Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren. Quick scan methode, opgave en strategieën voor waterveiligheid

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren. Quick scan methode, opgave en strategieën voor waterveiligheid"

Transcriptie

1 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren Quick scan methode, opgave en strategieën voor waterveiligheid

2

3

4 Titel Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren Opdrachtgever Deltaprogramma Rivieren (projectleider Wim Silva, RWS Waterdienst) Project Kenmerk VEB-0011 Pagina's 150 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

5 Inhoud 1 Inleiding Achtergrond Proeve Plangebied DPR en Proeve bedijkte Maas Doel van de Proeve Plangebied DPR Opbouw van het rapport 14 2 Uitgangspunten en werkwijze Plangebied en deelgebieden Aanpassingen van de basisgegevens WV WV21 en Deltascenario s Overige uitgangspunten Werkwijze berekeningen 20 3 Huidig en toekomstig overstromingsrisico Huidig overstromingsrisico Overstromingskans Overstromingscenario s Aantal getroffenen Dodelijke slachtoffers Slachtofferrisico: aantal per jaar Lokaal individueel risico Groepsrisico Economische schade Economisch risico Het overstromingsrisico in Waardoor neemt het overstromingsrisico toe? Scenario s WV21 versus Deltascenario s Effect van klimaatscenario s op het overstromingsrisico Effect van economische groei op het overstromingsrisico Overstromingsrisico in Mogelijke maatregelen Vertreksituatie: 2015/ Bereiken van de tussennorm Dijkversterking Rivierverruiming Deltadijken Waterrobuust bouwen Rampenbeheersing Synthese 55 5 Opties voor aanscherping van het beschermingsniveau Algemene werkwijze Basisopties voor het beschermingsniveau Handhaven van de overstromingskansen: de referentiesituaties (opties 2a en 2b) Opties gebaseerd op de MKBA (opties 3, 3a en 3b) 60 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren i

6 5.2.3 Opties gebaseerd op het LIR (opties 4, 4a, 4b en 5) Opties gebaseerd op het GR (opties 6a, 6b, 7a en 7b) Gecombineerde optie op basis MKBA, LIR en GR (opties 8a en 9a) Optie gebaseerd op Gelijke gevolgen, gelijke bescherming (optie 10a) Optie gebaseerd op het gemiddelde van de MKBA norm per riviertak (optie 11a) Opties gebaseerd op uniforme veiligheidsnormen in het rivierengebied (opties 12 en 13) Opties met Deltadijken (opties 13d1, 13d2 en 14) Overzicht Effecten 72 6 Opties met rivierverruiming 75 7 Opties binnen ruimtelijke ordening en rampenbeheersing Waterrobuust bouwen Waterrobuust bouwen in combinatie met het handhaven van de huidige preventienorm (referentie 2) (optie 2b-ro) Waterrobuust bouwen in combinatie met economisch optimale overstromingskans (optie 3-ro) Opties met rampenbeheersing LIR 10-5 binnen de huidige preventienorm van de tweede referentie LIR 10-5 binnen de huidige preventienorm van de eerste referentie 80 8 Gevoeligheidsanalyses Nadere analyse opstuwing Maas in relatie tot de MKBA Robuustheidstoeslag dijkontwerp Overhoogte van dijken Klimaatscenario Economische scenario Van LIR naar normklasse 85 9 Reflectie en aanbevelingen Zijn de Proeves geschikt voor het beantwoorden van de vragen? Inhoudelijke leer- en verbeterpunten Gehanteerde uitgangspunten met deels een bestuurlijk karakter 89 Bijlage(n) Samenvatting Referenties A Werkwijze berekening effecten A.1 Algemene werkwijze effectbepaling A.2 Beschrijving effectbepaling A.2.1 Aantal slachtoffers alle dijkringen A.2.2 Slachtofferrisico A.2.3 Inwoners en LIR-waarden A.2.4 Schade bij overstromen ii Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

7 A.2.5 A.2.6 A.2.7 Risico Kosten dijkversterking Totaal kosten en risico B Economisch optimale overstromingskansen en slachtofferrisco s voor de Limburgse Maas B.1 Inleiding B.2 Schattingen van schade en slachtoffers B.2.1 Uitgangspunten B.2.2 Resultaten B.2.3 Vergelijking met WV21 B.2.4 Toename schade buitendijks bij hogere waterstanden B.3 Extrapolatie economisch optimale overstromingskansen B.3.1 Methode B.3.2 Totale schade B.3.3 Dijklengtes B.3.4 Resultaten B.4 Opmerkingen en kanttekeningen economisch optimale overstromingskans B.5 Slachtofferrisico s (LIR) B.5.1 Uitgangspunten LIR B.5.2 Resultaten LIR B.5.3 Gevoeligheidsanalyse LIR B.5.4 Conclusies B.5.5 Aanbevelingen LIR berekeningen B.6 Literatuur B.7 Waterdiepten volgens Overstromingsrisicokaart Limburg C Kosten voor het bereiken van de tussennorm D Waterrobuust bouwen D.1 Overzicht maatregelen D.2 Kosten D.3 Effectiviteit D.4 Minimale kans voor voldoende rendement E Betekenis van fysiek maximum in rivierafvoer voor strategieën voor de beheersing van het overstromingsrisico in het rivierengebied E.1 Kans op extreme afvoeren E.2 Invloed van fysiek maximum op verschillende faalmechanismen F Pakket rivierverruiming Rijntakken en Maas F.1 Memo Rijntakken F.2 Pakket IVM-2 F.3 Toepassing in de Proeve Plangebied DPR G Middelen van de economisch optimale overstromingskans en correctie voor systeemwerking Waal - Maas Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren iii

8 iv Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

9 Samenvatting Doel In opdracht van het Deelprogramma Rivieren (DPR) van het Deltaprogramma is in 2012 door Deltares de Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren, Quick scan methode, opgave en strategieën voor waterveiligheid (afgekort Proeve Plangebied) uitgevoerd. Het doel van deze Proeve is om te komen tot een werkbare aanpak voor beleidsvoorbereiding en strategieontwikkeling voor waterveiligheid binnen het Deelprogramma. In de Proeve spelen opties voor de actualisatie van normen van waterkeringen en het concept van meerlaagsveiligheid een centrale rol. In de Proeve is zo veel mogelijk gebruik gemaakt van reeds beschikbare informatie. Deze informatie is met name afkomstig uit het project Waterveiligheid 21 e eeuw (WV21), een project dat in 2011 is afgerond in het kader van het Deelprogramma Veiligheid. In WV21 zijn economisch optimale overstromingskansen voor dijkring(del)en en slachtofferrisico s als gevolg van grootschalige overstromingen berekend, en zijn voor enkele dijkringen pilots uitgevoerd op het gebied van meerlaagsveiligheid. Op bepaalde punten is in de Proeve van de informatie uit WV21 afgeweken naar aanleiding van voortschrijdende inzichten. Behalve uit WV21 is informatie ook afkomstig uit de projecten PKB Ruimte voor de Rivier en IVM-2. De vraagstelling van de Proeve is tijdens de uitvoering wat geëvolueerd en de aanpak en resultaten worden steeds meer gebruikt bij het advies over het beschermingsniveau en het ontwerp van kansrijke strategieën. De Proeve Plangebied geeft indicatief aan welke zoekrichtingen voor waterveiligheid vanuit risicobegrip en economische efficiency meer en minder kansrijk zijn. Daarbij dient wel rekening gehouden te worden dat de maatregelpakketten vereenvoudigd zijn en dat bepaalde gegevens en berekeningsmethoden nog gevalideerd dienen te worden. De Proeve geeft daarom geen definitief beeld van de overstromingsrisico s in het plangebied noch van de effecten van mogelijke maatregelen. Daarvoor dienen nog een aantal zaken nader te worden gevalideerd. Ook het ontwerp, de kostenramingen en de afweging van Deltadijken zijn nog aandachtspunten. Parallel aan de Proeve Plangebied is de Proeve Brabantse Maas uitgevoerd (Asselman et al., 2013). Waar in de Proeve Plangebied op het niveau van hele dijkringgebieden analyses uitgevoerd worden, wordt in de Proeve bedijkte Maas ingezoomd op maatregelen en differentiatie binnen enkele Brabantse dijkringgebieden. Afbakening In de Proeve Plangebied zijn de dijkringen in het rivierengebied met een norm van 1/250 (Limburgse Maas) en 1/1250 per jaar meegenomen. Daarnaast zijn ook de direct aangrenzende dijkringen met een norm van 1/2000 per jaar meegenomen. De Proeve Plangebied is uitgevoerd met als zichtjaar Dit jaar sluit aan bij de in het kader van WV21 geuite wens van het beleid om in ieder geval tot dit zichtjaar de eenmaal geactualiseerde waterveiligheidsnormen ongewijzigd te laten. De economisch optimale overstromingskansen in de MKBA zijn dan ook berekend voor dit zichtjaar. In de Proeve zijn enkel de kosten en baten van waterveiligheid inzichtelijk gemaakt, niet de eventuele aanvullende baten voor natuur en ruimtelijke kwaliteit, of de meekoppelingskansen voor bijvoorbeeld regionale ontwikkeling. In termen van de Vergelijkingssytematiek van het Deltaprogramma is alleen het doelbereik bepaald. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 1

10 C-keringen en regionale waterkeringen zijn conform de veronderstellingen in de MKBA en analyse Slachtofferrisico s van WV21 geacht op orde te zijn (en dit in de toekomst ook te blijven) en zijn in de Proeve niet nader beschouwd. Dit geldt ook voor de c-keringen langs de Hollandse IJssel en langs het Amsterdam-Rijnkanaal, die een scheiding vormen tussen dijkringen 14, 15, en 44 (dijkringen met een verschillende norm) en waarvan het bekend is dat deze momenteel niet aan de huidige norm voldoen. Hoe hiermee in de toekomst om te gaan, is een belangrijk onderwerp in de waterveiligheidsdiscussie in Centraal Holland. Waterveiligheid nu en in 2050 De huidige overstromingsrisico s in het plangebied DPR zijn vergeleken met die in de overige overstroombare gebieden in Nederland groot. Uitgaande van de overstromingskansen zoals die verwacht worden in , na uitvoering van de grote projecten als Ruimte voor de Rivier, Maaswerken en hoogwaterbeschermingsprogramma s (dit is de zgn. tweede referentiesituatie uit WV21), is de bijdrage van het plangebied DPR aan het landelijke overstromingsrisico (kans maal schade) circa 90%. In het plangebied DPR wonen in totaal zo n 3,5 miljoen mensen, waarvan een groot aantal in dijkringen die diep kunnen overstromen. Ook zijn de overstromingskansen in het plangebied DPR het grootst, aanzienlijk groter dan de huidige wettelijk overschrijdingskansnorm zou kunnen doen veronderstellen. Dit komt door de relatief grote bijdrage van piping en lengte-effecten aan de overstromingskans, inzichten die zijn opgedaan in het project Veiligheid Nederland in Kaart (VNK2). Er wonen momenteel ongeveer mensen in delen van het plangebied waar de individuele kans om te overlijden als gevolg van een overstroming groter geschat is dan 1/ per jaar en ruim 2 miljoen mensen waarvoor deze kans groter is dan 1/ per jaar. In geld uitgedrukt bedraagt het huidige overstromingsrisico in het plangebied bijna 700 miljoen euro per jaar. Figuur S-1 laat de bijdrage van de verschillend riviertakken 1 aan dit risico zien. De grootste bijdrage hebben achtereenvolgens de Waal, de Nederrijn/Lek en de bedijkte (Brabantse) Maas. De IJssel, Lek (1/2000) en Limburgse Maas 2 hebben een vergelijkbare bijdrage aan het overstromingsrisico. Bijdrage aan het huidige overstromingsrisico, plangebied DPR 1% 7% Waal (1/1250) 8% 13% 1% 35% NR/Lek (1/1250) Lek (1/2000) Ijssel (1/1250) 6% 29% Ijsseldelta (1/2000) Maas (1/1250) Maas (1/2000) Limburgse Maas (1/250) Figuur S-1: bijdrage van de riviertakken aan het overstromingsrisico in het plangebied van DPR. 1 De hier gehanteerde indeling is niet conform die in het Opdrachtdocument Regioprocessen. Dit zou in een volgende fase kunnen worden aangepast. 2 De inschatting van de bijdrage van de Limburgse Maas berust op een extrapolatie van de resultaten van 4 dijkringen in Limburg die in WV21 zijn meegenomen. 2 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

11 Als er geen maatregelen genomen worden, dan neemt het overstromingsrisico in de toekomst aanzienlijk toe. Uitgaande van een gemiddeld sociaaleconomisch scenario (het Transatlantic Market (TM)-scenario uit de studie Welvaart en Leefomgeving (WLO), van de gezamenlijke planbureaus CPB en PBL, met een economische groei van 1,9 procent per jaar) en het W+ klimaatscenario van het KNMI is in 2050 het economisch risico een factor 10 keer groter dan nu, zo n 7 miljard euro per jaar. De belangrijkste oorzaak is klimaatverandering en bodemdaling, gevolgd door een toename van de welvaart per hoofd van de bevolking. De groei van de bevolking in het plangebied is de minst belangrijke oorzaak van een stijging van het overstromingsrisico. Ook voor andere combinaties van economische en klimaatscenario s (zoals die uit de Deltascenario s) geldt dat klimaatverandering en welvaartsgroei per hoofd de belangrijkste bijdragen zijn aan de ontwikkeling van het overstromingsrisico. Kosten dijkversterking (als losse opgaven) (miljard euro) overstromingsrisico (mln euro per jaar) Niets doen Bereiken tussennorm Tussennorm + compenseren klimaat Economisch optimaal (KBA) Huidig 2050 Bereiken tussennorm 4,3 Compenseren 3,9 klimaatverandering Economisch optimaal 2,3 Totaal 10,5 Figuur S-2, links: huidig en toekomstig overstromingsrisico bij (a) niets doen; (b) bereiken van de tussennorm; (c) bereiken van de tussennorm en compenseren van klimaatverandering en (d) economisch optimale overstromingskans van de MKBA WV21. Figuur S-2, rechts: benodigde investeringen in dijkversterking voor (b) bereiken van de tussennorm; (c) het compenseren van klimaatverandering en (d) economisch optimale overstromingskansen van de MKBA WV21. Mogelijke maatregelen voor het reduceren van het overstromingsrisico Dijkversterking De schattingen van de huidige overstromingskansen zijn relatief groot door nieuwe inzichten in piping en lengte-effecten. Een eerste logische stap is daarom dijkversterking (bermen e.d.) om de stabiliteit van de keringen te verbeteren (rivierverruimende maatregelen zijn hiervoor onvoldoende effectief). Om de zgn. tussennorm te bereiken, waarin de overstromingskans gelijk is aan de wettelijke overschrijdingskans, zijn investeringen in dijkversterking nodig van orde 4,3 miljard euro. Door het bereiken van deze tussennorm neemt het overstromingsrisico met ruim 60% af (van 700 miljoen euro per jaar naar 260 miljoen euro in de huidige situatie en van 7,2 miljard euro per jaar naar 2,7 miljard euro per jaar in Voor het compenseren van de effecten klimaatverandering en bodemdaling in het W+ scenario, waarin in 2050 de maatgevende Rijnafvoer m 3 /s en de maatgevende Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 3

12 Maasafvoer 4200 m 3 /s bedraagt, zijn de kosten van dijkversterking zo n 3,9 miljard euro. Het overstromingsrisico neemt hierdoor verder af, tot 0,5 miljard euro in Voor het bereiken van de economische optimale overstromingskansen uit de MKBA WV21 zou nog eens 2,3 miljard euro aan investeringen nodig zijn. Het overstromingsrisico in 2050 daalt hierdoor verder naar zo n 170 miljoen euro per jaar. Uit deze cijfers blijkt dat het halen van de tussennorm (iets wat als een eerste stap voor normaanscherping gezien zou kunnen worden) en het compenseren van de effecten van klimaatverandering verreweg het belangrijkste zijn voor het verminderen van de overstromingsrisico s, vele malen belangrijker dan het verder aanscherpen van de beschermingsniveaus tot (bijvoorbeeld) het niveau van het economisch optimum uit de MKBA WV21. Synergievoordelen kunnen worden behaald als de genoemde dijkversterkingen gelijktijdig worden uitgevoerd. De kosten tot 2050 kunnen dan beperkt worden tot 7,9 miljard euro, in plaats van 10,5 miljard euro (4,3+3,9+2,3) wanneer alle onderdelen van de veiligheidsopgave apart worden uitgevoerd. Dat vereist wel dat de hele opgave in één keer (en vroegtijdig) wordt aangepakt: wel een robuuste, maar niet de meest flexibele strategie. Rivierverruiming Zoals gezegd, is voor het bereiken van de tussennorm rivierverruiming geen optie. De effecten van klimaatverandering kunnen wel door middel van rivierverruiming worden gecompenseerd. Voor de Rijntakken betekent dit in het W+ scenario voor 2050 een benodigde reductie van de maatgevende hoogwaterstanden (MWH) van indicatief 15 tot 30 cm en voor de Maas van indicatief 30 cm. Daarvoor is een bedrag van orde 3,8 miljard euro nodig (1,7 miljard voor de Rijn en 2,1 miljard voor de Maas). Dat is vergelijkbaar met de kosten van dijkversterking (3,9 miljard euro). Wel moet worden opgemerkt dat een belangrijk verschil tussen de kosten is dat in de kosten van dijkversterking de kosten voor bodemdaling is meegenomen, terwijl dat bij de kosten van rivierverruiming niet het geval is. Daardoor zullen de uiteindelijke kosten voor rivierverruiming hoger uitvallen. Tegenover deze naar verwachting hogere kosten staan aanvullende baten in de vorm van natuur, ruimtelijke kwaliteit of meekoppelkansen met regionale en lokale initiatieven tegenover. Beperking van de kosten is ook mogelijk door rivierverruiming met uiterwaardverlaging, waarbij klei vrijkomt, en dijkversterking voor het bereiken van de tussennorm, waarbij klein nodig is, gelijktijdig uit te voeren (synergievoordeel). Ook aanscherping van het beschermingsniveau kan worden gerealiseerd door middel van rivierverruiming. Voor het bereiken van een overstromingskans van bijvoorbeeld 1/4000 per jaar (wat voor de Rijntakken en de bedijkte Maas een goed gemiddelde is van de uitkomsten van de MKBA WV21) is langs de Rijntakken een MHW verlaging van 10 tot 20 cm nodig en voor de bedijkte Maas van ca 30 cm. In combinatie met de klimaatopgave komt dit globaal overeen met een pakket van m 3 /s voor de Rijntakken en 4600 m 3 /s voor de Maas. Door het naar voren halen van de langetermijn (jaar 2100) pakketten rivierverruiming van m 3 /s voor de Rijn en 4600 m 3 /s voor de Maas zouden de economische optimale beschermingsniveaus voor het jaar 2050 grosso modo kunnen worden gerealiseerd. Merk op dat bij rivierverruiming geldt dat de overstromingsdiepten minder groot worden dan bij hogere dijken, en daarmee de gevolgen enigszins beperkt worden. 4 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

13 Deltadijken De hele waterveiligheidsopgave (zoals schematisch weergegeven in figuur S-2) kan ook in één keer in zijn geheel worden afgedekt door een integrale strategie van Deltadijken. Uitgaande van het W+ klimaatscenario bedragen de investeringskosten in dat geval ca 13 miljard euro, ruim 5 miljard meer dan een strategie die in een keer alle dijkversterking uitvoert tot aan het economisch optimale niveau. Het restrisico met Deltadijken is wel minder, orde 35 miljoen euro per jaar in 2050 (in plaat van 170 miljoen euro per jaar bij de economisch optimale kansen), en het slachtofferrisico is dan nihil. Uit de Proeve volgt voorlopig dat als integrale strategie Deltadijken economisch niet rendabel zijn, maar dat een plaatselijke toepassing een effectieve manier kan zijn om in het bijzonder het slachtofferrisico te beperken. Vervolgonderzoek is gewenst, ook met het oog op andersoortige baten. Laag 2: ingrepen in de ruimtelijke ordening / gevolgbeperking De compartimenteringsstudie uit 2008 (Asselman et al., 2008) heeft laten zien dat er vanuit economische invalshoek weinig perspectief is voor het aanvullend compartimenteren van dijkringen in het rivierengebied compartimentering van dijkring 43 geldt als mogelijke uitzondering. De maatregel Compartimentering om de gevolgen te beperken, is in de Proeve Plangebied daarom niet verder beschouwd. In de Proeve Plangebied is als maatregel om de gevolgen te beperken alleen (globaal) gekeken naar de mogelijkheden van aangepast bouwen. Uit de analyse blijkt dat wanneer aangenomen wordt dat voortaan gekozen zou worden om alle nieuwbouw waterrobuust te bouwen, dat dan nog slechts een zeer beperkt deel van het overstromingsrisico kan worden gereduceerd. Door waterrobuust te bouwen is in een gemiddeld economisch scenario (TM) in 2050 de potentiële overstromingsschade slechts zo n 8% lager dan anders het geval geweest zou zijn. De kosten om alle nieuwbouw waterrobuust uit te voeren zijn aanzienlijk: op basis van beschikbare kentallen zijn deze ingeschat op zo n 1,7 miljard euro. In de Proeve wordt daarom geconcludeerd dat met laag 2 maatregelen het niet mogelijk is om het economisch gewenste risiconiveau te behalen. De mogelijkheid om preventie uit te wisselen met gevolgbeperking, is in het rivierengebied vanuit een economisch oogpunt dus zeer beperkt. Vanuit economisch perspectief is aangepast bouwen het meeste kansrijk in gebieden die relatief vaak (vaker dan 1/1000 jaar) overstromen. Voor de meeste dijkringen in het rivierengebied zijn echter veel hogere beschermingsniveaus economisch optimaal en deze veranderen - als gevolg van de beperkte uitwisselbaarheid - nauwelijks wanneer gekozen zou worden voor een strategie van aangepast bouwen. Op de hele lange termijn kan het beperken van de groei van de kwetsbaarheid door middel van aangepast bouwen wel 'zoden aan de dijk' zetten, maar voor de termijn waarop de Proeve kijkt ( ) is deze bijdrage beperkt. Laag 3: rampenbeheersing Bij de berekening van het slachtofferrisico in WV21 is rekening gehouden met de mogelijkheden van preventieve evacuatie. Daarbij is uitgegaan van het huidige niveau van rampenbeheersing. Conform de risicoberekeningen in WV21 geldt voor deze situatie de verwachting dat bij een (dreigende) overstroming 75% van de aanwezige bevolking uit het rivierengebied kan worden geëvacueerd. Deze percentages zijn ook gehanteerd in de aangelegen dijkringen 15, 16, 24 en 35, waarvoor in WV21 nog met lagere percentages is gerekend. In een studie die is uitgevoerd in het kader van de Proeves (Koolen en Terstra, 2012) wordt ten aanzien van laag 3 geconcludeerd dat er goede mogelijkheden zijn om de organisatorische voorbereiding op overstromingen tegen relatief weinig kosten verder te verbeteren, waardoor de mogelijkheden voor preventieve evacuatie verder toenemen. Hiermee kan een aanzienlijke reductie (ca 40%) worden gerealiseerd in de verwachte Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 5

14 aantallen slachtoffers als gevolg van een overstroming en daarmee op het slachtofferrisico. Andere rampenbeheersingsmaatregelen die gericht zijn op een reductie van het aantal slachtoffers zijn (i) of zeer kostbaar (zoals het uitbreiden van de weginfrastructuur of het vergroten van de hulpverleningscapaciteit) of (ii) niet effectief (vergroten hulpverleningscapaciteit en verticaal evacueren), of (iii) de effecten op het slachtofferrisico kunnen niet worden ingeschat (investeren in zelfredzaamheid). Een verbeterde rampenbeheersing heeft slechts een geringe invloed op de totale economische schade en daarmee op de economisch optimale beschermingsniveaus uit de MKBA, omdat de meeste schade monetaire schade betreft. De uitwisselbaarheid tussen rampenbeheersing en preventie is dus vanuit economisch oogpunt beperkt in het rivierengebied. Mogelijke invalshoeken voor normering Vanuit een bestuurlijk perspectief zijn er verschillende mogelijke invalshoeken te benoemen voor het actualiseren van de beschermingsniveaus. Een eerste mogelijke invalshoek is die van basisveiligheid: er zou gekozen kunnen worden om voor iedere inwoner een nader in te vullen minimaal beschermingsniveau vast te stellen. Om dit te operationaliseren wordt veelal het LIR gebruikt: het lokaal individueel risico. Dit is de kans per jaar om te overlijden als gevolg van een overstroming, rekening houdend met de mogelijkheden van preventieve evacuatie. Als mogelijke waarden voor het LIR worden 10-5 (een overlijdenskans van 1/ per jaar) en 10-6 (een overlijdenskans van 1/ per jaar) genoemd. In het Rivierengebied wordt in delen aan deze waarden op dit moment niet voldaan. Een tweede mogelijke invalshoek is het voorkomen van maatschappelijke ontwrichting. Daarbij geldt dat hoe groter de overstromingsramp, hoe groter de maatschappelijke ontwrichting. Om dit in beeld te brengen, wordt het groepsrisico gebruikt. Het groepsrisico geeft de kans per jaar op een bepaald aantal slachtoffers of meer. Omdat in veel gevallen bij een hoogwater meerdere dijkringen gelijktijdig kunnen overstromen, wordt het groepsrisico niet voor individuele dijkringen, maar voor samenhangende watersystemen of landsdekkend bepaald. Het waarderen en normeren van groepsrisico is vervolgens een lastige aangelegenheid. Bij de huidige voorstellen wegen grote aantallen slachtoffers in één keer veel zwaarder dan kleine aantallen verspreid over meerderen voorvallen. In het rivierengebied speelt vooral de bijdrage van dijkringen 15 en 16 aan het landelijk groepsrisico. Een derde mogelijke invalshoek is die van de doelmatigheid van investeringen. Dit komt tot uiting in de economisch optimale overstromingskansen die bepaald zijn in de MKBA WV21. Dit leidt er toe dat in gebieden waar per geïnvesteerde euro veel schade kan worden voorkomen, hoge beschermingsniveaus worden berekend. Uit de MKBA volgen de hoogste economisch optimale beschermingsniveaus (overstromingskans van 1/ per jaar of kleiner) voor dijkringen 15, 44, 45, 47, 48 en 50. Alhoewel de dijkringen 16, 36 en 43 behoren tot de dijkringen in het rivierengebied met de grootste schade bij overstromen, is de economisch optimale overstromingskans hier groter (1/2000 of 1/4000 per jaar) omdat de bescherming van deze dijkringgebieden relatief hoge kosten met zich meebrengt, als gevolg van de aanzienlijke lengte aan dijken waardoor deze dijkringen worden beschermd. Een vierde mogelijke invalshoek is die van gelijke gevolgen, gelijke bescherming. Bij deze invalshoek wordt uitsluitend gekeken naar de gevolgen van een overstroming en blijven de kosten voor bescherming bij het afleiden van een norm buiten beeld. Naast deze invalshoeken speelt bij de actualisatie van de beschermingsniveau s ook een groot aantal andere overwegingen mee. Als voorbeelden kunnen worden genoemd de vraag 6 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

15 of (i) achteruitgang in huidige veiligheidsniveaus acceptabel is, en of (ii) de mate van differentiatie die in het rivierengebied of langs een riviertak gewenst en/of technisch mogelijk is. Enkele opties voor normering Op basis van de mogelijke invalshoeken en aanvullende overwegingen kan een eerste set van mogelijke opties voor geactualiseerde waterveiligheidsnormen worden afgeleid. In de praktijk zal het echter meer voor de hand liggen om uiteindelijk de normopties op basis van meerdere invalshoeken en overwegingen samen te stellen. Zodoende ontstaat al snel een groot aantal mogelijke normopties. In de Proeve Plangebied zijn er hiervan een twintigtal geanalyseerd. In deze samenvatting worden er 7 besproken die het speelveld naar verwachting omspannen. Deze opties zijn weergegeven in Tabel S-1, met de dijkringen onderverdeeld naar riviertak. Voor de normhoogte is aangesloten bij en voortgeborduurd op de huidige klasse-indeling. Door middel van een kleurcodering (groen, geel, rood, etc.) zijn de bijbehorende overstromingskansen per jaar (1/500, 1/1250, 1/2000, etc.) ook visueel aangegeven. In optie 2b wordt er vanuit gegaan dat de huidige overstromingskansen (uit de tweede referentie WV21) als nieuwe normwaarde worden gekozen en in de toekomst ook op dat niveau worden gehandhaafd. De overstromingskansnormen liggen dan tussen 1/125 en 1/1000 per jaar. In optie 2a wordt gekozen voor de tussennorm, waarvoor geldt dat de overstromingskans gelijk is aan de wettelijke overschrijdingskansnorm (eerste referentie WV21). Voor de meeste dijkringen is dat een norm van 1/1250 of 1/2000 per jaar en voor de dijkringen langs Limburgse Maas 1/250 per jaar. Optie 3 gaat uit van de economisch optimale overstromingskansen uit de MKBA WV21 (met enige correcties die in de Proeve zijn beargumenteerd). Veel dijkringen krijgen nu een norm van 1/4000 per jaar, met uitschieters tot 1/ per jaar voor dijkring 45. In optie 4 wordt de norm zo gekozen dat in het hele rivierengebied een LIR van 10-5 precies wordt gehaald. Dit leidt tot het hoogste beschermingsniveau van 1/ voor dijkring 16. In nog eens vier dijkringen leidt dit tot een beschermingsniveau van 1/4000 per jaar. Voor veel andere dijkringen kan volstaan worden met aanmerkelijk lager beschermingsniveaus, veelal van 1/250 of 1/500 per jaar. In optie 5 wordt de norm zo gekozen dat in het hele rivierengebied een LIR van 10-6 precies wordt gehaald. Dit leidt voor veel dijkringen tot hele hoge beschermingsniveaus van, met name langs de Waal en Nederrijn/Lek 1/ per jaar of hoger. De beschermingsniveaus in deze optie zijn 10 keer hoger dan in optie 4. Optie 10a is gebaseerd op gelijke gevolgen, gelijke bescherming, waarbij de tussennorm (2a) als ondergrens is gebruikt voor de kleine dijkringen. Ook dit leidt voor de Waal, de Nederrijn/Lek en voor dijkring 36 tot de hoogste beschermingsniveaus. Optie 11a tenslotte is gebaseerd op een gemiddelde economisch optimale overstromingskans per riviertak. Voor de meeste takken volgt hieruit een economisch optimale overstromingskans van 1/4000 per jaar, voor de dijkringen langs Limburgse Maas is dit (net aan) 1/1250 per jaar. Enkele aanvullende opmerkingen bij de opties in Tabel S-1: voor bijna alle dijkringen geldt dat de economisch optimale overstromingskansen (optie 3) kleiner zijn dan de overstromingskansen uit zowel de eerste (2a) als tweede Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 7

16 referentiesituatie van WV21 (2b). Voor opties waarin de MKBA een prominente rol speelt, is het uitgangspunt geen achteruitgang in veiligheid ten opzichte van de eerste of tweede referentiesituatie WV21 daarom nauwelijks van belang; optie 4 die gebaseerd is op een LIR van 10-5 leidt voor vrijwel alle dijkringen tot relatief grote overstromingskansen, aanzienlijk groter dan die uit de MKBA (optie 3); een optie gebaseerd op een LIR van 10-6 (optie 5) leidt daarentegen voor vrijwel alle dijkringen tot relatief kleine overstromingskansen, aanzienlijk kleiner dan die uit de MKBA (optie 3); een optie gelijke gevolgen, gelijke bescherming (optie 10a) leidt tot relatief veel normdifferentiatie (relatief veel dijkringen in de hoogste of juist laagste klasse), zelfs meer dan de MKBA (optie 3); het middelen van de resultaten van de MKBA per riviertak (optie 11a) leidt voor de meeste riviertakken tot een norm voor dijkringen van 1/4000 per jaar, voor de Limburgse Maas tot 1/1250 per jaar. Tabel S-1: Enkele opties voor 3 nieuwe 2 normen b 2a a 11a Huidige Huidige KBA LIR 10-5 LIR 10-6 Gelijke KBA tak norm norm gevolgen geen hand- hand- gelijke achterhaven haven normen uitgang (ref 2) (ref 1) (ref 1) (ref 1) Waal NR/Lek Lek IJssel IJsseldelta Maas a Maas_ Limburgse Maas Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

17 Effecten van de gepresenteerde opties In de Proeve Plangebied zijn voor de verschillende opties de effecten op het slachtofferrisico (lokaal individueel risico, groepsrisico en verwacht aantal slachtoffers per jaar), het economisch risico en de benodigde investeringen (uitgaande van dijkversterking) bepaald. In deze samenvatting is er voor gekozen om in Figuur S-3 en Tabel S-2 de meest sprekende effecten te laten zien. Het economisch rendement van de opties kan vervolgens worden bepaald door te kijken naar zowel de investeringskosten (kosten van maatregelen) als de verwachte kosten van de resterende schade (m.a.w., het resterende overstromingsrisico). De optie met de laagste totale kosten van investeren en overstromingsrisico is economisch gezien het meest aantrekkelijk. Om deze totale kosten te berekenen, is de huidige waarde (de contante waarde) van het toekomstige overstromingsrisico en de investeringskosten bepaald. Figuur S-3: Effecten van de normopties Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 9

18 Tabel S-2: Effecten van de normopties 2b 2a a 11a Huidige Huidige KBA LIR 10-5 LIR 10-6 Gelijke KBA tak norm norm gevolgen geen hand- hand- gelijke achterhaven haven normen uitgang (ref 2) (ref 1) (ref 1) (ref 1) Slachtofferrisico aantal/jaar 10,5 4,4 1,6 7,2 0,7 2,1 1,4 Risico (CW) miljard euro 27,0 10,9 3,9 20,0 2,1 3,9 3,4 Kosten van maatregelen (CW) miljard euro 5,5 7,0 8,2 6,5 10,2 8,6 8,5 Totaal van risico en kosten (CW) miljard euro 32,4 17,9 12,1 26,5 12,2 12,5 11,9 Ten aanzien van de risicoreductie en economische efficiency van de opties geldt: het handhaven van de huidige beschermingsniveaus (eerste of tweede referentie (opties 2a en 2b)) kost aan investeringen het minst (7 resp. 5,5 miljard euro) maar leidt tot hoge economische en slachtofferrisico s en is economische gezien zeer inefficiënt (totale kosten van investeren en risico 18 respectievelijk 32 miljard euro); een optie gebaseerd op de MKBA (optie 3) is (per definitie) economisch gezien het meest efficiënt, maar scoort ook goed ten aanzien van de reductie van slachtofferrisico s (verwachtingswaarde 1,6 slachtoffer per jaar). De investeringskosten bedragen 8,2 miljard euro; een optie gebaseerd op LIR 10-5 (optie 4) is goedkoop (6,5 miljard euro) maar leidt tot relatief grote risico s en is economisch inefficiënt; een optie gebaseerd op LIR 10-6 (optie 5) leidt tot relatief hoge investeringen (10,2 miljard euro 3 miljard euro meer dan de MKBA). Vanuit slachtofferrisico s en economische risico s scoort deze optie goed. Economische gezien is deze efficiënt; een optie gelijke gevolgen, gelijke bescherming (optie 10a) scoort op economische efficiency en op slachtofferrisico slechter dan de MKBA (optie 3), terwijl deze tot meer differentiatie leidt. De investeringskosten bedragen 8,6 miljard euro; het middelen van de resultaten van de MKBA per tak (optie 11a) leidt niet tot efficiencyverlies ten opzichte van de MKBA. De investeringskosten nemen ten opzichte van de MKBA met 0,3 miljard euro toe maar hier staat ook een even groot bedrag aan risicoreductie tegenover. NB: Verwacht zou mogen worden dat in alle gevallen de MKBA opties resulteren in de laagste totale kosten van investeren en restrisico. Immers, de MKBA is op het minimaliseren van de totale kosten gebaseerd. In de MKBA WV21 zijn daartoe zowel het optimale tijdstip als de optimale omvang van dijkversterkingen bepaald, met behulp van een geavanceerd optimalisatiemodel. Uit deze optimale strategie zijn in WV21 vervolgens optimale overstromingskansen afgeleid. De methode van de Proeve werkt echter andersom: op basis van de gevraagde overstromingskans wordt de benodigde dijkversterking bepaald. Daarbij is verondersteld dat de investering in 2050 plaatsvindt en verder wordt er geen rekening gehouden wordt met ontwikkelingen in klimaat en economie na Noch het tijdstip noch de omvang van deze investering is in dit geval dus optimaal. Dit kan ertoe leiden dat een normoptie met hogere of lagere normen dan de economisch optimale overstromingskans, net zo goed scoort als de economisch optimale overstromingskans. Dit is helaas debet aan de vereenvoudigde methode in de Proeve. De indruk is dat de werkwijze van de Proeve relatief nadelig is voor opties met geringe aanscherping van de veiligheidsniveau en relatief voordelig is voor opties met grotere aanscherping van de veiligheidsniveaus. Anderzijds is al uit eerder onderzoek bekend dat het optimum vaak redelijk vlak verloopt en dat daardoor de 10 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

19 meer (of minder-)kosten bij iets hogere of lagere beschermingsniveaus dan de optimale beschermingsniveau vaak beperkt zullen zijn. Reflectie op aanpak, inhoud, methode en aandachtspunten voor het vervolg Zoals gezegd, betreft de uitgevoerde studie een Proeve met als doel om tot een voorstel voor een werkbare aanpak te komen voor strategievorming rondom normering en meerlaagsveiligheid. Alhoewel de Proeve gebaseerd is op gedegen informatie, is het noodzakelijk een aantal zaken nog te verbeteren en een aantal uitgangspunten nader te doordenken en mogelijk te heroverwegen, alvorens resultaten definitief in het beleidsproces richting de Deltabeslissing kunnen worden gebruikt. De methode van de Proeve richt zich met name op het in beeld brengen van (in termen van de vergelijkingssystematiek van het Deltaprogramma) het doelbereik en investeringskosten. Daarbij is hoofdzakelijk uitgegaan van dijkversterking als strategie, maar zijn ook de kosten globaal berekend wanneer rivierverruiming, deltadijken of maatregelen in laag 2 of 3 aan de orde zouden zijn. Daaruit kwamen een aantal zaken naar voren. In het kader van de Proeve Plangebied DPR dienden de kosten van Deltadijken op dezelfde uitgangspunten te worden geraamd als die van traditionele dijkversterking. Omdat er voor Deltadijken in tegenstelling tot dijkversterking geen kostenfuncties (verband tussen hoogte/sterke van de kering en de investeringskosten) beschikbaar zijn, zijn de kosten van een (100 keer veiliger) Deltadijk gelijk genomen aan een (100 keer veiliger) traditionele dijk. Uit de Verkenning Deltadijken van het deelprogramma Veiligheid volgt dat dit zeker voor het rivierengebied een uitstekende aanname, maar deze zou nader kunnen worden gevalideerd.. Wanneer de kosten inderdaad vergelijkbaar zijn, dan is het belangrijkste verschil tussen een 100 keer veiliger traditionele dijk en een Deltadijk dat er bij een Deltadijk water over de dijk stroomt voordat deze faalt, hetgeen tot wateroverlast en schade leidt, terwijl dit bij een (hogere) traditionele dijk niet het geval zou zijn. De voordelen van een Deltadijk ten opzichte van een traditionele dijk met een kleine overstromingskans zijn in dat geval dus zeer betwistbaar. In de Proeve Plangebied DPR is voor de waterstandsopgave door klimaatverandering gebruik gemaakt van de gegevens uit WV21. In WV21 is uitgegaan van een vrije afvoerverdeling over de Waal en IJssel. In DPR wordt echter gerekend met de beleidsmatig vastgestelde afvoerverdeling. Indien nodig dienen de resultaten van de Proeve Plangebied DPR hiervoor nog te worden gecorrigeerd. Daarnaast wordt in de (relatieve) waterstandsopgave van WV21 ook rekening gehouden met bodemdaling, die een aanzienlijk deel van deze opgave bepaalt. Als gevolg van de andere afvoerverdeling en bodemdaling is binnen de berekeningen van de Proeve Plangebied DPR een pakket van rivierverruiming van m3/s voor de Rijn en 4200 m3/s voor de Maas voor 2050 (in het W+ scenario), onvoldoende en zijn dan ook met het oog op klimaatverandering nog aanvullende dijkversterkingen nodig. De opgaven dienen te worden geharmoniseerd. De in de Proeve Plangebied DPR gebruikte schematisatie voor kosten en kansen sluit niet goed aan bij de waterstandseffecten van rivierverruimende maatregelen (zie bijlage F). In het vervolg zou een gedetailleerde schematisatie van deze gegevens gewenst kunnen zijn. Deze gegevens zijn ook deels beschikbaar vanuit WV21. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 11

20 Andere aandachtspunten zijn: Er dient met bestuurders helder gecommuniceerd te worden over de belangrijkste achterliggende uitgangspunten bij de berekeningen. Vooral het effect van de aangenomen evacuatiefractie (75%) is belangrijk voor het bepalen van de slachtofferrisico s. Voor deze aanname is bestuurlijk draagvlak noodzakelijk; Binnen de bestaande veiligheidsbenadering betekent minder differentiatie ook een verminderde noodzaak van het hebben en onderhouden van dijkringscheidende C- keringen verminderen. Ook wanneer overgestapt wordt op een risicobenadering kunnen de c-keringen als administratieve grens aan betekenis verliezen. De mogelijke kostenbesparing die dit met zich meebrengt voor de C-keringen, is niet in beeld gebracht. De berekeningen voor de Proeve Plangebied DPR zijn gemaakt met één geïntegreerd spreadsheet waarin alle basisgegevens zijn opgenomen. In de Proeve Plangebied DPR was dit nog relatief eenvoudig omdat - in tegenstelling tot de Proeve bedijkte Maas aangesloten is op het detailniveau van WV21 en veel resultaten daardoor kunnen worden geschaald. Een analyse die verder inzoomt binnen de dijkringdelen en dijkringdeelgebieden is vele malen complexer, maar voor bepaalde, grotere dijkringen mogelijk wel gewenst met het oog op verdergaande kostenefficiency. De methode zoals die gehanteerd is in de Proeve Plangebied DPR wordt op dit moment in opdracht van DPV vastgelegd in een instrument met de naam Blokkendoos NormeRing. 12 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

21 1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt kort de achtergrond en het doel van de Proeve Plangebied DPR beschreven. Ook geeft het hoofdstuk de opbouw van de rest van het rapport weer. 1.1 Achtergrond In het rapport Samenwerken aan de Delta uit 2008 van de (tweede) Deltacommissie is geadviseerd om de beschermingsniveaus van de belangrijkste (primaire) waterkeringen in heel Nederland met minimaal een factor 10 te verhogen. In het Nationaal Waterplan heeft het kabinet als reactie aangegeven de beschermingsnormen te zullen herzien, mede op grond van een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) en analyse van slachtofferrisico s (SLA). In het kader van het generieke Deelprogramma Veiligheid (DPV) van het Deltaprogramma zijn deze onderzoeken uitgevoerd en eind 2011 beschikbaar gekomen. Op basis daarvan zijn drie aandachtsgebieden voor hogere beschermingsniveaus aangewezen, waaronder het gehele rivierengebied en delen van de regio Rijnmond- Drechtsteden. Vervolgens heeft de Deltacommissaris aan de Deelprogramma s verzocht om mogelijke en kansrijke strategieën voor de waterveiligheid verder uit te werken en om daarin de mogelijkheid van meerlaagsveiligheid (MLV) mee te nemen. 1.2 Proeve Plangebied DPR en Proeve bedijkte Maas In opdracht van het Deelprogramma Rivieren (DPR) zijn in 2012 twee studies gelijktijdig uitgevoerd: Proeve bedijkte Maas: Deze studie neemt een beperkt aantal dijkringen langs de bedijkte Maas mee. De focus ligt op ruimtelijke differentiatie van maatregelen binnen de dijkring(deel)gebieden en op een validatie van verschillende mogelijke werkwijzen, met name voor het berekenen van overstromingskansen; Proeve Plangebied DPR: In deze studie worden alle dijkringen in het plangebied van DPR meegenomen. De studie kent een grover detailniveau dan de Proeve bedijkte Maas en beschouwt hele dijkringen of dijkringdelen. Het detailniveau is daarmee gelijk aan dat van WV21. Beide studies sluiten aan bij al lopende discussies/gedachten over nieuwe normering (notities van Ben van den Reek (Provincie Noord-Brabant) in het kader van DPR en het traject Beleidsopties binnen DGRW). 1.3 Doel van de Proeve Plangebied DPR Het doel van de Proeve Plangebied DPR en de Proeve bedijkte Maas is meerledig: komen tot werkbare aanpak voor strategieontwikkeling en beoordeling van waterveiligheid in het rivierengebied. Het gaat hier dus om het ontwikkelen, testen en presenteren van een aanpak/methode; identificeren van benodigde en beschikbare gegevens; leemten in kennis/data benoemen; aangeven waar (bestuurlijke/ambtelijke) keuzes/uitgangspunten zitten in de methode en aanpak; en Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 13

22 globaal inzicht in de effectiviteit van maatregelen/strategieën. De Proeve Plangebied DPR is gebaseerd op veel data van een behoorlijk hoog kwaliteitsniveaus (met name WV21); aan de voorlopige uitkomsten kan daarom al richting worden ontleend. Het rapport van de Proeve Plangebied DPR is van technische aard. Bij de Proeve Plangebied DPR is een aparte ambtelijke samenvatting geschreven; deze is vooraan in dit rapport opgenomen. 1.4 Opbouw van het rapport De opbouw van het rapport is als volgt. In hoofdstuk 2 wordt de gevolgde werkwijze toegelicht. Ingegaan wordt op de gebruikte basisgegevens, op de relatie met WV21 en de Deltascenario s en enkele van de overige aannames en uitgangspunten, met name uit WV21, worden toegelicht. Hoofdstuk 3 geeft een kwantitatieve schets van het huidige en toekomstige overstromingsrisico: elementen zijn overstromingskansen, schade en slachtoffers. Ook geeft dit hoofdstuk aan wat de belangrijkste oorzaken zijn van een toename van het toekomstige overstromingsrisico en daarmee van mogelijke aangrijpingspunten voor beleid. In hoofdstuk 4 komen enkele mogelijke maatregelen aan bod: dijkversterking, rivierverruiming, deltadijken, waterrobuust bouwen en rampenbeheersing. De kosten van het (integraal) uitvoeren van deze maatregelen worden geraamd evenals hun verwachte en in een aantal gevallen tevens maximale effect op het overstromingsrisico. Hoofdstuk 5 kiest een andere insteek dan de voorgaande. In dit hoofdstuk staat het actualiseren van de beschermingsnorm centraal. Er worden verschillende mogelijke invalshoeken gevolgd om te komen tot denkbare nieuwe beschermingsnormen; deze normopties worden vervolgens ook in een kleurentabel gepresenteerd. De kosten, schadeen slachtofferrisico s van deze normopties worden berekend, ervan uitgaande dat de normen in 2050 worden gerealiseerd door middel van dijkversterking. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt vervolgens nagegaan wat de consequenties zouden kunnen zijn wanneer de normopties niet door middel van dijkversterking worden ingevuld, maar met rivierverruimende maatregelen, ruimtelijk ordeningsmaatregelen of rampenbeheersing. In deze hoofdstukken komt de potentie van meerlaagsveiligheid in relatie tot normstelling dus aan bod. Hoofdstuk 8 gaat in op enkele gevoeligheidsanalyses: de robuustheidstoeslag voor dijkontwerp, overhoogte, klimaat- en economische scenario s komen onder andere aan bod. Hoofdstuk 9 bevat een reflectie op de methode, bevat leer- en verbeterpunten en wijst op een aantal uitganspunten die deels bestuurlijk van aard zijn en daarom in het proces mogelijk meer aandacht vragen. Bijlagen A tot en met G bevatten achtereenvolgens nadere informatie over de berekeningswijze, een uitgebreidere analyse op schade, slachtoffers, slachtofferrisico s (LIR) en optimale beschermingsniveaus voor de dijkringen langs de Limburgse Maas, de kosten voor het bereiken van de tussennorm, kosten, baten en kansrijkheid van waterrobuust bouwen, de betekenis van het fysiek maximum van de Rijn, het pakket rivierverruimende maatregelen en de relatie met de Proeve, en de methode voor het middelen van de economisch optimale overstromingskansen over meerdere dijkringen en de effecten van de opties per deelgebied. 14 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

23 2 Uitgangspunten en werkwijze Dit hoofdstuk schetst in het kort de belangrijkste uitgangspunten en werkwijze in de Proeve Plangebied DPR. Veel van deze uitgangspunten zijn overgenomen uit WV21 en de onderbouwing / motivatie kan dan ook in de rapportages van WV21 worden teruggevonden. Op een aantal punten zijn de uitgangspunten van WV21 aangepast aan de hand van de laatste inzichten. Hier wordt specifiek op ingegaan. 2.1 Plangebied en deelgebieden Het plangebied voor de Proeve Plangebied DPR bestaat uit alle 1/250 en 1/1250 e dijkringen langs de Rijntakken en langs de Maas. Het is onderverdeeld naar verschillende deelgebieden: Waal, Nederrijn/Lek, IJssel, bedijkte (Brabantse) Maas en Limburgse Maas. Daarnaast zijn ook de direct aangrenzende dijkringen (langs de Lek, IJsseldelta en benedenstrooms van de Maas; dijkringen met een wettelijke norm van 1/2000 per jaar) in het plangebied meegenomen. Een aantal van deze aangrenzende dijkringen wordt ook in de andere Deltadeelprogramma s (DP IJsselmeer en DP Rijnmond-Drechtsteden) beschouwd. Een aantal van de dijkringen is in WV21, met het oog op de gevolgen van een overstroming of de verschillen in overstromingsdreiging, opgedeeld in dijkringdelen. De economische optimale overstromingskansen zijn bepaald op het niveau van de dijkringdelen. In de rapportage worden de deelnummers aangegeven met een streepje na het dijkringnummer. Het betreft de dijkringen 38, 40 en 41 (opgedeeld in -1 voor de Waalzijde en -2 voor de Maaszijde), dijkringen 44 en 45 (opgedeeld in - 1 langs de rivierzijde en -2 langs IJsselmeerzijde) en dijkring 48 (opgedeeld in 48-1 voor het deel langs de Bovenrijn en 48-2 langs de IJssel). De overige dijkringen bestaan uit één dijkringdeel. De analyses in de Proeve Plangebied DPR zijn uitgevoerd op het niveau van de dijkringdelen. In deze rapportage is er echter voor gekozen om een deel van de resultaten te presenteren op het hogere niveau van deelgebieden. Daarbij worden de volgende deelgebieden onderscheiden. Tabel 2.1 Onderverdeling van het plangebied in deelgebieden Rijntakken Dijkringdelen Maas Dijkringdelen Waal 16-1 Bedijkte Maas a NR/Lek 43-1 Maas_ Limburgse 65-1 Lek 15-1 Maas Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 15

24 Rijntakken Dijkringdelen Maas Dijkringdelen IJssel IJsseldelta Het idee achter deze indeling in deelgebieden (of riviertakken) is onder meer om ook de mogelijkheid van strategieën per riviertak te onderzoeken. Dijkringen 16 en 43 zijn zowel ingedeeld onder de tak Waal als Nederrijn/Lek. Bij een eventuele opsomming van de gegevens van de takken naar een totaal voor het gehele plangebied worden de dijkringen 16 en 43 één keer meegerekend. Voor dijkringdelen 42 en 48-1, die deels op Duits grondgebied liggen, is ook rekening gehouden met de schade en kosten op Duits grondgebied, conform de aanpak in WV21. Limburgse Maas In het onderzoek van WV21 zijn slechts 4 dijkringen langs de Limburgse Maas meegenomen. In de Proeve Plangebied DPR zijn de resultaten van deze vier dijkringen geëxtrapoleerd naar de overige dijkringen in Limburg. Dit is gedaan op basis van gegevens over de lengte van de a-keringen van deze dijkringen. De lengte van de a-keringen van deze 4 Limburgse dijkringen is 27,2 kilometer; de totale lengte van de a-keringen van alle dijkringen in Limburg is 172 kilometer. De geëxtrapoleerde waardes voor kosten, schade en risico s voor de totale Limburgse Maas zijn daarmee gelijk aan ((172-27,2)/27,2=) 5,33 keer de waardes van de doorgerekende Limburgse dijkringen. In het rapport is dit aangegeven met E_Limburgse Maas. Op deze manier wordt een volledige raming van de kosten, schade, slachtoffers en risico s nagestreefd. Aanvullend zijn in Bijlage B op basis van de overstromingsdieptekaart uit 2008 ook schattingen gemaakt van de schade, aantallen slachtoffers en getroffenen en slachtofferrisico s voor alle dijkringen langs de Limburgse Maas. Op basis van de totale (materiële en immateriële) schade per km a-kering is vervolgens een inschatting gemaakt van de economisch optimale overstromingskansen voor deze dijkringen. Deze liggen gemiddeld op 1/850 per jaar (mediaan 1/500 per jaar), met uitschieters naar boven en naar beneden. Voor twee dijkringen in Limburg lijken de economisch optimale overstromingskansen veel kleiner te zijn: ca 1/4000 per voor dijkring 90 Maastricht en ca 1/ per jaar voor dijkring 69 Blerick. De berekeningen in Bijlage B zijn in een latere fase van deze studie gemaakt en niet integraal verwerkt in de hoofdtekst. In de hoofdtekst wordt dus in principe gewerkt met de 4 dijkringen in Limburg aangevuld met extrapolatie. 2.2 Aanpassingen van de basisgegevens WV21 In deze Proeve Plangebied DPR is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de basisgegevens uit WV21 - kansen, kosten, schade en slachtofferschattingen, en van onderliggende methoden, uitgangspunten en aannames. Daarnaast zijn gegevens gebruikt uit de Verkenning Deltadijken, verschillende gebiedspilots Meerlaagsveiligheid, Ruimte voor de Rivier (RvdR) en Integrale Verkenning Maas (IVM-2). 16 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

25 Op de gegevens uit WV21 zijn op basis van voortschrijdend inzicht een aantal correcties doorgevoerd: Evacuatiefracties dijkringen 15, 16, 24 en 35 In de basisrapporten van WV21 is voor dijkringen 15, 16, 24 en 35 een evacuatiefractie gebruikt van 15%. Deze relatief lage fracties zijn in eerste instantie gekozen omdat deze dijkringen zowel bedreigd worden vanuit de kust als hoogwater op de rivieren. Voor de overige dijkringen in het rivierengebied worden in WV21 evacuatiefracties gebruikt van 75%. Deze laatste worden nu ook voor deze vier dijkringen omdat de dreiging hoofdzakelijk van hoogwater op de rivieren afkomstig is. Daarom is in de Proeve Plangebied DPR ook voor deze vier dijkringen deze hoge evacuatiefractie gehanteerd. Het hanteren van een grotere evacuatiefractie dan die uit WV21 betekent ook dat de verwachte slachtofferaantallen, het lokaal individueel risico (LIR), het groepsrisico (GR) en de economisch optimale overstromingskansen zoals die berekend zijn in WV21, moeten worden aangepast. Voor de slachtofferaantallen en het LIR betekent dat een factor van ongeveer 0,3 van de getallen uit WV21. 3 De economische optimale overstromingskansen uit de MKBA moeten naar boven toe gecorrigeerd worden door de afname van de (immateriële) schade; deze aanpassing loopt uiteen van + 17% voor dijkring 15 (van 1/8900 per jaar naar 1/7400 per jaar) tot + 29% voor dijkring 16 (van 1/5200 per jaar naar 1/3700 per jaar). De grotere evacuatiefracties zijn op basis van expertoordeel ( Riedstra 21 augustus 2012) ook vertaald naar een lagere benodigde aanscherpingsfactor per dijkring voor het behalen van bepaalde, indicatieve (richt-) waarden van het landelijk groepsrisico, zoals die in eerste instantie zijn berekend in WV21 in de Analyse van Slachtofferrisico s (Beckers en De Bruijn, 2011). Decimeringshoogtes Maas In de Proeve Plangebied DPR is er gewerkt met grotere decimeringshoogtes dan in WV21 voor de bedijkte Maas. De motivatie hiervoor is terug te vinden in de Proeve bedijkte Maas. Een grotere decimeringshoogte leidt op zichzelf ook tot een grotere economisch optimale overstromingskans. Hiervoor is in de Proeve niet gecorrigeerd. Economisch optimale overstromingskansen tweede referentiesituatie In de berekeningen voor de eerste referentiesituatie in de MKBA zijn de nieuwe inzichten in piping en lengte-effecten niet meegenomen in de kostenramingen. Daarom worden de economische optimale overstromingskansen uit de tweede referentie (die groter zijn dan die in de eerste referentiesituatie) over het algemeen als meest realistisch gezien. In de Proeve Plangebied DPR zijn deze daarom ook gebruikt. Systeemwerking (cascade) De MKBA WV21 is in 2011 voorgelegd aan het CPB voor een second opinion. Daarin werden onder andere kanttekeningen geplaatst bij de wijze waarop (negatieve) systeemwerking tussen Rijn en Maas is meegenomen (een overstroming van een dijkring langs de noordzijde van de Waal veroorzaakt dan ook overstromingen langs de Maas, door de verhoogde waterstanden in de Maas). De kritiek komt er in feite op neer dat er een (drie-)dubbeltelling is in de effecten van systeemwerking voor de dijkringdelen 38-1, 40-1 en De normering van deze drie dijkringdelen zou in samenhang moeten worden bekeken, waarbij de schade 3. Gelijk aan de afnamefactor van het aantal achterblijvers als gevolg van de hogere evacuatiefractie: (1-0,75)/(1-0,15) = 0,25/0,85 0,3. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 17

26 als gevolg van systeemwerking slechts één keer mag worden meegeteld. In de Proeve Plangebied DPR is hiervoor gecorrigeerd. Een gemiddelde economisch optimale overstromingskans, na correctie voor dubbeltelling van systeemwerking, is voor deze drie dijkringdelen ongeveer 1/5500 per jaar (zie bijlage G) WV21 en Deltascenario s Tijdens de uitvoering van de studies WV21 (periode ) bestonden er nog geen Deltascenario s. In tegenstelling tot de latere keuzes die gemaakt zijn in het kader van de Deltascenario s (2011 en 2012), is er in de MKBA WV21 voor gekozen om uit te gaan van een gemiddeld economisch scenario uit de WLO-studie, namelijk het Transatlantic Market (TM) scenario met een reële groei van het bruto binnenlands product (BBP) tot 2050 van 1,9% per jaar en een bevolkingsgroei tot 2050 van 0,2% per jaar. In de MKBA WV21 is middels gevoeligheidsanalyse ook onderzocht wat de economisch optimale overstromingskansen in andere sociaal-economische scenario s zouden zijn, maar als basisuitkomst is steeds de uitkomst bij het TM-scenario gepresenteerd. In de Deltascenario s 2011 en 2012 wordt enkel een bandbreedte in de mogelijke sociaal economische ontwikkelingen in beeld gebracht. Hiervoor worden de laagste en hoogste scenario s van de WLO, met een reële groei van het BBP van 0,7% (Regional Communties, RC) respectievelijk 2,6% (Global Europe, GE) per jaar, gebruikt. Het TM-scenario wordt in de Deltascenario s niet gebruikt. Merk op dat de economische optimale overstromingskansen voor het jaar 2050 uit de MKBA heel gevoelig zijn voor het gekozen WLO scenario en dat de economisch optimale kansen uit de MKBA (op basis van het TM-scenario) daarom niet zo maar gebruikt mogen worden in de andere (Delta)scenario s. Volgens de MKBA WV21 resulteren in het RC-scenario gemiddeld 58% grotere economisch optimale overstromingskansen (een economisch optimale overstromingskans van bijvoorbeeld 1/1000 wordt dan 1,58 x 1/1000 1/630 per jaar) en in GE-scenario gemiddeld 22% kleinere economisch optimale overstromingskansen (1/1000 wordt dat 0,78 x 1/1000 1/1280 per jaar). Het werken met deze bandbreedte in economisch optimale overstromingskansen voor het jaar 2050 zou het uitvoeren van een Proeve Plangebied DPR als deze verder compliceren. 4. Een ander punt uit de second opinion van het CPB op de MKBA WV21 is dat het wenselijk zou zijn om de uitkomsten van de MKBA te corrigeren op basis van de resultaten van de uitgevoerde Monte-Carlo analyse. Uit deze Monte-Carlo analyse blijkt dat het meenemen van onzekerheid leidt tot een gemiddeld ongeveer 20% hoger economisch optimaal beschermingsniveau, doordat de verdeling van veel onzekere variabelen scheef is. In de Proeve Plangebied DPR is er voor gekozen deze correctie niet door te voeren. In de in de MKBA berekende economische optimale overstromingskansen voor 2050 is rekening gehouden met een periode van 15 tot 20 jaar voordat de maatregelen daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Dat betekent dat de maatregelen feitelijk pas in 2070 gereed zouden hoeven te zijn. De ambitie van het Deltaprogramma is echter om de maatregelen al in 2050 gereed te hebben. In dat geval zou het voldoende zijn om de economisch optimale overstromingskans van 15 tot 20 jaar eerder, dus voor het jaar 2030 of 2035, als uitgangspunt genomen te nemen. Deze is groter dan de optimale kans voor Omwille van deze reden is de correctie van 20% op de economische optimale overstromingskansen achterwege gelaten, waarbij aangetekend wordt dat het verschil tussen de economisch optimale kans tussen 2035 en 2050 eigenlijk groter is dan 20% wanneer uitgegaan zou worden van een reële groei van het schadepotentieel met 1,9% per jaar, zoals gehanteerd in de MKBA, namelijk 32% (1, ) tot 46% (1, ). 18 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

27 Daarnaast is in de MKBA gebruikt gemaakt van het W+ klimaatscenario. Een gevoeligheidsanalyse in de MKBA WV21 laat zien dat de economisch optimale overstromingskansen uit de MKBA echter vrijwel ongevoelig zijn voor het gekozen klimaatscenario (de investeringskosten zijn hiervoor uiteraard wel gevoelig). Omdat binnen de Deltascenario s geen eenduidige economisch optimale overstromingskans is vast te stellen (maar een bandbreedte), en om direct aan te kunnen sluiten bij de uitkomsten van WV21 (die ook bekend en breed gecommuniceerd zijn), is in de Proeve Plangebied DPR aangesloten bij deze werkwijze van WV21. Dat betekent dat in de basis uitgegaan wordt van het sociaal economisch scenario TM en voor klimaat van W+. Dat betekent ook dat er geen direct gebruik gemaakt is van, of is aangesloten bij, de Deltascenario s. Wel zijn waar mogelijk ook de uitkomsten voor andere scenario s gegevens en zijn er aan het eind van dit rapport enkele gevoeligheidsanalyses voor de Deltascenario s uitgevoerd (zie hoofdstuk 8). 2.4 Overige uitgangspunten Hieronder volgt een korte opsomming van een aantal overige belangrijke uitgangspunten en aannames die zijn gehanteerd in de WV21 onderzoeken. Deze opsomming is gebaseerd op bijlage A van het MKBA WV21 rapport. De economisch optimale overstromingskansen zijn berekend op basis van de kosten en baten van dijkversterking. Dijkversterking is over het algemeen de goedkoopste maatregel om de overstromingskans te verkleinen. Verondersteld is dat de berekende economisch optimale overstromingskansen ook optimaal zijn als later gekozen wordt voor bijv. rivierverruiming. De economisch optimale overstromingskansen (middenkansen) worden bepaald voor het jaar Deze middenkansen geven het moment aan waarop vanuit economisch oogpunt gestart zou moeten om de waterkering te verbeteren. In de middenkans zit een besteltijd van ongeveer 20 jaar voor waterveiligheid verwerkt. Gedurende deze periode mogen vanuit economische oogpunt de middenkansen (verder) overschreden worden. De economisch optimale overstromingskansen worden berekend op het niveau van dijkringen of dijkringdelen. In het rivierengebied zijn er 6 dijkringen opgedeeld in een of meerdere delen op grond van bedreiging of overstromingsverloop. Overhoogte van dijken is niet meegenomen, omdat de gegevens hiervan, ook in termen van oversterkte nog onvoldoende betrouwbaar zijn. Voor het klimaat is uitgegaan van het W+ scenario van het KNMI. Conform de PKB lange termijnvisie wordt de Nederrijn/Lek ontzien bij maatgevende afvoeren bij Lobith van m3/s of meer. Er is rekening mee gehouden dat de Rijnafvoer bij Lobith wordt afgetopt wordt door overstromingen in Duitsland, omdat wordt aangenomen dat de beschermingsniveaus in Duitsland blijvend lager zullen zijn dan in Nederland. Voor het lage bereik tot de huidige overstromingskansnorm (bijv. >1/1250 per jaar) wordt gerekend met decimeringshoogtes zonder aftoppen, en voor het hogere bereik met decimeringshoogtes (bijv. <1/1250 per jaar) met aftoppen. De overstromingsscenario s die gebruikt worden voor het bepalen van de schade en slachtoffers, zijn gebaseerd op VNK scenario s. Hierbij is aangenomen dat de meeste regionale waterkeringen standzeker zijn. Aangenomen is dat de (dijkringscheidende) C-keringen op orde zijn. De schade is bepaald met de Schade en Slachtoffermodule van het Hoogwater Informatie Systeem (HIS-SSM versie 2.5). Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 19

28 De schade zoals berekend met HIS SSM is verhoogd met 50% om rekening te houden met een aantal schadeposten die niet of onvolledig in HIS-SSM zijn opgenomen (waaronder indirecte schade en schade voor LNC-waarden). De schade zoals berekend met HIS-SSM is nog extra verhoogd met 10% om rekening te houden met risicoaversie van huishoudens. Een bepalende aanname hierbij is de veronderstelling dat 75% van de materiële schade als gevolg van een overstroming, door de overheid wordt vergoed. Aangenomen is dat de groei van de schade gelijk is aan de reële groei van het Bruto Binnenlands Product (BBP). In de basisvariant is uitgegaan van het WLO scenario Transatlantic Market, met een reële groei van 1,9% per jaar. Voor het bepalen van het aantal dodelijke slachtoffers is uitgegaan van evacuatiefracties van 15% voor de kust en 75% voor het rivierengebied (zie ook para. 2.2). Dodelijke slachtoffers zijn in de MKBA gewaardeerd tegen een bedrag van 6,7 miljoen euro. Hierin zit een opslag voor gewonden. De immateriële schade van getroffenen worden door een overstroming is de MKBA gewaardeerd tegen euro per getroffene. Dit bedrag is inclusief een opslag voor evacués die preventief geëvacueerd worden. De kosten van dijkverhoging zijn geraamd door gebruik te maken van PRI/SSK systematiek. Kosten en schade zijn prijspeil Kosten en schade zijn exclusief BTW en andere belastingen. Een discontovoet inclusief risico-opslag van 5,5% per jaar is gehanteerd. 2.5 Werkwijze berekeningen Voor het uitvoeren van de berekeningen is één integraal spreadsheet ontwikkeld. Hierin zijn alle relevante basisgegevens uit WV21 verzameld. Het spreadsheet berekent vervolgens op het niveau van dijkringdelen: het huidige overstromingsrisico en de ontwikkeling daarvan in verschillende scenario s (economisch risico en berekeningen van het LIR); de opgave en totale kosten van verschillende waterveiligheidsstrategieën, met name gericht op preventie (dijkversterking, deltadijken en rivierverruiming), maar ook in wisselwerking met ruimtelijke ordening en rampenbeheersing; het resterende restrisico, slachtofferrisico en LIR. In de huidige opzet van het spreadsheet is geen rekening gehouden met fasering van de maatregelen. Voor de opgave is uitgegaan van het zichtjaar De maatregelen zijn precies gedimensioneerd voor dit jaar. Daarbij is er geen rekening gehouden met een robuustheidtoeslag voor dijkontwerpen, omdat dit een vergelijking van een strategie met rivierverruiming (waarin geen robuustheidstoeslagen worden toegepast) bemoeilijkt. Wel is in een gevoeligheidsanalyse nagegaan wat het effect is van het meenemen van een robuustheidstoeslag op de kostenramingen van enkele strategieën (ca 25%; zie paragraaf 8.2). In de berekeningen zijn benodigde opgaven (in waterstanden of kruinhoogten) voor het klimaat en voor het aanpassen van het beschermingsniveau bij elkaar opgeteld. Voor de omrekening van benodigde verandering van de waterstand naar kruinhoogte en vice versa is 20 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

29 de verhouding tussen de decimeringshoogtes voor de kruin respectievelijk waterstand gebruikt. De uitgevoerde berekeningen zijn dus een stuk eenvoudiger (en daardoor minder precies) dan die in de MKBA WV21, waarin zowel de optimale timing als het optimale ontwerp middels een dynamisch optimalisatiemodel (OptimaliseRing) zijn bepaald. Toch geeft de methode voor een onderlinge vergelijking van strategieën en normopties voldoende houvast. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 21

30 22 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

31 3 Huidig en toekomstig overstromingsrisico Dit hoofdstuk brengt voor het plangebied de verschillende onderdelen van het overstromingsrisico in beeld. Het vertrekpunt daarbij is de huidige situatie. Vervolgens wordt het toekomstige overstromingsrisico in 2050 geschetst, wanneer aangenomen wordt dat er geen maatregelen genomen zouden worden. 3.1 Huidig overstromingsrisico Overstromingskans Tweede referentie In de tweede referentie van WV21 zijn op basis van expert judgement schattingen gemaakt van de overstromingskans rond 2015/2020, na uitvoering van de lopende werken (zoals Ruimte voor de Rivier en Maaswerken). Daarbij is rekening gehouden met nieuwe inzichten in piping en lengte-effecten uit het project VNK2, waardoor de geschatte overstromingskans getalsmatig (fors) groter is dan de huidige wettelijke overschrijdingskansnorm, met name in het rivierengebied (factor 2 tot 5). Onderstaande tabel geeft voor de verschillende dijkringdelen zowel de wettelijke norm als de overstromingskans uit de tweede referentie weer. Tabel 3.1 Norm en overstromingskans per dijkring(deel). Dijkringdeel Wettelijke norm (1/jaar) Overstromingskans tweede referentie (1/jaar) /2000 1/ /2000 1/ /2000 1/ /2000 1/ /2000 1/ /2000 1/ /1250 1/250 36a-1 1/1250 1/ /1250 1/ /1250 1/ /1250 1/ /1250 1/ /2000 1/ /500 1/ /1250 1/ /1250 1/ /1250 1/ /1250 1/ /1250 1/ /1250 1/ /1250 1/ /1250 1/500 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 23

32 Dijkringdeel Wettelijke norm (1/jaar) Overstromingskans tweede referentie (1/jaar) /1250 1/ /1250 1/ /1250 1/ /1250 1/ /1250 1/ /1250 1/ /250 1/ /250 1/ /250 1/ /250 1/125 Eerste referentie In WV21 is ook uitgegaan van een eerste referentiesituatie. Hiermee wordt bedoeld dat de huidige getallen van wettelijke overschrijdingskans als overstromingskansnorm voor een dijkringdeel worden geïnterpreteerd. Het hanteren van de huidige overschrijdingskans als overstromingskansnorm wordt ook wel aangeduid als de tussennorm Overstromingscenario s Ten grondslag aan de berekening van de schade en slachtoffers in WV21 ligt een groot aantal overstromingsscenario s, merendeels aangeleverd door de Provincies in het kader van VNK-2 en de landelijke overstromingsrisicokaart. Figuur 3.1 geeft een beeld van de maximale waterdiepte in het rivierengebied op basis van alle in WV21 beschouwde scenario s. Het algemene beeld is dat na een overstroming grote delen van het rivierengebied diep onder water komen te staan (>2 meter). In de bovenstroomse delen of langs de hoge gronden lijn van enkele grotere dijkringen (36, 41, 43 en 44) en langs de IJssel is de maximale waterstand wat minder diep (tussen 0,5 en 2 meter). 24 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

33 Figuur 3.1 Maximale waterdieptekaart op basis van alle overstromingsscenario s in het rivierengebied. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 25

34 3.1.3 Aantal getroffenen aantal getroffenen (x 1000) a Figuur 3.2 Verwachtingswaarde van het aantal getroffenen per dijkring(deel) per jaar. Door overstromingen kunnen in het rivierengebied veel inwoners getroffen worden. De verwachtingswaarde van het aantal getroffen bij een overstroming is voor de meeste dijkringen wat kleiner dan het totaal aantal inwoners, omdat bij een overstroming niet de gehele dijkring onderloopt. Voor alle dijkringen bij elkaar betreft de verwachtingswaarde van het aantal getroffenen 2,5 miljoen, tegenover een totaal inwoneraantal van 3 miljoen in het rivierengebied. In dijkringen 43, 44 en 45 zijn de aantallen het grootst. Het aantal getroffenen in de Limburgse dijkringen is veel beperkter, maar bedraagt (inclusief extrapolatie) nog altijd zo n personen. 26 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

35 3.1.4 Dodelijke slachtoffers verwachtingswaarde dodelijke slachtoffers a Figuur 3.3 Verwachtingswaarde van het aantal dodelijke slachtoffers per dijkring(deel), gegeven een overstroming. In geval van een overstroming is het verwachte aantal slachtoffers in dijkringen in het bovenrivierengebied met een norm van 1/1250 per jaar het grootst voor dijkringen 43, 44, 45 en 48, zo n 300 in geval van overstroming. Het verwachte aantal in dijkring 15, met een norm van 1/2000 per jaar, is even groot. Dijkring 16 schiet hier ver boven uit, met een verwacht aantal dodelijke slachtoffers in geval van overstroming van circa 700. Als we kijken naar de verschillende riviertakken, dan zijn de verwachte aantallen slachtoffers het grootst langs de Waal, Nederrijn en Lek. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 27

36 3.1.5 Slachtofferrisico: aantal per jaar 4,0 verwacht aantal slachtoffers per jaar 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0, a Figuur 3.4 Verwacht aantal dodelijke slachtoffers per jaar. De verwachtingswaarde van het aantal dodelijke slachtoffers per jaar is bij de overstromingskansen uit de tweede referentie het grootst in dijkringen 43, 36, 16, 44 en 48. In totaal gaat het om ongeveer 9 slachtoffers per jaar, geconcentreerd langs de Waal en Nederrijn/Lek Lokaal individueel risico In WV21 is ook het lokaal individueel risico (LIR) bepaald. Dit geeft de kans per jaar op een bepaalde plaats om te overlijden als gevolg van een overstroming, rekening houdend met de mogelijkheid van evacuatie. Figuur 3.5 geeft het beeld van het LIR weer. 28 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

37 Figuur 3.5 LIR tweede referentie (bron: WV21. NB: de evacuatiefracties voor dijkringen 15, 16, 24 en 35 zijn op deze kaart niet aangepast). In grote delen van het rivierengebied ligt het LIR tussen 10-5 en 10-6 per jaar. Daarnaast zijn er een aantal dijkringen met grotere gebieden waar het LIR tussen 10-4 en 10-5 in ligt; dit is met name het geval in dijkringen 16, 41, 43 en 48. Tabel 3.2 laat het aantal inwoners zien dat woont in gebieden met een overschrijding van een bepaalde LIR-waarde. De tabel laat zien dat in totaal mensen (2% van de totale bevolking) wonen in een gebied met een LIR-waarde groter dan 10-5 (verspreid over 13 dijkringen), mensen (12%) in een gebied met een LIR-waarde van 5 x 10-6 (1/ ) en 2,2 miljoen mensen (65%) in een gebied met een LIR-waarde groter dan Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 29

38 Opmerking! In Bijlage B zijn LIR-waarden voor de dijkringen langs de Limburgse Maas opnieuw berekend. Hieruit volgt een beeld met lagere LIR-waarden dan die in WV21 zijn berekend. Deze nieuwe LIR-waarden zijn niet in de Proeve Plangebied DPR meegenomen. Tabel 3.2 Aantal inwoners met een LIR-waarde in de tweede referentie groter dan. Dijkring Max LIR Aantal inwoners met LIR > * ,8,E ,6,E ,9,E ,8,E ,4,E ,2,E ,0,E a-1 1,1,E ,8,E ,3,E ,8,E ,2,E ,2,E ,9,E ,1,E ,2,E ,1,E ,6,E ,8,E ,4,E ,0,E ,6,E ,8,E ,6,E ,0,E ,9,E ,1,E ,9,E ,2,E ,5,E ,3,E ,1,E E. Limburgse Maas Totaal Bron: op basis van WV21, met aangepaste evacuatiefracties voor dijkringen 15, 16, 24 en 35. Gecorrigeerde bevolkingsdata (ontvangen van Beckers, 2012). Bevolkingsgegevens Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

39 3.1.7 Groepsrisico Het groepsrisico geeft de kans op grote aantallen slachtoffers in één keer weer. Het groepsrisico is in WV21 berekend voor verschillende deelsystemen in Nederland (Beckers en De Bruijn, 2011). Uit de Analyse van Slachtofferrisico s van WV21 blijkt dat de bijdrage van het deelsysteem bovenrivierengebied aan het landelijke groepsrisico tot circa 1000 slachtoffers in één keer het grootst is. Voor meer dan 1000 slachtoffers in één keer is het benedenrivierengebied dominant. Het beoordelen van de aanvaardbaarheid van het groepsrisico is een complex vraagstuk. Er moet beoordeeld worden hoe aanvaardbaar een kleine kans is op een groot aantal slachtoffers, en tegelijkertijd de aanvaardbaarheid van een nog weer kleinere kans op een nog groter aantal slachtoffers. Een dergelijke beoordeling wordt meestal vormgegeven door een zogeheten normlijn of oriëntatielijn. De normlijn voor het groepsrisico beschrijft de maximaal toelaatbare kans als functie van het aantal slachtoffers. Binnen het domein van externe veiligheid wordt bij de beoordeling van het groepsrisico rekening gehouden met risicoaversie. Die risicoaversie houdt in dat de maximaal toelaatbare kans meer dan evenredig afneemt bij een toenemend aantal slachtoffers. Bij een kwadratische normlijn, zoals gehanteerd bij externe veiligheid, is de toelaatbare kans op een gebeurtenis met 500 slachtoffers 100 keer zo klein dan de toelaatbare kans op een gebeurtenis met 50 slachtoffer. Bij een risiconeutrale beoordeling behoeft die kans slechts een factor 10 kleiner te zijn. 5 Bij de keuze voor een kwadratische normlijn is de helling van de normlijn bepaald; de ligging hangt dan alleen nog af van de hoogte. Een maat voor die hoogte is de zogeheten C-waarde (zie ook Figuur 3.6). Bij een gegeven risicoaversie kan de C-waarde van de raaklijn aan de FN curve als indicator dienen voor de hoogte van het totale groepsrisico. De berekening van de C-waarde is verder toegelicht in paragraaf van het WV21 rapport Analyse van Slachtofferrisico s. 5. Bij Deltares wordt op dit moment specifiek op het onderdeel waardering van groepsrisico binnen de context van waterveiligheid (MSc) onderzoek gedaan. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 31

40 C-waarde F raaklijn aan de FN curve met helling N risicobepalend scenario Figuur 3.6 Fictieve FN curve met een kwadratische raaklijn. De C-waarde is in dit geval Dijkringen in het rivierengebied die het meest bijdragen aan het groepsrisico (afgemeten aan hun C-waarde in de tweede referentiesituatie) zijn (na aanpassing van de evacuatiefracties voor dijkringen 15, 16, 24 en 35) de dijkringen 43, 16, 36, 44, en 15. In de eerste referentie liggen de C-waarden veel dichter bij elkaar. Tabel 3.3 Bijdrage aan het groepsrisico (afgemeten aan de C-waarde, gesorteerd voor de 2 e referentie). Nr Dijkring(deel) Slachtoffers T (ref2) C (ref2) T (ref1) C (ref1) 14-3 Zuid-Holland NweWaterweg_Oost Betuwe & TCW Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden *) Land van Heusden / de Maaskant Kromme Rijn vanuit Rijn Lopiker- en Krimpenerwaard *) Rijn en IJssel_Boven Land van Maas en Waal vanuit Waal Salland Gelderse Vallei_Rijn Bommelerwaard v.u. Waal Rijn en IJssel_Beneden Donge *) Bij een evacuatiefractie van 0,15: 16 Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden Lopiker- en Krimpenerwaard Donge *) Bij een evacuatiefractie van 0,75. Bron: op basis van Beckers en De Bruijn, Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

41 De onderste rijen van Tabel 3.3 geven ook de bijdrage aan het landelijk groepsrisico voor de dijkringen 15, 16 en 35 wanneer uitgegaan zou zijn van de lagere evacuatiefracties van 0,15 Deze bijdrage is voor dijkringen 15 en 16 zeer groot. Uit het bovenste deel van de tabel blijkt dat de bijdrage sterk reduceert wanneer uitgegaan wordt van een evacuatiefractie van 0, Economische schade Met economische schade wordt zowel de totale materiële als immateriële schade als gevolg van overstromingen bedoeld. De raming is net als in de MKBA WV21 berekend inclusief diverse opslagen voor prijspeil, economische groei en onvolledigheid van het HIS-SSM, en is inclusief de monetaire waardering van het slachtofferrisico (dodelijke slachtoffers en getroffenen). Totale (materiële en immateriële) schade 2011 (x 10^9 euro) a Figuur 3.7 Verwachtingswaarde van de schade bij overstromen per dijkringdeel (tweede referentie). De totale (economische) schade is het grootst in dijkringen 43, 44 en 45 (norm 1/1250) en in dijkringen 15 en 16 (norm 1/2000). Ook in dijkringen 36, 38, 41 en 48 is de economische schade relatief groot. Langs de takken Waal en Nederrijn/Lek is het totale schadepotentieel het grootst. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 33

42 Opbouw van de economische schade Als we kijken naar de verschillende componenten van de economische schade, dan is gemiddeld genomen 76% materiële schade, 14% schade als gevolg van dodelijke slachtoffers en 10% schade voor getroffenen. Uitzondering hierop zijn een aantal kleine dijkringen (36a, 37, 39, 40-2 en 87), waar de slachtoffergerelateerde oploopt tot 60% van de totale schade. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% a Getroff Slacht Mater. Schade Figuur 3.8 Opbouw van de economische schade. Als we kijken naar de verschillende riviertakken, dan valt op dat de slachtoffergerelateerde schade langs de Limburgse Maas relatief groot is (ca 40%) Omdat de slachtoffergerelateerde schade maar een beperkt aandeel is van de totale economische schade, kan ook maar een beperkt deel van de totale schade worden gereduceerd door maatregelen die leiden tot een verbeterde rampenbeheersing. De economisch optimale overstromingskansen uit de MKBA zijn daardoor relatief ongevoelig voor verbeterde rampenbeheersing (maatregelen uit laag 3). 34 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

43 3.1.9 Economisch risico Het huidige overstromingsrisico (in mln euro per jaar) is berekend op basis van de economische schade en de overstromingskansen uit de tweede referentiesituatie overstromingsrisico (mln euro per jaar) a Figuur 3.9 Verwachte schade per dijkringdeel (tweede referentie). De verwachte schade (het overstromingsrisico) in dijkringen 36, 43 en 44 is het grootst door de relatief grote overstromingskansen en schade van deze dijkringen. Op het niveau van de takken is het overstromingsrisico van de Waal en Nederrijn-Lek het grootst. Ook opvallend is het totale overstromingsrisico van de Limburgse Maas: deze is ongeveer net zo groot als het risico van de Lek en IJssel. De oorzaak hiervoor zijn de relatief grote overstromingskansen van 1/125 per jaar in de tweede referentie van de dijkringen in Limburg. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 35

44 3.2 Het overstromingsrisico in Waardoor neemt het overstromingsrisico toe? Door verschillende oorzaken neemt het overstromingsrisico (schade- en slachtoffers) in het plangebied in de toekomst toe: Kansen: 1 In het rivierengebied nemen door klimaatverandering en ontwikkelingen bovenstrooms in het stroomgebied de maatgevende rivierafvoeren en daardoor waterstanden toe. Hierdoor nemen de overstromingskansen toe. In het benedenrivierengebied en in de benedenloop van de IJssel nemen de waterstanden ook toe door zeespiegelstijging en door mogelijke peilopzet in het IJsselmeer; 2 Door bodemdaling zakken de dijken en nemen de overstromingskansen toe. Gevolgen: 3 Sociaaleconomische ontwikkelingen: a. door bevolkingsgroei en daaruit voortkomende nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de overstroombare gebieden neemt de kwetsbaarheid toe; b. door een toename van de welvaart per hoofd van de bevolking neemt ook de kwetsbaarheid toe (meer schade per hoofd van de bevolking); 4 Door de dijken te verhogen kan in geval van een dijkdoorbraak de overstromingsdiepte en het overstroomde oppervlakte toenemen en daarmee neemt de blootstelling toe. In de berekeningen in de Proeve Plangebied DPR zijn de oorzaken hogere waterstanden (1) en bodemdaling (2) samengenomen. Hiervoor wordt conform WV21 de term relatieve waterstandstijging gebruikt. In WV21 zijn gemiddelde stijgingen van de relatieve waterstand per jaar berekend op basis van het W+ en G+ scenario en een (inmiddels verouderde) bodemdalingskaart. Noot: de in de Proeve gebruikte waterstandopgave uit WV21 dient in een volgende fase eventueel nog gedetailleerder te worden ingevuld worden met waterstanden vanuit DPR. Dit geldt met name voor de IJssel, omdat er in WV21 anders omgegaan is met de verdeling van de afvoer over de splitsingspunten (vrije versus beleidsmatige verdeling). Ook is in de (eerdere) waterstandopgave van DPR de bodemdaling niet meegenomen. Deze kan op diverse locaties in het rivierengebied aanzienlijk zijn (volgens WV21 ca 1/3 van de totale opgave). Toenames van het overstromingsrisico als gevolg van bevolkingsgroei (3a) en een toename van welvaart per hoofd (3b) worden apart behandeld, enerzijds omdat slachtofferrisico s apart in beeld worden gebracht en anderzijds omdat maatregelen uit de tweede en derde laag op deze oorzaken anders ingrijpen. De toename van de blootstelling door dijkverhoging (4) komt terug bij het vergelijken van maatregelstrategieën, maar niet in de schets van het risico in De reden is dat er dit hoofdstuk vanuit gegaan wordt dat er (in eerste instantie) geen maatregelen getroffen worden. 36 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

45 3.2.2 Scenario s WV21 versus Deltascenario s Zoals uitgelegd in paragraaf 2.3, is in de Proeve Plangebied DPR niet gewerkt met de Deltascenario s, maar is aangesloten bij de scenario s zoals die gebruikt zijn in WV Effect van klimaatscenario s op het overstromingsrisico WV21: W+ In het W+ scenario bedraagt de relatieve waterstandstijging tot 2050 in het gehele plangebied ongeveer 1 cm per jaar (zie Fig 4.2 uit het MKBA rapport), behalve langs de Nederrijn waar de toename veel minder is (bovenstrooms alleen als gevolg van bodemdaling). Over een periode van 35 jaar ( ) geeft dit indicatief een waterstandstoename van 35 centimeter. G+ In het G+ scenario is volgens WV21 de indicatieve waterstandstijging in de periode ongeveer 20 tot 25 centimeter, met als uitzondering de Nederrijn waar deze veel lager is. Het effect van de waterstandstijging de overstromingskans is berekend met de decimeringshoogtes uit WV21 (decimeringshoogtes zonder aftoppen). 6 Tabel 3.4 geeft voor de verschillende riviertakken de verhoudingsgewijze toename van de overstromingskansen voor zowel het W+ als G+ scenario. Tabel 3.4 Verhouding tussen de overstromingskans in 2050 en de overstromingskans in 2015 wanneer er geen maatregelen genomen zouden worden, op basis van het W+ en G+ scenario (factor toename van de kans). Tak W+ G+ Waal 5,5 3,4 NR/Lek 6,8 4,2 Lek 10,2 4,9 IJssel 3,8 2,5 IJsseldelta 9,6 5,7 Maas 3,2 2,1 Maas_2000 5,6 2,8 Limburgse Maas 3,4 2,1 Gemiddeld (gewogen op basis van overstromingsrisico) 5,0 3,1 Bron: op basis van decimeringshoogtes WV21 (zonder aftoppen) en aangepaste decimeringshoogtes voor de bedijkte Maas In het W+-scenario zien we grootste toename van de overstromingskans langs de Lek en de en IJsseldelta (factor 10). In de overige gebieden bedraagt in het W+ scenario de toename van de overstromingskans een factor 3,2 (bedijkte Maas) tot 6,8 (Nederrijn/Lek) In het G+-scenario is de toename van de overstromingskans iets meer dan de helft van die in het W+-scenario. 6. Dit lijkt voor dit kansbereik de juiste werkwijze, aangezien het aftoppen pas speelt bij extremere afvoeren. Voor de opgave die volgt uit een aanpassing van de veiligheidsniveaus wordt gewerkt met de decimeringshoogte met aftoppen. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 37

46 3.2.4 Effect van economische groei op het overstromingsrisico In de risicoberekeningen van WV21 is uitgegaan van groei van bevolking en schade. De groei van de schade is gelijk verondersteld aan de groei van het (reële) bruto binnenlands product (BBP). 7 Groeicijfers zijn afkomstig uit de WLO scenario s uit 2006 van de planbureaus CPB en PBL. Voor de ontwikkeling van het overstromingsrisico en voor een beoordeling van het doelbereik van maatregelen in de tweede laag is ook de ontwikkeling van het BBP per hoofd van de bevolking van belang (zie hierna). De groeicijfers uit de WLO zijn niet landelijk of per dijkring gedifferentieerd. In een intermezzo wordt een inschatting gemaakt van de onnauwkeurigheid die hierdoor zou kunnen ontstaan. WV21: TM In de Proeve Plangebied DPR wordt conform WV21 voor de sociaaleconomische ontwikkelingen uitgegaan van het TM scenario van de WLO. In dit scenario groeit het BBP met 1,9% reëel per jaar en is de bevolkingsgroei 0,2% per jaar. De welvaartsgroei per hoofd van de bevolking (BBP per capita) groeit daardoor met 1,7% per jaar. 8 Deltascenario s: RC en GE In de Deltascenario s Rust en Warm wordt uitgegaan van het RC scenario van de WLO. De reële groei van het BBP bedraagt 0,7% per jaar. Omdat de bevolking in dit scenario niet meer groeit, is dit gelijk aan de welvaartsgroei per hoofd van de bevolking. In de scenario s Stoom en Druk van de Deltascenario s is uitgegaan van het GE scenario van de WLO. Hierin is de reële groei van het BBP 2,6% per jaar en de bevolkingsgroei 0,5% per jaar. De groei van het BBP per hoofd is 2,1% per jaar. 9 Tabel 3.5 geeft voor de verschillende sociaaleconomische scenario s de verhouding tussen de bevolking, het BBP per hoofd en het totale BBP in 2050 ten opzichte van Voor alle scenario s geldt dat de grootste groei van het totale BBP (lees: van de potentiële overstromingsschade) niet het gevolg is van een toename van de bevolking tussen 2011 en 2050 (toename van 0% tot 21%), maar door een groei van de welvaart per hoofd van de bevolking (tussen 31% en 124%). Tabel 3.5 Groei van de bevolking, BBP per hoofd en totaal BBP in 2050 ten opzichte van 2011 (factor). Scenario Bevolking BBP per hoofd BBP Totaal TM (WV21) 1,08 1,93 2,08 RC (Rust en Warm) 1,00 1,31 1,31 GE (Stoom en Druk) 1,21 2,24 2,72 7. Dus zonder inflatie. In MKBA s wordt standaard gewerkt met reële prijzen, zonder rekening te houden met algemene prijsinflatie. Ook in deze Proeve Plangebied DPR is dat het geval. Alle risico s, kosten en schade in de Proeve Plangebied DPR zijn conform de MKBA WV21 in prijzen van het jaar ,019/1, ,7% per jaar 9. 1,026/1, ,1% per jaar 38 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

47 Kader: Differentiatie van sociaaleconomische groei per dijkring, maakt het veel uit? Uit de achterliggende bestanden die gebruikt zijn voor de Deltascenario s 2011 zijn gedifferentieerde groeicijfers beschikbaar van de ontwikkeling van het woongebied en bebouwd gebied per dijkring. In het hoge groeiscenario (GE) kunnen deze cijfers per dijkring het sterkste uiteenlopen. Interessant is om na te gaan wat in dit scenario de mogelijke onnauwkeurigheid is die ontstaat door uit te gaan van landelijk gemiddelde groeicijfers in plaats van gedifferentieerde groeicijfers per dijkring. Figuur 3.10 geeft een impressie van de ontwikkeling van het woongebied in 2040 volgens het GE-scenario. In rood zijn nieuwe woongebieden weergegeven. 10 Figuur 3.10 Ontwikkeling van het woongebied in het GE-scenario (gegevens: Deltascenario s 2011). 10. Noot: op dit moment wordt in het kader van de Deltascenario s 2012 gewerkt aan een update van deze cijfers. Tevens is er discussie gaande over een verantwoorde schaal voor aggregatie en presentatie van de gegevens. De gegevens hier dienen enkel illustratie- en discussiedoeleinden. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 39

48 In het GE scenario neemt landelijk tussen het woongebied toe met 0,9% per jaar. Figuur 3.11 geeft de jaarlijkse groeicijfers, gedifferentieerd per dijkringgebied op basis van het kaartbeeld uit Figuur ,5% 2,0% 1,5% 1,0% 0,5% 0,0% 10 -Mastenbroek 11 -IJsseldelta 15 -Lopiker- en Krimpenerwaard 16 -Alblasserwaard en de 24 -Land van Altena 35 -Donge 36 -Land van Heusden/de Maaskant 37 -Nederhemert 38 -Bommelerwaard 39 -Alem 40 -Heerewaarden 41 -Land van Maas en Waal 42 -Ooij en Millingen 43 -Betuwe, Tieler- en Culemborgerwaarden 44 -Kromme Rijn 45 -Gelderse Vallei 47 -Arnhemse- en Velpsebroek 48 -Rijn en IJssel 49 -IJsselland 50 -Zutphen 51 -Gorssel 52 -Oost Veluwe 53 -Salland Figuur 3.11 Jaarlijkse groei van het woongebied per dijkring (GE-scenario) Uit de figuur wordt duidelijk dat er dijkringen zijn met een 2 keer hoger groeicijfer van het woongebied dan het landelijk gemiddelde (dijkringen 45 en 51) en dat er dijkringen zijn waar de groei van het woongebied nagenoeg nul is (dijkringen 37, 42 en 47). De jaarlijkse bevolkingsgroei in het GE scenario bedraagt 0,5% per jaar. Als we veronderstellen dat de groei van het woongebied en van de bevolking per dijkring volledig gecorreleerd zijn, dan betekent dit dat er dijkringen zijn waar de groei van de bevolking 1% per jaar bedraagt en dat er dijkringen waar deze groei gelijk aan nul is. Wat zou dit betekenen voor de groei van de potentiële schade in het GE-scenario in de periode ? Zonder differentiatie per dijkring bedraagt de toename van de schade een factor 2,72 (zie Tabel 3.5). Door de bevolkingsgroei gelijk aan 0 of 1 procent te nemen, wordt de toename van de schade een factor 2,24 tot 3,3. Immers, de grootste toename van de schade wordt bepaald door de groei van de schade per hoofd van de bevolking, en niet door de groei van de bevolking zelf. Tabel 3.6 Groei van de bevolking, BBP per hoofd en totaal BBP in 2050 ten opzichte van 2011 (factoren). Gevoeligheidsanalyse voor differentiatie. Scenario Bevolking BBP per hoofd Totaal BBP GE 1,21 2,24 2,72 GE dubbele groei bevolking 1,47 2,24 3,30 GE geen bevolkingsgroei 1,00 2,24 2,24 Ten opzichte van geen differentiatie van de groeicijfers per dijkring leidt het differentiëren van de groeicijfers per dijkring tot maximaal 20% meer (3,30/2,72-1) of 20% minder (2,24/2,72-1) economische schade en tot 20% meer (1,47/1,21-1) of 20% minder (1/1,21-1) slachtoffers in het jaar Dat lijkt alleszins een 40 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

49 acceptabele onnauwkeurigheidsmarge, zeker gezien de onzekerheid die in de scenario s zelf schuil gaat. Als laatste geldt dat de potentiële onnauwkeurigheid in het TM en RC scenario kleiner zal zijn dan die in het GE scenario, omdat in deze laatste scenario s de bevolking en economie minder hard groeien Overstromingsrisico in Schaderisico Uitgaande van de overstromingskansen uit de tweede referentiesituatie bedraagt het huidige overstromingsrisico bijna 700 miljoen euro per jaar. Wanneer er geen maatregelen genomen zouden worden, dan neemt dit in het WV21-scenario (W+ i.c.m. TM) met ruim een factor 10 toe, tot 7,2 miljard euro per jaar in Wanneer het Deltascenario Stoom als uitgangspunt zou zijn genomen, dan zou het overstromingsrisico met een factor 14 toenemen, tot 9,4 miljard euro per jaar in In het Deltascenario Rust neemt het risico toe met een factor 4: het overstromingsrisico in 2050 is dan 2,8 miljard euro per jaar. Tabel 3.7 Overstromingsrisico huidige situatie en 2050 (mln euro per jaar). Tak Huidig 2050 WV21: W+ & TM Stoom: W+ & GE Rust: G+ & RC Waal NR/Lek Lek IJssel IJsseldelta Maas Maas_ Limburgse Maas E. Limburgse Maas Totaal Bijdrage aan de groei van het overstromingsrisico Figuur 3.12 laat de bijdrage van verschillende componenten (toename overstromingskansen, bevolking en welvaart per hoofd) aan de groei van het totale overstromingsrisico zien. In het WV21-scenario is de gemiddelde bijdrage van de grotere overstromingskans aan de totale groei zo n 71%, de bijdrage van de welvaartstoename per hoofd 26% en de bijdrage van bevolkingstoename 3%. 11 In het scenario Stoom is de gemiddelde bijdrage van de overstromingskans wat kleiner, zo n 65%. De bijdrage van de welvaartstoename per hoofd is 29% en van de bevolking 7%. In het scenario Rust is de gemiddelde bijdrage van de overstromingskans het grootst, 83%. De bijdrage van de welvaartstoename per hoofd is 17%. In dit scenario neemt de bevolking niet toe (bijdrage aan de groei is dus nul). 11. De bijdragen zijn bepaald door de jaarlijkse groeivoet van de betreffende component te delen door de som van de groeivoeten van alle componenten. In een appendix bij Bijlage E van de MKBA WV21 (Kind, 2011) is middels een Taylorreeks aangetoond dat dit een correcte werkwijze is. Deze Bijlage is alleen digitaal verkrijgbaar (o.a via de Deltares website). Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 41

50 Figuur 3.12 : Bijdrage aan de groei van het overstromingsrisico voor verschillende scenario s. 42 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

51 Lokaal individueel risico De toename van de maximale LIR-waarde per dijkring (zie paragraaf 3.1.6) is gelijk aan de toename van de overstromingskansen. Dit is hier niet verder uitgewerkt. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 43

52 44 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

53 4 Mogelijke maatregelen Dit hoofdstuk beschrijft een aantal mogelijke maatregelen voor het reduceren van het overstromingsrisico, geeft een indicatie van de kosten daarvoor en presenteert de effecten op het overstromingsrisico. 4.1 Vertreksituatie: 2015/2020 De vertreksituatie voor de analyses is de situatie 2015/2020, na uitvoering van de lopende projecten Ruimte voor de Rivier en Maaswerken. De waterkeringen voldoen in deze situatie aan de huidige toetsvoorschriften. De door experts ingeschatte overstromingskansen zijn in deze situatie relatief groot als gevolg van de bijdrage van piping en lengte-effecten aan de overstromingskans (zie paragraaf 3.1.1). De vertreksituatie 2015/2020 wordt ook wel aangeduid als de tweede referentiesituatie. 4.2 Bereiken van de tussennorm Door het nemen van maatregelen (aanleggen van steunbermen) om de problemen met piping op te lossen, wordt de tussennorm bereikt. In deze situatie is de overstromingskans van het dijkringdeel getalsmatig gelijk aan de overschrijdingskansnorm (van de dijkring). In WV21 wordt deze situatie aangeduid als de eerste referentiesituatie. De kosten van het bereiken van deze situatie vanuit de tweede referentiesituatie (dus na uitvoeren van Ruimte voor de Rivier, Maaswerken etc.) zijn reeds geraamd in het kader van WV21. Hierbij is uitgegaan van maatregelen als steunbermen en damwanden; innovatie maatregelen met mogelijk lagere kosten (zoals de toepassing van geotextiel), waar nu nog onderzoek naar loopt, zijn niet beschouwd. Een beschrijving van de gevolgde werkwijze is opgesteld in het kader van deze Proeve Plangebied DPR (zie memo in bijlage C). Voor het rivierengebied bedragen de kosten ruim 4 miljard euro. Tabel 4.1 geeft de kosten voor de verschillende deelgebieden weer. Tabel 4.1 Kosten voor het bereiken van de tussennorm, wanneer de maatregelen los worden uitgevoerd (mln euro, excl. BTW, excl. beheer en onderhoud, prijspeil 2009). Tak Kosten (mln euro) Waal NR/Lek 66 Lek 955 IJssel 749 IJsseldelta 262 Maas 436 Maas_ Limburgse Maas 27 E. Limburgse Maas 146 Totaal Noot: dijkring 43 is hier in zijn geheel ingedeeld bij de Waal en 16 bij de Lek Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 45

54 De tussennorm zou mogelijk ook door middel van (extra) rivierverruiming kunnen worden opgelost. Hoeveel de waterstanden zouden moeten dalen om de pipingproblemen op te lossen, is op dit moment niet goed bekend, maar de indruk is dat dat aanzienlijk is (orde 1 meter). Door het nemen van maatregelen om de tussennorm te bereiken, neemt het overstromingsrisico met bijna een factor 3 af, van bijna 700 miljoen euro per jaar naar 260 miljoen euro per jaar in de huidige situatie en van ruim 7 miljard euro per jaar naar 2,7 miljard euro per jaar in 2050 (op basis van het WV21-scenario ). Tabel 4.2 Overstromingsrisico bij niets doen en bereiken van tussennorm (mln euro per jaar) (WV21-scenario). Tak Niets doen Bereiken tussennorm Huidig 2050 Scenario WV21 Huidig 2050 Scenario WV21 Waal NR/Lek Lek IJssel IJsseldelta Maas Maas_ Limburgse Maas E. Limburgse Maas Totaal Dijkversterking Dijkversterking kan worden ingezet voor het bereiken van verschillende delen van de veiligheidsopgave: voor het behalen van de tussennorm (zie paragraaf 4.2), voor het compenseren van de effecten van klimaatverandering en voor het realiseren van een hogere beschermingsnorm. De onderbouwing voor een hogere beschermingsnorm kan verschillende grondslagen hebben: economische overwegingen (zie de MKBA WV21), het reduceren van slachtofferrisico s (zie Analyse Slachtofferrisico s van WV21), gelijkheidsprincipes, de wens tot een zekere uniformiteit in het rivierengebied, etc. Hier wordt uitgebreid op ingegaan in het volgende hoofdstuk 5. Omdat er echter sprake kan zijn van synergievoordelen wanneer dijkversterking ten behoeve van de verschillende onderdelen van de veiligheidsopgave gelijktijdig (maar daardoor ook vroegtijdig!) wordt uitgevoerd, wordt in deze paragraaf alvast één optie voor de mogelijke aanscherping van de beschermingsniveaus meegenomen. Deze is de KBA-norm uit WV21, zonder achteruitgang ten opzichte van de eerste referentie (later in het rapport ook aangeduid als optie 3a). Door het combineren en gelijktijdig realiseren van de verschillende onderdelen middels dijkversterking kunnen belangrijke synergievoordelen worden behaald, zie Tabel 4.3. Wanneer alle onderdelen los zouden worden uitgevoerd, dan bedragen de totale kosten 10,5 miljard euro (4,3 miljard euro voor het bereiken van de tussennorm, 3,9 miljard euro voor het compenseren van de effecten van klimaatverandering en 2,3 miljard euro voor het bereiken 46 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

55 van economisch optimale overstromingskansen uit de MKBA). Wanneer alle onderdelen in één keer zouden worden uitgevoerd, dan bedragen de totale kosten 7,9 miljard euro. Het potentiële synergievoordeel van het gelijktijdig uitvoeren van deze 3 onderdelen middels dijkversterking bedraagt dus zo n 2,6 (= 10,5 7,9) miljard euro. Tabel 4.3 Kosten van dijkversterking (mln euro, excl. BTW., excl. beheer en onderhoud, prijspeil 2009). Tak Klimaat KBA norm Klimaat + KBA Tussennorm + klimaat Tussennorm + KBA norm Tussennorm + KBA norm + klimaat Waal NR/Lek Lek IJssel IJsseldelta Maas Maas_ Limburgse Maas E. Limburgse Maas Totaal kosten bereiken tussennorm n.v.t. Door het compenseren van de effecten van klimaatverandering neemt het overstromingsrisico verder af, van 2,7 miljard euro tot ruim 500 miljoen euro per jaar in Wanneer verder gegaan wordt en de norm gelijk wordt aan de KBA-norm, dan bedraagt het overstromingsrisico in 2050 nog slechts 170 miljoen euro per jaar. Tabel 4.4 Overstromingsrisico bij verschillende onderdelen van dijkversterking (mln euro per jaar in 2050) (WV21 scenario). Tak Tussennorm Tussennorm + klimaat Tussennorm + klimaat + KBA Waal NR/Lek Lek IJssel IJsseldelta Maas Maas_ Limburgse Maas E. Limburgse Maas Totaal Rivierverruiming Rivierverruiming is met name een geschikte strategie voor het compenseren van de hogere maatgevende waterstanden als gevolg van hogere rivierafvoeren. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 47

56 De maatregel is minder of niet geschikt voor het verhelpen van de huidige problemen met piping die de belangrijkste oorzaak zijn van de relatief grote overstromingskansen in het rivierengebied (zie bereiken tussennorm), omdat hiervoor een grote daling van de maatgevende waterstand nodig is. Wanneer de fysiek maximale rivierafvoer wordt bereikt, dan is rivierverruiming een minder geschikte maatregel om hogere beschermingsniveaus te bereiken. Want bij het bereiken van het fysiek maximum zijn voor een hogere norm alleen nog maatregelen nodig in verband met golfoploop. Rivierverruiming is voor dit doel een relatief dure maatregel (zie ook bijlage E). In het W+ scenario, zoals dat gehanteerd is in WV2,1 neemt de maatgevende Rijnafvoer in 2050 toe tot m3/s en de maatgevende Maasafvoer tot 4300 m3/s. 12 De kosten voor het compenseren van deze hogere afvoeren voor het plangebied zijn geraamd op 1,7 miljard euro voor de Rijntakken en 2,1 miljard euro voor de Maas, in totaal 3,8 miljard euro. 13 Tabel 4.5 Kosten van rivierverruiming Rijntakken (miljard euro). Tak Maatgevende afvoer m3/s Maatgevende afvoer m3/s *) Waal 1,6 0,8 IJssel 1,8 0,9 Totaal 3,4 1,7 Bron: zie Bijlage F *) Berekend als de helft van de kosten van m3/s. 12. Zie Kuijper et al, 2011, Bijlage C2. Invullen van de parameters voor 2050 W+ geeft een maatgevende afvoer voor de Maas van 4300 m3/s. In DPR wordt uitgegaan van een maatgevende Maasafvoer in 2050 van 4200 m3/s. Een punt voor de fase na de Proeve Plangebied DPR. 13. De kosten zijn overgenomen uit de Blokkendoos van de PKB RvdR en uit het advies IVM-2, zonder aanpassing van prijspeil en zonder correctie voor BTW. Beide vallen globaal tegenover elkaar weg. Het Expertisecentrum Kosten (ECK) geeft aan dat er een indexatie op de kosten van de PKB maatregelen nodig is van circa +27% om deze op prijspeil 2009 te krijgen. Anderzijds dienen deze kosten nog gecorrigeerd te worden voor BTW (de kosten van dijkversterking zijn immers ook exclusief BTW). Per saldo resteert een benodigde opwaartse correctie van circa 10%. Binnen de Proeve Plangebied DPR is deze verder achterwege gelaten. Voor het vervolg wordt geadviseerd om na te gaan of de ramingen uit de PKB RvdR en IVM-2 nog volstaan. 48 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

57 Tabel 4.6 Kosten van rivierverruiming Maas (miljard euro). Tak Maatgevende afvoer 4200 m3/s Maatgevende afvoer 4400 m3/s Maatgevende afvoer 4600 m3/s Maatgevende afvoer 4300 m3/s *) Limburgse Maas 0,6 1,7 2,0 1,2 Bedijkte Maas 0,6 1,2 1,6 0,9 Totaal 1,2 2,9 3,6 2,1 Bron: Ministerie van V&W, Rijkswaterstaat Dienst Limburg, *) Berekend als het gemiddelde van de kosten van 4200 m3/s en 4400 m3/s. Het bedrag van 3,8 miljard euro voor het pakket rivierverruimende maatregelen is vergelijkbaar met het bedrag van 3,9 miljard euro dat uitgerekend is voor het afzonderlijke pakket aan dijkversterking voor het compenseren van klimaatverandering (zie Tabel 4.3). Bij de vergelijking van deze kosten passen een aantal kanttekeningen: de kosten van dijkversterking van 3,9 miljard euro voor het compenseren van klimaatverandering kunnen lager uitvallen wanneer deze gelijktijdig met andere dijkversterkingopgaven worden gecombineerd; in de kosten van dijkversterking voor het compenseren van klimaatverandering zit ook de verwachte bodemdaling; bij de kosten van rivierverruiming is dat niet het geval; rivierverruimende maatregelen gaan gepaard met extra baten (natuur, ruimtelijke kwaliteit, ); door te kiezen voor rivierverruimende maatregelen is de schade in geval van overstroming minder groot dan bij dijkversterking. 4.5 Deltadijken Een andere mogelijkheid om het overstromingsrisico te reduceren, is door te kiezen voor deltadijken. Deltadijken zijn dijken die zo hoog, breed of sterk zijn dat de kans op een plotselinge en oncontroleerbare doorbraak zeer klein is. Voor het in beeld brengen van de kosten en baten van deltadijken is in de Proeve Plangebied DPR aangesloten bij de Verkenning Deltadijken die in het kader van het deelprogramma Veiligheid is uitgevoerd (Knoeff en Ellen, 2011). De kostencijfers uit deze verkenning zijn echter niet direct te gebruiken in de Proeve Plangebied DPR: de uitgangspunten van beide kostenramingen komen niet overeen met die van traditionele dijkversterkingen. Dit geldt zowel voor het omgaan met de uitgangsituatie, voor het al dan niet meenemen van aanwezige overhoogte, het wel of niet hanteren van een robuustheidstoeslag voor dijkontwerpen en van reserves in het ontwerp voor mogelijke toekomstige klimaatverandering. Om de kostenramingen van Deltadijken in de Proeve Plangebied DPR consistent te houden met die van traditionele dijkversterking, is voor de kosten voor aanleg van een deltadijk uitgegaan van de kosten van een traditionele dijk met een faalkans die 100 keer kleiner is dan de norm. Tabel 4.3 uit Knoeff en Ellen (2011) laat zien dat dit voor het rivierengebied een (zeer) goede aanname is. Tabel 4.7 geeft de op deze wijze geraamde kosten voor het aanleggen van Deltadijken, waarbij tevens de kosten van het bereiken van de tussennorm en van klimaatverandering tot 2050 zijn meegenomen. De totale kosten bedragen ruim 13 miljard euro. Dit bedrag is bijna Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 49

58 twee keer zo groot als het bedrag van 6,7 miljard euro dat alleen nodig is voor het bereiken van de tussennorm en het compenseren van klimaatverandering (zie Tabel 4.3, 5 e kolom). Tabel 4.7 Kosten van Deltadijken (mln euro, excl. BTW., excl. beheer en onderhoud, prijspeil 2009). Tak Kosten Waal NR/Lek 194 Lek IJssel IJsseldelta 779 Maas Maas_ Limburgse Maas 123 E. Limburgse Maas 655 Totaal In de Verkenning Deltadijken is er van uitgegaan dat door de aanleg van Deltadijken de kans op een dijkdoorbraak met een factor 100 wordt gereduceerd. Daarnaast ontstaat overstromingsschade wanneer er water over de kruin loopt of slaat, een fenomeen waar de Deltadijken bestand tegen moet zijn en waardoor ze minder hoog (maar wel sterk) moeten zijn. Tot nog toe is in verschillende studies nog maar beperkt aandacht besteedt aan het bepalen van deze overslagschade. Grofweg wordt bij een overslag van 10 l/s/m deze schade geschat op 10 procent (voor grote dijkringen) tot 40 procent (voor kleine dijkringen) van de schade die zou ontstaan bij een ongecontroleerde dijkdoorbraak (zie Proeve bedijkte Maas, Asselman et al, 2013). De kans op deze schade is echter gering, bij het ontwerp van de Deltadijken is immers uitgegaan dat ze bij overslag van 10 l/s/m/ falen. Daarom is voor de schade als gevolg van overslag er vanuit gegaan dat deze bij normfrequentie (1/1250 per jaar) 1% van de schade bij overstromen bedraagt, en 10% (voor grote dijkringen) en 40% (voor kleine dijkringen) op het punt vlak voordat de Deltadijken doorbreken (kans van 1/ per jaar). Bij een aangenomen exponentieel verloop, komt dit rekenkundig overeen met een gemiddelde extra schade als gevolg van wateroverlast van 5% van de overstromingsschade voor grote dijkringen en van 10% bij kleine dijkringen, waarbij dan de normfrequentie als overstromingskans mag worden gehanteerd (zie verder bijlage A). Tabel 4.8 laat het overstromingsrisico in 2050 zien wanneer gekozen zou worden voor Deltadijken. Het totale overstromingsrisico van 35 miljoen euro per jaar wordt voor het grootste gedeelte (85%) veroorzaakt door schade die ontstaat als gevolg van overlopen. Het overstromingsrisico van 35 miljoen euro per jaar is fors lager dan het overstromingsrisico bij het handhaven van de tussennorm van ruim 500 miljoen euro per jaar in 2050 (zie Tabel 4.4) en ook fors lager dan het economisch optimale overstromingsrisico van 170 miljoen euro per jaar (zie Tabel 4.4). 50 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

59 Tabel 4.8 Overstromingsrisico bij Deltadijken (mln euro per jaar in 2050) (WV21 scenario). Tak Overloop Doorbraak Totaal Waal 10,0 2,0 12,0 NR/Lek 8,8 1,8 10,5 Lek 2,8 0,6 3,4 IJssel 2,7 0,5 3,2 IJsseldelta 0,3 0,1 0,4 Maas 2,8 0,6 3,4 Maas_2000 0,4 0,1 0,5 Limburgse Maas 1,0 0,1 1,1 E. Limburgse Maas 5,5 0,5 6,0 Totaal 30,0 5,3 35,3 4.6 Waterrobuust bouwen Mogelijke maatregelen in de ruimtelijke ordening Waterrobuust bouwen is slechts één van de mogelijk ruimtelijk ordeningsmaatregelen om het overstromingsrisico in het rivierengebied te beperken. Andere mogelijke ruimtelijke ordeningsmaatregelen zijn bijvoorbeeld: Elders bouwen (bijv. buiten het rivierengebied). Hierdoor neemt de schade in de toekomst minder snel toe. De baten van elders bouwen zijn in het kader van de Proeve Plangebied DPR gelijk aan die berekend voor waterrobuust bouwen, omdat in de Proeve Plangebied DPR voor waterrobuust bouwen er vanuit gegaan is dat nieuwbouw niet meer bijdraagt aan de toename van de overstromingsschade (zie later in deze paragraaf). De maatschappelijke kosten van elders bouwen - het betreft hier niet alleen het verschil in bouwkosten maar ook bijv. de kosten van het ontsluiten via infrastructuur van de nieuwbouwlocaties, de kosten van woon-werkverkeer, recreatief verkeer etc. - kunnen echter niet eenvoudig en in algemene zin worden bepaald; Compartimentering van dijkringen. Uit de Compartimenteringstudie (Asselman et al., 2008) is gebleken dat dit mogelijk met uitzondering van compartimentering van dijkring 43 geen rendabele maatregel is. Uit de MKBA WV21 (p. 84) volgt dat compartimentering van dijkring 43 langs het Amsterdam-Rijnkanaal niet leidt tot substantieel ander economisch optimaal beschermingsniveaus voor deze dijkring, omdat de totale schadeverwachting ongeveer hetzelfde blijft. Ook deze maatregel is in de Proeve niet nader beschouwd; Het gericht beschermen van vitale infrastructuur (bijv. transportinfrastructuur, gas, electra, telecom) of kwetsbare objecten (bijv. ziekenhuizen). Het huidige HIS-SSM is onvoldoende om deze maatregelen te beoordelen op de afname van de economische of slachtofferrisico. Waterrobuust bouwen Er is in Nederland nog relatief weinig ervaring om door middel van waterrobuust te bouwen de binnendijkse overstromingschade te beperken. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 51

60 Een goede bron voor de schatting van de kosten en effectiviteit van deze maatregelen is de studie Kosten van Waterrobuust Bouwen die in 2008 in het kader van WV21 is uitgevoerd (SBR 2008). In deze studie zijn de extra kosten van verschillende vormen van waterrobuust bouwen voor een standaard nieuwbouwwijk geraamd. Omgerekend naar de kosten per woning bedragen de (gemiddelde) extra kosten zo n 7000 euro (voor woningen met een verhoogd vloerpeil) tot euro (voor wonen op de eerste verdieping); zie Bijlage D. In de SBR studie is er van uitgegaan dat de waterrobuust bouwvormen worden uitgevoerd in combinatie met één meter maaiveldverhoging die als standaardverhoging geldt voor nieuwbouwwijken. Daardoor kunnen deze maatregelen schade voorkomen in gebieden waar het huidige maaiveld anders zou overstromen met een diepte van 2 tot 3 meter. Merk op dat er in het rivierengebied ook veel gebieden zijn waar de verwachte overstromingsdiepte aanzienlijk meer is dan deze 2 tot 3 meter, zie Figuur 3.1. Ook daar kan de schade met waterrobuuste bouwvormen lager zijn dan zonder, maar voorkomen van schade kan zij daar niet. Om een idee te geven van de economische efficiency van deze maatregel zou als voorbeeld kunnen worden uitgegaan dat voortaan alle nieuwbouw waterrobuust gebouwd zou worden. De investeringskosten tot 2050 zijn dan globaal te berekenen als volgt: de bevolking in het rivierengebied in 2011 bedraagt 3,6 miljoen mensen; de bevolking neemt toe met 0,2% per jaar, tot 3,9 miljoen in 2050 (TM-scenario); het gemiddelde aantal personen per huishouden is 2,2; de toename van de bevolking met 0,3 miljoen mensen leidt dan tot een toename van het aantal woningen van ca 130,000; de kosten van aangepast bouwen zijn gemiddeld 13,000 euro per woning (voor 1 meter extra ophogen); de totale kosten in het rivierengebied zijn dan circa 1,7 miljard euro. Merk op dat deze kosten kunnen worden doorberekend aan de koper van de nieuwbouwwoning en dan niet voor rekening van de overheid hoeven te zijn. In een MKBA context, waarbij in eerste instantie gekeken wordt naar de totale maatschappelijke kosten en baten van een maatregelen, is dit echter niet van direct belang. Immers, ook de lasten van andere maatregelen als dijkversterking of rivierverruiming zullen uiteindelijk voor rekening komen van de belastingbetaler of ingezetenen. Tabel 4.9 Inschatting van de kosten voor aangepast bouwen van alle nieuwe woningen tot 2050 (mln euro). Tak Kosten Waal 447 NR/Lek 680 Lek 213 IJssel 228 IJsseldelta 62 Maas 243 Maas_ Limburgse Maas 8 E. Limburgse Maas 43 Totaal Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

61 Bij deze raming zijn wel de nodige kanttekeningen te maken. Zo is er bijvoorbeeld geen rekening gehouden met de vervanging van de bestaande woningvoorraad. Omdat deze in bestaand bebouwd gebied ligt, zijn de opties voor aangepaste bouwvormen hier waarschijnlijk ook minder kansrijk en zullen de kosten hoger uitvallen dan voor nieuwbouw. Tabel 4.10 geeft een inschatting van het overstromingsrisico in 2050, waarbij er vanuit gegaan is dat door alle nieuwbouw waterrobuust te bouwen de schade aan nieuwbouwwoningen en een toename van slachtoffers als gevolg van bevolkingsaanwas volledig voorkomen wordt (zoals al aangegeven is: een optimistische aanname). Uitgaande van een situatie waarin de tussennorm in 2050 gehandhaafd blijft, reduceert in dit geval het overstromingsrisico in 2050 met 8%, van 535 miljoen euro per jaar tot 494 miljoen euro per jaar. Tabel 4.10 Overstromingsrisico bij waterrobuust bouwen (mln euro per jaar in 2050) (WV21 scenario s). Tak Tussennorm + klimaat Tussennorm + klimaat + max. laag 2 Waal NR/Lek Lek IJssel IJsseldelta 6 6 Maas Maas_ Limburgse Maas 10 9 E. Limburgse Maas Totaal Kader: Waterrobuust bouwen: minimale kans voor voldoende rendement Het economisch rendement van waterrobuust bouwen is afhankelijk van de kans dat een woning onder water komt te staan. Hoe vaker dit het geval is, hoe efficiënter de maatregel. In bijlage C is een globale analyse gedaan naar de minimale kans waarbij waterrobuust bouwen nog net rendabel is ( break-even kansen ). Hieruit volgen voor verschillende maatregelen break-even kansen die globaal tussen 1/50 en 1/500 per jaar liggen. Bij kleinere overstromingskansen (van de woning voor het gemak even gelijk genomen aan de overstromingskans van de dijkring) zijn de maatregelen voor waterrobuust bouwen economisch gezien niet rendabel; bij grotere zijn ze dat wel. Voor het rivierengebied, waar de economische optimale overstromingskansen gemiddeld rond de 1/4000 per jaar liggen, betekent dit dat waterrobuust bouwen voor de meeste dijkringen geen efficiënte maatregel is. Slechts enkele, kleine dijkringen in het rivierengebied hebben een economisch optimale overstromingskans van orde 1/500 per jaar. Hier zouden deze maatregelen overwogen kunnen worden. Ook voor buitendijkse gebieden, waar de kans op een overstroming relatief groot is, kan waterrobuust bouwen een rendabele maatregel zijn. 4.7 Rampenbeheersing In het kader van de studies Proeve Plangebied DPR en Proeve bedijkte Maas is de studie Evacuatieschattingen Nederland en het effect van investeren. Globale inventarisatie kosten Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 53

62 en baten van rampenbeheersing bij overstromingen uitgevoerd (Kolen en Terpsta, 2012). In deze studie worden de evacuatiefracties zoals die ook binnen WV21 zijn gebruikt, als uitgangspunt genomen. Voor de meeste dijkringen in het rivierengebied zijn deze 0,75. 14,15 In Kolen en Terpstra zijn de volgende (clusters) van maatregelen voor het verbeteren van de evacuatiefracties onderzocht: 1 verbeteren van de organisatorische voorbereiding overheid (planvorming, oefenen en informatievoorziening); 2 versterken zelfredzaamheid van de burger (risicoperceptie, risico- en crisiscommunicatie); 3 meer hulpverleningsmiddelen (voertuigen en mensen); 4 meer weginfrastructuur (meer evacuatieroutes); en 5 verbetering van de benutting van gebouwinfrastructuur (shelters). Uit het rapport blijkt het volgende: Door een verbetering van de organisatorische voorbereiding (maatregel 1) kunnen de evacuatiefracties voor de Rijn en Maas worden verbeterd (voor de Rijn van 0,73 naar 0,83 en voor de Maas van 0,68 naar 0,82). Het effect hiervan op het aantal achterblijvers is aanzienlijk: ca 40% minder achterblijvers. Hierdoor daalt ook het verwacht aantal slachtoffers en ook de maximale LIR-waarde in het dijkringgebied met ca 40%. De kosten hiervoor zijn gering: volgens het rapport van Kolen en Terpstra bedragen de extra kosten bovenop de kosten van het in stand houden van het huidige niveau van rampenbeheersing ca 90 miljoen euro contante waarde. Dit komt overeen met een bedrag van circa 5 miljoen euro per jaar. Deze bedragen gelden voor heel Nederland; voor het Rivierengebied zou kunnen worden uitgegaan van ongeveer de helft; Ook de kosten voor het versterken van de zelfredzaamheid van de burger (maatregel 2) zijn beperkt: landelijk ca 65 miljoen euro contante waarde (ongeveer 3,5 miljoen euro per jaar). Het effect op het slachtofferrisico kan volgens het rapport niet worden bepaald en is dus onbekend; De kosten voor een forse toename van de beschikbare hulpverleningsmiddelen (maatregel 3) zijn landelijk gezien aanzienlijk (1 tot enkele miljarden euro s contante waarde, tot honderden miljoenen euros per jaar) terwijl het verwachte effect op de reductie van het slachtofferrisico nihil is; Meer weginfrastructuur (maatregel 4) vraagt voor het rivierengebied al snel een investering van vele miljarden euro s, terwijl het maximale effect op het slachtofferrisico ongeveer vergelijkbaar is met maatregel 1 (verbeterde organisatorische voorbereiding); Een betere benutting van gebouwinfrastructuur (maatregel 5): inzetten op verticale in plaats van preventieve evacuatie leidt in het rivierengebied tot ordegrootte hetzelfde aantal slachtoffers, of zelfs tot meer slachtoffers als preventieve evacuatie daardoor uitblijft. 14. In WV21 is uitgegaan van evacuatieschattingen van 75% voor de meeste dijkringen in het rivierengebied, op basis van de studie Evacuatieschattingen Nederland (Maaskant et al., 2009). De studie van Kolen en Terpstra gebruikt een verbeterde methode voor het berekenen van evacuatiefracties die ook is vastgelegd in software, EvacuAid. Daardoor komen Kolen en Terpstra tot iets lagere evacuatiefracties voor Nederland (enkele procentpunten). Voor deze Proeve Plangebied DPR is dit verder niet van belang. 15. De evacuatiefractie van 0,75 geldt ook voor dijkringen 15, 16, 24, 35; zie tekst in paragraaf Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

63 Dit alles overziend lijkt het voor de hand te liggen om in te zetten op maatregel 1. De vraag hier is zelfs gerechtvaardigd of dit niet als uitgangsituatie voor de berekeningen had moeten worden gekozen (vergelijk een soort van referentiesituatie), nog voordat de effecten van de overige maatregelen worden bepaald. Uit de analyse van Kolen en Terpstra volgt dus dat het slachtofferrisico (verwacht aantal per jaar en LIR) met ca 40% kan worden gereduceerd tegen relatief weinig kosten. Voor het schaderisico (en daarmee voor de economische optimale overstromingskansen uit de MKBA) maakt dit echter weinig uit, omdat slechts een klein gedeelte van de schade bestaat uit de in geld gewaardeerde schade van dodelijke slachtoffers (gemiddeld ca 14%; zie paragraaf 3.1.8). Door uit te gaan van een verbeterde evacuatie wordt het schaderisico gemiddeld 6% (40% x 14%) kleiner en daardoor de economisch optimale overstromingskansen gemiddeld 6% groter. Voor de normopties die in het volgende hoofdstuk worden gebaseerd op het LIR, is dit wel van belang. 4.8 Synthese Figuur 4.1 geeft in een figuur de ontwikkeling van het overstromingsrisico (linkerdeel) en de kosten voor het verlagen daarvan (rechterdeel) weer. Uit de linkerkant van het figuur blijkt achtereenvolgens dat (uitgaande van TM/W+): zonder maatregelen het overstromingsrisico toeneemt van 700 miljoen euro per jaar tot 7 miljard euro per jaar in 2050; door het bereiken van de tussennorm reduceert het overstromingsrisico tot 260 miljoen euro per jaar, waarna het autonoom toeneemt tot 2,7 miljard euro per jaar in 2050; door het bereiken van de tussennorm en het compenseren van klimaatverandering bedraagt het overstromingsrisico in miljoen euro per jaar; wanneer aanvullend alle nieuwbouw waterrobuust gebouwd wordt, dan bedraagt het overstromingsrisico in miljoen euro per jaar; het economisch optimaal overstromingsrisico (op basis van de MKBA WV21) bedraagt in miljoen euro per jaar; door te kiezen voor Deltadijken het overstromingsrisico in 2050 zo n 35 miljoen euro bedraagt. Uit de rechterkant van het figuur blijkt dat: wanneer de opgaven afzonderlijk met dijkversterking worden aangepakt, de kosten voor het bereiken van de tussennorm 4,3 miljard euro bedragen, voor het compenseren van de effecten van klimaatverandering 3,9 miljard euro en voor het bereiken van de economisch optimale overstromingskans 2,3 miljard euro; in totaal 10,5 miljard euro; de kosten van dijkversterking kunnen worden gereduceerd tot 7,9 miljard euro wanneer deze als één integrale opgave worden aangepakt; wanneer dijkversterking in één keer wordt uitgevoerd en de effecten van klimaatverandering worden gecompenseerd middels rivierverruiming, de kosten 9,1 miljard euro bedragen; de kosten van een strategie van Deltadijken voor het hele rivierengebied circa 13 miljard euro bedragen; de kosten van waterrobuust bouwen aanvullend zo n 1,7 miljard euro bedragen. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 55

64 Figuur 4.1: Overstromingsrisico en de kosten voor het beheersen daarvan 56 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

65 5 Opties voor aanscherping van het beschermingsniveau Dit hoofdstuk beschrijft een aantal mogelijke opties voor aanscherping van de beschermingsniveaus in het rivierengebied. De opties zijn gebaseerd op de MKBA, LIR en het groepsrisico. In dit hoofdstuk wordt er vanuit gegaan de dat de opties gerealiseerd worden middels dijkversterking. In de volgende hoofdstukken komen ook opties met rivierverruiming, ruimtelijke ordening en rampenbeheersing aan bod. Het hoofdstuk geeft de effecten van deze opties weer op aspecten van het economisch risico, slachtofferrisico en investeringskosten. 5.1 Algemene werkwijze Om in de Proeve Plangebied DPR te komen tot een eerste set van mogelijke opties voor het vaststellen van geactualiseerd beschermingsniveaus in het rivierengebied, zijn een aantal algemene elementen van belang: a. de economisch optimale overstromingskansen uit de MKBA WV21 (zgn. middenkansen ) en de eisen die gesteld worden aan de overstromingskans vanuit het LIR of GR (maximaal toelaatbare overstromingskansen) moeten onder een gezamenlijke noemer worden gebracht; b. er moet een keuze gemaakt worden ten aanzien van het aantal normklassen voor de beschermingsnormen; c. de moet een keuze worden gemaakt ten aanzien van de wijze van toekennen van de kansen uit de MKBA en vanuit het LIR of GR aan de verschillende normklassen. Deze elementen worden hieronder toegelicht. ad a) In de MKBA WV21 zijn zgn. middenkansen berekend als mogelijke waarden voor een nieuwe toetsnorm. Middenkansen zijn kansen waarbij er (ook tijdens de rekenkundige afleiding) expliciet rekening mee gehouden is dat deze in de praktijk gedurende een periode van 10 tot 20 jaar overschreden zullen worden (de tijd die in veelal verstrijkt tussen het moment dat een waterkering wordt afgekeurd en het moment dat grote projecten gereed zijn). Een overschrijding van de middenkans uit de MKBA moet dus gezien worden als een signaal om een verbeterproject aan de waterkering te starten; het beoogt niet de maximale toelaatbare overstromingskans te zijn die nooit overschreden zou mogen worden. Mogelijk anders is het bij de vertaling van een eis vanuit het LIR of GR naar een maximaal toelaatbare overstromingskans. In dit geval zou wel degelijk het behalen van een echte harde maximaal toelaatbare overstromingskans kunnen worden beoogd. Om beide kansen onder dezelfde noemer te krijgen, is in de Proeve Plangebied DPR bij de vertaling van de maximaal toelaatbare overstromingskansen (als mogelijke norm voor de waterkering) die volgt uit het LIR of GR nog rekening gehouden met een uitvoeringstermijn van gemiddeld 15 jaar gedurende welke de overstromingskans nog verder toe zal kunnen nemen. Omdat in het W+ scenario de overstromingskans jaarlijks met zo n 5 procent toeneemt, is de maximaal toelaatbare overstromingskans die is gebaseerd op het LIR of GR Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 57

66 nog met een factor 0,5 vermenigvuldigd. 16 In paragraaf en wordt dit nader met getallen voor de beleidsopties uitgewerkt. ad b) De mogelijk nieuwe beschermingsnormen (feitelijk dus de middenkansen op basis van de MKBA, LIR of GR) moeten vervolgens ingedeeld worden in een beperkt aantal normklassen. Alhoewel het wenselijk kan zijn om het huidige aantal normklassen bij de herziening ervan te gaan beperken, is in deze Proeve Plangebied DPR nog zo goed mogelijk aangesloten bij de huidige klasse-indeling. Uitgegaan is van de volgende klassen: 1/125 1/250 1/500 1/1250 1/2000 1/4000 1/ / en 1/ (alle kansen per jaar). De klasse 1/125 per jaar is hier toegevoegd omdat dit de in WV21 in de tweede referentie geschatte overstromingskans is voor de dijkringen langs de Limburgse maas. Merk op het verschil tussen de achtereenvolgende klassen 1/1250, 1/2000 en 1/4000 per jaar in termen van verschil in kruinhoogte (of waterstand) erg klein is, zeker voor de Waal, Nederrijn, Lek en IJssel waar aftopping van de maatgevende afvoer speelt. Daarom zou kunnen worden overwogen om de klasse 1/2000 per jaar op een gegeven moment verder buiten beschouwing te laten. Dit is ook de reden waarom er in de Proeve Plangebied DPR geen klasse van 1/ per jaar bestaat tussen 1/ per jaar en 1/ per jaar. ad c) Een vervolgvraag is hoe de mogelijke normen nu moeten worden toegekend aan een van de klassen. In welke klasse wordt bijvoorbeeld een vanuit de MKBA berekende norm van 1/350 per jaar geplaatst? Hiervoor zijn grenzen tussen de opeenvolgende klassen nodig. In het MKBA rapport van WV21 zijn de grenzen tussen de normklassen bepaald aan de hand van logaritmisch gemiddelden. Het logaritmisch middelen ligt vanwege de gebruikte exponentiële kansfuncties voor de hand; er zitten dan aan beiden kanten van het klasse gemiddelde evenveel centimeters dijk of evenveel centimeters waterstand. Door logaritmisch te middelen en na enige afronding ontstaat dan de volgende tabel: Tabel 5.1 Gehanteerde indeling voor normen in de Proeve Plangebied DPR (jaar) Klasse Ondergrens Bovengrens 125 nvt Nvt De kans van 1/350 per jaar valt in dit geval dus net aan in de klasse 1/500 per jaar. En een kans van 1/750 per jaar valt onder dezelfde klasse van 1/500 per jaar. Voor de normkansen die volgen uit het LIR en GR is deze werkwijze ook aangehouden. Doordat volgens deze werkwijze sommige kansen aan een onveiliger klasse worden 16. 1/1, ,5. 58 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

67 toebedeeld (een kans van 1/750 per jaar bijv. aan de klasse 1/500 per jaar), zijn er in de normopties die gebaseerd zijn op bijvoorbeeld een LIR van 10-5 nog locaties in de dijkring die te maken hebben met een (beperkt) overschrijding van deze LIR-waarde dan De manier waarop dit zou kunnen worden voorkomen, is door alle kansen die tussen twee klassen in liggen, naar boven (dwz, naar de meest veilige klasse) af te ronden (1/750 wordt dan bijvoorbeeld 1/1250 per jaar). Dit zou dan leiden tot hogere beschermingsniveaus. 17 In paragraaf 8.6 wordt dit middels een gevoeligheidsanalyse getoond. 5.2 Basisopties voor het beschermingsniveau De basisopties zijn bedoeld om een eerste inzicht te geven in de mogelijke veiligheidsopgave voor het rivierengebied. De basisopties zijn gebaseerd op de MKBA en Analyse van Slachtofferrisico s uit WV21, met enkele aanpassingen (zie paragraaf 2.2). Ook het voortzetten van de beide referentiesituatie(s) zijn als mogelijke basisopties beschouwd. In de volgende paragrafen volgt een beschrijving van de basisopties. De nummering begint bij 2, omdat optie 1 (in het rekenspreadsheet) gereserveerd is voor een echte doe niets optie, waarbij er vanuit gegaan wordt dat ook de huidige normen niet langer worden gehandhaafd. Een overzicht van alle mogelijke normen per dijkring voor de verschillende opties is gegeven in Tabel Handhaven van de overstromingskansen: de referentiesituaties (opties 2a en 2b) De eerste twee opties (2a en 2b) 18 betreffen het in stand houden van de kansen uit de referentiesituaties (zie paragraaf 3.1.1). Bij het voortzetten van de eerste referentiesituatie (2a) wordt er vanuit gegaan dat de huidige wettelijke overschrijdingskans als norm voor de overstromingskans wordt gekozen (de tussennorm). Bij de tweede referentiesituatie (2b) wordt er vanuit gegaan dat de (door experts ingeschatte) overstromingskans na uitvoering van de lopende projecten en programma s als nieuwe overstromingskansnorm wordt gekozen. De overstromingskansen in de tweede referentie zijn fors (een factor 2 tot 5) groter dan in de eerste referentie. Optie 2a: Eerste referentie Norm gelijk aan huidige overschrijdingskansnorm Optie 2b: Tweede referentie Norm gelijk aan door experts geschatte overstromingskans na uitvoering lopende projecten en programma s 2a 2b Huidige Huidige norm norm hand- handhaven haven (ref 1) (ref 2) Waal NR/Lek Lek IJssel IJsseldelta Maas a Maas_ Limburgse Maas In een studie die Deltares gelijktijdig uitvoert voor Waterschap Rivierenland, is door het waterschap voor deze laatste werkwijze gekozen. 18. De toevoeging a of b achter het cijfer van de verschillende basisopties verwijst in de Proeve Plangebied DPR consequent naar de eerste (a) of tweede (b) referentiesituatie. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 59

68 5.2.2 Opties gebaseerd op de MKBA (opties 3, 3a en 3b) Deze opties zijn gebaseerd op de uitkomsten van de MKBA WV21 (zie Figuur 5.1). Optie 3: MKBA Optie 3a: MKBA, zonder achteruitgang ten opzichte van de eerste referentie Optie 3b: MKBA, zonder achteruitgang ten opzichte van de tweede referentie Norm gelijk aan de uitkomsten van de MKBA WV21. De MKBA uitkomsten voor dijkringen 15, 16, 24 en 35 zijn gecorrigeerd vanwege de hogere evacuatiefracties, en voor dijkringen 38-1, 40-1 en 41-1 vanwege systeemwerking tussen Rijn en Maas (zie paragraaf 2.2). Als 3, maar met als aanvullende eis dat de overstromingskansnorm niet groter mag zijn dan de overstromingskansen uit de eerste referentie. Als 3, maar met aanvullende eis dat de overstromingskansnorm niet groter mag zijn dan de overstromingskansen uit de tweede referentie. Figuur 5.1: Economische optimale overstromingskansen (gebaseerd op de MKBA WV21; maar inclusief een aantal correcties en inclusief extrapolatie voor de Limburgse Maas (zie bijlage B) De economische optimale overstromingskansen betekenen voor veel dijkringen in het rivierengebied een aanscherping van de beschermingsniveaus, zeker ten opzichte van de 60 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

69 overstromingskansen uit de tweede referentiesituatie. De grootste aanscherping geldt voor dijkringen langs de Nederrijn (dijkringdelen 44-1 en 45-1). De dijkringen langs de IJssel laten het meest uiteenlopende beeld zien, deels met economisch optimale overstromingskansen van 1/ per jaar en deels van 1/1250 per jaar. De grote dijkringen langs de bedijkte Maas hebben een economisch optimale overstromingskans van 1/4000 per jaar. Ook voor de vier dijkringen langs de Limburgse Maas zijn economisch optimale overstromingskansen berekend die beduidend kleiner zijn dan die in beide referentiesituaties. Wanneer rekening gehouden wordt met het (beleids-) uitgangspunt dat niemand er in veiligheid op achteruit mag gaan ten opzichte van de overstromingskansen van de eerste referentie (optie 3a), dan leidt dit in één geval (voor dijkring 36a) tot een hoger beschermingsniveau. Ten opzichte van de tweede referentie (optie 3b) is dat het geval voor drie kleine dijkringen (dijkringen 36a, 37 en 39). Dit geeft duidelijk aan dat het voor het rivierengebied weinig uitmaakt of voor het operationaliseren van het principe geen achteruitgang in veiligheid gekozen wordt om dit te doen ten opzichte van de kansen uit de eerste of tweede referentiesituatie. De verschillen tussen de basisopties 3, 3a en 3b zijn daardoor zo klein dat in de verdere Proeve Plangebied DPR alleen nog optie 3 is meegenomen. 3 3a 3b KBA KBA KBA Geen Geen achter achter uitgang uitgang (ref 1) (ref 2) Waal NR/Lek Lek IJssel IJsseldelta Maas a Maas_ Limburgse Maas Opties gebaseerd op het LIR (opties 4, 4a, 4b en 5) In deze opties wordt het beschermingsniveau van de dijkring aangepast om er voor te zorgen dat het LIR een bepaalde maximale waarde in de dijkring nergens overschrijdt. De aanpassingen zijn gebaseerd op de berekeningen van het LIR zoals gerapporteerd in de Analyse van Slachtofferrisico s van WV21 (Beckers en De Bruijn 2011). Bij de berekening is in de Proeve Plangebied DPR uitgegaan van een ten opzichte van WV21 aangepaste evacuatiefractie van 0,75 (in plaats van 0,15) voor de dijkringen 15, 16, 24 en 35. Bij het bepalen van de gewenste beschermingsniveaus om aan de maximale LIR-waarden te voldoen, is uitgegaan van het concept van de middenkans, waarin rekening gehouden met een duur van 15 jaar die verstrijkt tussen het moment dat een kering wordt afgekeurd en het moment waarop de verbetering van de waterkering gereed is (zie paragraaf 5.1). Dit leidt tot een twee keer strengere eis aan de waterkering dan de eis die volgt uit het LIR. Optie 4: LIR 10-5 Optie 4a: LIR 10-5, zonder achteruitgang ten opzichte van de eerste referentie Optie 4b: LIR 10-5, zonder achteruitgang ten opzichte van de tweede referentie Optie 5: LIR 10-6 Gewenste overstromingskans norm om een LIR van 10-5 te behalen in de hele dijkring. Als 4, maar met als aanvullende eis dat de overstromingskansnorm niet groter mag worden dan de overstromingskansen uit de eerste referentie. Als 4, maar met als aanvullende eis dat de overstromingskansnorm niet groter mag worden dan de overstromingskansen uit de tweede referentie. Gewenste overstromingskans norm om een LIR van 10-6 te behalen in de hele dijkring. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 61

70 Optie 4 (LIR 10-5 ) leidt tot een norm van 1/ per jaar voor dijkring 16 en van 1/4000 per jaar voor dijkringen 24-1, 38-1, 48-1 en In nog eens vier dijkringen resulteert dit in een norm van 1/2000 per jaar. Voor alle overige dijkringen kan met een minder scherpe norm worden volstaan (1/250 of 1/1250 per jaar). Optie 4a (geen achteruitgang ten opzichte van de eerste referentie) leidt in vergelijking tot de overstromingskansen van de eerste referentie (optie 2a) in 9 gevallen tot een strengere norm. Bij optie 4b (geen achteruitgang ten opzichte van de tweede referentie) is dat ten opzichte van de overstromingskansen uit de tweede referentie (optie 2b) het geval voor 15 dijkringen. Optie 5 (LIR 10-6 ) leidt voor alle dijkringen tot een aanscherping van de beschermingsniveaus, zowel ten opzichte van de eerste als tweede referentiesituatie. Het hanteren van het principe geen achteruitgang in veiligheid is daardoor geen relevant principe meer. Voor dijkring 16 resulteert deze optie in het hoogste beschermingsniveau van 1/ per jaar; voor een zestal dijkringen vraagt deze optie 1/ per jaar en voor nog eens 8 dijkringen 1/ per jaar. 4 4a 4b 5 LIR 10-5 LIR 10-5 LIR 10-5 LIR 10-6 Geen Geen achter- achteruitgang uitgang (ref 1) (ref 2) Waal NR/Lek Lek IJssel IJsseldelta Maas a Maas_ Limburgse Maas Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

71 Kader: uitleg afleiden normen uit LIR In onderstaande tabel staan per dijkring in de tweede kolom de overstromingskans in de tweede referentiesituatie en in derde kolom de bijbehorende maximale LIR-waarde. Wanneer de overstromingskans uit de tweede referentie ook als nieuwe norm (middenskans) gekozen zou worden, dan zou deze in de praktijk tot twee maal zo groot kunnen worden in de periode dat maatregelen nog in uitvoering zijn. De maximale LIR-waarde in de dijkring neemt in die periode dus nog met een factor 2 toe (vierde kolom). Stel dat een norm zo wordt gekozen dat de LIR-waarde nergens groter mag zijn dan Voor dijkring 10-1 geldt dat bij de overstromingskans van 1/1000 per jaar de aangepaste (x2) maximale LIR-waarde 1,2 x groter is dan De gevraagde overstromingskans bedraagt voor deze dijkring 1/1160 per jaar. Door toekenning aan een normklasse wordt deze 1/1250 per jaar. Merk op dat in sommige dijkringen door de indeling in normklasses de maximale LIR van 10-5 uiteindelijk toch (net) niet gehaald wordt. Dit is bijvoorbeeld het geval in dijkring 38-1 (gevraagde overstromingskans 1/5750 per jaar, wordt toegekend aan de klassen van 1/4000 per jaar). Dijkringdeel Overstromingskans tweede referentie (jaar) Max LIR tweede referentie Max LIR tweede referentie x 2 Mate van overschrijding van LIR x 2 bij een eis van LIR< 10-5 Benodigde overstromingskans (jaar) voor een LIR< Benodigde overstromingskans na afronding (jaar) ,8,E-06 1,2,E-05 1, ,8,E-05 7,6,E-05 7, ,4,E-05 2,9,E-05 2, ,0,E-05 2,0,E-05 2, a ,1,E-05 2,2,E-05 2, ,8,E-05 3,6,E-05 3, ,3,E-05 4,6,E-05 4, ,8,E-06 1,2,E-05 1, ,2,E-05 4,4,E-05 4, ,2,E-05 2,4,E-05 2, ,1,E-06 1,4,E-05 1, ,2,E-06 1,0,E-05 1, ,1,E-05 4,2,E-05 4, ,6,E-05 3,2,E-05 3, ,8,E-06 1,4,E-05 1, ,0,E-06 1,2,E-05 1, ,6,E-05 1,1,E-04 11, ,1,E-04 2,2,E-04 22, ,2,E-05 1,6,E-04 16, ,5,E-06 1,7,E-05 1, ,3,E-05 2,6,E-05 2, ,1,E-05 2,2,E-05 2, Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 63

72 5.2.4 Opties gebaseerd op het GR (opties 6a, 6b, 7a en 7b) In het rapport Analyse van Slachtofferrisico s zijn ook indicatieve aanscherpingsfactoren voor de overstromingskans per dijkring afgeleid om aan bepaalde richtwaarden voor het landelijk groepsrisico te voldoen (zie Beckers en De Bruijn 2011). Hierin is onderscheid gemaakt tussen een lichtere variant ( =2) en een zwaardere ( =1) variant van het groepsrisico. 19 Beide varianten resulteren niet in een opgave voor kleine dijkringen met relatief weinig slachtoffers in geval van een overstroming. Daarom kan deze optie alleen worden uitgewerkt in combinatie met een andere optie. Opties 6 en 7 zijn opties gebaseerd op het groepsrisico in combinatie met het handhaven van de overstromingskansen uit de eerste en tweede referentie. Ook hier is rekening gehouden met een factor 0,5 in verband met de uitvoeringstermijn van maatregelen en met aangepaste evacuatiefracties voor dijkringen 15, 16, 24 en Optie 6a: GR =2, zonder achteruitgang ten opzichte van de eerste referentie Optie 6b: GR =2, zonder achteruitgang ten opzichte van de tweede referentie Optie 7a: GR =1, zonder achteruitgang ten opzichte van de eerste referentie Optie 7b: GR =1, zonder achteruitgang ten opzichte van de tweede referentie Gewenste overstromingskans norm om een GR met =2 te behalen, waarbij de overstromingskansnorm niet groter mag worden dan de overstromingskansen uit de eerste referentie. Gewenste overstromingskans norm om een GR met =2 te behalen, waarbij de overstromingskansnorm niet groter mag worden dan de overstromingskansen uit de tweede referentie. Gewenste overstromingskans norm om een GR met =1 te behalen, waarbij de overstromingskansnorm niet groter mag worden dan de overstromingskansen uit de eerste referentie. Gewenste overstromingskans norm om een GR met =1 te behalen, waarbij de overstromingskansnorm niet groter mag worden dan de overstromingskansen uit de tweede referentie. In Tabel 5.2 zijn de benodigde overstromingskansnormen uitgewerkt om aan een lichte of zware variant van het landelijk groepsrisico te voldoen. 19. In zowel de lichte als zware variant voor groepsrisico wordt er uitgegaan van risicoaversie (waarde van de exponent is 2). Dat wil zeggen dat aan 100 slachtoffers in één ongeval een 100 keer grotere waarde wordt toegekend dan aan 10 slachtoffers in één ongeval. Bij een neutrale risicohouding zou dit een 10 keer grotere waarde zijn. Deze waarde van risico-aversie is overgenomen uit het externe veiligheidsbeleid. Voor waterveiligheidsbeleid geldt mogelijk een andere waarde. Bij Deltares wordt hier op dit moment (MSc-) onderzoek naar gedaan. 20. De effecten van het aanpassen van de evacuatiefracties voor deze 4 dijkringen dienen nog nader te worden geanalyseerd met behulp van de Groepsrisicotool die binnen Deltares ontwikkeld wordt. Dit is voor de fase van na de Proeve Plangebied DPR. 64 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

73 Tabel 5.2 Overstromingskansnormen op basis van een lichte en zware variant van het landelijk groepsrisico Dijkring-deel Over- stromings- Aan- scherpings- Aan- scherpings- Benodige over- Klasse (jaar) Benodige over- Klasse (jaar) Kans tweede Referentie (jaar) Factor GR Licht (beta2) Factor GR Zwaar (beta1) stromings- kans GR Licht x 2 (jaar) stromings- kans GR Zwaar x 2 (jaar) 15-1 *) *) *) , *) , Bij evacuatiefractie 15%: , Bron: Op basis van Beckers en De Bruijn, 2011 *) Aangepaste factoren op basis van hogere evacuatiefracties Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 65

74 Een lichte variant voor groepsrisico (met =2; opties 6a en 6b) leidt in combinatie met de aangepaste evacuatiefracties in dijkringen 15, 16, 24 en 35 voor geen enkele dijkring tot aanvullende eisen aan het beschermingsniveaus. (Bij de oorspronkelijke evacuatiefractie van 15% zou dat wel het geval geweest zijn, in dijkringen 15, 16 en 35). Een zwaardere optie voor groepsrisico ( =1) leidt voor alle dijkringen tot een aanscherping van de beschermingsniveaus. Voor 2 dijkringen is dat 1/ per jaar (dijkringen 15, 16) en voor 3 dijkringen 1/ per jaar (dijkringen 24, 35 en 45-1) Gecombineerde optie op basis MKBA, LIR en GR (opties 8a en 9a) Op basis van de hiervoor beschreven opties zijn verschillende combinaties denkbaar, zodat in een optie gelijktijdig aan meerdere invalshoeken (MKBA, LIR of GR) recht wordt gedaan. In het kader van de Proeve Plangebied DPR zijn twee mogelijke combinaties verder uitgewerkt. Een eerste optie (optie 8a) is een gecombineerde optie die gebaseerd is op de strengste norm die volgt uit de MKBA en een maximale LIR-waarde van 10-5 (optie 8a = max(3a;4a)), met als aanvullende eis geen achteruitgang ten opzichte van de eerste referentie. 6a 6b 7a 7b GR beta 2 GR beta 2GR beta 1GR beta 1 geen geen geen geen achter- achter- achter- achteruitgang uitgang uitgang uitgang (ref 1) (ref 2) (ref 1) (ref 2) Waal NR/Lek Lek IJssel IJsseldelta Maas a Maas_ Limburgse Maas Een tweede combinatie (optie 9a) is een combinatie van de MKBA, LIR 10-5 en een strenge eis voor groepsrisico (GR =1) (optie 9a = max(3a;4a;7a). Dit leidt ten opzichte van variant 8a tot aanvullende eisen aan de beschermingsniveaus in dijkringen 15 en 16 (beide 1/ per jaar), en voor dijkringen 24 en 35 (beide 1/ per jaar). Optie 8a: MKBA, LIR 10-5, geen achteruitgang ten opzichte van eerste referentie Optie 9a: MKBA, LIR 10-5, GR =1, geen achteruitgang ten opzichte van eerste referentie Gecombineerde optie gebaseerd op de strengste eis uit de MKBA en LIR Als 8a, aangevulde met eisen aan de overstromingskans vanuit een zware optie met GR = Optie gebaseerd op Gelijke gevolgen, gelijke bescherming (optie 10a) De economische optimale overstromingskansen uit de MKBA WV21 zijn gebaseerd op de kosten en baten (vermeden overstromingsschade) van bescherming per dijkringgebied. Dit leidt ertoe dat voor twee dijkringen waar een overstroming tot globaal dezelfde omvang aan schade leidt, toch heel andere economisch optimale overstromingskansen worden berekend als in het ene geval de dijkring door een korte dijk wordt beschermd (relatief geringe kosten voor een hoger beschermingsniveau, voorbeeld dijkringen 44-1 en 45-1) en in het ander geval door een lange dijk (relatief hoge kosten voor een hoger beschermingsniveau, voorbeeld dijkringen 36 en 43). 66 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

75 In de optie Gelijke gevolgen, gelijke bescherming (optie 10a) wordt daarom alleen gekeken naar de potentiële (materiële en immateriële) schade van overstromen; de kosten voor het bereiken van een hoger beschermingsniveau worden niet beschouwd. In deze optie is het uitgangspunt geen achteruitgang in veiligheid ten opzichte van de eerste referentie gehanteerd, omdat anders de kleine dijkringen met weinig schade een zeer grote overstromingskans zouden krijgen. Optie 10a: Gelijke gevolgen, gelijke bescherming Deze optie is gebaseerd op de omvang van de (materiële en immateriële) schade als gevolg van een overstroming. Aanvullend is als eis gesteld geen achteruitgang ten opzichte van de eerste referentie. Praktisch gezien zijn in deze optie de normen zo gekozen dat de dijkringen een norm krijgen tussen 1/250 en 1/ per jaar. Dit wordt bereikt door de totale berekende schade per dijkring in 2050 te delen door een factor 5. De resulterende overstromingskansnormen zijn vervolgens toebedeeld aan de normklassen. Gemiddeld genomen liggen de beschermingsniveaus voor het rivierengebied dan redelijk op het niveau van die uit de MKBA WV21. De optie resulteert in grotere verschillen in de beschermingsniveaus van dijkringen dan in de MKBA (meer differentiatie). In deze optie krijgen bijvoorbeeld 9 dijkringen een norm van 1/ per jaar (tegenover 6 dijkringen in de MKBA) en 4 dijkringen een norm van 1/250 per jaar (tegenover 2 dijkringen in de MKBA) Optie gebaseerd op het gemiddelde van de MKBA norm per riviertak (optie 11a) De MKBA resulteert binnen een riviertak tot verschillende economisch optimale beschermingsniveaus voor de dijkringen. Dit is het meest duidelijk het geval voor de takken NR/Lek, IJssel, Maas en Limburgse Maas. In plaats van uiteenlopende beschermingsniveaus voor een riviertak zou er ook voor elke tak een gemiddelde economisch optimale overstromingskans kunnen worden berekend. Dit is de kern van optie 11a. Daarbij is aanvullend rekening gehouden met geen achteruitgang ten opzichte van de eerste referentie (van belang voor de IJsseldelta). Optie 11a: MKBA per tak De resultaten van de MKBA per dijkring worden gemiddeld voor de verschillende riviertakken. Aanvullend geldt het uitgangspunt geen achteruitgang ten opzichte van eerste referentie. 10a Gelijke gevolgen gelijke normen (ref 1) Waal NR/Lek Lek IJssel IJsseldelta Maas a Maas_ Limburgse Maas a KBA tak geen achteruitgang (ref 1) Waal NR/Lek Lek IJssel IJsseldelta Maas a Maas_ Limburgse Maas De gemiddelde economisch optimale overstromingskans is bepaald aan de hand van de verhouding tussen kosten en schade. Bijlage G geeft hiervoor de afleiding. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 67

76 Deze optie leidt voor de meeste dijkringen in het rivierengebied tot een norm van 1/4000 per jaar, met uitzondering van de NR/Lek (dijkringen 44 en 45: 1/ per jaar) en dijkringen 10, 11, 24 en 35 (1/2000 per jaar). De gemiddelde norm voor de dijkringen langs de Limburgse Maas is (net aan) 1/1250 per jaar Opties gebaseerd op uniforme veiligheidsnormen in het rivierengebied (opties 12 en 13) In deze twee opties wordt nog minder gedifferentieerd in de norm van de dijkringgebieden dan in de voorgaande. Optie 12: Uniform 1/2000 Optie 13: Uniform 1/4000 Alle dijkringen krijgen een norm van 1/2000 per jaar; met uitzondering van de dijkringen langs de Limburgse Maas die 1/1250 per jaar krijgen Alle dijkringen krijgen een norm van 1/4000 per jaar; met uitzondering van de dijkringen langs de Limburgse Maas die 1/1250 per jaar krijgen Een voordeel van weinig differentiatie in het rivierengebied is dat de formele functie van een aantal compartimenteringdijken, die op dit moment de scheiding vormen tussen dijkringen met een verschillende wettelijke normen, komt te vervallen. Dit aspect is verder niet meegenomen in de Proeve Plangebied DPR Opties met Deltadijken (opties 13d1, 13d2 en 14) In deze optie is gebruik gemaakt van informatie uit de Verkenning Deltadijken die in het kader van het Deelprogramma Veiligheid is uitgevoerd (Knoeff en Ellen 2012). In deze verkenning is uitgegaan van Deltadijken die een overstromingskans hebben die 100 keer kleiner is dan de huidige wettelijke overschrijdingskansnorm (bijv. 1/ ipv 1/1250 per jaar voor dijkringen in het bovenrivierengebied). Deltadijken kunnen vooral een aantrekkelijke optie zijn wanneer differentiatie door middel van dijkverhoging ongewenst wordt gevonden (ethisch of esthetisch). Omdat bij Deltadijken rondom maatgevende omstandigheden water over de dijk stroomt, kan een gevoel van solidariteit ontstaan tussen verschillende dijkringen, ook al blijft een grootschalige overstroming als gevolg van een dijkdoorbraak uit. Daarnaast kan zelfs sprake zijn van enige ontlasting voor de overige dijken als gevolg van het overlopen van Deltadijken. Deze ontlasting, die leidt tot kleinere overstromingskansen, is niet meegenomen in de berekeningen. Er zijn drie opties met Deltadijken uitgewerkt. De eerste optie (optie 13d1) sluit aan bij de voorgaande optie 13, waar uitgegaan is van een uniforme norm van 1/4000 per jaar voor het hele rivierengebied en van 1/1250 per jaar voor de Limburgse Maas. In optie 13 wordt echter niet voldaan aan de eisen die voortkomen uit een maximale LIR-waarde van 10-5 en aan de eisen die voortkomen uit een strenge variant van het groepsrisico ( =1). Door te kiezen voor Deltadijken in een vijftal dijkringen dijkringen 15, 16, 24, 35 en 45, kan wel aan beide eisen worden voldaan Een Deltadijk in dijkringen 15 en 16 is in combinatie met de voorgaande optie 13 al voldoende om aan LIR 10-5 en GR =2 te voldoen deze optie is niet verder uitgewerkt. 68 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

77 Een tweede optie (optie 13d2) met Deltadijken bouwt ook voort op optie 13. In deze optie wordt echter voor Deltadijken gekozen voor dijkringen 44 en 45, omdat de MKBA voor deze twee dijkringen tot de hoogste beschermingsniveaus leidt. Tevens worden met het doel om negatieve systeemwerking in het rivierengebied tegen te gaan, Deltadijken ingezet in dijkringen 15 en 44 (voorkomen van systeemwerking naar Centraal Holland), dijkringdeel 48-1 (systeemwerking van Bovenrijn naar IJssel) en 38-1, 40-1 en 41-1 (systeemwerking van Rijn naar Maas). Een derde en laatste optie (optie 14) veronderstelt Deltadijken in het hele rivierengebied. Optie 13d1: Uniform 1/ Deltadijken vanuit LIR/GR perspectief Optie 13d2: Uniform 1/ Deltadijken vanuit systeemwerking/mkba perspectief Optie 14: Overal Deltadijken Uitbreiding van optie 13, met een uniforme norm van 1/4000 en 1/1250 voor de dijkringen langs de Limburgse Maas, aangevuld met Deltadijken in dijkringen 15, 16, 24, 35 en 45-1 gemotiveerd vanuit LIR en GR. Uitbreiding van optie 13, met een uniforme norm van 1/4000 en 1/1250 voor de dijkringen langs de Limburgse Maas, aangevuld met Deltadijken in dijkringen 44, 45, 15, 38-1, 40-1 en Overzicht Tabel 5.3 geeft een overzicht van de verschillende overstromingskansnormen die horen bij de in dit hoofdstuk beschreven opties. In Tabel 5.4 op de tegenoverliggende pagina zijn tevens de effecten van deze opties gegeven. De beschrijving van deze effecten volgt in paragraaf 5.3. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 69

78 Tabel 5.3 Overzicht overstromingskansnormen voor de basisopties 2a 2b 3 4 4a 4b 5 6a 6b 7a 7b 8a 9a 10a 11a d1 13d2 14 Huidige Huidige KBA LIR 10-5 LIR 10-5 LIR 10-5 LIR 10-6GR beta 2 GR beta 2GR beta 1GR beta 1 KBA KBA Gelijke KBA tak Rivieren Rivieren Rivieren Rivieren Deltanorm norm Geen Geen geen geen geen geen LIR10-5 LIR 10-5 gevolgen geen 1/2000 1/4000 1/4000 1/4000 dijken hand- hand- achter- achter- achter- achter- achter- achter- geengr beta 1 gelijke achter-maaskademaaskademaaskade Maaskade haven haven uitgang uitgang uitgang uitgang uitgang uitgang a. uitg g.a.u normen uitgang 1/1250 1/1250 1/1250 1/1250 (ref 1) (ref 2) (ref 1) (ref 2) (ref 1) (ref 2) (ref 1) (ref 2) (ref 1) (ref 1) (ref 1) (ref 1) Deltadijk Deltadijk Waal Deltadijk Deltadijk Deltadijk Deltadijk Deltadijk Deltadijk Deltadijk Deltadijk Deltadijk Deltadijk Deltadijk NR/Lek Deltadijk Deltadijk Deltadijk Deltadijk Deltadijk Deltadijk Lek Deltadijk Deltadijk Deltadijk Deltadijk Deltadijk IJssel Deltadijk Deltadijk Deltadijk Deltadijk Deltadijk Deltadijk Deltadijk IJsseldelta Deltadijk Deltadijk Maas Deltadijk 36a Deltadijk Deltadijk Deltadijk Deltadijk Deltadijk Deltadijk Maas_ Deltadijk Deltadijk Deltadijk Deltadijk Limburgse Deltadijk Maas Deltadijk Deltadijk Deltadijk 70 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

79 2a 2b 3 4 4a 4b Huidige Huidige KBA LIR 10-5 LIR 10-5 LIR 10-5 norm norm Geen Geen hand- hand- achter- achterhaven haven uitgang uitgang (ref 1) (ref 2) (ref 1) (ref 2) Totaal slachtoffers alle dijkringen totaal Slachtofferrisico aantal/jaar 4,4 10,5 1,6 7,2 3,6 6,2 Inw oners met LIR > 10-5 aantal Inw oners met LIR > 10-6 aantal Dijkringen met te hoge bijdrage GR beta 2 aantal Dijkringen met te hoge bijdrage GR beta 1 aantal Totale schade alle dijkringen miljard euro Risico (CW) miljard euro 10,9 27,0 3,9 20,0 9,2 17,4 Kosten van maatregelen (CW) miljard euro 7,0 5,5 8,2 6,5 7,5 6,7 Totaal van risico en kosten (CW) miljard euro 17,9 32,4 12,1 26,5 16,8 24,1 5 6a 6b 7a 7b 8a 9a LIR 10-6 GR beta 2 GR beta 2 GR beta 1 GR beta 1 KBA KBA geen geen geen geen LIR10-5 LIR 10-5 achter- achter- achter- achter- geen GR beta 1 uitgang uitgang uitgang uitgang a. uitg g.a.u (ref 1) (ref 2) (ref 1) (ref 2) (ref 1) (ref 1) Totaal slachtoffers alle dijkringen totaal Slachtofferrisico aantal/jaar 0,7 4,4 9,8 2,5 4,0 1,3 1,2 Inw oners met LIR > 10-5 aantal Inw oners met LIR > 10-6 aantal Dijkringen met te hoge bijdrage GR beta 2 aantal Dijkringen met te hoge bijdrage GR beta 1 aantal Totale schade alle dijkringen miljard euro Risico (CW) miljard euro 2,1 10,9 25,8 5,5 8,1 3,5 3,2 Kosten van maatregelen (CW) miljard euro 10,2 7,0 5,6 8,1 7,9 8,5 8,8 Totaal van risico en kosten (CW) miljard euro 12,2 17,9 31,4 13,6 15,9 12,0 12,1 10a 11a d1 13d2 14 Gelijke KBA tak Rivieren Rivieren Rivieren Rivieren Deltagevolgen geen 1/2000 1/4000 1/4000 1/4000 dijken gelijke achter- Maaskade Maaskade Maaskade Maaskade normen uitgang 1/1250 1/1250 1/1250 1/1250 (ref 1) (ref 1) Deltadijk Deltadijk Totaal slachtoffers alle dijkringen totaal Slachtofferrisico aantal/jaar 2,1 1,4 2,6 1,5 1,0 1,1 0,0 Inw oners met LIR > 10-5 aantal Inw oners met LIR > 10-6 aantal Dijkringen met te hoge bijdrage GR beta 2 aantal Dijkringen met te hoge bijdrage GR beta 1 aantal Totale schade alle dijkringen miljard euro Risico (CW) miljard euro 3,9 3,4 7,1 3,9 3,0 2,7 0,7 Kosten van maatregelen (CW) miljard euro 8,6 8,5 7,8 8,6 9,6 9,3 14,0 Totaal van risico en kosten (CW) miljard euro 12,5 11,9 14,8 12,5 12,6 11,9 14,6 Tabel 5.4 Overzicht effecten van de basisopties voor beschermingsniveaus Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 71

80 5.3 Effecten In Tabel 5.4 zijn de belangrijkste effecten van de verschillende opties voor het plangebied weergegeven. Bijlage A bevat de achtergronden bij deze effectbepaling. In het spreadsheet zijn ook de effecten per deelgebied bepaald. Bij de meeste opties ligt het totaal van het potentieel aantal slachtoffers opgeteld voor alle dijkringen bij elkaar rond de Bij hogere dijken is de kans op een doorbraak kleiner, maar als de dijk breekt zijn de gevolgen veelal groter. Bij het handhaven van de overstromingskans uit de tweede referentie (optie 2b) ligt dit aantal wat lager, 4800, doordat in dit geval de dijken het minst versterkt worden. Bij optie 5 (LIR 10-6 ) is het aantal juist het grootst (5400), doordat deze optie de meeste dijkversterkingen vraagt. Merk op dat de toename van het aantal slachtoffers als gevolg van dijkverhoging berust op grove aannames, die de richting goed weergeven maar onzeker is in de absolute getallen (zie bijlage A). Het verwacht aantal slachtoffers per jaar is het grootst wanneer de kansen uit de tweede referentiesituatie als overstromingskansnormen gehandhaafd zouden worden (optie 2b), de verwachtingswaarde bedraagt ruim 10 slachtoffers per jaar. Ook bij opties gebaseerd op een maximale LIR-waarde van 10-5 is, zonder aanvullende eisen ten aanzien van geen achteruitgang in veiligheid, het verwacht aantal slachtoffers nog relatief groot, ongeveer 7 per jaar (optie 4). Bij een optie gebaseerd op een LIR van 10-6 (optie 5) daalt dit aantal tot 0,7 per jaar. Bij een optie gebaseerd op een soepele invulling van het groepsrisico (opties 6a en 6b) is het aantal verwachte slachtoffers 4 tot 10 per jaar, bij een strengere invulling (opties 7a en 7b) 2,5 tot 4 per jaar. Optie 10a, die gebaseerd is op gelijke gevolgen, gelijke bescherming leidt tot een verwachtingswaarde van het aantal slachtoffers van 2 per jaar. Opties die gebaseerd zijn op de MKBA resulteren in een verwacht aantal slachtoffers van rond 1,2 tot 1,6 per jaar (opties 3, 8a, 9a en 11a). Dit geldt ook wanneer het hele rivierengebied een norm van 1/4000 per jaar zou krijgen (optie 13). Door een combinatie met Deltadijken kan het verwacht aantal slachtoffers tot 1 of minder per jaar worden gereduceerd (opties 13d1, 13d2 en 14). Wanneer overal gekozen wordt voor Deltadijken, dan daalt het verwacht aantal slachtoffers per jaar tot nihil. Het aantal inwoners dat woont in een gebied met een LIR>10-5 en >10-6 bedraagt bij het handhaven van de huidige overstromingskansen van de tweede referentie (optie 2b) respectievelijk zo n 460 duizend en 3,2 miljoen; bij het handhaven van de overstromingskansen uit de eerste referentie (optie 2a) is dat vooral voor het aantal inwoners met een LIR >10-5 beduidend minder: circa 35 duizend. Opties gebaseerd op de MKBA (opties 3 en 11a) leiden tot een forse reductie (factor 3) van het aantal inwoners in gebieden met een LIR>10-5 en 10-6, zelfs meer dan de opties die gebaseerd zijn op een maximale LIRwaarde van 10-5 (opties 4, 4a en 4b). Dat wordt verklaard door de wijze waarop de normen aan normklassen zijn ingedeeld (zie paragraaf 5.1). In een optie gebaseerd op de MKBA (3) wonen daardoor circa inwoners in gebieden met een overschrijding van 3 tot 5 keer de LIR-waarde van In optie 4 gaat het daarentegen om 140 duizend inwoners met een overschrijding van maximaal 1,6 keer de LIR-waarde van 10-5 ; gemiddeld is de overschrijding zo n 1,2 keer. Vrijwel alle opties voldoen aan de eisen die gesteld worden vanuit een soepele invulling van het groepsrisico, uitgezonderd optie 2b (huidige overstromingskans) en LIR 10-5 (optie 4). Alleen bij opties die expliciet gericht zijn om te voldoen aan de strenge eisen aan het groepsrisico, wordt dit ook gehaald. 72 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

81 De totale schade (inclusief immateriële schade) bedraagt in 2050 circa 660 miljard euro in de dijkringen (schadebedrag zonder rekening te houden met het effect van hogere dijken). Omdat er in geen enkele van de hier beschreven opties schadebeperkende maatregelen (laag 2 en 3) zijn opgenomen, is dit bedrag voor alle opties gelijk. (Opties met schadebeperkende maatregelen komen later in dit rapport nog aan bod.) Het overstromingsrisico, uitgedrukt in een contante waarde, is het grootst bij het handhaven van de huidige normen uit de tweede referentie (optie 2b), circa 27 miljard euro. Ook opties die enkel gebaseerd zijn op het beperkt terugdringen van het groepsrisico (optie 6b) of het behalen van een LIR van 10-5 (4b) leiden tot een groot risico (20 tot 27 miljard euro). Opties waarin het minimaal handhaven van de huidige overstromingskansen uit de eerste referentiesituatie een belangrijke rol speelt (vooral opties 2a, 4a, 6a) resulteren in een veel lager risico van circa 9 tot 11 miljard euro. Opties die voor een belangrijk deel zijn gebaseerd op de MKBA (opties 3, 8a, 9a, 11a), een optie waarbij het hele rivierengebied een norm krijgt van 1/4000 per jaar (en de dijkringen langs de Limburgse Maas 1/1250 per jaar, optie 13) en optie 10a (gelijke gevolgen, gelijke bescherming) leiden tot een risico van ongeveer 3 tot 4 miljard euro. Bij een norm van 1/2000 voor het hele rivierengebied (en 1/1250 per jaar voor de dikringen langs de Limburgse Maas) is dat 7 miljard euro per jaar. Een strategie met een LIR van 10-6 leidt tot risico van ongeveer 2 miljard euro (optie 5). Wanneer overal Deltadijken worden aangelegd, dan reduceert het risico tot 0,7 miljard euro (optie14). Ook de kosten van maatregelen zijn uitgedrukt in een contante waarde. De kosten hier zijn inclusief de contant gemaakte kosten van beheer en onderhoud, zijn prijspeil 2009 en zijn bedragen exclusief BTW. In optie 2b, waarin de huidige overstromingskansen (tweede referentie) worden gehandhaafd, zijn de kosten het laagst 5,5 miljard euro. De investeringskosten zijn ook relatief laag in strategieën waarin het LIR van 10-5 een belangrijke rol speelt (opties 4, 4a en 4b), orde 7 tot 8 miljard euro. In de opties die gebaseerd zijn op de MKBA (opties 3, 8a en 9a), zijn de kosten circa 8 tot 9 miljard euro. Een uniforme norm van 1/2000 per jaar (optie 12) brengt kosten met zich mee in de orde van 8 miljard euro, en een uniforme norm van 1/4000 per jaar (optie 13) van orde 9 miljard euro. Opties met LIR 10-6 of Deltadijken zijn het duurst; de kosten bedragen 10 tot 14 miljard euro. De totale contante waarde van kosten en schade geeft aan welke optie economisch gezien het meest rendabel is. Omdat het zowel kosten als schade betreft, geldt in dit geval dat de laagste contante waarde economisch gezien het meest aantrekkelijk is, zie tekstbox. De contante waarde van kosten en schade voor opties gebaseerd op de MKBA (optie 3, 8a, 9a, 11a, 13d2) zijn het laagst, orde 12 miljard euro. Dit is ook te verwachten, omdat het minimaliseren van deze waarde de essentie is van de uitgevoerde MKBA WV21. Wat wel opvalt is dat de MKBA (optie 3) in dit geval niet altijd tot de allerlaagste kosten leidt. Dit wordt deels verklaard doordat de werkwijze in deze Proeve Plangebied DPR een benadering is van een veel ingewikkeldere optimalisatie die in het kader van de MKBA WV21 is uitgevoerd. Maar ook geeft dit aanleiding om er van uit te gaan dat het optimum in de MKBA soms vlak is, en dat een iets hoger of lager beschermingsniveau dan het economisch optimale beschermingsniveau niet altijd hoeft te leiden tot een veel hoger totaal bedrag aan kosten en schade. Ook de gunstige score van LIR 10-6 (optie 5) op de totale waarde van kosten en schade verdient in dit kader de aandacht. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 73

82 Tekstbox: Economische waardering van waterveiligheidstrategieën: zorgvuldig bepalen Kiezen voor (meer) waterveiligheid brengt kosten van maatregelen met zich mee en reduceert de verwachte overstromingsschade (materiële schade en immateriële schade voor getroffenen en slachtoffers). Vanuit economisch oogpunt is het wenselijk om zowel de verwachte schade (het risico) als de kosten van maatregelen zo laag te houden. Een waterveiligheidsstrategie is daarom economisch gezien optimaal (efficiënt) als het totaal bedrag van maatregelkosten en verwachte schade op lange termijn zo klein mogelijk is. Dit is dan ook het principe achter de kosten-batenanalyses van de eerste Deltacommissie voor dijkring 14, voor de PKB Ruimte voor de Rivier en van WV21. Dit principe wordt ook in de Proeve Maas en in de Proeve Plangebied DPR gehanteerd, maar dan op een versimpelde wijze. Economische waardering vereist dat de maatregelkosten (in euro) en de verwachte schade (in euro per jaar) onder dezelfde noemer worden gebracht. Dat kan of door de maatregelkosten om te rekenen naar een jaarbedrag (rentekosten, en kosten van beheer en onderhoud), of door voor de kosten van beheer en onderhoud en voor alle toekomstige schades de contante waarde te berekenen (met behulp van een discontovoet hier 5,5% per jaar). Het minimaliseren van de totale kosten en schade is in feite gelijk aan het uitvoeren van een kosten-batenanalyse. Een belangrijk voordeel van het minimaliseren van de totale kosten is dat hierdoor minder snel verkeerde conclusies getrokken worden over het economisch rendement van waterveiligheidsstrategieën. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. CW CW Invest- Risico Schade Kans Risco Risico ring &investering [m ] [1/jaar] [m /jaar] [m ] [m ] [m ] Referentie /1000 5,0 90,9-90,9 Maatregel / ,5 9,1 60,0 69,1 Baten 81,8 Kosten 60,0 B/K 1,4 Maatregel / ,7 5,0 77,7 Baten 18,2 Kosten 5,0 B/K 3,6 Maatregel / ,4 7,3 65,0 72,3 Baten 83,6 Kosten 65,0 B/K 1,3 Stel dat in de referentiesituatie de schade bij overstromen gelijk is aan 5 miljard euro en de overstromingskans 1/1000 per jaar is. Het jaarlijks risico is dan 5 miljoen euro; de contante waarde van dit risico bij een discontovoet van 5,5 procent per jaar is 90,9 miljoen euro (5/0,055). Maatregel 1 reduceert de overstromingskans met een factor 10, tot 1/ per jaar. Het jaarlijks risico neemt hierdoor af tot 0,5 miljoen euro, contant gemaakt 9,1 miljoen euro. De kosten van maatregel 1 bedraagt 60 miljoen euro. Het totaal aan investeringskosten en risico bedraagt 69,1 miljoen euro. De baten-kostenverhouding (verschil in contante waarde van het risico met de referentie gedeeld door het verschil in kosten) van deze maatregel is 1,4. Maatregel 2 reduceert de overstromingsschade met 20 procent, tot 4 miljard euro. De overstromingskans blijft echter 1/1000 per jaar. Het jaarlijks risico neemt hierdoor af tot 4 miljoen euro, contant gemaakt 72,7 miljoen euro. De kosten van maatregel 2 bedragen 5 miljoen euro. Het totaal aan investeringskosten en risico bedraagt 77,7 miljoen euro contante waarde. De baten-kostenverhouding van deze maatregel is 3,6. Welke van deze maatregelen zouden vanuit economisch oogpunt moeten worden uitgevoerd? Het samen uitvoeren van maatregelen 1 en 2 leidt tot een totale contante waarde van investeringen en risico van 72,3 miljoen euro; dat is een groter bedrag dan wanneer alleen maatregel 1 zou worden uitgevoerd. Maatregel 1 zou vanuit economisch oogpunt wel moeten worden uitgevoerd, en maatregel 2 niet, ondanks de schijnbaar gunstige verhouding van baten/kosten van maatregel 2. Wanneer gekeken zou zijn naar de baten/kosten verhouding van deze afzonderlijke maatregelen, dan zou deze conclusie niet direct getrokken zijn. Daarom wordt in de Proeve Plangebied DPR consequent gekeken naar de totale kosten van investeringen en risico. 74 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

83 6 Opties met rivierverruiming In het voorgaande hoofdstuk is gerekend met de kosten en baten van dijkversterking (en deltadijken). Dit sluit aan op de werkwijze en resultaten van de MKBA WV21. In de MKBA WV21 is - net als in de eerder uitgevoerde KBA voor Ruimte voor de Rivier uit 2004 uitgegaan van dijkversterking als maatregel, omdat dit over het algemeen financieel gezien de meest goedkope, structurele maatregel is om een bepaald beschermingsniveau te bereiken. Een expliciete - en voor het verdere vervolg ook relevante - aanname is dat de economische optimale beschermingsniveaus uit deze KBA s ook geldig blijven wanneer uiteindelijk gekozen zou worden voor rivierverruimende maatregelen in plaats van dijkversterking. De extra kosten die daarvoor gemaakt moeten worden, zouden dan nog nader afgewogen moeten worden tegen de extra baten (natuur, ruimtelijke kwaliteit etc.) die deze maatregelen opleveren. Het is dus niet zo dat wanneer uitgegaan zou worden van de (hogere) kosten van rivierverruimende maatregelen, andere (lees: minder hoge) economisch optimale beschermingsniveaus berekend zouden moeten worden. Zo n conclusie zou alleen getrokken kunnen worden als ook de extra baten van rivierverruimende maatregelen, in monetaire vorm, in de kosten-batenanalyse zouden zijn meegenomen. Het monetariseren van deze extra baten is echter lastig en zeker niet onomstreden. De aanname dat de economisch optimale beschermingsniveaus niet veranderen wanneer uitgegaan zou worden van rivierverruimende maatregelen, is daarom zowel een praktische, als moeilijk weerlegbare, en in het kader van de KBAs RvdR en WV21 ook eerder geaccepteerde aanname. Deze aanname wordt daarom ook in het kader van deze Proeve Plangebied DPR gedaan. In principe kunnen alle in het voorgaande hoofdstuk gepresenteerde opties ook doorgerekend worden waarbij een deel van de opgave wordt opgelost met rivierverruiming in plaats van dijkversterking. In dit hoofdstuk is dat slechts voor enkele opties gedaan. In vergelijking met dijkversterking nemen bij rivierverruiming enerzijds de kosten toe. Anderzijds zal de schade en het aantal slachtoffers in geval van overstroming (en daarmee het overstromingsrisico) iets minder groot zijn, omdat bij een dijkdoorbraak de waterstanden in de rivier minder hoog zijn dan bij dijkversterking, waardoor minder water de dijkring instroomt. Er zijn twee opties uitgewerkt. Optie 2a_r is gelijk aan Optie 2a ( tussennorm, overstromingskans gelijk aan overschrijdingskansfrequentie), maar hier is gekozen voor rivierverruimende maatregelen tot m3/s voor de Rijn en 4300 m3/s voor de Maas. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 75

84 Tabel 6.1 Effecten voor optie 2a_r Totaal slachtoffers alle dijkringen (totaal) Slachtofferrisico (aantal/jaar) 4,2 Inwoners met LIR > 10-5 (aantal) Inwoners met LIR > 10-6 (aantal) Dijkringen met te hoge bijdrage GR beta 2 (aantal) 2 Dijkringen met te hoge bijdrage GR beta 1 (aantal) 16 Totale schade alle dijkringen (miljard euro) 660 Risico (CW) (miljard euro) 10,0 Kosten van dijkversterking (CW) (miljard euro) 5,5 Kosten van rivierenverruiming 3,8 Totaal van risico en kosten (CW) (miljard euro) 19,4 In vergelijking tot optie 2a met alleen dijkversterking neemt het slachtofferrisico en het overstromingsrisico af (respectievelijk met 5% en 10%), doordat de dijken minder worden verhoogd waardoor de gevolgen bij een doorbraak minder groot zijn dan bij een optie die volledig bestaat uit dijkversterking. De kosten van dijkversterking nemen ook af met 1,5 miljard euro, van 7,0 miljard euro naar 5,5 miljard euro. Daar staan kosten van rivierverruiming tegenover van 3,8 miljard euro, zodat de totale investeringskosten met 2,3 miljard euro toenemen ten opzichte van die van optie 2a. Het totaal aan kosten en risico bedraagt 19,4 miljard euro, ongeveer 1,5 miljard euro meer dan in optie 2a. Optie 13_r is gelijk aan optie 13 (norm van 1/4000 per jaar; voor de Limburgse Maas 1/1250 per jaar), maar nu worden de rivierverruiming ingezet tot m3/s (Rijn) en 4600 m3/s (Maas). In vergelijking met optie 13 neemt nu het totaal van risico en kosten toe met 3,5 miljard euro. Tabel 6.2 Effecten voor optie 13_r Totaal slachtoffers alle dijkringen (totaal) Slachtofferrisico (aantal/jaar) 1,4 Inwoners met LIR > 10-5 (aantal) Inwoners met LIR > 10-6 (aantal) Dijkringen met te hoge bijdrage GR beta 2 (aantal) 0 Dijkringen met te hoge bijdrage GR beta 1 (aantal) 5 Totale schade alle dijkringen (miljard euro) 660 Risico (CW) (miljard euro) 3,4 Kosten van dijkversterking (CW) (miljard euro) 5,8 Kosten van rivierenverruiming 7,0 Totaal van risico en kosten (CW) (miljard euro) 16,2 Deze twee uitgewerkte voorbeelden geven vooral aan dat het in het kader van het regioproces belangrijk is om te laten zien wat de overige baten van rivierverruimende maatregelen zijn ten opzichte van dijkversterkingen. Dat betreft het aantal hectares natuur, ruimtelijke kwaliteit, meekoppelingskansen met regionale agenda s, etc. De criteria uit de Vergelijkingssystematiek van het Deltaprogramma kunnen hiervoor worden gebruikt. 76 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

85 7 Opties binnen ruimtelijke ordening en rampenbeheersing In dit hoofdstuk komt de wisselwerking tussen enerzijds maatregelen in de ruimtelijke ordening en rampenbeheersing en anderzijds preventiemaatregelen en -normen aan bod. 7.1 Waterrobuust bouwen In paragraaf 4.6 is al uitgelegd dat alleen waterrobuust bouwen als mogelijke ruimtelijke ordeningsmaatregel is meegenomen in de Proeve Plangebied DPR. Er zijn twee opties uitgewerkt Waterrobuust bouwen in combinatie met het handhaven van de huidige preventienorm (referentie 2) (optie 2b-ro) In deze optie (2b-ro) wordt er vanuit gegaan dat investeringen in de preventie tot het minimum worden beperkt (de relatief grote overstromingkansen uit de tweede referentie worden vastgesteld als overstromingskansnorm en vervolgens ook gehandhaafd net als in optie 2b), en dat alle nieuwbouw in de toekomst waterrobuust wordt gebouwd. In deze optie is de noodzaak tot - en potentie van - waterrobuust bouwen dus maximaal. 22 In de berekeningen is er vanuit gegaan dat door waterrobuust bouwen de schade niet met 1,9% per jaar toeneemt (gelijk aan de groei van het BBP in het TM scenario), maar met 1,7% (de reële welvaartsgroei per hoofd van de bevolking) (zie paragraaf 2.3). De inwoners met een waterrobuuste woning tellen in de berekening ook niet meer mee bij het bepalen van het aantal slachtoffers en bij het bepalen van het aantal mensen met een bepaalde maximale LIR-waarde. Voor de kosten van waterrobuust bouwen is uitgegaan van de kosten van integrale ophoging ( euro per nieuwbouwwoning, zie bijlage D). Tabel 7.1 Effecten voor optie 2b_ro Totaal slachtoffers alle dijkringen (totaal) Slachtofferrisico (aantal/jaar) 9,7 Inwoners met LIR > 10-5 (aantal) Inwoners met LIR > 10-6 (aantal) Dijkringen met te hoge bijdrage GR beta 2 (aantal) 3 Dijkringen met te hoge bijdrage GR beta 1 (aantal) 16 Totale schade alle dijkringen (miljard euro) 610 Risico (CW) (miljard euro) 24,9 Kosten van dijkversterking (CW) (miljard euro) 5,5 Kosten van waterrobuust bouwen (CW) (miljard euro) 1,7 Totaal van risico en kosten (CW) (miljard euro) 32,1 22. Tenzij besloten zou worden om de normen in het rivierengebied ten opzichte van de overstromingskansen uit de tweede referentie te verlagen. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 77

86 Vergeleken met de effecten voor optie 2b (Tabel 5.4), waarin alleen de huidige overstromingskansen worden gehandhaafd, leidt deze optie tot een extra reductie van het slachtofferrisico, van de schade en het schaderisico van bijna 10%. Het risico neemt hierdoor af met 2,1 miljard euro contante waarde (van 27,0 naar 24,9 miljard euro) en de kosten nemen toe met 1,7 miljard euro (van 5,5 naar 7,2 miljard euro). Per saldo valt het totaal aan kosten en risico 0,3 miljard euro lager uit dan in optie 2b. Dit geeft aan dat bij de relatief grote overstromingskansen uit de tweede referentie waterrobuust bouwen economisch gezien gewenst kan zijn. Echter het totale overstromingsrisico van 24,9 miljard euro is ruim 6 keer groter dan het risico dat economisch optimaal is: 4 miljard euro in optie 3 (zie Tabel 5.4). Daarom wordt in de volgende optie verkend of waterrobuust bouwen ook in combinatie met de economische optimale overstromingskansen uit de MKBA nog rendabel is Waterrobuust bouwen in combinatie met economisch optimale overstromingskans (optie 3-ro) In deze optie (3-ro) wordt net als in de vorige optie maximaal ingezet op waterrobuust bouwen. De normen zijn echter gebaseerd op de uitkomsten van de MKBA. In de MKBA is een economisch optimale overstromingskans uitgerekend voor het jaar 2050, uitgaande van een autonome groei van de schade met 1,9% per jaar. Omdat door het waterrobuust bouwen de toename van de overstromingsschade tot 2050 enigzins beperkt (tot 1,7% per jaar) wordt, volgt voor enkele dijkringen (na indeling in de normklassen) een lagere economisch optimale overstromingskansnorm voor het jaar Hierdoor zijn in totaal ook minder kosten voor preventie (dijkversterking) nodig. Daar staan extra kosten voor het waterrobuust bouwen tegenover. Tabel 7.2 Effecten voor optie 3-ro Totaal slachtoffers alle dijkringen (totaal) Slachtofferrisico (aantal/jaar) 1,6 Inwoners met LIR > 10-5 (aantal) Inwoners met LIR > 10-6 (aantal) Dijkringen met te hoge bijdrage GR beta 2 (aantal) 0 Dijkringen met te hoge bijdrage GR beta 1 (aantal) 5 Totale schade alle dijkringen (miljard euro) 610 Risico (CW) (miljard euro) 3,9 Kosten van dijkversterking (CW) (miljard euro) 7,9 Kosten van waterrobuust bouwen (CW) (miljard euro) 1,7 Totaal van risico en kosten (CW) (miljard euro) 13,6 In deze optie kan voor zes dijkringen volstaan worden met een vanuit economisch oogpunt minder hoog beschermingsniveau dan dat uit de MKBA (optie 3). 23 Daardoor vallen de kosten van dijkversterking 0,3 miljard euro lager uit dan die in optie 3. Hier staat een bedrag van 1,7 miljard euro tegenover voor de kosten van aangepast bouwen, waardoor de totale kosten 1,5 miljard groter zijn dan die in optie 3. Het risico in optie 3-ro is uiteindelijk (afgerond) gelijk aan dat van optie 3. Het totaal aan risico en kosten bedraagt in deze optie 13,6 miljard euro 1,5 miljard euro meer dan in optie 3. Het aangepast bouwen is dus als algemene maatregel 23. Dit hangt direct samen met wijze waarop economisch optimale overstromingskansen worden toegewezen aan normklassen, zie paragraaf 5.1. De overige dijkringen blijven ook met schadebeperking door middel van waterrobuust bouwen nog binnen dezelfde normklasse vallen. 78 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

87 economisch gezien niet rendabel in combinatie met de economisch optimale overstromingskansen. Voor kleine dijkringen waarvoor in de MKBA WV21 een relatief grote economisch optimale overstromingskans is berekend (van 1/250 of 1/500 per jaar dijkringen 36a, 37, 39, 40-2, 86 en 87) geldt dat vanuit economisch perspectief waterrobuust bouwen wel rendabel kan zijn. Wanneer echter ook vastgehouden wordt aan het beleidsmatige uitgangspunt dat niemand er in veiligheid op achter uit mag gaan ten opzichte van de eerste referentie, dan is ook voor dijkringen 36a, 37 en 39 (huidige norm 1/1250 per jaar) aangepast bouwen niet langer rendabel. Dan blijven alleen nog over een deel van de dijkringen langs de Limburgse Maas en het buitendijkse deel van de Limburgse Maas waar aangepast bouwen economisch gezien aantrekkelijk kan zijn. 7.2 Opties met rampenbeheersing LIR 10-5 binnen de huidige preventienorm van de tweede referentie Met deze optie wordt verkend of het ook mogelijk is om met rampenbeheersingsmaatregelen een maximale LIR-waarde van 10-5 te bereiken indien de overstromingskansen uit de tweede referentie als nieuwe norm gekozen zou worden. In Tabel 7.3 zijn in de eerste vier kolommen per dijkring achtereenvolgens de overstromingskansnormen, de evacuatiefracties en de (aangepaste) maximale LIR-waarden 24 aangegeven. De vijfde tot achtste kolom geven aan of de LIR-waarde van 10-5 overschreden wordt, en zo ja wat de mate van overschrijding is en hoeveel personen dit betreft. Vervolgens zijn in de negende kolom de benodigde evacuatiefracties per dijkring weergegeven om een maximale LIR-waarde van 10-5 in de dijkring ook te bereiken. Uit de tabel blijkt dat in 18 dijkringen evacuatiefracties groter dan 0,80 nodig zijn en in 12 zelfs groter dan 0,90. Zulke evacuatiefracties worden niet als haalbaar beschouwd (Kolen en Terpstra, 2012; zie ook paragraaf 4.7). Dat betekent dat het halen van een maximale LIRwaarde van 10-5 bij het handhaven van de huidige overstromingskansen als (middenkans-) norm niet haalbaar is. 24. LIR-waarde x 2. Zie ook kadertekst bij paragraaf Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 79

88 Tabel 7.3 Effecten LIR 10-5, tweede referentie Dijk- Over- Eva- Max LIR Mate Inwoners met Benodigde ring- stro- cuatie- LIR > van LIR > 1,E-05 evacuatie deel mings- fractie 1,E-05 over- fractie kans schrij- voor LIR norm ding 1,E-05 [jaar] [aantal] % pop ,55 1,2,E-05 ja 1, % 0, ,55 5,2,E-06 nee ,75 5,7,E-06 nee ,75 7,6,E-05 ja 7, % 0, ,75 2,9,E-05 ja 2, % 0, ,75 2,5,E-06 nee ,75 2,0,E-05 ja 2, % 0,88 36a ,75 2,2,E-05 ja 2,20 0, ,75 3,6,E-05 ja 3, % 0, ,75 4,6,E-05 ja 4, % 0, ,75 1,2,E-05 ja 1,16 0, ,75 4,4,E-05 ja 4, % 0, ,75 2,4,E-05 ja 2, % 0, ,75 9,8,E-06 nee % ,75 1,4,E-05 ja 1, % 0, ,75 1,0,E-05 ja 1, % 0, ,75 4,2,E-05 ja 4, % 0, ,75 3,2,E-05 ja 3, % 0, ,75 1,4,E-05 ja 1, % 0, ,75 6,8,E-06 nee ,75 1,2,E-05 ja 1, % 0, ,75 1,1,E-04 ja 11, % 0, ,75 9,6,E-06 nee ,75 7,2,E-06 nee ,75 6,0,E-06 nee ,75 3,8,E-06 nee ,75 2,2,E-04 ja 22, % 0, ,75 5,8,E-06 nee ,75 1,6,E-04 ja 16, % 0, ,75 1,7,E-05 ja 1, % 0, ,75 2,6,E-05 ja 2, % 0, ,75 2,2,E-05 ja 2, % 0,89 Opmerking: de Max LIR-waarden zijn hier de LIR-waarden uit WV21 x 2. Zie ook kadertekst bij paragraaf LIR 10-5 binnen de huidige preventienorm van de eerste referentie Tabel 7.4 laat volgens dezelfde werkwijze als die beschreven is in de voorgaande paragraaf de benodigde evacuatiefracties zien voor een LIR van 10-5 wanneer de overstromingskansen uit de eerste referentiesituatie zouden worden gehandhaafd. 80 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

89 Tabel 7.4 Effecten LIR 10-5, eerste referentie Dijk- Over- Eva- Max LIR Mate Inwoners met Benodigde ring- stro- cuatie- LIR > van LIR > 1,E-05 evacuatie deel mings- fractie 1,E-05 over- fractie kans schrij- voor LIR norm ding 1,E-05 [jaar] [aantal] % pop ,55 5,8,E-06 nee ,55 2,6,E-06 nee ,75 2,9,E-06 nee ,75 3,8,E-05 ja 3, % 0, ,75 1,4,E-05 ja 1, % 0, ,75 1,2,E-06 nee ,75 4,0,E-06 nee 36a ,75 8,8,E-06 nee ,75 1,4,E-05 ja 1, % 0, ,75 4,6,E-05 ja 4, % 0, ,75 4,6,E-06 nee ,75 1,8,E-05 ja 1,76 0, ,75 3,0,E-06 nee ,75 4,9,E-06 nee ,75 5,7,E-06 nee ,75 4,2,E-06 nee ,75 1,7,E-05 ja 1, % 0, ,75 6,4,E-06 nee ,75 5,4,E-06 nee ,75 6,8,E-06 nee ,75 4,8,E-06 nee ,75 4,5,E-05 ja 4, % 0, ,75 3,8,E-06 nee ,75 2,9,E-06 nee ,75 2,4,E-06 nee ,75 1,5,E-06 nee ,75 4,4,E-05 ja 4, % 0, ,75 2,3,E-06 nee ,75 8,2,E-05 ja 8, % 0, ,75 8,5,E-06 nee ,75 1,3,E-05 ja 1, % 0, ,75 1,1,E-05 ja 1, % 0,77 Opmerking: de Max LIR-waarden zijn hier de LIR-waarden uit WV21 x 2. Zie ook kadertekst bij paragraaf In dit geval zou de evacuatiefractie voor een 10 tal dijkringen groter moeten zijn dan 0,80 en voor een vijftal dijkringen groter moeten zijn dan 0,90. In het laatste geval betreft het wel zeer kleine delen van de dijkringen waarin de LIR-waarde wordt overschreden (1 tot 8% van de inwoners van dijkringen 16, , 52 en 65). Hier zou onderzocht kunnen worden of de LIR van 10-5 ook met lokale maatregelen te bereiken zou zijn. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 81

90

91 8 Gevoeligheidsanalyses Gelukkig zijn recente ervaringen met overstromingen in Nederland schaars. In de berekeningen zijn veel variabelen en aannames gebruikt die gepaard gaan met een behoorlijk grote mate van onzekerheid. In het kader van WV21 is in de verschillende rapporten aandacht besteed aan deze onzekerheden. Zo is rondom de economisch optimale overstromingskansen een 80%-betrouwbaarheidsinterval afgeleid van een factor 5 en zijn ook de onzekerheden voor de analyse van slachtofferrisico s inzichtelijk gemaakt. Deze informatie wordt hier niet herhaald. Dit hoofdstuk bevat enkel gevoeligheidsanalyses rondom de eerder uitgevoerde berekeningen die in het kader van de Proeve zinvol lijken. 8.1 Nadere analyse opstuwing Maas in relatie tot de MKBA Als de normen voor de dijkringen langs de Limburgse Maas worden verhoogd, bijvoorbeeld van 1/250 per jaar naar bijvoorbeeld 1/1250 per jaar, dan leidt dit tot hogere waterstanden langs de bedijkte Maas (opstuwing). Op basis van de Proeve Bedijkte Maas (Figuur 4.2) kunnen voor de dijkringen die meegenomen worden in de Proeve Plangebied DPR globaal de volgende waterstandstijgingen als gevolg van een verhoging van de normen van 1/250 per jaar naar 1/1250 per jaar worden afgeleid: Dijkringen 36, 36a, 37, 38-2, 39, 40-2: 10 cm 25 Dijkringen 65 en 68: 30 cm Dijkringen 86 en 87: 5 cm Merk op dat de effecten voor overige dijkringen in Limburg via extrapolatie in de berekeningen zijn meegenomen. Deze hogere waterstanden leiden tot hogere investeringskosten voor het bereiken van een bepaald beschermingsniveau benedenstrooms. Bij het afleiden van de economisch optimale overstromingskansen voor de dijkringen langs de Limburgse Maas in de MKBA WV21 is er echter geen rekening gehouden met deze opstuwing. De vraag lijkt daarom gerechtvaardigd of de conclusie uit de MKBA, dat ook voor de dijkringen langs de Limburgse Maas een hoger beschermingsniveau dan het huidige wenselijk is, ook standhoudt als wel rekening gehouden zou zijn met de benedenstroomse effecten die tot extra kosten leiden. Bij het handhaven van de huidige overstromingskansen volgens de eerste referentie (optie 2a, dus 1/250 per jaar voor de dijkringen langs de Limburgse Maas) bedraagt de contante waarde van het risico 10,9 miljard euro en van investeringen 7,0 miljard euro, in totaal 17,9 miljard euro (zie Tabel 5.4). Indien de normen voor de dijkringen langs de Limburgse Maas zouden worden verhoogd tot 1/1250 per jaar (en de normen voor de overige dijkringen op het niveau van optie 2a zouden blijven), dan nemen de totale investeringskosten tot toe 7,3 miljard euro (inclusief de extra kosten voor de 1/1250 e dijkringen langs de Maas als gevolg van opstuwing) en neemt het 25 In de berekeningen hadden ook de waterstandseffecten op de rechteroever moeten worden meegenomen (dijkringdeel 41-2); dit is over het hoofd gezien. De conclusie van deze paragraaf verandert daardoor niet. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 83

92 risico af tot 9,9 miljard euro contante waarde. Het totaal bedraagt in dat geval 17,3 miljard euro, wat lager is dan de 17,9 miljard euro bij een norm van 1/250 per jaar voor de Limburgse Maas. De extra kosten van een hogere norm voor de dijkringen langs de Limburgse Maas wegen dus ruimschoots op tegenover de extra baten, ook als benedenstroomse negatieve effecten worden meegenomen. 8.2 Robuustheidstoeslag dijkontwerp Bij het ramen van de investeringskosten van dijkversterking is de robuustheidstoeslag van 30 cm niet meegenomen, omdat dit een vergelijk met andere maatregelen bemoeilijkt. Wanneer de robuustheidstoeslag wel meegenomen zou worden, dan vallen de kosten ca 25% hoger uit (ruim 1,5 miljard euro; berekend op basis van de kosten van optie 2a). 8.3 Overhoogte van dijken Ook de eventueel aanwezige overhoogte is niet in de berekeningen van de investeringskosten meegenomen. Overhoogtegegevens zijn verzameld in het kader van WV21, maar deze zijn niet betrouwbaar en het is onduidelijk of de overhoogte ook echt waterkerend is (stabiliteit). Als er vanuit gegaan wordt dat de overhoogte kerend is, dan vallen de investeringskosten circa 15% lager uit (circa 1 miljard euro; berekend op basis van de kosten optie 2a). 8.4 Klimaatscenario In de kostenberekeningen is gebruik gemaakt van het W+-scenario. De gegevens voor dit scenario zijn overgenomen uit WV21 (en behoeven voor gebruik in DPR wellicht nog aanpassing). Basisoptie 3 (KBA) leidt tot investeringskosten van 8,2 miljard euro voor dijkversterking. Wanneer zou zijn uitgegaan van het G+-scenario, dan zouden de investeringskosten lager uitvallen: 7,4 miljard euro in totaal. 8.5 Economische scenario De economisch optimale overstromingskansen uit de MKBA WV21 zijn berekend uitgaande van het TM-scenario uit de WLO (groei van het bruto binnenlands product 1,9% per jaar). Zoals al is aangegeven in paragraaf 2.3, komt dit scenario niet terug in de Deltascenario s, waar het RCscenario (BBP groei van 0,7% per jaar) of het GE-scenario (BBP groei van 2,6% per jaar) wordt gebruikt. In de MKBA WV21 is ook het effect van andere groeiscenario s bepaald. In GE resulteren 22% kleinere overstromingskansen dan in TM en in RC 58% grotere overstromingskansen. Het gebruik van het RC scenario heeft dus de grootste invloed op de MKBA resultaten. In tabel 5.4 zijn de KBA normen gegeven als uit zou zijn gegaan van het RC-scenario. Tabel 8.1: Economisch optimale overstromingskansen bij RC scenario (1/jaar) In vergelijking tot de overstromingskansnormen uit Tabel 5.3 vallen veel normen één klasse lager uit. Toch blijft duidelijk dat voor veel dijkringen de 3 KBA Waal NR/Lek Lek IJssel IJsseldelta Maas a Maas_ Limburgse Maas Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

93 economisch optimale overstromingskansen kleiner zijn dan de kansen uit zowel de eerste als tweede referentiesituatie. 8.6 Van LIR naar normklasse 4 5 LIR 10-5 LIR 10-6 In paragraaf 5.1 is uitgelegd hoe de eisen vanuit het LIR (en GR) zijn vertaald in normklassen. Daarbij is ook aangegeven dat door de gevolgde werkwijze (toekennen aan dichtstbijzijnde klasse) het zo kan zijn dat er bij opties gebaseerd op een maximale LIR nog steeds sprake is van een (beperkte) overschrijding van een bepaalde maximale LIR-waarde, en dat de enige manier om dit te voorkomen is om af te ronden naar de meest veilige klasse. In onderstaande tabel is deze laatste werkwijze gevolgd. Deze werkwijze wordt ook gevolgd in de opdracht voor Waterschap Rivierenland. In vergelijking tot de overstromingskansnormen uit Tabel 5.3 vallen veel normen één klasse hoger uit. Waal NR/Lek Lek IJssel IJsseldelta Maas a Maas_ Limburgse Maas Tabel 8.2: overstromingskansnormen (1/jaar) wanneer de normopties gebaseerd op het LIR zouden worden afgerond naar de meest veilige normklasse Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 85

94

95 9 Reflectie en aanbevelingen Dit hoofdstuk bevat een reflectie op de aanpak, methode en uitgangpunten van de Proeve. De resultaten van de Proeve staan in dit hoofdstuk niet centraal; deze zijn bondig samengevat aan het begin van dit rapport. Op 5 september 2012 zijn de Proeves Plangebied DPR en bedijkte Maas in een gezamenlijke sessie geëvalueerd. 26 In deze sessie stond de vraag centraal of de methoden van de Proeves geschikt zijn voor het beantwoorden van de vragen van DPR, en welke inhoudelijke verbeterpunten in een volgende fase zouden kunnen worden opgepakt. 9.1 Zijn de Proeves geschikt voor het beantwoorden van de vragen? Het doel van de Proeves is om te komen tot een werkbare aanpak voor strategievorming en beleidsvoorbereiding op het gebied van waterveiligheid. Kernwoorden hierin zijn risicobenadering, normering en meerlaagsveiligheid. In de Proeve Plangebied DPR ligt de focus meer op normering, uitgaande van het schaalniveau van de dijkringdelen WV21. In de Proeve bedijkte Maas wordt dieper ingezoomd op de dijkringdeelgebieden en de mogelijkheden van meerlaagsveiligheid. Op dit moment is het niet duidelijk hoe de Deltabeslissingen er precies uit gaan zien, en dus ook niet wat de precieze politiek/bestuurlijke vragen zullen zijn die hiervoor beantwoord dienen te worden. Het is belangrijk om duidelijk te communiceren over wat de methode in de Proeves wel en niet oplevert. De Proeves richten zich met name op het te hanteren ambitieniveau op het gebied van waterveiligheid (normen, meerlaagsveiligheid). Het gaat in de Proeves niet om het uitdetailleren van strategieën of het identificeren van maatregelen en berekenen van precieze effecten daarvan. In termen van de Vergelijkingssytematiek van het Deltaprogramma draait het in de Proeves om Doelbereik en Kosten. De overige effecten (ruimtelijke kwaliteit, natuur, meekoppelingskansen e.d.) zoals die beschreven staan in de VGS, komen in de Proeves niet terug. De methoden van de Proeves zijn in eerste instantie niet bedoeld en niet geschikt voor het regioproces. Ze kunnen wel behulpzaam zijn bij het invullen van de regierol die het Deelprogramma Rivieren heeft. De Proeves stellen het Deelprogramma in staat om de waterveiligheidsopgave (op basis van onder andere het LIR, groepsrisico en MKBA) beter te definiëren en daarover ook intern en extern te communiceren. Daarbij geldt dat er mogelijkerwijs een opgave geldt is ten aanzien van zowel preventie als evacuatie. Een terugkerende vraag is wat het gewenste schaalniveau (dijkring, dijkringdeel, vak,.) voor de analyses is. In zijn algemeenheid geldt dat bij een uitspraak op een bepaald schaalniveau, het wenselijk is om de analyses op een gedetailleerder schaalniveau uit te voeren. In het geval van de Proeve Plangebied DPR zou dat echter een forse hoeveelheid extra werk betekenen. In zijn huidige opzet wordt in de Proeve Plangebied DPR immers 26 Deelnemers: HKV: Bas Kolen; Deltares: Raymond van der Meij, Herman van der Most, Frans Klijn,, Nathalie Asselman, Jarl Kind; Deltaprogramma Rivieren: Wim Silva. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 87

96 direct aangesloten op het schaalniveau van WV21 waardoor beschikbare analyse resultaten uit WV21 eenvoudig kunnen worden gebruikt en geschaald. Analyses op een lager schaalniveau zouden veel aanvullend werk vragen. Daarbij is het de vraag of dat voor het rivierengebied ook daadwerkelijk zou lonen. De analyses van verschillende normopties roepen immers het beeld op dat voor het rivierengebied een verdergaande differentiatie van de waterveiligheid slechts tot beperkte toename in kostenefficiency leidt, zeker indien ook uitgangspunten als geen achteruitgang in veiligheid in acht worden genomen. In de gezamenlijke evaluatie is geconcludeerd dat de methode van de Proeve Plangebied DPR voor de meeste dijkringen volstaat, en dat het via deze methode goed mogelijk is om te komen tot een geactualiseerde norm voor een groep van onderling samenhangende dijkringen. Voor een beperkt aantal (grotere) dijkringen zouden aanvullende analyses overwogen kunnen worden volgens de methode van de Proeve bedijkte Maas. Als gevolg van het lagere schaalniveau is hierdoor een nog optimalere risicoreductie mogelijk. De criteria voor het selecteren van dijkringen die in aanmerking komen voor een diepgaandere analyse, dienen dan nog te worden benoemd. 9.2 Inhoudelijke leer- en verbeterpunten Door het uitvoeren van de Proeves is er ook een aantal zaken naar voren gekomen die in een volgende fase zouden kunnen worden geadresseerd. Faalkansboekhouding, aftoppen en dijkontwerp Er liggen nog een aantal open kennisvragen over de relatie tussen de bijdrage van de verschillende faalmechanismen (hoogte en sterke van de dijk) aan de overstromingskans, het aftoppen van de Rijnafvoer en het ontwerp en de kosten van dijken (waaronder deltadijken). De in de Proeve Plangebied DPR gevolgde benadering hiervoor is (noodzakelijkerwijs) globaal en kan worden verbeterd. Trajectindeling, bodemdaling, waterstandsopgave De schematisatie van de waterkeringen in de Proeve Plangebied DPR (afkomstig van WV21) past eigenlijk niet goed op de waterstandsopgaven zoals die uit de Blokkendoos Ruimte voor de Rivier komen. Bij de beoogde positionering van de methode wordt dit niet direct als probleem gezien, omdat de effecten van rivierverruimende maatregelen niet terug gevoed worden in de methode (spreadsheet of tool). Gegevens over bodemdaling en de waterstandsopgave zijn in de Proeve Plangebied DPR afkomstig uit WV21 en zijn niet volledig consistent met die van DPR of van de Deltascenario s Ook dit hoeft bij de beoogde positionering van de methode niet tot problemen te leiden, omdat de methode met name de kosten van verschillende opties onderling vergelijkt. Wanneer een grotere mate van betrouwbaarheid en consistentie van de totale kosten wordt nagestreefd, is een update van deze gegevens noodzakelijk. Kosten De kosten van dijkversterking zijn gebaseerd op de kostenfuncties van WV21. Deze kostenfuncties zijn met name bedoeld voor het ramen van de kosten van een normaanscherping. Voor de kosten van dijkversterking ten behoeve van klimaatverandering zijn de kosten enigszins een overschatting. Dit zou nader kunnen worden onderzocht. 88 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

97 In de kostenramingen van dijkversterking in de Proeve zijn een aantal zaken niet meegenomen. Dit betreft onder meer de robuustheidstoeslag (motivatie: bij andere typen maatregelen als rivierverruiming en maatregelen in laag 2 / 3 wordt ook geen robuustheidstoeslag gehanteerd; het meenemen daarvan bij dijkversterking maakt aldus een consistente vergelijking van deze typen maatregelen onmogelijk); een factor 1,2 vanwege scheefte van de bandbreedte rondom de kostenramingen, en overhoogte. Voor budgettaire doeleinden dienen in een later stadium gedetailleerdere kostenramingen te worden gemaakt. Ook de kosten om de C-keringen op orde te houden, zijn in de Proeve niet meegenomen. Het nhwbp raamt hiervoor 2,5 miljard euro, vooral voor dijkringen 14, 15, 13 en 8. Hier zou in het vervolg op de Proeves meer aandacht aan gegeven moeten worden. 9.3 Gehanteerde uitgangspunten met deels een bestuurlijk karakter In de Proeve Plangebied DPR zijn voor de berekeningen een aantal voorlopige keuzes voor uitgangspunten gemaakt. Hierbij is veelal aangesloten bij de keuzes zoals die gemaakt zijn in WV21. Een aantal van deze keuzes hebben deels een bestuurlijk karakter. In deze paragraaf wordt hiervan een aantal belicht. Onzekerheid, Deltascenario s en optimale kansen Voor het normeringsvraagstuk zijn met name de sociaal-economische scenario s van belang (normen blijken immers minder afhankelijk te zijn van de klimaatscenario s). In de Proeve Plangebied DPR is voor het normeringsvraagstuk geen gebruik gemaakt van één van de economische scenario s (hoog en laag) uit de Deltascenario s. In plaats daarvan is gewerkt met een meer gemiddeld economisch scenario. Het werken met meerdere economisch scenario s impliceert dat er gewerkt moet worden met meerdere economisch optimale middenkansen en meerdere normeringsopties. Dit betekent een nog grotere mate van complexiteit dan die uit de Proeve. Tegelijkertijd dient beseft te worden dat er een vrij grote onzekerheid is rondom de economische optimale overstromingskansen (zie MKBA rapport), en dat deze onzekerheden niet alleen bepaald worden door scenario-onzekerheid, maar door vele andere onzekerheden. Aan al deze onzekerheden rondom de economisch optimale kansen (en LIR en GR berekeningen) wordt in de methode van de Proeve Plangebied DPR slechts beperkt recht gedaan. Middenkans, 2050 In de Proeve Plangebied DPR is aangesloten bij het concept middenkans uit de MKBA WV21, als indicator voor een wettelijke toetsnorm. Wanneer een overschrijding van deze kans wordt geconstateerd, beoogt deze middenkans een signaal te geven om een maatregel te gaan treffen. Vervolgens wordt deze middenkans gedurende de periode dat de maatregel nog moet worden uitgevoerd, nog (verder) overschreden. Dit is onderdeel van het concept middenkans en wordt daarom acceptabel geacht. Het is voor de bestuurlijke discussie van belang om dit aspect van de middenkans te beseffen. Een economisch optimale norm die nooit overschreden zou mogen worden, is getalsmatig groter dan die van de middenkans. De economisch optimale middenkans uit de MKBA is uitgerekend voor het jaar Dit vanuit de gedachte om in ieder geval tot dit jaar de norm niet nogmaals te hoeven herzien. Vanuit KBA optiek is het niet optimaal om meteen al aan deze middenkans te willen voldoen, daarvoor is tot het jaar 2050 de tijd. Verder veronderstelt dit dat er rond het jaar 2050 opnieuw een besluit over de actualisatie van de normen genomen wordt voor de tweede helft van de 21 e eeuw. Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren 89

98 Evacuatiefractie Evacuatiefracties zijn belangrijk voor het bepalen van de slachtofferrisico s. In de Proeve is gewerkt met een percentage van 75%, ook voor dijkringen 15, 16, 24 en 35 waarvoor in WV21 nog 15% is gehanteerd op basis van kustoverstromingen. Deze fracties dienen bestuurlijk besproken te worden. Vergoeding van schade door de overheid Risico (beter: verwachte schade) wordt veelal gedefinieerd als kans maal gevolg. Vanuit een welvaartseconomisch perspectief is dat echter een te eng begrip. Bij een kans op een groot verlies zijn mensen immers bereid om meer te betalen voor het voorkomen ervan, dan het bedrag aan verwachte schade. Dat is een van de reden waarom mensen ook kiezen voor tal van vrijwillige verzekeringen. In de literatuur staat dit fenomeen bekend als risicoaversie. Ook bij de economische waardering van maatregelen voor het beheersen van overstromingsrisico s speelt risicoaversie mee. De maatschappelijke baten van waterveiligheidsmaatregelen kunnen daardoor aanzienlijk groter zijn dan het bedrag aan verwachte vermeden schade. Afhankelijk van het risico dat men loopt, kan dat snel een factor 2 of meer zijn. De economische optimale beschermingsniveaus vallen aanzienlijk hoger uit wanneer rekening gehouden wordt met risicoaversie. Met risicoaversie van huishoudens hoeft in de berekening van economisch optimale beschermingsniveaus echter geen (of minder) rekening gehouden te worden als er van uit gegaan wordt dat na een overstroming de overheid het grootste gedeelte van de schade vergoedt. Deze aanname is dan ook gedaan in het kader van WV21. Het is belangrijk om te beseffen: bij een andere verdeling van de risico s tussen overheid en burger gelden ook andere (hogere) economisch optimale beschermingsniveaus en derhalve andere normopties. 90 Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren

99 Referenties Asselman e.a., Proeve bedijkte Maas. In voorbereiding Asselman, N., F. Klijn en H. van der Most, Verkenning van nadere compartimentering van dijkringgebieden: hoofdrapport compartimenteringstudie. Deltares T2513. In opdracht van Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. Beckers, J.V.L. en De Bruijn, K.M., Analyse van slachtofferrisico s waterveiligheid 21 e eeuw. Projectnummer Deltares, Delft. Bruijn, K.M. de en Van der Doef, M., Gevolgen van overstromingen Informatie ten behoeve van het project Waterveiligheid 21e eeuw. Projectnummer Deltares, Delft. Centraal Planbureau, Milieu- en Natuurplanbureau en Ruimtelijk Planbureau, Welvaart en Leefomgeving: een scenariostudie voor Nederland in Eijgenraam, C., Veiligheid tegen overstromen Kosten-batenanalyse voor Ruimte voor de Rivier, deel 1 (CPB-document 82). Centraal Plan Bureau. Den Haag. Grave, P. de en Baarse, G., Kosten van maatregelen Informatie ten behoeve van het project Waterveiligheid 21e eeuw. Projectnummer Deltares, Delft. Grave, P., Verkenning Deltadijken Kostenramingen. Huizinga, F. B. Smid. Vier vergezichten op Nederland. Productie, arbeid en sectorstructuur in vier scenario s tot CPB, bijzondere publicatie nr. 55, november Knoef H., en G.J. Ellen, Verkenning Deltadijken. Projectnummer Deltares, Delft. Kok, M., H. Huizinga, A. Vrouwenvelder en W. van den Braak. Standaardmethode Schade en Slachtoffers als gevolg van overstromingen. HKV LIJN IN WATER en TNO Bouw, november Kolen, B. en T. Terpsta, Evacuatieschattingen Nederland en het effect van investeren. Globale inventarisatie kosten en baten van rampenbeheersing bij overstromingen. HKV_lijn in Water. Kuijper, B., Stijnen, J. en van Velzen, E., Overstromingskansen Informatie ten behoeve van het project Waterveiligheid 21e eeuw. Projectnummer Deltares, Delft Maaskant, B., B. Kolen, R. Jongejan, B. Jonkman en M. Kok., Evacuatieschattingen Nederland. HKV LIJN IN WATER. Lelystad. Ministerie van V&W, Rijkswaterstaat Dienst Limburg, Integrale Verkenning Maas, Advies, Hoofdrapport en Achtergronddocumenten (cd-rom) Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Nationaal Waterplan SBR, Kosten van Waterrobuust bouwen. Quickscan kosten van Waterrobuust Bouwen en Inrichten voor Waterveiligheid in de 21ste eeuw. 25 juni 2008, in opdracht van Rijkswaterstaat Waterdienst. Maatschappelijke kosten-batenanalyse Waterveiligheid 21e eeuw 1

100

101 Proeve Plangebied DPR DPR 1

102

103 A Werkwijze berekening effecten A.1 Algemene werkwijze effectbepaling Alle berekeningen in de Proeve Plangebied DPR zijn gemaakt met één geïntegreerd spreadsheet. In dit spreadsheet is de informatie over kansen, kosten en gevolgen uit WV21 verzameld. Ook de berekeningen van het LIR worden in het spreadsheet gemaakt. Dit is mogelijk omdat uitgegaan is van hetzelfde schaalniveau als in WV21, waardoor schalen van de resultaten van WV21 relatief eenvoudig is. Alleen het groepsrisico kan niet worden berekend met het spreadsheet, maar vereist het gebruik van een aparte groepsrisicotool. Daarom wordt in het spreadsheet alleen gecontroleerd of bij verschillende normopties aan bepaalde richtwaarden voor het groepsrisico per dijkring wordt voldaan. Voor alle opties en strategieën zijn de effecten op het risico bepaald voor het zichtjaar Dit jaar is ook het zichtjaar voor de nieuwe normen zoals beschouwd in het deelprogramma Veiligheid. Er is geen rekening gehouden met fasering; er wordt verondersteld dat de maatregel wordt genomen in (of voor) Voor een onderlinge vergelijking van de normopties en strategieën lijkt dat in eerste instantie voldoende, maar in een later stadium dient door middel van fasering ook nagegaan te worden wat de robuustheid en flexibiliteit van verschillende strategieën zijn. Er is geen doorkijk gemaakt naar de effecten voor het jaar Middels het spreadsheet is dat wel op een eenvoudige wijze mogelijk, maar de vraag is wat een zinvolle interpretatie van die resultaten zou zijn in het kader van de uitgevoerde Proeve Plangebied DPR. A.2 Beschrijving effectbepaling Met behulp van het spreadsheet zijn de volgende effecten voor het jaar 2050 bepaald: aantal slachtoffers alle dijkringen; slachtofferrisico; aantal inwoners met een bepaalde LIR-waarde groter dan ; dijkringen met een te hoge bijdrage aan het landelijke groepsrisico; totale schade alle dijkringenrisico; risico; en kosten. A.2.1 Aantal slachtoffers alle dijkringen Voor het berekenen van het aantal slachtoffers (per dijkring of voor alle dijkringen) is uitgegaan van basisschatting van het aantal slachtoffers uit WV21 (De Bruijn en Van Der Doef, 2011). Hierop zijn de volgende bewerkingen uitgevoerd: correctie voor hogere evacuatiefracties voor dijkringen 15, 16, 24 en 35; prognose voor 2050 op basis van bevolkingsgroei (in TM van 0,2% per jaar; uniform voor alle dijkringen); bij waterrobuust gebouwde woningen wordt er vanuit gegaan dat er geen slachtoffers vallen; Proeve Plangebied DPR DPR A-1

104 er is rekening gehouden met een toename van het aantal slachtoffers als gevolg van dijkverhoging. In WV21 zijn voor deze toename van de aantal slachtoffers geen extra analyses gedaan, maar wel voor extra schade als gevolg van dijkverhoging. De toename van de laatste is waarschijnlijk groter dan voor de eerste, omdat in veel dijkringen in het rivierengebied na een overstroming met meer dan 3 meter (gemiddelde diepte) de slachtofferfuncties nauwelijks meer stijgen, terwijl de schadefuncties doorlopen tot 5 à 6 meter waterdiepte. Daarom is aangenomen dat de toename van het aantal slachtoffers als gevolg van dijkverhoging 50% is van de toename van de schade. A.2.2 Slachtofferrisico Aantal slachtoffers bij overstroming vermenigvuldigd met de overstromingskans(norm) per jaar. A.2.3 Inwoners en LIR-waarden De aantallen inwoners die in een gebied wonen met een LIR-waarde groter dan 10-5 of 10-6 zijn bepaald aan de hand van de resultaten van WV21 (Beckers en De Bruijn 2011). In WV21 zijn deze aantallen per buurt bepaald, voor zowel de eerste als tweede referentiesituatie. Voor de berekeningen in de Proeve Plangebied DPR is eerst een hulptabel samengesteld op basis waarvan de aantallen inwoners ook bij andere kansen en andere evacuatiefracties kunnen worden opgezocht. In de berekeningen zit geen aanpassing voor toename overstromingsdiepte bij dijkverhogingen, omdat hier geen gegevens over beschikbaar zijn. A.2.4 Schade bij overstromen De schade bij overstromen is bepaald aan de hand van de resultaten van WV21 (De Bruijn en Van Der Doef 2011) per dijkringdeel. De bedragen uit HIS-SSM zijn achtereenvolgens vermenigvuldigd met een factor 1,4 (voor prijspeil en economische groei ) en een factor 1,6 (vanwege ontbrekende schadebedragen in HIS-SSM en vanwege risicoaversie ). De schadebedragen zijn inclusief de in geld gewaardeerde schade van slachtoffers (6,7 miljoen euro per dode en euro per getroffene). Voor toekomstige schade wordt uitgegaan van een economische groei van 1,9% per jaar. De schade is in een aantal gevallen aangepast: voor opties / strategieën waar uitgegaan wordt van waterrobuust bouwen is verondersteld dat door waterrobuust te bouwen de toename van de schade door nieuwbouw volledig kan worden voorkomen; in opties / strategieën waar uitgegaan wordt van andere evacuatiefracties dan in de referentie is de schade lager doordat er minder dodelijke slachtoffers vallen; door dijkverhoging zal de schade in de dijkring toenemen. A.2.5 Risico Het overstromingsrisico is opgebouwd uit kans en schade als gevolg van overstromen (bij een dijkdoorbraak) en (aanvullend) met kans en schade als gevolg van overloop (bij Deltadijken). Het jaarlijkse risico in 2050 is contant gemaakt met behulp van een discontovoet van 5,5 procent. Aanvullende schaderisico bij Deltadijken A-2 Proeve Plangebied DPR DPR

105 Voor Deltadijken is voor grote dijkringen uitgegaan van schade als gevolg van overloop bij 10 l/s/m van 10% van de schade bij overstromen. Voor kleine dijkringen (36a, 37, 39) en voor de dijkringen langs de Limburgse Maas is dat 40% (op basis van Asselman e.a., 2012). Deze situatie treedt op net voor het moment dat er van uitgegaan wordt dat de Deltadijk faalt (bij een 100 x kleinere kans dat de normfrequentie). De schade als gevolg van overloop bij een normkans van 1/1250 zal aanmerkelijk kleiner zijn. Hier is een aanname gemaakt dat deze 1% bedraagt van de schade bij een dijkdoorbraak. De schade als gevolg van overloop neemt dus toe bij meer extreme omstandigheden. Onder de aanname van een lineair verloop zou de schade gemiddeld zo n 5% zijn voor grote dijkringen (Figuur A.1, links) en 20% voor kleine dijkringen (Figuur A.1, rechts). Bij een aangenomen exponentieel verloop zou dat zo n 4% zijn voor grote dijkringen en zo n 10% voor kleine dijkringen. Met deze laatste percentages is in de Proeve Plangebied DPR gerekend. De onderbouwing daarvan verdient in het vervolg meer aandacht, alhoewel het onwaarschijnlijk is dat door een betere onderbouwing de conclusies over het generiek toepassen van Deltadijken zoals die geformuleerd zijn in de Proeve Plangebied DPR zullen veranderen. schade overslag als % van de schade bij overstromen schade overslag als % van de schade bij overstromen ,0001 0,0002 0,0003 0,0004 0,0005 0,0006 0,0007 0,0008 0, ,0001 0,0002 0,0003 0,0004 0,0005 0,0006 0,0007 0,0008 0,0009 overstromingskans per jaar overstromingskans per jaar Figuur A.1: Aangenomen lineair en exponentieel verloop van de overslagschade bij Deltadijken als % van de schade bij een dijkdoorbraak bij verschillende overstromingskansen, links voor grote dijkringen en rechts voor kleine dijkringen. A.2.6 Kosten dijkversterking De kosten van de dijkversterking zijn bepaald met behulp van kostenfuncties. Deze zijn opgesteld in het kader van WV21 (Zie de Grave en Baarse, 2011). In de Proeve zijn de kostenfuncties voor de tweede referentie gebruikt (dwz., rekening houdend met nieuwe inzichten in piping). De kosten voor de benodigde dijkversterking zijn bepaald zonder rekening te houden met overhoogte, zonder robuustheidstoeslag en zijn precies gedimensioneerd op het jaar De kosten zijn prijspeil 2009 en exclusief BTW. De werkwijze waarop de kosten zijn bepaald, volstaat voor het doel van de Proeve (onderlinge vergelijking van strategieën/normopties) maar zijn minder geschikt voor budgetteringsdoeleinden. A.2.7 Totaal kosten en risico Het totaal van kosten van maatregelen en risico (als contante waarde) geeft een beeld van hoe goed de opties scoren vanuit economisch perspectief. Zoals al is uitgelegd in de Proeve Plangebied DPR DPR A-3

106 hoofdtekst, geldt hoe lager dit totaal bedrag, hoe beter de optie vanuit economisch oogpunt scoort. A-4 Proeve Plangebied DPR DPR

107 B Economisch optimale overstromingskansen en slachtofferrisco s voor de Limburgse Maas Nota bene: deze bijlage is ook in de vorm van een aparte rapportage uitgebracht. B.1 Inleiding In het project WV21 zijn 4 van de in totaal ruim 40, veelal relatief kleine dijkringen langs de Limburgse Maas meegenomen. Voor deze 4 dijkringen (65, 68, 86 en 87) zijn in WV21 economisch optimale overstromingskansen bepaald en zijn slachtofferrisico s berekend. Hieraan ten grondslag ligt (basis)informatie: berekeningen van overstromingsschades, slachtoffers, getroffenen, overstromingskansen en kosten van dijkversterkingen. Vanuit het regioproces dat het Deltaprogramma Rivieren in de regio Limburg voert, is er behoefte om over consistente informatie voor alle dijkringen langs de Limburgse Maas te beschikken. Zodoende kunnen de discussie en het regioadvies over de actualisering van de (wettelijke) beschermingsniveaus langs de Limburgse Maas worden gefaciliteerd. Deze informatie is op een identiek detailniveau als WV21 echter niet direct voorhanden en is ook niet in een relatief kort tijdsbestek te genereren. Daarom is voor de overige dijkringen gezocht naar een alternatieve werkwijze, gebaseerd op deels aanvulling en deels extrapolatie van beschikbare gegevens. In deze bijlage wordt als eerste een schatting gemaakt van de schade en slachtoffers in de (niet in WV21 meegenomen) dijkringen langs de Limburgse Maas. Vervolgens wordt voor de dijkringen die wel in WV21 meegenomen zijn, een statistische relatie afgeleid tussen de schade per km dijklengte enerzijds en het economisch optimale beschermingsniveau anderzijds. Deze relatie wordt vervolgens toegepast op de overige dijkringen langs de Limburgse Maas die niet in WV21 zijn meegenomen. Zodoende worden economisch optimale overstromingskansen voor alle dijkringen langs de Limburgse Maas berekend, die in hoge mate consistent zijn met die uit WV21. Vervolgens wordt in deze bijlage een schatting gemaakt van het Lokaal Individueel Risico in de dijkringen langs de Limburgse Maas. B.2 Schattingen van schade en slachtoffers B.2.1 Uitgangspunten Voor het berekenen van schade en slachtoffers zijn inundatiescenario s nodig. Voor de inundatiescenario s van de dijkringen langs de Limburgse Maas is uitgegaan van bestaande simulaties die in het kader van de overstromingsrisicokaart Limburg zijn gemaakt (Dongen 2008). Als alternatief voor dijkdoorbraakscenario s is hier door het adviesbureau Meander de zogenaamde bakjesmethode toegepast. Daarbij wordt uitgegaan van het vollopen van de dijkringen tot het niveau van de rivierwaterstand. De maximale waterdiepte wordt eenvoudig bepaald door het verschil van de maximale waterstand en de lokale bodemligging. Door de waterstanden in GIS te combineren met de hoogte van het maaiveld is waterdiepte-informatie gegenereerd. Het instromen door bressen wordt dus niet gesimuleerd en er worden daarom ook geen stroomsnelheden en stijgsnelheden berekend. Deze methode brengt weliswaar een Proeve Plangebied DPR DPR B-1

108 verstoring van de volumebalans met zich mee, maar omdat de Limburgse dijkringen over het algemeen erg klein zijn, wordt dit acceptabel geacht. Voor de waterstandsberekeningen op de rivier heeft Meander gebruik gemaakt van het HR2006_4-model met de TMR2006 (thermometer) randvoorwaarden. Voor de waterdiepte wordt de waterstand gebruikt met een herhalingstijd van 250 jaar. Voor het berekenen van de schade en slachtoffers is vervolgens de standaard HIS schadeen slachtoffermethode gebruikt. Hiervan is bekend dat deze voor kleine gebieden en buitendijkse gebieden door de gekozen opzet (van postcodegebieden) minder geschikt is. Een alternatief is echter niet voor handen en ook voor de kleine dijkringen in WV21 is deze module gebruikt. Omdat deze in de bakjesmethode niet worden berekend, is voor het bepalen van het aantal dodelijke slachtoffers een lage stijgsnelheid (minder dan 0,5 meter per uur) aangenomen. B.2.2 Resultaten De slachtofferaantallen zijn in eerste instantie bepaald zonder rekening te houden met de mogelijkheid van preventieve evacuatie. Hier wordt later in de berekeningen nog voor gecorrigeerd. Voor de in deze paragraaf gepresenteerde schade- en slachtofferaantallen geldt een peildatum van het jaar 2000 (conform het huidige HIS-SSM). Een aantal dijkringen is hierbij samengenomen vanwege het gebruikte dijkringenbestand (versie 4.0). Van de totale schade en slachtoffers die berekend worden, bevindt zich ook een deel buiten de dijkringen. Dit wordt apart in de tabel genoemd. Tabel B.1 Schade, slachtoffers en getroffenen in de dijkringen langs de Limburgse Maas (jaar 2000, prijspeil 2000) Dijkring Schade (in miljoen Euro) Slachtoffers (lage stijgsnelheid, zonder evacuatie) Getroffenen dgr rvg dgr rvg B-2 Proeve Plangebied DPR DPR

109 Dijkring Schade (in miljoen Euro) Slachtoffers (lage stijgsnelheid, zonder evacuatie) Getroffenen a b c a Totaal binnendijks Buitendijks Totaal Limburgse Maas B.2.3 Vergelijking met WV21 27 Voor vier dijkringen langs de Limburgse Maas zijn schade en slachtofferberekeningen ook beschikbaar vanuit WV21. Een belangrijk verschil is dat in tegenstelling tot de studie van Meander, die uitgaat van toetspeilen bij 1:250 jaar waterstanden, de schade in WV21 gebaseerd is op een verwachtingswaarde van de schade, met een weging van overstromingsschade bij verschillende waterpeilen. Op basis van de 4 in WV21 meegenomen dijkringen kan globaal geconcludeerd worden dat de totale (materiële en immateriële) schade in geval van het worst case scenario (schade berekend bij een waterstand met een 10 keer kleinere kans op voorkomen, dus 1/2500 per jaar) ongeveer 50% groter is dan de schade bij toetspeil. Doordat het worst case scenario voor 40% meetelt in de verwachtingswaarde van 27 De getallen kunnen vergeleken worden met die uit De Bruijn en Van Der Doef, 2011, bijlage E. De getallen kunnen niet direct worden vergeleken met die uit het MKBA rapport: in Tabel 4.1 en 4.2 in de MKBA zijn getallen opgenomen met een aangepast basisjaar en een aangepast prijspeil. Proeve Plangebied DPR DPR B-3

110 de schade, betekent dit dat de verwachte schade ongeveer 20% groter wordt wanneer ook rekening gehouden wordt met de schade uit het worst case scenario. Anders gezegd: de schade uit de studie van Meander moet met factor 1,2 worden vermenigvuldigd voordat deze vergeleken kan worden met de getallen uit WV21. Voor de slachtoffers en getroffenen is deze vergelijking minder eenduidig. Hieronder zijn de resultaten naast elkaar gezet voor dijkring 65 (Arcen). Tabel B.2 Vergelijk van schade, slachtoffers en getroffenen, dijkring 65 Dijkring Schade (in miljoenen Euro) Slachtoffers (zonder evacuatie) Getroffenen Studie Meander WV * 2049 * In De Bruijn en Van der Doef (2011), bijlage E staat hier 2 op basis van een evacuatiefractie van 0,75. Hieronder zijn de resultaten naast elkaar gezet voor dijkring 68 (Venlo Velden Noord). Tabel B.3 Vergelijk van schade, slachtoffers en getroffenen, dijkring 68 Dijkring Schade (in miljoenen Euro) Slachtoffers (zonder evacuatie) Getroffenen Studie Meander WV * * In De Bruijn en Van der Doef (2011), bijlage E staat hier 11 op basis van een evacuatiefractie van 0,75. Hieronder zijn de resultaten naast elkaar gezet voor dijkring (Maasband en Meers). Tabel B.4 Vergelijk van schade, slachtoffers en getroffenen, dijkringen 86 en 87 Dijkring Schade (in miljoenen Euro) Slachtoffers (zonder evacuatie) Getroffenen Studie Meander WV WV * (NB: gebaseerd op hoge stijgsnelheid) 1315 * In De Bruijn en Van der Doef (2011), bijlage E staat hier 24 op basis van een evacuatiefractie van 0,75. Uit deze vergelijking blijkt dat de resultaten van de berekeningen volgens de bakjesmethode met de gegevens uit de Overstromingsrisicokaart Limburg qua ordegrootte bruikbaar zijn. Verschillen worden ook veroorzaakt door verschillen in de bodemligging (dat heeft te maken met verschillende versies van AHN en de filtering die hierop wordt uitgevoerd voor de gebouwen) en verschillen in aangenomen lokale waterstand (keuze voor waterstand bij het meest bovenstrooms gelegen punt (WV21) of een extrapolatie van de waterstanden vanuit het WAQUA model naar de oevers (Meander)). Geadviseerd wordt bij de schade- en slachtofferschattingen met een factor 2 in bandbreedte rekening te houden. B-4 Proeve Plangebied DPR DPR

111 B.2.4 Toename schade buitendijks bij hogere waterstanden Om een indruk te krijgen ten aanzien van de toename van de buitendijkse schade door hogere waterstanden bij toetspeil, als gevolg van een eventuele strengere norm voor de Limburgse dijkringen, is een aanvullende schadeberekening uitgevoerd. Hiervoor zijn de waterdiepten in het onbedijkte deel van de Maas met een herhalingstijd van 250 jaar met 0,15 meter vergroot. De schade in het buitendijkse deel neemt hierbij toe van 1075 miljoen Euro naar 1125 (een toename van circa 4%). De totale toename (binnendijks en buitendijks) bedraagt circa 10% (van 3285 miljoen naar 3600 miljoen). NB: Bij het gebruik van een grotere waterdiepte in de overstroomde gebieden om de schadetoename te bepalen wordt het effect van een groter oppervlak aan overstroombaar gebied bij een 15 cm hogere waterstand genegeerd. Dit wordt voor deze analyse acceptabel geacht. B.3 Extrapolatie economisch optimale overstromingskansen B.3.1 Methode In WV21 zijn, op grond van de kosten van dijkversterking en de schade bij overstromen, voor een viertal dijkringen langs de Limburgse Maas economisch optimale overstromingskansen bepaald. Deze variëren van 1/300 per jaar voor dijkring 86 tot 1/1600 per jaar voor dijkring 87. In de vorige paragraaf zijn aanvullend voor de overige dijkringen langs de Limburgse Maas schattingen gedaan van de schade en slachtoffers bij overstromen. Kosten zijn voor deze overige dijkringen echter niet bekend. Daarom is geen volwaardige berekening van de economisch optimale beschermingsniveaus mogelijk. Verwacht mag echter worden dat de totale (materiële en immateriële) schade per km lengte van de waterkering een goede voorspeller is van de economisch optimale overstromingskans. De lengtes van de overige dijkringen langs de Limburgse Maas zijn wel bekend. Figuur B.1 (links) schetst de relatie tussen de economisch optimale overstromingskans en de schade per kilometer dijklengte voor de 4 dijkringen zoals die zijn meegenomen in WV21. Rechts staat een de figuur die voor dezelfde dijkringen ook de relatie tussen de economische optimale overstromingskans en een factor die de verhouding tussen de schade en de kosten voor een verbetering van het beschermingsniveau met een factor 10 weergeeft. Proeve Plangebied DPR DPR B-5

112 Figuur B.1: Relatie tussen de economisch optimale overstromingskans voor dijkringen 65, 68, 86 en 87 de schade per km dijk (linksboven); relatie tussen de economisch optimale overstromingskans voor dijkringen 65, 68, 86 en 87 en de verhouding tussen schade en kosten (rechtsboven). Uit deze figuren blijkt dat het verantwoord is om met behulp van de volgende relatie de economisch optimale overstromingskansen voor de dijkringen langs de Limburgse Maas te schatten: Economisch optimale overstromingskans = 1 19,6 x schade per km + 20 De correlatiecoëfficiënt (R 2 ) is in dit geval 0,89. B.3.2 Totale schade In bovenstaande formule is de schade gelijk aan de totale schade in Om deze te berekenen uit de gegevens zoals die zijn gepresenteerd in Tabel B.1, moeten de volgende bewerkingen worden uitgevoerd (voor een onderbouwing van onderstaande bedragen en factoren; zie het MKBA rapport van WV21): Totale schade 2011 = Schade volgens HIS-SSM x 1,4 x 1,6 + Aantal dodelijke slachtoffers zonder evacuatie x (1-0,75) x 1,05 x 6,7 miljoen euro + Aantal getroffenen x 1,05 x euro x 1,2 De factoren in deze berekening staan achtereenvolgens voor (i) actualisatie en indexatie van de bedragen uit 2000 naar 2011 (factor 1,4); (ii) opslagfactor op de schade vanwege onvolledigheid HIS-SSM (factor 1,6); (iii) de gehanteerde evacuatiefractie (0,75); (iv) B-6 Proeve Plangebied DPR DPR

113 bevolkingsgroei (factor 1,05); (v) waardering van immateriële schade (6,7 miljoen euro per slachtoffer en euro per getroffene) en (vi) opslag voor de bijdrage van het worst-case scenario (factor 1,2; zie paragraaf B.2.1). B.3.3 Dijklengtes De in de extrapolatie gebruikte dijklengtes van de dijkringen zijn afkomstig uit het nationaal basisbestand 2012, dijkringlijnen 4.0. Uit gesprekken met de betrokken waterschappen blijkt echter dat het niet altijd duidelijk of de dijken ook daadwerkelijk aansluiten bij de hoge gronden lijn. Verder zal bij een eventuele aanscherping van de norm ook de hoge gronden lijn hoger komen te liggen en zal de lengte van de dijken hierdoor toenemen. De inschatting van de waterschappen is dat de toename aan lengte relatief beperkt zal zijn en niet in deze extrapolatie meegenomen hoeft te worden. De lengtes van de waterkeringen zijn direct in de tabel gerapporteerd met de resultaten van de extrapolatie. B.3.4 Resultaten Onderstaande tabel geeft de op deze wijze berekende economisch optimale overstromingskansen voor de dijkringen langs de Limburgse Maas. Voor de 4 dijkringen die in WV21 zijn meegenomen, zijn de waarden uit WV21 cursief getoond. Tabel B.5 Extrapolatie economische optimale overstromingskansen Dijkring Totale schade 2011 (miljoen Euro) Lengte keringen (km) Totale Schade (miljoen euro per km) Economische optimale overstromingskans (jaar) Klasse Economische optimale overstromingskans (jaar) ,4 64, ,9 66, ,9 30, ,7 13, ,8 1, ,2 9, ,7 14, ,1 27, ,4 19, ,8 30, (WV21) 229 5,1 44, ,3 5, ,7 24, (WV21) ,0 41, ,3 445, ,8 34, ,0 3, n.b 0,2 n.b n.b. 125 (?) ,2 8, ,2 15, Proeve Plangebied DPR DPR B-7

114 Dijkring Totale schade 2011 (miljoen Euro) Lengte keringen (km) Totale Schade (miljoen euro per km) Economische optimale overstromingskans (jaar) Klasse Economische optimale overstromingskans (jaar) ,3 55, ,2 27, A 46 1,7 26, ,4 32, ,9 22, ,3 18, ,3 11, ,0 12, ,8 4, ,9 33, ,3 33, (WV21 ) 11 1,5 7, (WV21) 377 5,5 68, ,7 8, ,7 4, ,8 229, ,5 36, ,4 43, ,9 63, ,9 9, n.b. 1,1 n.b. 125 (?) Totaal , Uit de extrapolatie blijken de economisch optimale overstromingskansen per jaar uiteen te lopen van 1/50 tot 1/4500 voor dijkring 90 (Maastricht) en 1/9.000 voor dijkring 69 (Blerick), met een gemiddelde van 1/850 per jaar voor de hele Limburgse Maas. Wanneer de economisch optimale overstromingskansen in normklassen worden ingedeeld (zie paragraaf 5.1 uit de hoofdtekst), dan valt langs de Limburgse Maas 1 dijkring in de klasse 1/10.000, 1 in 1/4000, 1 in 1/2000, 6 in 1/1250, 15 in 1/500, 10 in 1/250 en 5 (7?) in 1/125. Ook het gemiddelde van 1/850 voor de hele Limburgse Maas valt (net aan) in de klasse 1/1250 per jaar. Figuur B.2 geeft tenslotte economisch optimale overstromingskansen voor alle dijkringen in het hele rivierengebied, inclusief die voor de dijkringen langs de Limburgse Maas. Merk op dat in deze kaart de klasse van de overstromingskansen voor een drietal dijkdringdelen anders zijn dan in WV21 (dijkringdelen 35-1; 38-1 en 40-1). Voor nog eens 4 dijkringdelen zijn in deze Proeve de economische optimale overstromingskansen aangepast, maar deze blijven in dezelfde klasse vallen. B-8 Proeve Plangebied DPR DPR

115 Figuur B.2: Economisch optimale overstromingskansen voor het rivierengebied volgens de Proeve Plangebied DPR Proeve Plangebied DPR DPR B-9

116 Figuur B.3 presenteert tenslotte de landelijke kaart met economisch optimale overstromingskansen, zoals deze (onder andere) gepubliceerd is in de MKBA WV21, aangevuld met de economische optimale overstromingskansen voor de dijkringen langs de Limburgse Maas. Merk op dat in de deze kaart de klasse indeling afwijkt van die uit Figuur B.2: de klassen 1/125 en 1/250 per jaar worden op onderstaande kaart apart niet weergegeven, maar vallen in de klasse 1/500. Figuur B.3: Economisch optimale overstromingskansen, landelijke kaart aangevuld met de economische optimale overstromingskansen voor de dijkringen langs de Limburgse Maas. B-10 Proeve Plangebied DPR DPR

117 B.4 Opmerkingen en kanttekeningen economisch optimale overstromingskans De volgende opmerkingen en kanttekeningen worden gemaakt bij de extrapolatie: - de werkwijze veronderstelt dat de kosten van de dijken per km overal gelijk zijn; - er is geen rekening met een mogelijk benodigde verlenging van de dijken bij een eventuele normaanscherping; - de gehanteerde evacuatiefractie is conform WV21 75%. De resulterende aantallen slachtoffers zijn in geld gewaardeerd volgens de kentallen gebruikt in de MKBA WV21. De op deze wijze in geld gewaardeerde immateriële (slachtoffer) schade is beperkt ten opzichte van de overige schade. Voor alle dijkringen bij elkaar dragen dodelijke slachtoffers 8% bij aan de totale schade. Voor getroffenen gaat het om een bijdrage aan de totale schade van 14% van de getroffenen. Dit betekent dat wanneer uitgegaan zou worden van een hoger evacuatiefractie (van bijvoorbeeld 100%), of wanneer er vanuit gegaan wordt dat de kades overlopen in plaats van doorbreken waardoor er geen dodelijke slachtoffers vallen, dat in deze gevallen de economisch optimale overstromingskansen nauwelijks anders uitvallen. Een uitzondering is dijkring 87, waarvoor het aandeel van de slachtofferschade veel groter is dan bij de overige dijkringen, zie Figuur B.4. Figuur B.4: Opbouw van de economische schade zoals gehanteerd in de extrapolatie voor de Limburgse dijkringen. B.5 Slachtofferrisico s (LIR) B.5.1 Uitgangspunten LIR Voor de berekening van het lokaal individueel risico (LIR) wordt gebruik gemaakt van dezelfde overstromingsgegevens als die voor de schattingen van schade en slachtoffers zijn gebruikt. De LIR berekening is uitgevoerd volgens de methode zoals beschreven in het rapport Analyse van Slachtofferrisico s waterveiligheid 21 e eeuw, Beckers en de Bruijn (2011). Proeve Plangebied DPR DPR B-11

118 Voor de dijkringen van de Limburgse Maas is de daar beschreven bakjesbenadering gebruikt. Bij de bakjesdijkringen wordt het LIR per dijkring bepaald (en niet per buurt zoals bij de overige dijkringen). Hierdoor is differentiatie van het LIR binnen de dijkring niet mogelijk, maar dit zou gezien de onzekerheden ten aanzien van het overstromingsverloop (er zijn immers geen echte overstromingsberekeningen beschikbaar) ook niet goed te onderbouwen zijn. De mediane waterdiepten bij toetspeil en bij toetspeil plus een decimeringshoogte zijn bepaald op basis van de waterdiepten uit de overstromingsrisicokaart Limburg en de decimeringshoogten uit Witteveen en Bos (2008). De stijgsnelheid wordt in de bakjesmethode niet berekend. Op basis van vuistregels is in het kader van de WV21 studie voor de Limburgse dijkringen bij toetspeil een lage stijgsnelheid (kleiner dan 0,5 meter per uur) bepaald. Voor de stijgsnelheid bij toetspeil pus een decimeringshoogte is 1,0 meter per uur aangehouden. Dit is voor alle Limburgse dijkringen aangehouden. Het LIR wordt op basis van een evacuatiefractie van 0,75 en een herhalingstijd van 1/125 jaar(2 e referentie) berekend. B.5.2 Resultaten LIR Op basis van de hierboven genoemde uitgangspunten en invoergegevens is het LIR voor de dijkringen als volgt: Tabel B.6: LIR voor de Limburgse Dijkringen Dijkring Mediane waterdiepte (Toetspeil) Mediane waterdiepte (Tp plus dh) Mortaliteit Herhalingstijd (jaar) Evacuatiefractie % E % E % E % E % E % E % E % E % E % E % E % E % E-06 68dgr % E-06 68rvg % E-06 69dgr % E-06 69rvg % E % E % E % E-05 LIR B-12 Proeve Plangebied DPR DPR

119 Dijkring Mediane waterdiepte (Toetspeil) Mediane waterdiepte (Tp plus dh) Mortaliteit Herhalingstijd (jaar) Evacuatiefractie % E % E % E-05 76a % E-06 76b % E-05 76c % E % E % E-06 78a % E % E % E % E % E % E % E % E % E % E % E % E % E % E % E % E-06 Hierbij hebben 17 van de 44 dijkringen een LIR groter dan 1 * 10-5 per jaar. De hoogste waarde voor het LIR bedraagt 1.8 * 10-5 per jaar (dijkring 75). LIR Proeve Plangebied DPR DPR B-13

120 B-14 Proeve Plangebied DPR DPR

121 Proeve Plangebied DPR DPR B-15

122 Tabel B.7: Aantal inwoners per LIR waarde bij de 2 e referentiesituatie Dijkring Totaal aantal Getroffenen met Getroffenen met getroffenen LIR > 1*10-5 per LIR <= 1*10-5 per jaar jaar dgr rvg dgr rvg a b c a B-16 Proeve Plangebied DPR DPR

123 Dijkring Totaal aantal Getroffenen met Getroffenen met getroffenen LIR > 1*10-5 per LIR <= 1*10-5 per jaar jaar Totaal B.5.3 Gevoeligheidsanalyse LIR De resultaten van de LIR berekeningen zijn afhankelijk van een aantal aannames en parameterinstellingen. De belangrijkste factoren die de schatting van het LIR bepalen zijn: het overstromingsverloop, de evacuatiefractie, de herhalingstijd en de mortaliteit bij een overstroming. Voor de evacuatiefractie en de herhalingstijd is de gevoeligheid in de onderstaande tabellen weergeven. Hierbij is de evacuatiefractie zodanig aangepast dat het aantal achterblijvers is gehalveerd. Dit levert daarmee een halvering van de LIR waarde. De evacuatiefractie bedraagt hierbij 0,875 (in plaats van 0,75). Daarnaast is de herhalingstijd gehalveerd naar 1/250 jaar (is gelijk aan de 1 e referentie, in plaats van 1/125 jaar). Ook dit levert een halvering van de LIR waarden op. Bij de 1 e referentiesituatie of bij een hogere evacuatiefractie (een betere evacuatie) daalt het LIR voor alle dijkringen onder 1 * 10-5 per jaar. Tabel B.8: Gevoeligheidsanalyse LIR Dijkring LIR (2e referentie en LIR bij 1e referentie LIR 2e referentie met evacuatiefractie van (1/250 per jaar) en hogere evacuatiefractie 0,75) evacuatiefractie van (0,875) 0,75) E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E-06 Proeve Plangebied DPR DPR B-17

124 Dijkring LIR (2e referentie en LIR bij 1e referentie LIR 2e referentie met evacuatiefractie van (1/250 per jaar) en hogere evacuatiefractie 0,75) evacuatiefractie van (0,875) 0,75) E E E E E E E E E E E E-06 68dgr 9.5E E E-06 68rvg 8.7E E E-06 69dgr 7.2E E E-06 69rvg 5.7E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E-06 76a 5.5E E E-06 76b 1.2E E E-06 76c 1.3E E E E E E E E E-06 78a 4.3E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E-06 B-18 Proeve Plangebied DPR DPR

125 B.5.4 Conclusies Op basis van de 2 e referentie en een evacuatiefractie van 0,75 hebben 17 van de 44 dijkringen een LIR groter dan 1 * 10-5 per jaar. De hoogste waarde voor het LIR bedraagt 1.8 * 10-5 per jaar (dijkring 75). Bij de eerste referentie situatie of een hogere evacuatiefractie (groter dan 0,875) daalt het LIR voor alle dijkringen onder 1 * 10-5 per jaar. B.5.5 Aanbevelingen LIR berekeningen Aanbevolen wordt om voor de dijkringen met een mediane waterdiepte van meer dan twee meter de waterdiepte en de stijgsnelheid te (laten) bepalen op basis van overstromingsberekeningen. B.6 Literatuur Bruijn, K.M., de en Van der Doef, M Gevolgen van overstromingen Informatie ten behoeve van het project Waterveiligheid 21 e eeuw. Deltares. Delft. Dongen, Bas van Overstromingsrisicokaart Limburg eindrapport. Meander. juli Proeve Plangebied DPR DPR B-19

126 B.7 Waterdiepten volgens Overstromingsrisicokaart Limburg B-20 Proeve Plangebied DPR DPR

127 Proeve Plangebied DPR DPR B-21

128

129 C Kosten voor het bereiken van de tussennorm Datum 12 juni 2012 Van Peter de Grave Onderwerp Kosten op orde komen voor piping in WV21 Inleiding Binnen het project Waterveiligheid 21e Eeuw (WV21) heeft in 2011 een verkenning plaats gevonden van de in de toekomst gewenste niveaus (normen) voor de overstromingsveiligheid van Nederland. Als startpunt voor de berekeningen zijn daarbij een tweetal referentiesituaties gehanteerd. Zie voor meer achtergronden Kind (2011) en De Grave (2011). De eerste referentiesituatie is gedefinieerd als de situatie waarbij de overstromingskans per onderscheiden dijkringdeel getalsmatig gelijk is aan de huidige wettelijke normen in termen van overschrijdingskansen. Onderzoek in het kader van het project Veiligheid Nederland in Kaart (VNK) maakt echter duidelijk dat er op dit moment (uitgaande van de huidige aanwezige dijken) nog geen één op één verband bestaat tussen overschrijdingskansen en overstromingskansen. Nieuwe inzichten in lengte-effecten, de grotere bijdrage van piping aan de overstromingskans, e.d. laten zien dat de overstromingskans veelal een factor groter is dan de overschrijdingskans. Deze inzichten zijn eind 2009 door een groep experts betrokken bij de opstelling van een zogeheten omrekentabel. De tweede referentiesituatie (rekening houdend met deze nieuwe inzichten) vormt een inschatting van de verwachte overstromingskansen na uitvoering van de lopende verbeterprojecten en -programma s. Deze inschatting is gebaseerd op de inzichten uit een zogenaamde omrekentabel van experts. Om vanuit de tweede referentiesituatie het uitgangspunt zoals gehanteerd in de eerste referentiesituatie overstromingskans is gelijk aan overschrijdingskans te bereiken, dienen de huidige dijken versterkt te worden. Er dient als het ware een inhaalslag gemaakt te worden. Dit memo beschrijft de kostenschatting die gemaakt is voor deze initiële versterkingsronde, om op orde te komen, zodat de dijk voldoet aan de overstromingskansen zoals aanvankelijk verondersteld in de eerste referentiesituatie. Proeve Plangebied DPR DPR C-1

130 Omrekentabel Zoals gesteld heeft onderzoek in het kader van het project Veiligheid Nederland in Kaart (VNK) duidelijk gemaakt dat er geen één op één verband bestaat tussen overschrijdingskansen en overstromingskansen. Althans niet binnen de huidige normeringssystematiek, waarin het faalmechanisme overloop/overslag centraal staat. Nieuwe inzichten in lengte-effecten, de grotere bijdrage van piping aan de overstromingskans, e.d. laten zien dat de overstromingskans veelal een factor groter is dan de overschrijdingskans. Deze inzichten zijn door een groep experts eind 2009 betrokken bij de opstelling van een zogeheten omrekentabel. Deze omrekentabel (Tabel C.1) laat zien dat de factor tussen de overschrijdingskans en de overstromingskans een functie is van het type watersysteem en de grootte van de dijkring. Deze nieuwe inzichten impliceren dat de overstromingskansen (ook na uitvoering van de lopende verbeterprojecten en -programma s) groter zullen zijn dan de overschrijdingskansen van de waterstanden. In Tabel C.1 zijn de overstromingskansen per dijkringdeel voor de eerste en tweede referentiesituatie gegeven in de gevallen waar deze van elkaar afwijken. Type watersysteem grote dijkring kleine dijkring gemiddelde bandbreedte gemiddelde bandbreedte Zee 2 0, ,3 2,2 Benedenrivieren 4 1 9, ,2 Meren 3 0,6 9,5 2 0,5 5,7 Bovenrivieren 5 1,2 9,7 3 1,1 5,4 Bron: Kok en Vrouwenvelder ( ); Eerste vertaalslag van huidig beschermingsniveau naar overstromingskans Tabel C.1 Omrekentabel met verhouding overstromingskans overschrijdingskans voor verschillende typen dijkringen na uitvoering van de lopende verbetermaatregelen Binnen WV21 is de grotere overstromingskans per dijkringdeel volledig toegeschreven aan het faalmechanisme piping en de invloed van het lengte-effect bij dit mechanisme, waarmee tot nu toe geen rekening wordt gehouden in het ontwerp en bij de toetsing. Hiermee wordt geïmpliceerd dat aan de dijk zoals gebruikt in de uitgangssituatie in de tweede referentiesituatie nog een extra stuk kwelweglengte zou moeten worden toegevoegd om te voldoen aan de overstromingskansen zoals verondersteld bij de eerste referentiesituatie (p(0) ref 1). Dit wordt schematisch weergegeven onderin Figuur C.1. Om de lengte van de extra pipingberm te kunnen bepalen zijn berekeningen uitgevoerd met het DAM instrumentarium. Zie voor de achtergronden hierbij De Grave (2011), par 3.5 e.v. Kostencurves eerste en tweede referentiesituatie Het doel van het kostenspoor binnen het project WV21 is het vaststellen van kostenfuncties voor alle beschouwde dijkringen in Nederland. Deze kostenfuncties beschrijven het verband tussen de toename van het Hydraulisch Belasting Niveau (HBN) dat de kering moet kunnen weerstaan, en de investeringskosten die nodig zijn om de waterkeringen hieraan aan te passen. Maatregelen die getroffen moeten worden ten aanzien van piping en macrostabiliteit zijn gekoppeld aan de stijging van het HBN. Binnen WV21 zijn afzonderlijke kostenfuncties afgeleid voor de eerste en de tweede referentiesituatie. In Figuur C.1 is de samenhang tussen de kostenfuncties van de eerste en tweede referentiesituatie weergegeven. Hierbij is de ontwikkeling van de kosten uitgezet tegen de afname van de overstromingskans. De blauw gestreepte lijn geeft de kostenfunctie van de eerste referentie, of de basisvariant. Deze start op de x-as bij de overstromingskans uit de C-2 Proeve Plangebied DPR DPR

131 eerste referentiesituatie, P(0) ref 1, welke gelijk is aan de normfrequentie. De vaste kosten C 1 bestaan hierbij uit de vervanging van infrastructuur in de versterkingszone en de afwerking van het dijkprofiel. Dit zijn de kosten die theoretisch al bij een centimeter dijkverhoging aan de orde zouden zijn. De kosten lopen verder op naarmate de overstromingskans verder afneemt, ofwel naarmate de dijk verder verhoogd (en verbreed) wordt. Kosten Basisvariant Basisvariant incl. 'op orde' komen volgens 2e referentie 2e referentie (C 2 - C 1) C 1 C 2 P(0) ref 2 x P(0) ref 1 Overstromingskans dijkring(deel) Maatregelen Kruinverhoging Bermlengte Bermlengte 'op orde' komen Dijkprofielen 2e referentie Figuur C.1 Samenhang eerste en tweede referentiesituatie in het kostenspoor Zoals aangegeven wijkt de tweede referentiesituatie af van de eerste ten aanzien van de overstromingskans in de aanvangssituatie. Deze grotere overstromingskans per dijkringdeel wordt in deze analyse volledig toegeschreven aan het faalmechanisme piping en de invloed van het lengte-effect bij dit mechanisme, waarmee tot nu toe geen rekening wordt gehouden Proeve Plangebied DPR DPR C-3

132 in het ontwerp en bij de toetsing. Kort gezegd wordt daarmee geïmpliceerd dat aan de dijk die wordt gebruikt in de basisvariant een extra stuk kwelweglengte (in de vorm van een pipingberm of een vertikaal scherm) 28 zou moeten worden toegevoegd om daadwerkelijk aan de overstromingskansen behorend bij deze eerste referentie (P(0) ref 1) te voldoen. Dit is weergegeven middels de drie plaatjes van de dijkprofielen in de figuur. Tevens zouden met de nieuwe pipinginzichten de kwelweglengtes (en dus de kosten) bij verdere versterking sneller toenemen. Dit inzicht zou leiden tot een kostencurve die bij een zelfde startpunt op de x-as (p(0) ref 1) hoger zou beginnen (er wordt immers direct al een extra berm aangelegd om te voldoen aan de kansen zoals gehanteerd in de eerste referentiesituatie) en steiler zou lopen bij verdere verhoging (de pipingmaatregelen zullen over het algemeen groter zijn ten gevolge van het lengte-effect). Dit leidt in Figuur C.1 tot de rode lijn. De vaste kosten C 2 omvatten dus naast de vaste kosten C 1 die we al hadden een deel voor de aanleg van de extra pipingberm (het zogenaamde op orde komen van de kansen van de tweede referentiesituatie naar die van de eerste). Met de tweede referentie verandert in de MKBA per dijkringdeel de overstromingskans in de uitgangssituatie. Dit leidt in het kansenspoor tot een ander startpunt van de kanscurve op de x-as, de zogenaamde P(0). Deze verschuift in Figuur C.1 van P(0) ref 1 naar links naar een grotere P(0) ref 2. Om in OptimaliseRing de koppeling tussen de kansfunctie en de kostenfunctie wiskundig juist te laten verlopen dienen beide functies eenzelfde startpunt te hebben én een zelfde betekenis van de waarden op de x-as, in dit geval een bepaalde mate van dijkverhoging. De eerder bepaalde kostenfunctie (in rood) heeft echter een ander startpunt dan de nieuwe functie in het kansenspoor en beide functies passen daarmee niet meer op elkaar in OptimaliseRing. Het startpunt van de kostencurve dient eveneens verschoven te worden naar p(0) ref 2. De manier waarop deze verschuiving van de kostenfuncties heeft plaatsgevonden is beschreven in De Grave (2011) en valt buiten de scope van dit memo. Met de blauwe en de rode lijn uit Figuur C.1 hebben we in principe genoeg informatie om de kosten te bepalen om op orde te komen. Kostenschatting op orde komen Voor 47 van de 79 dijkringdelen geldt dat de veronderstelde overstromingskans in de tweede referentiesituatie afwijkt van die van de eerste. Het gaat hier om een lengte van in totaal zo n 1700 km aan primaire kering, die na uitvoering van alle lopende verbeterprojecten en -programma s volgens de gevolgde benadering nog niet op orde is voor het mechanisme piping. Op deze plekken dienen extra pipingbermen aangelegd te worden 29. De kosten die hiermee voor ieder traject gepaard gaan worden beschreven door de factor C 2, zoals reeds aangegeven in de vorige paragraaf, zie Figuur C.1. Hierbij is ervan uitgegaan dat (zelfs zonder verhoging van de dijk) de infrastructuur in de invloedszone van de maatregel (dus ook op de kruin van de dijk) dient te worden vervangen, omdat het door het gebruik van zwaar Het is de vraag of in een werkelijk dijkontwerp een pipingberm nog steeds de goedkoopste oplossing is, wanneer de kwelweglengtes zeer groot worden. De kosten zullen bij een groter ruimtebeslag immers snel toenemen, waardoor het wellicht voor de hand ligt in plaats van een berm een kwelscherm of een grindkoffer aan te brengen Binnen deze 1700 km (en binnen ieder dijkvak) zullen plekken zijn die gevoelig, dan wel minder gevoelig zijn voor piping. In de kostenramingen is uitgegaan van een gemiddelde berm per dijkvak om het pipingtekort op te lossen, in werkelijkheid kan de bermlengte lokatiespecifiek meer of minder, of zelfs helemaal overbodig zijn. De genoemde 1700 km is daarmee een bovengrens voor het aantal kilometers waar mogelijk iets dient te gebeuren. C-4 Proeve Plangebied DPR DPR

133 materieel kapot wordt gereden. Dit zal in veel gevallen een enigszins conservatieve benadering zijn. De inschatting van de totale kosten om op deze manier ineens op orde te komen bedraagt 6,7 miljard euro, excl. BTW. Zie de kolom gelabeld C 2 in Tabel C.2 voor een inschatting van de kosten per dijkringdeel. Van deze 6,7 miljard euro bestaat zo n 4,5 miljard euro uit vaste kosten die sowieso gemaakt moeten worden wanneer een dijk versterkt wordt, de kosten in kolom C 1. Het aandeel kosten dat dan specifiek overblijft voor het op orde komen voor piping (zijnde de kosten voor pipingbermen en schermen, ed) komt daarmee op ca. 2,2 miljard, excl. BTW. Voor het Deltaprogramma Rivieren geldt dat 30 van de eerder genoemde 47 dijkringdelen binnen het studiegebied vallen. Het gaat hier om een kleine 1140 km. De totale kosten om op orde te komen in dit deelgebied bedragen zo n 5 miljard euro (ex. BTW), hiervan zit zo n 3,3 miljard in de vaste kosten voor infra en afwerking e.d., zo n 1,8 miljard blijft specifiek over voor de aanleg van pipingbermen. In de praktijk zal de inhaalslag om op orde te komen voor piping veelal direct gecombineerd worden met een versterkingsmaatregel die toch al gepland is, nu of in de toekomst. De vaste kosten voor vervanging van infrastructuur e.d. worden dan toch al gemaakt, en tegen relatief beperkte meerkosten kan de dijk direct weer robuust gemaakt worden voor de volgende periode van 50 jaar. Let wel dat de kostenstijging door de nieuwe piping inzichten in dat geval groter wordt dan de geschetste 2,2 miljard. Er zal niet alleen een inhaalslag nodig zijn, maar bij een stijging van de ontwerpwaterstand zullen bermlengtes door het nieuwe inzicht ook sneller toenemen dan volgens de oude ontwerpsystematiek (dit komt tot uiting in het steilere verloop van de rode lijn ten opzichte van de blauwe in Figuur C.1). Let op, dit zal ook gelden in gebieden waar tot dusver de overstromingskansen van de eerste en de tweede referentie niet van elkaar afweken! Tabel C.2: Kosten voor het oplossen van piping (op orde komen) Dijkringdeel Naam Eerste Tweede Lengte ref. ref. dijkringdeel (km) C 2 C 1 Kosten op Kosten Infra orde totaal e.d. (M ) (M ) (C 2-C 1) Kosten piping (M ) 7-1 Noordoostpolder 1/4000 1/ Flevoland-ZuidWest 1/4000 1/ Vollenhove 1/1250 1/ * Mastenbroek 1/2000 1/ * IJsseldelta 1/2000 1/ Wieringen 1/4000 1/ b-1 Marken 1/1250 1/ * Lopiker- en Krimpenerwaard 1/2000 1/ * Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden 1/2000 1/ IJsselmonde 1/4000 1/ Pernis 1/ / Rozenburg 1/ / Hoekse Waard 1/2000 1/ Eiland van Dordrecht 1/2000 1/ * Land van Altena 1/2000 1/ Proeve Plangebied DPR DPR C-5

134 Dijkringdeel Naam Eerste Tweede Lengte ref. ref. dijkringdeel (km) C 2 C 1 Kosten op Kosten Infra orde totaal e.d. (M ) (M ) (C 2-C 1) Kosten piping (M ) 25-2 Goeree-Overflakkee-Haringvliet 1/4000 1/ Schouwen Duiveland-Oost 1/4000 1/ West-Brabant 1/2000 1/ a-1 Geertruidenberg 1/2000 1/ * Donge 1/2000 1/ * Land v Heusden/de Maaskant 1/1250 1/ a-1* Keent 1/1250 1/ * Nederhemert 1/1250 1/ * Bommelerwaard-Maas 1/1250 1/ * Alem 1/1250 1/ * Heerenwaarden-Waal 1/2000 1/ * Heerenwaarden-Maas 1/500 1/ * Land van Maas en Waal-Waal 1/1250 1/ * Land van Maas en Waal-Maas 1/1250 1/ * 30 Ooij en Millingen 1/1250 1/ * Betuwe, Tieler- en C waarden 1/1250 1/ * Kromme Rijn-Rijn 1/1250 1/ Kromme Rijn-Meren 1/1250 1/ Gelderse Vallei-Meren 1/1250 1/ Eempolder 1/1250 1/ * Arnhemse- en Velpsebroek 1/1250 1/ * 3 Rijn en IJssel-Boven 1/1250 1/ * Rijn en IJssel-Beneden 1/1250 1/ * IJsselland 1/1250 1/ * Zutphen 1/1250 1/ * Gorssel 1/1250 1/ * Oost Veluwe 1/1250 1/ * Salland 1/1250 1/ * Arcen 1/250 1/ * Venlo-Velden Noord 1/250 1/ * Maasband 1/250 1/ * Meers 1/250 1/ Totaal alle dijkringen Totaal Verwachtingswaarde (factor 1.2) Ondergrens (factor 0.8) Bovengrens (factor 1.5) Totaal DP rivieren (gemarkeerd met *) Totaal Inclusief de dijkringtrajecten op Duits grondgebied Zie beschrijving scheve driehoeksverdeling, De Grave (2011), par. 8.7 C-6 Proeve Plangebied DPR DPR

135 Dijkringdeel Naam Eerste Tweede ref. ref. Lengte dijkringdeel (km) C 2 C 1 Kosten op Kosten Infra orde totaal e.d. (M ) (M ) (C 2-C 1) Kosten piping (M ) Verwachtingswaarde (factor 1.2) Ondergrens (factor 0.8) Bovengrens (factor 1.5) Literatuur Grave, P. de en Baarse, G., Kosten van maatregelen Informatie ten behoeve van het project Waterveiligheid 21e eeuw, Deltares, Delft, ZWS-0001, 29 maart 2011 Kind, J., Maatschappelijke Kosten-batenanalyse Waterveiligheid 21e eeuw, Deltares, Delft, ZWS-0012, 31 maart 2011 Proeve Plangebied DPR DPR C-7

136

137 D Waterrobuust bouwen D.1 Overzicht maatregelen Ervaringen met aangepaste bouwvormen zijn op dit moment nog spaarzaam. De inventarisatie in dit hoofdstuk berust op de studie Kosten van Waterrobuust bouwen. Quickscan kosten van Waterrobuust Bouwen en Inrichten voor Waterveiligheid in de 21ste eeuw (SBR, 2008). In deze studie is een shortlist van geschikte en kansrijke maatregelen opgesteld, voor overstromingsdiepten tot ca 2 meter. De kosten zijn bepaald voor een standaard woonwijk (400 woningen), waarbij is uitgegaan dat deze met (netto) 1 meter wordt opgehoogd. In deze bijlage zijn de kosten voor de woonwijk omgerekend naar kosten per woning. Tabel D.1 geeft een overzicht van de maatregelen uit SBR Tabel D.1 Overzicht maatregelen waterrobuust bouwen (bron: op basis van SBR 2008) Maatregel Beeld Beschrijving 1. Integraal ophogen (100%) Het gehele maaiveld van de nieuwe woonwijk wordt opgehoogd. In dit voorbeeld is uitgegaan van 1 extra meter bovenop de standaard ophoging van 1 meter bij het bouwrijp maken van nieuw woongebied. 2. Partieel ophogen (50%) Bij de variant 50% ophogen wordt ervan uitgegaan dat alle woningen en het centrumgebied verhoogd worden aangelegd. Het openbaar groen, de openbare ruimten en wegen worden op traditioneel niveau aangelegd. Voordeel is dat alle bewoners en de woningen beschermd zijn tegen overstroming. Het nadeel is dat voor alle woningen aangepaste aansluitingen naar het openbaar gebied moeten worden gemaakt in verband met toegankelijkheid. Er is eveneens geen fijn netwerk van aanvoerroutes beschikbaar voor hulpdiensten (behalve per boot). Proeve Plangebied DPR DPR D-1

138 Maatregel Beeld Beschrijving 3. Partieel ophogen (10%) 4. Maatregelen aan utiliteitsvoorzieningen en wegen In de variant 10% ophogen wordt ervan uitgegaan dat dit alleen een centrumgebied betreft waarbinnen met name kwetsbare groepen (scholen, verzorgingstehuizen, ziekenhuizen etc.) worden beschermd. Zo n overstromingsvrij centrumgebied kan ook dienen als vluchtplaats en als werkterrein voor hulpverleners tijdens de ramp. De omliggende delen van de woonwijk zullen overstromen. Op het moment dat een overstroming plaatsvindt, kan de kwetsbaarheid worden verminderd door aandacht te besteden aan de wegen en utiliteitsvoorzieningen. Wegen ten behoeve van aan- en afvoer van hulpdiensten (bijvoorbeeld brandweer, ziekenauto s, politie) en utiliteitsvoorzieningen zoals elektra om bijvoorbeeld communicatie mogelijk te houden. Denk hierbij aan een maatregel als het ophogen van enkele ontsluitingswegen en het aanleggen van schakelpunten en transformatorhuisjes boven het verwachte overstromingsniveau 5. Kolomwoningen Bij kolomwoningen wordt ervan uitgegaan dat deze op 3 m hoogte staan. Het kunstmatige maaiveld ligt dus boven het maximale overstromingsniveau. Het gebouw staat op kolommen in een gebied dat gebruikt wordt voor waterberging. Hier is dus sprake van dubbelfunctie. D-2 Proeve Plangebied DPR DPR

139 Maatregel Beeld Beschrijving 6. Woning met Woning met verhoogd vloerpeil verhoogd vloerpeil (bijvoorbeeld 0,8 m). Bij een woning met een verhoogd vloerpeil wordt de schade door overstroming beperkt. Het gebouw wordt verhoogd gebouwd door middel van korte kolommen of verlengde geheide palen in de grond waarbij de begane grond vloer tenminste 80 cm boven het maaiveld ligt. Deze maatregel is alleen geschikt voor ondiepe overstromingen. In combinatie met een ophoging van het maaiveld kan deze maatregel echter ook worden toegepast voor diepere overstromingen. In Anonymus wordt daarom uitgegaan van een combinatie van verhoogd vloerpeil en 0,5 m integrale maaiveldverhoging. 7. Dryproof Bij dryproof woningen wordt het water buiten de deur gehouden. Dit betekent dat muren, deuren en ramen lekvrij ofwel waterdicht moeten worden gemaakt. Voor ramen en deuren kunnen schotten worden geplaatst. Daarnaast moet de gevel constructief bestand zijn tegen de opwaartse en zijwaartse waterdruk. Deze maatregel is alleen geschikt voor ondiepe overstromingen. In combinatie met een ophoging van het maaiveld kan deze maatregel echter ook worden toegepast voor diepere overstromingen. In Anonymus wordt daarom uitgegaan van een dryproof woning en 0,5 m integrale maaiveldverhoging. 8. Wetproof Bij wetproof woningen mag het water de woning binnentreden. Hierdoor wordt de krachten op de muren geminimaliseerd en kan de woning snel weer drogen en bewoond worden. De onderste verdieping is daarvoor robuust ingericht (b.v. tegelvloeren en meterkasten en cv boven waterniveau). Proeve Plangebied DPR DPR D-3

140 Maatregel Beeld Beschrijving 9. Wonen op de eerste verdieping (inclusief voorzieningen) Er kan ook permanent worden gewoond op de eerste verdieping waarbij de begane grond gebruikt kan worden als garage of bergruimte. Eventueel kan dit ook worden vormgegeven als een souterrain. Bij een souterrain moet aanvullend nog een systeem worden bedacht om water weer weg te pompen. D.2 Kosten In SBR 2008 zijn de meerkosten van bovenstaande maatregelen geraamd voor een standaardwijk van 400 woningen. Daarbij is er van uit gegaan dat bij het bouwrijp maken van de standaardwijk, die als het vertrekpunt voor de kostenraming is beschouwd, het maaiveld al met 1 meter (netto) wordt opgehoogd. In onderstaande tabel zijn de extra kosten voor de gehele woonwijk omgerekend naar de extra kosten per woning (zowel voor het gemiddelde als de bandbreedte). Tabel D.2 Kosten van waterrobuust bouwen (euro per woning) Maatregel Gemiddelde Bandbreedte Min Max 1. Integraal ophogen (100%) Partieel ophogen (50%) Partieel ophogen (10%) Maatregelen aan utiliteitsvoorzieningen en wegen Kolomwoningen Woning met verhoogd vloerpeil Dryproof Wetproof Wonen op de eerste verdieping (inclusief voorzieningen) D.3 Effectiviteit Voor een globale inschatting van de effectiviteit van een aantal van deze maatregelen is gebruik gemaakt van de schadefunctie (inboedel en woningen) voor eengezinswoningen uit het HIS-SSM. Daarbij is conform het HIS-SSM uitgegaan van een maximaal schadebedrag van in totaal 248 duizend euro (171 duizend euro voor de woning, 70 duizend euro voor de inboedel). Daarnaast is opslagfactor van 1,5 gehanteerd (voor inflatiecorrectie (22% voor de periode ); schoonmaakkosten en ongemak). De schadefunctie voor eengezinswoningen is weergeven in de volgende grafiek. D-4 Proeve Plangebied DPR DPR

141 1,1 1 0,9 0,8 Schadefactor (-) 0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0-0,50 1,00 1,50 2,00 2,50 3,00 3,50 4,00 4,50 5,00 5,50 6,00 Diepte (m) Figuur D.1 Schadefunctie voor eengezinswoningen (bron: HIS-SSM) Door het nemen van de schadebeperkende maatregelen (ophogen) zal de schade pas bij hogere waterdiepten optreden: de schadefunctie verschuift naar rechts. Ten opzichte van een standaard woonwijk (waarbij al 1 meter wordt opgehoogd), zal door één meter extra ophoging de schadefunctie dus in de grafiek 1 meter naar rechts verschuiven. De schade die ontstaat aan het woonhuis wanneer de maatregel getroffen zou zijn (in % ten opzichte van de schade bij huis in een standaard woonwijk die bovenin de tabel staat), is weergegeven in de volgende tabel. Bij de overstromingsdiepte is (in vet) de overstromingsdiepte weergegeven ten opzichte van de overstromingsdiepte in een standaard woonwijk (die al 1 meter is opgehoogd) en is tussen haakjes weergegeven de overstromingsdiepte ten opzichte van de huidige ligging van het maaiveld. Tabel D.3 Effectiviteit van maatregelen waterrobuust bouwen Maatregel Effectief tot maximaal Extra effect Overstromingsdiepte (m) (Diepte zonder ophoging (m)) (m) (m) 0,5 (1,5) 1 (2) 2 (3) 3 (4) Schade woonhuis standaard woonwijk (euro x 1000) Schadereductie door maatregel 1. Integraal ophogen (100%) % 100% 22% 48% 38% 5. Kolomwoningen 3,0 2,0 100% 100% 100% 59% 68% 6. Woning met verhoogd vloerpeil 2,3 1,3 100% 100% 32% 51% 48% 7. Dryproof * 2,0 1,0 100% 100% 0% 0% 0% 8. Wetproof 3,0 2,0 100% 100% 100% 59% 68% 9. Wonen op de eerste verdieping (inclusief voorzieningen) 3,0 2,0 100% 100% 100% 59% 68% * aanname is dat bij overstromingen dieper dan 1m (50 cm extra ophoging en 50 cm voor de maatregel) de constructie overtopt. 4 (5) Proeve Plangebied DPR DPR D-5

142 D.4 Minimale kans voor voldoende rendement De maatregelen zijn economisch rendabel als de contante waarde van de reductie van de verwachte overstromingsschade (de kans dat de woning overstroomt, P w vermenigvuldigt met de reductie van de schade, V w ) groter is dan de kosten van de maatregel. Als er vanuit gegaan wordt dat de verwachte overstromingsschade van het object met cap procent per jaar groeit (gelijk aan de groei van het inkomen per hoofd), dan is met discontovoet de maatregel rendabel als geldt: Pw Vw I ( ) cap Als functie van de overstromingskans P w kan dit ook geschreven worden als: P w I V w ( ) cap In de volgende tabel staan de overstromingskansen bij welke het break-even punt ligt waarop de maatregelen nog net rendabel zijn. Hier is uitgegaan van een waarde van 5,5% voor de discontovoet ( ) en van 1,7% voor de groei van het inkomen per hoofd ( cap ). Bij kleinere overstromingskansen zijn de maatregelen niet rendabel; bij grotere zijn ze dat wel. Tabel D.4 Overstromingskansen waarbij de maatregelen nog net rendabel zijn Maatregel Overstromingskans (1/jaar) waarbij de maatregelen nog net rendabel zijn bij verschillende waterstanden (m) (waterstand zonder ophoging (m)) 1. Integraal ophogen (100%) 1/90 1/130 1/40 1/150 1/ Kolomwoningen 1/100 1/140 1/180 1/200 1/ Woning met verhoogd vloerpeil 1/170 1/250 1/100 1/310 1/480 0,5 (1,5) 7. Dryproof * 1/60 1/80 8. Wetproof 1/60 1/80 1/110 1/120 1/ Wonen op de eerste verdieping (inclusief voorzieningen) 1/50 1/70 1/90 1/100 1/190 * aanname is dat bij overstromingen dieper dan 1m (50 cm extra ophoging en 50 cm voor de maatregel) de constructie overtopt. Tabel D.4 laat bijvoorbeeld zien dat het integraal ophogen van woonwijken met 2 meter (1 meter extra bovenop de standaardophoging van 1 meter ) rendabel is in gebieden die met een kans van 1/200 per jaar of vaker overstromen (bij 4 meter). Kanttekeningen: in bovenstaande analyse is gerekend met de gemiddelde kosten; de bandbreedte in kosten van ca -50 tot +50% (zie Tabel D.2) impliceert ook break-even kansen die 50% groter of kleiner kunnen zijn; in bovenstaande analyse wordt er vanuit gegaan dat de kans dat de woning overstroomt, gelijk is aan overstromingskans van de dijkring. In veel dijkringen kan de 1 (2) 2 (3) 3 (4) 4 (5) D-6 Proeve Plangebied DPR DPR

143 kans dat de woning overstroomt, kleiner zijn dan de overstromingskans van de dijkring, afhankelijk van de breslokatie. De break-even kansen zijn wat dat betreft optimistisch (aan de grote kant); anderzijds zal bij integraal ophogen van de woonwijk ook andere typen schade vermeden kunnen worden dan die aan woningen en inboedel. Deze zijn niet meegenomen in de analyse en kunnen naar verwachting tot tientallen procenten van de schade aan de woning en inboedel bijdragen. De break-even kansen zijn wat dat betreft pessimistisch (aan de lage kant). Proeve Plangebied DPR DPR D-7

144

145 E Betekenis van fysiek maximum in rivierafvoer voor strategieën voor de beheersing van het overstromingsrisico in het rivierengebied (Herman van der Most) E.1 Kans op extreme afvoeren De kans op overschrijding van een bepaalde extreme afvoer wordt beschreven met behulp van een afvoerfrequentielijn. Figuur E.1 toont zo n afvoerfrequentielijn voor een tweetal situaties: de huidige situatie en de situatie in 2100 in geval van klimaatverandering volgens het W+-scenario. De figuur laat ook de maatgevende afvoer zien voor de huidige situatie; deze bedraagt m 3 /s bij een overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. Door overstromingen in Duitsland is er een (fysiek) maximum aan de afvoer die Nederland kan bereiken. Dit fysiek maximum wordt geschat op m 3 /s en is eveneens getoond in de figuur Fysiek maximum Afvoer (m 3 /s) Klimaat 2100 Maatgevende afvoer Huidig klimaat (2015) Herhalingstijd (jaar) Figuur E.1 Schematische weergave van afvoerfrequentielijnen voor de Rijnafvoer bij Lobith Door klimaatverandering neemt de overschrijdingskans van extreme afvoeren toe. Dit heeft tot gevolg dat de afvoerfrequentielijn verschuift. De overschrijdingskans van een afvoer van m 3 /s neemt toe van ongeveer 1/5500 per jaar voor de huidige situatie tot ca. 1/200 per jaar voor de situatie in 2100 bij het W+-scenario De lijnen zoals getoond in figuur X zijn enigszins gestyleerd; in werkelijkheid zal de overgang naar het fysiek maximum wat geleidelijker verlopen. Proeve Plangebied DPR DPR E-1

146 De huidige maatgevende afvoer (overschrijdingskans van 1/1250 per jaar) bedraagt m 3 /s. Door klimaatverandering zal, bij handhaving van het beschermingsniveau, ook de maatgevende afvoer gaandeweg moeten toenemen. Al vòòr 2100 zal de 1/1250 afvoer het niveau van m 3 /s hebben bereikt. De invloed van klimaatverandering op de grootte van de afvoer wordt begrensd door het fysiek maximum. Klimaatverandering zal niet alleen gevolgen hebben voor de grootte van de afvoer, maar ook voor de lengte / duur van de afvoergolf. Heel extreme afvoeren die door overstromingen in Duitsland worden afgetopt zullen mogelijk een langere duur kennen. Die grotere duur impliceert een langer durende belasting op de waterkeringen en dat kan consequenties hebben voor de standzekerheid van waterkeringen en voor de omvang van gevolgen in geval van een dijkdoorbraak. Deze aspecten blijven hier verder buiten beschouwing. E.2 Invloed van fysiek maximum op verschillende faalmechanismen De rivierwaterstand resp. het verval over de dijk zijn bepalende factoren voor de verschillende mechanismen waarop een dijk kan falen ( overloop/overslag, piping, afschuiving binnentalud, etc.). Door het fysiek maximum van de rivierafvoer neemt de waterstand bij kleiner wordende overschrijdingskansen op gegeven moment niet meer toe (zie ook Figuur E.1) en dat geldt ook voor het verval over de dijk. De kans op de maximale waterstand of verval wordt door klimaatverandering evenwel groter. Ook de duur van het maximale verval zal mogelijk toenemen, wat van invloed kan zijn op de standzekerheid van de keringen. Zonder (compenserende) maatregelen zal het beschermingsniveau daarom teruglopen. Door het fysiek maximum in de rivierafvoer zullen er minder omvangrijke maatregelen nodig zijn om het beschermingsniveau te handhaven of te vergroten dan in de situatie zonder fysiek maximum. Maar het is niet zo dat, zodra het fysiek maximum is bereikt, er geen maatregelen meer nodig zijn om het beschermingsniveau te handhaven. De maximale waterstand blijft weliswaar gelijk, maar de kans op extreme omstandigheden neemt toe en daarmee ook de faalkans voor de verschillende faalmechanismen. Die toename van de faalkans van de verschillende mechanismen zal op de een of andere manier moeten worden gecompenseerd: door reductie van de hydraulische belasting door verder doorgevoerde rivierverruiming en/of door (verdere) versterking van de waterkeringen (flauwere taluds, grotere bermen, e.d.). Bij verder doorgevoerde rivierverruiming moet ervoor gezorgd worden dat extreme waterstanden voldoende verlaagd worden om de kanstoename te compenseren. Voor dijken geldt vergelijkbaar dat de sterkte voldoende moet worden vergroot om de kanstoename te compenseren. Scherpere eisen aan de sterkte van de kering kunnen ook betrekking hebben op het kritiek overslagdebiet. Wanneer het fysiek maximum is bereikt en het beschermingsniveau moet nog verder vergroot dan kan het nodig zijn dat ook de faalkans voor overloop/overslag verder wordt verkleind. Hogere eisen aan overloop/overslag kunnen dan aanleiding geven tot een verhoging van de kruin, ondanks dat de maatgevende of maximale hoogwaterstand gelijk blijft. E-2 Proeve Plangebied DPR DPR

147 F Pakket rivierverruiming Rijntakken en Maas F.1 Memo Rijntakken Aan: Jarl Kind, Wim Silva Van: Ralph Schielen Betreft: Lange termijn pakket Blokkendoos: maatregelen en kosten Datum: 4 april 2012 In dit memo is in een korte analyseslag een voorstel gedaan om de lange termijn opgave voor Waal en IJssel met ruimtelijke maatregelen op te lossen, en een schatting te geven van de kosten die daarmee gemoeid gaan. Omdat op dit moment onvoldoende informatie beschikbaar is om deze analyse uit te voeren met referentiemodel en geupdate maatregelen moeten we noodzakelijkerwijs terugvallen op de Blokkendoos zoals die gebruikt is in Ruimte voor de Rivier. In een volgende stap kunnen deze resultaten wel worden voorgelegd aan het Expertise Centrum Kosten en kunnen de hydraulische eigenschappen gecontroleerd worden in het deltamodel v1.0. Uitgangspunten voor de IJssel: Inzet Rijnstrangen, dus faciliteren m 3 /s bij Lobith Toename IJssel tov m 3 /s (Blokkendoos werkt met toenames tov m 3 /s omdat deze gebruikt is voor RvdR) is dan 463 m 3 /s. Voortbordurend op binnendijkse LT-reserveringen vanuit RvdR Uitgaan van het pakket dat Wim heeft samengesteld in Van Eijsden en Lobith naar Zee En dat verder uitgekleed tot het voldeed aan de toegenomen afvoer. Het Blokkendoosplaatje van Lobith-Ketelmeer ziet er dan als volgt uit: Van beneden- naar bovenstrooms is duidelijk de invloed te zien van: Bypass Kampen Veessen-Wapenveld Bypass Deventer Bypass Zutphen en in mindere mate van Cortenoever en Voorsterklei. Proeve Plangebied DPR DPR F-1

148 Hier en daar wordt de taakstelling ruim gehaald, maar dat is een gevolg van de grootte van de ingrepen. Tussen km 890 en 910 bijvoorbeeld worden 2 grote buitendijkse maatregelen ingezet. Niet inzetten betekent de taakstelling niet halen, wel inzetten betekent de taakstelling ruim halen. Kosten: De Blokkendoos geeft aan kosten aan maatregelen op de IJssel een totaalbedrag van 1.8 miljard euro (dat is dus aanvullend op de PKB). De binnendijkse maatregelen die genoemd zijn in de PKB beslaan daarvan een bedrag van 990 miljoen euro (55%). Aanvullend op de genoemde binnendijkse maatregelen (reserveringen binnen de PKB) moeten 13 extra maatregelen genomen worden. Uitgangspunten voor de Waal: Inzet Rijnstrangen, dus faciliteren m 3 /s bij Lobith Toename Waal tov m 3 /s (Blokkendoos werkt met toenames tov m 3 /s omdat deze gebruikt is voor RvdR) is dan 1826 m 3 /s. Voortbordurend op binnendijkse LT-reserveringen vanuit RvdR (oa dijkverlegging Loenen, Heesselt en Brakel. Dijkverlegging Oosterhout-Slijk Eweijk is wel een LT reservering maar staat niet in de Blokkendoos). Zoveel mogelijk buitendijkse maatregelen genomen; als binnendijkse oplossingen is wel Haaften geselecteerd. Dat is een keuze die besproken kan worden. In de Blokkendoos is gekozen voor de optie 1906 m 3 /s extra. Dat betekent dat er ongeveer 4 cm ruimte is (we mogen 4 cm boven de taakstelling blijven). Het Blokkendoosplaatje ziet er dan als volgt uit: De sprong bij Gorinchem komt door de overgang van boven rivieren naar benedenrivieren en door het verschil in beschermingsniveau. Benedenstrooms van km 970 wordt de taakstelling niet meer gehaald en zijn er in de Blokkendoos ook geen maatregelen meer beschikbaar. De dip bij km925 wordt veroorzaakt door de inzet van de maatregel Afferden en Deest. Verder is de invloed van de dijkteruglegging bij Nijmegen ook nog steeds te zien. Zomerbedverdieping is vooralsnog niet aangezet (er staan in de blokkendoos ook geen kosten bij). Zomerbedverdieping reduceert de problemen op het stuk enigszins. Ook de inzet van bypasses door het land van Heusden en Altena zijn niet ingezet. Ook die reduceren de problemen aanzienlijk, maar zorgen ook voor heel veel overruimte bovenstrooms Gorinchem. F-2 Proeve Plangebied DPR DPR

149 Kosten De kosten voor de aanvullende maatregelen (aanvullend op de PKB) zijn 1.6 miljard euro. Maatregelen in het benedenrivierengebied bedragen 490 miljoen (30%). De kosten van de binnendijkse reserveringen zijn 280 miljoen euro (17%). Aanvullend op de PKB moeten er 18 maatregelen uitgevoerd worden (waarvan er al 3 voorzien waren als binnendijkse reserveringen in de PKB). Het totaal aan kosten voor IJssel en Waal is 3.4 miljard euro. Proeve Plangebied DPR DPR F-3

150 IJssel Code Name Kolom4 AltID TrajectID Kolom13 Wel/niet kosten Y13_Y15_2 Uiterwaardenvergraving Havikerwaard en Noordingsbouwing natuur in MER Boven-IJssel (kmr. 878,50-911,18) landhoofd (spoor)brug Arnhem-Zevenaar Boven-IJssel (kmr. 878,50-911,18) Y06_2 Velperwaarden Boven-IJssel (kmr. 878,50-911,18) Dijkverlegging Hondsbroekse Pleij natuur in VKA Boven-IJssel (kmr. 878,50-911,18) Y07_3 Koppenwaard Boven-IJssel (kmr. 878,50-911,18) Y18_Y20_2 Uiterwaardvergraving Olburgsche waard en Spaensweerd landbouw in MER Boven-IJssel (kmr. 878,50-911,18) Y08_Y09_Y11_1_L Uiterwaardvergraving Rhederlaag recreatie in VKA Boven-IJssel (kmr. 878,50-911,18) Code Name Kolom4 AltID TrajectID Kolom13 Wel/niet kosten Obstabelverwijdering westelijk landhoofd Oude IJsselbrug Zwolle in MER IJsseldelta (kmr. 979, ,00) zbij Zomerbedverlaging Beneden-IJssel in VKA IJsseldelta (kmr. 979, ,00) Y60_1 Uiterwaardvergraving De Greente natuur in VKA IJsseldelta (kmr. 979, ,00) Y53_1_L Uiterwaardvergraving Vreugderijkerwaard natuur in VKA IJsseldelta (kmr. 979, ,00) Y47_1 Hoenwaard IJsseldelta (kmr. 979, ,00) Y53_1 Vreugderijker waard IJsseldelta (kmr. 979, ,00) a Dijkverlegging Westenholte natuur a in MER IJsseldelta (kmr. 979, ,00) Y49_2b Uiterwaardvergraving Scheller en Oldener buitenwaarden natuur in VKA IJsseldelta (kmr. 979, ,00) Obstakelverwijdering oostelijk landhoofd Oude IJsselbrug Zwolle in MER IJsseldelta (kmr. 979, ,00) Y61_1_L Uiterwaardvergraving Ketelpolder natuur in VKA IJsseldelta (kmr. 979, ,00) Y50_Y52_2 Uiterwaardvergraving Gelderdijkse waard en Bentinkwellen natuur in MER IJsseldelta (kmr. 979, ,00) hl Hoogwatergeul Kampen in MER IJsseldelta (kmr. 979, ,00) a Dijkverlegging Noorddiep natuur in MER IJsseldelta (kmr. 979, ,00) Obstakelverwijdering landhoofd Spoorbrug Zwolle in VKA IJsseldelta (kmr. 979, ,00) a Dijkverlegging Cortenoever natuur a in MER Midden-IJssel (kmr. 911,18-943,28) Y31_Y33_Y34_1a Uiterwaardvergraving De Wilpsche Klei, Stads- of Bolwerksweiden en De Ossenwaard natuur in VKA Midden-IJssel (kmr. 911,18-943,28) bypass-zut-kort Hoogwatergeul Zutphen in MER Midden-IJssel (kmr. 911,18-943,28) b Dijkverlegging De Voorster Klei natuur b in MER Midden-IJssel (kmr. 911,18-943,28) Code Name Kolom4 AltID TrajectID Kolom13 Wel/niet kosten Y43_1 Wijher buitenwaarden Sallandse IJssel, noordelijk deel (kmr. 964,33-974,00) Y46_2 Harculosche buitenwaarden Sallandse IJssel, noordelijk deel (kmr. 964,33-974,00) hl Hoogwatergeul Veessen-Wapenveld hl Sallandse IJssel, noordelijk deel (kmr. 964,33-974,00) Y42_1 Uiterwaardvergraving Vorchterwaarden landbouw in MER Sallandse IJssel, noordelijk deel (kmr. 964,33-974,00) bypass-dev-lang Hoogwatergeul Deventer in MER Sallandse IJssel, zuidelijk deel (kmr. 943,28-964,33) Y41_1_L Uiterwaardvergraving Fortmonderwaarden natuur in VKA Sallandse IJssel, zuidelijk deel (kmr. 943,28-964,33) Y40_1_L Uiterwaardvergraving Welsumerwaarden natuur in VKA Sallandse IJssel, zuidelijk deel (kmr. 943,28-964,33) Y36_Y37_Y39_2b Uiterwaardvergraving Keizers- en Stobbenwaarden en Olsterwaarden natuur in VKA Sallandse IJssel, zuidelijk deel (kmr. 943,28-964,33) Y35_1 Uiterwaardvergraving Terwolder Dorpenwaarden landbouw in MER Sallandse IJssel, zuidelijk deel (kmr. 943,28-964,33) Y38_2 Uiterwaardvergraving Welsumervelder Buitenwaarden natuur in MER Sallandse IJssel, zuidelijk deel (kmr. 943,28-964,33) F-4 Proeve Plangebied DPR DPR

151 Waal Code Name Kolom4 AltID TrajectID Kolom13 Wel/niet kosten W40_2 Crobsche waard Beneden-Waal (kmr. 934,22-953,00) W45_dvl Dijkverlegging Brakelse Benedenwaarden natuur Beneden-Waal (kmr. 934,22-953,00) na Haaften, natuur Beneden-Waal (kmr. 934,22-953,00) Krib-W4 Kribverlaging Beneden-Waal in VKA Beneden-Waal (kmr. 934,22-953,00) W41_1_L Breemwaard in VKA Beneden-Waal (kmr. 934,22-953,00) Hellouw Beneden-Waal (kmr. 934,22-953,00) 82 1 W39_1_L Gamerensche waard in VKA Beneden-Waal (kmr. 934,22-953,00) Uiterwaardvergraving Brakelse Benedenwaarden en dijkverlegging Buitenpolder Het Munnikenland W45_W48_4a Natuur in VKA Beneden-Waal (kmr. 934,22-953,00) W48_1_L Uiterwaardvergraving Loevestein natuur in VKA Beneden-Waal (kmr. 934,22-953,00) Code Name Kolom4 AltID TrajectID Kolom13 W22_W24_1 Uiterwaardvergraving Drutensche Waarden Oost en -West 1 in MER Midden-Waal (kmr. 886,78-914,77) W21_1_L Uiterwaardvergraving Gouverneursche polder en Dijkverlegging Eldik in VKA Midden-Waal (kmr. 886,78-914,77) W20_1_L Uiterwaardvergraving Afferdensche- en Deestsche Waarden natuur in VKA Midden-Waal (kmr. 886,78-914,77) a Dijkverlegging Loenen natuur Midden-Waal (kmr. 886,78-914,77) W27_1_L Uiterwaardvergraving Kleine Wilemspolder natuur in VKA Midden-Waal (kmr. 886,78-914,77) Krib-W2 Kribverlaging Midden-Waal in VKA Midden-Waal (kmr. 886,78-914,77) 32 0 kadwegwl integrale kadeverwijdering, WL Midden-Waal (kmr. 886,78-914,77) Code Name Kolom4 AltID TrajectID Kolom (dijkverlegging Ophemert) plus verlagen hoog deel Stiftse uiterwaard Waal omgeving St. Andries (kmr. 914,77-934,22) Krib-W3 Kribverlaging Waal-Fort Sint Andries in VKA Waal omgeving St. Andries (kmr. 914,77-934,22) W28_1_L Dreumelsche waarden in VKA Waal omgeving St. Andries (kmr. 914,77-934,22) W29_1_L Passewaay in VKA Waal omgeving St. Andries (kmr. 914,77-934,22) W32_W34_2_L Uiterwaardvergraving Heesseltsche Uiterwaarden natuur Waal omgeving St. Andries (kmr. 914,77-934,22) a Dijkverlegging Heesselt natuur in MER Waal omgeving St. Andries (kmr. 914,77-934,22) W36_W38_1 Uiterwaardvergraving Rijswaard en Kerkenwaard natuur in MER Waal omgeving St. Andries (kmr. 914,77-934,22) W37_1_L Watertoren Zaltbommel in VKA Waal omgeving St. Andries (kmr. 914,77-934,22) a Dijkteruglegging Lent (plan Brokx-klein, maart 2005) in VKA Waalbochten (kmr. 867,26-886,78) W14_1_L Uitwijkhaven Weurt in VKA Waalbochten (kmr. 867,26-886,78) W06_1_L Uiterwaardvergraving Millingerwaard natuur in VKA Waalbochten (kmr. 867,26-886,78) Krib-W1a Kribverlaging op traject Waalbochten (kmr. 867,26-886,78) in VKA Waalbochten (kmr. 867,26-886,78) W10_1_L Uiterwaardvergraving Bemmelse Waarden natuur in VKA Waalbochten (kmr. 867,26-886,78) Code Name Kolom4 AltID TrajectID Kolom13 MW9_4 Gorinchem - Sleeuwijkse uiterwaarden - maximaal M45 Zuiderklip in VKA MW11 Sliedrechtse Biesbosch - verbetering doorstroming zuidzijde MW18_1 Ontpoldering Noordwaard (meestromend) in VKA MW19 Optimalisatie Natuurontwikkeling Noordwaard en Scheidingsdijk in MER MW46 Natuurontwikkelingsproject Noordwaard in VKA MW48 Natuurontwikkeling Sliedrechtse Biesbosch in VKA MW8_2a Uiterwaardvergraving bedrijventerrein Avelingen in VKA MW9_3 Gorinchem - Natuurgebied Avelingen - maximaal in MER MW9_5 Gorinchem - Zuidelijk bruggenhoofd A27 - maximaal MW9_6 Gorinchem - Buitendijks traject Werkendam - maximaal MW9_1 Gorinchem - Woelse Waard - maximaal Proeve Plangebied DPR DPR F-5

152 F.2 Pakket IVM-2 Voor het pakket rivierverruimende maatregelen voor de Maas is aangesloten bij het rapport IVM-2 F.3 Toepassing in de Proeve Plangebied DPR De berekende waterstandopgaven voor een toename van afvoer van m3/s naar m3/s per rivierkilometer zijn aangeleverd door Schielen. Voor de Proeve Plangebied DPR zijn deze vertaald naar een gemiddelde toename voor de in WV21 onderscheiden trajecten. Onderstaande 3 figuren geven de waterstandstoenames per kilometer; de bijbehorende tabel geeft de in de Proeve Plangebied DPR gehanteerde waarden per traject. De lagere waterstandsopgaven langs de Waal ter hoogte van kilometers en langs de IJssel en niet meegenomen. Dit behoeft in een volgende fase een fijnmaziger schematisatie dan die van de WV21 trajecten. Voor pakketten van minder dan m3/s voor de Rijn en 4600 m3/s voor de Maas is de verandering van de waterstanden proportioneel met de afvoer verondersteld. waal 18dzd 0,9 0,8 0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0-0, ,2 Series1 Trajectcode Kilometer van Kilometer tot Waterstandsdaling (cm) F-6 Proeve Plangebied DPR DPR

153 Trajectcode Kilometer van Kilometer tot Waterstandsdaling (cm) Nederrijn 18dzd 1 0,9 0,8 0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 Series1 0,1 0-0, ,2 Trajectcode Kilometer van Kilometer tot Waterstandsdaling (cm) Proeve Plangebied DPR DPR F-7

154 Ijssel 18dzd 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 Series ,1-0,2-0,3 Trajectcode Kilometer van Kilometer tot Waterstandsdaling (cm) Voor de Maas is voor het 4600 m3/s pakket uitgegaan van de rode taakstellingslijn. F-8 Proeve Plangebied DPR DPR

155 Trajectcode Kilometer van Kilometer tot Waterstandsdaling (cm) a Proeve Plangebied DPR DPR F-9

Proeve Waterveiligheid Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta

Proeve Waterveiligheid Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta Proeve Waterveiligheid Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta Proeve Waterveiligheid Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta Jarl Kind 1207492-005 Deltares, 2013, B Inhoud 1 Inleiding 1 1.1 Achtergrond 1

Nadere informatie

De beheersing van overstromingsrisico s

De beheersing van overstromingsrisico s De beheersing van overstromingsrisico s Jeroen Neuvel Focus Bron: Witteveen en Bos en STOWA 2004. 1 Dijkring Bron: www.risicokaart.nl Dijkring 53 Nederland in dijkringen Bron: VNK rapport dijkring 53 2

Nadere informatie

Rivierverruiming in een nieuw perspectief

Rivierverruiming in een nieuw perspectief Rivierverruiming in een nieuw Waterveiligheid in Nederland Nederland al honderden jaren door dijken beschermd Waterveiligheid geregeld in de wet: voldoet dijk aan vastgestelde norm In jaren negentig een

Nadere informatie

Waterveiligheid: van Kans naar Kans x Gevolg

Waterveiligheid: van Kans naar Kans x Gevolg Deltaprogramma Waterveiligheid: van Kans naar Kans x Gevolg Op weg naar nieuw beleid Waterveiligheid: risicobenadering Movares Middagsymposium i Meerlaagsveiligheid en Vitale infrastructuur 4 november

Nadere informatie

Maatschappelijke kosten-batenanalyse Waterveiligheid 21e eeuw. Bijlage E: Methode kostentoedeling

Maatschappelijke kosten-batenanalyse Waterveiligheid 21e eeuw. Bijlage E: Methode kostentoedeling Maatschappelijke kosten-batenanalyse Waterveiligheid 21e eeuw Bijlage E: Methode Maatschappelijke kosten-batenanalyse Waterveiligheid 21e eeuw Bijlage E: Methode Jarl Kind Carlijn Bak 1204144-006 Deltares,

Nadere informatie

Dijkversterking Wolferen Sprok. Veiligheidsopgave 29 augustus 2017

Dijkversterking Wolferen Sprok. Veiligheidsopgave 29 augustus 2017 Dijkversterking Wolferen Sprok Veiligheidsopgave 29 augustus 2017 Welkom! 19:00 19:10: Welkom WSRL 19:10 20:10: Interactief gastcollege veiligheidsopgave door Matthijs Kok (TU Delft) 20:10 20:25: Toelichting

Nadere informatie

Plan van aanpak uitwerking gebiedsgerichte risicobenadering of MLV

Plan van aanpak uitwerking gebiedsgerichte risicobenadering of MLV STICHTING TOEGEPAST ONDERZOEK WATERBEHEER Plan van aanpak uitwerking gebiedsgerichte risicobenadering of MLV MEMO 2013 27 1 Plan van aanpak uitwerking gebiedsgerichte risicobenadering of MLV MEMO 2013

Nadere informatie

Kenmerk ZWS Doorkiesnummer +31 (0) /

Kenmerk ZWS Doorkiesnummer +31 (0) / Memo Datum Van Joost Stronkhorst/André Hendriks Kenmerk Doorkiesnummer +31 (0)88 33 58 295/088 3358429 Aantal pagina's 19 E-mail joost.stronkhorst @deltares.nl/andre.hendriks@deltares.nl Onderwerp Resultaten

Nadere informatie

Plan van aanpak uitwerking gebiedsgerichte risicobenadering of MLV

Plan van aanpak uitwerking gebiedsgerichte risicobenadering of MLV memo Opdrachtgever: DPNH, DPV, STOWA Plan van aanpak uitwerking gebiedsgerichte risicobenadering of MLV Voorstel voor uitwerking in de regionale deltaprogramma s Auteurs: B. Kolen (HKV) R. Ruijtenberg

Nadere informatie

VOORSTEL AAN HET ALGEMEEN BESTUUR

VOORSTEL AAN HET ALGEMEEN BESTUUR VOORSTEL AAN HET ALGEMEEN BESTUUR Aandachtsveldhouder J. Lamberts Vergadering : 6 mei 2014 Agendapunt : 6. Bijlagen : 1. Concept nieuw waterveiligheidsbeleid NB: ter inzage bij directiesecretariaat 2.

Nadere informatie

Nieuw Waterveiligheidsbeleid

Nieuw Waterveiligheidsbeleid 07-09-2015 Nieuw Waterveiligheidsbeleid Annemiek Roeling (DGRW) Inhoud De aanloop Aanleiding Doelen nieuwe waterveiligheidsbeleid Meerlaagsveiligheid en normen voor de kering Verankering van het beleid

Nadere informatie

Deltaprogramma Rivieren. Stand van zaken. 16 februari 2012

Deltaprogramma Rivieren. Stand van zaken. 16 februari 2012 Deltaprogramma Rivieren Stand van zaken 16 februari 2012 Deltaprogramma Nationaal Deltaprogramma Februari 2010: Deltaprogramma van start Deltaprogramma Deltaprogramma Doel (2100) Beschermd tegen hoogwater

Nadere informatie

IJsseldijk Zwolle-Olst Masterclass

IJsseldijk Zwolle-Olst Masterclass IJsseldijk Zwolle-Olst Masterclass Prof. dr. ir. Matthijs Kok hoogleraar Waterveiligheid 14 mei 2018 Inhoud 1. Inleiding 2. Risico van overstromingen 3. Wat is acceptabel? 4. IJsseldijken; wat is er aan

Nadere informatie

Voorstel aan dagelijks bestuur

Voorstel aan dagelijks bestuur Voorstel aan dagelijks bestuur Datum vergadering 25-03-2014 Agendapunt 7 Steller / afdeling M.J. Potter / Projecten en waterkeringen Openbaar Ja Bestuurder L.H. Dohmen Bijlage(n) 2 Programma Waterkeringszorg

Nadere informatie

Dijken versterken en rivieren verruimen

Dijken versterken en rivieren verruimen Dijken versterken en rivieren verruimen Josan Tielen Rijkswaterstaat Water, Verkeer & Leefomgeving Waterveiligheid in Nederland Al eeuwen bescherming door dijken Waterveiligheid geregeld bij wet Sinds

Nadere informatie

Grebbedijk - Deltadijk? Studie naar de betekenis van actualisering van de beschermingsniveaus van de Grebbedijk

Grebbedijk - Deltadijk? Studie naar de betekenis van actualisering van de beschermingsniveaus van de Grebbedijk Grebbedijk - Deltadijk? Studie naar de betekenis van actualisering van de beschermingsniveaus van de Grebbedijk Rapport Waterschap Vallei en Veluwe Januari 2014 (geactualiseerde versie) Definitief v3.1

Nadere informatie

Voorzitters en leden stuurgroepen gebiedsgerichte deelprogramma s; voorzitters UvW en VNG-commissie Water en portefeuillehouder water IPO.

Voorzitters en leden stuurgroepen gebiedsgerichte deelprogramma s; voorzitters UvW en VNG-commissie Water en portefeuillehouder water IPO. > Retouradres Postbus 90653 2509 LR Den Haag Voorzitters en leden stuurgroepen gebiedsgerichte deelprogramma s; voorzitters UvW en VNG-commissie Water en portefeuillehouder water IPO. In afschrift aan:

Nadere informatie

Dijken versterken en rivieren verruimen

Dijken versterken en rivieren verruimen Dijken versterken en rivieren verruimen Arno de Kruif (RWS-WVL) Waterveiligheid in Nederland Nederland al honderden jaren door dijken beschermd Waterveiligheid geregeld in de wet Toetsen of dijken nog

Nadere informatie

Deltabeslissing Waterveiligheid

Deltabeslissing Waterveiligheid Deltaprogramma Waterveiligheid Deltabeslissing Waterveiligheid Het Deltaprogramma: een nieuwe aanpak Onze huidige dijknormen dateren grotendeels uit de jaren zestig. Ze zijn opgesteld na de Watersnoodramp

Nadere informatie

Onderwerp: Veiligheid Nederland in Kaart Nummer: Dit onderwerp wordt geagendeerd ter kennisneming (n.a.v.) besluitvorming college)

Onderwerp: Veiligheid Nederland in Kaart Nummer: Dit onderwerp wordt geagendeerd ter kennisneming (n.a.v.) besluitvorming college) COLLEGE VAN DIJKGRAAF EN HOOGHEEMRADEN COMMISSIE BMZ ALGEMEEN BESTUUR Onderwerp: Veiligheid Nederland in Kaart Nummer: 701704 In D&H: 20-08-2013 Steller: ir. P.G. Neijenhuis In Cie: BMZ (ter kennisneming)

Nadere informatie

Van Neerslag tot Schade

Van Neerslag tot Schade Van Neerslag tot Schade Opdrachtgevers: STOWA Stichting Leven met Water Provincie Zuid Holland Waterschap Zuiderzeeland Verbond van Verzekeraars Uitvoerenden: HKV, KNMI en UT Doelstelling Het onderzoeken

Nadere informatie

Bestuurlijke planning DRD 2013-2014

Bestuurlijke planning DRD 2013-2014 Bestuurlijke planning DRD 2013-2014 Landelijke Stuurgroepen 17 sept Prinsjesdag DP 2014 Stuurgroepen Rijnmond-Drechtsteden 16 juli 2013 RoRoR special 4 sept 2013 Inzichten beschermingsniveaus 19 sept GROM

Nadere informatie

RBOI - Rotterdam/Middelburg bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel

RBOI - Rotterdam/Middelburg bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel RBOI - /Middelburg bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook

Nadere informatie

Opleidingen Nieuwe Normering Waterveiligheid. 2016/17 digitaal cursus naslagwerk 2016/17 totaal

Opleidingen Nieuwe Normering Waterveiligheid. 2016/17   digitaal cursus naslagwerk 2016/17 totaal Opleidingen Nieuwe Normering Waterveiligheid 2016/17 www.opleidingen.stowa.nl digitaal cursus naslagwerk 2016/17 totaal Opleidingen Nieuwe Normering Waterveiligheid Link naar: Digitaal Cursus Naslagwerk

Nadere informatie

Verkenning Meerlaagsveiligheid Aijen-Bergen, Itteren en Borgharen

Verkenning Meerlaagsveiligheid Aijen-Bergen, Itteren en Borgharen Opdrachtgever: Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Deelprogramma Nieuwbouw en Herstructurering in samenwerking met Deelprogramma Veiligheid en STOWA Verkenning Meerlaagsveiligheid Aijen-Bergen, Itteren

Nadere informatie

Assetmanagement bij waterkeringen

Assetmanagement bij waterkeringen Assetmanagement bij waterkeringen Frank den Heijer NVRB symposium Assetmanagement in de publieke sector Assetmanagement bij waterkeringen Historie en context Toetsproces waterkeringen Cases: toetsronden

Nadere informatie

Achtergronden bij de nieuwe normen

Achtergronden bij de nieuwe normen Achtergronden bij de nieuwe normen Nadine Slootjes Deltares Opzet De risicobenadering Van dijkring naar dijktraject Basisbeschermingsniveau Economische doelmatigheid investeringen Beheersing van het groepsrisico

Nadere informatie

VOORSTEL AAN HET ALGEMEEN BESTUUR

VOORSTEL AAN HET ALGEMEEN BESTUUR VOORSTEL AAN HET ALGEMEEN BESTUUR Aandachtsveldhouder drs. H.Th.M. Pieper Vergadering : 11 maart 2014 Agendapunt : 6. Bijlagen : Conceptbrief Onderwerp : Consultatie Deltaprogramma 2015 Klik hier voor

Nadere informatie

Naar een veilige en aantrekkelijke (bedijkte) Maas voor iedereen! Belangrijkste kenmerken van de potentiële voorkeurstrategie voor de bedijkte Maas (van Heumen/Katwijk tot aan Geertruidenberg), december

Nadere informatie

Memo. Deltaprogramma/Zuidwestelijke Delta voorkeurstrategie West-Brabant

Memo. Deltaprogramma/Zuidwestelijke Delta voorkeurstrategie West-Brabant Memo Onderwerp Deltaprogramma/Zuidwestelijke Delta voorkeurstrategie West-Brabant Het landelijke Deltaprogramma moet in de loop van 2014 leiden tot voorstellen om de opgave om ons land op het gebied van

Nadere informatie

Veiligheid primaire waterkeringen,

Veiligheid primaire waterkeringen, Indicator 7 september 2016 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Met de Verlengde derde toetsing

Nadere informatie

Maatschappelijke kosten-batenanalyse Waterveiligheid 21 e eeuw

Maatschappelijke kosten-batenanalyse Waterveiligheid 21 e eeuw Maatschappelijke kosten-batenanalyse Waterveiligheid 21 e eeuw Samenvatting en conclusies Aanleiding en doel Voor de actualisering van de waterveiligheidsnormen is een aantal jaren terug het beleidstraject

Nadere informatie

Versie 22 september Inleiding

Versie 22 september Inleiding Inleiding Verschil watersnood en wateroverlast Watersnood is een door een overstroming veroorzaakte ramp. Een overstroming kan plaatsvinden vanuit zee, zoals bij de watersnoodramp van 1953, maar ook vanuit

Nadere informatie

Overstroombaar gebied. Als het water komt. keteneffecten als gevolg van een overstroming. Durk Riedstra. Rijkswaterstaat Waterdienst.

Overstroombaar gebied. Als het water komt. keteneffecten als gevolg van een overstroming. Durk Riedstra. Rijkswaterstaat Waterdienst. Als het water komt keteneffecten als gevolg van een overstroming Durk Riedstra Waterdienst Overstroombaar gebied 2 RELEVANT jaarcongres NBC Nieuwegein 3 RELEVANT jaarcongres Overstroming vanuit de Lek

Nadere informatie

Deltadijken: locaties die voorrang verdienen vanuit het perspectief van slachtofferrisico s

Deltadijken: locaties die voorrang verdienen vanuit het perspectief van slachtofferrisico s Deltadijken: locaties die voorrang verdienen vanuit het perspectief van slachtofferrisico s Karin de Bruijn Presentatie Slachtofferrisico s s Maatregelen ter reductie van slachtofferrisico s Deltadijken

Nadere informatie

Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden

Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden Veilig, mooi en betaalbaar met maatwerk Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden Bestuurlijke consultatie December 2013 - februari 2014 15 januari 2014 Ministerie I en M Doel presentatie Informeren over hoofdlijnen

Nadere informatie

Achter het water: wat te doen aan de toenemende overstromingsrisico s in deltagebieden? Frans Klijn 30 nov. 2016

Achter het water: wat te doen aan de toenemende overstromingsrisico s in deltagebieden? Frans Klijn 30 nov. 2016 Achter het water: wat te doen aan de toenemende overstromingsrisico s in deltagebieden? Frans Klijn 30 nov. 2016 7 december 2012 7 december 2012 7 december 2012 Hoe is dit zo gekomen? Zeespiegelstijging

Nadere informatie

LEVEN MET WATER STRATEGIE WATERVEILIGHEID EN KLIMAATBESTENDIGHEID IN DE IJSSEL-VECHTDELTA

LEVEN MET WATER STRATEGIE WATERVEILIGHEID EN KLIMAATBESTENDIGHEID IN DE IJSSEL-VECHTDELTA LEVEN MET WATER STRATEGIE WATERVEILIGHEID EN KLIMAATBESTENDIGHEID IN DE IJSSEL-VECHTDELTA STRATEGIE KLIMAATBESTENDIGHEID & MEERLAAGSVEILIGHEID IJSSEL-VECHTDELTA De IJssel-Vechtdelta is een gebied dat onderdeel

Nadere informatie

Overstromingsrisico van dijkringgebieden 14, 15 en 44

Overstromingsrisico van dijkringgebieden 14, 15 en 44 Overstromingsrisico van dijkringgebieden 14, 15 en 44 November 2012 Veiligheid Nederland in Kaart 2 Overstromingsrisico van dijkringgebieden 14, 15 en 44 Documenttitel Veiligheid Nederland in Kaart 2 Overstromingsrisico

Nadere informatie

Proeftuinen MLV. Jannemarie de Jonge, 10 oktober 2013

Proeftuinen MLV. Jannemarie de Jonge, 10 oktober 2013 Proeftuinen MLV Jannemarie de Jonge, 10 oktober 2013 Opbouw Meerlaagsveiligheid Concept gelanceerd in Nationaal Waterplan (2009) Laag 1: preventieve maatregelen Laag 2: gevolgbeperkende maatregelen, door

Nadere informatie

Maatschappelijke kosten-batenanalyse Waterveiligheid 21 e eeuw

Maatschappelijke kosten-batenanalyse Waterveiligheid 21 e eeuw Maatschappelijke kosten-batenanalyse Waterveiligheid 21 e eeuw Samenvatting en conclusies Aanleiding en doel Voor de actualisering van de waterveiligheidsnormen is een aantal jaren terug het beleidstraject

Nadere informatie

Verkenning kansen Meerlaagsveiligheid Roermond en Leudal

Verkenning kansen Meerlaagsveiligheid Roermond en Leudal Verkenning kansen Meerlaagsveiligheid Roermond en Leudal Resultaten risicoberekeningen 3 september 2013 Teun Terpstra (HKV) Laurens Bouwer (Deltares) Doelstelling Verkennen van kansen voor de waterveiligheid

Nadere informatie

Rondetafelgesprek hoogwaterbescherming: CPB bijdrage over maatschappelijke kosten-batenanalyse

Rondetafelgesprek hoogwaterbescherming: CPB bijdrage over maatschappelijke kosten-batenanalyse CPB Notitie 13 maart 2012 Rondetafelgesprek hoogwaterbescherming: CPB bijdrage over maatschappelijke kosten-batenanalyse Op verzoek van de Vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu van de Tweede Kamer

Nadere informatie

Verkenning meerlaagsveiligheid 110

Verkenning meerlaagsveiligheid 110 110 7 Verkenning meerlaagsveiligheid 111 7.1 Inleiding Binnen de hoogwaterbescherming wordt een benadering in drie lagen toegepast (Meerlaagsveiligheid): Laag 1 Preventie (door dijken en/of ruimte voor

Nadere informatie

Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden. Bijlage A5 Deel 1. Deltaprogramma 2014

Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden. Bijlage A5 Deel 1. Deltaprogramma 2014 Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden Bijlage A5 Deel 1 Deltaprogramma 2014 Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden Bijlage A5 Deltaprogramma 2014 Deltaprogramma 2014 Bijlage A5 2 Inhoud Samenvatting 4 1.

Nadere informatie

Onderwerp: wijziging Waterverordening Hoogheemraadschap

Onderwerp: wijziging Waterverordening Hoogheemraadschap Haarlem, 26 maart 2013 2013 18 Onderwerp: wijziging Waterverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Bijlagen: Ontwerpbesluit 1 Inleiding Op grond van artikel 2.4 van de Waterwet moeten bij

Nadere informatie

Deltaprogramma Rivieren. Bijlage A4 Deel 2. Deltaprogramma 2014

Deltaprogramma Rivieren. Bijlage A4 Deel 2. Deltaprogramma 2014 Deltaprogramma Rivieren Bijlage A4 Deel 2 Deltaprogramma 2014 Deltaprogramma Rivieren Bijlage A4 Deltaprogramma 2014 Deltaprogramma 2014 Bijlage A4 2 Inhoud Voorwoord 4 1. Inleiding 6 1.1 Introductie 6

Nadere informatie

Handreiking Meerlaagsveiligheid

Handreiking Meerlaagsveiligheid Handreiking Meerlaagsveiligheid Methode Nader Verklaard Auteurs: Marit Zethof Bob Maaskant Karin Stone Bas Kolen Ruud Hoogendoorn December 2012 Meerlaagsveiligheid Methode nader verklaard Inhoud 1 Inleiding...

Nadere informatie

Veelgestelde vragen Deltaprogramma Rivieren

Veelgestelde vragen Deltaprogramma Rivieren Veelgestelde vragen Deltaprogramma Rivieren Wat is de opdracht van DPR? Deltaprogramma Rivieren (DPR) onderzoekt hoe we de inwoners van het rivierengebied in de periode tot 2100 nog beter tegen overstromingen

Nadere informatie

Overstromingsgevaar en wateroverlast

Overstromingsgevaar en wateroverlast H 5.9 Resultaten per thema Door klimaatverandering nemen de kansen op overstromingen bij grote rivieren en de zee toe. Uitvoering van de Planologische Kernbeslissing Grote Rivieren leidt voor een langere

Nadere informatie

Ervaringen stappenplan

Ervaringen stappenplan STICHTING TOEGEPAST ONDERZOEK WATERBEHEER Ervaringen stappenplan en afwegingskader Meerlaagsveiligheid MEMO 2013 28 1 Ervaringen stappenplan en afwegingskader Meerlaagsveiligheid MEMO 2013 28 Opdrachtgever:

Nadere informatie

Rampenbeheersingsstrategie. Overstromingen Rijn en Maas Achtergrondrapportage Kosten-batenanalyse. RIZA rapport

Rampenbeheersingsstrategie. Overstromingen Rijn en Maas Achtergrondrapportage Kosten-batenanalyse. RIZA rapport 61462_oms_ rapport_deel 06-06-2006 09:37 Pagina 4 Rampenbeheersingsstrategie Overstromingen Rijn en Maas Achtergrondrapportage Kosten-batenanalyse RIZA rapport 2005.025 abcdefgh Rijkswaterstaat Rampenbeheersingsstrategie

Nadere informatie

Kleine kansen grote gevolgen

Kleine kansen grote gevolgen Kleine kansen grote gevolgen Slachtoffers en maatschappelijke ontwrichting als focus voor het waterveiligheidsbeleid SAMENVATTING Kleine kansen grote gevolgen Slachtoffers en maatschappelijke ontwrichting

Nadere informatie

MARE demo / gebiedspilot MLV Dordrecht: Berry Gersonius (FloodResilienceGroup, UNESCO-IHE)

MARE demo / gebiedspilot MLV Dordrecht: Berry Gersonius (FloodResilienceGroup, UNESCO-IHE) MARE demo / gebiedspilot MLV Dordrecht: Veilig en zelfredzaam eiland Berry Gersonius (FloodResilienceGroup, UNESCO-IHE) Ellen Kelder (Gemeente Dordrecht) Veilig en zelfredzaam eiland 1. Bescherming 2.

Nadere informatie

Aanpassing slachtofferfunctie buitendijkse gebieden

Aanpassing slachtofferfunctie buitendijkse gebieden www.rijkswaterstaat.nl Contactpersoon Durk Riedstra adviseur overstromingsrisico's RWSWVL afd. Hoogwaterveiligheid Bijlage(n) Aanpassing slachtofferfunctie buitendijkse gebieden In de nieuw ter beschikking

Nadere informatie

Deltaprogramma Rivieren. Probleemanalyse Waterveiligheid Rivieren

Deltaprogramma Rivieren. Probleemanalyse Waterveiligheid Rivieren Deltaprogramma Rivieren Probleemanalyse Waterveiligheid Rivieren Probleemanalyse Waterveiligheid Rivieren Probleemanalyse Waterveiligheid Rivieren Auteur Arno de Kruif Datum juni 2012 Status definitief

Nadere informatie

Deltaprogramma 2014. Bijlage F. Bestuurlijke Planning DP2015

Deltaprogramma 2014. Bijlage F. Bestuurlijke Planning DP2015 Deltaprogramma 2014 Bijlage F Bestuurlijke Planning DP2015 Deltaprogramma 2014 Bijlage F Bestuurlijke Planning DP2015 Deltaprogramma 2014 Bijlage F 2 Bestuurlijke planning In deze bijlage is de bestuurlijke

Nadere informatie

Kosteneffectiviteitsanalyse van het maatregelpakket in de PKB Ruimte voor de Rivier deel 3

Kosteneffectiviteitsanalyse van het maatregelpakket in de PKB Ruimte voor de Rivier deel 3 CPB Notitie Datum : 21 december 2005 Aan : Projectorganisatie Ruimte voor de Rivier Kosteneffectiviteitsanalyse van het maatregelpakket in de PKB Ruimte voor de Rivier deel 3 De Kosteneffectiviteitanalyse

Nadere informatie

Doorbraakvrije dijken: wensdroom of maakbaar?

Doorbraakvrije dijken: wensdroom of maakbaar? Doorbraakvrije dijken: wensdroom of maakbaar? Frans Klijn Deltares / Kennis voor Klimaat Wat er vooraf ging November 2011 studiedag (Dordrecht): Dijken voor de toekomst: waar hebben we het over, en wat

Nadere informatie

Deltaprogramma Rivieren. Samenvating. Plan van Aanpak

Deltaprogramma Rivieren. Samenvating. Plan van Aanpak Samenvating Plan van Aanpak Deelprogramma Rivieren In de afgelopen eeuwen hebben de rivieren steeds minder ruimte gekregen, omdat we ruimte nodig hadden voor wonen, werken en recreëren. Rivieren zijn bedijkt,

Nadere informatie

Waterveiligheid 21e eeuw. Kengetallen Kosten-batenanalyse

Waterveiligheid 21e eeuw. Kengetallen Kosten-batenanalyse Waterveiligheid 21e eeuw Kengetallen Kosten-batenanalyse Kengetallen Kosten-batenanalyse Waterveiligheid 21e eeuw 1 september 2008 Kengetallen Kosten-batenanalyse Waterveiligheid 21e eeuw 1 september 2008

Nadere informatie

Deltaprogramma Veiligheid

Deltaprogramma Veiligheid Deltaprogramma Veiligheid Synthesedocument Achtergronddocument bij DP 2015 Versie 3.0 2 april 2014 Versie voor reviewteam Kennis voor Klimaat Bij deze versie 3.0: Voor versie 3.0 is ondermeer gebruik gemaakt

Nadere informatie

INGEKOMENN STUK. Aan algemeen bestuur 23 april Voorstel aan ab Kennisnemen van

INGEKOMENN STUK. Aan algemeen bestuur 23 april Voorstel aan ab Kennisnemen van Aan algemeen bestuur 23 april 2014 INGEKOMENN STUK Datum 18 maart 2014 Documentnummer 594909 Projectnummer Portefeuillehouder Programma Afdeling drs. T. Klip-Martin Veiligheid Planvorming Bijlage(n) 2

Nadere informatie

Eiland van Dordrecht. Data. Voorbeeldprojecten Eiland van Dordrecht. Dordrecht Concept Gebiedsrapportage Eiland van Dordrecht

Eiland van Dordrecht. Data. Voorbeeldprojecten Eiland van Dordrecht. Dordrecht Concept Gebiedsrapportage Eiland van Dordrecht Voorbeeldprojecten Eiland van Dordrecht Eiland van Dordrecht Dordrecht Concept Gebiedsrapportage Eiland van Dordrecht Data Locatie: Dordrecht Opdrachtgever: Gemeente Dordrecht in samenwerking met DPNH

Nadere informatie

Gemeente Boxmeer. Onderwerp: Voorkeurstrategie DeltaProgrammaRivieren (DPR)Maas. Nummer: 9h. AAN de Raad van de gemeente Boxmeer

Gemeente Boxmeer. Onderwerp: Voorkeurstrategie DeltaProgrammaRivieren (DPR)Maas. Nummer: 9h. AAN de Raad van de gemeente Boxmeer Gemeente Boxmeer Onderwerp: Voorkeurstrategie DeltaProgrammaRivieren (DPR)Maas. Nummer: 9h. AAN de Raad van de gemeente Boxmeer Boxmeer, 28 januari 2014 Aanleiding In 2012 is de Deltawet van kracht geworden.

Nadere informatie

Synthesedocument Veiligheid

Synthesedocument Veiligheid Deltaprogramma Veiligheid Synthesedocument Veiligheid Achtergronddocument B1 Synthesedocument deelprogramma Veiligheid achtergrondrapport bij Deltaprogramma 2015 Datum Status 25 juli 2014 definitief Colofon

Nadere informatie

Deltaprogramma Rivieren Regioproces Maasvallei (Fase 2)

Deltaprogramma Rivieren Regioproces Maasvallei (Fase 2) Deltaprogramma Rivieren Regioproces Maasvallei (Fase 2) Voorkeursstrategie Limburgse Maasvallei Waterberaad 15 april 2014 Carla Schreurs Agenda 1. Introductiefilmpje 2. Deltaprogramma Rivieren 3. Resultaten

Nadere informatie

Projectdirectie MKBA Rivierverruiming en dijkversterking

Projectdirectie MKBA Rivierverruiming en dijkversterking CPB Notitie Aan: Projectdirectie MKBA Rivierverruiming en dijkversterking Datum: 19 september 2017 Betreft: Advies over de te hanteren discontovoet Centraal Planbureau Bezuidenhoutseweg 30 2594 AV Den

Nadere informatie

Meerlaagsveiligheid nuchter bekeken November 2012. Samenvatting

Meerlaagsveiligheid nuchter bekeken November 2012. Samenvatting Meerlaagsveiligheid nuchter bekeken November 2012 Samenvatting Meerlaagsveiligheid nuchter bekeken 1 In het Nationaal waterplan (2009) is het concept meerlaagsveiligheid geïntroduceerd. De meerlaagsveiligheidsbenadering

Nadere informatie

Technische Briefing Provinciale Staten 24 januari 2018

Technische Briefing Provinciale Staten 24 januari 2018 Technische Briefing Provinciale Staten 24 januari 2018 Opzet presentatie Erwin Klerkx (projectmanager) Proces en doel van de Verkenning Wierdy de Haan (technisch manager) Inhoudelijke aspecten Kees van

Nadere informatie

Deltaprogramma Het nationale programma voor waterveiligheid en zoetwatervoorziening

Deltaprogramma Het nationale programma voor waterveiligheid en zoetwatervoorziening Deltaprogramma Het nationale programma voor waterveiligheid en zoetwatervoorziening 2 e bestuurlijke consultatieronde Deltaprogramma: Hoe houden we de delta veilig en zorgen we voor voldoende zoetwater?

Nadere informatie

Veiligheid Nederland in Kaart 2

Veiligheid Nederland in Kaart 2 Veiligheid Nederland in Kaart 2 Ruben Jongejan 2007 Veiligheid Nederland in Kaart pagina 1 Inhoud 1. Wat is VNK2? 2. Methoden en technieken 3. Toepassingen 4. Samenvatting 2007 Veiligheid Nederland in

Nadere informatie

Onderwerp Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden; gebiedsrapportages Krimpenerwaard en Hollandsche IJssel

Onderwerp Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden; gebiedsrapportages Krimpenerwaard en Hollandsche IJssel COLLEGEVOORSTEL Onderwerp Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden; gebiedsrapportages Krimpenerwaard en Hollandsche IJssel Te besluiten om: 1. kennis te nemen van de concept-gebiedsrapportages Krimpenerwaard

Nadere informatie

Deltascenario s. Deltaprogramma

Deltascenario s. Deltaprogramma Deltaprogramma Deltascenario s Verkenning van mogelijke fysieke en sociaaleconomische ontwikkelingen in de 21 ste eeuw op basis van KNMI 06- en WLO-scenario s, voor gebruik in het Deltaprogramma 2011-2012

Nadere informatie

1.1 Overstromingsscenario s

1.1 Overstromingsscenario s Afgedrukt: 28 november 2016 memorandum Project : Kaartbeelden overstromingsrisico s t.b.v. vitale en kwetsbare infrastructuur Datum : 28 juni 2016 Onderwerp : Duiding scenario s en toelichting op toelichting

Nadere informatie

2013? Provinciale Staten van Noord-Holland: Besluiten: Uitgegeven op 4 juni Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

2013? Provinciale Staten van Noord-Holland: Besluiten: Uitgegeven op 4 juni Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland; 2013? Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 8 april 2013 tot wijziging van de Waterverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Provinciale Staten van Noord-Holland: Gelezen het

Nadere informatie

Figuur 1: Veiligheidsnormen

Figuur 1: Veiligheidsnormen Figuur 1: Veiligheidsnormen Sinds de jaren 80 van de vorige eeuw is het inzicht in de grondmechanica zo verdiept dat de wijzen van falen van de waterkeringen veel beter beoordeeld kunnen worden. Vanuit

Nadere informatie

1 Verslag 2 effectbepaling Rivierkundige effecten Via15 Depots Scherpekamp

1 Verslag 2 effectbepaling Rivierkundige effecten Via15 Depots Scherpekamp 1 Verslag 2 effectbepaling Rivierkundige effecten Via15 26/08/15 06-83 98 30 64 claus@uflow.nl www.uflow.nl Hoenloseweg 3 8121 DS Olst Aan: Mevr. I. Dibbets, Dhr. F. Berben Cc Mevr. S. Malakouti Rijkswaterstaat

Nadere informatie

Systeem Rijn-Maasmond Afsluitbaar Open

Systeem Rijn-Maasmond Afsluitbaar Open BESTAAND NIEUW DAM MET SLUIS EN/OF DOORLAATMIDDEL SYSTEEMUITBREIDING Systeem Het onderzoeksproject Afsluitbaar Open Rijnmond een eerste integrale ver kenning, onder leiding van de Technische Universiteit

Nadere informatie

2015D40469 LIJST VAN VRAGEN

2015D40469 LIJST VAN VRAGEN 2015D40469 LIJST VAN VRAGEN De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Milieu over het Deltaprogramma 2016 «Werk aan de delta.

Nadere informatie

Streefkerk: de brede dijk als kans

Streefkerk: de brede dijk als kans Streefkerk: de brede dijk als kans Symposium De Brede Dijk; Veilig leven in de toekomst Jantsje M. van Loon-Steensma 9 december 2010 Kennis voor Klimaat studie: de Klimaatdijk in de Praktijk Gebiedsspecifiek

Nadere informatie

Kenmerk GEO Doorkiesnummer +31(0)

Kenmerk GEO Doorkiesnummer +31(0) Memo Deltores ~ Aan RWS-WVL (R. Vos) Datum Van Alfons Smale Kenmerk Doorkiesnummer +31(0)88335 8208 Aantal pagina's 5 E-mail alfons.smale@deltares.nl Onderwerp Werkwijze bepaling Hydraulische Ontwerp Randvoorwaarden

Nadere informatie

Overstromingskansen - Informatie ten behoeve van het project Waterveiligheid 21e eeuw

Overstromingskansen - Informatie ten behoeve van het project Waterveiligheid 21e eeuw Overstromingskansen - Informatie ten behoeve van het project Waterveiligheid 21e eeuw Overstromingskansen - Informatie ten behoeve van het project Waterveiligheid 21e eeuw 1204144-002 Deltares, 2011 30

Nadere informatie

Hoe gaat Nederland nu om met de veiligheid tegen overstromingen?

Hoe gaat Nederland nu om met de veiligheid tegen overstromingen? Hoe gaat Nederland nu om met de veiligheid tegen overstromingen? Prof. dr. ir. Matthijs Kok, Waterveiligheid Overstromingsgevoelige gebieden Protected area onder NAP: 26% boven NAP: 29% buitendijks: 3%

Nadere informatie

Overstromingsrisico grensoverschrijdende dijkringen Niederrhein

Overstromingsrisico grensoverschrijdende dijkringen Niederrhein Overstromingsrisico grensoverschrijdende dijkringen Niederrhein David Kroekenstoel Rijkswaterstaat Water, Verkeer en Leefomgeving 7 april 2016 Duits%Nederlandse werkgroep hoogwater Samenwerkingsverband

Nadere informatie

Hydraulische beoordeling nieuwe waterkering Alexander, Roermond. WAQUA-simulaties ten behoeve van Waterwetaanvraag

Hydraulische beoordeling nieuwe waterkering Alexander, Roermond. WAQUA-simulaties ten behoeve van Waterwetaanvraag nieuwe waterkering Alexander, Roermond WAQUA-simulaties ten behoeve van Waterwetaanvraag i Datum 17 maart 2014 Status Concept, versie 0.2 Project P0056.9 Naam Paraaf Datum Auteur Drs. R.C. Agtersloot 17-03-2014

Nadere informatie

Nieuwe veiligheidsnormen in relatie tot de Omgevingswet. Richard Jorissen

Nieuwe veiligheidsnormen in relatie tot de Omgevingswet. Richard Jorissen Nieuwe veiligheidsnormen in relatie tot de Omgevingswet Richard Jorissen Hoogwaterbeschermingsprogramma Onderdeel Deltaprogramma Jaarlijks voortrollend programma Alliantie Rijk-waterschappen Gezamenlijke

Nadere informatie

Welke informatie wordt bij het risico-oordeel getoond?

Welke informatie wordt bij het risico-oordeel getoond? Welke informatie wordt bij het risico-oordeel getoond? Het risico-oordeel richt zich op primaire en regionale waterkeringen. Primaire waterkeringen beschermen tegen een overstroming uit zee, de grote meren

Nadere informatie

Bestuurlijke bijeenkomst. Slimme Combinaties voor Waterveiligheid. gemeenschappelijke basis. David van Zelm van Eldik. Amersfoort

Bestuurlijke bijeenkomst. Slimme Combinaties voor Waterveiligheid. gemeenschappelijke basis. David van Zelm van Eldik. Amersfoort Bestuurlijke bijeenkomst Slimme Combinaties voor Waterveiligheid gemeenschappelijke basis David van Zelm van Eldik Amersfoort 11 juli 2013 Ruimtelijke inrichting en waterveiligheid (2 e laag MLV) 1 e laag

Nadere informatie

Veiligheidsoordeel Grebbedijk dijktraject Eerste beoordeling primaire waterkeringen

Veiligheidsoordeel Grebbedijk dijktraject Eerste beoordeling primaire waterkeringen Veiligheidsoordeel Grebbedijk dijktraject 45-1 Eerste beoordeling primaire waterkeringen 2017-2023 Waterschap Vallei en Veluwe Versie: 1.0 Vastgesteld door het college van dijkgraaf en heemraden van waterschap

Nadere informatie

Hydraulische randvoorwaarden voor categorie c-keringen

Hydraulische randvoorwaarden voor categorie c-keringen Opdrachtgever: Ministerie van Verkeer en Waterstaat Hydraulische randvoorwaarden voor categorie c-keringen Achtergrondrapport Vollenhove-Noordoostpolder (dijkring 7) en Vollenhove-Friesland/Groningen (dijkring

Nadere informatie

Hoog water op het schoolplein?

Hoog water op het schoolplein? Hoog water op het schoolplein? Hoofdstuk 1. Introductie Hoofdstuk 1. Introductie Een rampenbestrijdingsoefening, zin of onzin? Opdracht 1.1: Denk je dat het nuttig is dat er een oefening met een overstromingsramp

Nadere informatie

Project VNK de Veiligheid van Nederland in Kaart. Overstromingen in Nederland, kansen en gevolgen

Project VNK de Veiligheid van Nederland in Kaart. Overstromingen in Nederland, kansen en gevolgen Project VNK de Veiligheid van Nederland in Kaart Overstromingen in Nederland, kansen en gevolgen De Veiligheid van Nederland in Kaart Absolute veiligheid tegen overstromingen bestaat niet In de afgelopen

Nadere informatie

2 Methode en uitgangspunten

2 Methode en uitgangspunten 2/43 Naar aanleiding van de studie 'Kosten en effecten van waterberging Grevelingen' (Slootjes, 2013) zijn er ook kanttekeningen geplaatst bij de investeringen voor waterberging Greveling. Deze kanttekeningen

Nadere informatie

Bijlage Afspraken met dataleveranciers vd LIWO basisinformatie

Bijlage Afspraken met dataleveranciers vd LIWO basisinformatie Bijlage 1 2014 2015 2016 Afspraken met dataleveranciers vd LIWO basisinformatie Gemaakte afspraken met dataleveranciers In de onderstaande lijst staan de afspraken met leveranciers van databronnen. Soort

Nadere informatie

Kenmerk VEB Doorkiesnummer +31(0)

Kenmerk VEB Doorkiesnummer +31(0) Memo Aan RWS-WVL (Robert Vos) Datum Van Alfons Smale Kenmerk Doorkiesnummer +31(0)88335 8208 Aantal pagina's 5 E-mail alfons.smale@deltares.nl Onderwerp OI2014 voor dijkring 44 (Lek) 1 Inleiding In het

Nadere informatie

MIRT-Onderzoek Meerlaagsveiligheid Eiland van Dordrecht

MIRT-Onderzoek Meerlaagsveiligheid Eiland van Dordrecht MIRT-Onderzoek Meerlaagsveiligheid Eiland van Dordrecht MIRT-projectteam Gemeente Dordrecht Waterschap Hollandse Delta Provincie Zuid-Holland Veiligheidsregio ZHZ Ministerie van I & M Berry Gersonius (DOR

Nadere informatie

Van nieuwe normen naar nieuwe ontwerpen

Van nieuwe normen naar nieuwe ontwerpen Van nieuwe normen naar nieuwe ontwerpen Bob van Bree Wat ga ik u vertellen Wat betekent de nieuwe norm voor ontwerpen? Wat is het OI2014? Werken met het OI2014 Faalkansbegroting Van norm naar faalkanseisen

Nadere informatie

Regioadvies Voorkeursstrategie Neder-Rijn en Lek

Regioadvies Voorkeursstrategie Neder-Rijn en Lek Regioadvies Voorkeursstrategie Neder-Rijn en Lek Versie voor de bestuurlijke consultatie van dec 2013 februari 2014 November 2013 Inhoud Samenvatting... 3 1. Inleiding... 7 2. Karakteristiek Neder-Rijn

Nadere informatie

Pompen - Markermeerdijken Noord-Holland. Syntheserapport. Harold van Waveren Rijkswaterstaat

Pompen - Markermeerdijken Noord-Holland. Syntheserapport. Harold van Waveren Rijkswaterstaat Pompen - Markermeerdijken Noord-Holland Syntheserapport Harold van Waveren Rijkswaterstaat Inhoud (conform Syntheserapport) 1. Inleiding 2. Watersysteem Markermeer 3. Hydraulische belasting 4. Analyse

Nadere informatie