Het geheel wordt aangevuld met een aantal praktijkvoorbeelden, een beslisboom en een aantal tips.

Transcriptie

1 Van: NOAB Adviesgroeplid -INSTITUUT, mr. Frank Resseler en drs. Daphne van den Heuvel Datum: December 2018 Onderwerp: Belastingplan 2019: de btw-maatregelen 1. Inleiding Op Prinsjesdag zijn de belastingplannen gepubliceerd van het kabinet Rutte ǀǀǀ. In deze notitie zetten wij de voorgenomen btw-maatregelen op een rij, te weten: - verhoging verlaagde btw-tarief van 6% naar 9%; - verruiming sportvrijstelling; - drempelbedrag van voor grensoverschrijdende digitale B2C-diensten; en - modernisering kleine ondernemersregeling. Het geheel wordt aangevuld met een aantal praktijkvoorbeelden, een beslisboom en een aantal tips. 2. Verlaagde btw-tarief van 6% naar 9% 2.1. Inleiding Het verlaagde btw-tarief van 6% gaat met ingang van 1 januari 2019 naar 9%. Het normale btw-tarief blijft 21%. De verhoging van het verlaagde btw-tarief maakt onderdeel uit van een verschuiving van het belasten van arbeid (inkomsten- en loonbelasting) naar het belasten van consumptie (btw). Het verlaagde btw-tarief geldt voor een breed scala aan prestaties, genoemd in Tabel 1 van de Wet op de omzetbelasting 1986 (hierna: Wet OB). Door de verhoging van het verlaagde tarief worden niet alleen de boodschappen duurder, maar ook geneesmiddelen, medische hulpmiddelen, boeken, tijdschriften, restaurants, kappers, hotels, pretparken en concerten. Hier staat tegenover dat de belasting op inkomen structureel wordt verlaagd Bepaling toepassing btw-tarief Er is niet voorzien in een overgangsmaatregel. In de praktijk betekent dit dat ondernemers voor het vaststellen van welk btw-tarief van toepassing is, kunnen aansluiten bij de reguliere regels rondom het moment van verschuldigdheid. Deze regels volgen rechtstreeks uit de Wet OB. Volgens de Nota naar aanleiding van het verslag Belastingplan 2019 dient een onderscheid te worden gemaakt tussen ondernemers die het kasstelsel toepassen en ondernemers die het factuurstelsel toepassen. Praktijknotitie Belastingplan 2019: de btw-maatregelen Pagina: 1/9

2 Factuurstelsel Ten aanzien van ondernemers die het factuurstelsel toe passen moet een onderscheid worden gemaakt tussen de situatie dat een ondernemer verplicht is een factuur uit te reiken en de situatie dat de uitreiking van een factuur niet verplicht is. Dit is van belang voor de vaststelling van welk btw-tarief van toepassing is. Een ondernemer is kortgezegd verplicht een factuur uit te reiken, indien de ondernemer prestaties verricht aan een andere ondernemer of aan een rechtspersoon die geen ondernemer is. Wanneer een ondernemer prestaties verricht aan een particulier is de ondernemer niet verplicht een factuur uit te reiken. - Afnemer is een ondernemer/ rechtspersoon: verplichting tot het uitreiken van een factuur In deze situatie is de ondernemer btw verschuldigd op het moment waarop hij de factuur uitreikt of uiterlijk had moeten uitreiken. De factuur moet de ondernemer uitreiken uiterlijk op de vijftiende dag van de maand volgend op die waarin de goederenlevering of de dienst is verricht. Het moment waarop de ondernemer de factuur uitreikt of uiterlijk had moeten uitreiken, is dus bepalend voor de vaststelling van welk btw-tarief van toepassing is. Een ondernemer die een prestatie verricht en een factuur uitreikt in 2018, is 6% btw verschuldigd. Dit is anders als een ondernemer een prestatie in december 2018 verricht, maar de factuur pas in 2019 uitreikt. In dit geval is 9% btw verschuldigd. Als de factuur niet op tijd wordt uitgereikt, is de btw verschuldigd op het tijdstip waarop die uitreiking uiterlijk had moeten plaatsvinden, dus op de vijftiende dag na de maand waarin de prestatie wordt verricht. Voor prestaties die verricht worden vóór 1 december 2018 geldt dus dat daarop steeds het 6% btw-tarief van toepassing is. Voorbeeld 1 Op 6 december 2018 levert een ondernemer een goed aan een andere ondernemer. Hij doet per kwartaal aangifte. De ondernemer reikt de factuur uit op: - 7 december 2018: de ondernemer moet op de factuur 6% btw vermelden. De ondernemer is 6% btw verschuldigd in zijn Q4-aangifte van januari 2019: de ondernemer moet op de factuur 9% vermelden. De ondernemer is 9% btw verschuldigd in zijn Q1-aangifte van april 2019: de ondernemer is de btw verschuldigd op 15 januari 2019, dat is de datum waarop de factuur uiterlijk had moeten worden uitgereikt. De ondernemer had zijn btw moeten aangeven in Q1. Wanneer de ondernemer maand aangifte doet en de factuur uitreikt op - 7 december 2018: de ondernemer moet op de factuur 6% btw vermelden. De ondernemer is 6% btw verschuldigd in zijn maandaangifte over december januari 2019: de ondernemer moet op de factuur 9% vermelden. De ondernemer is 9% btw verschuldigd in zijn maandaangifte over januari februari 2019: de ondernemer is de btw verschuldigd op 15 januari 2019, dat is de datum waarop de factuur uiterlijk had moeten worden uitgereikt. De ondernemer neemt de btw op in zijn maandaangifte over januari Praktijknotitie Belastingplan 2019: de btw-maatregelen Pagina: 2/9

3 - Afnemer is een particulier: geen verplichting tot het uitreiken van een factuur In deze situatie is de ondernemer btw verschuldigd op het moment waarop de ondernemer de prestatie verricht. Het moment waarop de ondernemer de prestatie verricht, is dus bepalend voor de vaststelling van welk btw-tarief van toepassing is. Het moment van uitreiking van een eventuele factuur is dus niet van belang. Een ondernemer die een prestatie verricht in 2019 aan een particulier, is dus 9% btw verschuldigd. Een ondernemer die een prestatie verricht in 2018 aan een particulier, maar een factuur stuurt (niet verplicht) in 2019, is dus 6% btw verschuldigd. Voorbeeld 2 Op 6 december 2018 verricht een ondernemer een dienst aan een particulier. De ondernemer reikt de factuur uit op 10 januari 2019 aan de particulier. Op de factuur moet 6% btw in rekening worden gebracht. De ondernemer is btw verschuldigd op het moment waarop de ondernemer de prestatie verricht. De ondernemer is 6% btw verschuldigd in zijn Q4-aangifte van 2018 (kwartaalaangifte) of 6% btw verschuldigd in zijn maandaangifte over december De ondernemer is dus geen 9% btw verschuldigd Kasstelsel Het kasstelsel kan alleen door aangewezen ondernemers worden toegepast. De voor het kasstelsel aangewezen ondernemers zijn opgenomen in art. 26 Uitvoeringsbeschikking OB. Onder andere winkeliers, marktkooplieden, schoenherstellers, kappers, glazenwassers, exploitanten van wasserijen, rijwielherstellers, exploitanten van schoonheidsverzorgingsbedrijven, behangers, stoffeerders, exploitanten van horecabedrijven, houders van autorijscholen zijn verplicht het kasstelsel toe te passen. Als een ondernemer het kasstelsel niet wil volgen, moet de ondernemer dit schriftelijk melden aan de inspecteur. Voor ondernemers die het kasstelsel toepassen, geldt in beginsel dat de ondernemer de btw verschuldigd is op het moment dat de vergoeding geheel of gedeeltelijk wordt ontvangen. Het moment waarop de vergoeding wordt ontvangen, is dus bepalend voor de vaststelling van welk btw-tarief van toepassing is. Wanneer een ondernemer een prestatie verricht en dit in rekening brengt in 2018, maar de vergoeding pas ontvangt in 2019, is de ondernemer in 2019 de btw verschuldigd tegen het dan geldende btw-tarief. Dit is 9%. In 2019 is de vergoeding immers pas ontvangen. Het is om die reden aan te raden om voor prestaties die in 2018 zijn verricht, ook de betaling in 2018 te incasseren. In deze gevallen is wel 6% btw verschuldigd. Een ondernemer die het kasstelsel toepast en deelbetalingen in 2018 en in 2019 ontvangt voor dezelfde prestatie, is over de deelbetalingen die in 2018 worden ontvangen het 6% btw-tarief verschuldigd en over de deelbetalingen die in 2019 worden ontvangen het 9% btw-tarief verschuldigd. Praktijknotitie Belastingplan 2019: de btw-maatregelen Pagina: 3/9

4 2.3. Vooruitbetaling Bij vooruitbetalingen geldt dat de ondernemer de btw verschuldigd is op het moment waarop de vooruitbetaling wordt ontvangen. Het moment waarop de vooruitbetaling wordt ontvangen, is dus bepalend voor de vaststelling van welk btw-tarief van toepassing is. Uitzondering hierop is een overeengekomen vooruitbetaling voor prestaties aan andere ondernemers of rechtspersonen. - Overeengekomen vooruitbetaling voor prestaties aan andere ondernemers of rechtspersonen De presterende ondernemer is in dit geval verplicht een factuur uit te reiken vóór het tijdstip van de opeisbaarheid van de vooruitbetaling. Voor de btw is het tijdstip waarop de factuur wordt uitgereikt of had moeten worden uitgereikt, zoals eerder gezegd, doorslaggevend voor het moment van btw verschuldigdheid. Om het 6%-tarief volledig toe te kunnen passen, zal de volledige vergoeding moeten worden vooruit gefactureerd in Wel volgt uit de Nota naar aanleiding van het verslag Belastingplan 209 dat kunstmatige constructies waarbij vooruit wordt gefactureerd voor prestaties die na 1 januari 2019 worden verricht en betaald, door de Belastingdienst worden bestreden. - Vooruitbetaling van een particulier Wanneer de vooruitbetaling van een particulier in 2018 wordt ontvangen, is het 6% tarief van toepassing. Indien de voortuitbetaling in 2019 wordt ontvangen, is het 9% tarief van toepassing. De factuurdatum is dus niet doorslaggevend. Voorbeeld 3 Een BV verkoopt kaarten voor een concert dat in juli 2019 plaatsvindt. De BV verkoopt een deel van de kaarten in 2018 en een deel van de kaarten in De verkoop van de kaarten die in 2018 worden verkocht en waarvan de vooruitbetaling in 2018 wordt ontvangen is belast met 6%. De kaarten die na 31 december 2019 worden verkocht zijn belast met 9% btw. Praktijknotitie Belastingplan 2019: de btw-maatregelen Pagina: 4/9

5 3. Verruiming sportvrijstelling 3.1. Kern van de nieuwe sportvrijstelling Per 1 januari 2019 wordt de btw-sportvrijstelling aangepast. Deze maatregel is een gevolg van het arrest- Bridport en West Dorset Golf Club. 1 In dit arrest heeft het HvJ geoordeeld dat de sportvrijstelling niet beperkt mag worden tot diensten aan de leden. Op dit moment is de vrijstelling alleen van toepassing op prestaties op het gebied van sport die verenigingen aan hun leden verrichten. Met ingang van 1 januari 2019 wordt dit onderscheid tussen diensten aan leden en niet-leden daarom opgeheven. Daarnaast is de tekst van de sportvrijstelling in de Wet OB qua terminologie aangepast aan art. 132, lid 1, onderdeel m Btw-richtlijn. De sportvrijstellig blijft, zoals ook nu het geval is, alleen gelden voor nietwinstbeogende instellingen. De verruiming van de sportvrijstelling pakt nadelig uit voor niet-winstbeogende instellingen, zoals exploitatiestichtingen en gemeentes, die een sportaccommodatie exploiteren en hierop nu het 6% btwtarief toepassen. Zij kunnen nu op grond van de huidige wetgeving alle btw (meestal 21%) op de kosten van de (ver)bouw en onderhoud van de sportaccommodatie volledig in aftrek brengen en zijn meestal over de (veelal lage) vergoeding die zij ontvangen slechts 6% btw verschuldigd. Per 1 januari 2019 zijn deze instelling niet langer btw verschuldigd, hier staat tegenover dat zij ook geen (volledig) recht hebben op aftrek van voorbelasting. In verband met dit financiële nadeel is door het Ministerie van VWS voorzien in een subsidieregeling Diensten die nauw samenhangen De sportvrijstelling ziet op diensten die nauw samenhangen met de beoefening van sport of met lichamelijke opvoeding. Van nauw samenhangende diensten is sprake als deze onontbeerlijk zijn voor het beoefenen van sport of lichamelijke opvoeding Denksportverenigingen In het arrest The English Bridge Union heeft het HvJ geoordeeld dat het kaartspel bridge vanwege de te verwaarlozen lichamelijke component geen sport is als bedoeld in de btw-richtlijn. 2 Hieruit volgt dat denksporten zoals dammen, schaken, backgammon buiten de sportvrijstelling vallen, aangezien deze een te verwaarlozen lichamelijke component bevatten. Denksportverenigingen worden nu nog als sportverenigingen aangemerkt die gebruik kunnen maken van de btw-vrijstelling voor niet-commerciële sportverenigingen (art. 11 lid 1, onderdeel e Wet OB 1968), vanwege de erkenning van denksport (wedstrijdbridge, schaken, dammen etc) als sportbeoefening in de Toelichting op Tabel I, post b.3. Het begrip sportbeoefening wordt voor het verlaagde btw-tarief en de btw-vrijstelling hetzelfde uitgelegd. 1 HvJ EU 19 december 2013, nr. C-495/12 2 HvJ EU 26 oktober 2017, nr. C-90/16 Praktijknotitie Belastingplan 2019: de btw-maatregelen Pagina: 5/9

6 In de schriftelijke beantwoording van een deel van de vragen die gesteld zijn tijdens het wetgevingsoverleg van 5 november 2018 over het pakket Belastingplan 2019 is gesproken over de btw-positie van denksportverenigingen. Er is overleg gaande of deze verenigingen als een 11-1-f-instelling aangemerkt kunnen worden, zodat voorkomen wordt dat deze verenigingen btw-plichtig worden. De Staatssecretaris van Financiën heeft laten weten dat hierover dit jaar nog geen besluit wordt genomen. Aan deze verenigingen is de toezegging gedaan dat hangende het onderzoek en overleg de denksportverenigingen de toepassing van de sportvrijstelling mogen continueren. Bij een wijziging in beleid zal rekening worden gehouden met een redelijke overgangstermijn Winstoogmerk De sportvrijstelling geldt niet voor organisaties die winst beogen. Commerciële sportorganisaties worden dus niet door de aanpassing van de sportvrijstelling geraakt. Op dit moment wordt het winstoogmerk per activiteit bekeken. Per 1 januari 2019 verandert dit. Voorgesteld wordt om het winstoogmerk per organisatie te beoordelen, in overeenstemming met eerdere jurisprudentie van het HvJ. 3 Dit heeft tot gevolg dat een organisatie die met de sportprestaties winst behaalt, maar als geheel niet winst beogend is, onder de vrijstelling valt. Andersom geldt dat een organisatie die met de sportprestaties geen winst behaalt, maar als geheel wel, niet langer onder de sportvrijstelling valt. Om te bepalen of een organisatie kwalificeert als winst beogende organisatie dienen dus per 1 januari 2019 alle activiteiten die de organisatie verricht in beschouwing te worden genomen, waaronder ook de activiteiten die niet onder de vrijstelling voor sportbeoefening vallen. 4 Of een organisatie haar prestaties verricht met of zonder winstoogmerk is afhankelijk van haar statutaire doel en de concrete omstandigheden van het betrokken geval. Het is aan de nationale rechter om aan de hand van die gegevens te bepalen of een organisatie aan de eisen voldoet. Ook een instelling die winst behaald kan zich kwalificeren als instelling zonder winstoogmerk, zelfs indien zij systematisch winst realiseert. Daarbij geldt de voorwaarde dat de organisatie de winst niet uitdeelt onder haar leden, maar uitsluitend aanwendt ten dienste van de instandhouding of verbetering van haar sportprestaties Subsidieregeling Zoals eerder gezegd, ziet de uitbreiding van de sportvrijstelling ook op de terbeschikkingstelling van sportaccommodaties/terreinen aan een sportvereniging door gemeenten/stichtingen. Deze terbeschikkingstelling valt nu onder het 6%-tarief. Deze ter beschikking stelling zal vanaf 1 januari 2019 ook onder de btw-vrijstelling vallen. Het gevolg van het moeten toepassen van de vrijstelling per 1 januari 2019 pakt vanwege het verlies van het recht op aftrek van voorbelasting meestal nadelig uit voor exploitanten van sportaccommodaties. In verband met dit financiële nadeel is voorzien in een tweetal subsidieregelingen per 1 januari 2019 t/m 31 december 2023: 1. de Subsidieregeling stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties 2. de Regeling specifieke uitkering stimulering 3 HvJ 21 maart 2002, C-267/00 (Zoological Society) en HvJ EU 21 maart 2002, C-174/00 (Kennemer Golf) 4 HvJ 21 maart 2002, C-267/00 (Zoological Society) en HvJ EU 21 maart 2002, C-174/00 (Kennemer Golf) 5 HvJ EU 21 maart 2002, C-174/00 (Kennemer Golf) & p. 54 van de artikelsgewijze toelichting op het Belastingplan 2019 Praktijknotitie Belastingplan 2019: de btw-maatregelen Pagina: 6/9

7 De eerste subsidieregeling is voor een privaatrechtelijke rechtspersoon zonder winstoogmerk die als doel heeft om sportaccommodaties ter beschikking te stellen aan de amateursport voor lokale gebruikers. Het gaat dan om de bouw en onderhoud van sportaccommodaties en aanschaf en onderhoud van sportmaterialen. De tweede subsidieregeling is voor gemeenten. Het gaat dan om bestedingen in verband met activiteiten in het kader van sport, met name bouw en onderhoud van sportaccommodaties, maar ook exploitatie van sportaccommodaties, zoals gebruikerskosten, energielasten en kosten voor het inhuren van beheerders Overgangsregeling Het wetsvoorstel voorziet in een zeer ruime overgangsregeling. Als gevolg van het feit dat het toepassingsbereik van de vrijstelling wordt verruimd kunnen organisaties die nu btw-belaste prestaties verrichten per 1 januari 2019 onder de sportvrijstelling vallen. Dit heeft mogelijke gevolgen voor investeringen die zij in het verleden hebben gedaan. Op grond van de herzieningsregels kunnen de organisaties een deel van de btw die zij in het verleden in aftrek hebben gebracht alsnog verschuldigd zijn. De overgangsregeling voorkomt dit. De overgangsregeling houdt verband met het feit dat de subsidieregeling alleen van toepassing is voor activiteiten (bouw, onderhoud of aanschaf) die aanvangen vanaf 1 januari Kortgezegd, houdt deze overgangsregeling in dat exploitatiestichtingen/gemeentes die op basis van de huidige regels een sportaccommodatie belast ter beschikking stellen en louter op basis van de verruiming van de sportvrijstelling per 1 januari 2019 binnen de sportvrijstelling vallen, op basis van de overgangsregeling de in aftrek gebrachte btw niet te hoeven herzien. Ook wanneer de bouw al vóór 1 januari 2019 is gestart, maar pas na die datum wordt opgeleverd en in gebruik is genomen, kan de btw op de bouwtermijnen volgens het overgangsrecht toch nog volledig in aftrek worden genomen, mits de aftrek op basis van de huidige regels is toegestaan. De overgangsregeling voorziet erin dat de btw die na 31 december 2018 in rekening wordt gebracht in aftrek mag worden gebracht conform de bestemming op het tijdstip waarop de koop-/aannemingsovereenkomst is gesloten. Een bestemming voor het belaste gelegenheid geven tot sportbeoefening betekent daarom dat de btwaftrek ook na 2018 in stand blijft. Let op! Vanwege het feit dat niet winst-beogende exploitatiestichtingen onder de sportvrijstelling gaan vallen per 1 januari 2019 krijgen zij mogelijk te maken met de fondswervingsvrijstelling. De fondswervingsvrijstelling is van rechtswege van toepassing. Bij fondswervende activiteiten kan worden gedacht aan sponsoringactiviteiten, kantine-activiteiten, verkoop sportartikelen. Voorbeeld 4 Een niet winst-beogende stichting stelt accommodatie ter beschikking aan een tennisvereniging. De stichting ontvangt een exploitatievergoeding van de tennisvereniging hiervoor en brengt hierover 6% btw in rekening. De stichting heeft in 2017 nieuwe tennisbanen aangelegd en de aanschaf btw in aftrek gebracht. Per 1 januari 2019 valt de stichting onder de sportvrijstelling. De aanschaf-btw hoeft niet te worden herzien, aangezien hiervoor een overgangsregeling is getroffen. Aangezien de bouw is aangevangen voor 1 januari 2019 mag de stichting geen gebruik maken van de subsidieregeling. Met andere woorden, van twee walletjes kan niet worden gegeten. Praktijknotitie Belastingplan 2019: de btw-maatregelen Pagina: 7/9

8 4. Drempelbedrag voor grensoverschrijdende digitale B2C-diensten Vanaf 1 januari 2015 zijn grensoverschrijdende digitale diensten aan consumenten in andere EU-lidstaten belast in de lidstaat waar de consument is gevestigd of woont. Ondernemers die deze zogenoemde B2Cdiensten (Business to Consumer) verrichten, kunnen deze diensten aangeven en betalen via de Mini One Stop Shop-regeling (MOSS). Voor kleine ondernemers, zijn de administratieve lasten bij grensoverschrijdende B2C-diensten groot. Met ingang van 1 januari 2019 wordt tegemoet gekomen aan kleine ondernemers die via het internet in beperkte mate digitale diensten leveren aan particulieren in andere lidstaten. Ondernemers die maar in één lidstaat gevestigd zijn en digitale B2C-diensten verrichten aan consumenten in andere lidstaten zijn pas vanaf buitenlandse btw verschuldigd. Deze ondernemers kunnen wel kiezen bijv. vanwege gunstiger btw-tarief in de lidstaat waar de consument woont om btw in de lidstaat van de consument te voldoen. 5. Modernisering kleine ondernemersregeling Voor meer informatie over de kleine ondernemersregeling (hierna: KOR) verwijzen wij jullie naar onze eerdere praktijknotitie van augustus 2018 btw en OVOB. In deze notitie zijn wie dieper ingegaan op de huidige KOR en de nieuwe KOR. Zoals opgemerkt in die notitie wordt de term OVOB niet gebruikt vanaf 1 januari De gewijzigde regeling voor kleine ondernemers blijft gewoon kleine ondernemingsregeling heten. In deze notitie schetsen wij nog even in het kort de KOR die ingaat per 1 januari De KOR wijzigt per 1 januari De wijziging houdt in dat niet langer de (per saldo) verschuldigde btw van (maximaal) per jaar wordt verminderd, maar dat een omzetgrens gaat gelden van per jaar. Dit betreft in Nederland behaalde omzet. Daarnaast is van belang dat de regeling vanaf 2020 ook mag worden toegepast door rechtspersonen, waaronder verenigingen, stichtingen, BV s. Op dit moment is de KOR nog beperkt tot (samenwerkingsverbanden van) natuurlijke personen. De kern van de nieuwe KOR is dat een ondernemer, die onder de omzetgrens blijft en ervoor kiest om de KOR toe te passen, geen btw in rekening brengt aan zijn afnemers. De btw die andere ondernemers hem in rekening brengen, kan de ondernemer niet in aftrek brengen. Het toepassen van de KOR leidt tot een ontheffing van de aangifte-, administratieve en factureringsverplichtingen. Ondernemers die de KOR niet (kunnen) toepassen, doen op reguliere wijze btw-aangifte. De kleine ondernemer die met ingang van 1 januari 2020 de KOR wil toepassen kan dit vanaf 1 juni 2019 bij de inspecteur melden, maar moet dit uiterlijk op 20 november 2019 doen. Wanneer ondernemers zich later melden als 20 november 2019, dan is de KOR pas vanaf 1 april 2020 toepasbaar en gelden voor het eerste kwartaal van 2020 de normale regels. De KOR kan nooit met terugwerkende kracht worden toegepast. Na 1 januari 2020 gaat voor toepassing van de KOR een meldingstermijn van vier weken gelden voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de KOR wordt toegepast. De ondernemer die opteert voor de Praktijknotitie Belastingplan 2019: de btw-maatregelen Pagina: 8/9

9 KOR kan pas na drie jaar de KOR weer opzeggen. Tegelijkertijd geldt dat de ondernemer pas drie jaren na die opzegging opnieuw kan kiezen voor toepassing van de KOR. 6. Tenslotte Deze praktijknotitie gaat in op de btw-maatregelen die zijn opgenomen in het Belastingplan De verhoging van het btw-tarief van 6% naar 9% is een van de maatregelen en heeft onder andere impact op: de administratie, de prijzen van goederen en diensten, de facturatie en btw-aangifte bij de jaarovergang, reserveringen en offertes. Met andere woorden, alle bedrijven die btw-plichtig zijn, doen er verstandig aan om vóór 1 januari 2019 hun boekhoudsysteem aan te passen, zodat voor prestaties die onder het lage btw-tarief vallen na 1 januari % btw wordt afgedragen in plaats van 6% btw. Verder wordt per 1 januari 2019 de btw-sportvrijstelling aangepast. Met ingang van 1 januari 2019 gaat de sportvrijstelling ook gelden voor diensten aan niet-leden. De verruiming van de sportvrijstelling pakt nadelig uit voor niet-winstbeogende instellingen, zoals exploitatiestichtingen en gemeentes. Voor deze instellingen is een overgangsregeling getroffen. De overgangsregeling houdt verband met het feit dat de in het leven geroepen subsidieregeling alleen van toepassing is voor activiteiten (bouw, onderhoud of aanschaf) die aanvangen vanaf 1 januari Wij raden aan om als exploitatiestichting/gemeente zijnde de gevolgen van de verruiming van de sportvrijstelling in kaart te brengen. Uiteraard is -INSTITUUT u hierbij graag van dienst. Tevens wordt er een EU-brede registratiedrempel ingevoerd van om startende e- commercebedrijven niet vanaf de eerste grensoverschrijdende verkoop op te zadelen met administratieve lasten. Indien deze bedrijven onder dit bedrag zitten, hoeven ze niet via het Europees loket hun btw-zaken te regelen, maar kan dit gewoon bij de eigen Belastingdienst. Daarnaast verandert de kleine ondernemersregeling per 1 januari Mocht u vragen hebben over de inhoud van deze NOAB praktijknotitie, dan kunt u als NOAB-lid in het kader van de NOAB-helpdesk contact opnemen met: NOAB Adviesgroeplid -INSTITUUT, mr. Frank Resseler en drs. Daphne van den Heuvel Tel Voorwaarden en disclaimer Deze praktijknotities zijn specifiek bedoeld voor NOAB-kantoren. Het is niet toegestaan deze te delen met andere partijen. Daarnaast is de disclaimer van kracht die u kunt vinden op Praktijknotitie Belastingplan 2019: de btw-maatregelen Pagina: 9/9