slankdieet gevonden, hij weegt nu al bijna 75 kilo. In (7) weegt Piet minder dan 75 kilo, in (8) juist meer. De betekenis van bijna kan afgeleid worden uit de richting waarin Piets gewicht verandert. In prijzen van goederen en diensten lijkt een zelfde tweerichtingsverkeer verborgen te zitten. Verkopers en snobistische kopers hebben als norm een zo hoog mogelijke prijs. Daarom kunnen zij zeggen: (9) Ik heb mijn krakkemikkige Fiat nog verpatst voor bijna 4000 gulden! (10) Dat jasje dat ik nu draag, heeft me bijna 700 gulden gekost! In (9) heb ik minder dan 4000 gulden gekregen, in (10) heb ik minder dan 700 gulden betaald. Je zou nu verwachten dat kopers, tuk op een buitenkansje, zeggen: (11) Die broek heb ik voor bijna 25 gulden op de kop getikt.

282 De betekenis iets meer dan 25 gulden volgt dan immers uit de richting: je streeft naar een zo laag mogelijke prijs. Toch heb ik nog nooit iemand bijna zo horen gebruiken. Als (11) iets betekent dan is de prijs minder dan 25 gulden. Maar ook dan is (11) obscuur, omdat je daarvoor nog geen 25 gulden zou gebruiken. De impliciete norm bij prijzen wijst er blijkbaar op, dat er niet echt sprake is van tweerichtingsverkeer, maar van eenrichtingverkeer: van minder naar meer. De reclames van de NS spelen nu een spelletje met de richting: half geld kan namelijk op twee manieren opgevat worden. Ten eerste als de overblijvende helft van de oorspronkelijke reis, ten tweede als de maat van de reductie op de oorspronkelijke prijs. In de eerste betekenis vat je de halve prijs op als het bedrag dat je zou moeten betalen. Bijna de halve prijs betekent dan minder dan de halve prijs. In de tweede betekenis haalt de reductie net niet de helft, en blijft er dus meer dan de (andere) helft over om te betalen. Die tweede betekenis is de door de NS bedoelde. Hoe komt het nu, dat voor zover ik weet geen woedende passagiers de loketten hebben bestormd, met de slogan als bewijsmiddel? Ik denk dat de NS-klant impliciet zo heeft geredeneerd: de spoorwegen willen mij iets verkopen. Een verkoper doet altijd net of zijn waren goedkoop zijn. Als de reis minder dan de helft zou kosten, had er het ondubbelzinnige... reist U voor nog geen half geld gestaan. Dat zegt de NS niet, dus zal de betekenis van bijna half geld minder dan half geld wel niet de bedoeling zijn. De slogan is dus net niet fout. Toch een geel kaartje voor de NS! Reactie S/sjiieten H. Blijlevens - leraar Ned., Kerkdriel Er zijn gronden die de schrijfwijze S/sjiieten rechtvaardigen en de schrijfwijzen S/sji'ieten of S/sji'iten (door P.M. Kaashoek in Onze Taal van mei 1984 toelaatbaar geacht) uitsluiten. De indeling in syllaben kan alleen zó begrepen worden: S/sji--ie--ten. Als de lettergreepgrenzen duidelijk zijn, verliest de apostrof, het deelteken of het koppelteken in het woord bestaansrecht. (Vergelijk financiële tegenover financieel en kopiëren tegenover kopiist.) Een verantwoording van de apostrof op grond van de aanwezigheid van een - in het Nederlandse woord niet gehoorde - medeklinkerachtige klank in het Arabische woord strookt niet met de eis van de terugleesbaarheid: voor de lezer die het Arabisch niet machtig is, is niet te achterhalen wat er weggelaten werd, hetgeen wel het geval is bij woorden als 's morgens en Beets. De Woordenlijst (bh. XLVIII) schrijft een ie voor in eindlettergrepen en zegt op blz. XLIX: Vóór Nederlandse afleidingsachtervoegsels en buigingsuitgangen wordt een lettergreep met de klank ie behandeld als eindlettergreep (...). De geciteerde regel is geheel van toepassing op het woord S/sjiieten, en sluit de schrijfwijze S/sji(')iten uit. Het feit dat een aantal woorden met i/ie zich (lijken te) onttrekken aan de regels die de Woordenlijst geeft, lijkt me geen reden er één aan toe te voegen.

283 128 [Mededeling] PCUdB Wat er aan de hand is, ik weet het niet, maar er schijnt zich een vreselijke lethargie meester gemaakt te hebben van ons taalgebied. Men komt van vakantie terug (de strijd tussen met vakantie en op vakantie suddert door, dat wel), men wrijft zich in zijn of haar handen, en zet zich aan tafel om het achterstallige leesvoer te consumeren, en wat blijkt? Geen hond die een faux pas maakt in linguisticis, zelfs geen interessante verschrijving, om over interessante taalnoviteiten maar te zwijgen. Ach ja, de sportverslaggevers doen natuurlijk hun best, maar ook zij blijken het minder bont gemaakt te hebben dan sanderendaags het geval was. Wissink van de Volkskrant noemde de Amerikanen oorverdovend chauvinistisch, en dat is dan natuurlijk wel aardig, maar ook weer niet voldoende om een hele achterkant van Onze Taal over vol te schrijven. En wat de lezers van dit blad betreft, meestal regent het klachten van hun kant inzake taalgebruik van de ambtenarij, het krantewezen, de reclame of de zachte sector - doch ook zij (die lezers) zijn ingeslapen, op vakantie, of hebben eenvoudig niets vermeldenswaards onder de ogen gekregen, evenals ik. Zou het soms aan het tijdsgewricht zelve liggen? Zou de renaissance van de etiquette en de nette normen een wedergeboorte van het voorzichtige, gekuiste, nooit op glad ijs zich begevende taalgebruik met zich meevoeren? Zouden wij het tijdperk van de Nieuwe Truttigheid verlaten hebben en de periode van de Nieuwe Netheid definitief aangevangen hebben? Wij weten het niet, lezers, maar wij vrezen het ergste. Goed, wat doet men, na zulk een deceptie? Men bladert uit pure meligheid zijn of haar woordenboek maar eens door. In dit geval haar, want het gaat om het woordenboek van Prisma-Weijnen dat aan mijn dochter, die de brugklas gaat bezoeken, toebehoort. Van oudsher, zoals bekend, heeft Het Spectrum onnette woorden, en onnette betekenissen van nette woorden uit de vocabulaires geweerd. Tot op zekere hoogte heeft PSW zich aan de meer vrijmoedige opvattingen van de laatste decennia aangepast, in die zin dat de wetenschappelijke en min of meer officiële namen van de primaire seksuele kenmerken nog steeds niet opgenomen zijn, maar de platste benamingen zich wel een plaats hebben kunnen veroveren in dit woordenboek. Maar ja, lachen om een woordenboek is ook weer zoiets. Dit is dan ook weer terzijde gelegd. En taaltreurigheid alom. Terwijl een halfjaar geleden de zaken er nog zo veelbelovend voorstonden. Toen was er bijvoorbeeld het achtervoegsel -vriendelijk dal een aardige opmars maakte. Milieuvriendelijk en gebruikersvriendelijk, waar het allemaal mee begonnen is, dat bestaat nog, zeker, maar wat is er gebeurd met vrouwriendelijk, kindvriendelijk, kleinbedrijfvriendelijk, poëzievriendelijk? Is er hoop dat we, nu de vriendelijke stroom opgedroogd is, een woord als manvriendelijk ooit zullen tegenkomen? Vragen, lezers, vragen, waarop het antwoord uitblijft. De ontwikkeling van het achtervoegsel -vriendelijk werd pas echt interessant toen het ook nog concurrentie kreeg van -aardig. Althans, als alternatief voor milieuvriendelijk heb ik enige maanden geleden milieuaardig gelezen. Het had allemaal zo mooi kunnen zijn. Toen het nog bon ton was om van het

284 Ik-tijdperk te spreken (en waar is dat tussen haakjes weer gebleven) had men zichzelf ikvriendelijk, dus eigenvriendelijk, dus eigenaardig kunnen noemen. Wat een perspectieven, en wat een verlies aan mogelijkheden. Maar goed, we moeten nu eens ophouden met het defaitistische gezeur. De komende maanden gaan we er met zijn allen (of haar allen, natuurlijk) weer eens flink tegenaan, om te laten merken dat er wel degelijk leven in de taalbrouwerij is. En kunt u geen eigenaardigheden ontdekken, maak ze dan zelf, en doe ze toekomen aan uw toegewijde taalslaaf, P.C.U.d.B.

285 129 [Nummer 8]

286 130 De Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) J. de Rooy - verbonden aan het P.J. Meertens-Instituut in Amsterdam, redacteur van de ANS Der moederspraak is ja zeer eigendommelijk, verklaarde professor Prlwytzkofski geprikkeld. Der ganse spraakleer is zo onwetenschappelijk. (Marten Toonder 7766) Zo hoort het ook: als de taal te gemakkelijk werd, zou Jan en alleman er zich van kennen bedienen. (PCUdB in Onze Taal 52 (1983), 100) In november van dit jaar verschijnt de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS). De ANS is een uitvoerige grammatica van het moderne Nederlands, vooral bedoeld als naslagwerk voor praktisch gebruik. Er zullen zeker wel lezers van Onze Taal zijn die in de afgelopen jaren over de ANS gehoord of gelezen hebben, maar nu het werk binnenkort het licht ziet, lijkt een beknopte algemene introductie op haar plaats. Nederlandse spraakkunst Eerst iets over de titelvan het boek. Het woord spraakkunst, en niet grammatica, is niet om puristische redenen gekozen, ook niet of in elk geval niet alléén omdat de afkorting ANS beter uit te spreken is dan ANG, maar vooral om te laten uitkomen dat het niet om een theoretisch werk, maar om een boek voor de praktijk gaat. Het Nederlandse spraakkunst - waar het element kunst is op te vatten als in geneeskunst en niet als in beeldende kunst - suggereert dit beter dan het Grieks-Latijnse grammatica. Het woord algemene is mede op deze manier te verstaan: het is geen boek voor specialisten, maar voor een groter publiek. Hoe groot dit publiek is, valt niet zo makkelijk te zeggen. Een grammatica is moeilijker te hanteren dan een woordenboek, dat in principe te gebruiken is door iedereen die het alfabet kent. Wie iets in een spraakkunst wil opzoeken, moet een bepaalde grammaticale kennis bezitten. Wie bij voorbeeld wil weten wat de ANS zegt over het klassieke probleem groter dan of groter als?, moet weten dat groter een vergrotende trap (comparatief) van een bijvoeglijk naamwoord (adjectief) is en dan en alsvoegwoorden (conjuncties) zijn, en dat het gezochte dus in het hoofdstuk over het adjectief en/of in het hoofdstuk over het voegwoord te vinden zal zijn. Voor degenen die dat allemaal niet zo goed weten, heeft de ANS in dit geval wel een oplossing: de plaats waar het bedoelde probleem behandeld wordt, is in het register ook te vinden onder de woorden dan en als Maar niet naar alle grammaticale kwesties is op zo'n eenvoudige manier te verwijzen, zodat er voor de gebruiker nog wel heel wat denk- en zoekwerk overblijft. Verder komt er in de titel nog het woord Nederlandse voor. Wat dat betekent, lijkt eenvoudiger dan het is. De ANS is een grammatica van het Nederlands, maar wat is het Nederlands? Nederlands wordt niet alleen gesproken in Amsterdam en Hilversum, maar ook (en dat vergeten randstedelingen wel eens) in Kampen en Venlo,

287 en niet alleen in Nederland, maar ook (en dat vergeten Nederlanders wel eens) in Vlaanderen. Aan deze regionale spreiding zijn verschillen toe te schrijven als die tussen het algemene Hij loopt altijd met zijn handen in zijn zak en het oostelijke... met de handen in de zak, en tussen het algemene Dat is een onderwerp waar we beter niet over kunnen spreken en het zuidelijke... waar we beter niet kunnen over spreken. Andere verschillen hangen bij voorbeeld samen met het feit dat de geschreven en de gesproken vorm van een taal niet altijd overeenstemmen. Dat geldt ook voor het Nederlands. Zo staat naast het algemene Zoiets doe je niet het schrijftalige Zoiets doet men niet, en naast het algemene Jan komt vanavond ook het spreektalige Jan die komt vanavond ook. Wat de ANS met deze verschillen doet, hangt o.a. samen met de doelgroepen waarop ze zich richt. Daarom nu eerst wat meer over dat onderwerp. Drie doelgroepen Tot die doelgroepen behoren allereerst de anderstaligen die Nederlands leren en hun docenten. Ik noem die het eerst, omdat het initiatief tot het samenstellen van een uitvoerige Nederlandse grammatica voor praktisch gebruik, is voortgekomen uit de kring van de docenten Nederlands aan buitenlandse universiteiten. Wie als Nederlandstalige Nederlands gestudeerd heeft in Nederland of Vlaanderen (dus van binnen uit ) en dan die taal aan buitenlanders gaat onderwijzen (die het Nederlands van buiten af benaderen), komt al gauw voor problemen te staan. Liggen die problemen op het gebied van de woordenschat, dan staan de docent allerlei goede woordenboeken ten dienste, maar op het gebied van de grammatica zijn de hulpmiddelen schaars. Afgezien van de meestal beknopte grammaticale overzichten in leerboeken voor anderstaligen, gaan de bestaande Nederlandse spraakkunsten ervan uit dat de gebruiker Nederlands kent en zijn ze bedoeld om die kennis te expliciteren en theoretisch te verdiepen. Maar een docent Nederlands als vreemde taal (buiten het Nederlandse taalgebied) of als tweede taal (binnen Nederland en Vlaanderen), zal meestal niet zozeer behoefte hebben aan een boek waarin hij of zij kan vinden dat werkwoorden als kunnen, moeten en mogen hulpwerkwoorden van modaliteit heten (als hij dat vergeten was), maar wel aan informatie over het gebruik van deze werkwoorden in zinnen als: Dat kan wel weg, Je moet een jas aan, hoor en Dat mag niet, waar bij voorbeeld zijn Engelstalige leerlingen in hun moedertaal nooit de overeenkomstige modal verbs can, must en may zonder infinitief zouden kunnen gebruiken. De ANS probeert in deze behoefte te voorzien. Niet door het Nederlands met alle mogelijke andere talen te vergelijken - dat is in één boek, ook al is het dik, natuurlijk niet mogelijk - maar door algemene grammaticale informatie over het Nederlands te bieden, waar de docent en ook de gevorderde

288 131 student hun voordeel mee kunnen doen. De tweede doelgroep van de ANS vormen degenen die wel een vorm van het Nederlands, maar niet de standaardtaal, het ABN, als moedertaal hebben. In concreto gaat het hier om mensen die van huis uit een sociale of regionale variëteit van het Nederlands spreken, dus bij voorbeeld een dorps- of stadsdialect of het bovendialectische Zuidnederlands van veel Vlamingen. Bij deze sprekers komen constructies voor als de hierboven vermelde Hij loopt altijd met de handen in de zak en Dat is een onderwerp waar we beter niet kunnen over spreken (in de ANS als regionaal aangeduid). Ook aan hen wil de ANS de informatie bieden waar men behoefte aan heeft. Het gaat ook hier natuurlijk altijd om grammaticale informatie, niet over dialectische of regionale afwijkingen van het ABN in de woordenschat (de ANS is geen woordenboek), maar ook niet in de uitspraak: de ANS bevat geen klankleer, alleen vormleer (morfologie) en woordgroep- en zinsleer (syntaxis). De derde doelgroep bestaat uit standaardtaalsprekers die wel eens een grammaticaal probleem hebben. Dat zijn in principe alle Nederlanders en Vlamingen, want niemand beheerst ook zelfs zijn moedertaal voor de volle honderd procent. De kolommen van Onze Taal en vooral de brieven aan de redactie bevatten dan ook dikwijls vragen over het al dan niet correct zijn van bepaalde taalvormen - al gaat het daarbij natuurlijk niet altijd over de grammatica maar ook vaak over de woordenschat. Maar er zijn genoeg problemen die (ook) van grammaticale aard zijn. Een klassiek geval is hierboven al genoemd: groter dan of groter als?. Daaraan kunnen vele andere toegevoegd worden: een aantal mensen is of zijn?, grootstad of grote stad?, wat mijn gezondheid betreft of wat betreft mijn gezondheid?, de ingewikkeldste problemen of de meest ingewikkelde problemen?, de heren wordt verzocht of de heren worden verzocht?, enzovoort. Dit soort zaken wordt (of: worden?) in de ANS behandeld, wat overigens niet wil zeggen dat er altijd pasklare oplossingen voor gegeven worden. Verschillende eisen Overzien we deze doelgroepen, dan kunnen we vaststellen dat ze verschillende eisen stellen aan een Nederlandse spraakkunst. De anderstaligen hebben behoefte aan zo volledig mogelijke informatie over wat we gemakshalve maar basisgrammatica zullen noemen. Zij moeten leren dat het meervoud van tak: takken is, maar dat van dak: daken; dat de verbogen vorm van Fries: Friese is, maar die van vies: vieze; dat de volgorde van onderwerp en persoonsvorm in een zin als Ik was laat thuis gisteravond anders is dan in Gisteravond was ik laat thuis. De Nederlandstaligen weten dit wel. Ook de niet-abn-sprekers onder hen: ofwel omdat hun eigen variëteit hier geen afwijkingen vertoont, ofwel - als dat wel zo is - omdat ze de basisgrammatica van de standaardtaal op deze punten beheersen. Anders gesteld is het met de (regionale of sociale) varianten. We kunnen vaststellen dat de woordvolgorde in de zin Dat is een onderwerp waar we beter niet over kunnen spreken (A) correct is. Of dat ook geldt voor de varianten... waar we beter niet kunnen over spreken (B) en... waar we beter niet over spreken kunnen (C), laten we even in het midden, maar een feit is dat ze in het Nederlandse taalgebied voorkomen. Voor

289 een buitenlander is dat echter niet van veel belang. Als hij A kent zal hij dat meestal genoeg vinden. Gebruikt een Nederlandstalige in een gesprek met hem constructie B of C, dan zal hij er geen moeite mee hebben zijn gesprekspartner te verstaan. Maar voor zijn actieve taalgebruik is kennis van A voldoende, kennis van B en/of C overbodig en misschien maar verwarrend. Iets dergelijks geldt voor de standaardtaalspreker die alleen A kent. Deze spreker zou, als hij zich het bestaan van B en C bewust geworden is, deze varianten eens naast A kunnen gebruiken ter wille van de afwisseling, maar dat zal in de praktijk - om redenen waarvan de behandeling hier te ver zou voeren - niet gauw gebeuren. Voor de Nederlandstaligen echter die van huis uit B of C gebruiken, is het anders. Zij hebben er iets aan als ze in een spraakkunst kunnen vinden: ten eerste dat er naast de voor hen gewone constructie nog andere bestaan, en ten tweede hoe de niet-algemene varianten te beschouwen zijn; bij voorbeeld als regionaal taalgebruik, spreektaal, archaïsche taal of misschien als fout. Alleen de problemen van de derde doelgroep, de standaardtaalsprekers, kunnen geacht worden ook voor de beide andere doelgroepen van belang te zijn. We kunnen er immers van uitgaan dat alle ANS-gebruikers belangstelling hebben voor wat als grammaticaal correct Standaardnederlands te beschouwen is. Inhoud Een toelichting bij de titel en een uiteenzetting over de doelgroepen van de ANS hebben intussen ook al een en ander over de inhoudvan het boek onthuld. Naar aanleiding daarvan zullen er bij de lezers van dit artikel wel enkele vragen gerezen zijn. Laat ik er drie formuleren en proberen te beantwoorden. Welke grammaticale verschijnselen zijn in de ANS opgenomen? Het zal duidelijk zijn dat er wat de basisgrammatica betreft (populair gezegd: datgene waar alle Nederlandstaligen het over eens zijn) naar volledigheid is gestreefd. Het zal hopelijk even duidelijk zijn dat die volledigheid niet bereikt is. De taal, ook de Nederlandse taal, is nu eenmaal een buitengewoon gecompliceerd systeem, dat bovendien voortdurend aan verandering onderhevig is. Een volledige inventarisatie van alle regels en uitzonderingen zal daarom wel altijd onmogelijk blijven. Voor de ANS komt daar nog bij dat het samenstellen van een grammatica van deze omvang in het Nederlandse taalgebied pionierswerk was. Op vele punten ontbraken de noodzakelijke voorstudies. Sommige onderdelen zijn dan ook heel wat minder volledig dan andere. Hopelijk is de binnenkort verschijnende eerste druk van de ANS een begin-, maar niet tevens een eindpunt, en zullen er in de toekomst geregeld aangevulde en verbeterde drukken kunnen verschijnen. Wat de hierboven genoemde varianten betreft, is er uiteraard niet naar volledigheid gestreefd. Grammaticale verschijnselen die bij voorbeeld alleen in een beperkt aantal dialecten voorkomen en door de sprekers daarvan ook duidelijk als dialectisch onderkend worden en dus in het algemeen worden vermeden bij het gebruik van de standaardtaal, horen niet thuis in een Nederlandse spraakkunst die ook wat dit betreft algemeen wil zijn. Over ontbreken van

290 132 het lidwoord in bepaalde gevallen zoals dat in Groningse dialecten voorkomt (Ik geloof dat wind liggen gaat), zal men in de ANS dan ook niets vinden. Iets heel anders is het verschijnsel dat bekend staat als doorbreking van de werkwoordelijke eindgroep (Dat is een onderwerp waar we beter niet kunnen over spreken), dat men herhaaldelijk kan opmerken in gesprekken en geschreven Nederlands van Vlamingen uit alle windstreken. Hoe worden de grammaticale verschijnselen in de ANS beschreven? Wie engiszins thuis is in de moderne taalkunde, weet dat deze tak van wetenschap de laatste decennia een stormachtige ontwikkeling heeft doorgemaakt. Er is veel belangstelling voor de beschrijving van grammaticale verschijnselen, en vooral voor de samenhang tussen die verschijnselen en de manier waarop die verklaard kan worden binnen een bepaalde taaltheorie. Maar zoals in alle wetenschappen, zijn de geleerden het niet altijd eens. De vraag is dus gewettigd of de ANS tot een bepaalde school gerekend kan worden. Dat is niet het geval. De ANS sluit zich zoveel mogelijk aan bij de traditionele grammatica, waarmee de grammatica bedoeld wordt die de meesten van ons op school geleerd hebben. Maar daarmee is lang niet alles gezegd. Nog afgezien van het feit dat velen nogal wat vergeten zijn van hetgeen ze op school geleerd hebben, hebben we ook beslist niet allemaal hetzelfde geleerd. Zo blijken zelfs oud-gymnasiasten - die toch heel wat grammatica in zich hebben moeten opnemen - niet altijd vertrouwd te zijn met een heel bekende traditionele term als persoonsvorm (de werkwoordsvorm waarvan de vorm bepaald wordt door het onderwerp van de zin, zoals heb en heeft (maar niet gewerkt) in Ik heb gewerkt en Hij heeft gewerkt). Daar komt bij dat de schrijvers van de ANS zich soms genoodzaakt hebben gezien een niet-traditionele term in te voeren, eenvoudig omdat die voor de beschrijving onontbeerlijk was. In het algemeen is er naar gestreefd die beschrijving zo eenvoudig mogelijk te houden, maar - het is hierboven al gezegd - een grammatica is nu eenmaal moeilijker te hanteren dan een woordenboek. Het is de moeite waard om iets anders wat hierboven al (zij het impliciet) gezegd is, hier nog eens uitdrukkelijk te vermelden: de ANS is geen handboek voor zinsontleding of woordbenoeming. Daarin verschilt dit werk van wat de meesten zich bij de naam Nederlandse spraakkunst voorstellen. Het gaat in de ANS om de beschrijving van de taalverschijnselen, niet om theoretische reflectie daarop. Natuurlijk zijn voor die beschrijving termen en begrippen nodig, die in de ANS uiteraard ook verklaard worden. Zo is het dus wel mogelijk de ANS te gebruiken om te weten te komen wat het verschil is tussen een voorzetsel en een voegwoord, en dat groen in Hij verft de deur groen (deuren worden in Nederlandse spraakkunsten uitsluitend groen geverfd) een bepaling van gesteldheid ten gevolge van de handeling ofwel een resultatieve werkwoordsbepaling is. Maar dit is oneigenlijk gebruik van het boek. Het is overigens niet strafbaar. Normen Hoe worden de beschreven grammaticale verschijnselen in de ANS beoordeeld? Het zou wel eens kunnen zijn, dat het antwoord op déze vraag voor veel lezers van Onze Taal het interessantst is. Ik zou me kunnen voorstellen dat ik sommige

291 lezers tegen de haren ingestreken heb door voorbeelden als groter als, Jan die komt vanavond ook en Dat is een onderwerp waar we beter niet kunnen over spreken zonder commentaar te vermelden, althans zonder het verwachte en gewenste commentaar: geen correct Nederlands. We raken hier aan het netelige probleem van de norm. Hoe staat de ANS hier tegenover? In het algemeen gesproken is de ANS een beschrijvende, geen voorschrijvende grammatica. Als bepaalde taalvormen voldoende ruim verspreid zijn over het Nederlandse taalgebied, zijn ze in de ANS opgenomen. Zijn ze in hun gebruik niet gebonden aan een bepaalde streek, maatschappelijke groep, of stijl, en achten alle taalgebruikers ze aanvaardbaar, dan worden ze zonder nader commentaar gegeven. Dit geldt - uiteraard - voor de overgrote meerderheid van de opgenomen taalvormen. Zijn ze streek-, groeps- of stijlgebonden, dan worden ze voorzien van de aanduidingen regionaal resp. vaktaal resp. spreektaal, schrijftaal of archaisch. Bestaat er bij de taalgebruikers geen overeenstemming over de aanvaardbaarheid, dan is dat als zodanig vermeld. In een beperkt aantal gevallen is een expliciete afkeuring uitgesproken, geformuleerd als: in strijd met de gegeven regels. Het gaat hier om taalvormen die wel ruim verspreid zijn, maar volgens de auteurs van de ANS niet gerekend kunnen worden tot de standaardtaal, noch tot de variëteiten die aangeduid zijn als regionaal, vaktaal, spreektaal, schrijftaal of archaïsch. In de praktijk gaat het om verschijnselen die meestal niet geschreven worden en ook niet in het hele taalgebied voorkomen, maar de ANS wil hier een niveauverschil aangeven met de variëteiten spreektaal en regionaal. Een voorbeeld is het in de gesproken taal van (heel?) Nederland voorkomende hun in onderwerpsfunctie (Hun hebben dat gedaan, wij niet). Het behoeft geen betoog dat het toekennen van labels als regionaal, vaktaal, enz., het doen van uitspraken over de al dan niet aanvaardbaarheid en het afkeuren van bepaalde taalvormen op nogal willekeurige beslissingen berust - die natuurlijk ook niet voor eeuwig hoeven te gelden. Misschien zal in een toekomstige nieuwe druk van de ANS hun in onderwerpsfunctie als spreektaal vermeld worden; in een latere druk misschien zelfs zonder nadere aanduiding. Voor de lezers van Onze Taal die hopen die dag niet meer mee te maken, zij hier vermeld dat het gebruiken van een voornaamwoord met voorwerpsvorm in onderwerpsfunctie in meer talen voorkomt. In het Zweeds heeft zich zelfs precies hetzelfde voorgedaan als in het Nederlands, maar de ontwikkeling is er wat verder voortgeschreden. Het persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon meervoud dat correspondeert met het Nederlandse hun of hen, nl. dem (uitgesproken dom) wordt in gesproken taal algemeen gebruikt als onderwerp. In het moderne Zweeds is dit volledig geaccepteerd; het wordt zelfs zo geleerd aan buitenlanders. Wie meer wil weten over De Algemene Nederlandse Spraakkunst en normativiteit kan ik verwijzen naar het aldus genaamde artikel van Walter Haeseryn in het blad van onze Vlaamse zustervereniging, de Vereniging Algemeen Nederlands (Nederlands van nu 32 (1984, nr. 2 (maart-april), blz Deze verwijzing vormt een goede aanleiding om tot slot van dit artikel nog even te vermelden dat de ANS tot stand

292 133 gekomen is in voortdurende en intense Vlaams-Nederlandse samenwerking. Dit geldt voor de subsidiërende instanties, de auteurs, de eindredacteuren, de begeleiders en de uitgevers (Wolters-Noordhoff Groningen en Wolters Leuven). De ANS is een dik boek geworden, ruim 1300 bladzijden. Gelukkig heeft de uitgever een vóórintekenprijs vastgesteld. Reactie Stiekem R.A. Levisson - Den Haag In zijn amusante stukje (in het juli/augustus-nummer op blz. 97) over de Toptien van mishandelde woorden, neemt G. Lansink onder nummer 8 het woord stiekum op. Het woord stiekem (of stiekum ) is geen Nederlands maar verbasterd Hebreeuws. Het komt van het Hebreeuwse woord sj'tieka, dat zwijgen betekent. In de thans niet meer als officieel beschouwde uitspraak van het Hebreeuws die de Amsterdamse Joden vóór de oorlog in het algemeen plachten te gebruiken, werd het woord als sjtieke uitgesproken. In zijn onvolprezen boekje Resten van een Taak, wijst Beem erop, dat bij de verbastering van Hebreeuwse en Jiddische woorden met name in de Amsterdamse volkstaal er onverwacht letters m aan het einde van het woord komen. Zo wordt het Hebreeuwse woord jajin (= wijn) tot jajem. Er zijn veel meer woorden uit het Hebreeuws, resp. Jiddisch, in het Nederlands terecht gekomen dan men doorgaans denkt. Reactie Superlatieven H.V. Zimmermann - Soest Alvorens mij aan het door ons lijfblad opgediste menu te laven, geniet ik van het door PCUdB. toebereide en op de laatste bladzijde geplaatste voorgerecht. In het mei-nummer vestigt hij daarbij de aandacht op een bepaald verschijnsel: het toenemend gebruik van superlatieven, die men naar mijn mening ook krachttermen zou kunnen noemen. Het zijn allemaal bijvoeglijke naamwoorden en tegelijk ook gewone bijwoorden, die men echter door ze te vervoegen uitdrukkelijk een bijwoordelijke betekenis geeft. Eens is dit begonnen met heel of geheel, gaaf, ongeschonden en als men het wilde hebben over heel vaardige vingers, kon men ook zeggen hele vaardige. Langzamerhand is dit door het gebruik geijkt en ofschoon wij ook zeggen: zeer vaardige vingers, zal niemand het in zijn hoofd halen om te spreken over zere vaardige, omdat dit immers zou betekenen, dat zij ook pijnlijk waren. Met de in het bewuste artikel opgenoemde woorden gebeurt eigenlijk precies hetzelfde, waardoor de gebruiker ongewild het tegenovergestelde zegt van hetgeen hij in feite bedoelt.

293 Vooral de presentatoren - van beiderlei kunne - hoon men in tv- en radiouitzendingen spreken over een ontzettende aardige vent, over een vrouw met verschrikkelijke mooie benen, een ontstellende begaafde man, een reusachtige intelligente jonge dame. Indien ik deze lijn van de verwording der verwoording dóór ga trekken, dan zie ik al een verschrikkelijke oude schoonmoeder, een krankzinnige elegante vrouw, een criminele geestige moppentapper en ga zo maar door. De in zulke zinsneden te plaatsen komma hoort men in de spraaktaal tòch niet. Reactie Rijmschap gespelt P. Bierman - Bestuurslid VWS Aan de onbekende (want niet vermelde) sgrijver/sgrijfster van AFSCHEID VAN HET RIJMSCHAP (OT nr. 6, blz. 102). Wat leuk dat uw inspirasie u, bij et sgrijven van dat geestige artikel ingaf om ook onze vereniging er 'n rol in te laten spelen! Kennelik hept u daartoe enig huiswerk gedaan, want in et, kwazie door de VWS gezonden en zoveel mogelik in SPELLING-85 gestelde telegram benaderde u de door ons ontworpen vereenvoudigde en gemakkelik aan te leren sgrijfwijze van et Nederlants, heel digt! De kennelike gehegtheit aan de huidige (in onze ogen onnodig moeilike) spelling, die u hier-en-daar nog even parten speelde, in aanmerking genomen, zou ik u voor de genomen moeite willen belonen met 'n 8-1/2. Nee, u verdient geen 10, want enkele ingeslopen slordigheitjes kan ik niet onopgemerkt laten. Natuurlik, natuurlik, dat wat u bedoelde te zeggen komt voortreffelik over; de inhout van uw woorden (en dáár gaat 't tog om) wort goet begrepen. Een van onze stellingen is dan ook dat men pas in staat is 'n spelfout als zodanig aan te merken, als de zinsinhout is begrepen. U zult me niet kwalik nemen dat ik, als bestuurslit van de VWS, et op prijs stel even uit te leggen wat er in uw tekst niet korrekt SPELLING-85 was, opdat de geagte OT-lezers tog vooral niet de indruk krijgen dat SPELLING-85 'n rommeltje is met nu 'ns dit en dan weer dat. Als ik dus zo vrij mag zijn...? 1) De naam van onze vereniging is niet: Ver. voor Wetensgappelijke Spelling, maar: Wetensgappelike Spelling. Bovendien korten wij niet af: V.v.W.S., maar met et letterwoort VWS. V.v.W.S. staat inderdaat wel koddig, wat tenslotte de opzet was van et geheel. Wij kunnen er zelf tenminste wel om laggen. 2) Wij zijn ervóór om niet-hoorbare letters (in ABN) ook niet zigtbaarte maken. Ergo niet: het maar (keuze uit): et en 't. Ook niet: een (litwoort), maar: 'n. Een is 't telwoort, vgl.: eender, eenzijdig, eent enz. 3) Niet: afsgeidskommunikee, maar: afsgeitskommunikee. 4) Niet: reaksjonerre, maar: reaksjonère. 5) Niet: beschouelik, maar: besgouelik.

294 6) Engelse termen als future shock en clerihew zouden wij niet willen vernederlantsen zoals u deet tot: fjoetjer sjok en klerrijoe, maar, om et anders-talige ervan aan te geven, even tussen tekentjes plaatsen: clerihew of: future shock. Wel zijn wij vóór vernederlantsing van ingeburgerde vreemde woorden (zoals al met zo veel woorden gebeurde: telefoon, fotograaf, biefstuk, rosbief, trein, noem maar op) bijv.: sjokola, sjop, sjo (vlg.: sjonge, sjokken, sjako, sjofel, visje) en ook: kompjoeter. 7) Gestelt in onberispelik SPELLING-85 zou ons, door u verzonnen telegram er dus als volgt hebben moeten uitzien: Sinies laggent zent de VWS 'n afsgeitskommunikee aan et door haar kragtig ontrade Rijmsgap. Dat getop (op reaksjonère sgrijfwijze) met clerihews enz., het besgouelik gegogel met rijm-sgemaas en andere raazjes uit vroeger ewen wort nu eindelik niet meer geplubliseert. Laat et Rijmsgap in z'n histeriese angst voor future schock 'n attak krijgen. Wij zuller er zeker niet om rouen. P.S. Ervan afgezien dat wij ons nooit in zulke onvriendelike bewoordingen zullen uiten. Stelling Als de Friese Beweging niet meer Friezen voor haar idealen zal weten te winnen zal zij de ondergang van het Fries eerder mee bevorderen dan tegenhouden. Proefschrift van J. van der Kooi, R.U. Groningen.

295 134 Van Woord tot Woord De barbecue: een grillerig rooster Marlies Philippa Stel, u bent voor een paar weken in Frankrijk. U geniet van natuur en cultuur. Het is vakantie, u neemt het ervan en u gaat ook af en toe lekker buiten eten. In beide betekenissen, maar daarover straks. Op de menukaart staan regelmatig gegrilleerdevlezen, die soms buiten in een open oven worden toebereid. Op zekere dag bezoekt u een monumentale abdij en u leest er dat de grilles om uur dicht gaan. Wat is dan uw eerste gedachte? Het is mij overkomen. Ik was niet de enige die dacht dat het restaurant om zeven uur zou sluiten, maar die al een seconde later de absurditeit daarvan inzag. Een eetgelegenheid in Frankrijk gaat immers juist op zijn vroegst rond die tijd open. Het waren natuurlijk de hekken! Net zoals in het Nederlands een rooster een traliewerk is dat voor verschillende doeleinden aangewend kan worden, heeft de Franse gril/grille diverse gebruiksmogelijkheden. Er kan bij voorbeeld vlees op geroosterd worden. Buiten is soms binnen In Nederland is geroosterdvlees ook weer erg in trek. Geroosterd, maar zonder rooster. Tegenwoordig wordt het klaargemaakt in een grill of op een barbecue. Dat laatste vindt buiten plaats. Buiten eten. Voor mij betekende dat tot voor kort uitsluitend eten in de open lucht. In Amsterdam, maar misschien ook elders, is er een betekenis bijgekomen: die van buitenshuis eten, buiten de deur eten, uit eten gaan. Toen ik voor het eerst afgelopen november een buitenlander hoorde zeggen, dat hij buiten wilde gaan eten, moest ik daar nog hartelijk om lachen. Het was bitter koud en de nuances van de Nederlandse taal moesten toch wel erg moeilijk zijn. Een tijdje later verging het lachen me. Hoofdstedelijke autochtonen, tot in academische kringen, schuwen de uitdrukking niet. Kan men dus nu in Amsterdam het hele jaar buiten eten, barbecuen doet men alleen 's zomers. In de open lucht. Barbecoa is van oorsprong een Haïtiaans, misschien zelfs een Azteeks woord voor braadrooster, dat de Spanjaarden in de zestiende eeuw in het Caraïbische gebied leerden kennen. Via het Spaans is het in het Engels terechtgekomen. Daar kreeg het de vorm barbecue en niet barbeque, zoals G. Lansink in het juli/augustusnummer op blz. 97 terecht opmerkt. Pikante taalvergissing Nu ik het toch over Engels-Franse taalvergissingen op culinair gebied heb, kan ik het niet nalaten een Frans-Engelse te noemen. Hebt u in het Franse specialiteitenrestaurant Le Duc d'anjou wel eens het gevogelte besteld, waarnaar deze zaak genoemd is? Ik gelukkig niet.

296 De binnenvariant van de barbecue is de grill. Ook al een Engels leenwoord. Het betekent (braad)rooster en traliewerk. Het Engels heeft grill (en grille) ontleend aan het Frans. In het huidige Frans is er tussen gril en grille een zeker betekenisverschil. Een gril is een braadrooster; grille heeft ook wel de betekenis van rooster, maar meer in de zin van hekwerk, tralies en hokje. Vroeger, tot aan het eind van de zestiende eeuw, waren beide woorden synoniem, was (braad)rooster de hoofdbetekenis en werd grille het meest gebruikt. In sommige dialecten is dat nog steeds zo. Gril/grille is ontstaan uit het Latijnse woord craticula dat klein rooster betekent. Grill en grillen/grilleren hebben een betekenisverruiming gekregen. Wij verstaan onder grill nauwelijks meer het rooster zelf, maar eerder het verwarmingselement of het hele ovenachtige apparaat waarin de spijzen door stralingswarmte worden gaargemaakt. Is de warmte op afstand niet gewenst, maar het grilleffect wel, dan is er de contactgrill. Kippen en rollades kunnen daar niet in en ze zijn op een rooster wat lastig hanteerbaar, maar ze zijn zeer goed in een grill te bereiden. Daartoe worden ze aan een spit gestoken. Roosteren aan het spit! Ook roosteren kan zonder rooster. Wist u trouwens dat spit in de betekenis braadspies hetzelfde woord is als het andere spit, die pijnlijke ziekte waarbij het lijkt of je met een scherpe spies in de rug gestoken wordt? In het Limburgs spreekt men van heksenscheut en in het Duits van Hexenschuss. Heksen of andere demonische wezens zouden een pijl in de rug schieten, zo dacht men. Germaans is de oorsprong We kunnen grillen of grilleren, roosten of roosteren. De parallel is er alleen in het schriftbeeld. Grillen is afgeleid van het Engelse grill, grilleren van het Franse griller. Roosten is het oude Nederlandse werkwoord. Daaruit ontstond het zelfstandige naamwoord rooster, dat op zijn beurt een nieuw werkwoord, roosteren, kon voortbrengen. Voor degenen die zich vertwijfeld afvragen waarom we toch al die vreemde woorden voor rooster en roosteren hebben geïmporteerd, heb ik één troost: het Franse rôtir en het Italiaanse arrostire zijn ontleend aan het Germaans. Germaanse roosterwoorden in Romaanse talen.

297 135 VIOT taalbeheersingscongres 1984 Ted Sanders, Peter Smulders - studenten Letteren, Hogeschool Tilburg De in 1978 opgerichte Vereniging Interuniversitair Overleg Taalbeheersing (VIOT) heeft tot doel de wetenschapsbeoefening en het onderwijs in de taalbeheersing van het Nederlands te bevorderen. De leden van de vereniging, onderzoekers op het gebied van de taalbeheersing aan Nederlandse en Belgische universitaire instellingen, streven hun doel na door o.a. studiebijeenkomsten en conferenties te beleggen. Op 28, 29 en 30 augustus hield de vereniging aan de Hogeschool in Tilburg haar Taalbeheersingscongres Onderzoekers wisselden van gedachten over hun onderzoek met collega's en andere belangstellenden. Congresbezoekers konden een keus maken uit bijna zeventig lezingen die waren gegroepeerd rond vijf congresthema's: argumentatietheorie en retorica; conversatie-analyse en sociolinguïstiek; taalbeheersing en psychologie; taalbeheersingsonderwijs; taalbeheersing in organisaties. Door regelmatig van thema te wisselen kon ook de congresganger met een brede interesse zich tevreden stellen: een bonte verzameling lezingen was zo gegarandeerd. Wat doen al de wetenschappers met taal als onderzoeksobject, en wat is hieraan van belang voor een lezer van Onze Taal? In het verslag dat volgt, zullen alleen enkele van de vele interessante lezingen worden genoemd. U hoeft echter geen genoegen te nemen met deze selectie: een volledige weergave van de lezingen vindt u in de verzamelbundel * Een onderzoeksterrein dat zich sinds enige jaren in een sterk toenemende belangstelling mag verheugen, is de toepassing van argumentatietheorieën op rechtspraak. In vier lezingen van het thema Argumentatietheorie en retorica werd ingegaan op onderzoek naar het fenomeen juridisch redeneren. In een gerechtelijke procedure wordt een geschil beslecht door Vrouwe Justitia, die in redelijkheid wikt, weegt en beschikt. De gelijkenis tussen de rechtvaardiging van een vonnis en de Regels voor redelijke discussie van Van Eemeren en Grootendorst blijkt groot. Dat diezelfde redelijkheid in een volgende lezing wordt ontmaskerd als een netwerk van quasi-logische argumenten en drogredenen, dàt is het spel van de wetenschap. Vanwege lacunes, contradicties èn vage termen in ons geschreven recht móét elke rechter regelmatig zijn toevlucht nemen tot dergelijke, argumentatief hoogst bedenkelijke, noodsprongen. Waar de rechter zoal repliek op moet hebben, toont het bewijs ad absurdum: In het Duitse recht kan een krankzinnige geen eigenaar zijn van een goed. Consequent redeneren leidt er dan echter toe dat het ontnemen van een fiets aan een krankzinnige géén diefstal kan zijn. Voorwaar een lastig parket voor een redelijke gerechtsdienaar! In een andere lezing kreeg de - puur wetenschappelijk bezien - onverantwoord redenerende rechter juist steun voor zijn handelen: juridisch redeneren is geen logisch rederen. Redeneringen die gezag hebben vormen zijn belangrijkste criterium: de uitspraak is op instemming en aanvaarding gericht. Daarbij worden termen en begrippen uit het recht oneindig uitgerekt en opgerekt. Veranderende tijden en omstandigheden vereisen veranderende rechtsbegrippen: als in de rechtspraak elektriciteit niet tot een goed was bestempeld (wat het feitelijk niet is), was het veroordelen van illegale stroomaftappers onmogelijk geweest.

298 Stroman In andere, niet op rechtspraak gerichte lezingen, kwam de stroman aan de orde. Wat is een stroman? Een persoon als willoos werktuig in handen van lieden die achter de schermen blijven? Ja en nee. In de argumentatie is de stroman niet een persoon maar een projectie. De drogreden van de stroman is een per definitie onjuiste manier van redeneren waarbij iemand een standpunt wordt toegeschreven dat hij niet heeft. Populair gezegd: iemand krijgt iets in de schoenen geschoven. En daar bestaat een scala van technieken voor. U wilt ze ook kennen? We noemen er enkele. Je kunt iemands letterlijke woorden verkeerd weergeven (het relatieve, absoluut stellen door b.v. het vervangen van sommige door alle); iets suggereren dat niet gezegd is (Als goed communist vindt hij natuurlijk ook dat...); wijzen op (onterechte) ridicule consequenties van standpunten van een opponent (Dit leidt er toe dat...); of tè sterk de verzwegen aannames van de ander expliciet maken (Jij gaat er zondermeer vanuit dat...). Maar, vergeet u niet: het blijft het verdraaien van andermans woorden. Conversatie-analyse en sociolinguïstiek zijn (sub)disciplines die eerst in de laatste twee decennia aan het wetenschappelijke firmament zijn verschenen. Ze schitteren daar nu, niet in het minst omdat nieuwe wetenschappelijke disciplines vaak bij hun opkomst juist de opvallendste resultaten te zien geven. Het onderzoeken van gewone verbale communicatieprocessen kan grote verdiensten hebben voor het vakgebied taalbeheersing. Niet alleen op school, maar ook in andere taalgebruikssituaties kunnen onderzoeksresultaten uit de genoemde disciplines tot optimalisering van communicatie bijdragen. De sociolinguïstiek rekent o.a. de taalverwerving en taalbeheersing van minderheden tot haar onderzoeksterrein. Een onderzoekproject over de beheersing van de Nederlandse taal enerzijds en toetsprestaties anderzijds bij kinderen van buitenlandse afkomst, werd toegelicht. Maar, taalminderhedenonderzoek kan evengoed betrekking hebben op groepen uit de eigen cultuur: bijvoorbeeld op dialectsprekers. Communicatie van niet-standaard sprekers met maatschappelijke instellingen blijkt vaak nadelig uit te vallen voor deze groep in vergelijking met sprekers van de standaardtaal. Iets geheel anders binnen het thema was een onderzoek naar beleefdheid in Nederland. Taalgedragsregels in etiketteboekjes vormen een afspiegeling van veranderende normen. Verder bleek dat in datzelfde taalgedrag sprekerssignalen van groot belang zijn: betekenisarme

299 136 tussenwerpsels als hè, nou en kijk drukken verwachting, geloofwaardigheid en coöperatie uit. Experimenten Bij het thema taalbeheersing en psychologiewerd in een aantal voordrachten aandacht besteed aan empirisch onderzoek naar het begrijpen en onthouden van teksten. In dergelijk onderzoek probeert men na te gaan hoe lezers tekst begrijpen en hoe allerlei factoren daarbij een rol spelen. Zo werd verslag uitgebracht van een onderzoek met de vrije reproduktiemethode. De onderzoeker laat proefpersonen in dat geval teksten lezen die onderling van elkaar verschillen. Vervolgens wordt de proefpersonen gevraagd de inhoud van de tekst te reproduceren. Uit de verschillende reacties van de proefpersonen kunnen dan conclusies worden getrokken omtrent de invloed van de verschillende tekstuele variabelen. Een voorbeeld: wanneer men leuke details toevoegt aan een passage in een tekst over een Egyptische veldslag (een vrij saai onderwerp), dan blijkt die passage opeens veel beter onthouden te worden. Hetzelfde gaat vaak op voor de aanwezigheid van illustraties. Ook naar spelling wordt onderzoek gedaan. Men probeerde met een experiment de volgende vraag te beantwoorden: Welke strategie hanteert de speller? Gaat de betere speller bijna automatisch te werk of hanteert hij de spellingsregels juist heel bewust? Een inventieve onderzoeksopzet bracht opheldering. De proefpersonen kregen vier zinnen aangeboden. Deze verschilden in moeilijkheidsgraad èn in vorm van de uitgang. Twee zinnen als voorbeeld: 1) De verpleegster overwin.. haar afkeer van deze wonden, omdat zij de patiënt moet verbinden, (gemakkelijk van opbouw en persoonsvorm) 2) Omdat ik nogal racistische redevoeringen houd, ondervin.. mijn partij veel tegenstand. (moeilijker van opbouw en persoonsvorm) De proefpersonen (studenten Nederlands) moesten met een speciaal geconstrueerde pen de gevraagde vorm invullen. Met de pen registreerde men de reactietijd en schrijftijd van de speller. Geconstateerd werd dat vertragingen veelal optreden bij de zinnen die in structuur èn persoonsvorm complexer zijn. Waarschijnlijk hanteert men de spellingsregels pas expliciet als het echt moeilijk wordt. Dat de thema's van het congres niet zo scherp afgebakend waren, blijkt wel uit de behandelde onderwerpen bij het thema taalbeheersingsonderwijs. Ook bij taalbeheersing en psychologie werd al ingegaan op problemen bij het stelvaardigheidsonderwijs en de beoordeling van opstellen en samenvattingsopdrachten. Een aardig voorbeeld gaven twee onderzoekers die een door hen zelf als ideaal aangemerkt opstel lieten beoordelen door een aantal leraren Nederlands. Van de een kregen ze een 10, van een ander... een 5. In verscheidene lezingen werden mogelijke oplossingen voor deze problemen gepresenteerd. Zo werd o.a. voorgesteld leerlingen elkaars opstellen te laten becommentariëren. Bij het laatste thema, getiteld taalbeheersing in organisaties kwamen twee onderzoekers aan het woord die spraken over problemen die kunnen ontstaan bij het

300 lezen van instructieve voorlichtingsteksten (b.v. toelichting bij huursubsidie-aanvraag). Het onderzoek was toegespitst op het specificeren van lezersproblemen. Een voorlopige conclusie: hoe strakker de sturing van de lezer door de tekst, des te minder problemen. Daarnaast werd een aanzet gedaan tot een normatief tekstmodel voor instructieve voorlichtingsteksten: hoe moet zo'n tekst eruit zien? Nogmaals, het bovenstaande verslag omvat slechts een kleine selectie uit het grote en gevarieerde aanbod van lezingen. Maar hopelijk is toch een tipje van de sluier opgelicht van onderzoek naar taalbeheersing. Eindnoten: * In de verzamelbundel Taalbeheersing in theorie en praktijk wordt de complete tekst van alle lezingen afgedrukt. De bundel telt ca. 400 pagina's en verschijnt in maart 1985 bij FORIS in Dordrecht voor de prijs van f 59,50 (bij voorintekening f 49,50). Reactie Bar B-Q E. Bongers - Muiderberg De heer Lansink beëindigt zijn Toptien van mishandelde Woorden op blz. 97 met het woord barbecue en de daarin opduikende q bij verbasteringen. Wie het weet, mag het schrijven!, roept hij uit. Vooruit dan maar. De opduikende q heeft niet met het Frans te maken; is juist net zo Engels als het woord zelf. Om te begrijpen hoe van dit Engelse woord in het Nederlands een gangbare verschrijving kan ontstaan, moet men enig begrip hebben van de wijze waarop de Engelsen met hun spelling omgaan: Om een paar voorbeelden te noemen: een uithangbord: Mc Phail for Phuel de schrijfwijze van donut voor doughnut, van Xmas voor Christmas en Mr. Minit in plaats van Minute. Zo zijn er talloze voorbeelden, die je alleen nooit te binnen schieten wanneer je ze nodig hebt. Hoe dan ook, in de trant van het bovenstaande was er al spoedig een grapjas die oordeelde dat als je BAR-B-Q schreef, je dat toch nog altijd als barbecue uitsprak. Zo gespeld kon men het al jaren geleden op de ruiten van restaurants aantreffen. Het is zeer begrijpelijk dat een Nederlander die deze ludieke afkorting naar het oorspronkelijke woord wil terugvoeren, de qals juister ervaart en daarom cue spelt.

301 137 De woordenaar Tel woorden J.J. Bakker Behalve in woorden is de lexicograaf ook geïnteresseerd in getallen. Aartsverzamelaar als hij is, wil hij de omvang van zijn collectie zo precies mogelijk vaststellen. Het is een hebbelijkheid die hij deelt met verzamelaars van brillekokers, porseleinen olifantjes, wegwerpaanstekers en andere tastbare objecten. Zoveel van dit, zoveel van dat, subtotaal, transport, totaal generaal - dat wil hij weten, en làten weten. Niet toevallig vermelden zo veel woordenboeken op de omslag hoeveel woorden ze bevatten. Stel je dat eens voor bij een roman! Hoeveel Nederlandse woorden zijn er? In elk geval meer dan de van Van Dale: het allerdikste puzzelwoordenboek gaat prat op een totaal van anderhalf miljoen. Ik moet nog eens nagaan hoe dat mogelijk is, maar het staat wel vast dat daar buitensporig veel buitenlandse woorden, geografische namen en vaktermen bij zijn. Tja, zo is er geen kunst aan. Het is veel aardiger om bij het Nederlands te blijven en te zien hoever we komen als we de verbogen en vervoegde woordvormen meetellen. We hebben het dan tenminste over woorden die we dagelijks gebruiken: is, kwam, kinderen, plantje, langer, mooiste. Dus: hoeveel Nederlandse woordvormen zijn er? Die vraag is al eens beantwoord, en wel door drs. G. van Buren (in Opperlandse taal- en letterkunde). Zij beweert dat er precies woorden zijn. Zo'n ex-cathedra-uitspraak wekt natuurlijk onmiddellijk onze achterdocht, zeker als het om een dergelijk rond getal gaat. Laten we eens kijken of we het aantal woordvormen niet wat nauwkeuriger kunnen berekenen. Eerst moeten we afspreken hoeveel vormen van iedere woordsoort we laten meedoen. Ik stel voor: - 4 vormen van het zelfstandig naamwoord: haai, haaien, haaitje, haaltjes. Niet opgenomen wordt haais (de tanden eens...) -7 vormen van het werkwoord: aaien, aai, aait, aaide, aaiden, geaaid, aaiend. Buiten beschouwing blijven: (dat ik) aaie, (gij) aaidet, aaiende, geaaide, geaai, aaier, aaiing 8 vormen van het bijvoeglijk naamwoord: fraai, fraaie, fraais, fraaier, fraaiere, fraaiers, fraaist, fraaiste. We vergeten fraaien, fraaieren en fraaisten. Verder erkennen we een paar bijzondere gevallen: - Zelfstandige naamwoorden met 1 vorm, bv. afvalwaterof ascetiek - Zelfstandige naamwoorden met 2 vormen, bv. alkaloïde of achtkant (want het verkleinwoord hiervan staat afzonderlijk opgenomen) - Verkleinwoorden met 2 vormen: bv. achtkantje - Bijvoeglijke naamwoorden met 2 vormen, bv. Ardens

302 - Bijvoeglijke naamwoorden met 1 vorm, bv. azuren Alle andere woordsoorten zijn onverbuigbaar. Wat leert de steekproef? In nevenstaande tabel staat achter iedere woordsoort de frequentie, uitgedrukt in procenten. De getallen berusten op een steekproef van 1522 woorden uit Van Dale Tien (één woord per twee pagina's, steeds het onderste woord van de meest rechtse kolom). Tussen haakjes staan de percentages, afkomstig uit een soortgelijke steekproef uit het Groene Boekje: zo krijgt U een indruk van de nauwkeurigheid van de getallen. De derde cijferkolom geeft aan hoeveel woorden van een bepaald type per honderd Van Dale-woorden voorkomen. De vierde kolom geeft de vermenigvuldigingsfactor die we hierboven hebben vastgesteld, en de laatste kolom bevat het produkt van de getallen in de derde en vierde kolom. Als we nu die produkten optellen dan zien we dat 100 Van Dale-woorden, na vervoeging en verbuiging, uitdijen tot het 3,831-voudige. Betrekken we vervolgens deze algemene vermenigvuldigingsfactor op de woorden van de allernieuwste Van Dale, dan weten we de omvang van de Nederlandse woordenschat anno 1984: woorden. Tel maar na! Heeft het nut om zo'n lijst daadwerkelijk aan te leggen? Bestaan er woordenboeken die verbogen en vervoegde vormen hebben opgenomen? U hoort het volgende maand. WOORDSOORT Groene Boekje Van Dale Totaal GespecificeerdFactor Zelfstandig regulier 38,6 x4 154,4 naamwoord 2 vormen 14,4 x2 28,8 1 vorm 13,3 x1 13,3 verkleinw. 1,6 x2 3,2 totaal (71,0) 67,9 Bijvoeglijk regulier 5,6 x8 44,8 naamwoord 2 vormen 4,7 x2 9,4 1 vorm 0,9 x1 0,9 totaal (11,7) 11,2 Werkwoord totaal (14,0) 17,9 17,9 x7 125,3 Bijwoord totaal (1,9) 1,1 1,1 x1 1,1 Rest (voorzetsel, telwoord, lidwoord, voegwoord, totaal (1,4) 1,9 1,9 x1 1,9

303 tussenwerpsel, voornaamwoord, diversen) (100,0) 100,0 100,0 383,1

304 138 Boekbespreking Raadhuisspreuken van mr. H.E. Phaff, een belangrijk boek over opschriften. * Bernard Grothues - Chronogrammist Hoensbroek Mr. Jacob van Lennep, niet alleen schrijver maar ook advocaat, kamerlid en bovendien historicus, liet samen met zijn vriend Jan ter Gouw in de periode 1867 t/m 1869 drie boeken over Uithangtekens en een boek over Opschriften verschijnen. Als wij nu de balans opmaken van het oeuvre van Van Lennep moeten wij constateren dat deze vier boeken, vanwege de historische informatie die hij ons daarin heeft nagelaten, belangrijker zijn dan zijn vele romans en novellen. Het is dankzij Van Lenneps Boek der opschriften dat wij bij voorbeeld de betekenis weten van het opschrift: IN DE GROENE STAADELER aangebracht op een merkwaardige gevelsteen in de Hoogbrugstraat te Maastricht. In de loop van de jaren was de zin van het opschrift vervaagd en tot voor kort dacht men dat de ware toedracht rond het ontstaan van de tekst op de steen niet meer achterhaald zou kunnen worden, want noch Verdams Middelnederlandsch handwoordenboek, noch het Glossarium van zeventiende-eeuws Nederlandsch noch Franks Etymologisch woordenboek der Nederlandse taal konden ons enige aanwijzingen over de betekenis van het woord staadeler geven. (Wij weten nu dat stadelen afkomstig is van het woord stalen in de betekenis van lakens stalen : lakens goedkeuren en voorzien van loden merktekens.) Na Van Lennep hebben heel wat historici zich beziggehouden met decoratieve tekstversieringen op Nederlandse monumenten. Een interessant boek in dit genre is ongetwijfeld de pas verschenen verzameling Raadhuis-spreuken, spreuken en bouwopschriften van Nederlandse raadhuizen verzameld en bewerkt door mr. H.E. Phaff. Het is het eerste boek in Nederland en daarbuiten dat in zijn geheel gewijd is aan opschriften, nauw verbonden met raadhuizen in Nederland en als zodanig verdient het werk van mr. Phaff een eervolle vermelding in het Groot Guinness Record Boek. Het boek is tot stand gekomen met medewerking van de Stichting Cultuurfonds van de Bank voor Nederlandsche Gemeenten, waarvan de auteur bestuurslid is geweest. Met zijn illustere voorganger Jacob van Lennep heeft de schrijver gemeen een bijzondere belangstelling zowel voor het vak rechten als voor de bouwkundige en historische geschiedenis van Nederlandse monumenten. Mede naar aanleiding van een publikatie van mr. Phaff over de bouwkundige geschiedenis van het Haarlemse stadhuiscomplex werd hij benoemd tot lid van de Monumentenraad. Schreef Van Lennep in 1866 naar alle bekende Nederlandse kranten en tijdschriften met het verzoek hem uitvoerige gegevens met tekeningen over de toentertijd nog bestaande uithangtekens toe te zenden, op dezelfde manier liet mr. Phaff via de Bank voor Nederlandsche Gemeenten 808 gemeenten enquêteren over spreuken op gevels, in het interieur en op klokken van raadhuizen of voormalige raadhuizen in Nederland, met als doel deze vast te leggen, te rubriceren en van commentaar te voorzien. In totaal leverde dat 457 spreuken op.

305 De schrijver verbond aan de spreuken die gerangschikt zijn naar plaats (gevels, raadhuiszalen, klokken), naar inhoud (bijbelse spreuken, spreuken betreffende bestuur en rechtspraak) en naar bouw en historie onder meer de conclusie dat het aanbrengen van spreuken aan en in raadhuizen geenszins een achterhaald gebruik is en dat de verzamelde spreuken een belangrijke bron vormen voor onze kennis van bestuur, recht, geschiedenis, taal en folklore. Het vormt tevens een bron voor onze kennis van het chronogram, hoe miniem die ook is. Een chronogram, jaarschrift of jaartalvers is een spreuk of gedicht, waarbij de som van het aantal als Romeinse cijfers gebruikte letters een jaartal aangeeft van de gebeurtenis waarop de spreuk slaat. Die desbetreffende letters met de bijbehorende cijferwaarden zijn: M = 1000, D = 500, C = 100, L = 50, X = 10, W = W = 10, U = V = 5, Y = IJ = II = 2 en J = I = 1, Het is spijtig dat de chronogrammatische opschriften in het boek niet juist zijn aangegeven. Hierdoor gaat de schoonheid, de vernuftige vorm en het enigmatische karakter van de spreuk voor de lezer verloren. In de spreuk dolo diabolico noli concedere ( wil niet toegeven aan duivelse list ) aangebracht bij een reliëf van Albert Termote, voorstellende Marike van Nimwegen en de duivel Moenen, in het raadhuis te Nijmegen, was het noodzakelijk geweest de cijferletters als hoofdletters te drukken om zodoende het jaar 1953 duidelijk naar voren te laten komen. Op deze manier dus: DoLo DIaboLICo noli ConCeDere(1953). Hetzelfde geldt voor de vier spreuken op de Louis XIV-klok in de kamer van Burgemeester en Wethouders van Maastricht. Ook hierin had aangegeven moeten worden hoe het jaartal 1712 in de tekst is verborgen omdat deze knappe chronogrammen ons iets zeggen over de tijd waarin ze zijn ontstaan. Hoe belangrijk dat is en wat voor consequenties het kan hebben blijkt wel uit Cicero's citaat op de voorgevel van het voormalige stadhuis te Westzaan. Uit de versierde kapitalen kunnen we concluderen dat de spreuk suum CUIqUe Dare hic opus atque Labor ( ieder het zijne te geven is hier de taak en de opgave ) niet dateert uit 1783 maar uit 1782! Een ander voorbeeld is het bouwopschrift op het stadhuis te Delft. Het raadhuis stamt uit 1620, maar de restauratie van de gevel waarin het chronogram: CUrIa DeLphensIUM reparata voorkomt dateert uit 1662 en niet uit Een andere restauratie zal hebben plaatsgevonden in 1721 blijkens de tekst reparata MDCCMXXI maar dan hoort de tweede letter M wel niet in het jaartal thuis. Bij de bespreking van de historische tekst: nae zwarte hungernoot gebracht had tot de doot binaest zes duisent menschen alst God den Heer verdroot gaf hi uns weder broot zo veel wi cunsten wenschen voor het Leidse stadhuis was het goed

306 139 geweest aan te geven dat het jaar 1574 terug te vinden is door aan de letter D niet de cijferwaarde 500 toe te kennen. (De 16e eeuwse chronogrammist verwierf zich door het niet gebruiken van de letter D meer vrijheid in het toepassen van woorden in zijn gedichten en door de letter W als VV te beschouwen met een cijferwaarde van 2 5 = 10.) Het beleg van Leiden duurde van 26 mei tot en met 3 oktober (131 dagen). Het gedicht hierboven telt slechts 127 letters. Maar als we het gedicht als volgt schrijven: 'nae zvvarte hungernoot gebracht had tot de doot binaest zesduizent Menschen alst god den heer Verdroot gaf hi Uns Weder broot zo VeeL WI Cunsten WensChen (15) (100) (1107) (55) (16) (281) (1574) (20) (20) (25) (22) (19) (25) (131) vinden we het jaar 1574 en het aantal van 131 dagen dat het beleg telde, gemakkelijk terug. (Het eerste rijtje cijfers is een optelling van de Romeinse cijfers en het tweede rijtje geeft het aantal letters per regel.) Dat de dichter soms wel eens fouten maakte blijkt heden nog uit de tekst op de gevelsteen boven de waagdeuren van het voormalige raadhuis te Ooltgensplaat. De dichter heeft geprobeerd de lezer van het opschrift te misleiden door het lettercijfer in het woordje hier niet mee te tellen, om toch maar de goede uitkomst 1616 te krijgen. Hij creëerde hiermee een schoolvoorbeeld van een perfide chronogram. deeses steens geschrift een Ieder hier gaet ontfouvven VVIe Men Van dit dorpshuys den eersten steen fonderen sach 't Was den schoudt VVoestIngUe, die 't eerst begon te bouvven VVeesende den tvvaelfden JUnI op sine adolphs dach. (102) (15) (1024) (100) (132) (15) (77) (151) (1616) De eerste steen van het raadhuis is dus gelegd door schout Woestingue of Woestinghove op 12 juni 1616 op het feest van St. Odulphus.

307 Raadhuisspreuken blijkt een goed boek te zijn dat ons uitnodigt eens stil te staan bij de wijsheden en raadgevingen die we in en op de raadhuizen aantreffen. Daarom als besluit en ter herinnering aan het verschijniningsjaar (1983) van het boek dit chronogram: na 't Lezen In Deze prachtlge VerzaMeLIng UItspraken zal geestelijke kracht snel bij U ontvvaken (1983) Eindnoten: * Uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 's-gravenhage; prijs f 35,- Taalcuriosa Volgorde Jules Welling - Best Allereerst past het mij het boetekleed aan te trekken vanwege mijn onnauwkeurigheden in het stukje over de Testzin (no. 1 van de 53-ste jaargang). In Doch Bep, flink sexy qua vorm, schrijft had het laatste woord natuurlijk zwijgt moeten zijn, zoals een aantal lezers terecht opmerkte. Voortbordurend op het thema alfabet wil ik het dit keer graag hebben over de alfabetische volgorde. Ik weet, dat ons ABC uit het Grieks afkomstig is, maar waarom de letters juist in deze volgorde gerangschikt zijn is mij niet bekend (een lezer?). Feit is, dat de alfabetische volgorde nu een praktisch gegeven is. In hoeverre zijn er woorden en zinnen binnen dat gegeven samen te stellen? De plaatsnaam Abcoude mag bekend verondersteld worden. Van Dale geeft nog abc-dag als dag van het alfabetisme en uit de kranten ken ik het begrip ABC-defensiewapens, waarbij de A voor atomair, de B voor bacteriologisch en de C voor chemisch staat, maar Van Dale geeft dat niet als zelfstandig lemma. In één woord lijkt me dat een behoorlijk scherp record (vier letters). In zinsverband moet er nog wat te sleutelen zijn. Daarbij stuiten we op het feit, dat sommige letters in onze taal moeizaam of in het geheel niet achter elkaar kunnen voorkomen. Het langste mij bekende voorbeeld is: Toen hij dichterbij kwam, zag hij KLM-noppen op de jas. Met van de g van zag tot de eerste p van noppen maar liefst tien letters achter elkaar in alfabetische volgorde. Dat lijkt me een zeer scherp record. Zonder tegenbericht houd ik het daar op en kan het briefje naar het Guinness Book of Records de deur uit...

308 140 Nieuwkomers Kraakpand-poëzie R. Reinsma - Amsterdam In ons land zijn duizenden kraakpanden. Sommige hebben geen specifieke naam, andere heten naar de straat waar ze staan: Vondelstraat, Prins Hendrikkade. Nog weer andere - en daarover gaat het hier - hebben (of hadden) bijzondere namen als De Groote Keyser, De Grote Wetering, De Lucky Luyk, De Vogelstruys, De Houtman, 't Veem, De Blaaskop, De Wielingen, Het Paard van Amstel. Mooie, vernuftige, soms ondoorgrondelijke namen. Als ik het goed zie zijn er drie grondtypen: 1) namen die zijn gevormd op basis van de straatnaam, echter zonder het woord straat enz.; voorbeeld: De Groote Keyser (Keizersgracht), De Grote Wetering (Weteringschans), De Houtman (Houtmankade), De Grote/Lucky Luyk (Jan Luykenstraat); 2) namen die aangeven welke functie het gebouw vroeger heeft gehad: 't Veem, De Fabriek (beide in Amsterdam), De Refter (Ubbergen), De Blauwe Aanslag (voormalig belastingkantoor in Den Haag); 3) de eigennaam van de persoon of instelling waaraan het gebouw vroeger heeft toebehoord: Wijers (Amsterdamse textielgroothandel), Bosch (voormalig hotel Bosch in Arnhem), De Oude Nuts (voormalig Nutsgebouw in Nijmegen). Een klein aantal namen is niet nader te rubriceren, zoals De Blaaskop en Het Paard van Amstel. Type 1 is taalkundig gezien het interessantst. Bij deze namen zijn niet alleen de woorden straat, gracht enz. weggevallen maar bovendien de eventuele bindfonemen die in de straatnaam voorkomen, zoals blijkt uit De Groote Keyser: Keizersgracht. Maar er schijnt ook nog een bijzondere fonologische regel werkzaam te zijn, want bij De Luxe Heer (Herengracht) is niet een bindfoneem weggevallen, maar de complete (toonloze) lettergreep -en, die toch bij het grondwoord zelf hoort. Ook bij De Lucky Luyk legde de toonloze slotlettergreep het loodje, (en Luykens voornaam onderging hetzelfde lot). Maar hoe zit het dan met De Wielingen? Waarom heet dat niet De Wieling? Ik veronderstel dat dit komt doordat het pand niet rechtstreeks is vernoemd naar de Wielingenstraat maar naar de instellingdie er gehuisvest was, het weeshuis De Wielingen. Op de genoemde fonologische regel dat een toonloze slotlettergreep op -en wegvalt, is dus één beperking van toepassing, namelijk dat de lettergreep bewaard blijft wanneer het pand niet rechtstreeks vernoemd is naar die straat; de naam De Wielingen hoort thuis in groep 3. De krakers elimineerden niet àlletoonloze slotlettergrepen: gehandhaafd bleven wel slotlettergrepen op een -r, zoals blijkt uit de naam De Groote Keyser. Het feit dat de eindlettergreep van Keyser wel bewaard bleef en die van Heren niet, kan overigens ook te maken hebben met het feit dat Keys een betekenisloos woord is, waar tegenover staat dat Heer betekenisdragend is. vervolg op pagina 143

309 Problemen met i en ie B.P. Visser - arts Bij het spreken laten we duidelijk verschil horen tussen de i- en de ie-klank en wat ligt meer voor de hand, dan dit onderscheid ook consequent door te voeren bij de spelling? Ieder kind dat naar de lagere school gaat, kan al spreken. Van de woorden kent het dus de klanken en weet het al waar de klemtoon ligt. Vooral de klank zou dus een ideaal en veilig uitgangspunt kunnen vormen bij het leren van de spelling. Maar helaas, we spellen vooral naar de historische herkomst van de woorden. Bekendheid met de lettergrepen speelt daarnaast nog een hoofdrol. (Zie Onze Taal blz. 85, 1982). En dat zijn nu juist twee factoren, waar kinderen totaal geen binding mee hebben. Zonder enig begrip van het waarom, moeten ze dan kanar ie leren schrijven en ook januar i. Geen i in inrichting zal ooit misverstanden geven en industrie zal nooit fout geschreven worden, terwijl we in dictee's wèl bij voorbeeld muziekant, tiefoon, klirtjes en posietsie tegenkomen. Het is vreemd en verwarrend dat we sympatieke typiste schrijven en niet: simpatieke tiepiste: dat we liter schrijven en ook gieter. En dan markiezin naast markizaat en waarom moet biezonder zo bijzonder? Wat een soesa met batikken en zaniken en jaknikker of met applaudisseren en galvaniseren enz. En wat een verschil in uitspraak met prettige - prestige - intrige. En waarom souvenirnaast souveniertje, als eenvoud het kenmerk is van het ware? Het woordbeeld-geheugen is beperkt Zo werd onze spelling steeds meer een warwinkel, die alleen nog te leren is door de 90% van de bevolking die beschikt over voldoende geheugen voor woordbeelden. Maar eigenlijk heeft iederéén er te veel moeite mee! Op vele scholen leert men nu de kinderen eerst naar de klank te schrijven, om het ze later geleidelijk weer af te leren. Men moet beseffen dat los van intelligentie, ook het woordbeeld-geheugen van ieder mens toch beperkt is,

310 141 ondanks zeer grote persoonlijke verschillen. Het vergeten hoort erbij als een soort fysiologische uitlaatklep. Het kan niet verstandig zijn om het geheugen van kinderen op de lagere school al direct te belasten met een overvloed van onlogisch en onnodig feitenmateriaal, wat bij 10% van de kinderen al overbelasting tot gevolg heeft. Juist onze spelling moet eenvoudig en snel te leren zijn; men leert daardoor ook vlugger lezen en dan zijn er veel belangrijker dingen om het geheugen voor te gebruiken. Ik ben ervan overtuigd, dat men dan in veel gevallen kan voorkomen dat een kind naar een buitengewone school moet, want de woordblinden zullen nauwelijks meer opvallen. Het zelfvertrouwen blijft intact en later durven ze nog een vreemde taal te leren ook. Consequente ie schept orde Nu moeten we die ene ie-klank dus op vier verschillende manieren weergeven (y-ij-i-ie) en juist die keuzemogelijkheden vormen het grote struikelblok in ons spellingsysteem. Ze maken foutloos schrijven naar de klank onmogelijk. Voor de k-klank hanteren we zelfs acht spellingen! Gelukkig is de schrijfwijze i of ie niet gekoppeld aan open of gesloten lettergrepen en naast liegen is Hoe was het ook weer? Het klinkt als luk, maar het moest anders geschreven worden. de tweede g in liggen eigenlijk geheel overbodig, (vgl.: willen-wielen, kirren-kieren, lippen-liepen, wikken-wieken enz.). Het is zelfs vrijwel onmogelijk om die tweede medeklinker uit te spreken. Bovendien zijn we al gewend aan die enkelvoudige medeklinkers in: aardige, haviken, kieviten, monniken, griniken enz. Het zou dus vrij snel wennen, als we dan ook maar ligen gaan schrijven in plaats van liggen, lipen in plaats van lippen, griniken i.p.v. grinniken enz. enz. Er komt nog meer orde op zaken, als we de spelling ie consequent gaan doorvoeren, dus: fabriekant, etieket, biezonder, kielo, artiekel, famielie, enz., waardoor onze taal ook een meer eigen aanzien krijgt. Er zijn trouwens al veel mensen die weigeren om nog langer de oude Duitse uitgang -isch te gebruiken en die dus medies en fantasties schrijven, al zal de Staats krant zich daar voorlopig nog niet aan bezondigen. Het is veel beter om de ie niet te gebruiken in woorden als rooie, snoeien, aaien enz. Zeker alle elektronische voorleesapparatuur en ook veel woordblinde kinderen zullen daardoor een ie-klank laten horen, of zelfs in snoeien een ij-klank overwegen door de -ei-. Dat bezwaar vervalt met de spelling roojen, aajen, snoejen enz. Ook broejkas en gloojing passen dan beter in deze stijl. Taalkundigen hebben grote verantwoordelijkheid

311 Kortom, onze spelling is aan herziening toe en het grote belang voor de kinderen moet daarbij voorop staan. Het probleem is veelzijdig en het zijn vooral de taalkundigen die het heft in handen hebben. Ze dragen daardoor wel een heel zware verantwoordelijkheid en taalgeleerden zijn zelf nooit woordblind! Alle waardering dus voor de mannen van Spelling - '85. Ze begrepen en ze durven. Heel jammer alleen dat ze de uitgang -lijk willen veranderen in -lik: dan wordt dat een i die zal worden uitgesproken als de u in geluk. Dat zou weer een onverstandig stapje terug betekenen, ook op weg naar betaalbare elektronische voorleesapparatuur voor de blinden die onze taal spreken. Maar voorlopig blijft het in de scholen nog ploeteren met onze spelling. En nu hadden we het alleen nog maar over de i en de ie!! Enige praktijkvoorbeelden van i- en ie-problemen. Men ziet tevens dat dit niet de enige keuzemogelijkheid is waar kinderen het moeilijk mee hebben.

312 142 Het Gezegde & Co J.M. van der Horst - Van Dale is beroemd. Zo beroemd, dat iedereen op W.F. Hermans na, bij 't horen van de naam denkt aan ons beste woordenboek, de dikke Van Dale. Zojuist is de elfde druk verschenen, sterk uitgebreid tot drie delen. De naam Van Dale staat borg voor kwaliteit, betrouwbaarheid en een ongeëvenaarde graad van volledigheid. En daarvan wordt prompt misbruik gemaakt. Slimme zakenlieden kochten de naam, lieten een hele serie woordenboeken voor Frans, Engels en Duits samenstellen, en verkopen die nu als Van Dale's woordenboek Nederlands-Engels, Van Dale's woordenboek Frans-Nederlands, enz. In dezelfde serie komt binnenkort zelfs een aparte Van Dale voor hedendaags Nederlands. De naam Van Dale is geld waard. De schoolmeester J.H. van Dale ( ) uit Sluis heeft met dit alles niets te maken. Wel heeft hij in Sluis een standbeeld gekregen, lang na zijn dood, in 1924, niet om zijn verdiensten als woordenaar, maar wegens zijn werk als historicus en archivaris aldaar. Zijn bijdrage aan het naar hem genoemde woordenboek was gering. In feite heeft hij alleen de tweede druk van zijn woordenboek verzorgd, en die niet eens compleet. De eerste druk werd samengesteld door I.M. en N.S. Calisch (1864), twee getalenteerde en uiterst produktieve woordenboekmakers. J.H. van Dale redigeerde de tweede druk van het boek van de Calisch'en, maar overleed voor hij daarmee klaar was. J. Manhave maakte het werk af, en deze herdruk verscheen in Manhave was geen groot lexicograaf, evenmin als P.J. van Malssen die de vijfde en zesde druk verzorgde. Het werd pas een goed woordenboek vanaf de zevende druk (1950), geheel omgewerkt en zeer uitgebreid door dr. C. Kruyskamp. Ook de achtste, negende en tiende druk zijn grotendeels door hem verzorgd. De grote naam die het woordenboek thans heeft, is niet te danken aan J.H. van Dale, maar aan C. Kruyskamp. Ik weet niet of de nieuwe uitgever, die zo'n gretig gebruik maakt van de door Kruyskamp groot gemaakte naam Van Dale, van tijd tot tijd een bedragje overmaakt op de giro van onze gepensioneerde meesterlexicograaf. Zeker is dat sommigen, tegen beter weten in, de verhoudingen verdoezelen. Zo is er een paar jaar geleden een wonderlijk boekje verschenen ter gelegenheid van het uitkomen van de Van Dale vertaalwoordenboeken. Een boekje over de geschiedenis van de dikke Van Dale. Daarin wordt omstandig over J.H. van Dale verteld, en terloops wordt dan ook C. Kruyskamp genoemd... Speciale aanbieding voor lezers van Onze Taal. Vraag me niet hoe 't mogelijk is, maar het kan. Uitgeverij Bohn, Scheltema en Holkema gaf in 1975 en 1979 het zg. Frequentiewoordenboek uit (Woordfrequenties (Uit den Boogaart) en Spreektaal (De Jong). Daarin zijn de Nederlandse woorden geordend naar hoe vaak ze voorkomen. Leuk om te weten en voor vele doeleinden belangrijke informatie. Dure boeken, want de oplage was niet zo groot: f 93,- en f 58,50. Lezers van Onze Taal kunnen nu deze boeken bestellen voor resp. f 14,- en f

313 9,-. Voor veel opperlanders en andere vrienden van de Nederlandse taal, die deze boeken destijds toch een beetje te duur vonden om voor zichzelf aan te schaffen, een bijzondere kans. De aanbieding duurt tot 31 december a.s. Bestellen: schriftelijk of telefonisch, bij Libresso, postbus 23, 7400 GA Deventer; tel.(05700) Persbericht van de Stichting Wie schrijft die blijft : De meeste auteurs worden gemaakt, niet geboren. Wij zoeken mensen die graag schrijven. Veel mensen zullen zich ooit hebben afgevraagd of ze het talent hebben om te schrijven. Velen beschikken over die aanleg, maar beseffen dat niet. In hen schuilt zeker een hobby-schrijver, maar misschien ook een bestseller-auteur. Voor alle verborgen getalenteerden, maar ook voor iedereen die iets met het fenomeen schrijven te maken heeft, verschijnt het blad Schrijven. Vanaf 1 december zal Schrijven eens per kwartaal worden uitgegeven door de Stichting Wie schrijft die blijft te Amsterdam. Het tijdschrift wordt voornamelijk gevuld met bijdragen van hobby-schrijvers. Het is het medium voor iedereen die schrijft, leest en gelezen wil worden. Tot nu toe zijn er voor mensen die uit welk motief dan ook schrijven, weinig mogelijkheden om te publiceren. Het blad Schrijven wil daar verandering in brengen. In het blad wordt ook veel aandacht besteed aan de kunst en techniek van het schrijven. Alle verhalen, artikelen en gedichten worden opgeslagen in een verhalenbank, die toegangelijk is voor andere media. Ook zal jaarlijks door een comité van gerenommeerde schrijvers een aanmoedigingsprijs worden uitgereikt. Voorts helpt de stichting aankomende auteurs met adviezen en bij contacten met uitgevers. Voor het eerste nummer van Schrijven wil de redactie graag in contact komen met Nederlanders en Vlamingen die graag schrijven. Zij kunnen zich voor informatie wenden tot de Stichting Wie schrijft die blijft, postbus 5581, 1007 AN Amsterdam. Zij ontvangen dan onmiddellijk bericht hoe ze aan dit initiatief kunnen meedoen. De redactie van Schrijven hoopt op deze manier een plezierig en lezenswaardig tijdschrift te kunnen samenstellen, waaruit misschien nieuwe veelbelovende verhalenschrijvers te voorschijn komen. Volgens veel uitgeverijen in Nederland is daar grote behoefte aan. Bekend zijn de wekelijkse stukken van J.G.A. Thijs in Trouw over allerhande taalkwesties. Niet alleen bij Trouw-lezers, maar zo langzamerhand ook in veel breder kring. Thijs is geen taalkundige, hetgeen ik zelf soms betreur, maar wat de meeste lezers juist een voordeel zullen noemen. In ieder geval: Thijs kan schrijven, weet enorm veel over taal en heeft een fijne neus voor actualiteit en voor aardige historische bijzonderheden. Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar heeft nu een flink aantal van zijn artikelen gebundeld, en uitgegeven met de titel: J.G.A. Thijs, Taal ter sprake, f 17,50. Veelbelovende hoofdstuktitels zijn Lurven, wiggen en kraanvogels, De Duts en het geboorte-eiland, Onneus, de herboorte en de maaikersen en Hem kennende, komt hij heus wel. Al wie het tijdschrift Onze Taalwaardeert, zal ook Thijs met plezier lezen.

314 143 Jaarvergadering Genootschap Onze Taal Op 23 juni 1984 vond in Pulchri Studio in Den Haag de 53ste jaarvergadering van het genootschap plaats. In zijn openingswoord herdacht de voorzitter de heer Godschalk, die een week tevoren was overleden. De vergadering heeft de jaarverslagen over 1983 van de secretaris en van de penningmeester goedgekeurd. In het verslag van de secretaris wordt melding gemaakt van de voortgaande groei van het genootschap: de oplage van het maandblad is boven de uitgekomen en bedroeg aan het eind van het jaar Dat de groei zich gestaag voortzet blijkt uit een vergelijking met bij voorbeeld de situatie aan het eind van 1980; in deze periode van drie jaren is er een groei met bijna 25 procent geweest. In 1983 stond tegenover een stijging van het aantal individuele abonnementen opnieuw een daling van het aantal exemplaren waarvoor een collectief abonnement is afgesloten. Niettemin was het saldo dus positief. Vermeld is verder dat er plannen in voorbereiding zijn om de bekendheid van het genootschap te vergroten. De verwachting dat er nog een groot potentieel aan nieuwe leden bestaat, lijkt gewettigd. Mede ten dienste van de ledenwerving is als adviseur aan het genootschap verbonden de heer J.G. Smit, die een lange loopbaan in het uitgeversvak achter de rug heeft. In toenemende mate wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om taalvragen aan het genootschap te stellen. In de beantwoording daarvan vindt de redacteur een niet te verwaarlozen neventaak. Als lid van de kascommissie zijn benoemd de heren drs. M.J.F. Donkers en H. baron van Lawick. Overeenkomstig een voorstel van het bestuur heeft de vergadering een verhoging van de contributie per 1 januari 1985 vastgesteld. De prijs wordt f20,- per jaar. Ten dele is deze verhoging noodzakelijk ten gevolge van kostenstijgingen. Voor het overige is zij ingegeven door de wens van het bestuur om tot een professionelere aanpak te komen alsmede door de behoefte aan een kantoorruimte in 's-gravenhage. Als bestuurslid is afgetreden mevrouw M Janse, die twaalf jaar deel van het bestuur heeft uitgemaakt. De vergadering heeft mevrouw mr. T. Faber-de Heer als haar opvolgster benoemd. De voorzitter heeft meegedeeld dat het bestuur de mogelijkheid onderzoekt voor de oprichting van een taaladviesdienst, waaraan men vragen over taal en taalgebruik kan stellen. Tijdens de rondvraag werden over dit voornemen diverse vragen gesteld. Daarbij is onder meer gewezen op het Taaladviesbureau in België, waarvan zeer veel gebruik wordt gemaakt. Een andere vraag betrof de mogelijkheden tot financiering van deze nieuwe activiteit. De voorzitter zei dat daarover nu nog niets concreets was te zeggen. In de vergadering werd voorts gepleit voor het uitloven van een prijs voor het slechtste of het beste taalgebruik in het parlement. Na het huishoudelijke gedeelte van de vergadering stond een inleiding van mevrouw dr. M.K. van Dort-Slijper over grammatica in het basisonderwijs (zie ook haar bijdrage in het mei-nummer van het maandblad) op het programma. Op levendige wijze lichtte de spreekster het onderwerp van haar proefschrift toe.

315 Mevrouw mr. T. Faber-de Heer is in 1929 te Batavia geboren. Zij heeft rechten gestudeerd in Leiden waar zij in 1951 afstudeerde. Van dat jaar tot 1972 was zij juridisch redacteur bij het dagblad Het Vaderland in Den Haag. Van 1972 af is zij verbonden aan het Ministerie van Justitie, aanvankelijk als voorlichtingsconsulent voor de rechterlijke macht. Sinds 1982 is zij met behoud van deze taak werkzaam bij het Stafbureau Voorlichting van het Ministerie; sedert 1984 als plaatsvervangend hoofd van dit Stafbureau. H.F.M. Hofhuis, secretaris Vervolg kraakpand poëzie Een probleem is hierbij wel De Uilenburg (Uilenburgerstraat, Amsterdam). Hier ontbreekt de slotlettergreep -er. Misschien is De Uilenburg niet genoemd naar de straat maar naar het voormalige eiland Uilenburg. Bij kraakpanden die zijn genoemd naar de vorige eigenaar of naar een instelling die er voorheen gevestigd was (Wijers, Bosch enz.), is de naam meestal ongewijzigd gebleven, en ontbreekt het lidwoord gewoonlijk. Toch is er een uitzondering: De Rode Tetter (Amsterdam) is een oneerbiedige verkorting van Tetterode, de firma die er vroeger gevestigd was. Infinitieven D. van der Meulen - Amstelveen Eén persoonsvorm met drie infinitieven komt vrij veel voor, bij voorbeeld Ik zou nou eindelijk wel eens willen gaan werken. Kunnen het er ook meer zijn? Stel u voor: Mevrouw X komt geheel ontdaan thuis. Ze heeft op straat twee kerels zien vechten, zo gruwelijk wreed dat ze maar gauw is doorgelopen. Meneer X, verslaafd aan Amerikaanse geweldsfilms, mompelt glimlachend iets over vrouwen en zwakke zenuwen. Geïrriteerd bijt mevrouw X haar echtgenoot toe: Ik zou jou wel eens hebben willen zien blijven staan kijken! Zes infinitieven en toch mijns inziens niet incorrect. Wie van de lezers biedt meer? (Eén zin - geen komma's - geen gebruik van het woordje te - geen voegwoorden.) Ook leuk om te proberen: deze zin in het Engels of Frans vertalen. De nauw aan het Nederlands verwante Duitse taal schiet hier al hopeloos te kort. De grammatica van Duden noemt de constructie met twee infinitieven al schwerfällig. Ich hätte mal sehen wollen, wie du stehen geblieben wärest, und zugeschaut hättest, is drie zinnen. Is de soepelheid van onze moedertaal niet bewonderenswaardig?

316 144 [Mededeling] PCUdB Het Nederlands, damesenheren, heeft in tegenstelling tot de andere mij bekende talen de eigenschap dat meervoud en enkelvoud van zelfstandige naamwoorden althans in geschrifte onderscheiden zijn, en trouwens ook mondeling: velen schrijven typen, maar zeggen types, omdat ze anders type zouden zeggen, om maar eens wat te noemen. Stop, dames en heren, voordat u de pen pakt en mij allerlei esoterische voorbeelden opstuurt waaruit het tegendeel zou moeten blijken: ik weet ook wel dat we twee jaar zeggen, en dat in de zin er zijn veel man op de been, man en been eigenlijk meervoudig zijn. Waar het mij om gaat is dat er altijd een normale meervoudsvorm is die zich van het enkelvoud grafisch en meestal ook fonemisch onderscheidt. Dit in tegenstelling tot Frans, Duits, Engels, Italiaans, waar bij voorbeeld yeux, Jungen, sheep, città zowel enkelals meervoud kunnen zijn. Waar we deze passie voor het onderscheid van getal aan te danken hebben, weet ik niet, maar het is in elk geval een voortreffelijke passie. Hoezeer verdriet het mij dan ook dat we steeds vaker op vrachtauto's met meubeltransport het woord meubel lezen, terwijl daar meubelen of meubels of desnoods het collectivum meubilair had moeten staan. Zelfs de meubel-etalages zijn al besmet met deze vreemde ziekte: meubel in plaats van meubels. (Wat mij betreft, zou ik het liefste het meervoud meubèllen ingang doen vinden, maar dat komt gewoon doordat een Franse dame ten tijde van een verhuizing in de lage landen mij ooit verzekerde dat haar meubèllen nog op de mozzarkáát stonden). Wordt wellicht het woord meubel in het enkelvoud zo weinig gebruikt dat de meervoudsuitgang overbodig is? Of hebben we hier met een grof germanisme te doen? Hoe dan ook, ik vraag me af waar het meubeltransport zijn hersen heeft zitten. J. Bruens uit Hintham meldt dat in een advertentie de woordgroep Een van Nederlands meest kompleetste kampings te vinden staat. De uitdrukking suggereert inderdaad iets over compleets, niet iets waar je direct voor je rust heen zult gaan. Dezelfde lezer is ook ontstemd over de frequentie van het woord mond- op -mondreclame. Zeker hebben zij die die uitdrukking bezigen een EHBO-cursus gevolgd, merkt Bruens kwinkslaand op. Alles goed en wel, wat is er in deze contactarme tijden eigenlijk tegen mond- op mondreclame? Nu ja, au fond heeft Bruens toch wel gelijk, aids oplopen omdat iemand je een ijskast aangepraat heeft, lijkt me ook niet alles. Meer gramschap. Ir. Van Bruggen constateert dat er de laatste jaren weinig aandacht wordt besteed aan het feit dat niet in het minst dikwijls wordt gebruikt in de betekenis van niet het minst. De scribent oppert een mogelijke verklaring voor het verschijnsel waarin het accent op niet respectievelijk minst een rol speelt - een verklaring waarvan de portee mij even ontgaat, hetgeen evenwel niet wegneemt dat ik J.P.v.B. zeer dankbaar ben: nu begrijp ik waarom sommige krante-artikelen voor mij zo onbegrijpelijk zijn, daar ik in mijn naïveteit niet in het minst altijd lees in de betekenis van in het geheel niet. P. Lecluse uit Doesburg signaleert een opmerkelijk woord: in een postaal schrijven werd hem het bestaan onthuld van een zogeheten afdeling Goalkamer van het postkantoor, waarheen

317 hij zijn strafport mocht overmaken. Lecluse weet niet wat een Goalkamer is en ik evenmin: een echt raadsel, waar onze doelgroep zich maar even over moet buigen. H.S.M. Verheij vraagt of er niet wat gedaan kan worden aan een effectieve bestrijding van de uitdrukkingen voor wat betreft en volgens mij. Wat het eerste betreft, mijnheer Verheij, ben ik het volledig met u eens, maar we hebben maar één been om op te staan, namelijk onze gemeenschappelijke afkeer van deze zegswijze: etymologisch èn grammatisch echter is voor wat betreft de correcte uitdrukking. Jammer, maar tizzwalstis. Volgens mij ontvalt ons ook het tweede been, als we proberen volgens mij te bestrijden. Ik bedoel: ik heb eens iemand horen beweren dat volgens hem twee maal twee vier was, en moest ik hem dan ongelijk geven? Nog voordat het september-nummer uitkwam heeft Jan Blokker in de Volkskrant, telepathisch, mijn in dat nummer geuite noodkreet ter harte genomen: hij heeft garnaalvriendelijk aan ons lexicon toegevoegd. Thans zwijg ik voorlopig weer in alle talen.

318 145 [Nummer 9]

319 146 Huisje, boompje, beestje H. Cohen - vertaler, Brussel Duitsers die voor het eerst met Nederlands in aanraking komen, vinden vaak dat onze taal zo kinderlijk klinkt. Dat komt onder meer doordat wij zoveel verkleinwoorden gebruiken. Het deel van de woordvoorraad dat zich voor verkleining leent, is in het Nederlands namelijk betrekkelijk groot. Bovendien vervult het verkleinwoord bij ons een veelheid van functies. Grondstof genoeg dus en volop aanwendingsmogelijkheden. Geen wonder dat we elkaar de bal van het verkleinspel zo vaak en zo graag toewerpen. Op die functies wordt straks nader ingegaan. Eerst enkele opmerkingen over de techniek van het verkleinen en de samenstelling van de verkleinwoordenschat. Instrumentarium Taalkundig gesproken is verkleining een vorm van afleiding: er wordt een nieuw woord gevormd door aan een bestaand woord (de stam) een achtervoegsel te hechten. Kat katje. Het verreweg meest gebruikte achtervoegsel is -tje met zijn varianten -etje, -pje, -kje en -je. Welke van de vijf in een gegeven geval in aanmerking komt, hangt in hoofdzaak van het klankpatroon af. De hiervoor geldende regels zijn voer voor naoorlogse neerlandici (waarom krijgt kip een andere uitgang dan lip?). De leek heeft doorgaans aan zijn taalgevoel genoeg. Dat laatste geldt eveneens voor de veranderingen die de stam in vele gevallen ondergaat (vaatje, scheepje, jongetje, kindertjes). Doubletten, zowel bij het achtervoegsel als bij de stam (rugje/ruggetje, dagje/daagje), vormen evenmin een probleem, ook niet wanneer er grote of kleine betekenis-verschillen in het spel zijn (paadje/padje, gaatje/gatje). Alleen de schrijfwijze levert wel eens moeilijkheden op. Menigeen twijfelt soms even bij de verdeling in lettergrepen (maat-je of ma-tje?) of bij het gebruik van de apostrof (beha'tje of behaatje?). De andere verkleiningsachtervoegsels hebben een veel beperktere verbreiding. We kunnen -ke gebruiken om te archaïseren of een beetje zuidelijk te doen dan wel om een blijk van vertedering te geven (stedeke, madammeke, vrouwke). Heel ouderwets doen -ken, -kijn en -lijn aan (manneken, vogelkijn, maagdelijn). Verkleinwoorden op -ie gelden als gemeenzaam (fikkie) maar zijn bij grotestadsbewoners heel geliefd (drijfsijssie). Sommige hebben zelfs een heel eigen betekenis (bakkie). Opvallend is het grote aantal verbasteringen (duppie, jochie). Welke woorden kunnen er zoal van zo'n achtervoegsel worden voorzien? In de eerste plaats natuurlijk zelfstandige naamwoorden. In beginsel komen die allemaal in aanmerking, ook (anders dan in het Duits) de abstracte: ideetje, wetje, geheimpje.

320 Vervolgens een aantal bijvoeglijke naamwoorden: geeltje, apartje, cursiefje, nakie, makkie. De stam ondergaat een verandering bij het type latertje (Van Dale doet net of vluggertje de verkleinvorm van vluggerd is!). Achtervoegsel plus s doet bepaalde bijvoeglijke naamwoorden overgaan in een bijwoord: zachtjes, fijntjes, witjes. Verder hebben we enkele werkwoord-stammen en telwoorden (zegje, strijkje, uitstrijkje, slapie; eentje, met z'n drietjes) en wat ongeregeld goed uit andere rededelen (ikje, uitje, ietsje, toetje, eventjes, saampjes, jeetje, extraatje, ditjes en datjes). Naast dit alles is er nog een flinke voorraad zogenaamde samenstellende afleidingen (samenstellingen die alleen in de verkleinvorm bestaan) zoals weesgegroetje, twaalfuurtje, vergeet-me-nietje en de befaamde wentelteefjes. De vrijheid om nieuwe verkleinwoorden te vormen is bij de zelfstandige naamwoorden zeer groot, bij de andere woordsoorten min of meer beperkt. Wel kunnen Neerlandse woorden, ongeacht hun soort, vaak verkleind worden wanneer ze in de zogenaamde zelfnoemfunctie worden aangewend: Er staan dus te veel dusjes in dit artikel. Overigens kunnen leken beter voorzichtig zijn met uitspraken over de woordsoort waartoe de stam van een verkleinwoord behoort. De bewaarschool-juffrouw die het over de héle kleintjes heeft, voelt blijkbaar aan dat dat laatste woord van een bijvoeglijk naamwoord stamt. Ze heeft gelijk, maar geldt hetzelfde voor grootje? Naar deskundige opvatting is dit geen afleiding van groot, maar een samentrekking van grootmoedertje. Evenzo: overstapje overstapkaartje en bedankje bedankbriefje. Anderen menen weer dat bedankje uit ik bedank je is ontstaan. Allemaal moeilijk te beoordelen voor iemand die er niet bij is geweest. Inventaris Vrijwel alle verkleinwoorden zijn zelfstandige naamwoorden. Daarnaast kennen we enkele tientallen bijwoorden van het hierboven besproken type stilletjes en een paar tussenwerpsels als gossie en warempeltjes. In de Dikke Van Dale staan zo'n vijf à zesduizend verkleinwoorden, al dan niet met een eigen betekenisomschrijving. Bij de beoordeling van dit aantal dient bedacht te worden dat de verkleinvorm van samengestelde woorden in het algemeen niet is opgenomen (dus kantoortje wel, maar postkantoortje niet). (Terzijde. Niet alle woorden op -je, -ie e.d. zijn verkleinwoorden. Versie en kwassie kúnnen het zijn, maar nooit in de mond van nette mensen. Een paardelijn is geen dichterlijk paardje. Ook haastje-repje mag natuurlijk niet meedoen. De uitgangen van franje, baadje, bajes, sjappie en burleske zijn kennelijk door vernederlandsing van leenwoorden ontstaan. Nieuwe aanwinsten in deze categorie zijn kresje (crèche) en roesjes (ruches). Ook is het eerste viesje (fiche) al gesignaleerd.)

321 147 Er is een aantal verkleinwoorden waarvan de stam niet tot onze hedendaagse woordenschat behoort. In de eerste plaats natuurlijk de al genoemde samenstellende afleidingen : buitenbeentje, onderonsje, ook constructies als washandje en weggevertje. Daarnaast niet-samengestelde woorden als krijgertje (niet de kleine soldaat, maar het pendant van het vorige voorbeeld). Uit het bestaan van al deze categorieën volgt dat de hierboven gegeven beschrijving van het verkleiningsproces - volgens welke het achtervoegsel aan een bestaand woord wordt gehecht - enige verfijning behoeft. We zullen ons daar hier echter niet mee ophouden en liever nagaan wat er nog meer voor stamloze verkleinwoorden zijn. Stammen kunnen buiten gebruik raken. Die van verzetje, kapotje en lokaaltje zijn bijvoorbeeld voor de meeste taalgebruikers geen levende woorden meer, al zijn ze in Van Dale ook zonder moeite te vinden (bij sprookje wordt dat de lezer minder gemakkelijk gemaakt). Nog een ander geval vormen de woorden van buitenlandse afkomst die wij alleen in de verkleinvorm kennen, zoals wissewasje en valletje. Ook heitje heeft een niet-nederlandse stam, namelijk hei (niet heit; dat doet de klok die Van Dale kennelijk heeft horen luiden). We hebben niet allemaal dezelfde verkleingewoontes. De een zweert bij kop en schotel, de ander kent alleen kopje en schoteltje. Sociale klasse, familietraditie, gewest en vooral generatie spelen hier een rol. Een plakje kaas klinkt gedistingeerder dan een plak; elitevolgers doen daar hun voordeel mee, anti-elitairen evenzeer. In België blijft elk uitstapje, hoe klein ook, een uitstap. Het is nog niet zo lang geleden dat men van een woord als sfeertje raar opkeek. Aan de andere kant hadden uitdrukkingen als warme hap, lelijke eend, kneus, klus en babbel toen ook geen burgerrecht. (Soms blijft er bij dit soort ontkleining een letter van het achtervoegsel hangen: miet, gympen.) Kortgeleden is ook het reageerbuisje volwassen geworden, zeker omdat het nu zelf baby's voortbrengt. In een overzicht van onze verkleinwoordenvoorraad dienen ten slotte nog twee groepen hors concours te worden vermeld. Ten eerste de woorden die we compleet met verkleiningsuitgang - zij het soms met aangepaste spelling - uit andere talen hebben overgenomen, zoals operette, sigaret, cigarillo, tamboerijn, peloton, vermicelli, stiletto, serpentine, molecule, ranonkel en flottielje; ook enkele bijvoeglijke naamwoorden als minuscuul en corpusculair. Voor het merendeel ervaren we deze niet meer als verkleinwoorden (de sprekers van de brontaal trouwens evenmin). We plakken er dus rustig ons eigen achtervoegsel aan: paneeltje, partikeltje. Het woord keppeltje bestaat zelfs niet anders dan in deze dubbel verkleinde vorm. Andere curiosa zijn cello en getto: achtervoegsels zonder stam. De tweede groep wordt gevormd door de woorden van het type lapjeskat. Formeel zijn dit helemaal geen verkleinwoorden. Hun aantal is echter wel een aanwijzing voor de omvang van de verkleiningsdrang die het Nederlands vertoont. (Spaans, Italiaans en Zwitserduits mogen er overigens ook wezen!)

322 Functies Verkleining treffen we op de meest onverwachte plaatsen in de taal aan. Geen kruimel wordt er te klein, geen titan te groot voor gevonden. Toch leent de ene situatie zich er meer voor dan de andere. De kinderkamer is uit de aard der zaak een kweekplaats van verkleinwoorden. Spreuken en zegswijzen zitten er vol mee. Al pratende maken we voortdurend nieuwe. In de schrijftaal komen zij echter minder voor en in ambtelijke stukken zijn ze vrijwel afwezig. (Toch komt men er zelfs in wetsteksten wel enkele tegen: kwartje, gouden tientje e.d. zijn officiële termen.) Hoe dit ook zij, verkleinwoorden worden voor velerlei doeleinden gebruikt, zeker niet alleen om kleinheid aan te geven. De hieronder beschreven functies (onderverdeeld in zakelijke en affectieve) sluiten niet naadloos aaneen; er zijn overlappingen en hiaten. In plaats van acht hadden het er ook vier of zestien kunnen zijn. Zakelijke functies 1 - Oerfunctie. Een fietsje is een kleine fiets, een vergissinkje een kleine vergissing; daar valt verder niet veel over te zeggen. 2 - Categoriefunctie. Hoe klein moet een gehaktbal worden voordat hij in een gehaktballetje overgaat? Moeilijk te zeggen, maar het staat wel vast dat we bóven een zekere maat aan een hoofdgerecht denken en daarbeneden aan iets voor in de soep. Zo kan de verkleinvorm een middel zijn om twee soorten te onderscheiden. Evenzo worst/ worstje, taart/taartje. De overgang is niet geleidelijk maar sprongsgewijs bij doos/doosje (lucifers) en (geluids-) band/bandje. Soms verschillen de twee soorten sterk in gedaante of gebruiksdoel (suikerzak/ suikerzakje, ijsblok/ijsblokje, fontein/ fonteintje, riet/rietje), in andere gevallen verhouden zij zich meer als hoofden subcategorie (lepel/lepeltje, neef/neefje) of als algemeen en bijzonder begrip (spruiten/spruitjes, tuig/tuigje). Een waterdichte systematiek is moeilijk te ontwerpen, vooral ook omdat de bijzondere betekenis van zo'n verkleinvorm nogal eens tot het meer populaire taalgebruik behoort (lintje, paartje, ongelukje, pasje). In beginsel berust de onderscheiding tussen de twee soorten natuurlijk op een verschil in materiële grootte. Dit gaat echter niet altijd op. Hoe lang een liedje ook is, het wordt nooit een lied, en omgekeerd. Hoe zwaar een afspraakje ook weegt, enzovoorts. Ook bij zulke stoffelijke zaken als tramkaart en tramkaartje (zaliger gedachtenis) zat het verschil niet zozeer in de afmetingen. In vaktalen bezitten verkleinwoorden vaak een heel specifieke betekenis: deeltje (natuurkunde), wijfje (biologie). Vooral in beroepsjargon kunnen zulke termen voor buitenstaanders nogal ondoorzichtig zijn: kapje (operatiezusters), opzetje (ondeugende aannemers). Maar ook in de spraak van alledag liggen de betekenissen van stam en afleiding soms zo ver uit ekaar dat je even piekeren moet: mongooltje, schellinkje, spionnetje, katjes, strontje. We naderen hier het figuurlijke woordgebruik

323 (kinderhoofdjes), een variant die misschien beter als afzonderlijke functie kan worden gezien. Bij gebrek aan een betere plaats wordt hier ten slotte op de omzetting van eigennamen in soortnamen gewezen: hopje, kiekje, manusje-van-alles, afrikaantje. 3 - Exemplaarfunctie. Stofnamen als

324 148 ijs en katoen hebben betrekking op onbepaalde hoeveelheden. Willen we over een (natuurlijke of usantiële) eenheid van de bedoelde stof spreken (een korrel, een portie e.d.), dan biedt de verkleinvorm vaak uitkomst: ijsje, watje, vuiltje, zaakje, snuifje. Hetzelfde geldt voor uit die stof vervaardigde voorwerpen: katoentje, shagje (sjekkie), vloe(i)tje, gebakje, leertje. Dit individualiseringsprocédé wordt niet alleen op stofnamen toegepast, maar ook op diverse abstracta en adjectieven: pretje, geintje; zoetje, zuurtje. Kinderen volgen het model soms op een onverwachte manier: een fruitje, een leukje. Wanneer een woord behalve verzamelnaam ook voorwerpsnaam is (brood, blik, vuur, papier), kan bij verkleining een overlapping van de functies 2 en 3 optreden. Affectieve functies 4 - Tederheidsfunctie. Een baby heeft voetjes, niet zozeer omdat ze klein zijn (als ze wat bovenmaats zijn uitgevallen, worden het grote voetjes, nooit voeten ) maar omdat alles aan een baby ons ontroert. Niet alleen de lichaamsdelen maar ook de geluidjes, het lachje, zelfs het willetje. Op de weg van wieg naar volwassenheid vallen de achtervoegsels geleidelijk af, zij het ook niet bij beide geslachten even snel en volledig. Over dat laatste straks meer. Volwassenen maken echter weer andere gevoelens in ons wakker. Verliefdheid bijvoorbeeld (hartje, duifje) of medelijden (zieltje, armoedje, hoopje ellende). Zouden de heroïnehoertjes zonder die vier laatste letters op evenveel sympathie kunnen rekenen? Klassieke voorwerpen van vertedering zijn de natuur (ach, dat beekje), het landleven (dat boerderijtje) en onze woonomgeving (dat balkonnetje). Met dat laatste voorbeeld zijn we al bij een volgende functie aangeland. 5 - Gezelligheidsfunctie. Godfried Bomans heeft eens gezegd dat Nederlanders zó bang voor pathos zijn dat ze hun gevoelens lacherig achter verkleinwoorden verbergen. Dat klinkt overdreven, maar misschien was hij net onder de indruk van het ge-tje waarvan de registers tussen knus en kneuterig in onze taal vergeven zijn. Denkt u maar aan dat bloemetje dat u meebrengt op het avondje bij de Elburgjes, dat leuke gezinnetje in hun aardige huisje aan dat rustige laantje. Prima etentje, lekker wijntje, na afloop fijn gesprekje. Plaatjes draaien. Onze voorliefde voor gezelligheid richt zich niet alleen op huis en haard. Op straat vinden we cafeetje met zitjes in het zonnetje. We drinken er een glaasje, eten dan een slaatje, luisteren naar een muziekje. Gezelligheid blijkt inderdaad geen tijd te kennen want een uurtje op zo'n terrasje duurt vaak niet minder, maar meer dan zestig minuten.

325 6 - Vergoelijkingsfunctie. Liegen is slecht, een leugen dus ook. Maar een leugentje kan er mee door. Een gemenigheidje is niet zo gemeen als een gemenigheid. We verontschuldigen en troosten nu eenmaal graag, onszelf en anderen. Met woorden als buikje, debieltje, jaartje ouder worden vaak gevoelens ontzien. Misschien was het bij functie 1 genoemde vergissinkje toch niet zo neutraal? Aan het bagatelliseren van medische zorgen doet iedereen mee: kwaaltje, griepje, prikje, drankje. Van de weeromstuit zelfs receptje! Bescheidenheid (oprechte of valse) hoort hier ook thuis. Ingetogen spreken we over ons persoontje. Ons bestaantje berust op een inkomentje, ook al bezitten we een heel blokje flatjes. Een hoofdstuk apart vormen de verkleinwoorden waarmee diverse taboeonderwerpen in net gezelschap besproken worden (werden?), zoals boertje, plasje, standje, siefje, moetje, 't hoekje omgaan. Wie deze zaak van heel dichtbij bekijkt, kan drie technieken onderscheiden. Verkleining wordt namelijk aangewend om a) een aanstootgevend woord acceptabeler te maken, bijv. kontje, b) een eufemisme nòg onschuldiger te doen klinken, bijv. windje, c) een tot een andere sfeer behorend woord een knipoogbetekenis te geven, bijv. nummertje. Ten slotte, als randgeval, de hoeveelheidsaanduidingen die door verkleining hun nauwkeurige bepaaldheid verliezen: onsje, dozijntje, weekje. 7 - Geringschattingsfunctie. Van verkleining naar kleinering is het maar één stap. Allerlei negatieve gevoelens en houdingen, van goedmoedige spot tot minachting en afkeer, kunnen met een achtervoegsel tot uiting worden gebracht: taaltje, doetje, romannetje, ambtenaartje, zwartjes. Soms hangt het van intonatie of context af of een verkleinwoord goed- dan wel afkeurend klinkt: manneke, stelletje, luchtje, lievelingetje. 8 - Vervrouwelijkingsfunctie. Volgens een oude gewoonte worden allerlei kledingstukken met de verkleinvorm aangeduid wanneer zij voor vrouwen zijn bestemd: bloesje, kraagje, sokjes. Iets overeenkomstigs geldt ook voor andere aspecten van het uiterlijk: blosje, figuurtje, bekje, pasjes, gilletje. Dit gebruik is zo algemeen dat we het misschien beter onder de zakelijke functies hadden kunnen rangschikken. Er is echter meer. Wij beperken ons nu tot vervrouwelijking in engere zin. Hiervan is sprake wanneer een mannelijke (of neutrale) persoonsnaam door aanhechting van een achtervoegsel wordt omgezet in zijn vrouwelijke tegenhanger: boer boerin. In bepaalde gevallen kan voor deze afleiding alleen het verkleiningsachtervoegsel worden gebruikt (kennisje), in het bijzonder bij eigennamen (Dirkje). Ook dit taalgebruik is niet per se affectief. Anders wordt het wanneer de verkleinvorm wordt gebezigd terwijl er een specifiek achtervoegsel beschikbaar is, zoals bij agentje of studentje. Zulke woorden krijgen - in een mannenmond, wel te verstaan - al gauw iets paternalistisch of spottends.

326 Ook uitdrukkingen die zowel voor vrouwen als voor kinderen worden aangewend (blondje, bijdehandje, wezentje), horen in het eerste geval veelal meer bij funtie 7 thuis. Het sterkst komt het macho-element naar voren wanneer een kennelijk vrouwelijke persoonsnaam er nog een -tje bij krijgt. Baronesje, mevrouwtje, onze zwemstertjes klinken meestal neerbuigend, hoewel ze misschien niet

327 149 Reactie Aaneenschrijven H.J. Cramer - Rolde Aaneenschrijven? Koppelteken? Spatie? Volgens mij moeten in de door de heer Klaassen in het juli/augustusnummer op blz. 108 genoemde constructie koppeltekens gebruikt worden, dus III-V- of groep-iv-halfgeleider-films. Met vijf koppeltekens; het beeld is niet fraai, maar weglating kan gemakkelijk tot verwarring leiden. Aaneenschrijving lijkt mij in dit geval minder gewenst. Het gebruik van het koppelteken is, ook in opschriften en aankondigingen, zo sterk afgenomen, dat het bij uitzondering nog wordt gebruikt. Dat kan aanleiding geven tot misverstanden. Dit geldt eveneens voor de andere leestekens. Soms moet men dan een zin herlezen om er achter te komen wat bedoeld wordt. Als je van een zeker ogenblik af waarnemingen noteert van samengestelde zelfstandige naamwoorden, waarin koppelteken(s) of aaneenschrijving plaats maakt voor spaties, dan heeft men al gauw een respectabele lijst. Zo las ik: - Wereld Natuur Fonds, in plaats van Wereld-Natuurfonds, Wereldnatuurfonds of Natuur-Fonds, - Nier Stichting in plaats van Nierstichting of Nier-Stichting, - Op de trolleybus in Arnhem: Arnhem Trolley Stad in plaats van Trolleystad of Trolley-stad. Ik geloof, dat de gewilde of ongewilde ontwikkeling in de richting van het Engels te ver gevorderd is om ook dit soort taalverarming verder te voorkomen. N.B. In Zuid-Afrika is de officiële landsnaam in het Engels resp. (Zuid-)Afrikaans: South Africa/Suid-Afrika. Zelfs daar handhaaft men - na de grondige spellingvereenvoudiging van het Afrikaans - nog altijd het koppelteken. Overigens heeft aaneenschrijving ofwel het gebruik van het koppelteken alles te maken met de klemtoon, die de delen van het samengestelde woord al of niet krijgen. Het eerste (ofwel vóórlaatste) deel van de constructie krijgt in het algemeen de klemtoon (huisdeur, natuurfonds, nier- stichting). Schrijft men de delen los van elkaar dan zou het eerste of vóórlaatste zelfstandige naamwoord gezien kunnen worden als een bijvoeglijk naamwoord en de klemtoon niet krijgen, (huis deur, natuur fonds enz.). Reactie Jack Dr. A.P. de Jonge - gepens. Octrooigemachtigde, Vlaardingen

328 In Onze Taal (juli/augustus 1984, blz. 101) wordt de vraag gesteld of jack van origine Duits of Engels zou zijn; naar mijn mening is noch het ene noch het andere het geval: het woord heeft een Franse oorsprong. Hiervoor geef ik de volgende argumenten, waarmee ik me in goed gezelschap waan. Toen de laatste aflevering van Onze Taal in mijn bus rolde, was ik het fascinerende boek van Barbara Tuchman De waanzinnige 14e eeuw (Elsevier 1984) aan het lezen, waaruit ik citeer: De naam Jacques of Jacques Bonhomme ter aanduiding van een boer werd door de edelen als spottende benaming afgeleid van het gewatteerde hemd, genaamd jacque, dat de boeren droegen als bescherming in de strijd (blz. 206). De boerenopstand van 1358 werd ook Jacquerie genoemd. Dat het woord jacque zowel naar het Engels overwaaide als naar het Duits, lijkt me logisch te volgen uit de verbindingen die de adel met Engeland en de Duitse landen had in die dagen, terwijl daar ook door de edelen Frans gesproken werd. Dr. J. de Vries Etymologisch woordenboek (Aula-boeken 1964) meldt ook dat ons woord jak uit het oudfrans komt, hoewel hij meent, dat het genoemd is naar ene Jacques de Beauvais; ik houd het liever op Tuchmans verklaring. De Concise Oxford Dictionary (Oxford 1944) vermeldt onder het woord jack dat het een foot-soldier's sleeveless tunic aanduidt, afkomstig uit het Franse jaque (zonder c!), hoewel de etymologie als dubieus wordt aangegeven. Wellicht dat door studie in meer gedegen boeken nog betere argumenten tevoorschijn komen, maar voorlopig verdedig ik de stelling, dat zowel het Engelse woord (dat later naar Amerika emigreerde, en mogelijk later terug-emigreerde) als het Duitse woord uit het Frans van de 14e eeuw afkomstig is; beiden kregen daarbij een aan de landstaal aangepaste uitspraak; het lijkt me verder ook niet onwaarschijnlijk dat ons woord jak via Boergondië (de hertog van Boergondië was immers ook landsheer in onze streken) in onze taal terechtkwam. Het woord jacquet, of hoe dat woord verder ook gespeld wordt, is een verkleinwoord van jacque. Reactie Inter- als tussen? J.H. Kampert - Poortugaal Hierbij maak ik enige opmerkingen over het artikel van de heer J.S. Kik in het juli/augustus-nummer. De heer Kik merkt in de tweede alinea op, dat het voorvoegsel inter- een betekenisonderscheidende functie vervult inzake de tegengestelden lokaalinterlokaal, nationaal-internationaal en continentaal-intercontinentaal. De met interbeginnende woorden vormen echter ten aanzien van de andere geen tegengestelden, maar vormen onderscheidingen die op relaties duiden. In de vermelde voorbeelden betekent inter- tussen. Daarbij denken wij aan minstens twee eenheden. Bovendien zijn de met inter- beginnende woorden begrippen met een grotere omvang van betekenis dan de woorden zonder dit voorvoegsel. Interlokaal sluit lokaal in. Hetzelfde geldt voor internationaal en intercontinentaal. Volgens mijn Latijns-Nederlands woordenboek kan interook betekenen met elkaar en bij elkaar. Ik acht het mogelijk dat inter-, ook in de door de heer Kik gegeven voorbeelden, de betekenis van tussen vervult. Bij interfoto lijkt het mij niet onmogelijk dat tussen fotohandelaren een overeenkomst is gesloten

329 om gemeenschappelijke activiteiten te ontplooien. Als dat zo zou zijn, hebben wij niet te maken met onzin-woorden. Ik weet echter weinig van commerciële betrekkingen af. Welke lezer(es) kan hierover informatie verstrekken?

330 150 Van Woord tot Woord Geld Marlies Philippa Op verzoek deze keer een vervolg op mijn bijdrage in het juli/augustusnummer over Vreemde valuta. Twee reacties kreeg ik, één uit Eelde en één uit Luxemburg, bolwerk van de EG. En dat terwijl ik me als liefhebster van een zo groot mogelijke verscheidenheid niet eens zo gunstig over dit lichaam had uitgelaten. De laatste reagent, de heer Rohaert, vraagt zich af of er wel andere dan vreemde valuta bestaat. Eigen valuta natuurlijk! Verder zou hij het uit eigenbelang - hij is werkzaam bij het Terminologiebureau van het Europees Parlement - op prijs stellen als ik me ditmaal vanuit een wat meer terminologische hoek met het onderwerp geld zou bezighouden. Hij doelt op termen als klein en groot geld, contant geld, wisselgeld, klinkende munt, baar geld, fiduciair geld, etcetera. Ik zie de vertaalproblemen wel, maar niet alle termen die hij noemt zijn in etymologisch opzicht zo interessant. Wie heeft er trouwens fiducie in fiduciair geld? Maar dit terzijde. De moeite waard om te bespreken vind ik in ieder geval contant, baar en munt. Contant brengt me terug bij een oude liefde: de getallen. Tellen en vertellen, taal en tal; het zijn woorden die met elkaar te maken hebben. Ook in het Frans: compter tellen en conter vertellen. Vertellen is als het ware het optellen van de details van een gebeuren. Compter en conter zijn louter spellingvarianten van hetzelfde woord. Vanaf de vijftiende eeuw werd er met opzet een onderscheid in de spelling gemaakt om zo het betekenisverschil op schrift te kunnen uitdrukken. Je kunt dit een beetje vergelijken met onze woorden nog en noch die weliswaar niet dezelfde oorsprong hebben, maar die vroeger wel allebei op dezelfde manier (noch) gespeld werden. Contant (comptant) geld is gereed geld, geld dat je zo op tafel kunt leggen, dat je kunt uittellen. Baar geld is ook gereed geld. Het is open en bloot geld. Het bijvoeglijk naamwoord baar dat bloot betekent komt alleen nog voor in vaste uitdrukkingen als baar geld, bare onzin, een bare leugen. De nevenvorm bar treffen we aan in barrevoets: met blote voeten. Bar heeft een betekenisverschuiving ondergaan in de richting van ruw en erg. Als het weer bar en boos is is het vaak ook bar koud. Baar geld is klinkende munt. De munt vormt de basis van het muntstelsel. Het woord munt hebben we al in de Romeinse tijd ontleend. In het Latijn betekende moneta zowel muntstuk als muntplaats. De Romeinse godin Juno, de echtgenote van Jupiter, had op het Capitool een tempel, waar zij vereerd werd als Iuno Moneta. Wellicht werd met Moneta de waarschuwster, de vermanende bedoeld. Die tempel was het muntgebouw van Rome en de munt is dus genoemd naar de bijnaam van Juno. Moneta ontwikkelde zich in het Frans tot monnaie munt(en), kleingeld, een woord dat wij kennen als een onderdeel van portemonnee. In het Engels werd money de algemene benaming voor geld. Voordat er een geldstelsel bestond, voordat de munten waren uitgevonden, kende men andere ruilmiddelen. In landbouwgebieden werd daarvoor vaak vee gebruikt. Zo kon een woord voor vee zich in betekenis ontwikkelen tot een woord voor geld. Het Latijnse pecu/pecus vee heeft als grondwoord gediend voor pecunia geld.

331 Ook het woord schat betekende oorspronkelijk vee. Maar laten we vee zelf niet vergeten. Varianten van dit woord in het vroegmiddeleeuwse Germaanse taalgebied waren fehu, faihu, fihu, fé, fia en feoh met de betekenissen vee, bezit en geld. Het Germaanse vee/fehu is etymologisch verwant met het Latijnse pecu. In het huidige Engels heeft fee nu nog onder andere de betekenis honorarium of loon. Over naar de andere reactie op mijn vorige geldartikel. De heer Veenhoff uit Eelde wil graag dat ik even terugkom op schelling. Hij wil dat, omdat ik toen geschreven heb dat de etymologie van schelling onbekend is en hij niet helemaal zeker weet of dat werkelijk waar is. Misschien had ik inderdaad beter kunnen schrijven omstreden. The Oxford Dictionary of English Etymology spreekt over een much disputed origin. De Vries somt in zijn grote woordenboek verschillende mogelijke verklaringen op. Hij verwerpt de hypothese dat schel- in schelling is afgeleid van schel bel en dat schelling dus klinkende munt zou betekenen. Volgens een andere opvatting moet uitgegaan worden van de wortel skel, een wortel die snijden betekent en die ook verband houdt met schil en schaal. Ook dit acht De Vries heel twijfelachtig. De derde mogelijkheid is dat schelling/schilling/skilling ontstaan is uit skildling, een afleiding van skild schild. De Germanen zouden de Oostromeinse gouden solidus, die zij eerst als borstsieraad droegen, een soort schild hebben genoemd. Daarbij kan ook de vorm hebben meegespeeld. Te vergelijken zijn de Middellatijnse scudatus aureus, de Italiaanse scudo en de Portugese escudo, alle woorden die teruggaan op het Latijnse scutum schild. Deze laatste verklaring wordt in de kleine De Vries en in het Duitse etymologische woordenboek van Kluge de meest waarschijnlijke genoemd. Maar zekerheid bestaat er niet. Rest nog het woord geld zelf. Hoe verleidelijk is het niet om - denkend aan de ontwikkeling van het Franse argent- een relatie te vermoeden tussen geld en gold/goud. Een bedrieglijke klankovereenkomst helaas. De verleden tijd van het met geld verwante werkwoord gelden mag dan wel gold zijn, gold goud is etymologisch gezien een heel ander woord. De betekenis van geld was vergelding, offer en die van goud het geelglanzende metaal. Verwanten van goud zijn geel, gal, glanzen en glinsteren. Goud blinkt en geld stinkt. Stelling In het licht van het emancipatiebeleid van de huidige regering is de term herenajspraak een anachronisme. Proefschrift van M. Nap, R.U. Groningen

332 151 Radermachers grammatica K.J.S. Bostoen - wetensch. medewerker RU Leiden Elk verstandich mensche kan wel begrijpen dat het redelijk verstant (waermede de mensch alle andere levende creaturen in excellencie te boven gaet) hierin gelegen is dat men het quaede van 't goede, het onweerdighe van 't weerdighe ende costelijke, te rechte te scheyden ende t'onderkennen weete ende dat men onder de goede dinghen oik het allerbeste wete te kennen uut all d'andere, ende onder de schlechtte het allerschlechtste, ende onder de quaede het allerquaetste. Zo luidt de aanhef van een geschrift dat als de oudste Nederlandse spraakkunst opeens in mei j.l. een algemene belangstelling heeft gekregen. Dit geschrift (8 katernen in folio) bestaat feitelijk uit twee delen, namelijk: een vurig pleidooi voor het gebruik van de moedertaal door Nederlandse wetenschapsmensen en een aanzet tot een grammatica. Dit handschrift was neerlandici niet onbekend. In 1849 reeds had de Leidse geleerde J.T. Bodel Nijenhuis het ontdekt in het kasteel Popkensburg op Walcheren. Hij maakte een afschrift dat hij schonk aan de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Op het schutblad van dit afschrift is een briefje geplakt waarin Bodel Nijenhuis zijn vermoedens uitte omtrent de auteur van de grammatica. Hij dacht aanvankelijk aan Coornhert maar kennelijk nadat hij Coornherts hand had bestudeerd, wees hij diens auteurschap af. Origineel of afschrift? In 1919 zou de Utrechtse neerlandicus J.W. Muller de spraakkunst uitgeven op basis van het afschrift van Bodel Nijenhuis, want het oorspronkelijke handschrift was inmiddels in handen van een hem onbekende eigenaar. Muller twijfelde eraan of Bodel Nijenhuis wel een origineel ( een autograaf van den steller ) in handen had gekregen. Hij zag immers een mengelmoes van spellingen en taalvormen van alle tijden, maar ook uit alle windstreken en hij kon zich daarom niet voorstellen dat ooit een Nederlander zo had geschreven. Volgens hem had Bodel Nijenhuis een afschrift in handen gehad. Het echte origineel was vermoedelijk door Coornhert geschreven, dat daarna was afgeschreven door een niet Nederlandschen, althans niet Hollandschen afschrijver, die, evenals Coornhert balling slands, in den vreem de allerlei taal en spelling voor de oogen krijgende, de kluts kwijt geraakt was. Mullers vermoeden werd in de loop van de jaren voor een aantal neerlandici steeds meer een zekerheid. De reden hiervoor was dat Coornhert in een voorwoord bij de oudste - voltooide en in 1584 gepubliceerde - Nederlandse grammatica, de Twe-spraack vande Nederduitsche Letterkunst vertelt dat hij tijdens zijn ballingschap in het Rijnland aan een grammatica was begonnen. Dit stuk is nooit teruggevonden en de ballingschapsperiode van Coornhert begon in Aangezien ons stuk een eigentijdse datering heeft op het titelblad die luidt: Anno 1568 geschreven, lag het voor de hand beide onvoltooide, grammaticale geschriften met elkaar te vereenzelvigen.

333 Handschrift teruggevonden In 1982 publiceerde ik in Dokumentaal - Informatie- en communicatiebulletin voor neerlandici dat het handschrift dat indertijd door Bodel Nijenhuis was afgeschreven, weer was opgedoken. De eigenaar van Popkensburg die Bodel Nijenhuis had toegestaan om de rijke verzameling handschriften en kaarten te raadplegen die zijn vader en grootvader hem hadden nagelaten, was Jhr.mr. Laurens de Witte van Citters ( ). Deze toonde weinig belangstelling voor zijn Zeeuwse bezit. Kasteel Popkensburg raakte in verval en na zijn dood werd het in 1863 voor afbraak verkocht. Bij die gelegenheid werd ook de collectie kaarten en handschriften geveild. De Zeeuwse rechtsgeleerde en letterkundige M.F. Lantsheer verwierf het handschrift van onze grammatica. Via een huwelijk kwam het handschrift in het bezit van de familie Van Lynden op Slot ter Hooge te Koudekerke. Bij een verbouwing in 1975 werd op zolder een muur doorgebroken, waarbij een kist met archiefmateriaal te voorschijn kwam. Hierin bevond zich onder andere een map, met het opschrift Lantsheer, die het handschrift van onze eerste grammatica bevatte. Het handschrift was meer dan zestig jaar in vergetelheid geraakt! Bestudering van dit handschrift maakte het mij toen reeds mogelijk om het auteurschap van Coornhert definitief af te wijzen. Het handschrift bleek - in tegenstelling tot de opvatting van Muller hierover - een klad te zijn van de auteur zelf: de vele doorhalingen zijn niet zozeer correcties van verschrijvingen, maar door de auteur zelf aangebrachte verbeteringen van de tekst. Vergelijking met Coornherts autografen te Brussel uit eind begin 1568 gaf de nodige zekerheid dat de hand waarin onze grammatica was geschreven, niet die van Coornhert was. Op grond van de tekst heb ik toen een profiel geschetst van de nog onbekende auteur: het was een Vlaming die voorstander was van een goede, Nederlandse bijbelvertaling. Iemand die in Engeland had gewoond of althans iemand met Engelse kennissen. De auteur had omgang met geleerden, stadsbestuurders en kooplui en ik vermoedde dat zijn grammatica in het kosmopolitische, Antwerpse milieu tot stand was gekomen. Op een gegeven ogenblik heb ik aan Johan Radermacher gedacht, die tamelijk goed in het profiel paste. Vergelijking met Radermachers handschriften uit Gent en Leiden gaf mij ten slotte de nodige zekerheid. Radermacher Johan Radermacher ( ) werd geboren te Aken uit een patriciërsgeslacht. Op zijn zestiende jaar vertrok hij naar Antwerpen waar hij in dienst trad van de rijke koopman Gillis Hooftman, een streekgenoot, afkomstig uit Eupen. In 1567 vestigde Radermacher zich te Londen als officieel vertegenwoordiger van de Antwerpse firma Hooftman. Hij is daar o.a. actief op religieus gebied. Terug in de Nederlan-

334 152 den vestigt hij zich in 1580 te Antwerpen, vervolgens te Aken tot hij daar in 1599 wegtrekt om geloofsredenen en zich in Middelburg vestigt. Gedurende zijn hele leven stond hij bekend als een wijs en in geloofszaken tolerant man, die zeer geleerd was. In de kring van de Antwerpse humanisten en kunstenaars was hij zeer geliefd. Hoewel het altijd nuttig is om een auteur te leren kennen en hem in zijn omgeving te kunnen plaatsen, is het loutere feit dat we nu over het origineel beschikken nog veel interessanter. Uit de vele doorhalingen kan worden afgeleid dat Radermacher duchtig gewerkt heeft aan zijn pleidooi voor het gebruik van het Nederlands. Hij heeft goed nagedacht over het wezen van de taal en hij vindt dat spraakkunstregels moeten worden opgesteld op grond van de wetmatigheden die in de levende taal worden ontdekt. Dit maakt hem tot een tegenpool van de zeventiende-eeuwse Franse académicien. We zien hem voortdurend zijn gedachten opnieuw formuleren om die maar zo nauwkeurig mogelijk op papier te zetten. Zijn pleidooi is bovendien helemaal niet saai geschreven. Zijn observaties over kindertaal en over het Nederlands van buitenlanders zijn ronduit vermakelijk, terwijl men ook uit zijn woorden kan opmaken dat hij niet bijzonder verrukt is over de kwaliteit van het buitenlands dat door Nederlanders wordt gesproken. Ook zijn aanzet tot een grammatica heeft geïnteresseerden heel wat te bieden. Naar het voorbeeld van de humanistische grammatica's voor het Latijn geeft hij hierin definities van woordsoorten die met behulp van voorbeelden worden verduidelijkt. Ook hier zien we hem denken. Zo definieert hij eerst het bijwoord als volgt: een bijwervich woort [bijwoord] is dwelck bij 't wervighe [werkwoord] ghevoeght, vervult desselven beteekening oft verandert se, oft vermindert se, als die gheminlijken einden met dese sillaben lijken m.a.w.: een bijwoord versterkt de betekenis van het werkwoord of zwakt die af en eindigt gewoonlijk op het achtervoegsel -lijk. Deze definitie heeft Radermacher bij nader inzien geschrapt en vervangen door: Een bijwervich woort is dat bij het wervighe gestelt wordt om desselven staet te verclaren so dat het wervich woort midts desen oft versterkt oft verkrankt, oft verciert oft mismaect

335 word. Als wanneer men seyt: het reghent, so en weet men niet oft seer reghent oft sachtelijk. Dit seere ende sachtelijk sijn bijwervighe woorden vander erachte als voorschreven. Item, wanneer men seyt: de man spreekt, so en weet men noch niet of hij wel oft qualijken, oft luyde oft heymelijken spreekt. Dese woorden: wel, qualijken, luyde, heymelijken sijn bijwervighe woorden. Sijn ook seer veel in ghetalle. Het zal duidelijk zijn dat Radermacher de eerste definitie terecht heeft geschrapt. Zie verder: Archief - Mededelingen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (nog te verschijnen). Vervolg Huisje Boompje Beestje zo bedoeld zijn. Kan bruidje eigenlijk nog? Ik noem mijn zuster, die intussen al grootmoeder is, nog altijd zusje, maar ze vindt het niet erg. Eindnoten: De auteur zoekt materiaal voor een artikel van wijdere strekking over dit onderwerp. Brieven van lezers met voorstellen voor een andere indeling, aardige voorbeelden, vergelijkingen met andere talen, enz., zijn van harte welkom.

336 153 De woordenaar Een wonderlijk woordenboek J.J. Bakker Cadeautjes verzinnen is, zo met de feestdagen voor de deur, een druk beoefende en vaak moeizame activiteit - vooral als de begunstigde iemand is die alles al heeft. Mocht u voor de opgave staan een geschenk voor zo'n type uit te zoeken, sta dan eens even stil bij Ton Weijters' Positiewoordenboek van de Nederlandse taal 1). Ik vind dat een uniek boek. Ten eerste is het de enige paperback in mijn bezit die, waar ook opengeslagen, moeiteloos vlak blijft liggen. Ten tweede is het stellig het eerste woordenboek ter wereld zonder paginanummering (waardoor meteen al in het begin de vier bladzijden Introductie door elkaar zijn geraakt). Ten derde is het een boek dat de geest prikkelt en de fantasie aanjaagt doordat het ogenschijnlijk zo volmaakt nutteloos is. Wat is een positiewoordenboek? Om te beginnen: het begrip positie heeft betrekking op de plaats waar een letter staat in een woord. De woorden bank, tonen en kunstje hebben alle drie een n in de derde positie. In het woord straat staat de s in positie 1, de t in positie 2 en 6, enzovoort. Een positiewoordenboek geeft antwoord op de vraag: Welke woorden van n letters hebben de letter zus in positie x en de letter zo in positie y? Welke vijfletterwoorden hebben de a in de eerste en de m in de derde positie? U zoekt in de afdeling woordlengte 5, posities (1,3) en vindt daar almee, armen, armer, armoe, armst en asman. Weijters' bron is de Woordenlijst van de Nederlandse taal die, vervoegd en verbogen, op magneetband beschikbaar was. Ruimtegebrek noopte hem zich te beperken tot woordvormen van maximaal 7 letters. Heel jammer, maar inderdaad onvermijdelijk: met het toenemen van de woordlengte groeit het aantal combinatiemogelijkheden exponentieel (evenals het aantal basiswoorden, trouwens). Zo zou de toevoeging van de achtletterwoorden het boek al meer dan tweemaal zo dik hebben gemaakt. Waar ik over val is de keuze van het basismateriaal. Was het nu niet mogelijk geweest een recentere bron te gebruiken dan het Groene Boekje? De laatste druk van Koenen, bijvoorbeeld, heeft een vergelijkbare omvang en is een heel wat betere afspiegeling van het hedendaags Nederlands. Een ander punt van kritiek is het beperkte aantal verwerkte flexievormen. Van de werkwoorden zijn slechts 4 vormen opgenomen: lezen, las, lazen en gelezen - lees, leest en lezend doen niet mee. Arm, armen en armpje staan erin, armpjes niet. Hard, harde, harder en hardst zijn opgenomen, maar de toch vrij courante vormen (iets) hards en hardste weet niet. Dat halfbakkene, hè, dat stoort mij zo. Het Positiewoordenboek is volgens de uitgever bestemd voor linguïsten, psychologen en logopedisten (...) die stimulus- of oefenmateriaal op woordniveau willen samenstellen of beoordelen. Ik legde het boek voor aan een psychologe en een

337 logopediste, beiden betrokken bij de behandeling van patiënten met spraak- en taalstoornissen. Zij beschouwden het werk niet direct als een nuttig hulpmiddel voor de praktijk. Oefenwoorden waarin bijvoorbeeld één klank frequent voorkomt (aanhalen, aankaarten, abracadabra) zou je beter uit een gewoon woordenboek kunnen halen. Wel meenden mijn zegslieden dat het boek voor wetenschappelijk onderzoek en voor het construeren van leestests van nut zou kunnen zijn. Zou een linguïst - iemand die o.a. geïnteresseerd is in spellingseigenschappen en woordvorming van het Nederlands - misschien iets aan het Positiewoordenboek hebben, als hij al een conventioneel en een retrograde woordenboek bezit? Ik zie het niet, vrees ik. Eerder geloof ik dat de lijst van woordvormen, die ik u vorige maand schetste, linguïstisch bruikbare informatie kan verschaffen. Je zou daarin kunnen opzoeken welke zelfstandige naamwoorden samenvallen met werkwoordstammen (loop, orden, slaap, vlieg...) of met derde-persoons-vormen (kust, leest, nipt, vilt...). Er zijn veel meer boeiende homoniemen te ontdekken: mat, waren, bleek; grutjes, stilletjes; vier, zeven, negen, en ga maar door. Ook kan zo'n lijst fungeren als referentiewerk voor allerlei frequentietellingen, en als een soort moeder-rijmwoordenboek. Weijters is voor dit soort doeleinden niet te gebruiken omdat hij gelijkgespelde vormen maar één keer opneemt. Ik wil echter niet te negatief eindigen en verklaar graag dat het Positiewoordenboek mij blijft fascineren, juist omdat het zo ontoeschietelijk is in het prijsgeven van zijn geheimen. Achter de hermetische kolommen vermoed ik het Wonder. Overigens vergat ik één gebruiksmogelijkheid te noemen, die in de praktijk waarschijnlijk alle andere overschaduwt: de toepassing als puzzelwoordenboek. Ik bezit een Engelstalige dictionaire die als twee druppels water lijkt op Ton Weijters' concept, en getiteld is Funk & Wagnalls Crossword Puzzle World Finder 2). De auteurs hebben niet de minste wetenschappelijke pretentie, maar getuigen daarentegen van een ontwapenend enthousiasme voor puzzels en woordspelletjes. Wellicht zijn ze wat tè bescheiden. Waarom zou een goed opgezet puzzelwoordenboek niet tegelijk een wetenschappelijk doel kunnen dienen? De homo ludens is de vader van de homo sapiens - wat zeg ik: als het goed is zijn ze één en dezelfde. Eindnoten: 1) Ton Weijters, Positiewoordenboek van de Nederlandse taal, Swets & Zeitlinger, Lisse ) E.I. Schwartz & L.F. Landovitz, Funk & Wagnalls Crossword Puzzle Word Finder, The Stonesong Press, New York 1974, Stelling Positieve discriminatie is een contradictio in adjecto. Proefschrift van K. Remerie, april 1984, R.U. Groningen.

338 154 Taal en argumentatie J. Renkema Nee, dit stukje gaat niet over argumentatietheorie. De vraag hoe discussianten argumenteren en welk onderzoek daar naar verricht wordt, zou niet in deze korte bijdrage behandeld kunnen worden. Ik wil graag met u discussiëren - wat zeg ik, boos worden - over wat ik gemakshalve maar s-vitterij zal noemen. En u zult zien welke klemmende vragen over de relatie vorm en inhoud uit deze aselecte verontwaardiging oprijzen. Ach, iedereen kent het verschijnsel. Je bent met iemand in discussie, en plotseling zegt je tegenpartij: Mevrouw, meneer, u gebruikt nu een verkeerd woord (...), of: U hanteert een onjuiste constructie (...). En dan gaat het debat niet meer over het eigenlijke meningsverschil, maar over een taalkwestie die niets met de zaak uitstaande heeft. Twee voorbeelden van deze succesvolle discussietruc. Aan het begin van dit jaar schreef de dichteres Ida Gerhardt een artikel in NRC Handelsblad waarin zij zich verweerde tegen de, naar haar mening onjuiste, ongepaste, nivellerende en platvoerse kritiek op haar gedichten. Een van haar critici, Rob Schouten, gaf een antwoord in Vrij Nederland ( ). Ik bespaar u alle argumenten en tegenargumenten. Eén passage viel mij in het bijzonder op, en wel door de laatste zinsnede tussen haakjes. Ik tart Ida Gerhardt met een ander bewijs dan wat het instinctieve eksteroog op haar lange tenen haar ingeeft, waar te maken dat ik als criticus opportunistische nivelleringsprincipes hanteer. Al mijn knipsels stel ik haar ter beschikking. Trouwens, over nivellering gesproken. De ondertitel van haar artikel luidt een tijdverschijnsel (overigens is het tijdsverschijnsel). Wat zien we hier gebeuren? Persoon A die persoon B nivellering verwijt, wordt er nu zelf van beticht. En die tegenaanval wordt subtiel versterkt door de toevoeging dat het tijdsverschijnsel is. Ach ja, iedere taalgebruiker heeft toch verstand van taal. Dat moet u eens op de economie toepassen! Iedereen die een huishoudbeurs beheert, weet hoe het met ons aller huishouden, de economie, moet. Soms zou ik ook willen dat ik niet gehinderd werd door kennis van zaken. Dat maakt het decreteren van apodictische regels een stuk gemakkelijker. Gelukkig is de werkelijkheid ingewikkelder. Wanneer de geachte opponent enkele woordenboeken geraadpleegd zou hebben, had hij kunnen weten dat daarin naast elkaar voorkomen doodkist-doodskist; spellingbeeldspellingsbeeld; wettekst-wetstekst; tijdverschil-tijdsverschil. Nee, inderdaad geen tijdverschijnsel. Maar de andere nevenvormen hadden toch wel een lichtje kunnen doen opgaan, namelijk dat het hier gaat om een nauwelijks oplosbare kwestie. Er had beter kunnen staan: Overigens geef ik, Rob Schouten, de voorkeur aan tijdsverschijnsel. Maar wat dan nog? Wat heeft dit met nivellering te maken? Dergelijke vitterij leidt de aandacht af.

339 Dit voorbeeld was bedoeld als opwarmertje. Nu een artikel uit NRC Handelsblad dat meer aandacht verdient. Zoals de NRC-lezers van ons blad wellicht weten, heeft de heer J.J. Heldring in zijn rubriek Dezer dagen verscheidene malen aandacht besteed aan de activiteiten van het Interkerkelijk Vredesberaad. Let wel, ik houd me hier buiten de discussie. Het gaat mij om het verschijnsel dat er in een discussie op taalfouten wordt gewezen. En in alle gevallen heeft Heldring - hij is een goed stilist - gelijk! In Dezer dagen van 7 februari 1984 wordt commentaar geleverd op een artikel van Mient Jan Faber. Bij drie citaten geeft Heldring stilistisch commentaar. Ik geef eerst de citaten. Naar het commentaar dat tussen haakjes wordt gegeven, mag u bij wijze van taalproef raden. 1. De sleutel tot de stabiliteit in Europa ligt in belangrijke mate in handen van Centraal-Europa, en dus van beide Duitslanden. Deze constatering is geen pleidooi voor een status-quopolitiek, maar wil slechts op een historisch gegeven wijzen wat (...) niet onder tafel mag worden gewerkt, zelfs niet bij alle inspanningen om de kernwapens terug te dringen. 2. Accepteer de ander (d.w.z. de toestand in Oost-Europa) zoals hij is; wees er niet op uit hem te ondermijnen; integendeel, ga met hem op weg. Dan zal (...) geleidelijk aan, zonder grote erupties, de onderlinge situaties zich wijzigen onder wederzijdse aanvaarding. 3. Die contacten, vindt Bahr, kunnen nl. niet anders worden verstaan als ondermijning van buitenaf (...) Heldring geeft tussen de haakjes het volgende commentaar: 1. bedoeld is: dat 2. bedoeld is: zullen 3. Faber bedoelt: dan als; zijn Nederlands is nogal slordig. Nu vraag ik u: Wat is de functie van deze taalkritiek? Dat/wat wordt wel vaker door elkaar gehaald. Ook het niet overeenkomen van persoonsvorm en onderwerp in getal komt vaker voor. En misschien is het artikel wat slordig gecorrigeerd, zodat het ontbreken van dan vóór als niet opviel. Maar waarom die fouten hier vermeld, als men in wil gaan op de inhoud? Het komt mij voor - u leest het goed, ik druk mij nu voorzichtig maar suggestief uit - dat deze taalkritiek toch een rol speelt in de discussie, omdat voor velen nog steeds geldt: slordig taalgebruik verraadt een slordige gedachtengang. We zijn nu bij de klemmende vragen over de relatie tussen inhoud en vorm. Vier vragen met antwoorden van een lezer. - Hebt u wel eens een tekst gelezen met een goede inhoud, terwijl het taalgebruik te wensen overliet? Ja. - Hebt u wel eens een tekst gelezen met een slechte inhoud, terwijl op het taalgebruik weinig tot niets was aan te merken? Eh, ja. - Hebt u wel eens een tekst gelezen die

340 155 qua inhoud èn formulering slecht was? Oh, zeker, zeker! De relatie tussen inhoud en vorm ziet er op basis van deze antwoorden als volgt uit: inhoud slecht goed vorm slecht goed Als dit waar is, is dan het omgekeerde ook waar? Kan een slecht geformuleerde tekst een goede inhoud hebben? Mij lijkt van wel. Daarom vind ik taalkritiek in discussies ook altijd een blijk van zwakte. Zelfs als de kritiek juist is, blijft het s-vitterij. Hoe nu? Er moet toch gewezen worden op het belang van goed taalgebruik. Ja, zeker, maar dat moet met verstand en wijsheid gebeuren. Taalkritiek in discussies leidt de aandacht af en versluiert vaak de inhoud. Maar taal is toch ook een middel om gedachten te verbergen? Natuurlijk, táál wel, maar taalkritiék niet. Nogmaals scheercrème L.J. Lewin - Driebergen In het aprilnummer deed ik op blz. 59 een oproep aan lezers, een geschikte vertaling te geven voor het volgende Franse zinnetje op mijn tube scheerzeep: crème à raser sans blaireau. Dertien lezers zijn ingegaan op het probleempje dat ik heb met de tekst op mijn tube scheercrème, onder wie een, de heer M. Hugenholtz uit Roden, in Onze Taal nr. 5 van juni Het is een stimulerende ervaring te zien dat zoveel mensen het, net als ik, leuk vinden zich het hoofd te breken over een op zichzelf beschouwd zo weinig gewichtige kwestie. Grappig is ook dat er zovele oplossingen te voorschijn komen: - scheer-zonder-kwast crème - crème voor kwastloos scheren (driemaal) - kwastloze scheercrème - scheer met crème zonder kwast - zonder kwast scheren - crème (of: zeep) voor scheren zonder - kwast (of: scheren-zonder-kwast) (driemaal) - crème om te scheren zonder kwast - scheercrème voor inzepen zonder kwast (tweemaal) Een lezer uit Ierland stelt voor om verbindingsstreepjes te gebruiken; deze doen in zo'n geval wonderen ( scheer-zonder-kwastcrème ). Hij verwijst naar bloemennamen (kruidje-roer-me-niet, lelietje-van-dalen, vergeet-me-nietje) als precedenten, maar signaleert wel het verschil tussen deze namen, die aaneengesmede zelfstandige

341 naamwoorden zijn, en scheer-zonder-kwast, dat een samengeklonterd adjectief poogt voor te stellen. Vele inzenders bespreken de vraag of de tekst in het Frans wel juist is. Enkele van hen delen de opvatting van de heer Hugenholtz: het Frans zegt exact hetzelfde als het Nederlands: crème à raser (scheercrème) sans blaireau (zonder kwast) en is dus even correct of incorrect. Anderen, misschien net als ik misleid door een visuele indruk en door minder kennis van het Frans dan van het Nederlands, denken dat het toch crème (Frans = Nederlands) à raser sans blaireau (voor het scheren zonder kwast) zou kunnen zijn; zo schrijft althans een student Nederlands uit Den Haag. Een inzender uit Rolde wijst er in dit verband op dat het Frans eigenlijk geen stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden kent (gouden = d'or of en or; papieren = en papier); hij kent het Frans in het geval van de scheercrème een doelpuntje tegen het Nederlands toe, hoewel hij gelooft dat in het algemeen het Nederlands soepeler is. Een hooggeleerde briefschrijver uit Beverwijk laat voor de Franse kwestie verschillende mogelijkheden open. Interessant vond ik zijn suggestie dat de woorden scheercrème en scheerzeep in die zin in betekenis verschillen dat de eerste altijd zonder, de laatste steeds met kwast wordt gebruikt. Uit Dordrecht komt het voorstel ook de Franse tekst aan te passen: crème à savonner sans blaireau; crème voor inzepen zonder kwast. Men scheert zich niet met zeep maar met een mes! Dezelfde opmerking maakt een lezer uit Woerden. Eigenlijk vind ik geen van de voorgestelde oplossingen helemaal bevredigend. Bij nader inzien is mijn conclusie de volgende. Scheerzeep is voor mij een staaf; scheercrème zit in een tube. Bij sommige heb je een kwast nodig, bij andere niet. Noch het Nederlands, noch het Frans kent voor die twee soorten scheercrème verschillende woorden. Er moeten daarom twee mededelingen op de tube staan: een die de aard van het produkt (scheercrème) en een die een aanwijzing voor het gebruik bevat (met/zonder kwast). Het combineren van die twee mededelingen leidt tot knellende constructies. Dus: Scheercrème. Gebruik geen kwast. Of: Scheercrème. Inzepen met kwast. De vraag hoe dat in het Frans moet worden geformuleerd behoeft in Onze Taal niet te worden beantwoord.

342 156 Toeval of opzet? E.J. van der Spek - taalbeheerser, Amsterdam Begin september spande de Bhagwanbeweging een kort geding aan tegen de Nederlandse Dagblad Unie, uitgeefster van NRC Handelsblad. Onderwerp van dit kort geding was een reclame-affiche van NRC Handelsblad waarop Bhagwan stond afgebeeld onder de tekst: Profeet of profiteur? De raadsman van de Bhagwan-beweging stelde dat zijn cliënten door deze affiche in hun gevoelens en religieuze beleving werden gekwetst. De raadsman van de NDU betoogde echter dat het opschrift Profeet of profiteur een ware mededeling is, omdat de mening over Bhagwan zich tussen deze twee uitersten begeeft. Bovendien maakt de Bhagwan-affiche deel uit van een serie die volgens hetzelfde principe is opgebouwd: er worden steeds twee uitersten in een discussie aangeboden (bijvoorbeeld in de tekst Vernieuwing of verdwazing boven de afbeelding van een punk), waarna duidelijk gemaakt wordt dat NRC Handelsblad in deze discussie een genuanceerd standpunt inneemt. De eis - verwijdering van de affiches en stopzetting van de reclame - werd door de Amsterdamse rechtbank afgewezen. Addertje Hoewel hiermee de kwestie van de baan lijkt te zijn, zit er toch nog een taalkundig addertje onder het gras. Het is namelijk de vraag of de tekst Profeet of profiteur wel, zoals de advocaat var de NDU meent, als ware mededeling beschouwd kan worden. De constructie lijkt onschuldig genoeg; of is in deze tekst een nevenschikkend voegwoord dat twee gelijkwaardige woorden of woordgroepen verbindt. Het venijn schuilt in dit geval echter in het woord gelijkwaardig. Syntactisch zijn de beide woorden inderdaad gelijkwaardig, maar in het feitelijke taalgebruik treedt er een lichte asymmetrie op die duidelijk wordt wanneer je de volgorde omkeert: Profiteur of profeet? Hoewel de volgorde van de leden bij nevenschikking door of in principe vrij is (zie M.C. v.d. Toorn in De Nieuwe Taalgids 65 (1972), p. 105) lijkt in het taalgebruik het laatste lid een duidelijke voorkeur te krijgen. Anders gezegd: bij de vraag Profeet of profiteur wordt gesuggereerd dat de lezer de laatste mogelijkheid moet kiezen.

343 Geen geïsoleerd verschijnsel Met behulp van een kleine selectie uit de advertenties van de afgelopen weken is aannemelijk te maken dat het hier niet om een geïsoleerd verschijnsel gaat. Enkele voorbeelden: Is dit de manier waarop u declareert na een zakenreis? (boven een afbeelding van een rommelige stapel papieren) Of maakt u gebruik van de Eurocard? (reclame voor de postgiro); Moet u straks elk dubbeltje omdraaien of kijkt u niet op een peseta? (advertentie van een pensioenadviseur); Blijft Griekenland een mythe... of wordt het werkelijkheid? (Grieks verkeersbureau, Olympic Airways); Drink je omdat je het zo moeilijk hebt? Of heb je het zo moeilijk omdat je drinkt? (Jellinek Centrum). In al deze gevallen wordt de lezer met zachte drang aangeraden de tweede mogelijkheid te kiezen. Ook NRC Handelsblad maakt gebruik van deze constructie. Zo staat er boven een bon waarmee men zich op deze krant kan abonneren de tekst Straks of meteen? met daaronder: Van uitstel komt afstel. Bij mijn speurtocht naar of-constructies heb ik geen vraagzinnen gevonden waarbij het eerste lid werd aanbevolen. Bij bewerende zinnen die gebruik maken van of is dit echter wél het geval. Twee voorbeelden hiervan zijn de beide volgende politieke leuzen: Mussert of Moskou? (leus voor de N.S.B.) Freiheit oder Sozialismus? (leus voor de C.D.U.) In beide gevallen wordt men verondersteld de eerste mogelijkheid te kiezen (voor een nadere analyse van deze leuzen zie G. Verhoeven, Het gebruik van tegenstellingen in politieke leuzen, in: Tijdschrift voor Taalbeheersing 2 (1980), 3, ). Een verklaring voor dit verschil tussen vragende en bewerende zinnen heb ik niet. Het is mogelijk dat het intonatiepatroon van vraagzinnen, waarbij de stijgende toon het laatste gedeelte van de zin enigszins benadrukt, doorwerkt in de geschreven tekst. Ik houd mij aanbevolen voor andere voorbeelden en verklaringen. Voorlopig blijft het echter wel de vraag of NRC Handelsblad inderdaad zo onpartijdig is als zij zich wenst te presenteren.

344 157 Het Gezegde & Co J.M. van der Horst - Het Nos-radioprogramma Wat een taal van Jan Roelands heeft vanaf 1 oktober een andere tijd gekregen. Het is verplaatst van de woensdagmiddag naar de zondagochtend. Het wordt dan uitgezonden van tot uur via Hilversum II (middengolf). Het is goed om te merken dat de NOS, die destijds het veel langere en omvattender programma De Taalshow, ook van Jan Roelands, heeft stopgezet en vervangen door een half uurtje op de woensdagmiddag, nu tenminste weer een heel uur besteden wil aan de Nederlandse taal. Wat er allemaal in dat programma geboden wordt, is te veel om op te noemen. Men moet er zelf maar eens naar luisteren. - Bij uitgeverij Sijthoff in Amsterdam zijn twee boekjes uitgegeven met als titel De dagen en De tekens. Beide boekjes bevatten een bundeling van teksten die gemaakt zijn voor het zojuist genoemde programma Wat een taal. Een opsomming van de belangrijkste schrijvers lijkt me ruim voldoende aanbeveling voor deze twee alleraardigste boekjes: drs. P, Ivo de Wijs, Kees Stip, Theo Kurpershoek, Marlies Philippa, Pieter Uit den Boogaart, Herman Pleij, Huib Hogerheijde, Jan Roelands, Robert-Henk Zuidinga. De prijs ligt nog beneden het tientje. Geen gedichten, geen letterkunde Het is opmerkelijk dat in Onze Taal zo weinig poëzie voorkomt. Bijna nooit gedichten, bijna nooit iets over gedichten. En trouwens, in het algemeen komt literatuur er nauwelijks aan de orde. Dat is opmerkelijk, voor een genootschap, voor een lezerskring van in taal geïnteresseerden. Ik verbaas mij daarover. Goed, er is dan het Rijmschap geweest, met zijn aanhoudend en gerechtvaardigd pleidooi voor het rijm. Het Rijmschap was geestig, maar poëzie heeft het niet opgeleverd. Was misschien ook niet de bedoeling. Iets dergelijks kan gezegd worden van de staaltjes Opperlandse letterkunde. Waarom niet ook wat Nederlandse letterkunde? De kwestie lijkt me van belang, als we het soort liefhebberij voor taal willen peilen waar we mee bezig zijn. Liefhebbers in soorten Meerdere soorten zijn er. Allereerst, en vroeger allermeest, de taalzorger. De bezorgdheid richt zich bij voorkeur op de krant, op radio en televisie, op het taalgebruik van de overheid en van de reclame. Zorgelijk is het. Overal worden fouten en tekortkomingen geconstateerd, ellende en verval, soms boos, soms ironisch, soms geestig, maar 't gaat om hetzelfde. En iedereen weet dat het allemaal niets baat, dat alleen de schrijver het gevoel nu heeft van tenminste iets gedaan te hebben. Een heel ander soort is de puzzelaar, de liefhebber van taalspelletjes, van rijmgrapjes en palindromen. Oneindig veel liever is mij de puzzelaar dan de zorger, al was het alleen al hierom dat de puzzelaar niet zeurt. Maar het blijft een oppervlakkige liefde. Men vit en schimpt op het voorwerp van zijn liefde, of men verdrijft er de tijd mee.

345 Er zijn meer soorten, maar deze twee, de zorger en de puzzelaar, komen het meest voor. Waar blijft de angst voor taal? Waar is de ongeveinsde bewondering? Kan je gerieflijk wonen in je taal, of voel je je als in een gevangenis? Er zijn woorden die ik haat en andere die mij vreemd beroeren. Hoe komt het toch, dat zoveel taalliefhebbers altijd weer met taal op vakantie of taal-in-z'n-dagelijkse-kloffie bezig zijn, en niet met taal in feestkleding of naakt? Mode-ABC 1984 Jaren geleden was dus een modewoord. Daarna kwam ergens: vervolgens een stuk. Over het voortouw hoor je nooit meer. Aankaarten is ook al weer uit. Twee jaar geleden leverde een oproep om items aan te leveren voor een mode-abc een leuk plaatje op: Aanleveren, Best wel, Cruciaal... Zeker weten (zie pagina 19 van de vorige jaargang). Een mode-abc voor 1983 luidde als volgt (zie hiernaast). Met behulp van de bijna taalliefhebbers moet, uiteraard bij voldoende inzendingen (zeker op jaarbasis) een volgend plaatje zijn in te kleuren. Neem als grondhouding het trendvolgerschap in taalgebruik. Herformuleer het mode-abc van 1983 en stuur uw voorstel naar postbus 140 in De Lier (vó\or 1 december a.s.) aftopping belubberd cruciaal duobanen echte (minima) facetbeleid globaliseren harde (acties) inkomensplaatje Jan Splinter kamerbreed lichtpuntjes multifunctioneel no-nonsense onderwatereconomie plaatsing (casu) quo randvoorwaarden standpuntbepaling (op)-tilt-(situatie) uitholling v-vriendelijk waakhondfunctie x aantal zeg (maar)

346 158 Taalcuriosa Stapels Jules Welling-Best Stapels van dezelfde letters zijn doorgaans onhandig. Bij een woord als aardig met tweemaal a achter elkaar levert zo'n stapel nog weinig problemen op, maar bij een woord als naapen hebben we al een trema of een streepje nodig om misverstanden te voorkomen: naäpen of na-apen. Hoe groter de stapel hoe moeilijker het wordt. Zeeëngte heeft het trema op de derde -e, zeeëend eveneens op de derde en het geconstrueerde reeëëenheid op de derde èn de vierde. Dat ziet er al aardig Fins uit, om het zo maar eens te zeggen. Bij medeklinkers doen dergelijke problemen zich niet voor. Jazzzangerres en Churchilllaan ogen op het eerste gezicht wat vreemd, maar geven geen aanleiding tot moeilijkheden bij de uitspraak. Woorden met vier of meer dezelfde medeklinkers achter elkaar zijn mij niet bekend, maar bestaan wellicht toch. (Een lezer?) Ook lettergreep- en woordstapels komen voor. In de eerste categorie is hottentottententententoonstelling met vier maal de lettergreep ten achter elkaar het bekendst. Met lettercombinaties moet dat nog aanzienlijk scherper gesteld kunnen worden, bijvoorbeeld na zeven enen en ene negen... (zes maal en achter elkaar). Met woorden is het Kan-voorbeeld het bekendst: Wat Kan kan, kan Kan alleen, de verkoopslogan van een Amsterdamse juwelier. Dat kan echter beter: De leraar zei, dat dat dat, dat dat jongetje gebruikte, onjuist gebruikt was, met vijf maal dat achter elkaar. Het record staat, bij mijn weten, op zes maal een woord van zeven letters achter elkaar: Als achter vliegen vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegen achterna. Zou dat nog voor verbetering vatbaar zijn? Nieuwkomers Negatieve groei Riemer Reinsma Het Nederlands kent bij mijn weten geen omkeringseufemismen. Ik bedoel eufemismen van het type dat George Orwell voorspelde in 1984 : het ministerie van Oorlog heet in Nieuwspraak Minivree, een kamp voor dwangarbeiders heet vreugdekamp. Onze eigen eufemismen zijn weliswaar ietwat hypocriet, maar druisen niet zo regelrecht in tegen wat de spreker er werkelijk van vindt. En tot voor kort meende ik zelfs zeker te weten dat bepaalde eufemismen in het Nederlands alleen denkbaar waren zolang ze maar niet al te zeer als leugenachtig werden gevoeld. Een klassiek voorbeeld dat mijn mening stutte was arbeidsreserve, in betere tijden het woord voor de gezamenlijke werklozen. Maar sinds de recessie het aantal werklozen omhoog heeft gejaagd is arbeidsreserve spoorloos, althans in deze betekenis. Wel wordt de term nu in een nieuwe, veel minder eufemistische betekenis gebruikt; de econoom Van Hulst zei onlangs dat er in elk bedrijf een interne arbeidsreserve bestaat: verborgen werkloosheid. Was arbeidsreserve in zijn oude betekenis te schrijnend

347 geworden, nu er meer dan onvrijwillig werklozen zijn? Zijn er, taalkundig gezien, grenzen aan de Nederlandse hypocrisie? Ik betwijfel het, want er blijken toch wel degelijk plekken in het vocabularium te zijn waar de hypocrisie welig tiert, en zelfs riekt naar zo'n Griekse bezweringsformule. Zoals men weet is in de jaren zeventig nulgroei opgekomen, een vriendelijk woord waarvan de eerste lettergreep de laatste ontkent. Naast nulgroei ontstond ook nullijn, een loonpolitieke maatregel waarbij werknemers afzien van reële inkomensverbetering. Toen de economie nog verder in elkaar zakte kwam ook minlijn op. Vol spanning vroeg ik mij af of ons nu ook nog mingroei te wachten stond. Het ongelooflijke gebeurde. De econoom Van Duijn liet zich in zijn NRC-column onlangs... wel niet mingroei, maar dan toch de kreet negatieve groei ontvallen. In 1977, schreef hij, toen er overal herstel was, was Zweden het enige Europese land met negatieve groei. Eufemismen zijn blijkbaar als elastiek: wordt de ellende erger dan rek je de terminologie gewoon een beetje mee. Geen verschijnsel zo erg of er kan een keurig camouflagewoord bij verzonnen worden. Maar als het dan zo is dat je zelfs voor de meest massale ellende zulke bizarre termen kunt gebruiken als Van Duijn doet, waarom is dan arbeidsreserve verdwenen? Ik houd het erop dat arbeidsreserve in onbruik is geraakt doordat het nu eenmaal vanouds is geassocieerd met een klein aantal werklozen. Deze hypothese heeft als consequentie dat de nieuwe massale werkloosheid om een nieuw eufemisme vraagt. Dat nieuwe woord zal wel niet lang op zich laten wachten. Dat/wat C.A. Zaalberg De heer Koos Postema had enige tijd geleden een aantal adellijke dames en heren in zijn programma. Allen, behalve de jongsten, spraken wat men vroeger algemeen beschaafd en later standaardtaal of verzorgd Nederlands gedoopt heeft, enkelen kwamen zelfs over het randje van geaffecteerd. Geen van allen - als ik goed geluisterd heb - gebruikte ook maar één keer het betrekkelijke voornaamwoord dat. Het enige onzijdige relativum dat in deze t.v.-uitzending over de voorname lippen kwam, was wat.

348 159 Reactie De kwaliteit van Spelling-85 Jan Berits - secretaris VWS, Bergen In Het vergeelde boekje (OT september '84) laat redacteur Renkema zich kritisch uit over de door de VWS bepleite Spelling-85: Want ondanks de reclame voor Spelling-85 is nog steeds niet bewezen dat een vereenvoudigde spelling beter leerbaar èn leesbaar is. Om te voorkomen dat deze bewering herhaald kan worden, lever ik nu, overigens niet voor de eerste keer, dat bewijs, weliswaar niet voor een vereenvoudigde spelling, maar voor Spelling-85. In Spelling-85 worden zo goed als alle medeklinkers consequent met dezelfde letter(s) geschreven, in de huidige niet: - een t-klank wordt soms met de letter -t-, soms met -d-, soms met -dt- en soms met -tt- geschreven: went, wend, wendt, entte; - een d-klank soms met de letter -d- en soms met -dd-: wende, wendde; - een p-klank soms met -p- en soms met -b-: top, tob; - een ch-klank soms met -ch- en soms met -g-: noch, nog. In Spelling-85 worden niet-uitgesproken letters weggelaten (tuis, ert, amt, leew), in de huidige niet (thuis, erwt, ambt, leeuw). In Spelling-85 wordt de spelling van uit andere talen afkomstige en hier ingeburgerde woorden aangepast aan de Nederlandse spelregels (kado, sirkus, dinee), in de huidige niet (cadeau, circus, diner). In Spelling-85 is de klinkerspelling wat consequenter dan in de huidige: twede, knede, melodiën. Deze feiten brengen vanzelfsprekend met zich mee dat kinderen die als eerste spelling Spelling-85 leren, al vóór hun tiende jaar heel weinig spelfouten maken. Van kinderen die nu de lagere school verlaten, kan dat bepaald niet gezegd worden. Leraren bij het voortgezet onderwijs weten dat hun leerlingen heel wat spelfouten maken, vooral in de werkwoorden en woorden die uit andere talen zijn overgenomen. Dus: Spelling-85 is beter, en bovendien veel sneller leerbaar dan de huidige. Doordat teksten in Spelling-85 nauwelijks verschillen van teksten in Spelling-47 - slechts één op de zeven à acht woorden wordt enigszins anders gespeld - zijn ze even goed leesbaar. Lezers die voor het eerst een tekst in Spelling-85 onder ogen krijgen, zullen wellicht in het begin even afgeleid worden door een enkel verrassend woordbeeld, maar ik kan hun, puttend uit een rijke ervaring met het lezen van Nederlandse teksten uit alle tijden, verzekeren dat niets zo snel went als een afwijkende spelling. Overigens ben ik het volslagen met Renkema oneens dat er officieel volstrekte spellingeenheid zou moeten komen. Waarom ik z'n standpunt niet deel, hoop ik binnen afzienbare tijd in Onze Taal te mogen toelichten. Reactie Geen Misdaad Sj. van den Berg - leraar Nederlands, Emmen

349 In het juli/augustusnummer presenteert G. Lansink ons een toptien van veelvuldig foutief gespelde woorden. Dat hij deze niet als een geestdriftige deejay aanbeveelt, kan ik goed begrijpen, maar ik zal toch niet zo gemakkelijk tot het volstrekte tegendeel komen en spreken van mishandelde woorden en woordaanrandingen. Daarmee worden spelfouten te zeer in het vlak van de ethiek geplaatst. Mensen die de taal niet overal op een orthodoxe manier spellen, zijn daarom nog geen misdadigers. Afwijkingen van de voorgeschreven spelvorm komen meestal voort uit onwetendheid en in bepaalde gevallen ook uit overtuiging. Deze behoeven wij niet te delen om toch begrip te hebben voor de motieven. Een goed voorbeeld van bewust afwijkende spelling vinden we in het gebruik van de kleine letter bij het woord nederlands en bij alle andere afleidingen van aardrijkskundige namen. Wijlen professor Van Haeringen, een van de ontwerpers van de huidige spelling en verzorger van enkele woordenboeken, gebruikte in zijn eigen publikaties steeds de kleine letter. Dit beantwoordt aan de algemene neiging om het kapitalisme bij het schrijven van onze taal zoveel mogelijk terug te dringen. De spelling van 1954 hield als een flinke opruiming door bij de namen van maanden, dagen en windrichtingen de gewone letter voor te schrijven. De nieuwste bijbelvertaling Groot nieuws geeft alle persoonlijke voornaamwoorden een kleine letter. Die tendens zal zich stellig voortzetten, en ik betreur dat niet. Deze opmerkingen doen overigens niets af aan mijn waardering voor het speurwerk van de heer Lansink.

350 160 [Mededeling] PCUdB In deze donkere tijden, waarin het onvervreemdbaar menselijk recht op tenminste tien uur zon per dag, weer met voeten wordt getreden, is het hartverwarmend als we ons weer kunnen bezighouden met enkele taalwelletjes en -weetjes. Eerst wat grappen uit de krantenknipsels. Een kop van een bericht in een dagblad, toegezonden door W. Dierick uit Nijmegen: Bols haalt geschifte advocaat uit handel. Uitstekend. En zo heeft Ir. M. Hugenholtz uit Roden gezien dat in de NRC een bericht vergezeld ging van de mededeling Door onze diplomatieke redacteur. De suggestie dat er maar één diplomatieke redacteur bij genoemde krant zou zijn, is verontrustend. Een raadseltje tussendoor: wat is de overeenkomst tussen rookvlees, stadhuis, oudejaarsnacht en onzelievevrouwebedstro? Dank aan Anton Claessens uit Geel die mij op het verschijnsel in het eerste woord wees. De Commissie ter Uitbanning van Infame Schuttingtaal publiceert maandelijks een lijstje van de tien meest abjecte werken. Deze maand wordt die lijst aangevoerd door een blijspel, door de Commissie omschreven als Een sedechs, geborsteld lidante derrierakten. Kunt u vaststellen hoe het toneelwerk in kwestie geheten moet hebben? Er is maar één goede oplossing, en als u die gevonden heeft wéét u ook dat het de goede moet zijn. Eén boekenbon van tien gulden voor de goede oplossing mèt enige motivatie wordt ijverige schuttingschrijvers in het vooruitzicht gesteld. Ik schreef motivatie, maar ik bedoelde natuurlijk motivering. Ik wil namelijk absoluut niet op de hoogte gesteld worden van de motivatie van lezers die aan deze schandelijke puzzel meedoen. Nu weer even vertogen als immer tevoren. In een kranteknipsel uit De Volkskrant of de NRC (mijn zegsman had het fragment uit de krant geknipt maar wist niet meer uit welke) staat de volgende zin te lezen: De kans dat Isabelle van Keulen profiteert van het in 1988 gerenoveerde gebouw is groter dan voor het haar begeleidende ensemble, waarvan de toekomst nog steeds onzeker is. Voornoemde zegsman vroeg mij welke fout ik in de zin meende te ontwaren. Ik viel direct over de foutieve samentrekking (in dit geval trouwens een hele interessante, van het type De kans dat Jan Marie slaat is groter dan voor Klaas, maar dat bedoelde de gesprekspartner niet: hij vond het in 1988 gerenoveerde gebouw vreemd. Niet eerder dan over vijf jaar wordt deze constructie correct. En achteraf bezien heeft hij ook daarin gelijk: het in 1988 gerenoveerde gebouw is een andere manier om te zeggen het gebouw dat in 1988 gerenoveerd is, en dat kan niet naar de toekomst verwijzen. Dus nog een fout. Nog steeds dezelfde zegsman - hij had geen moeite met de voorafgaande zin: Een duidelijke eigen interpretatie is er nog niet, maar dat valt nauwelijks te verwachten bij iemand die bijna even jong is als Mozart toen hij dit jeugdwerk schreef. Misschien dat u een duidelijke eigen interpretatie van deze zin kunt formuleren, maar het enige wat ik eruit kan opmaken is dat de geheimzinnige iemand, die achteraf Isabelle van Keulen blijkt te zijn, het jeugdwerk van Mozart heeft geschreven toen ze nog een hij was. Ik begin er langzamerhand benieuwd naar te worden, wie er voor dit wonderschone proza verantwoordelijk is. Heeft u er wel

351 eens over nagedacht waarom het tegenovergestelde van voorstand wel tegenstand kan zijn maar het tegenovergestelde van voorstander nooit achterstander? Hebt u er wel eens over nagedacht waarom het tegenovergestelde van tegenovergestelde niet voorovergestelde is? Jammer, want het antwoord op deze vragen is best boeiend, om met Lubbers te spreken. Het tegenovergestelde van tegenovergestelde is niet voorovergestelde, omdat ten ade tegenover niet het tegenovergestelde van voorover is omdat achterover dat al is, en ten beede schrijnende tegenstellingen tot voorstellingen omtrent de achtergestelden leiden, waarmee die achtergestelden dan vervolgens hun achterdeel kunnen doen. Niet alleen best boeiend dus, maar ook best complex, dit antwoord. Ik stop er thans mee, altijd tot voorklap in de komende nummers bereid.

352 161 [Nummer 10]

353 162 Nieuwe woorden: Neologismen P.G.J. van Sterkenburg - Instituut voor Nederlandse Lexicografie, Leiden In 1983 verscheen bij uitgeverij Bert Bakker Een teken aan de wand. Album van de Nederlandse Samenleving H.J.A. Hofland, die voor de verbindende tekst bij de afgedrukte affiches verantwoordelijk is, concludeert dat in een proces van verzet tegen de geordende samenleving, de taal (werd) bevrijd uit een systeem van plichtplegingen. De woordkeus werd directer, die bijzondere manier van gegalvaniseerd spreken voor radio en televisie verdween weliswaar niet, maar men ontdekte dat het op een gewone menselijke manier mogelijk was. Het kenmerk van het verzet was, dat het zich had ontdaan van een harnas, dat het zich in zijn manier van uitdrukken in woord en beeld een nieuwe vrijheid had verschaft 1). Er zijn op het moment dat dit artikel geschreven wordt twee gebeurtenissen om stil te blijven staan bij het citaat van Hofland, zeer in het bijzonder om te toetsen of zijn betoog aan actualiteitswaarde heeft ingeboet voor de woordenschat vanaf 1976 tot heden. De gebeurtenissen waarop ik hierboven doel, zijn: het verschijnen van de elfde druk van Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal en Neologismen. Nieuwe woorden in de Nederlandse Taal van dr. Riemer Reinsma 2). De titel van het boekje van Reinsma is ondubbelzinnig en geeft verantwoording van de inhoud. Aantallen Uit de talloze aankondigingen en artikelen rondom het veschijnen van de nieuwe druk van Van Dale in dag- en weekbladen, kunnen wij zien waarop in die elfde druk het accent ligt. Ik citeer een paar krantekoppen: Tienduizend woorden erbij (Amersfoortse Courant), Dikke Van Dale aangevuld met nieuwe woorden (de Noord-Ooster), Tienduizend meer woorden in dikke Van Dale (Gooi- en Eemlander), Veel nieuwe woorden in dikke Van Dale (Gelders-Overijselse Courant, Zutphens Dagblad, Deventer Dagblad), Duizenden nieuwe woorden in Dikke Van Dale (Zwolsche Courant). Genoemde kranten, en de vele andere ongenoemde, willen in hun berichtgeving over de Grote Van Dale (GVD) duidelijk maken, dat er weer een groot aantal nieuwe woorden gecanoniseerd wordt, dat wil zeggen voor het eerst wordt opgenomen in deze nieuwe druk en daardoor aanvaardbaar wordt gemaakt voor al diegenen die geen kattebelletje (...) durven schrijven zonder eerst alle woorden in de Van Dale te hebben gecheckt 3). Overigens wijs ik er in dit verband op, dat het een levensgroot misverstand is te veronderstellen, dat een woord pas tot de bestaande woorden gerekend mag worden als het in een woordenboek is opgenomen. Een passage in het onlangs verschenen heldere en inleidende boekje van Ariane van Santen De Morfologie van het Nederlands spreekt dienaangaande duidelijke taal 4) : Sommige woordenboeken geven ook nogal eens verouderde woorden, verder lopen ze altijd achter de feiten aan, in die zin, dat recent ingeburgerde woorden er nog niet in zijn opgenomen, en is de keuze over wat wel en niet opgenomen wordt vrij willekeurig.

354 Iedereen zal begrijpen dat woorden als donorhart, floppizine, kinderporno, leenrecht, luchtfietserij en snipperkaart, die in juli 1984 als een komeet omhoogschoten, niet aanwezig kunnen zijn in een woordenboek dat in september daaropvolgend op de markt komt. Hetzelfde geldt voor kabelkrant, pornoboer, memofoon, toiletseks die in augustus plotseling voor het voetlicht traden. Opvallend is dat Reinsma, een woordenboek dat zich specifiek richt op neologismen, gemeten vanaf 1970 niet meer dan ruim 2000 nieuwe woorden, nieuwe uitdrukkingen en nieuwe betekenissen van bestaapde woorden in het Nederlands bevat, terwijl de GVD spreekt over nieuwe woorden sedert de tiende druk in De grote verschillen tussen beide werken zijn mijns inziens uitsluitend te verklaren vanuit een verschillende kijk op de aard van neologismen. Herkomst Grosso modo kan men de woordenschat van het Nederlands in vier hoofdcategorieën onderscheiden 5) : 1. gewone woorden, de basiswoorden, het stabiele gedeelte van de woordenschat; 2. toevallige woorden, woorden die uitsluitend in het taalgebruik van een individu of groepje mensen voorkomen; 3. nieuwe woorden: woorden die gedurende een gefixeerde periode in het Nederlands zijn binnengedrongen en die na verloop van tijd tot de categorie gewone woorden gaan behoren. Het spreekt voor zich dat deze woorden van verschillende origine kunnen zijn: leenwoorden, nieuwvormingen op basis van het systeem van het Nederlands, ontlening aan jargon, groepstaal of volkstaal; 4. neologismen: woorden die recentelijk tot gewone woorden werden, maar die toch de kleur van het nieuwe dat zij aanduiden behouden hebben. Reinsma heeft de moeite genomen aan te geven wat hij onder neologismen verstaat 6) : - Woorden en uitdrukkingen die in hun geheel nieuw zijn (ontleningen uit andere talen inbegrepen); - Bestaande woorden en uitdrukkingen die een nieuwe betekenis hebben gekregen; - Woorden waarvan de samenstellende delen al in het Nederlands bekend waren, maar die als geheel een nieuwe betekenis hebben die niet zonder meer een optelsom is van de samenstellende delen; - Voor- en achtervoegsels die de bouwstenen vormen waarmee reeksen nieuwe woorden kunnen worden gevormd; De nieuwe woorden in de GVD omvatten: geheel nieuwe woorden, nieuwe betekenissen en nieuwe gebruiksmogelijkheden van bestaande woorden.

355 163 De kwantitatieve verschillen tussen GVD en Reinsma worden veroorzaakt doordat Reinsma aanzienlijk minder vaktaal- en jargonachtige woorden opneemt, maar ook aanzienlijk minder afleidingen en samenstellingen, alsmede woorden die wellicht al lang in het Nederlands bestaan, maar nog nimmer tot een woordenboek doorgedrongen zijn, waarmee de stelling opnieuwe bevestigd wordt, dat het een hele kunst is voor een woord om in een taal door te dringen, maar een nog grotere om in een woordenboek te komen. Zo miste ik bij Reinsma onder de letter A o.a. de volgende woorden: aandelenoptie, adoptiefouders, adresfirma, afkickboerderij, achtergrondgeheugen, afstandsbaby, afstandskind, afstandsmoeder, afstudeerproject, afvalcontainer, afvalwarmte, alcomobilisme, alfabetisering alfahulp, alibi-jet, allesdrager, andropauze, aquacamping, architectenwinkel, automedicatie, avondwinkel. Aanvaarding Nadrukkelijker dan ooit tevoren komt door beide woordenboeken vast te staan, dat lexicografen mildere cultuurcensoren geworden zijn. Als altijd geven zij weer wat de gevestigde orde, waarvan zij immers een exponent zijn, in een woordenboek zoekt. Gezien de verlaging van sociale drempels en ook de liberalisering van de zede, is dat natuurlijk een ander cultuurpatroon dan pakweg 20 jaar geleden. Alvorens nader in te gaan op de keuzes van de lexicograaf, memoreer ik, wellicht ten overvloede, dat iedere spreker beschikt over het vermogen om de woordenschat van zijn taal uit te breiden en dus om nieuwe woorden te vormen. Deze nieuwvormingen kunnen zich op tweeërlei wijze voltrekken: opzettelijk en onopzettelijk 7). Onopzettelijke nieuwvormingen voltrekken zich volgens taalregels en het is de morfologie die bestudeert hoe op onopzettelijke wijze de woordenschat van een taal kan worden uitgebreid. Nieuwvorming ten gevolge van onopzettelijk taalgebruik voltrekt zich niet alleen spontaner, maar is ook onweerstaanbaar, zelfs als zij een gruwel is: het mes moet van tafel 8). Bij opzettelijke taalvernieuwing spelen andere factoren een rol. Vaak worden objecten die elders worden vervaardigd, samen met hun naam ontleend. Dit soort nieuwkomers in een taal krijgt alleen vaste voet als 9) : 1. de overname ervan statusverhogend kan werken; 2. het nieuwe een technologische verbetering of een modieuze verandering impliceert; 3. het nieuwe op de supporting van de massamedia mag rekenen; 4. het nieuwe een afwijkend gedrag manifesteert. Om deze redenen dringen woorden door als: wegloophuis, relnicht, kommakuif. Een interessant aspect dat hier niet onvermeld mag blijven, is het competitie-element dat bij nieuwvorming regelmatig gesignaleerd wordt. Uiteindelijk wint de meest economische of de grappigste naam het. Woorden die nog in felle strijd gewikkeld zijn, zijn: donorhart en ruilhart, floppyblad en floppyzine, cassettebrief en praatbrief, weesembryo, reageerbuisweesje en diepvrieskind.

356 Deze Darwinistische woordenstrijd voert mij terug naar de vraag: Hoe betrappen woordenaren onze nieuwe woorden en hoe selecteren zij ze voor beschrijving? Het stellen van deze vraag is eenvoudiger dan het beantwoorden ervan. Ik citeer Reinsma: De beslissing om bepaalde woorden en uitdrukkingen al dan niet op te nemen, was dikwijls moeilijk. In principe heb ik alleen materiaal opgenomen dat ik in twee of meer verschillende bronnen heb aangetroffen of meerdere malen in gesprekken beluisterde 10). Daarnaast biedt hij tien bladzijden met door hem gebruikte bronnen. Ik denk niet dat het een gratuite bewering is als ik stel, dat een woord dat uitsluitend tot het mondelinge taalgebruik beperkt blijft, zo goed als geen kans maakt om in een neologismenverzameling door te dringen. Illustratief is in dit verband het woord kutzwager dat al in de studententaal van de jaren zestig in Amsterdam zeer courant was, maar eerst nu gecanoniseerd wordt, nu het onder invloed van het gelijknamige toneelstuk van Wim T. Schippers regelmatig in de pers gesignaleerd wordt. Hetzelfde geldt voor uitdrukkingen als voor het echie gaan (Beatrijs Ritsema NRC ), jezelf omhoog feesten of de haringlijn met de kabeljauwlijn verbinden. Discrimineren Hoewel dus duidelijk is, dat geschreven neologismen de beste kansen hebben om het taalgebied te veroveren, blijft de vraag, in hoeverre de lexicograaf neologismen recht doet en niet discrimineert. Ook de kwantitatieve benadering van Reinsma is arbitrair. Immers onduidelijk blijft hoe representatief zijn bronnenverzameling is en hoe die bronnen zijn geëxcerpeerd: geheel, random, impressionistisch, voor één woord enz. Was wellicht ook voor de Grote Van Dale de cruciale factor in de keuze van de te excerperen bronnen, de waarschijnlijkheid neologismen te vinden? 11) Persoonlijk huldig ik het standpunt dat gedurende een gefixeerde periode twee of meer dagbladen op één of meer vaste dagen geheel geëxcerpeerd moeten worden om zo de continue ontwikkeling van de woordenschat te kunnen volgen en nieuwlichters te kunnen signaleren. Ik kies nadrukkelijk voor kranten, omdat journalisten tot de beroepsgroep behoren die in grote mate altijd weer nieuwe woorden schept en wier nieuwvormingen deels ook een bepaalde gebruiksfrequentie krijgen. Overigens dient de gekozen dag voldoende garanties te bieden voor de aanwezigheid van gediversifieerde rubrieken. Maar zelfs als aan die voorwaarden voldaan is, is er nog steeds onvoldoende zekerheid over wat uit het aanbod wel, en wat niet in een verklarend woordenboek van het Nederlands moet worden opgenomen. Voor een woordenboek van neologismen gelden wellicht andere selectiecriteria en kunnen incidentele woorden eerder aanspraak

357 164 maken op behandeling, maar voorzichtigheid blijft ook daar geboden. Ik zou het al een hele winst vinden als die woorden, die voorlopig occasioneel lijken te zijn, wel geïnventariseerd en desnoods beschreven worden, mits zij maar als zodanig herkenbaar zijn. De volgende woorden, die door mij onlangs genoteerd werden, zijn in geen enkel woordenboek aangetroffen: badboek, bedrijvenpark, beeldtaal, belubberen, betaalterminal, bewonersgarage, bioscoopladder, birdie, blokkeerbeugel, blootvoeten, bommelder. Het gaat mij wat al te ver om al deze woorden als eendagsvliegen te kwalificeren en hen op grond daarvan de toegang tot het woordenboek te ontzeggen. Fantasie en realiteit Misschien moeten onze normen voor selectie explicieter gemaakt worden, en moeten fantasienamen uitgesloten worden, hoewel ik niet mag verhelen dat een woordenaar de schrik om het hart slaat bij lezing van een artikel als van Magda de Vetten 12). De Franje van ons Dagelijks Brood. Welk woordenboek beschrijft de volgende woorden: amarenebroodje, appelslofje, boerenmik, casinowit, francala, kaasstok, knipwit, kwarkbol, pide, pizzastok, plaatwit, polderbruin, satéflap, slagroompouce, tulumba, uienkruier, vlokkenbrood? Het aantal nieuwe woorden dat dagelijks gevormd wordt (type computerweduwe) is overstelpend en dwingt de lexicograaf nieuwe wegen te zoeken om binnen de randvoorwaard (tijdschema, (geld)middelen, aantal tekens, bladzijden en trefwoorden) die ruimte te vinden die hij nodig heeft voor een beschrijving van het elementairste. Wellicht is clustering bij samenstellingen een structuurelement dat garanties voor lexicale beschrijving paart aan economie met betrekking tot de plaatsruimte. Ik kan doeblad, hobbyblad, popblad, pornoblad, pulpblad, roddelblad als zelfstandige ingangen behandelen, maar ik kan onder blad ook een speciaal adres reserveren voor woorden met -blad als tweede lid. Een ander voorbeeld, dat een dergelijke oplossing of een oplossing waarbij het tweede element als zelfstandige ingang optreedt, voorafgegaan door een - teken, verdedigbaar maakt is: -vriendelijk: mens-, gezins-, gebruikers-, klant-, vrouw-. Wanneer ik de verzameling nieuwe woorden bezie, die is aangelegd ten behoeve van Van Dale Groot Woordenboek van hedendaags Nederlands, een verklarend woordenboek dat onder mijn verantwoordelijkheid tot stand gekomen is en in december 1984 op de markt komt, dan valt op, dat er een enorme toename is van medische, (bio)chemische en technische termen, van informeel taalgebruik, van economisch en financieel jargon, van sporttermen, politieke heliumtaal 13). en kwaakspraak 13). Met Forgue 14) kan ik beamen dat ook mijn verzameling het schokeffect toont van zogenaamde actuele gebeurtenissen, politieke crises, internationale aangelegenheden, oorlogen, schandalen, mode en andere hedendaagse hysterieën. Vele nieuwe woorden zijn populaire bijprodukten van de meest dramatische en vèrstrekkende gebeurtenissen van deze tijd. Nieuwe woorden zijn niet méér, maar ook niet minder dan een projectie van datgene wat er in de samenleving gebeurt.

358 Eindnoten: 1) Tekst H.J.A. Hofland, samenstelling en vormgeving Marius van Leeuwen en Nel Punt, Amsterdam 1983: ) Utrecht, Spectrum (Prisma handwoordenboeken 14). 3) Vgl. Nico Scheepmaker, Leidsch Dagblad ) Foris Publications, Dordrecht 1984: 21. 5) Ik baseer deze indeling op die van Werner Wolski (Hg.), Aspekte der sowjetrussischen Lexikographie, Niemeyer, Tübingen 1982: ) Aangehaalde werk ) Wanneer bestaat een woord? ; in: G.E. Booij, Morfologie van het Nederlands, Amsterdam 1979: 164. In dezelfde bundel staat ook het principiële artikel van A. Sassen. Over het bestaan en ontstaan van Nederlandse woorden ) Zie b.v. Van Doorn, NRC ) Ik maakte voor deze opsomming gebruik van Het Trendletter ABC van Hans Ferrée en Jaap Vegter, Fontein, 1983: ) Aangehaalde werk 8. 11) G.J. Forgue, Neologisms in American English since 1945: indicators of cultural change ; in: ITL [1979: ]. 12) Zie NRC ) Beide woorden zijn bij mijn weten vindingen van Gerrit Komrij. 13) Beide woorden zijn bij mijn weten vindingen van Gerrit Komrij. 14) Aangehaalde werk 131. Reactie Terugbellen W.F. Pilger - redacteur, Lelystad In het septembernummer van Onze Taal vraagt A. Sassen zich af, hoe terugbellen aan de betekenis opnieuw opbellen is gekomen, naast de, meer voor de hand liggende, betekenis retour-bellen. Ik stel me zo voor, dat de handeling terugbellen in eerste instantie een kantoorverschijnsel is/was. Daar (op kantoor dus) kunnen we de ongemerkte overgang van retour-bellen naar opnieuw bellen aannemelijk maken: A. Piet belt Marie, maar er komt net iemand aan die met Marie iets wil bespreken. Iets zakelijks, terwijl Piet privé belt. Marie zegt: Ik bel je zo wel terug. - Ze zal retour-bellen. B. Marie belt Piet, maar er komt net iemand aan die met Marie iets wil bespreken. Iets zakelijks, terwijl Marie privé belt. Marie zegt: Ik bel je zo wel terug. - Ze zal opnieuw bellen. Voor Marie is de situatie gewoon hetzelfde! Ze denkt er niet aan, dat ze eigenlijk niet terug-, maar heen-belt... Ik zie ook een parallel met teruggaan in de zinnen: We gaan volgend jaar terug naar Roemenië, want we hebben daar zó een fijne vakantie gehad. - Ik wil best nog wel eens naar Rome teruggaan. (Let wel: zinnen gesproken door Nederlanders in Nederland, voor wie Roemenië of Rome geenszins de thuisbasis is...). Misschien is de verklaring, dat de spreker zich (bij terugbellen) verplaatst in de situatie van de gesprekspartner, respectievelijk (bij teruggaan) in gedachten nog in

359 het buitenland vertoeft. Maar, evenals bij Ik moet volgende week bij de dokter terugkomen lijkt me meer voor de hand liggen, dat terug ook weer heen kan betekenen. Overigens, ook bij terugzien betekent terug - opnieuw. Verder moet ik nog opmerken dat ik het losse bijwoord terug = opnieuwalleen van de BRT ken, terwijl een woord weerbellen mij bijzonder vreemd in de oren klinkt. Ik heb hem weer gebéld past in mijn taal, Ik heb hem wéérgebeld niét: Ik heb hem terug gebeld niét, Ik heb hem teruggebeld wél.

360 165 Reactie Spelling verbindings-s Pieter Nieuwint - anglist, Amsterdam In Het vergeelde Boekje (Onze Taal, september 1984) doet hoofdredacteur J. Renkema over de verbindings-s enige uitspraken die blijk geven van een merkwaardige kijk op de fonologie en de morfologie van het Nederlands. Ik citeer: We schrijven nu staatsschuld omdat we ook schrijven staatsbelang en evenzo: stationschef (stationsplein), veldheersgenie (veldheerstent) en bestuurszaak (bestuursaangelegenheid). Maar waarom dan geen lachssalvo, muzieksschool en winkelschef? Daarom ook zou ik de -sin geenszins willen laten vallen. (De -s- in anderszins reken ik tot het eerste lid van de samenstelling.) Er zijn geen regels te geven die èn sluitend èn gemakkelijk toepasbaar zijn. De regel schrijf een -s- wanneer je die hoort, biedt echter lang niet in alle gevallen uitkomst. Blijkbaar gaat Renkema ervan uit dat 1) er na de eerste /n/ (de schuine strepen gebruik ik om aan te geven dat de klank wordt bedoeld en niet de letter) in geenszins geen /s/ weerklinkt maar een /z/; dat 2) de eerste s (de letter dus) in geenszins niet tot het eerste lid van de samenstelling behoort, maar uitsluitend verbindings-s is; en dat 3) een s die slechts verbindings-s is niet behoort tot het eerste deel van de samenstelling. Hierover zou ik het volgende willen opmerken: ad 1) als er in geenszins één klank niet te horen is, is dat niet /s/ maar /z/. Er bestaat namelijk in het Nederlands een assimilatieregel, volgens welke alle fricatieven die vooraf worden gegaan door stemloze klanken zelf ook stemloos zijn of worden. De v en de z in ik vind en ik zie worden dus uitgesproken als respectievelijk /f/ en /s/, behalve door nieuwslezers die denken dat ze het beter weten en slechte acteurs. Als Renkema ABN-spreker is, zit er in zijn uitspraak van geenszins dus géén /z/; ad 2) het Nederlands bezit een aantal versteende uitdrukkingen waar tweemaal een genitief-s in voorkomt: anderszins ( in andere zin ), enigszins ( in enige zin ), 's (= des) morgens ( in de morgen ) etc., mijns inziens ( in mijn opvatting ). Hoe Renkema kan denken dat geenszins ( in geen enkele zin ) anders in elkaar zit is mij een raadsel. Het behoeft nauwelijks betoog dat de eerste s in al deze samenstellingen even onverbrekelijk met het eerste lid verbonden is als de tweede met het tweede; ad 3) ik zou graag een verbindings-s zien die niet kan worden opgevat als een genitief -s (of als meervouds-s) en die (dus?) niet tot het eerste lid van de samenstelling behoort. Kortom, volgens mij heeft Renkema er een beetje een potje van gemaakt. Daarbij moet het me nog van het hart dat hij het de lezer wel erg lastig maakt door (zie het citaat) echter te schrijven waar hij namelijk bedoeld moet hebben, en door op maar

361 liefst drie verschillende manieren voorbeelden in zijn tekst te verwerken: 1) gecursiveerd (zoals het hoort); 2) tussen aanhalingstekens (die alleen gebruikt zouden moeten worden als het om de betekenis gaat; zie bijvoorbeeld onder ad 2)); en 3) zonder enige aanduiding (zie geenszins en anderszins in het citaat). Ik vind dat slordigheden een hoofdredacteur van een blad (eens blads?) als Onze Taal onwaardig. Naschrift J. Renkema Ik buig het hoofd en mompel nog dat ik 1. geenszins ABN-sprekers de kost wil geven die toch een /z/ produceren tussen een /n/ en een klinker; 2. het alleszins aannemelijk acht dat een genitief-s volksetymologisch wordt opgevat als verbindings -s, en dat ik de wens ad 3. niet begrijp; 3. ook anderszins typografische afspraken voor verbetering vatbaar vind. (De zin met echter zou duidelijker zijn geweest wanneer de aanduiding in de kopij voor begin van een alinea niet was verworden tot begin van een regel.) Ik zwijg nu. De heer Nieuwint heeft gelijk. Ik had in een pleidooi voor herziening van het Groene Boekje enkele detail-kwesties òf niet òf uitgebreider moeten behandelen. Discussie Taalwetenschap en creativiteit B. Huijskens - docent taalkunde, Zwolle In Onze Taal (juli/augustus 1984) probeert J.M. van der Horst het aannemelijk te maken dat recursieve regels (regels die je een oneindig aantal keren kunt toepassen) niets te maken hebben met onze creativiteit. Zijn column Het Gezegde en Co opent met de uitspraak dat liegen een van de boeiendste mogelijkheden van taal is. Hij doelt met onze creativiteit op ons ongelooflijk menselijk vermogen om oneindig veel situaties en gebeurtenissen te bespreken en op te roepen. Zijn column roept de vraag op wat in de taalwetenschap en in het gewone, dagelijks, leven onder creativiteit wordt verstaan. Wat doen tienduizend schuifelende mensen in een rij langs schilderijen en tekeningen van Vincent van Gogh? Kijken naar creativiteit? En is de wijze waarop Jeroen Brouwers in zijn laatste boek Winterlicht over die creativiteit schrijft zelf een vorm van creativiteit? Ongetwijfeld! Ik heb de indruk dat V.d. Horst de beschrijving en verklaring van verschillende soorten creativiteit door elkaar haalt. Het was Noam Chomsky die in Reflections on Language een onderscheid maakte tussen problems en mysteries. Voorbeeld van een mystery : het antwoord op de vraag waarom Van Gogh zo creatief was. Voorbeeld van een problem : het antwoord op de vraag wat toch die creativiteit is op grond waarvan peuters zo snel hun moedertaal beheersen. V.d. Horst zou met zijn stukje de indruk kunnen wekken dat hij vindt dat de taalwetenschap zich met mysteries moet bezighouden. Wat beweert V.d. Horst namelijk? Hij beweert dat het vermogen van mensen om recursieve regels toe te passen niet verklaart dat mensen zo goed kunnen liegen. Iets taalfilosofischer geformuleerd: recursiviteit verklaart niet waarom mensen een in principe oneindige

362 hoeveelheid mogelijke werelden met taal kunnen oproepen. Werelden waarin de standen van zaken zijn zoals mensen die graag wensen, bijvoorbeeld omdat ze verliefd zijn, of dronken, of de tweeverdienersbelasting willen ontduiken of denken dat hun leugens geen bedrog zijn. V.d. Horst beweert nu dat binnen wat hij de trompetterende stroming der hedendaagse linguistiek (de TGG - de transformationeel-generatieve grammatica - van Chomsky) noemt, er taalkundigen zijn die het vermogen tot liegen verklaren uit het feit dat taalgebruikers met een eindig aantal regels en principes oneindig veel zinnen kunnen maken (dus over het vermogen beschikken om elke zin anders of langer te maken door bijvoorbeeld aan een zin... en

363 166 dat zei mijn vrouw ook vannacht toe te voegen). Er is mij geen serieus taalkundige bekend die dat beweert, al is het alleen maar omdat die zich realiseert dat je ook met een bepérkt aantal zinnen heel goed zou kunnen liegen. De creativiteit waar Chomsky over spreekt heeft niets van doen met de creativiteit waar V.d. Horst op doelt. Chomsky constateerde dat taallerende kinderen op een gegeven moment in staat zijn zinnen te produceren en te interpreteren die ze nooit eerder gehoord of gezien hebben. Chomsky neemt aan dat zulks wordt veroorzaakt door een aangeboren vermogen om met een eindig aantal regels oneindig veel zinnen te produceren. Je zou dat aangeboren taalvermogen kunnen vergelijken met het aangeboren vliegvermogen van vogels. Onder creativiteit moet in dit verband worden verstaan: het vermogen van taalgebruikers om nieuwe talige vormen te scheppen (zinnen en woorden) en wel op grond van de (onbewuste) toepassing van regels. Het soort creativiteit waar het hier om gaat, valt in het dagelijks taalgebruik wat sterker op waar het morfologische produktiviteit betreft. Het gaat daarbij om de (onbewuste) toepassing van zogenaamde woordvormingsregels met als resultaat het creëren van woorden die door spreker en hoorder als een goed woord van (een variant van) het Nederlands wordt ervaren. Het nieuwe en het scheppen zit 'm in de mogelijkheid dat schepper en hoorder of lezer het woord nooit eerder gehoord of gezien hebben (vgl. Het verchomskyaniseren van de taalkunde, hindert Joop ). Misschien vinden veel mensen dat een dergelijke invulling van de notie creativiteit, gericht op het oplossen van een problem (Hoe verwerft een kind taal?), niet interessant en opwindend is in vergelijking met onze zeer menselijke neiging om liever het antwoord op mysteries te willen hebben (Wie schiep het aangeboren taalvermogen?). Soms vordert wetenschappelijk onderzoek zodanig dat wat binnen een vak eerst werd gezien als een mystery later als een problem wordt beschouwd (binnen de taalwetenschap geldt dat bijvoorbeeld voor de theorievorming omtrent het gebruik van taal). Soms ook is een mystery binnen een àndere wetenschap een problem. Zo lijkt het me dat de taalkundige over het liegen van V.d. Horst niet veel meer kan zeggen dan dat zulks mogelijk is op grond van de symboolfunctievan taal: je kunt nu eenmaal over dingen praten die niet bestaan (bv. over kaartspelende blauwe driehoorns) of die niet in de buurt zijn. Misschien echter dat de psychologie/psychiatrie weer wèl een interessante analyse kan geven van het verschijnsel dat alle liegende mensen gelijk zijn, maar dat sommige liegende mensen meer liegen dan andere liegende mensen. (De voorgaande zin heeft u nog nooit eerder gelezen of geproduceerd!) Het Gezegde en Co J.M. van der Horst Als enig woord verwarring wekt in de discussie, vermijd het en spreek verder zonder er gebruik van te maken. Veel discussies over democratie, liefde of eerlijkheid zouden erbij winnen als deze woorden zelf ongenoemd bleven. Er is niets op tegen dat de een onder democratie iets anders verstaat dan de ander. Maar het maakt het gesprek zo moeizaam als de partners het toch blijven gebruiken. En een ferme definitie, een gemeenschappelijke definitie, een waarover beide gesprekspartners het eens zijn, gesteld al dat men daartoe kan geraken, lost zelden de tegenstellingen op. Ik ben niet

364 geïnteresseerd in een definitie van creativiteit, maar wel bereid om een gesprek te voeren met Ben Huijskens. (Zie de bijdrage op blz. 165 van dit nummer). Als hij creativiteit opvat als het vermogen van taalgebruikers om voor zichzelf of voor anderen nieuwe talige vormen te scheppen (zinnen en woorden) op grond van de (onbewuste) toepassing van regels en principes, dan is mij dat wel. We leven in een vrij land. Ik wijs er slechts op, dat in deze omschrijving van (taal)creativiteit in de eerste helft het verschijnsel aangeduid wordt, in de tweede helft in grote lijnen de verklaring gegeven wordt. Nieuwe talige vormen worden geschapen op grond van de toepassing van regels en principes. Dat zegt Ben Huijskens. Wat voor regels en principes zijn dit? Hoe ontsnapt de taalgebruiker uit de cirkel van een eindige set regels en een eindige set woorden, hoe kan men daaruit ooit iets nieuws maken? Het antwoord van transformationeel-generatief taalkundigen komt dan vroeger of later bij recursieve regels terecht, dat wil zeggen regels die als het ware in hun eigen staart happen en zo steeds opnieuw toepasbaar zijn. Dat is de manier waarop tg-taalkundigen zich voorstellen dat er oneindig veel zinnen mogelijk zijn. Over wat creativiteit in taal is, worden we het wel eens, over hoe zoiets mogelijk is vooralsnog niet. Sleutelbegrippen Waarom staan de woorden nieuwe en scheppen tussen aanhalingstekens in Ben Huijskens omschrijving van creativiteit? Hoe men creativiteit ook zou willen definiëren, de woorden nieuw, scheppen, of iets van gelijke strekking zal daarbij te pas komen. Sleutelbegrippen. En voor dat je het weet, is de interessante kwestie verschoven naar deze woorden. Het is maar wat je nieuw noemt. Wat is scheppen? De aanhalingstekens plaatsen mij voor een puzzel. Wordt hier bedoeld dat die nieuwe talige vormen (zinnen en woorden) toch eigenlijk zo nieuw niet zijn? Als dat de bedoeling is, zijn we het weer eens. Ik vind tenminste dat wat via recursiviteit geschapen wordt, de naam van nieuw nauwelijks verdient. Evenmin trouwens als het ontwikkelen van een grammatica door het taallerende kind. Dat gebeurt op basis van veel aangeborens en voor de rest is het een aanpassing aan en overname van wat het kind om zich heen hoort. Daarin is bitter weinig creatiefs te bespeuren, in welke betekenis van dat woord dan ook. Het echte nieuwe vinden we in het taalgebruik, waar sprekers voor zichzelf of voor anderen nieuwe talige vormen scheppen (zinnen en woorden). Nieuw zonder aanhalingstekens en scheppen zonder aanhalingstekens. Hoe dat kan weet ik niet, maar Ben Huijskens evenmin. Problems en mysteries O, maar dat is gewoon een mystery, zegt Ben Huijskens dan. En daarmee lijkt het gediskwalificeerd als onderwerp van wetenschap. Houd je bezig met problems. Maar het onderscheid tussen mysteries en problems blijkt bij nader inzien niet zo groot. Wat eerst een mystery was, kan een problem worden. Dat zegt Huijskens zelf, gelukkig. Het komt er op neer, dat de wetenschap op zeker moment bepaalde vragen te lijf kan en andere niet. De eerste soort heet problems, de andere mysteries. Over tien of twintig jaar kan de wetenschap andere vragen te lijf. Mijn stelling was, en is, dat de huidige taalwetenschap, waaronder ook de transformationeel-generatieve stroming daarin, het vraagstuk van 's mensen

365 167 creativiteit niet te lijf kan. Noem het een mystery, dat verandert niets aan mijn stelling. Dat je ook met een beperkt aantal zinnen liegen kan, is waar. Ik heb het niet ontkend. En dat de creativiteit van Van Gogh niets met onze discussie te maken heeft, is even waar. En als de taalwetenschap zich met mysteries ging bezighouden, zij ex definitione ophielden mysteries te zijn, is iets om te overdenken. Net als de tautologie in het scheppen van iets nieuws. Tenslotte, liegen, dingen zeggen die niet het geval zijn, plannen maken, herinneringen ophalen, het heeft zonder twijfel te maken met wat Ben Huijskens noemt: de symboolfunctie van taal. Jammer dat nu juist de transformationeel-generatieve taalkunde zo droevig weinig te zeggen heeft over die symboolfunctie. Dat zal ook wel een mystery zijn. Reactie Tentet afgekeurd W. Sterenborg - gepens. Ieraar, Tilburg Het door de heer Reinsma op blz. 124 van deze jaargang gesignaleerde tentet verdient geen vaste plaats in onze woordenschat: het is een misvorming. Ook de heer Reinsma zal het niet ontgaan zijn dat de serie kwartet, kwintet enz. gevormd is met behulp van het achtervoegsel -et. Ditzelfde zien we ook in bijvoorbeeld briket, manchet, pincet, pocket, tablet, sonnet. De vinding zou dus tenet hebben moeten zijn. Achter Nederlandse woorden past het achtervoegsel -et niet (uitzonderingen zijn enkele gevallen als lampet en loket, die eeuwen geleden onder romaanse invloed ontstaan zijn), zodat niet alleen tientet een mislukking is, maar tienet dat evenzeer zou zijn. Als trouwens voor het bedoelde begrip decet reeds bestaat, is er absoluut geen behoefte aan een buitenbeentje. Een vergezochte kans voor het bewuste woord - maar daarvoor moet men de passage uit de desbetreffende tekst kennen - zou een latijnse aanvoegende wijs kunnen zijn, zoals we ook gebruiken sit (het zij), fiat (het geschiede), vivat (hij leve), requiescat (hij ruste); in dat geval zou tentet kunnen betekenen: hij beproeve het. Helder Nederlands in de politiek C.A. van Beurden - directeur Stenografische dienst der Staten-Generaal, Den Haag Begin 1984 diende mevrouw Eshuis (CPN) bij de behandeling van de begroting van Economische Zaken in de Tweede Kamer een motie in over het taalgebruik door dat departement. Zij zei toen o.a.: Openbaarheid is een groot goed van de parlementaire democratie. Via de kabel kan half Nederland meeluisteren naar debatten in de Kamer. Dat ze soms door saaiheid niet aan te horen zijn, is niet altijd te verhelpen, maar dat ze onbegrijpelijk worden

366 door het specialistisch en ingewikkeld taalgebruik is wel te verhelpen; daar kunnen Kamer en kabinet wèl wat aan doen. De motie luidde: De Kamer, gehoord de beraadslaging; van mening, dat verhullend taalgebruik vreemde woorden en vakjargon bij de behandeling van de begroting van Economische Zaken niet bijdragen tot een algemeen verbreid inzicht in de betrekkingen tussen winsten, investeringen, bezuinigingen, automatisering en werkloosheid; dringt er bij de minister op aan, een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid om bij deze behandeling begrijpelijk Nederlands te (laten) gebruiken en de resultaten van dit onderzoek aan de Kamer voor te leggen, en gaat over tot de orde van de dag. (Handelingen TK 1983/84, blz. 3159) Voorzitter Dolman merkte toen op, dat ook bij andere begrotingsbehandelingen zo'n motie had kunnen worden ingediend. Bij de stemmingen werd de motie aangehouden. Enige weken geleden, bij de algemene politieke en financiële beschouwingen over de rijksbegroting voor 1985, kwam mevrouw Brouwer van dezelfde fractie op de kwestie terug. Zij legde vooral de nadruk op verhullend taalgebruik, waarvan zij als kenmerk zag dat men definities van gangbare begrippen enigszins verandert om gelijk te krijgen of om geen ongelijk te moeten bekennen. Daarover zei zij: Je krijgt het idee, dat het debat vooral wordt gebruikt voor intellectuele spelletjes: voor de vraag hoe je de definities kunt gebruiken en veranderen, voor de vraag wie de slimste is en wie de beste definitie kan verzinnen. Dat is een manier van debatteren, die niet aansluit bij de problemen van de mensen zelf. Ik wil ervoor waarschuwen, dat wij die kant niet verder moeten opgaan, want het betekent dat de mensen niet kunnen volgen waar het over gaat en dat zij ook terecht het gevoel hebben dat het niet over hen gaat. (Handelingen TK 1984/85, blz. 458) Zij diende onder intrekking van de motie-eshuis een nieuwe motie in, luidende: De Kamer, gehoord de beraadslaging; van mening, dat verhullend taalgebruik, vreemde woorden en vakjargon bij de behandeling van wetsvoorstellen, brieven en nota's van de regering niet bijdragen tot een algemeen inzicht in het werkelijk gevoerde beleid en de gevolgen daarvan voor burgers en samenleving; dringt er bij de regering op aan, te bevorderen, dat in regeringsstukken en tijdens de mondelinge behandeling daarvan van haar kant eenvoudig en helder Nederlands wordt gebruikt, en gaat over tot de orde van de dag. Aan de stemmig over deze motie ging een interessante discussie vooraf (Handelingen TK 1984/85, blz ), een van de zeldzame discussies in het parlement over

367 het instrument waarvan alle politici zich bedienen: de taal. Die discussie was ook nodig; in de motie worden namelijk twee verschillende zaken in één adem genoemd: verhullend taalgebruik en vreemde woorden en vakjargon. Minister Lubbers was het met mevrouw Brouwer eens: het taalgebruik moet zo helder mogelijk zijn. Dat zijn wij aan elkaar verplicht. Het is bij technische

368 168 vraagstukken niet altijd mogelijk, maar ik neem die oproep volledig serieus. Van een talig onderwerp werd het echter al gauw een politieke zaak. Mevrouw Brouwer vond het antwoord niet voldoende en zei, dat de regering van begrippen als de sociale minima en de werkgelegenheid andere definities hanteert dan de gewone man of vrouw, omdat die andere definities in haar voordeel zijn. Minister Lubbers bestreed dat onmiddellijk en zei, dat de regering in haar uitspraken wel van de gangbare definities was uitgegaan, maar alleen ter wille van de volledigheid en de politieke duidelijkheid aanvullende opmerkingen had gemaakt. Verder zei hij: Van de zijde van de oppositie is een aantal opmerkingen gemaakt die de definities in diskrediet brengen. Dan krijg je politieke warrigheid. Dat heeft niets te doen met helder taalgebruik, dat heeft te maken met een fundamenteel verschil van inzicht. en De regering, zoals ieder in het politiek overleg betrokken, is gehouden aan een zo duidelijk mogelijk taalgebruik. Het zij toegegeven dat het beter kan. Wij moeten dit echter niet verwarren met het feit dat het kabinet probeert vanuit zijn standpunt zo duidelijk mogelijk te stellen wat bepaalde dingen betekenen en hoe ze in elkaar zitten, waarna ze worden bestreden met politieke motieven. Iedereen die deze debatten volgt, ziet dat iedere keer gebeuren... Dit heeft niets te maken met helder taalgebruik, maar met een politieke discussie. Ik wapen mij ertegen om te aanvaarden dat, als er misverstanden zijn, die altijd door onduidelijk taalgebruik ontstaan. Ze maken onderdeel uit van het politieke debat. Normaal Nederlands Mevrouw Brouwer ging vervolgens nog in op de andere door haar gesignaleerde misstand: het gebruik van vreemde woorden en vakjargon. Zij vindt dat de politieke discussie soms niet meer te volgen is doordat begrippen worden gebruikt die nauwelijks nog als normaal Nederlands kunnen worden aangemerkt. Als voorbeeld noemde zij begrippen uit het debat over Sociale Zaken zoals: tijdpad, bandbreedte, maatgezin, eerstjarige echte minima en meerjarige echte minima. Zij vindt dit ongeoorloofde taalspelletjes van politici en ambtenaren. De duidelijke stelling van minister Lubbers, dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de noodzaak om in een politieke discussie uit te gaan van gangbare definities en de politieke discussie zelf, waarbij men probeert aan te tonen dat de wederpartij bepaalde begrippen toch in een ander licht ziet, ze misschien toch anders hanteert, werd in het debat niet verder bestreden. De Kamer was het kennelijk ook eens met de opmerkingen van mevrouw Brouwer over de noodzaak om zo min mogelijk vreemde woorden en vakjargon te gebruiken. Haar motie werd dan ook met algemene stemmen aangenomen. Het is echter de vraag, of ze veel zal uithalen. Kamerleden mogen aan de regering vragen, geen verhullende taal te gebruiken, maar zullen zij dat dan zelf ook niet doen? Verhullend taalgebruik is ook taalgebruik - om in boekentermen te spreken - en de politiek was en is bij uitstek het terrein waarop dat taalgebruik welig tiert. Als de ene politicus bedoelingen verhult en dat

369 misschien redekunstig op heel knappe wijze doet, is dat dan juist niet voor zijn of haar opponent een prachtige kans om daar doorheen te prikken? Zo kan het politieke debat duidelijkheid verschaffen! Te veel gaat men er wellicht - nu er zo veel specialisten in de Kamer zitten - van uit, dat politieke debatten gevoerd kunnen worden door de ene wiskundige (financieel-economische) formule tegenover de andere te plaatsen en voor- en nadelen van beide koel wetenschappelijk tegen elkaar af te wegen. Te weinig wordt wellicht (meer) onderkend, dat redekunst nodig is om uiting te geven aan politieke idealen, politieke bevlogenheid ook, en vorm te geven aan terughoudendheid die politiek soms ook nodig is. Jargon is overal Wat die vreemde woorden en dat vakjargon betreft, ach dat is niet uit te roeien. Het komt trouwens niet alleen bij politici en ambtenaren voor, maar overal in de maatschappij, ook in de voetbalsport en de visvereniging, bij beeldende kunstenaars en maatschappelijk werkers, musici en reclame-jongens. Als zij onder elkaar zijn, spreken zij hun eigen taal. Voor politici ligt het wel wat anders. Zij zijn de vertegenwoordigers van het volk en moeten daarom door de bevolking begrepen kunnen worden. Terecht wordt daarom op helder taalgebruik aangedrongen, maar dat wil niet zeggen dat men zich kinderlijk eenvoudig moet uitdrukken. De maatschappij zit nu eenmaal ingewikkeld in elkaar. Om problemen en standpunten duidelijk en genuanceerd te schetsen, moet men dikwijls van niet-alledaagse begrippen, moeilijke woorden, ook vakjargon, gebruik maken. Maar op dit punt is er zeker wildgroei in het politieke debat en het is goed dat die aan de kaak gesteld wordt. Dat kan vaak door zulke dikdoenerij en quasigeleerdheid belachelijk te maken, namelijk als er wel goede en gangbare Nederlandse woorden voor zijn die vergeten dreigen te worden. De tactiek van de venijnige speldeprikken lijkt mij daarvoor de beste: Onze Taal kan ervan meepraten. Mevrouw Brouwer komt de zij de kamerleden weer

370 169 eens met de neus op dit talige feit gedrukt heeft en hun duidelijk heeft gemaakt dat zij taal niet klakkeloos moeten gebruiken. Purisme is echter uit den boze. Wie kan iemand verbieden om een nieuw woord, een nieuw begrip te gebruiken, een woord soms uit het eigen vakjargon, dat daarbuiten niet bekend was? Sommige ervan beklijven, worden gemeengoed. Zo verrijkt de taal zich; ze verandert voortdurend. Tegen sommige ontwikkelingen in de taal kan men zich op goede gronden verzetten, maar vaak is de praktijk sterker dan de leer. Een voorbeeld. Voorzitter Dolman heeft zich een paar maal in het openbaar een verklaard tegenstander getoond van het gebruik van het germanisme afbouwen in de betekenis van: geleidelijk tenietdoen. Kort voor de stemming over de motie-brouwer zei hij: Vooraf merk ik op dat wanneer de motie van mevrouw Brouwer over goed taalgebruik wordt aangenomen, ik aanneem, dat het woord afbouwen hier nooit meer zal worden gebruikt. Het is mijns inziens vechten tegen de bierkaai. Het woord afbouwen in die betekenis is al zo gemeengoed geworden, dat bijna niemand het meer als een germanisme ervaart. Het ligt als tegenstelling van opbouwen ook zo voor de hand, ook al had het in het Nederlands al een andere betekenis. Soms moet men de strijd opgeven, maar dat wil niet zeggen dat men zich bij voorbaat bij elke nieuwigheid moet neerleggen. Soms wint men de strijd. Het parlement kan wel degelijk taalvormend werken. Stelling Het verdient aanbeveling in het middelbaar onderwijs meer tijd en aandacht te (kunnen) besteden aan gerichte oefening in het gebruik van woordenboeken. Hierbij is tevens wenselijk er op te wijzen, dat de gebruiker zich voortdurend dient te realiseren met een woordenboek eerder een (beknopte versie van een) naslagwerk voor taalkundigen in handen te hebben, dan een hulpmiddel voor de niet-professionele gebruiker van een (vreemde) taal. Proefschrift van J. von Vaupel-Klein Faculteit Letteren F.U. Leiden. De minima, ook taalkundig gepakt L.J.M. Rutten - parlementsstenograaf, Waddinxveen Het ambtelijk jargon inde sociaal-economische sector ondervindt de laatste tijd steeds meer kritiek, in het bijzonder de terminologie in verband met de minimuminkomens: minima, echte minima, meerjarige echte minima, eerstejaars minima, maatgezin, bandbreedte. Terecht hebben de kamerleden mevrouw Brouwer (CPN) en mevrouw Groenman (D'66) dit jargon aan de kaak gesteld. Zij hebben gelijk, als zij spreken over vervreemdende, slechts door een enkeling te begrijpen taal, die slecht is voor de democratie.

371 Mijns inziens is hier sprake van een gemakzuchtige en denigrerende ambtelijke crisistaal, die in steeds korter wordende bewoordingen een steeds groter wordende groep Nederlanders tracht te vangen. Zie ook de woorden: bijstandsmoeder en voordeurdelers. Dit jargon kan ook een enigszins discriminerend karakter niet worden ontzegd, want zal ooit een volksvertegenwoordiger, als het gaat om de verlaging van de norminkomens van medisch specialisten, spreken over het aanpakken van de langjarige maxima? Waarom voor de ene groep kort en ondemocratisch jargon en voor de andere een omhaal van statusvriendelijke woorden? De conclusie is duidelijk: de minima worden ook taalkundig gepakt! Van Woord tot Woord Pseudo-etymologie Marlies Philippa Sinds mensenheugenis staat de etymologie volop in de belangstelling. Taalgebruikers, deskundigen en amateurs, zijn nieuwsgierig naar het ontstaan en de ontwikkeling van woorden. De oude Grieken probeerden de studie van de herkomst der woorden al op een wetenschappelijke manier aan te pakken. Toch kan men zeggen dat de etymologie tot aan de 19e eeuw een pseudo-wetenschap was. Dat valt de wetenschappers van vroeger tijden nauwelijks aan te rekenen: er was nog niet genoeg bekend over taalverwantschappen om over de meeste etymologische kwesties verantwoorde uitspraken te kunnen doen. Men probeerde woorden te verklaren door willekeurige ideeënassociaties, letteromzettingen en -toevoegingen en uit klanksymbolische overwegingen. Ons komt het lachwekkend voor, maar geleerden van formaat hebben cadaver opgevat als opgebouwd uit de lettergrepen ca van caro, da van data en ver van vermibus, dus als aan de wormen gegeven vlees. Het Franse haricot boon wist men rechtstreeks uit het Latijnse faba boon af te leiden via de tussenvormen fabaricotus en aricotus. En dat het Nederlandse hebben met het Latijnse habere samenhging sprak helemaal vanzelf! Deze twee woorden zijn echter evenmin van eenzelfde stam afkomstig als het Nederlandse aarde en het Arabische ard met dezelfde betekenis. Fanatisme Inmiddels heeft de etymologie door de ontwikkeling van de taalwetenschap een wat reëlere basis gekregen, al blijven er vraagtekens. Maar de pseudoetymologie leeft ook nog steeds, zij het buiten de kring van ingewijden. Zo zegt de heer Stutterheim in een rede van 1960 dat hij vijf jaar eerder bijna iedere maand etymologische proeven ontving van een tachtigjarige die zich na zijn pensionering op vijfenvijftigjarige leeftijd in een klein plaatsje in het oosten des lands had teruggetrokken, met het stellige voornemen de rest van

372 170 de hem op aarde toegemeten tijd te wijden aan taalkundige studiën. Daarbij schakelde hij een vergelijkende taalwetenschap in welke hij, niet verontrust door de geschriften van tijdgenoten en voorgangers, in zijn eentje had zitten uitvinden. Aan verschillende talen ontleende woorden, die het ongeluk hadden iets op elkaar te lijken, wezen hem de weg naar de oorsprong. /.../ Zijn keurig handschrift, waarin elke letter dezelfde liefdevolle verzorging had genoten, verried niets van de wilde sprongen die zijn geest zich tussen Chinees, Engels en Grieks (om maar enkele talen te noemen) had veroorloofd. Onlangs gaf iemand me een persiflerend krante-artikeltje van een paar jaar geleden; de weerslag van een interview dat Ben Haveman met de Duizenddichter zou hebben gehad. Deze beweert daarin dat het Frans van het Nederlands is afgeleid: histoire komt van het is te waar. Een andere uitspraak van de Duizenddichter: Wij zeggen: de klok luiden. Klok is afkomstig van: ik lok. En hoorden de boeren op het land die klok dan zei men: hoort, luiden (lieden), wij moeten gaan. Waarom spreekt de Engelsman van ring? Omdat er aan de klok een ring zit. Zo kan het Duitse klingeln worden verklaard uit de kling op de deur. Zo gaat dat nog enige tijd door. Duidelijk (?) een grap, deze pseudo-etymologie. Minder een grap lijkt mij de brief die ik begin oktober kreeg over etymosophia. Er schijnt in Nederland een particuliere homeopathische opleiding te bestaan, die zich naast het gewone onderricht bezig houdt met andere vakgebieden die raakvlakken zouden hebben met de speciale vorm van geneeskunst die deze opleiding propageert. Bijvoorbeeld de astrologie. Aan deze wetenschap wordt een eigen interpretatie gegeven, waardoor zij voortaan astrosophia kan gaan heten. Iets dergelijks wordt gedaan met de etymologie. Nu heb ik niets tegen alternatieve geneeswijzen, maar van mijn vak moeten ze afblijven. Azijn tegen het sociale? Ook de briefschrijfster had zo haar twijfels. Zij volgt de opleiding sinds kort en wilde graag horen wat ik vond van de etymosophieën van o.a. azijn en psyche. Hier volgen ze dan. Azijn kun je splitsen in a-zijn en betekent dus anti-zijn of anti-sociaal. Het nuttigen van azijn (een schadelijke stof voor het klassieke homeopathische geneesmiddel) is dus een bezigheid die tegen het zijn, het sociale ingaat; dat ligt al in het woord besloten. Je reinste kolder! Het Middelnederlandse aisijn is ontleend aan het Oudfranse aisin, dat zich uit het Latijn ontwikkeld heeft. Het Latijnse woord acidus zuur ligt eraan ten grondslag. Een verband met ons woord zijn ontbreekt geheel. In psyche herkent de etymosophia het Duitse ich ; psyche staat voor de sterke, zich ontwikkelende ik-geestkracht. Onvoorstelbaar! Psyche is een gewoon Grieks woord en betekent geest, ziel. Etymosophia lijkt me een gevaarlijk soort pseudo-etymologie. De courante koran

373 Tenslotte iets wat veel minder dwaas aandoet: de nieuwste verklaring van het woord krant/courant, zoals die staat in het pas verschenen boek Luizen in de pels, waarvan het eerste hoofdstuk in Vrij Nederland Van 6 oktober werd afgedrukt. Daarin leest men: het woord courant komt overigens niet uit het Frans, zoals men graag aanneemt, maar uit het Arabisch, meent Nico Polak. Het is verwant aan het woord koran dat boodschap betekent en het is waarschijnlijk door toedoen van sefardische joden tot Nederland doorgedrongen; die hadden veel Arabische woorden in hun taal. Het idee van de krant, zoals we dat nu kennen, is waarschijnlijk een Arabische uitvinding. Klinkt niet gek. Toch geloof ik er niet zo in. In de eerste plaats betekent koran niet boodschap (in het algemeen), maar oplezing (van de boodschap van God). Bovendien is het de vaste benaming voor het heilige boek van de Islam geworden, waarbij nauwelijks aan de oorspronkelijke betekenis gedacht wordt. Het is best mogelijk dat de krant een Arabische uitvinding is en dat de sefardische joden veel Arabische woorden kenden, maar het lijkt me uiterst onwaarschijnlijk dat Arabieren of joden de naam van het heilige boek van de moslims aan het krantewezen hebben gegeven. En dan nog in verbasterde vorm, met een toegevoegde -t. Ik vrees dat Nico Polak van het Vrije Volk een pseudo-etymologie het licht heeft doen zien. In de 16e eeuw werden de periodieke nieuwstijdingen, oorspronkelijk van makelaars en handelslieden, courante nouvellen, lopend nieuws genoemd. Dat werd in 1619 afgekort tot courant(e) en vanaf 1653 tot krant(e). Courant komt uit het Frans en is uiteindelijk een afgeleide vorm van het Latijnse werkwoord currere lopen. Koerier stamt van hetzelfde werkwoord. Het is niet toevallig dat ook heel wat kranten De Koerier heten. Koerier, ik ben benieuwd wat een inventieve pseudo-etymoloog hiermee weet te doen. Taalcuriosa Afkortingen Jules Welling De taal dient de mens, maar de mens is vaak lui. Dat verklaart het bestaan van afkortingen. Zo simpel ligt dat. Als een afkorting goed in het gehoor ligt, krijgt zij kracht van woord. Afkortingen als AVRO, TROS en VARA hebben die eigenschap en worden daarom wellicht vaak als Avro, Tros en Vara gespeld, maar met KRO, NCRV en EO heb ik dat nooit zien gebeuren. Afkortingen van vier of meer letters bekken meestal niet goed. LOSON, de afkorting die staat voor landelijk overlegorgaan van Surinamers in Nederland, is een uitzondering. In de regel gaat het met dergelijke afkortingen als met RKAVIC (rooms katholieke Amsterdamse voetbalvereniging Ingnatius College), dat in de volksmond VIC wordt. Een afkorting van een afkorting dus. In het voorjaar van 1976 ontstond in Arnhem een actiegroep, die zich de AAAA noemde: de Anonieme Anti-Ambtelijke Ambtenaren. Daar werd, mijns inziens, voor open doel gemist, want de heren kwamen uit Arnhem en voerden Actie. Dat had natuurlijk AAAAAA moeten zijn... De vreemdste afkorting mij bekend is die van de bekende voetbalclub NAC uit Breda. NAC staat voor Noad Advendo Combinatie, een afkorting die opgebouwd is uit twee andere afkortingen. NOAD staat voor Nooit Ophouden Altijd

374 Doorspelen en ADVENDO voor Aangenaam Door Vermaak En Door Ontspanning. NAC betekent dus eigenlijk: Nooit Ophouden Altijd Doorspelen Aangenaam Door Vermaak En Door Ontspanning Combinatie, één afkorting voor maar liefst elf woorden. Ik geef onmiddellijk toe, dat dat enigszins onhandig is als briefhoofd...

375 171 De Woordenaar Interjecties J.J. Bakker (1) (Martin Lodewijk 1977) Deze en komende afleveringen van De Woordenaar zullen gewijd zijn aan een woordsoort, die bij uitstek tot het domein van de informele (spreek)taal behoort: de interjectie. Interjecties, of tussenwerpsels, zijn in de woordenboeken nog steeds relatief ondervertegenwoordigd, al geef ik grif toe dat de taal van straat en schoolplein geleidelijk wel meer aandacht krijgt. Maar toch... Hieronder vindt u tien voorbeelden van interjecties die in geen enkele dictionaire staan. Ik maak me sterk dat u ze allemaal kent, of op zijn minst herkent: (2) (Willy Vandersteen 1972) 1. blubblub 2. hips 3. iiii -(a) geronk van motorvoertuigen -(b) uiting van geestdrift of bewondering -(c) janken van een hond

376 4. kaïkaï 5. mjam 6. oeps -(d) uiting van lichte schrik, vaak met verontschuldigende ondertoon -(e) geluid van kurk die uit fles getrokken wordt -(f) hikken (3) (Greg 1982) 7. plop 8. snif 9. vroem 10. wauw -(g) opstijgende en aan wateroppervlak uiteenspattende luchtbellen, bijvoorbeeld uit de mond van een drenkeling -(h) waarderende uiting die lekker eten beschrijft of begeleidt -(i) korte inademing door de neus (verdriet, verkoudheid) -(j) doordringend gegil of remmende banden De voorbeelden zijn ontleend aan een collectie tussenwerpsels die ik heb bijeengesprokkeld uit een twaalftal Nederlandse stripalbums. Allemaal kwamen ze diverse keren voor; het gaat dus niet om neologismen van één auteur, maar om algemeen gebruikte woorden. (Het zal u dan ook meteen zijn opgevallen dat de omschrijvingen zijn verwisseld. Probeert u eens de juiste combinaties te vinden. Oplossing op pag. 173 in dit nummer.)

377 (4) (Floc'h/Rivière 1984) (5) (Hergé 1976)

378 172 (6) (Varenne 1984) Strips zijn, dunkt me, ondergewaardeerd als bron van taalstudie. Waar anders vind je zoveel staaltjes van levend en beeldend woordgebruik opgetekend? Opgetekend, vastgelegd - dat is belangrijk voor de lexicograaf, die bij zijn werk afhankelijk is van schriftelijk bewijsmateriaal. Een woord waarvan het bestaan niet door middel van citaten kan worden aangetoond, moet hij buiten beschouwing laten. Een gezond wetenschappelijk principe dat, helaas (!) wel eens tot hiaten leidt. Erkenning van stripteksten als bronnenmateriaal zou de beschrijving van het levende Nederlands vollediger kunnen maken. Op deze pagina ziet u één proeve daarvan: dring (spelling door mij genormaliseerd, betekenis zonneklaar). Op grond van de afgedrukte citaten acht ik het bestaan van dring als Nederlandse interjectie thans wetenschappelijk bewezen. Over de grens Frans Oudejans - Breda Mijn beschouwing over het nieuwe woordenboek Duits-Nederlands van Van Dale in Onze Taal, juni 1984 leverde twee reacties op. De eerste is van de heer C.J.T. Lindgreen uit Hoofddorp, dat dichtbij Schiphol ligt. Hij verwijst naar een lexicon van de internationale organisatie voor burgerluchtvaart ICAO, waarin de Engelse terminologie in de luchtvaart van definities wordt voorzien. In aansluiting daarop hebben de luchtvaartautoriteiten in de Bondsrepubliek, Oostenrijk en Zwitserland samen een Wörterbuch der ICAO-Terminologie uitgegeven (Sonderdruck des Bundesanstalt für Flugsicherung, Opernplatz 1, D-6000 Frankfurt am Main). De heer Lindgreen schrijft: Dat de Duitse taal in de drie betrokken landen soms aanleiding geeft tot verschillende vertaling blijkt heel duidelijk uit deze publikatie, waarin de

Opdracht Levensbeschouwing Doodstraf

Opdracht Levensbeschouwing Doodstraf Opdracht Levensbeschouwing Doodstraf Opdracht door een scholier 1930 woorden 14 maart 2003 6,2 18 keer beoordeeld Vak Levensbeschouwing 0. Geef een korte argumentatie waarom jij tegen of voor de doodstraf

Nadere informatie

Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl)

Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl) Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl) Examen VWO Vragenboekje Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Maandag 19 mei 9.00 12.00 uur 20 03 Voor dit examen zijn

Nadere informatie

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw Latijn en Grieks in de 21ste eeuw Kiezen voor Latijn en/of Grieks? Als leerling in het laatste jaar van de basisschool sta jij voor een belangrijke keuze. Welke studierichting moet je gaan volgen in het

Nadere informatie

Willen sterven. Wie anders dan ik zelf zou het recht hebben om te beslissen over mijn leven? Moment voor religieuze bezinning en waardevol leven

Willen sterven. Wie anders dan ik zelf zou het recht hebben om te beslissen over mijn leven? Moment voor religieuze bezinning en waardevol leven Wie anders dan ik zelf zou het recht hebben om te beslissen over mijn leven? Paul van Tongeren was tot zijn emeritaat hoogleraar wijsgerige ethiek in Nijmegen en Leuven. Hij is als geassocieerd onderzoeker

Nadere informatie

reeks ontmoetingen 2 een ontmoeting met Heraclitus

reeks ontmoetingen 2 een ontmoeting met Heraclitus reeks ontmoetingen 2 een ontmoeting met Heraclitus Toelichting Door deze ontmoeting met Heraclitus gaan we terug naar het begin van de westerse filosofie. Zo rond 600 voor Christus komen we in het KleinAziatische

Nadere informatie

Latijn: iets voor jou?

Latijn: iets voor jou? : n j i t a L r o o v s iet jou? De Romeinen en wij Waar komen onze letters vandaan? Hoe komen we aan de namen van de maanden? De antwoorden op vele van deze vragen vind je vaak in het verleden bij de

Nadere informatie

pagina 2 van 5 Laten we maar weer eens een willekeurige groep voorwerpen nemen. Er bestaan bijvoorbeeld -- om maar iets te noemen -- allerlei verschil

pagina 2 van 5 Laten we maar weer eens een willekeurige groep voorwerpen nemen. Er bestaan bijvoorbeeld -- om maar iets te noemen -- allerlei verschil pagina 1 van 5 Home > Bronteksten > Plato, Over kunst Vert. Gerard Koolschijn. Plato, Constitutie (Politeia), Amsterdam: 1995. 245-249. (Socrates) Nu we [...] de verschillende elementen van de menselijke

Nadere informatie

Preek Job 18 juni 2017

Preek Job 18 juni 2017 Lieve Gemeente, Waarschijnlijk is Job één van de figuren in de Bijbel waarmee we ons het beste kunnen identificeren. Allemaal kennen we Job en allemaal kunnen we ons af en toe als Job voelen. Want het

Nadere informatie

Oplossingsgerichte vragen (Het Spel van Oplossingen IKB & TS)

Oplossingsgerichte vragen (Het Spel van Oplossingen IKB & TS) Oplossingsgerichte vragen (Het Spel van Oplossingen IKB & TS) Stel dat dat (te grote wonder) gebeurt, ik betwijfel of dat zal gebeuren, maar stel je voor dat, wat zou je dan doen dat je nu niet doet? (p36)

Nadere informatie

5,2. Gedichtbespreking door een scholier 3097 woorden 1 december keer beoordeeld. Levensbeschouwing

5,2. Gedichtbespreking door een scholier 3097 woorden 1 december keer beoordeeld. Levensbeschouwing Gedichtbespreking door een scholier 3097 woorden 1 december 2002 5,2 107 keer beoordeeld Vak Levensbeschouwing Gedicht 1: Voor wie dit leest Gedrukte letters laat ik U hier kijken, maar met mijn warme

Nadere informatie

Eindexamen filosofie havo I

Eindexamen filosofie havo I Opgave 2 Boer zoekt vrouw 8 maximumscore 2 een uitleg van Boer zoekt Vrouw als uiting van emocultuur aan de hand van de twee volgende kenmerken: onbezonnen heftige emoties (teken van oppervlakkigheid)

Nadere informatie

Inhoudsopgave. Inleiding 4. Les 1. Introductie filosofie Hebben alle vragen een antwoord? 10. Les 2. Denken Kunnen dieren denken?

Inhoudsopgave. Inleiding 4. Les 1. Introductie filosofie Hebben alle vragen een antwoord? 10. Les 2. Denken Kunnen dieren denken? >> Inhoudsopgave Inleiding 4 Les 1. Introductie filosofie Hebben alle vragen een antwoord? 10 Les 2. Denken Kunnen dieren denken? 14 Les 3. Geluk Wat is het verschil tussen blij zijn en gelukkig zijn?

Nadere informatie

Examen HAVO. Nederlands

Examen HAVO. Nederlands Nederlands Examen HAVO Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 2 Dinsdag 20 juni 13.30 16.30 uur 20 06 Vragenboekje Voor dit examen zijn maximaal 47 punten te behalen; het examen bestaat uit 22 vragen

Nadere informatie

Wat is? filosofie? Wat is. en kwaad. Hoofdstu

Wat is? filosofie? Wat is. en kwaad. Hoofdstu Wat is filosofie? Hoofdstuk 1 1 filosoferen: doordenken! 5 e vragen 6 2 gewone vragen en filosof isch 9 3 aanleidingen om te filosoferen 12? eren 4 waarom filosof 5 samen filosoferen 14 17 6 filosof ie

Nadere informatie

Inhoudsopgave. Inleiding 4. Les 1. Introductie filosofie Hebben alle vragen een antwoord? 10. Les 2. Denken Kunnen dieren denken?

Inhoudsopgave. Inleiding 4. Les 1. Introductie filosofie Hebben alle vragen een antwoord? 10. Les 2. Denken Kunnen dieren denken? >> Inhoudsopgave Inleiding 4 Les 1. Introductie filosofie Hebben alle vragen een antwoord? 10 Les 2. Denken Kunnen dieren denken? 14 Les 3. Geluk Wat is het verschil tussen blij zijn en gelukkig zijn?

Nadere informatie

Spoor je leerlingen dus aan om een verzorgde taal te hanteren tijdens en buiten de lessen. Je maakt hen enkel sterker!

Spoor je leerlingen dus aan om een verzorgde taal te hanteren tijdens en buiten de lessen. Je maakt hen enkel sterker! Jongeren en chattaal geen probleem, standaardtaal is ook een must in ons systeem! September Aandacht voor Standaardnederlands Taal verbindt en maakt van een groep mensen een samenleving. Een rijke taal

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE 5 DEEL I KENNIS... 6 DEEL II WETENSCHAP... 76

INHOUDSOPGAVE 5 DEEL I KENNIS... 6 DEEL II WETENSCHAP... 76 INHOUDSOPGAVE 5 DEEL I KENNIS... 6 DEEL II WETENSCHAP... 76 Vergeten... 7 Filosofie... 9 Een goed begin... 11 Hoofdbreker... 13 Zintuigen... 15 De hersenen... 17 Zien... 19 Geloof... 21 Empirie... 23 Ervaring...

Nadere informatie

Examenopgaven VMBO-MAVO-C

Examenopgaven VMBO-MAVO-C Examenopgaven VMBO-MAVO-C 2003 tijdvak 2 woensdag 18 juni 13.30-15.30 uur NEDERLANDS LEESVAARDIGHEID C Bij dit examen hoort een tekstboekje. Dit examen bestaat uit 26 vragen en een samenvattingsopdracht.

Nadere informatie

Boekverslag Nederlands Kaas door Willem Elsschot

Boekverslag Nederlands Kaas door Willem Elsschot Boekverslag Nederlands Kaas door Willem Elsschot Boekverslag door een scholier 1890 woorden 23 augustus 2003 4,4 17 keer beoordeeld Auteur Genre Willem Elsschot Roman Eerste uitgave 1933 Vak Nederlands

Nadere informatie

Wat ga je in deze opdracht leren? Meer leren over: soorten vragen, vraagwoorden, signaalwoorden en sleutelwoorden

Wat ga je in deze opdracht leren? Meer leren over: soorten vragen, vraagwoorden, signaalwoorden en sleutelwoorden Wat ga je in deze opdracht leren? Meer leren over: soorten vragen, vraagwoorden, signaalwoorden en sleutelwoorden Soorten vragen, vraagwoorden, signaal- en sleutelwoorden Schema 1 Soorten vragen Open vraag

Nadere informatie

Kijktip: NOS Persconferentie Rutte en Samsom over regeerakkoord

Kijktip: NOS Persconferentie Rutte en Samsom over regeerakkoord Kijktip: NOS Persconferentie Rutte en Samsom over regeerakkoord Korte omschrijving werkvorm: De leerlingen bekijken een filmpje van de NOS, van maandag 29 oktober. Daarna beantwoorden ze vragen over dit

Nadere informatie

Het gymnasium, iets voor jou?

Het gymnasium, iets voor jou? GYMNASIUM Het gymnasium, iets voor jou? 2 Ben jij nieuwsgierig en wil je veel te weten komen? Houd je van talen en wetenschap? Vind je leren leuk en haal je hoge cijfers? Ga je ervoor als je iets wilt

Nadere informatie

Het gymnasium, iets voor jou?

Het gymnasium, iets voor jou? GYMNASIUM Het gymnasium, iets voor jou? 2 Ben jij nieuwsgierig en wil je veel te weten komen? Houd je van talen en wetenschap? Vind je leren leuk en haal je hoge cijfers? Ga je ervoor als je iets wilt

Nadere informatie

Wilhelm Schmid. gelatenheid. Wat we winnen wanneer we ouder worden. Vertaald door Jabik Veenbaas de bezige bij. amsterdam antwerpen

Wilhelm Schmid. gelatenheid. Wat we winnen wanneer we ouder worden. Vertaald door Jabik Veenbaas de bezige bij. amsterdam antwerpen Wilhelm Schmid gelatenheid Wat we winnen wanneer we ouder worden Vertaald door Jabik Veenbaas 2015 de bezige bij amsterdam antwerpen Voorwoord In het begin was het enkel een verschijnsel dat me verbaasde,

Nadere informatie

Luisteren is geen trucje

Luisteren is geen trucje Luisteren is geen trucje Luisteren is geen vaardigheid, al wordt er wel vaak zo over gesproken. Luisteren is veel meer een kwestie van houding, zelfs van zijn. Dat klinkt je wellicht zweverig in de oren,

Nadere informatie

Feedback. Wat is feedback?

Feedback. Wat is feedback? Feedback Wat is feedback? Letterlijk vertaald is feedback terugvoeding. Het is het proces waarin informatie teruggevoerd wordt in een informatieverwerkend systeem, in dit geval de mens. Als het om mensen

Nadere informatie

Dodenherdenking. Beuningen, 4 mei 2015

Dodenherdenking. Beuningen, 4 mei 2015 Dodenherdenking Beuningen, 4 mei 2015 Voor het eerst in mijn leven bezocht ik twee weken geleden Auschwitz en Birkenau. Twee plekken in het zuiden van Polen waar de inktzwarte geschiedenis van Europa je

Nadere informatie

Lesbrief nummer 29 juni 2016

Lesbrief nummer 29 juni 2016 Lesbrief nummer 29 juni 2016 Wilt u laten weten wat u van deze TLPST vond? Hebt u tips voor de volgende aflevering? Mail ons: redactie@tlpst.nl. De dokter praat moeilijk Stel, je bent wat ziekjes en gaat

Nadere informatie

Deel 12/12. Ontdek die ene aanpak waarmee je al je problemen oplost

Deel 12/12. Ontdek die ene aanpak waarmee je al je problemen oplost Beantwoord eerst de volgende vragen: 1. Welke inzichten heb je gekregen n.a.v. het vorige deel en de oefeningen die je hebt gedaan? 2. Wat heb je er in de praktijk mee gedaan? 3. Wat was het effect op

Nadere informatie

Consumentenrecht. Het dier als ding. U beslist zelf wat u koopt. Garantie na aankoop van een dier

Consumentenrecht. Het dier als ding. U beslist zelf wat u koopt. Garantie na aankoop van een dier Consumentenrecht Over het kopen en verkopen van dieren leven vele vragen. Die vragen komen vaak voort uit een situatie waarin het dier te kampen blijkt te hebben met een afwijking of gebrek waarop de nieuwe

Nadere informatie

STIJLEN VAN BEÏNVLOEDING. Inleiding

STIJLEN VAN BEÏNVLOEDING. Inleiding STIJLEN VAN BEÏNVLOEDING Inleiding De door leidinggevenden gehanteerde stijlen van beïnvloeding kunnen grofweg in twee categorieën worden ingedeeld, te weten profileren en respecteren. Er zijn twee profilerende

Nadere informatie

Opgedragen aan Helen Waldrep, mijn geweldige overgrootmoeder

Opgedragen aan Helen Waldrep, mijn geweldige overgrootmoeder Opgedragen aan Helen Waldrep, mijn geweldige overgrootmoeder Inhoud Deel 1 Hoe kom je er? 7 1. Alles is goed 11 2. Een gevaarlijke gedachte 17 3. God is goed 23 4. Meer informatie graag 31 5. Wist Mozes

Nadere informatie

Eindexamen filosofie vwo I

Eindexamen filosofie vwo I Opgave 3 Ramadan in de post-seculiere samenleving 12 maximumscore 4 verlichtingsfundamentalisme: laïciteit: verbannen van religie uit openbaar onderwijs en politiek 1 verlichtingsvijandig multiculturalisme:

Nadere informatie

Waar Bepaal ten slotte zo nauwkeurig mogelijk waar het onderwerp zich afspeelt. Gaat het om één plek of spelen meer plaatsen/gebieden een rol?

Waar Bepaal ten slotte zo nauwkeurig mogelijk waar het onderwerp zich afspeelt. Gaat het om één plek of spelen meer plaatsen/gebieden een rol? Hoe word ik beter in geschiedenis? Als je beter wilt worden in geschiedenis moet je weten wat er bij het vak geschiedenis van je wordt gevraagd, wat je bij een onderwerp precies moet kennen en kunnen.

Nadere informatie

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste Samenvatting Mensen zijn in het algemeen geneigd om consensus voor hun eigen gedrag waar te nemen. Met andere woorden, mensen denken dat hun eigen gedrag relatief vaak voorkomt. Dit verschijnsel staat

Nadere informatie

Boekverslag Nederlands De vriendschap door Connie Palmen

Boekverslag Nederlands De vriendschap door Connie Palmen Boekverslag Nederlands De vriendschap door Connie Palmen Boekverslag door een scholier 1900 woorden 21 mei 2000 5,4 30 keer beoordeeld Auteur Genre Connie Palmen Psychologische roman, Filosofische roman

Nadere informatie

TEKSTEN LIEDEREN, KOOR, GEDICHT EN OVERDENKING STARTZONDAG

TEKSTEN LIEDEREN, KOOR, GEDICHT EN OVERDENKING STARTZONDAG TEKSTEN LIEDEREN, KOOR, GEDICHT EN OVERDENKING STARTZONDAG 9-9-2018 Lef Hij was jong en slim en had verstand van zaken Oogstte bijval op de beurs en in de kroeg Iedereen wist: deze jongen gaat het maken

Nadere informatie

De islam begrijpen. (5)

De islam begrijpen. (5) De islam begrijpen. (5) Er zal een voordien zijn en een nadien bij de misdaden in januari en november 2015 gepleegd in Parijs door de islamitische moordenaars die, ironisch genoeg, islamisten worden genoemd.

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Lezen h 1.2 t/m 5.2 2

Samenvatting Nederlands Lezen h 1.2 t/m 5.2 2 Samenvatting Nederlands Lezen h 1.2 t/m 5.2 2 Samenvatting door Ive 1045 woorden 27 juni 2018 5,3 3 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Talent Samenvatting Nederlands 1.2 t/m 5.2 1.2 Leesstrategieën

Nadere informatie

Voorwoord 9. Inleiding 11

Voorwoord 9. Inleiding 11 inhoud Voorwoord 9 Inleiding 11 deel 1 theorie en geschiedenis 15 1. Een omstreden begrip 1.1 Inleiding 17 1.2 Het probleem van de definitie 18 1.3 Kenmerken van de representatieve democratie 20 1.4 Dilemma

Nadere informatie

Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding. G.J.E. Rutten

Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding. G.J.E. Rutten 1 Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding G.J.E. Rutten Introductie In dit artikel wil ik het argument van de Amerikaanse filosoof Alvin Plantinga voor

Nadere informatie

Heer, U kent mij als geen ander U weet of ik zit of sta en U kent ook mijn gedachten voordat ik iets zeggen ga

Heer, U kent mij als geen ander U weet of ik zit of sta en U kent ook mijn gedachten voordat ik iets zeggen ga Hieronder staan de teksten van nieuwe liedjes, zodat jullie ze thuis ook kunnen oefenen: 'k Heb Jezus nodig heel mijn leven 'k Heb Jezus nodig, heel mijn leven. 'k Heb Jezus nodig, dag aan dag, in m'n

Nadere informatie

Sint-Jan Berchmanscollege

Sint-Jan Berchmanscollege Sint-Jan Berchmanscollege Infobrochure Klassieke Talen (2de en 3de graad ASO) Leerlingprofiel Je leest graag, je wil je taalvaardigheid versterken, en je hebt interesse in cultuur en maatschappij? Een

Nadere informatie

Oefening 1: Bouw correcte enkelvoudige zinnen door de woorden in de juiste volgorde te plaatsen. Soms heb je een vraagzin.

Oefening 1: Bouw correcte enkelvoudige zinnen door de woorden in de juiste volgorde te plaatsen. Soms heb je een vraagzin. Oefening 1: Bouw correcte enkelvoudige zinnen door de woorden in de juiste volgorde te plaatsen. Soms heb je een vraagzin. 1. Ga opnemen de telefoon je? 2. Ik te laat altijd kwam in de les. 3. Wat zijn

Nadere informatie

Profilering derde graad

Profilering derde graad De leerling heeft in de 1ste en de 2de graad, de gelegenheid gehad zijn/haar interesses te ontdekken en heeft misschien al enig idee ontwikkeld over toekomstige werk- of studieplannen. Vaardigheden, inzet,

Nadere informatie

Luisteren naar de Heilige Geest

Luisteren naar de Heilige Geest Luisteren naar de Heilige Geest Johannes 14:16-17 En Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven om tot in eeuwigheid bij u te zijn, de Geest der waarheid, die de wereld niet kan ontvangen,

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/42365

Nadere informatie

Sint-Jan Berchmanscollege

Sint-Jan Berchmanscollege Sint-Jan Berchmanscollege Infobrochure Klassieke Talen (2de en 3de graad ASO) Leerlingprofiel Je leest graag, je wil je taalvaardigheid versterken, en je hebt interesse in cultuur en maatschappij? Een

Nadere informatie

VOORTGEZET ONDERWIJS MEER DAN HET VOOROORDEEL

VOORTGEZET ONDERWIJS MEER DAN HET VOOROORDEEL VOORTGEZET ONDERWIJS MEER DAN HET VOOROORDEEL 1 Algemene informatie Beste docent, Voor u ligt de toolkit die RADAR voor u heeft ontworpen. Vanuit de resultaten van de Diverscity-meter is deze toolkit voor

Nadere informatie

1 Johannes. - Kringleiderhandeleiding -

1 Johannes. - Kringleiderhandeleiding - 1 Johannes - Kringleiderhandeleiding - Beste kringleider, Hieronder vind je per hoofdstuk een aantal aanvullende gedachten bij het kringmateriaal over 1 Johannes. Met name wordt beschreven wat het doel

Nadere informatie

Effectief omgaan met bezwaren

Effectief omgaan met bezwaren Effectief omgaan met bezwaren In vrijwel elk verkoopgesprek komen bezwaren voor. In meer of mindere mate. Wil je hier meer over weten? Lees dan deze informatie over de verschillende typen bezwaren en hoe

Nadere informatie

Opgave 3 De gewapende overval

Opgave 3 De gewapende overval Opgave 3 De gewapende overval 12 maximumscore 2 een argumentatie dat het idee van vrije wil als bovennatuurlijke kracht in het kader van vrije wil als bewuste aansturing voor veel mensen aantrekkelijk

Nadere informatie

4. Controleer na het lezen van de tekst jullie voorspelling. Klopte de voorspelling met de inhoud van de tekst?

4. Controleer na het lezen van de tekst jullie voorspelling. Klopte de voorspelling met de inhoud van de tekst? Tekst lezen 1. Lees de uitleg. Als je een tekst gaat lezen, dan kun je de volgende leesstrategieën inzetten: De buitenkant van de tekst bekijken, voorspellen waar het over kan gaan en je voorkennis activeren.

Nadere informatie

Meer weten, minder kansen

Meer weten, minder kansen Meer weten, minder kansen Jean Paul Van Bendegem Aanleiding In dit kort stukje wil ik een probleem aankaarten in verband met waarschijnlijkheden en kansen. We weten allemaal, dankzij de ondertussen ontelbare

Nadere informatie

KLEM. Katja en Udo in de schulden. Anne-Rose Hermer

KLEM. Katja en Udo in de schulden. Anne-Rose Hermer KLEM Katja en Udo in de schulden Anne-Rose Hermer Dit boek heeft het keurmerk Makkelijk Lezen 1 Katja ontmoet Udo Katja is bijna negentien jaar. Ze woont nog bij haar ouders. Katja werkt in een warenhuis.

Nadere informatie

INHOUD. Eerste hoofdstuk. Tweede hoofdstuk

INHOUD. Eerste hoofdstuk. Tweede hoofdstuk INHOUD Hartelijk welkom! 6 Eerste hoofdstuk Hooggevoeligheid begrijpen: een nieuwe blik op de eigenschap fijngevoelig 10 Wat is hooggevoeligheid? 12 Het zenuwstelsel 16 Ben jij hooggevoelig? 18 Doe de

Nadere informatie

Profilering derde graad

Profilering derde graad Profilering derde graad De leerling heeft in de eerste en de tweede graad de gelegenheid gehad om zijn of haar interesses te ontdekken. Misschien heeft hij of zij al enig idee ontwikkeld over toekomstige

Nadere informatie

de toekomst tegemoet

de toekomst tegemoet Zondag 19 maart 2017 Sterk en dapper, de toekomst tegemoet Lezing: Johannes 4 : 5 30 Je zou kunnen zeggen: het begint met de vraag om een glas water. Een wonderlijk en ook mysterieus verhaal. Jezus is

Nadere informatie

y02 Marcus 15.2 Rinze IJbema - Marcus 15, 2-5. Gemeente van Jezus Christus,

y02 Marcus 15.2 Rinze IJbema - Marcus 15, 2-5. Gemeente van Jezus Christus, Rinze IJbema - Marcus 15, 2-5. Gemeente van Jezus Christus, het is al bijna 8 april, het is al bijna Pasen. Met Pasen vieren we feest, omdat Koning Jezus de dood overwint. Onze Koning is sterker dan de

Nadere informatie

Johannes 12:1-8 Dichtbij Jezus

Johannes 12:1-8 Dichtbij Jezus Johannes 12:1-8 Dichtbij Jezus Voor preeklezers: ik hoor graag als mijn preek ergens gelezen wordt. Neem dan even contact met mij op: hmveurink@gmail.com. Dan stuur ik ook de bijbehorende powerpoint toe.

Nadere informatie

Boekverslag Nederlands Ik mail je door Yvonne Kroonenberg

Boekverslag Nederlands Ik mail je door Yvonne Kroonenberg Boekverslag Nederlands Ik mail je door Yvonne Kroonenberg Boekverslag door een scholier 1665 woorden 24 april 2006 6,4 82 keer beoordeeld Auteur Genre Yvonne Kroonenberg Jeugdboek Eerste uitgave 2004 Vak

Nadere informatie

Kinderboeken in de klas. Begeleidingsbrochure voor leerkrachten

Kinderboeken in de klas. Begeleidingsbrochure voor leerkrachten Kinderboeken in de klas Begeleidingsbrochure voor leerkrachten 1 Wie is Oscar Brenifier? Oscar Brenifier is een Canadese filosoof en pedagoog. Al enkele jaren werkt hij met kinderen rond filosofie. Aan

Nadere informatie

Kennismakingsvragen:

Kennismakingsvragen: Kennismakingsvragen: 1. Als je op een onbewoond eiland belandde, welke 3 dingen zou je dan in ieder geval bij je willen hebben? 2. Wat is je vroegste jeugdherinnering? 3. Wat heeft je doen besluiten om

Nadere informatie

Autonoom als vak De zelf

Autonoom als vak De zelf Aangezien ik de indruk heb gekregen dat er een opkomst is van een nieuw vakgebied dat nog niet zodanig als vak bestempelt wordt, wil ik proberen dit vak te expliceren, om het vervolgens te kunnen betitelen

Nadere informatie

Toespraak van Kamervoorzitter Gerdi Verbeet bij de opening van de tentoonstelling over het kindertransport vanuit Vught. Kamp Vught 5 juni 2011

Toespraak van Kamervoorzitter Gerdi Verbeet bij de opening van de tentoonstelling over het kindertransport vanuit Vught. Kamp Vught 5 juni 2011 Toespraak van Kamervoorzitter Gerdi Verbeet bij de opening van de tentoonstelling over het kindertransport vanuit Vught. Kamp Vught 5 juni 2011 Dames en heren, Bij de tentoonstelling die wij hier vandaag

Nadere informatie

Beinvloeding van glossylezers door middel van persuasive design.

Beinvloeding van glossylezers door middel van persuasive design. Beinvloeding van glossylezers door middel van persuasive design. Fleur Bukman User Experience Design - Seminar CMD - jaar 3 Studentnummer: 1618817 Docent: Hans Kemp Mei 2015 1 Inhoudsopgave Inleiding 3

Nadere informatie

Essay. Norbert Vogel* Morele feiten bestaan niet

Essay. Norbert Vogel* Morele feiten bestaan niet Essay Norbert Vogel* Morele feiten bestaan niet Ethici onderscheiden zich van gewone mensen doordat zij niet schijnen te weten wat morele oordelen zijn. Met behulp van elkaar vaak uitsluitende ismen trachten

Nadere informatie

JAARGANG 9 / NUMMER 4 DECEMBER 2014. Mede mogelijk dankzij:

JAARGANG 9 / NUMMER 4 DECEMBER 2014. Mede mogelijk dankzij: JAARGANG 9 / NUMMER 4 DECEMBER 2014 Partners: Mede mogelijk dankzij: VRAAG 1 Ebola Afgelopen maand was er een grote geldinzamelingsactie voor de bestrijding van ebola. Het woord ebola komt oorspronkelijk

Nadere informatie

filosofie vwo 2016-I Opgave 1 Twijfel in de rechtbank

filosofie vwo 2016-I Opgave 1 Twijfel in de rechtbank Opgave 1 Twijfel in de rechtbank tekst 1 De film 12 Angry Men uit 1957 wordt beschouwd als een ode aan het Amerikaanse rechtssysteem. Centraal staat een rechtszaak tegen een jongen van 18 jaar die met

Nadere informatie

Boekverslag Nederlands zoenen door Nel

Boekverslag Nederlands zoenen door Nel Boekverslag Nederlands 10.000 zoenen door Nel Kleverlaan Boekverslag door een scholier 1324 woorden 24 mei 2005 7,5 69 keer beoordeeld Auteur Genre Nel Kleverlaan Jeugdboek Eerste uitgave 2002 Vak Nederlands

Nadere informatie

Ontmoetingskerk Laren NH - 16 juli Preek over Lucas 5: 1-11

Ontmoetingskerk Laren NH - 16 juli Preek over Lucas 5: 1-11 Ontmoetingskerk Laren NH - 16 juli 2017 - Preek over Lucas 5: 1-11 Soms is het zonde om het in het leven niet over een andere boeg te gooien. Zonde? Dat is voor velen een beladen, bekrompen woord van vroeger.

Nadere informatie

Inhoudsopgave. Inleiding 4. Les 1. Denken Kunnen dieren denken? 10. Les 2. Geluk Wat is het verschil tussen blij zijn en gelukkig zijn?

Inhoudsopgave. Inleiding 4. Les 1. Denken Kunnen dieren denken? 10. Les 2. Geluk Wat is het verschil tussen blij zijn en gelukkig zijn? >> Inhoudsopgave Inleiding 4 Les 1. Denken Kunnen dieren denken? 10 Les 2. Geluk Wat is het verschil tussen blij zijn en gelukkig zijn? 15 Les 3. Oneindigheid Hoeveel is oneindig + 1? 19 Les 4. Democratie

Nadere informatie

snel een punt mist. Uiteraard verwijzen we ook regelmatig naar andere hoofdstukken als dat relevant is.

snel een punt mist. Uiteraard verwijzen we ook regelmatig naar andere hoofdstukken als dat relevant is. Voorwoord Deze derde, herziene editie van het Handboek zakelijk Engels is een opgefriste versie van onze tweede uitgave in 2011. De focus van de herziening ligt op de eerste twee hoofdstukken, waarvan

Nadere informatie

Vrijheid van de een is voorwaarde voor die van de ander

Vrijheid van de een is voorwaarde voor die van de ander Vrijheid van de een is voorwaarde voor die van de ander Amsterdam, juni 2017 Beste Axel Honneth, Iedere keer als ik in Duitsland ben zoek ik een Duits boek op. Ik ben opgegroeid met de Duitse cultuur en

Nadere informatie

SIPP persoonlijkheidsvragenlijst

SIPP persoonlijkheidsvragenlijst SIPP persoonlijkheidsvragenlijst Deze vragenlijst bestaat uit een aantal stellingen. Deze stellingen hebben betrekking op de laatste 3 maanden. Door per stelling aan te geven in hoeverre u het hier bent,

Nadere informatie

Je bent je bewust van je eigen referentiekader en houdt er rekening mee dat anderen handelen vanuit hun referentiekader.

Je bent je bewust van je eigen referentiekader en houdt er rekening mee dat anderen handelen vanuit hun referentiekader. 3. Samen eten Een Afrikaanse vrouw nodigt de Vlaamse buurkinderen uit voor het eten. De buurvrouw komt thuis en vindt haar kinderen niet. Ze is ongerust en maakt zich kwaad. Je gaat toch niet zomaar bij

Nadere informatie

Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl)

Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl) Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl) Examen VWO Vragenboekje Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Maandag 24 mei 9.00 12.00 uur 20 04 Voor dit examen zijn

Nadere informatie

Examenopgaven VMBO-GL en TL

Examenopgaven VMBO-GL en TL Examenopgaven VMBO-GL en TL 2003 tijdvak 2 woensdag 18 juni 13.30 15.30 uur NEDERLANDS LEESVAARDIGHEID CSE GL EN TL NEDERLANDS LEESVAARDIGHEID VBO-MAVO-D Bij dit examen hoort een tekstboekje. Dit examen

Nadere informatie

STUDIERICHTINGEN DERDE GRAAD

STUDIERICHTINGEN DERDE GRAAD STUDIERICHTINGEN DERDE GRAAD WICO Campus Sint-Hubertus Stationsstraat 5 90 NEERPELT Tel. + 6 07 0 Fax + 6 6 info@shn.wico.be www.shn.wico.be www.wico.be STUDEREN IN DE DERDE GRAAD VAN HET ASO Het doel

Nadere informatie

III. Schakelen tussen communciatieniveaus

III. Schakelen tussen communciatieniveaus III. Schakelen tussen communciatieniveaus Herkent u de volgende situaties? o 'Nu heb ik al een paar keer aan mijn medewerker gevraagd of hij uit wil leggen wat er precies aan de hand is; maar hij geeft

Nadere informatie

TITEL ACTIVITEIT + beschrijving: filosofisch gesprek over geloven.

TITEL ACTIVITEIT + beschrijving: filosofisch gesprek over geloven. TITEL ACTIVITEIT + beschrijving: filosofisch gesprek over geloven. Beginsituatie: De lln doen als inleiding op het project rond geloven en de kerkwandeling, een filosofisch gesprek. Er komen verschillende

Nadere informatie

Deleted: 1. Hartelijk dank voor je medewerking!!

Deleted: 1. Hartelijk dank voor je medewerking!! TEST Latijn of Grieks? Latijn en Grieks? Antwoorden van twee leerlingen uit een derde klas op de vraag waarom ze voor Latijn hadden gekozen: Latijn is saai, maar Grieks is nóg saaier Latijn is moeilijk,

Nadere informatie

Opdracht Levensbeschouwing Goed en kwaad

Opdracht Levensbeschouwing Goed en kwaad Opdracht Levensbeschouwing Goed en kwaad Opdracht door een scholier 2131 woorden 11 januari 2007 6,6 35 keer beoordeeld Vak Levensbeschouwing Opdracht 1 Kaïn & Abel. Vraag 1: Denk jij dat er meer slechte

Nadere informatie

Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law Postbus 1030 1000 BA Amsterdam

Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law Postbus 1030 1000 BA Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law Postbus 1030 1000 BA Amsterdam T 020 535 2637 Advies Luchtaanvallen IS(IS) Datum 24 september 2014 Opgemaakt door Prof. dr. P.A. Nollkaemper

Nadere informatie

Gemeente van de levende,

Gemeente van de levende, 10 maart 2019 1 e van de Veertigdagen Lucas 4, 1 13 Als jij Gods zoon bent kan je eens te meer mens zijn Gemeente van de levende, We kennen ze vast uit de krant Twee tekeningetjes die op het eerste gezicht

Nadere informatie

Autogene Training DE BASIS VAN AUTOGENE TRAINING. Raoul de Bruin WEEK 4.1 OVERWINSLAPELOOSHEID.NL

Autogene Training DE BASIS VAN AUTOGENE TRAINING. Raoul de Bruin WEEK 4.1 OVERWINSLAPELOOSHEID.NL Autogene Training DE BASIS VAN AUTOGENE TRAINING Raoul de Bruin WEEK 4.1 OVERWINSLAPELOOSHEID.NL Autogene training Blijf rustig is iets wat je vast wel eens tegen jezelf gezegd hebt in een stressvolle

Nadere informatie

Feedback ontvangen. Feedback ontvangen is moeilijk. Hoe gaan we om met feedback?

Feedback ontvangen. Feedback ontvangen is moeilijk. Hoe gaan we om met feedback? 2 7 Feedback ontvangen Feedback kun je zien als een cadeau. Je kunt het aannemen, uitpakken en er je voordeel mee doen. Of je neemt het cadeau aan, bedankt de gever en legt het vervolgens in een kast om

Nadere informatie

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen,

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen, Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen, Ik wil vanmorgen een paar zaken met u delen. Een paar gedachten, wat muziek en straks, bij de koffie, iets lekkers. En de aanleiding is natuurlijk mijn

Nadere informatie

Thije Adams KUNST. Wordt een mens daar beter van? vangennep amsterdam

Thije Adams KUNST. Wordt een mens daar beter van? vangennep amsterdam Thije Adams KUNST Wordt een mens daar beter van? vangennep amsterdam Inhoud Vooraf 5 I. Inleiding 7 II. Wat doen wij met kunst? 9 III. Wat doet kunst met ons? 42 IV. Plato en Rousseau 59 V. Onzekerheid

Nadere informatie

Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl) en Nederlands (nieuwe stijl)

Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl) en Nederlands (nieuwe stijl) Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl) en Nederlands (nieuwe stijl) Examen VWO Vragenboekje Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 16 mei 9.00 12.00 uur 20 01 Voor dit examen zijn

Nadere informatie

Eindexamen Nederlands mavo D 2002 - I. Tekst 1 Dank u wel, alstublieft. - www.vmbogltl.nl - 1 - havovwo.nl. www.examen-cd.nl -

Eindexamen Nederlands mavo D 2002 - I. Tekst 1 Dank u wel, alstublieft. - www.vmbogltl.nl - 1 - havovwo.nl. www.examen-cd.nl - Tekst 1 Dank u wel, alstublieft - www.vmbogltl.nl - 1 - Tekst 1 Dank u wel, alstublieft 2p Kunt u me dan vertellen hoe laat de stoomtrein gaat? vraagt de man geërgerd. (regels 5 7) 1 Waarom gebruikt de

Nadere informatie

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen,

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen, Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen, In de Paasnacht zijn we, hier in de Brugkerk, begonnen met lezingen uit het eerste Bijbelboek, Genesis. In de Paasnacht hoorden we hoe het begon: God

Nadere informatie

Toespraak 11 maart 2014 project Tram Vlaanderen Maastricht in ambtswoning gouverneur Reynders Belgisch Limburg te Hasselt

Toespraak 11 maart 2014 project Tram Vlaanderen Maastricht in ambtswoning gouverneur Reynders Belgisch Limburg te Hasselt 1 Toespraak 11 maart 2014 project Tram Vlaanderen Maastricht in ambtswoning gouverneur Reynders Belgisch Limburg te Hasselt Mevrouw de minister Crevits, Collega excellentie Reynders, Gedeputeerden, burgemeester,

Nadere informatie

Tips voor een goed verkoopsgesprek

Tips voor een goed verkoopsgesprek Tips voor een goed verkoopsgesprek Begroet al je klanten Iedere klant die je winkel binnenkomt moet begroet worden. 100%. En dat betekent dat wanneer je in gesprek bent met die ene klant, toch even de

Nadere informatie

Deel het leven Johannes 9: februari 2015 Thema 6: De last van het verleden

Deel het leven Johannes 9: februari 2015 Thema 6: De last van het verleden Preek Gemeente van Christus, Het is een vreemde vraag, die de discipelen stellen: Heeft hij zelf gezondigd of zijn ouders? Ze zien iemand aan de kant van de weg zitten. Iemand die al vanaf zijn geboorte

Nadere informatie

Recensie Winterkant (SKaGeN) door Pol Arias Radio 1 Neon, maandag 12 maart 2007

Recensie Winterkant (SKaGeN) door Pol Arias Radio 1 Neon, maandag 12 maart 2007 Recensie Winterkant (SKaGeN) door Pol Arias Radio 1 Neon, maandag 12 maart 2007 Neon / Nicky Aerts: Met de voorstelling Winterkant sluit het Antwerpse gezelschap SKaGeN een trilogie af. Daarin kwam eerst

Nadere informatie

Ontmoetingskerk Laren (NH) kerstavond 24 december Lucas 2

Ontmoetingskerk Laren (NH) kerstavond 24 december Lucas 2 Ontmoetingskerk Laren (NH) kerstavond 24 december 2018 - Lucas 2 Het gesloten doosje op de schoorsteenmantel had altijd iets geheimzinnigs. Als de kinderen hun ouders vroegen: wat zit er in, antwoordden

Nadere informatie

Je gaat een toets maken over begrijpend lezen. Maak vraag 1 tot en met 9. Lees de teksten nog niet.

Je gaat een toets maken over begrijpend lezen. Maak vraag 1 tot en met 9. Lees de teksten nog niet. Toets 2 Naam Wat ga je doen? Je gaat een toets maken over begrijpend lezen. Maak vraag 1 tot en met 9. Lees de teksten nog niet. Moeilijke woorden verschijnen een besluit nemen = van boeken: voor het eerst

Nadere informatie

Jante Schmidt Alistair Niemeijer Carlo Leget Evelien Tonkens Margo Trappenburg. Waardigheidscirkel

Jante Schmidt Alistair Niemeijer Carlo Leget Evelien Tonkens Margo Trappenburg. Waardigheidscirkel Jante Schmidt Alistair Niemeijer Carlo Leget Evelien Tonkens Margo Trappenburg De Waardigheidscirkel De Waardigheidscirkel Samenvatting Jante Schmidt Alistair Niemeijer Carlo Leget Evelien Tonkens Margo

Nadere informatie

Johannes 8:12 Jezus is de sleutel tot echt leven

Johannes 8:12 Jezus is de sleutel tot echt leven Johannes 8:12 Jezus is de sleutel tot echt leven In het donker zie je niets. Niet waar je bent, niet hoe de wereld er uit ziet, niet wat je moet doen. In het licht ga je het allemaal begrijpen. Jezus zegt:

Nadere informatie