Bijlage 2. Onderbouwing aanvraag omgevingsvergunning

Transcriptie

1 Bijlage 2 Onderbouwing aanvraag omgevingsvergunning 1

2 1. Gegevens inrichting Op de tekeningen behorende bij de aanvraag omgevingsvergunning is af te lezen welke apparatuur en (eventueel) benodigde hulpsystemen gebruikt worden. De voornaamste grond/hulpstoffen die op de inrichting in gebruik zijn betreffen voer, water, strooisel, mest, warmte en elektriciteit en de voornaamste eind/afval producten betreffen kadavers, mest (dikke fractie, mineralenconcentraat, gecomposteerde mest), spuiwater, afvalwater, kippenvlees, warmte, elektriciteit en groengas. 2. Gegevens oprichting (niet technische samenvatting) Nieuw Gemengd Bedrijf Het doel van het project Nieuw Gemengd Bedrijf (NGB) als totaalconcept is het realiseren van het eerste agro-ecopark met intensieve veehouderij in Nederland, waarbij dankzij clustering van agrarische en nietagrarische functies van diverse sectoren, kringlopen vergaand worden gesloten, milieuwinst wordt behaald, dierenwelzijn wordt verbeterd, transport wordt gereduceerd, grond efficiënter wordt gebruikt, de locale economie wordt gestimuleerd en economisch een beter rendement wordt behaald. Het Nieuw Gemengd Bedrijf, zoals dat in de MER wordt omschreven, zal bestaan uit een gesloten varkens- en kippenbedrijf met een Bio Energie Centrale. Binnen het varkens en kippenbedrijf zullen meerdere schakels in de productiekolom zijn samengevoegd. Bij de varkens op locatie Heideveld worden de voerfabriek en de zeugen- en vleesvarkenshouderij gecombineerd. Bij de kippen worden de huisvesting van vleeskuikenouderdieren, broederij, vleeskuikenhouderij en slachterij gecombineerd. De Bio Energie Centrale (BEC) zal alle mest van het kippen- en varkensbedrijf en stromen (uit de positieve lijst voor co-vergisting) van naburige bedrijven verwerken tot nuttige grondstoffen. Daarnaast zal het slachtafval apart worden vergist en het slachtafvalwater zal worden behandeld in een waterzuivering. Het gezuiverd afvalwater wordt vervolgens volledig hergebruikt binnen de inrichting (zie bijlage 8). Het bedrijf wil groengas en groene stroom aan het net leveren. Verder wordt de geproduceerde energie en warmte deels ingezet in de eigen bedrijven, het overschot zal als groene energie worden geleverd aan naburige bedrijven en het energienetwerk. Vergunningaanvraag Het Nieuw Gemengd Bedrijf (NGB) bestaat feitelijk uit drie afzonderlijke bedrijven, namelijk de varkenshouderij, de pluimveehouderij met slachterij en de BEC. Onderhavige vergunningaanvraag voorziet op het pluimveegedeelte en de Bio Energie centrale van Kuijpers Onroerend Goed BV, omdat deze gelet op de functionele, technische en organisatorische bindingen en de directe nabijheid één inrichting vormen (artikel 1.1, lid 4 Wm) op één en hetzelfde kadastrale perceel. Omdat het pluimveegedeelte en de BEC zijn gelegen op hetzelfde perceel en tussen de pluimveetak en de BEC geen gronden of wegen aanwezig zijn die niet behoren tot de inrichting. Hieruit wordt geconcludeerd dat de pluimveetak en de BEC in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen. Organisatorisch gezien wordt opgemerkt dat de aanvrager (Kuijpers Onroerend Goed BV) de volledige zeggenschap heeft over de pluimveetak en de BEC en ook degene is die een 2

3 koopovereenkomst heeft met de gemeente. Voor de vraag of sprake is van technische bindingen tussen het pluimveebedrijf en de BEC, zijn algemene, gemeenschappelijke voorzieningen van belang, zoals bedrijfsriolering, centrale afvalopslagplaats, kantine, water en elektriciteitsvoorzieningen. Daarnaast worden de afvalstromen vrijkomend bij Kuijpers Kip en de slachterij deels verwerkt door de BEC en wordt de door BEC opgewekte warmte/elektriciteit en gezuiverd water weer toegepast door Kuijpers Kip. Voor een functionele binding is een uitwisseling van goederen, diensten, personeel of bedrijfsmiddelen van belang (zie ook de uitspraak van de Raad van State in de zaak , gemeente Oldenbroek). Daarnaast kan deze aanvraag worden gezien als een melding in het kader van het Activiteitenbesluit. Met betrekking tot goederen, personeel en diensten vindt er uitwisseling plaats tussen het pluimveebedrijf en de BEC, er is dan ook sprake van een functionele bindingen. Het gaat hierbij om pluimveemest, bedrijfsafvalwater en slachtafval welke direct aan de BEC worden geleverd. Verder wordt als technische binding ook door het personeel van de BEC gebruik gemaakt van de bedrijfskantine bij de slachterij. Hierdoor is er binnen het NGB sprake van twee separate inrichtingen (de varkenshouderij van Heideveld en de pluimveehouderij/bec van Kuijpers Onroerend Goed BV), waarvoor afzonderlijk een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer wordt aangevraagd. Onderhavige aanvraag ziet hierbij op het pluimveegedeelte en de BEC. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar bijlage 18 (het MER met alle bijgevoegde stukken). Op onderstaande topografische kaart is in roze gestippeld het varkensbedrijf en in oranje het pluimveebedrijf en BEC. Op dit moment wordt de bedrijfslocatie gebruikt als bouwland. Het betreft hierbij dan ook een aanvraag omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu, voor het oprichten van een nieuw bedrijf. Op de milieutekeningen zoals weergegeven in bijlage 1, wordt aangegeven welke gebouwen worden opgericht en waar welke processen plaatsvinden. Op de volgende pagina wordt per onderdeel beschreven welke ontwikkelingen er plaatsvinden en welke gebouwen voor dat specifieke onderdeel worden opgericht. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de pluimveehouderij met slachterij en de BEC. Figuur 1 Ligging projectlocatie. Pluimveehouderij en BEC (Kuijpers Onroerend Goed BV) Varkenshouderij (Heideveld BV) 3

4 Korte keten vleeskuikenhouderij Men is voornemens om een nieuw duurzaam pluimveebedrijf te realiseren. Bij de gangbare vleeskuikenhouderij worden op een moederdierenbedrijf uitsluitend eieren geproduceerd die met vrachtwagens worden getransporteerd naar een broederij. Hier worden de eieren uitgebroed en geselecteerd en de kuikens worden net uit het ei vervoerd naar een vleeskuikenhouderij alwaar ze worden afgemest. De laatste stap is dat de vleeskuikens worden geladen en naar een slachterij worden getransporteerd. Op onderhavige locatie worden deze ketens allen samengevoegd. Het pluimveebedrijf betreft daarmee een Korte Keten Vleeskuikenhouderij waar de volgende schakels in de keten samengebracht worden: 1. Vermeerdering: Ouderdierenhouderij van vleeskuikens voor broedeiproductie 2. Broederij: Voor voorbroeden van de broedeieren tot 18 dagen 3. Vleeskuikenhouderij: voor het nabroeden van de broedeieren (dag 19-21) en het houden van vleeskuikens; 4. Slachterij voor vleeskuikens, waarbij de vleeskuikens zonder vangen en zonder vrachtautotransport naar de verdovingsinstallatie worden getransporteerd en vervolgens worden geslacht; 5. Verwerking van het vleeskuiken, waaronder koelen van vlees, bakken, grillen en andere verwerkingsmethoden voor het voor de retail gereedmaken van het product. Gebouw 1: Dit betreft een op te richten werkplaats, annex (machine) opslag loods, waar de machines en materialen worden opgeslagen ten behoeve van het pluimveegedeelte. In deze loods is tevens een dieseltank, compressor(omkast), reinigingsmiddelenkast, geneesmiddelenkast en bestrijdingsmiddelenkast gesitueerd. Ook de afvalcontainers worden in deze loods opgeslagen. Voor de opslag van spuiwater zijn in deze loods twee silo s gesitueerd. Het leegpompen van deze spuiwatersilo s geschied volledig inpandig. Daarnaast wordt in dit gebouw een kantoor/technische ruimte ingericht ten behoeve van de weegbrug. Ook wordt in dit gebouwd de grondwaterpomp(in omkasting) en bijbehorende zuiveringsinstallatie gesitueerd. Het grondwater wat als drinkwater voor de dieren zal gaan dienen wordt van hieruit doorgepompt naar de verschillende gebouwen. Het strooisel voor in de pluimveestallen wordt in deze loods opgeslagen. De mobiele strooiselblower (elektrisch aangedreven) is zelfladend. Buiten, tegen de loods wordt een kadaverkoeling en een ondergrondse eierschaal opslag gerealiseerd. De koelmotor en de vacuümpomp worden binnen in de loods in een aparte ruimte gesitueerd. Hierdoor vindt er geen geluidsoverlast plaats. Gebouw 2: Dit betreft de op te richten vleeskuikenouderdierenstal, waar vleeskuikenouderdieren ( hennen en hanen) worden gehuisvest. Iedere 3 maanden en ten hoogste 10 maal per jaar, worden vleeskuiken ouderdieren aangevoerd en afgevoerd. Huisvesting vindt plaats in 4 groepen (van verschillende leeftijden) conform emissiearm stalsysteem BWL Dit betreft een groepskooi voorzien van mestband en geforceerde mestdroging. Als 4

5 nageschakelde techniek, wordt een chemische luchtwasser met 90% ammoniakreductie toegepast (BWL V4). Het spuiwater afkomstig van de luchtwasser wordt opgeslagen in een bufferput onder de luchtwasser van waaruit het spuiwater wordt doorgepompt naar de spuiwatersilo s in gebouw 1. Het droogvoer wordt middels voervijzels vanuit de voerkeuken getransporteerd naar de hokken. Het drinkwater kan indien noodzakelijk, via een medicijntank, worden voorzien van medicatie en wordt via een pomp naar de hokken getransporteerd. Het vrijkomend spoel- en afvalwater wordt opgeslagen in een bufferput onder de luchtwasser van waaruit het afvalwater wordt afgevoerd naar de BEC. De gelegde eieren vallen op een lopende band en worden naar de sorteermachine aan de oostzijde van de stal getransporteerd. Hier worden de onbevruchte of afwijkende eieren, die door de sorteermachine op gewicht zijn uitgeselecteerd afgevoerd naar de industrie. De goedgekeurde eieren worden door de eierenlaadmachine overgeladen op transporttrolleys en verplaatst naar eierenontvangstruimte in gebouw 3. Kadavers worden uit de hokken gehaald en in de kadavertonnen opgeslagen. Dagelijks worden de kadavertonnen geleegd in de ondergronds kadaveropslag naast gebouw 1. Mest en voerresten worden middels een mestband (bij leegstand) afgevoerd naar een dichte container buiten de stal en afgevoerd naar gebouw 10. Gebouw 3: Dit betreft de op te richten broederij. Deze broederij bestaat uit 7 delen, namelijk de eieren ontvangstruimte (1), eieren overleg ruimte (2), eierenbewaarplaats met ontsmettingssluis (3), broedkamers(4), de eieren schouwruimte (5), de wasruimte voor trolleys en trays (6) en de eierbewaarplaats (7). In de broederij vinden feitelijk twee transporten plaats, het intern transport middels de settertrolleys en het extern transport middels de transporttrolleys. Door deze splitsing wordt de insluip van bacteriën en ziektekiemen tot een minimum beperkt. Deze routing is op de milieutekening in gebouw 3 weergegeven. De in gebouw 2 goedgekeurde eieren komen op transporttrolleys binnen in de eieren ontvangstruimte(1). Vervolgens worden de eieren in de eieren overlegruimte(2) van de transporttrolleys op de settertrolleys geplaatst. De transporttrolleys worden in de wasruimte(7) gewassen en gaan voor hergebruik naar de eieren schouwruimte(5). De settertrolleys gaan naar de gekoelde eierenopslag met ontsmettingssluis(3). De eieren blijven hier twee tot 6 dagen rusten waarna ze worden ontsmet. De ontsmette eieren worden op de settertrolleys in de broedkamers(4) geplaatst, waar deze 18 dagen worden bebroed bij een temperatuur van 37,8 C. Na deze 18 dagen broedtijd worden de settertrolleys uit de broedkamers gehaald en worden de eieren geschouwd(6). Hierbij worden de eieren zonder kuikens uit de broedlade verwijderd en vervolgens (centraal) via vacuüm afgevoerd. Hierna worden de broedlades 5

6 overgeplaatst op de transporttrolleys en in de eierenbewaarplaats(6) opgeslagen. De settertrolleys worden in de wasruimte(7) gewassen en voor hergebruik in de eieren overleg ruimte(2) geplaatst. Vanuit de eierenbewaarplaats worden de eieren naar de gebouwen 4 tot en met 7 getransporteerd. Het transport zal plaats vinden via geconditioneerde transportaanhangers met een totale capaciteit van 16 trolleys en wordt getrokken door een elektrisch aangedreven voertuig. Gebouw 4/7: Gebouwen 4 tot en met 7 betreffen de vleeskuikenstallen. Per gebouw worden vleeskuikens gehuisvest conform het emissiearme stagesysteem (BWL ). Ook bij deze stallen wordt als nageschakelde techniek een chemische luchtwasser met 90% ammoniakreductie toegepast (BWL V4). Het spuiwater afkomstig van de luchtwasser wordt opgeslagen in een bufferput onder de luchtwasser van waaruit het spuiwater wordt doorgepompt naar de spuiwatersilo s in gebouw 1. Per gebouw zijn vier afdelingen dieren gehuisvest van verschillende leeftijden. De broedlades, afkomstig uit stal 3 worden automatisch verdeeld over de leefruimte van de dieren, waarna de eieren worden uitgebroed. Na uitkomst worden de broedlades uit de stallen gehaald en ontsmet in gebouw 3. Na ontsmetting worden de broedkarren weer naar gebouw 2 gebracht. De kuikens worden gehuisvest in de patiostal, die voorzien is van een transportband. Wanneer de kuikens slachtrijp zijn worden ze via deze band uit de stal getransporteerd naar een loopband die de dieren rechtstreeks naar het slachthuis transporteert. Iedere afdeling is voorzien van een hygiënesluis en eigen kadaverton. Hierdoor wordt kruisbesmetting van dierziektes tussen de verschillende stallen voorkomen en kunnen de dode dieren worden afgevoerd zonder andere afdelingen te besmetten. De eierschalen en niet uitgekomen eieren worden uit de stallen verwijderd en in de opslagvoorziening opgeslagen. Het spoelwater wordt opgevangen in een opslagput voor spoelwater van waaruit het wordt doorgepompt naar de BEC. De mest wordt middels mestbanden gescheiden van de dieren door een afstort met een overstap voor de kuikens en direct via een mesttransportband afgevoerd naar de BEC. Aan de zuidzijde van gebouw 4 is de voerkeuken gesitueerd. Hier wordt tarwe en krachtvoer gemengd en via voervijzels naar de diverse gebouwen getransporteerd. Gebouw 8: Dit betreft de op te richten slachterij. De vleeskuikens afkomstig uit de gebouwen 4 tot en met 7 worden aan het eind van de ronde getransporteerd op lopende banden naar de slachterij. In de slachterij worden de dieren eerst verdoofd. Vervolgens worden de dieren met een maximale capaciteit van dieren per uur geslacht tot delen of hele kippen, afhankelijk van de vraag. Een uitgebreide beschrijving van de slachterij is in bijlage 6 bijgevoegd. 6

7 Bio Energie Centrale De BEC verwerkt de vrijkomende mest uit het varkensbedrijf en het pluimveebedrijf, aangevuld met coproducten van de positieve lijst 1 en dikke fractie van varkensmest. Daarnaast wordt ook het slachtafval en het afvalwater uit de slachterij gescheiden verwerkt. Door een koppeling van technieken wordt er energie, gecomposteerde pluimveemest, dikke fractie van digestaat en een mineralenconcentraat geproduceerd. Het gecomposteerde product en het mineralenconcentraat (groene mest) die in het proces vrijkomt, kan binnen en buiten de Nederlandse landbouw worden afgezet. Daarnaast komt er bij deze processen ondermeer elektriciteit, warmte, CO 2, NO x, water en groengas vrij. Voor een overzicht van alle stromen en processen binnen deze inrichting wordt verder verwezen naar bijlage 8, zijnde diverse balansen voor de verschillende onderdelen. 1 Zie bijlage 15 voor een nadere uitwerking hiervan. 7

8 3. Bedrijfstijden Conform akoestisch onderzoek, zie bijlage MER-(beoordelings)plicht Aantal dierplaatsen Pluimvee Rav cat. E, F, G en J Vleesvarkens > 30 kg Rav cat. D.3 Zeugen Rav cat. D.1.2, D.1.3 en D.3 Gespeende biggen Rav cat. D.1.1 Pelsdieren Rav cat. H.1 t/m H.3 Voedsters Rav cat. I.1 Vlees- en opfokkonijnen Rav cat. I.2 MER beoordeling MER rapportage n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. Aantal dierplaatsen Melk-, kalf- of zoogkoeien Rav cat. A.1 en A.2 Jongvee Rav cat. A.3 Melk-, kalf- en zoogkoeien en jongvee Rav cat. A.1, A.2 en A.3 Vleesrunderen Rav cat. A.4 t/m A.7 Schapen of geiten Rav cat. B.1 en C.1 t/m C.3 Paarden of pony s Rav cat. K.1 en K.3 Struisvogels Rav cat. L.1 t/m L.3 MER beoordeling MER rapportage n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. Ontstaat een bedrijf boven een MER drempelwaarde Betreft dit een uitbreiding door ja nieuwbouw boven een ja drempelwaarde MER-rapportage MER-rapportage 2 nee Ontstaat een bedrijf boven de MERbeoordelingsplicht? nee Betreft dit een uitbreiding door ja nieuwbouw boven een ja drempelwaarde MER-beoordeling MER beoordeling nee N.V.T. nee 2 In bijlage 18 is de MER rapportage en bijbehorende aanvullingen bijgevoegd. 8

9 nr stal aantal dieren aantal plaatsen kg NH3 / dier subtotaal NH3 totaal NH3 additionele luchtwas (NH3, PM10 en evt. OUe) reductiefactor NH3 efa (NH3) 0,3*ef0 (NH3) efc (NH3) BBT kg NH3 / dier totaal BBT OUe / dier totaal Oue gr PM10 / dier totaal PM10 5. Diersoorten beoogde situatie RAV-code (BB of BWL) Diercategorie 2 E 4.1 (BWL ) (groot-)ouderdieren van vleeskuikens , , ,3952 BWL V4 (chemische luchtwasser) 0,1 0,08 0,174 0,0174 0, ,88 0, ,88 5, ,6 4 E 5.8 (BWL ) vleeskuikens , ,2 635,904 BWL V4 (chemische luchtwasser) 0,1 0,02 0,024 0,0024 0, ,2 0, ,4 14, E 5.8 (BWL ) vleeskuikens , ,2 635,904 BWL V4 (chemische luchtwasser) 0,1 0,02 0,024 0,0024 0, ,2 0, ,4 14, E 5.8 (BWL ) vleeskuikens , ,2 635,904 BWL V4 (chemische luchtwasser) 0,1 0,02 0,024 0,0024 0, ,2 0, ,4 14, E 5.8 (BWL ) vleeskuikens , ,2 635,904 BWL V4 (chemische luchtwasser) 0,1 0,02 0,024 0,0024 0, ,2 0, ,4 14, , , , ,6 De gehanteerde emissiefactoren zijn gebaseerd op de toepassing van het luchtwassysteem bij een traditioneel (niet emissiearm) huisvestingssysteem. Indien het luchtwassysteem wordt toegepast in combinatie met een ander emissiearm huisvestingssysteem niet zijnde een ander luchtwassysteem, wordt de emissiefactor van die combinatie overeenkomstig voetnoot 3 uit de Regeling ammoniak en veehouderij als volgt berekend: ef c = 0,01 (100 rp l ) ef a (ef c en ef a zijn daarbij de emissiefactoren van de combinatie respectievelijk van het andere emissiearme systeem is; rp l geeft het reductiepercentage van de luchtwasser weer). Indien het reductiepercentage van het andere huisvestingssysteem echter hoger is dan 70 (ef a < 0,3ef o, waarbij ef o de emissiefactor van overige huisvestingssystemen van de betreffende diercategorie is), dan geldt echter: ef c = 0,01 (100 rp l ) 0,3 ef o. Beide stalsystemen hebben op zichzelf al een reductiepercentage van meer dan 70%: Voor de vleeskuikenouderdieren is dit dus 0,01 x (100-90) x 0,3 x 0,580 kg = 0,0174 kg NH 3 /dier/jaar. Voor de vleeskuikens is dit 0,01 x (100-90) x 0,3 x 0,080 kg = 0,0024 kg NH 3 /dier/jaar. Voor de beschrijving van de emissiearme stalsystemen zijn in bijlage 4 leaflets van de toegepaste stalsystemen opgenomen. 9

10 6. Bestemming Het onderhavige voornemen is in strijd met het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Omdat het voornemen in strijd is met het geldende bestemmingsplan, zijn ten behoeve van onderhavig project twee projectbesluiten vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Horst aan de Maas. Het betreft hier projectbesluiten als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening, waardoor het bestemmingsplan Buitengebied buiten toepassing wordt gelaten. Het gaat hier om twee projectbesluiten, nu voor enerzijds de korte keten vleeskuikenhouderij en anderzijds de Bio Energie Centrale afzonderlijke bouwvergunningen en projectbesluiten zijn aangevraagd bij het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Horst aan de Maas. De desbetreffende bouwvergunningen en projectbesluiten zijn verleend bij besluit van 30 oktober 2012 (bijlage 21 en 25). Gelet op de ruimtelijke onderbouwing en de bij de ruimtelijke onderbouwing behorende bijlagen die zijn opgesteld ten behoeve van het realiseren van onderhavig project, heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Horst aan de Maas besloten om de projectbesluiten en bouwvergunningen te verlenen. Gelet daarop is onderhavig project ruimtelijk inpasbaar en is sprake van planologische goedkeuring voor het realiseren van onderhavig project. Figuur 2 Ligging projectlocatie. (bron: Projectlocatie 10

11 7. Omgeving van de inrichting 7.1 Kwetsbare gebieden Het aspect ammoniak dient getoetst te worden aan de Wet ammoniak en veehouderij, die per 8 mei 2002 in werking is getreden. De inrichting is niet gelegen binnen een zeer kwetsbaar gebied noch binnen de 250 meter zone rondom een zeer kwetsbaar gebied, zie tevens figuur 3 afkomstig uit de MER-rapportage. Derhalve wordt er voldaan aan de Wet ammoniak en veehouderij. Figuur 3 Ligging projectlocatie ten opzichte van Wav gebieden. (bron: MER-rapportage 2010, NGB) 7.2 Natura-2000 In de omgeving van het bedrijf zijn een aantal Natura 2000-gebieden gelegen welke vallen onder de beschermingsgebieden ingevolge de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en onder de Habitatrichtlijn (92/43/EEG). De Maasduinen op circa 4,3 km is het dichtsbij gelegen Limburgs Natura-2000 gebied. Met het beoogde plan vindt er een stijging plaats in ammoniakemissie ten opzichte van de referentie datum van 7 december 2004 voortkomend uit de Crisis en Herstelwet. Er is reeds een aanvraag vergunning Natuurbeschermingswet 1998 ingediend bij Provincie Limburg, de ontvangstbevestiging hiervan is bijgevoegd in bijlage 10. Naast de Nederlandse Natura-2000 gebieden heeft onderhavige inrichting mogelijk ook invloed op de in Duitsland gelegen Natura-2000 gebieden. Voor de stijging in ammoniak depositie wordt, conform de Nederlandse wet- en regelgeving, middels externe saldering de stijging in ammoniak gesaldeerd. Hierdoor worden de mogelijk nadelige gevolgen voor de Nederlandse Natura-2000 volledig gecompenseerd en wordt er voldaan aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Gezien de Duitse Natura-2000 gebieden in dezelfde windrichting zijn gelegen als de Nederlandse Natura-2000 gebieden, maar op een (veel) grotere afstand, kan worden geconcludeerd dat per saldo er op de Duitse Natura-2000 gebieden geen nadelige gevolgen zijn te verwachten wanneer de toename in ammoniakdepositie binnen Nederland wordt gesaldeerd. 11

12 8. Wijze vaststellen milieubelasting Om fysieke milieubelasting vast te stellen zijn in onderhavige aanvraag diverse berekeningen en dimensioneringsplannen toegevoegd waarin de belasting van het milieu zoals emissies naar lucht, water en bodem en geluidemissie zijn vastgesteld. Dit conform de ministeriële regelingen, zoals de Regeling ammoniak veehouderij, de Regeling geurhinder veehouderij en Emissiefactoren fijn stof voor veehouderij, zoals deze jaarlijks door het ministerie van VROM (thans Infrastructuur en Milieu) worden vastgesteld. 9. Ongewone voorvallen Situatie geen afzet biogas Binnen dit concept is gekozen voor een dubbele opstelling van WKK s en de aanwezigheid van een permanente fakkelinstallatie als veiligheidsvoorziening. De fakkel is overgedimensioneerd op de productie van het biogas, in dit geval is de berekende productie 798 m 3 biogas per uur. De fakkel kan een gasflow van maximaal 1500 m 3 biogas per uur affakkelen. Indien er ook gelijktijdig een stroomstoring plaats vindt, dan is een noodstroomaggregaat (in gebouw 11) aanwezig die voor de noodzakelijke stroomvoorziening voor de fakkel zorgt en het monitoringssysteem tussen de verschillende processen kan voorzien van stroom zodat de veiligheid niet in gevaar komt. Situatie uitvallen AWZI Indien de AWZI voor het slachtafvalwater uitvalt kan het vrijkomende afvalwater tijdelijk worden opgevangen in de calamiteitenbuffers nabij gebouw 11. Deze twee buffers zijn ieder 550 m 3 groot en kunnen daarmee een tijdsbestek van ruim 3 etmalen overbruggen. Binnen dit tijdsbestek kunnen organisatorische maatregelen worden getroffen om het afvalwater per tankauto af te voeren en indien er binnen deze periode geen zicht is op het herstellen van de zuivering, de slachterij (deels) stil te leggen. 10. Milieuzorg Grondstoffenverbruik Mineralenboekhouding Waterverbruik Nota s en watermeters Energieverbruik Noto s Keuringen/ inspecties Brandblusapparatuur/tanks/ketels/technische installaties Veebezetting Gecombineerde opgave Bedrijfsafvalwater Debietmeters kwaliteitsmanagementsysteem ISO Bodem 11.1 Bodembeschermende maatregelen 12

13 lekbak Voorziening met kwaliteitseisen conform (H)BRM vloeistofkerend vloer, welke bestand is tegen de gebruikte stoffen voorzien bij GM/BK/RM en Tanks (zie legenda op tekening) Gebouw 2, 4 t/m 7, 9 t/m 12 en (vergistings)bassins. Zie ook bijlage 14 Gebouw 1, 3 en 8. Zie ook bijlage 11 voor de bodemrisico-inventarisatie en bijbehorend bodemonderzoek 11.2 Nulsituatie bodemonderzoek Reeds uitgevoerd in het kader van de ruimtelijk onderbouwing en geactualiseerd, zie bijlage Brandveiligheid brandblusmiddelen aanwezig zie tekening 01 en 02 omschrijving van de aan te brengen brandveiligheidsinstallatie toegevoegd bijv. brandmeldinstallatie, sprinklerinstallatie Zie bijlage 13 noodplan bij propaantank aanwezig Ammoniakkoeling Conform artikel 3.16c en 3.16d van het Activiteitenbesluit Brandveiligheidsrapport en fire safety Zie bijlage 13 N.v.t. 13. Waterverbruik Soort water m 3 /jr. huidig m 3 /jr. aanvraag Leidingwater n.v.t Grondwater n.v.t Anders nl. water uit de omgekeerde osmose m 3 /jr. jaar Globaal gebruiksdoel Huishoudelijke aard en slachthuis gebouw 8 Drinkwater vleeskuikens gebouwen 4-7 Drinkwater ouderdieren gebouw 2 Drinkwater vleeskuikens gebouwen 4-7 n.v.t Stalreiniging gebouw Reinigingswater en ontsmetting non-tox gebouw Stalreiniging gebouwen Compostering gebouw CO-vergisting gebouw Luchtwassers 1 en 2 gebouw 10 Anders nl. water uit de biologische zuivering n.v.t Koeler WKK s gebouw Reinigingswater en ontsmetting non-tox gebouw 3 Schoon proceswater t.b.v. Luchtwassers stallen 2 13

14 Totaal n.v.t. m 3 /jr m 3 /jr. Schoon proceswater t.b.v. Luchtwassers stallen 4-7 Schoon proceswater t.b.v. voorreiniging (Na)vergister gebouw Waterverbruikpreventie Het gebruik van leidingwater binnen de inrichting wordt zoveel mogelijk vermeden. Hiervoor wordt waar mogelijk het eigen geproduceerde water uit de RO installatie en uit de AWZI intern toegepast. Zie hiervoor bijlage 8 massabalans met daarin verwerkt de waterstromen binnen de processen en verschillende onderdelen. Binnen de inrichting wordt in totaal m 3 leidingwater en m 3 grondwater per jaar verbruikt. Door het toepassen van een (slacht) afvalwaterzuivering met biologische zuivering wordt in totaal m 3 water (Omgekeerde osmose en schoon proceswater uit de biologische zuivering) hergebruikt binnen het proces. 14. Afvalwater 14.1 Verontreinigende stoffen die in het afvalwater terecht kunnen komen. Handeling waarbij afvalwater vrijkomt Afvalstof Hoeveelheid (liter of kg/jaar) Huishoudelijk (douche/kantine) zeep- en reinigingsmiddel 25 kg middel Hygiënesluizen gebouw 2,3,4,5,6,7 zeep- en reinigingsmiddel 25 kg middel Al het afvalwater afkomstig van de hygiënesluizen wordt afgevoerd naar de BEC. Het afvalwater afkomstig van toiletten/douches en kantine in gebouw 8 wordt via het riool afgevoerd. 14

15 14.2 Waarop wordt het afvalwater geloosd? Afvalwaterstroom 1 1. Bedrijfafvalwater van huishoudelijke aard 2 2. percolatiewater en perssap veevoeders 3. was- en spoelwater melkinstallatie 4. schrobwater varkens- of rundveestallen en uitloopruimten 6. (slacht) afvalwater gebouw 8 6. was- en schrobwater pluimveestallen 7. percolatiewater/perssap organisch afval 8. Gezuiverd water uit slachtafvalfractie Oppvl. Openbaar Mest- Opslagput Bodem Anders Totaal Vervuilings Vervuiling water riool kelder 7 opslagsilo (diffuus 6 ) nl. BEC m 3 /jr. waarde 8 totaal m 3 /jr. m 3 /jr. m 3 /jr. m 3 /jr m 3 /jr m 3 /jr. m 3 /jr , , , , , , , , Gezuiverd water uit mestfractie 10. Hemelwater van daken en verhardingen 3 Totaal 0 0,016 0 dak ,001 0 erf , Toelichting: 1 U kunt ten aanzien van de afvalwaterstroom eveneens verwijzen naar het eerdergenoemd gebruikswater. 2. Er wordt gerekend met 50 liter per in het bedrijf werkzame persoon per dag 3. Totale oppervlak van daken en terreinen vermenigvuldigen met 0,8 (in NL. gem. 0,8 m 3 / m 2 per jaar). 4. Indien volumestroommeting en/of bemonstering plaatsvindt wilt u dat dan in de laatste kolom aangeven. 5. Een puntlozing heeft normaliter betrekking op een bezinkput of zaksloot 6. Een diffuse lozing op de bodem houdt in dat het afvalwater wordt opgevangen in een aparte opvangvoorziening om vervolgens elders (buiten de inrichting) in de bodem te brengen, hiervoor is een ontheffing in het kader van het Lozingenbesluit bodembescherming vereist 7. Bij een lozing op de mestkelder wordt het afvalwater vermengd met dierlijke mest. De regels voor het opslaan en aanwenden van dierlijke mest zijn dan van toepassing 8. de niet in artikel 2 van het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water 2009 opgenomen tabel aan afvalwaterstromen hebben een vervuilingswaarde van 0,021 per m Maatregelen ter beperking van de afvalwaterstroom. Hergebruik; Buffering anders nl. Al het afvalwater afkomstig van gebouwen 2 t/m 8 wordt in de BEC gereinigd en hergebruikt m.u.v. het afvalwater van de toiletten, douches en kantine, dat gaat rechtstreeks naar het riool. Schoon proceswater zijnde afkomstig uit de RO-installatie en de AWZI wordt tijdelijk in diverse interne buffers opgeslagen om pieken in de waterbehoefte en productie op te vangen. Waterbesparende sproeikoppen en waterbesparende techniek voor het broei- en plukproces in de slachterij. De koelinstallatie in de vleeskuikensstallen wordt naast waterblussysteem ook ingezet als inweekinstallatie, door deze maatregel worden de reinigingstijd met een hogedrukreiniger aanzienlijk verkort en daarmee het waterverbruik. Zie ook paragraaf

16 14.4 Aantal uren waarop als regel per etmaal bedrijfsafvalwater wordt geloosd. Overdag tussen uur 12 uren. Via buffer uren. Hoe vaak en gedurende welk tijdsbestek doen zich situaties voor waarin de gemiddelde afvoerdebieten van het bedrijfsafvalwater in ruime mate worden overschreden (m.u.v. het hemelwater)? n.v.t. Waardoor worden deze pieken veroorzaakt? 14.5 Zuiveringstechnische en controle voorzieningen. Voorziening Type Capaciteit Soort afvalwater Zuiveringsinstallatie(s) DAF installaties, biologische zuivering, zandfilter, aktief koolfilter en UV behandeling Ultrafiltratie en omgekeerde osmose Zie bijlage 17 van deze aanvraag Slachtafvalwater Volgens opgave Dunne fractie leverancier mestverwerking Controlevoorziening Zie tekening 02/02 Zie tekening 02/02 Zie tekening 02/ Lozen in de bodem Worden binnen de inrichting overige vloeistoffen en/of koelwater definitief in de bodem gebracht? Nee (N.B Buiten de inrichting lozen dan ontheffing ex. art. 24 en 25 ingevolge het Lozingenbesluit bodembescherming vereist) Ja 1. Voorgenomen tijdsduur van de Lozing? 2. Wijze van definitieve beëindiging van de lozing in de bodem (uitgezonderd koelwater)? 3. De wijze waarop de lozing in de bodem plaatsvindt (b.v. d.m.v. zakput, -sloot)? 4. De afstand van de kadastrale grens van het perceel waar de vloeistof vrijkomt tot de dichtstbijzijnde riolering bedraagt meter. 5. Ingeval van lozing van koelwater in de bodem. a.) samenstelling en temperatuur van het spoelwater b.) de wijze waarop de lozing in de bodem plaatsvindt: 16

17 15. Grondstoffen en producten 15.1 Mineralen boekhouding Mineralenboekhouding is aanwezig 15.2 Drukhouders Soort Aantal Flessen/tanks Totale inhoud Verwijzing naar plattegrond bijlage 1 CO 2 1 Tank T1 op tekening 01/02 naast gebouw 8 Zuurstof 1 Tank T2 op tekening 01/02 naast gebouw 8 CO 2 2 Tank T7op tekening 02/02 in gebouw 11 THT 1 cilinder 50 T9 op tekening 02/02 in gebouw Milieugevaarlijke stoffen 3 Soort Brandstof (diesel) (Enkel voor eigen gebruik binnen de inrichting) Smeerolie Soort opslag Tank Tank Tank Tank Vat Tank Vat Boven ondergronds Bovengronds Bovengronds Bovengronds Bovengronds Bovengronds Bovengronds Bovengronds Hoeveelheid/ max. opslag liter liter liter liter 200 liter liter 200 liter Verwijzing naar plattegrond bijlage 1 T1 op tekening 01/02 in gebouw 1 T1 op tekening 02/02 in gebouw 11 T1 op tekening 01/02 bij gebouw 3 T1 op tekening 02/02 bij gebouw 9 T5 op tekening 01/02 in gebouw 8 T5 op tekening 02/02 in gebouw 11 T5 op tekening 02/02 in gebouw 9 Hydraulische olie Vat Bovengronds 2 x 60 liter 2 x 60 liter T7 op tekening 01/02 in gebouw 8 T7 op tekening 02/02 in gebouw 9 Afgewerkte olie Vat Tank Vat Bovengronds Bovengronds Bovengronds 2 x 60 liter liter 2 x 60 liter T6 op tekening 01/02 in gebouw 8 T6 op tekening 02/02 in gebouw 11 T6 op tekening 02/02 in gebouw 9 Bestrijdingsmiddelen Kast Bovengronds 50 liter/kg BK op tekening 01/02 in gebouw 1 (inclusief ongediertevergif) Reinigingsmiddelen Kast Bovengronds liter/kg RM op tekening 01/02 in gebouw 1 Diergeneesmiddelen Kast Bovengronds 100 liter/kg GM op tekening 01/02 in gebouw 1 Medicijntank Tank Bovengronds liter T1 op tekening 01/02 in gebouw 2 Zwavelzuur Tank Bovengronds 3 x l/kg T3 op tekening 01/02 in gebouw 2, 4-5 en 6-7 Zwavelzuur Tank Bovengronds liter T2 op tekening 02/02 in gebouw 10 Waswaterreservoir Tank Bovengronds liter T2 op tekening 01/02 in stal 2 3 Productinformatiebladen zijn als bijlage 7 bijgevoegd 17

18 Waswaterreservoir Tank Bovengronds 2 x liter T2 op tekening 01/02 in stal 4-5 en 6-7 Bloedtank Tank Bovengronds liter T3 op tekening 01/02 in slachterij Natronloog Tank Tank Bovengronds Bovengronds liter liter T3 op tekening 02/02 in gebouw 10 T3 op tekening 02/02 in gebouw 12 Waterstofperoxide Tank Bovengronds liter T4 op tekening 02/02 in gebouw 10 Cationisch Polymeer Tank Bovengronds liter T4 op tekening 02/02 in gebouw Koeling Verwijzing naar plattegrond bijlage 1 Soort koelmiddel Hoeveelheid in kg Capaciteit in kw. (specificeren) KK (Kadaverkoeling) op tekening R290 (propaan) 4,8 kg 2,5 kw 01/02 buiten gebouw 1 KK (Kadaverkoeling) op tekening R290 (propaan) 2,9 kg 1,1 kw 02/02 buiten gebouw 1 55 (Koelinstallatie) op tekening R717 (ammoniak) 750 kg 130 kw 01/02 in slachterij 50 (nulgraden koeling) op tekening R717 (ammoniak) 750 kg 110 kw 01/02 in gebouw 8 Koeling bloedtank R290 (propaan) 4,8 kg 5,0 kw Ingewandenkoeling op tekening 01/02 buiten gebouw 8 R290 (propaan) 10,0 kg 4,0 kw Jaarlijkse keuring Logboek aanwezig 18

19 15.5 Andere stoffen of product Soort product Max. opslag hoeveelheid (ton of m³) Wijze van opslag Soort opslag en plaats (nummer op tekening) Afstand tot dichtstbijzijnde woningen van derden Krachtvoeder 700 m 3 gesloten/uitpandig silo s (S2 tekening 01/02) 404 m (Witveldweg 33) Tarwe 500 m 3 gesloten/uitpandig Silo s (S1 tekening 01/02) 405 m (Witveldweg 37) Co-producten* 360 m 3 gesloten/uitpandig silo s (S1 tekening 02/02) 300 m (Witveldweg 37) Structuurdelen 210 m 3 open/inpandig Bunkers 250 m (Witveldweg 37) Strooisel 800 m 3 Los gestort/inpandig Gebouw m (Witveldweg 33) Drijfmest m³ gesloten/uitpandig ontvangstbassin 375 m (Witveldweg 37) Spuiwater 2 x 50 m3 gesloten/uitpandig Silo gebouw m (Witveldweg 37) 18 m3 gesloten/uitpandig Put gebouw m (Witveldweg 37) 2 x 21 m3 gesloten/uitpandig Put gebouw 4-5 en m (Witveldweg 37) 20 m3 gesloten/uitpandig Gebouw m (Witveldweg 37) 225 m3 gesloten/uitpandig Bufferput tussen gebouw 10 en m (Witveldweg 37) 225 m3 gesloten/uitpandig Bufferput tussen gebouw 10 en m (Witveldweg 37) Vaste mest 210 m 3 open/inpandig ontvangsthal m (Witveldweg 37) 500 m³ open/inpandig op mestbanden in de stal 238 m (Witveldweg 37) m3 Open inpandig In bunker gebouw m (Witveldweg 37) 800 m3 Open inpandig In bunker gebouw m(witveldweg 37) Digestaat m 3 gesloten/uitpandig (na)vergistingsbassins 260 m (Witveldweg 37) Cake slachtafval 500 m 3 gesloten/uitpandig silo (S1 02/02) 210 m (Witveldweg 37) vergisting * Ten behoeve van de verbetering van het rendement van de installatie zullen, zoals vermeld, (afval)stoffen die voorkomen op de Europeese Afvalstoffenlijst (Eural) worden aangevoerd en mee worden vergist. Deze producten zijn tevens vermeld op de zgn. positieve lijst co-vergisting (bijlage Aa bij de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet). Zie ook bijlage 15 voor wat betreft de doorzet. 19

20 16. Afvalstoffen 16.1 Andere stoffen of producten Bedrijf past afvalpreventie toe door good-housekeeping en intern hergebruik van afvalstromen 16.2 Andere stoffen of producten Afvalstoffen Afvoerfrequentie Hoeveelheid per jaar (kg, ton of stuks) Wijze van opslag Maximale opslag Inzamelaar/ verwerker Huishoudelijk Zie bijlage ltr container ltr erkend Papier Zie bijlage ltr container ltr erkend Metaal Zie bijlage ltr container ltr erkend Glas Zie bijlage ltr container ltr erkend Hout Zie bijlage ltr container ltr erkend Kunststoffen Zie bijlage ltr container ltr erkend (emballages) Gft- / groenafval Zie bijlage ltr container ltr erkend Kadavers Zie bijlage 5 3 ton kadaverkoeling 500 kg destructor ton destructiesilo 500 ton destructor Landbouwplastic Zie bijlage ltr container ltr erkend Spuiwater Zie bijlage m 3 Bufferput 60 m 3 Conform artikel pluimvee silo 100 m van het Spuiwater BEC Zie bijlage m 3 Bufferput silo activiteitenbesluit 2 x 225 m 3 Conform artikel 1 x 20 m van het activiteitenbesluit 16.3 Gevaarlijke stoffen Soort afval Afvoerfrequentie Hoeveelheid per jaar (kg, ton of stuks) Wijze van opslag Max. opslag Inzamelaar /verwerker Afgewerkte olie 1x/jaar liter tank/drums erkend 4x60 liter Oliehoudend Zie bijlage 500 kg Originele 100 erkend - afval,filters en divers 5 verpakking KCA 1x/jaar 25 kg chemobox 25 kg erkend - Opmerkingen 17. Lucht Zie onderzoek luchtkwaliteit bijlage 23 en bijlage 27 onderbouwing ammoniak emissie 17.1 Fijn stof Zie onderzoek luchtkwaliteit bijlage 23 20

21 18. Geluid Akoestisch onderzoek is toegevoegd in bijlage Energie Gebouwen jaar huidig jaar aanvraag jaar elektriciteit nvt kwh Zie bijlage 8-12 kwh kwh Zie bijlage 8-12 kwh warmte nvt MJ Zie bijlage 8-12 MJ m³ Zie bijlage 8-12 MJ Processen jaar huidig jaar aanvraag jaar (diesel)olie nvt liter liter liter Zie balans in bijlage 8 en energiebesparing in bijlage Opgesteld vermogen elektromotorisch vermogen zie plattegrond 01/02 en 02/02 bijlage 1 kw verbrandingsmotoren vermogen zie plattegrond 01/02 en 02/02 bijlage 1 kw Grondwaterpomp zie plattegrond 01/02 bijlage 1 kw 19.2 Verwarmingsinstallaties Soort Nominale belasting Onderwaarde Hoogte rookgas afvoerkanaal (meter boven maaiveld) c.v. 50 kw conform NEN-eis m boiler 10 kw conform NEN-eis m gasstralers kw m Gasmotoren WKK s 2 x 956 kw Conform Activiteitenbesluit m heteluchtkanon (aardgas) kw m 21

22 19.3 Maatregelen gericht op een zuinig ge(ver)bruik van energie energiezuinige verlichting hoog rendement centrale verwarmingsketel Warmtewisselaar voor verwarming Warmtewisselaar voor proceswater thermische isolatie (wanden, glas etc) Energieopwekking uit mest/destructiemateriaal Optimale ventilatie HF-TL- en HD-Na verlichting HR-ketel in pluimveestallen, slachterij en broederij in slachterij toegepast bij vloeren, wanden en daken in BEC frequentieregelaars en computergestuurd 20. Externe veiligheid Voor deze inrichting is voor de biogasinstallatie, de groengasopwerking en de invoering het Bevi niet van toepassing. Binnen dit kader is de Handreiking (co-)vergisting van mest van toepassing; hierin wordt onder meer ingegaan op het aspect externe veiligheid in geval van biogasopslag. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt voor biogasopslag tot 4000 m³ enerzijds en voor biogasopslag boven de 4000 m³ anderzijds. De ligging van de inrichting voldoet tevens ruimschoots aan de minimale afstand op basis van de handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG, die als richtafstand 100 meter adviseert bij co-vergisting. Biogas wordt bij de CO-vergisting opgeslagen in de gasopslagen boven de vergisters met in totaal een maximale opslag van m3 en bij de slachtafvalvergisters opgeslagen in de gasopslagen boven de vergisters met in totaal een maximale opslag van 500 m3. Deze worden continue bemeten door een niveaumeting welke is aangesloten op het besturings- en monitoringssysteem van de biogasinstallatie. Bij het bereiken van kritieke niveaus zal er een schakeling komen die WKK, groengas en/of fakkelinstallatie zal aansturen. De ontzwaveling wordt gerealiseerd op biologische wijze d.w.z. door het toevoegen van lucht reageert het zwavelwaterstof tot elementair zwavel dat als vaste stof neerslaat in het digestaat. Hierbij wordt de concentratiegrens van het zwavelwaterstofgehalte in het biogas, gemiddeld niet hoger dan 250 ppm per jaar en wordt minimaal twee keer per maand bemeten, bij overschrijding worden maatregelen getroffen. Door deze maximale concentratiegrens te hanteren wordt eveneens voldaan aan de kwaliteitseisen van de WKK leverancier om een goede verbranding en overmatige slijtage te bereiken. Voor het onderhoud van de WKK wordt een onderhoudscontract afgesloten. Bij overdruk in de gasopslagen als gevolg van dat de maximale opslag bereikt is naast een overdrukbeveiliging een fakkelinstallatie aanwezig die het overtollige biogas verbrand zodat er geen ruw biogas in de lucht wordt gebracht en daarmee mogelijk geuroverlast wordt voorkomen en de veiligheid gewaarborgd blijft. Deze beveiliging blijft in werking totdat een acceptabel drukniveau is bereikt. 22

23 Bij de groengasopwerking vindt odorisatie plaats door middel tetrahydrothiofeen en de opslag voldoet aan de voorwaarden van het Activiteitenbesluit. In deze voorgestelde situatie wordt het biogas altijd doorgevoerd naar de WKK installatie voor de continue opwekking van stroom en warmte, het overige gedeelte wordt doorgeleid naar de groengasopwerking. Dit houdt in dat afhankelijk van de warmte- en stroomvraag het biogas op basis van de behoefte kan worden ingezet. Ter illustratie: in de zomerperiode zal er minder warmte benodigd zijn en derhalve dus meer groengas worden geproduceerd dan in de winterperiode wanneer er een grotere warmtevraag zal zijn. De totale biogasinstallatie (vergisters, gasopslagen, WKK s, groengasopwerking en fakkelinstallatie) zullen voldoen aan de ATEX 137 richtlijn en de NPR Geur De geuremissie dient overeenkomstig de Nederlandse emissie richtlijn (NeR) en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) getoetst te worden. De Wgv vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De geurbeoordeling als gevolg van de BEC en slachterij zijn getoetst aan de NeR. De totale inrichting is uitvoerig uiteengezet in het separaat bijgevoegde geuronderzoek, bijlage 9. Onderstaand wordt de geursituatie als gevolg van sec de pluimveehouderij weergegeven en toegelicht. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De wettelijke normen bedragen overeenkomstig de Wgv 14,0 ou E /m³ op woningen in het buitengebied en 3,0 ou E /m³ op woningen binnen de bebouwde kom in niet concentratie gebieden. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. Deze afstanden bedragen 50 meter ten opzichte van het emissiepunt tot aan een gevoelig object in het buitengebied en 100 meter ten opzichte van het emissiepunt tot aan een gevoelig object in de bebouwde kom. Gemeenten kunnen afwijken van voornoemde normen. De gemeente Horst aan de Maas heeft geen geurverordening opgesteld. Derhalve kan uit worden gegaan van de wettelijke normen. Door middel van een geurberekening conform V-stacks vergunning is getoetst of voldaan wordt aan de wettelijke norm conform de Wet geurhinder en veehouderij. Hierbij is uitgegaan van een berekende terreinruwheid van 0,12 m en voor de meteorologische omstandigheden is uitgegaan van het meetstation Eindhoven. De gehele berekening is in paragraaf 23.2 weergegeven. Zoals blijkt uit de resultaten wordt voldaan aan de normering Wet geurhinder en veehouderij. 23

24 Op een afstand van (gemeten van emissiepunt tot gevel geurgevoelig object): Ligging geurgevoelige woningen o.b.v. Wet geurhinder en veehouderij ten opzichte van de inrichting Witveldweg meter Witveldweg meter Witveldweg meter Horsterweg meter Horsterweg meter Horsterweg meter Grens Horst 2774 meter Grens Melderslo 2906 meter Grens Grubbenvorst 2335 meter De locatie Witveldweg 37 is geen geurgevoelige woning in het kader van de Wgv en is derhalve niet meegenomen in de berekening zoals weergegeven in paragraaf V-stack geurberekening beoogde situatie Naam van de berekening: 3054OM101 NGB Witveldweg 35 beoogd Gemaakt op: :36:02 Rekentijd: 0:00:06 Naam van het bedrijf: 3054OM101 NGB Witveldweg 35 Grubbenvorst Berekende ruwheid: 0,12 m Meteo station: Eindhoven Brongegevens: Volgnr. BronID X-coord. Y-coord. EP Hoogte Gem.geb. hoogte EP Diam. EP Uittr. snelh. E-Aanvraag 1 Stal 2a ,0 14,0 2,78 8, Stal 2b ,0 14,0 2,78 8, Stal 4a ,5 8,5 2,57 8, Stal 4b ,5 8,5 2,57 8, Stal 4c ,5 8,5 2,57 8, Stal 4d ,5 8,5 2,57 8, Stal 5a ,5 8,5 2,57 8, Stal 5b ,5 8,5 2,57 8, Stal 5c ,5 8,5 2,57 8, Stal 5d ,5 8,5 2,57 8, Stal 6a ,5 8,5 2,57 8, Stal 6b ,5 8,5 2,57 8, Stal 6c ,5 8,5 2,57 8, Stal 6d ,5 8,5 2,57 8, Stal 7a ,5 8,5 2,57 8, Stal 7b ,5 8,5 2,57 8, Stal 7c ,5 8,5 2,57 8, Stal 7d ,5 8,5 2,57 8,

25 Geur gevoelige locaties: Volgnummer GGLID Xcoordinaat Ycoordinaat Geurnorm Geurbelasting 19 Grens Horst ,0 0,4 20 Grens Melderslo ,0 0,3 21 Grens Grubbenvorst ,0 0,4 22 Witveldweg ,0 5,7 23 Witveldweg ,0 13,0 24 Horsterweg ,0 1,6 25 Horsterweg ,0 6,1 26 Witveldweg ,0 8,4 27 Horstweg ,0 3,9 Ventilatie vleeskuikenouderdierenstal: De uitstroomopening achter de chemische wasser is opgedeeld in twee delen. Uitstroomoppervlakte per uitstroomopening bedraagt 0,55 meter x 11,055 meter= 6,08025 m 2 (6,08025 m 2 : π) x 2 =2,78 m Ø vleeskuikenouderdieren x 5,0 m 3 /dier/uur = m 3 /uur / ,70 m 3 /sec 51,70 m 3 /sec : 6,08025m 2 = 8,5029 m/sec = 8,50 m/sec 25

26 Ventilatie vleeskuikenstallen: Per vleeskuikenstal is een uitstroomopening aanwezig achter de chemische wasser met een uitstroomoppervlak van 6,18 meter x 0,841 meter= 5,19738 m 2 (5,19738 m 2 : π) x 2 = 2,57 m Ø vleeskuikens x 2,4 m 3 /dier/uur = m 3 /uur / ,16 m 3 /sec 44,16 m 3 /sec : 5,19738 m 2 = 8,4965 m/sec = 8,50 m/sec 26

27 22. Best Beschikbare Technieken Sinds 1 januari 2013 moet bij het bepalen van beste beschikbare technieken (BBT) rekening worden gehouden met BBT-conclusies (en bij ministeriële regeling aangewezen informatiedocumenten over BBT). BBTconclusies worden door de Europese commissie vastgesteld en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (Uitvoeringbesluit van Europese commissie). Zij worden daarom in de Nederlandse regelgeving niet meer apart aangewezen. Vastgelegd in Besluit omgevingsrecht BBT-conclusies is een document met de conclusies over beste beschikbare technieken, vastgesteld overeenkomstig artikel 13, vijfde en zevende lid van de Richtlijn industriële emissies (definitie in artikel 1.1 eerste lid van het Besluit omgevingsrecht): Met BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13 vijfde lid worden BBT-conclusies bedoeld die worden vastgesteld op basis artikel 75 tweede lid van de Richtlijn industriële emissies. Dit zijn de BBTconclusies vastgesteld na 6 januari 2011 onder het regime van de Richtlijn industriële emissies. Met BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13 zevende lid worden de bestaande BREFs bedoeld. Het hoofdstuk waarin de beste beschikbare technieken (BAT hoofdstuk) uit deze BREFs staan, geldt als BBT-conclusies. Referentie documenten Naast BBT documenten zijn er referentiedocumenten. Dit zijn documenten die geen BREF zijn en hoofdzakelijk als doel hebben een referentie te zijn voor een horizontale taak of onderwerp in het Sevilla proces. Er zijn twee referentiedocumenten: Economic and cross media issues Monitoring Op een IPPC-installatie kunnen meerdere categorieën van bijlage 1 van toepassing zijn. Voor het Nieuwe Gemengd Bedrijf aan de locatie Witveldweg 35 te Grubbenvorst zijn de volgende BREF s en Referentiedocumenten van toepassing: BREF Intensieve Veehouderij BREF Slacht- en destructiehuizen BREF Afvalbehandeling BREF op- en overslag bulkgoederen BREF energy efficiency BREF Koelsystemen Referentiedocument Monitoring Referentiedocument Economics en Cross Media Een uitwerking van de bovengenoemde REF en BREF documenten is bijgevoegd onder als bijlage