Richtlijnen milieueffectrapportage

Transcriptie

1 administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus BRUSSEL tel: 02/ fax: 02/ Richtlijnen milieueffectrapportage Inrichting van de uitmonding van de Zwinnevaart te Damme (Initiatiefnemer : AMINAL, Afdeling Water, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap) 2 oktober 2003 PRMER-0024-RL

2 1. Inleiding De Zwinnevaart is één van de waterlopen binnen het gebied van de Zwinpolder. Ze zorgt voor de gravitaire afwatering van ongeveer 1550 ha. naar het Leopoldkanaal dat zelf gravitair afwatert in de Noordzee. Door deze manier van lozen op zee beperkt de afwatering van het Leopoldkanaal zich tot de periodes waarbinnen het Noordzeepeil lager is dan het peil in het Leopoldkanaal. Door de beperkte lozingscapaciteit is het waterpeil in het Leopoldkanaal een groot deel van de tijd hoger dan de streefpeilen. De moeilijke afwatering van het Leopoldkanaal en hoge waterpeilen in bepaalde polderwaterlopen zoals de Zwinnevaart leiden tot korte periodes waarin deze waterlopen kunnen afwateren in het Leopoldkanaal. Continue afstroming van de Zwinnevaart in de winter leidt stroomopwaarts tot hoge en moeilijk controleerbare waterpeilen. Deze zetten zich door in bovenstroomse gebieden wat wateroverlast tot gevolg heeft in omgevende bebouwde zones. Bovenstaande moeilijkheden hebben de initiatiefnemer ertoe aangezet enkele aanpassingen uit te voeren aan de Zwinnevaart. Ten zuiden van de huidige uitwateringskoker (2 x 2 m) worden twee extra uitstroomkokers geplaatst (2 x 2 m) met een terugslagklep. Er vindt een verbreding van de vaart plaats, een gedeelte langs linkeroever en een gedeelte langs rechteroever. Door de verbreding zal ter hoogte van de bestaande klepstuw een bijkomende klepstuw geconstrueerd worden. Aangezien verbreding over een bepaalde afstand in bebouwde zone niet mogelijk is wordt de Zwinnevaart uitgediept over een afstand van 200 m. Tenslotte zal nabij de monding een vispassage aangelegd worden om vismigratie te bevorderen. De initiatiefnemer van dit project is het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Leefmilieu en Infrastructuur, Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en waterbeheer, Afdeling Water West-Vlaanderen, Zandstraat 255, 8200 Sint-Andries (Brugge). Overeenkomstig de huidige inzichten is deze activiteit onderworpen aan de MER-plicht volgens artikel 2, punt 15 van de m.e.r.-besluiten van 23/03/1989 met name waterhuishoudingsprojecten die het waterregime beïnvloeden in één of meer van de volgende gebieden: - ofwel een volgens het Gewestplan vastgesteld natuur- en/of reservaatgebied; - ofwel een volgens het Gewestplan vastgesteld ecologisch waardevol gebied; - ofwel een vogelbeschermingsgebied vastgesteld in toepassing van de richtlijn 97/409/EEG van 2 april 1979 en/of Ramsar-gebied. Omwille van de ligging van het project binnen het Vogelrichtlijngebied Poldercomplex in Blankenberge, Brugge, Damme, De Haan, Jabbeke, Knokke-Heist, Zuienkerke en zijn mogelijke wijzigingen in het waterregime maakt dit project MER-plichtig. Een MER is vereist voor de vervollediging van de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag. Het kennisgevingdossier is door de Cel Mer van de afdeling algemeen Milieu- en Natuurbeleid volledig verklaard op 25 juli De terinzagelegging bij het gemeentebestuur van Damme liep van dinsdag 19 augustus 2003 tot donderdag 18 september Deze terinzagelegging werd aan de bevolking aangekondigd d.m.v. aanplakking aan het gemeentehuis. Parallel werden adviezen bij administraties en openbare besturen gevraagd. Richtlijnen milieueffectrapportage PRMER

3 Deze richtlijnen zijn opgesteld door de Cel Mer en hebben betrekking op de inhoudsafbakening van het MER. Ontvangen inspraakreacties en adviezen worden hierin meegenomen (zie bijlagen). 2. Vorm en presentatie Met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de Cel Mer: recent kaartmateriaal te gebruiken voorzien van een duidelijke bronvermelding, schaalaanduiding en legende; een verklarende woordenlijst, lijsten met figuren en tabellen, afkortingenlijst en literatuurlijst bij het rapport op te nemen; dat de inhoud van paragraaf overeenkomt met de titel van die paragraaf; eventuele achtergrondinformatie in de bijlagen op te nemen; in een inleiding tevens de benodigde vergunningen, incl. een korte beschrijving van de procedure, en de rol van het MER in een dergelijk proces te schetsen; 3. Doelstelling, verantwoording en besluitvorming art ,1, a en b De doelstelling en verantwoording beschrijven voor welke knelpunten het voornemen een oplossing biedt. Het beschrijft de locatiekeuzeverantwoording. De doelstellingen t.a.v. de respectievelijke regelgeving, normen en beleidsmatige randvoorwaarden worden aangegeven voor de respectievelijke beleidsdomeinen. Bij de verantwoording van het project zal nadruk gelegd worden op de voorkeur voor een gravitaire ontwatering. De doelstelling en verantwoording kunnen gestaafd worden aan de hand van studies, waarnemingen van het Polderbestuur en cijfergegevens die worden opgenomen in het MER. Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming maar moet ook "doorwerken in de besluitvorming " volgens art van het decreet namelijk dat "bij de beslissing van de overheid over het voorgenomen project en bij de uitwerking ervan rekening wordt gehouden met de goedgekeurde rapporten én met de opmerkingen en commentaren die werden uitgebracht". 4. Voorgenomen project en alternatieven art ,1,c, d en e Het voorgenomen project bestaat uit een aantal aanpassingen aan de uitstroomconstructie en aan het doorstroomprofiel van de Zwinnevaart of Eienbroekvaart in Damme, om het omringende gebied te beschermen tegen mogelijke wateroverlast. Richtlijnen milieueffectrapportage PRMER

4 Om aan de vooropgestelde doelstelling te voldoen worden volgende werken voorgesteld: de bouw van een extra uitstroomconstructie en een klepstuw; de verbreding op de linkeroever (over 600 m) en op de rechteroever (over 900 m); de verdieping van de vaart (over 200 m); de aanleg van een vispassage. Alle activiteiten en deelactiviteiten in het kader van het voorgenomen project zullen volledig beschreven worden in het rapport en op een duidelijke manier weergegeven worden m.b.v. een stroomschema. Hierbij wordt extra aandacht besteed aan de herkomst en/of bestemming van de af en aan te voeren gronden en ruimingspecie. In het kader van de uit te voeren werkzaamheden waarvan de locaties nog niet precies gekend zijn, dient het MER deze sites aan te duiden i.f.v. (tijdelijke) locatiegebonden effecten. Deze omvatten o.a. opslagruimtes voor in te zetten materieel, de werfkeet, Aandachtspunten bij de projectbeschrijving zijn: de ligging van de nieuwe uitstroomopeningen en de te verbreden klepstuw worden duidelijk in kaart gebracht (vele aanduidingen moeilijk leesbaar in figuur 2.4. inde kennisgeving); een vermelding van de gebruikte doorsnede alsook de benoeming van de onderdelen bij de gedetailleerde plannen van de klepstuw en de uitstroomconstructie; duidelijk ruimtelijk situeren op een kaart van de Kalsijdeader alsook van de vernoemde straatnamen; bij de verdieping van de Zwinnevaart zal verduidelijkt worden of dit projectonderdeel een slibruiming of een herprofilering inhoudt; op het gewestplan worden de groene gebieden verder gespecificeerd; de hoeveelheden, bestemming en verwerkingsmethode van de te verwijderen betonplaten zullen worden vermeld in het MER; de referentie van het onderzoek door het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer (vermeld op p. 19 van de kennisgeving) aanhalen. Op de figuur in bijlage 1a wordt een polderstreefpeil van 2,50 m aangegeven waaruit een hoogteverschil van ongeveer 1 m kan afgeleid worden, terwijl het te overbruggen hoogteverschil 40 cm bedraagt (zie ook kennisgeving p.19). Deze streefpeilen hebben echter een invloed op de dimensionering van de vispassages. In het MER worden de streefpeilen (alsook de minima en maxima) duidelijk vermeld en aangegeven op de figuren. De hellingsgraad van de aan te leggen oevers zal in grote mate het uiteindelijke beeld van de Zwinnevaart bepalen. In het MER zullen voor de oeverinrichting verschillende alternatieven geformuleerd en bestudeerd worden in functie van het perceptief resultaat op het landschap en de te verwachten effecten voor andere disciplines. Het huidige voorstel lijkt enkel een meerwaarde te hebben voor de natuurwaarde van de Zwinnevaart. In het MER dienen alle relevante uitvoeringsalternatieven te worden overwogen m.b.t. de inrichting van de oevers, de gebruikte oevermaterialen, het type uitstroomconstructie, de vispassage,. In de kennisgeving werd al een uitvoeringsalternatief voor het plaatsen van een vispassage beschreven. Beide mogelijkheden dienen bij de projectbeschrijving uitgebreid aan bod te komen met hun pluspunten en knelpunten. Indien deze effectgericht zijn op een milieudiscipline Richtlijnen milieueffectrapportage PRMER

5 zal het MER dit duidelijk aantonen. De locatie van de Wit-vispassage wordt aangeduid op een kaart. Naast een vispassage ter hoogte van de klepstuw zal er in het MER ook aandacht besteed worden aan een migratiebarrière ter hoogte van de terugslagkleppen. Als de vissen er niet in slagen om de terugslagklep te passeren, zal de aanleg van een passage ter hoogte van de klepstuwen weinig zinvol zijn. Het effect van de terugslagkleppen op vismigratie zal hierbij onderzocht worden. Indien de bestaande kennis over dit probleem te beperkt blijkt, wordt dit aangegeven bij Leemten in de kennis. De voor- en nadelen van de verschillende alternatieven m.b.t. de verschillende milieudisciplines worden beschreven en afgewogen. Op die manier kan een rangschikking bekomen worden van de verschillende alternatieven, waarbij ook het meest milieuvriendelijke alternatief naar voor komt. Zoals aangegeven in de kennisgeving worden mogelijke beleidsalternatieven niet overwogen. Aanverwante oplossingen voor de heersende problematiek worden opgenomen in het MER als ontwikkelingsscenario s. De invloed van deze scenario s op het voorgenomen project dient duidelijk te worden beschreven en onderbouwd. 5. Juridische en beleidsmatige context art ,f De kennisgeving heeft opgave gedaan van het juridisch/beleidsmatige kader dat voor dit MER van belang is. Het MER zal zorgvuldig nagaan waar de projectrelevantie zich situeert en met name ook aangeven of de voorwaarde onderzoeksturend kan zijn dan wel procedurebepalingen bevat of een combinatie van beide. De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden met een duidelijk ruimtelijke component worden duidelijk cartografisch gepresenteerd (vb. de locatie van beschermde monumenten binnen het studiegebied). Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken hiervan op te volgen. Volgende wetten en plannen worden in het kader van dit project toegevoegd in het MER: Wet op de onbevaarbare waterlopen Politiereglement van de onbevaarbare waterlopen DuLo waterplannen Bekkenbeheerplan Brugse Polders Waterhuishoudingsplan Zwinpolder. Hoofdstuk X van het Bodemsaneringsdecreet zal concreter worden omschreven in het MER. De regels m.b.t. het gebruik van uitgegraven bodem zullen namelijk van toepassing zijn bij de uitvoering van het project. Richtlijnen milieueffectrapportage PRMER

6 6. Bestaande toestand en milieueffecten 6.1. Bestaande toestand en ontwikkelingsscenario s art ,1, g Als referentiesituatie dient het projectgebied met de omgeving waarop de effecten betrekking zullen hebben (het relevante studiegebied) te worden beschreven. Per discipline wordt aangegeven welke de huidige milieuwaarden en milieukwaliteiten zijn. Deze referentiesituatie dient te worden aangevuld met de beslissingen, die mogelijks worden verwacht te zijn uitgevoerd, vooraleer het voorgenomen project zal aanvangen. Relevante ontwikkelingsscenario s dienen te worden uitgewerkt. De beschreven ontwikkelingsscenario s in de kennisgeving worden verder uitgediept, met de nadruk op het probleemoplossende vermogen van beide ideeën. Richtlijnenboek m.e.r. Deel 2 geeft verdere aanbevelingen met betrekking tot het gebruik van deze begrippen en de invulling ervan. De kennisgeving geeft op beperkte maar voldoende wijze een beschrijving per milieuthema van de wijze waarop de referentiesituatie zal worden beschreven en welke bestaande gegevens daarvoor zullen gebruikt worden en waar in het raam van het MER bijkomende inventarisatie noodzakelijk is. In het MER dient een duidelijke verantwoording vermeld over de afbakening van het gekozen studiegebied. De afbakening van de werfzone en de oppervlakte weerhouden voor de werfzone binnen het projectgebied wordt gemotiveerd beschreven en ruimtelijk weergegeven in het MER. Indien binnen het studiegebied een kwelsysteem actief zou zijn, dient dit te worden beschreven binnen de discipline Bodem en grondwater. Voor de discipline Water moet duidelijk aangegeven worden welke oppervlaktewateren effecten kunnen ondervinden t.g.v. de moeilijke afwatering. De waterkwaliteit van de Zwinnevaart wordt ook kwantitatief beschreven in het MER. De bestaande wateroverlast problematiek wordt in kaart gebracht. De grenzen van het studiegebied voor de discipline Fauna en Flora zal ook bepaald worden door eventueel afgeleide effecten van de disciplines oppervlaktewater en grondwater zoals verdroging en daling van de overstromingsintensiteit. Er zal een volledige beschrijving gegeven worden van de biologisch waardevolle gebieden volgens het systeem van de Biologische Waarderingskaart. Voor de avifauna wordt de nadruk gelegd op de vogelsoorten voorkomend in bijlage I van de Europese vogelrichtlijn. In het kader van de vogelrichtlijn wordt voor de referentietoestand verwezen naar Na een vergelijking met de huidige toestand wordt dan de evolutie van het studiegebied onderzocht. Speciale aandacht dient te worden besteed aan de watervogels. Voor de beschrijving van de huidige toestand kan nog gebruik gemaakt worden van de kwetsbaarheidkaarten voor de effectgroepen ecotoopverlies, verdroging en barrièrewerking. Mogelijke informatie uit het GNOP van de gemeente Damme zal worden gebruikt binnen de discipline. Richtlijnen milieueffectrapportage PRMER

7 Bij de beschrijving van de bestaande toestand binnen deze discipline zal de inventarisatieperiode vermeld worden. Voor de discipline Monumenten en Landschappen zal het gebied duidelijk afgebakend worden met vermelding van de afstanden. Hierbij dient ook de historische en de esthetische waarde van de Zwinnevaart te worden onderzocht. Ook de landschapsstructuur moet voldoende vanuit de historische invalshoek bestudeerd worden. Op inspraak van het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium blijkt er veel archeologisch potentieel aanwezig te zijn in het projectgebied. Deze informatie is te raadplegen in de Centrale Archeologische Inventaris. De grondwerken op de percelen zal archeologisch moeten worden begeleid. Een ideaal uitgangspunt hiervoor is de bovenlaag op voorhand afgraven. Naast het voorgenomen project is het ook nodig informatie en kennis te verzamelen over activiteiten, projecten of plannen die vergund en/of gepland zijn en redelijkerwijze in de onmiddellijke toekomst worden uitgevoerd in de nabije omgeving en die zo mogelijk samen met het voorgenomen project een cumulatief effect kunnen teweeg brengen. Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r., meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (bronnen van) Basisinformatie, (afbakening van het) Studiegebied en (analyse van de) Referentiesituatie Milieueffecten en milderende maatregelen art ,2, a, b, c De kennisgeving geeft een beknopte beschrijving per milieuthema van de wijze waarop de effecten zullen worden onderzocht en beoordeeld en geeft aan dat in functie van het effectenonderzoek milderende maatregelen zullen worden voorgesteld en uitgewerkt. Belangrijk hierbij is dat in de tekst van het MER voor elk onderzochte effectgroep wel duidelijk de gebruikte methodologie wordt uiteengezet. Men zal voor de effectuitdrukking maximaal de grootte van het effect kwantitatief uitdrukken. Cumulatieve effecten dienen te worden onderzocht met name zal dienen te worden nagegaan in welke mate omliggende activiteiten gelijkaardige milieueffecten genereren. In het ingreep-effectschema wordt het creëren van nieuw biotoop als een direct effect dat na de werken optreedt ingevoegd en niet tijdens het uitvoeren van de werken zoals aangegeven in de kennisgeving. Het projectonderdeel aanleggen oeverzone van de geplande werken zal ook het directe effect biotoopverlies genereren. Een direct effect van de verbeterde afwatering na de werken zijn biotoopwijzigingen. Daarnaast zal de verbeterde afwatering een indirecte invloed hebben op het landschap en potenties creëren voor de landbouw. Het MER zal dit binnen de relevante disciplines behandelen. Voor de discipline Bodem worden de hoeveelheden, bestemming en verwerkingsmethoden van de ruimingspecie en grondoverschotten aangegeven. Richtlijnen milieueffectrapportage PRMER

8 Eventuele effecten op het verwijderen van bomen in de voorbereidingsfase op de stabiliteit van de bodem dient te worden nagegaan. Het aantal bomen alsook de gevelde boomsoort worden geïnventariseerd (zeker binnen de discipline Fauna & Flora). Voor de discipline Oppervlaktewater worden de debieten, de waterpeilen en het risico op wateroverlast van de geplande situatie en de bestaande situatie kwantitatief vergeleken. De invloed van de ontwikkelingsscenario s op het aspect waterkwantiteit van de Zwinnevaart dient eveneens te worden verduidelijkt in het MER. Fysische watermodellen zullen hier worden aangewend. Ook de invloed van de mogelijke types oeveraanleg op de oppervlaktewaterkwaliteit wordt opgenomen in het MER. De voorspelde waterkwaliteitsverbetering van de ingerichte oevers wordt aangetoond. Voor de discipline Fauna & Flora wordt verstoring of verlies van broedplaatsen voor avifauna door mogelijke veranderingen in de waterhuishouding onderzocht. De nadruk ligt hier op de bijlage I soorten van de vogelrichtlijn. Het creëren van nieuwe broedplaatsen kan ook aangehaald worden. Voor Fauna & Flora wordt aangetoond of er minstens een stand-still kan worden gerealiseerd t.o.v. het referentiejaar Er dient te worden aangetoond of de ingrepen aan de uitmonding van de Zwinnevaart significante nefaste effecten (zoals verdroging) veroorzaken op de waterpeilen en de vogelpopulaties in de bufferzones in het vogelrichtlijngebied Het Poldercomplex. Deze bufferzones zijn de natuurlijke lage gebieden te Dudzele, Damme, Oostkerke en Hoeke. Indien dergelijke effecten optreden worden maatregelen voorgesteld. Het MER zal beschrijven welke methode zal worden gebruikt om de kwantitatieve bepaling van eventuele verstoring van biologische elementen in de omgeving uit te voeren. Tijdens de werken dienen de nodige voorzorgsmaatregelen te worden getroffen ter bescherming van de aanwezige fauna. Met mogelijke tijdelijke hinder door transportbewegingen of in werking zijnde machines wordt rekening gehouden in de discipline Mens. Indien er voor landbouw nieuwe potenties zouden ontstaan in de geplande situatie worden die eveneens duidelijk in beeld gebracht. Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r. meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (karakterisering van de) Effectgroepen, Effectuitdrukking en Beoordelingscriteria, en (analyse van de) Geplande situatie Vergelijking van de alternatieven art ,2, e Voor het voorgenomen project wordt de huidige situatie vergeleken met de geplande situatie. Beleidsalternatieven dienen niet te worden onderzocht. In dit MER wordt veel belang gehecht aan de beschreven ontwikkelingsscenario s wegens hun grote interferentie met de doelstelling van het voorgenomen project. In de kennisgeving wordt een alternatief voor een vispassage beschreven. Er dient ook te worden nagegaan welke uitvoeringsalternatieven voorhanden zijn inzake materiaalkeuze, oe- Richtlijnen milieueffectrapportage PRMER

9 verinrichting, oeverafwerking,. Het MER zal hierbij het meest milieuvriendelijke alternatief naar voor brengen. Locatiealternatieven zijn hier niet van toepassing. 7. Leemten in de kennis art ,4 Het MER dient opgave te doen van de leemten in kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen opgedeeld worden naar aard van de leemte waarbij dan onderscheid dient gemaakt tussen leemten m.b.t. project, m.b.t. inventaris en aangaande methode en inzicht. Het MER zal eveneens aangeven hoe met deze leemten is omgegaan en hoe zij kunnen doorspelen naar de besluitvorming. 8. Monitoring en evaluatie art ,2, d In het MER zal per discipline aangegeven worden of er eventueel opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn, bijvoorbeeld vanuit de vergunningsreglementering of vanuit de leemten in de kennis. De invloed van de aangelegde oevers op de waterkwaliteit en de biodiversiteit in en rond de oevers kan in het kader van dit project op regelmatige basis opgevolgd worden. 9. Integratie en eindsynthese art ,2, e In een afzonderlijk deel zal het rapport een disciplineoverschrijdende, leesbare samenvatting geven over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen. Tevens zal men in deze synthese aangeven of het project een voor het milieu haalbaar project is en welke maatregelen nodig zijn om het project haalbaar te maken indien dit niet het geval zou zijn. 10. Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen art ,3 In dit hoofdstuk geeft het rapport aan welke de verwachte tewerkstellings- en investeringseffecten zijn van de voorgenomen activiteit. Indien dit nog niet bij de projectbeschrijving het geval is geweest, zal in dit hoofdstuk tevens aangegeven worden welke materialen voor dit project zullen worden gebruikt. Richtlijnen milieueffectrapportage PRMER

10 11. Niet-technische samenvatting art ,5 De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat zij begrijpelijk is voor een gemiddelde lezer. Relevante figuren, kaarten of tekeningen dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting te zijn opgenomen. Richtlijnen milieueffectrapportage PRMER

11 Bijlagen Bijlage 1: Bekendmaking en terinzagelegging gemeente Bijlage 2: Lijst van inspraakreacties Geen Bijlage 3: Lijst van reacties administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen Het Bestuur van de Zwin-Polder, Arendstraat 34, 8000 Brugge (contactpersoon: Dirk Vancraeynest); AMINAL, Afdeling Natuur, Buitendienst West-Vlaanderen, Zandstraat 255, bus 3, 8200 Brugge (contactpersoon: Wilfried Godderis); AMINAL, Afdeling Bos en Groen, buitendienst West-Vlaanderen, Zandstraat 255, bus 3, 8200 Brugge (contactpersoon: Sven Vrielynck); AROHM Afdeling ROHM-West-Vlaanderen, Cel Monumenten en Landschappen, Werkhuisstraat 9, 8000 Brugge (contactpersoon: Wouter Deventer); IAP, Phoenixgebouw, Koning Albert II-laan 19, 1210 Brussel. De volgende instanties hebben laten weten geen opmerkingen te hebben op de inhoudsafbakening en methodologie: Administratie Waterwegen en Zeewezen, Afdeling Bovenschelde, Nederkouter 28, 9000 Gent; Het college van Burgemeester en Schepenen Damme, Vissersstraat 2a, 8340 Damme. Bijlage 4: Lijst van aangeschreven administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die niet reageerden op het kennisgevingdossier: AMINAL, Afdeling Milieuvergunningen, Koningin Astridlaan 29, bus 7, 8200 Brugge AMINAL, Afdeling Land, Chrysalis-gebouw, Wetstraat 34-36, 1040 Brussel AROHM, Afdeling ROHM-West-Vlaanderen, Cel Ruimtelijke Ordening, Werkhuisstraat 9, 8000 Brugge Administratie Waterwegen en Zeewezen, Afdeling Waterwegen Kust, Vrijhavenstraat 3, 8400 Oostende. Instituut voor Natuurbehoud, Kliniekstraat 25, 1070 Brussel De Gouverneur van de Provincie West-Vlaanderen, Provinciehuis Boeverbos, Koning Leopold III-laan 41, 8200 Brugge Richtlijnen milieueffectrapportage PRMER