BIJLAGE 2. Onderbouwing Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets

Transcriptie

1 BIJLAGE 2 Onderbouwing Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets

2 1. Onderbouwing Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets (OBM) en melding Activiteitenbesluit Maatschap P.J.M. Feller en J.H.T.A.M. Feller-van de Wetering heeft aan de Buntseweg 5 te Liessel de beschikking over een geitenhouderij. Voor onderhavige locatie is op d.d. 17 mei 2005 een milieuvergunning (thans omgevingsvergunning beperkte milieutoets en melding in kader van het Activiteitenbesluit) verleend voor het huisvesten van 575 melkgeiten (C1.100), 237 opfokgeiten > 3mnd (C2.100) en 72 opfokgeiten < 3mnd (C3.100). De afgelopen jaren is initiatiefnemer zicht steeds verder gaan specialiseren in het opfokken van geiten voor derden. Binnen de inrichting worden derhalve geen geiten meer gemolken. Verder heeft op 10 juni 2016 een controle plaatsgevonden op naleving van de milieuwetgeving, uitgevoerd door de heer S. Leenders van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant. Gelet op de gewijzigde bedrijfsvoering en de constateringen tijdens de milieucontrole van 10 juni 2016 wordt verzocht om een omgevingsvergunning beperkte milieutoets. Separaat wordt voor de beoogde ontwikkeling een melding in kader van het Activiteitenbesluit gedaan. Wijziging van de inrichting Op onderhavige locatie is al jaren lang een melkgeitenhouderij gevestigd. In de vigerende situatie is sprake van een gesloten bedrijf waarbij de eigen opfok werd gerealiseerd. Het aflammeren vond op onderhavige locatie plaats. Door het verplicht vaccineren voor Q-koorts is het mogelijk gezondheidsrisico op het gebied van Q-koorts de afgelopen jaren fors afgenomen. Initiatiefnemer is voornemens haar bedrijfsvoering te wijzigen. In de beoogde situatie vindt een specialisatie richting opfok van geiten plaats waardoor er binnen de inrichting niet langer meer geiten worden gemolken. De lammeren / jonge opfokgeiten worden aangevoerd en op de locatie gedekt. Gemiddeld genomen is 80 procent van de lammeren drachtig. Dit is niet het gehele jaar door gezien het feit dat de bokken enkel tussen augustus en januari bij de geiten lopen. De geiten worden iedere 8 weken gescand om te kijken of ze drachtig zijn. De drachtige geiten worden gegroepeerd en bij ongeveer 4 maanden in de dracht worden de geiten afgevoerd naar het melkbedrijf. Doordat direct na het lammeren de melkproductie op gang komt dient het lammeren plaats te vinden op een locatie waar gemolken kan worden. lammeren worden vervolgens weer terug gebracht en weer opgefokt. Nagenoeg alle geiten verlaten het bedrijf op een leeftijd < 1 jaar. Het kan echter voorkomen dat een geit iets langer binnen het bedrijf aanwezig is doordat deze niet direct drachtig werd waardoor de geit langer aanwezig blijft op het bedrijf. Echter gezien er op onderhavige locatie sprake is van een opfokbedrijf worden enkel de diercategorieën C2.100 en C3.100 aangevraagd. De bokken blijven enkel binnen het dekseizoen op het bedrijf aanwezig en lopen dan door de groepen. Dit zijn over het algemeen jong bokken omdat grote oude bokken te groot en lomp zijn voor het dekken van kleine lammeren. Na het dekseizoen worden de bokken afgevoerd.

3 Voorheen was op de locatie sprake van een melkgeitenbedrijf waarbij men haar eigen opfok deed. De kans op verspreiding van Q-koorts is het grootst tijden het lammeren en het verwerpen. Zoals beschreven vindt dit in de beoogde situatie elders plaatst. Het risico op verspreiding van Q-koorts was daardoor in het verleden aanzienlijk groter dan in de beoogde situatie wanneer er nog enkel sprake is van opfok van geiten. Verder wordt ter voorkoming van Q-koorts alle geiten verplicht 2x geënt tegen Q-koorts. Door het enten zijn de dieren beschermd en kan er geen overdracht van Q-koorts plaatsvinden. - Gemiddeld is 80% van de opfokgeiten dragend; - De periode voor het lammeren is niet van toepassing, de gebeurt immers niet op deze locatie; - Het aantal lammeren dat wordt geboren is niet van belang, het lammeren gebeurt immers niet op deze locatie; - Het maximum aantal lammeren en opfokgeiten op de locatie is beschreven in de aanvraag; - De bokken blijven enkel binnen het dekseizoen op het bedrijf aanwezig en lopen dan door de groepen. Na het dekseizoen worden de bokken afgevoerd; - Bokken worden na het dekseizoen afgevoerd. De dragende geiten worden na 4 maanden in de dracht afgevoerd naar derden. Stal 1: Voor deze stal is vergunning verleend voor het huisvesten van 275 melkgeiten (> 1 jaar) op stro in een potstal. Tevens is hier de melkstal met tanklokaal gesitueerd. In de beoogde situatie worden er in deze stal geen melkgeiten meer gehuisvest. Vergunning wordt gevraagd voor het traditioneel huisvesten van 250 opfokgeiten <1 jaar (C 2.100). Stal 2: Voor deze stal is vergunning verleend voor het huisvesten van 237 opfokgeiten (>3mnd - <1 jaar) en 36 opfokgeiten (<3 mnd). Voor deze stal wordt vergunning gevraagd voor het huisvesten van 164 opfokgeiten (>3mnd - <1 jaar) en 36 opfokgeiten (<3 mnd). Stal 3: Voor deze stal is vergunning verleend voor het huisvesten van 300 melkgeiten (> 1 jaar) op stro in een potstal. In de beoogde situatie worden er in deze stal geen melkgeiten meer gehuisvest. Vergunning wordt gevraagd voor het traditioneel huisvesten van 350 opfokgeiten <1 jaar (C 2.100). Woonhuis: Vergunning is verleend voor de huisvesting van 36 opfokgeiten (<3 mnd). In de beoogde situatie worden hier geen geiten meer gehuisvest.

4 Verder zijn er binnen de inrichting een aantal sleufsilo s aanwezig voor de opslag van ruwvoer. De mest wordt uit de potstallen verwijderd zodra de pot vol is. Hiervoor is geen directe termijn te noemen. De vaste mest wordt opgeslagen in een sleufsilo op de locatie. Afhankelijk van het seizoen wordt de vaste mest binnen enkele weken nadat deze uit de pot is verwijderd van het bedrijf afgevoerd. Wanneer de mest niet direct kan worden afgevoerd dan blijft de vaste mest in de sleufsilo aanwezig. De vast mestopslag is niet afgedekt. Vrijkomend percolaat wordt opgevangen. De beoogde ontwikkeling zorgt voor een aanzienlijke daling in ammoniak, geur- en fijn stof emissie. Alle wijzigingen zijn doorgevoerd op de bijgevoegde milieutekening. 2. Risico s Volksgezondheid Zoönosen zijn infectieziekten veroorzaakt door micro-organismen die kunnen overgaan van dieren naar mensen. De belangrijkste zoönosen zijn hierna benoemd: 1. Influenzavirus: virus dat zowel bij de mens, kip als het varken voorkomten het risico met zich meedraagt dat door uitwisseling van erfelijk materiaal een nieuw griepvirus zou kunnen ontstaan. Mensen kunnen geïnfecteerd raken door het influenzavirus door direct contact met geïnfecteerd pluimvee of varkens. Aangezien er geen pluimvee op de projectlocatie wordt gehouden is het influenzavirus geen gevaar. 2. ESBL staat voor extended spectrum betalactamase producerende bacterie. Het gaat om bacteriën (bijvoorbeeld E.coly of samonella) die een enzym produceren die bepaalde antibiotica afbreken. Infecties treden voornamelijk op door het eten van besmet vlees en eieren of producten die door vlees of eieren zijn besmet. Als consumenten de hygiënemaatregelen rondom voedselbereiding opvolgen, is het geen risico. 3. Toxoplasma is een parasiet. De mens kan besmet raken door contact met eitjes, besmette aarde of door het eten van met eitjes besmette groenten. Besmetting kan ook optreden door het eten van rauw of niet goed doorbakken vlees. Aanwezigheid wordt in verband gebracht met kleinere bedrijven, uitloop naar buiten en aanwezigheid van katten. Op het bedrijf van initiatiefnemers is geen uitloop voor dieren en de stal is gesloten. Hiermee wordt het risico voor een besmetting zoveel mogelijk voorkomen. 4. MRSA is een bacterie die ongevoelig is voor de meeste antibiotica. Personen die nauw (beroepsmatig) contact hebben met varkens en vleeskalveren hebben een verhoogd risico op het oplopen van een besmetting. Bekend is dat veelvuldig antibioticagebruik in de stal de kans op resistente micro-organismen zoals MRSA vergroot. Vooral hierom is het al vanaf 2006 verboden om antimicrobiële voerbespaarders toe te passen. Op het bedrijf van initiatiefnemers worden strenge veterinaire maatregelen nagestreefd. Enkel personen die

5 noodzakelijk in de stal moeten zijn, kunnen het bedrijf betreden. Dit gebeurt via een hygiënesluis. Zo wordt de insleep van eventuele ziekten zo veel mogelijk beperkt. 5. Endotoxinen zijn bestanddelen van de celwand van bacteriën. Na inademing kunnen verschijnselen zoals droge hoest, kortademigheid met verminderde longfunctie en koorts optreden. Langdurige blootstelling aan endotoxinen kan leiden tot chronische bronchitis en vermindering van de longfunctie. De hoogste concentraties zijn te verwachten in en dicht bij de stal. 6. Q-koorts is een infectieziekte die van dieren op mensen kan overgaan (zoönose). In Nederland zijn vooral melkgeiten en melkschapen de bron voor mensen. Besmetting met q- koorts kan worden opgelopen door inademing van de bacterie. De bacterie komt in de lucht tijdens het lammeren van geiten en schapen. Meer dan de helft van de mensen die worden besmet met q-koorts hebben geen klachten. Wanneer wel klachten ontstaan zijn dit vaak griepachtige verschijnselen. In enkele gevallen kan q-koorts tot een chronische infectie leiden. Om eventuele verspreiding van q-koorts te voorkomen moeten bedrijven verschijnselen melden, voor bedrijven met een verhoogd risico geldt een bezoekverbod en geiten en schapen moet jaarlijks verplicht 2x worden gevaccineerd tegen q-koorts. 2. Geur De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (ggo) (bijvoorbeeld een woning). De mate van bescherming van geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging en van de aard van het gevoelig object. Voor de ligging wordt onderscheidt gemaakt in ligging binnen of buiten de bebouwde kom en ligging binnen of buiten een concentratiegebied. In onderstaande tabel zijn de normen conform artikel 3, eerste lid van de Wgv weergegeven: Het geurgevoelig object is gelegen in een: Ten hoogste toegestane geurbelasting: Concentratiegebied, binnen bebouwde kom 3,0 ou E /m 3 Concentratiegebied, buiten bebouwde kom 14,0 ou E /m 3 Niet-concentratiegebied, binnen bebouwde kom 2,0 ou E /m 3 Niet-concentratiegebied, buiten bebouwde kom 8,0 ou E /m 3 Een concentratiegebied is gedefinieerd als concentratiegebied Zuid of concentratiegebied Oost als aangegeven in bijlage I bij de Meststoffenwet, of en als zodanig bij gemeentelijke verordening aangewezen gebied. Voor dieren zonder emissiefactor gelden vaste afstanden. De afstand tot een geurgevoelig object dient in dat geval 100 meter te bedragen wanneer deze ligt binnen de bebouwde kom en 50 meter wanneer het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen. Aan deze vaste afstand wordt voldaan. Bij gemeentelijke verordening kunnen gemeenten afwijken van de wettelijke normen.

6 De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) biedt gemeenten, binnen een wettelijke vastgestelde bandbreedte, de beleidsvrijheid om zelf geurnormen vast te stellen. Op 17 november 2015 heeft de gemeenteraad van de gemeente Deurne de Verordening geurhinder en veehouderij 2015 vastgesteld. De kaart op de volgende pagina geeft een beeld van de ligging van de inrichting. Conform de geurnormenkaart is de inrichting gelegen in het gebied D waar de norm 8 geldt. Echter zijn een aantal voor geurgevoelige locatie tegenover de locatie gelegen in gebied C met een geurnorm van 5. Voor de verspreidingsberekeningen wordt gebruik gemaakt van het verspreidingsmodel V-stacks vergunningen. V-stacks vergunning is een computerprogramma voor het berekenen van geur rond dierverblijven. Aan de hand van V-stacks vergunning wordt de geurbelasting berekend en getoetst. Op basis van de geurberekening van de vigerende situatie blijkt dat er sprake is van een overbelaste situatie op een aantal woningen. Onderhavige inrichting valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Op basis van artikel tweede lid onder b is de nieuwe norm voor de maximaal toegestane geurbelasting berekend.

7 Volgnum mer GGLID Xcoordinaat Ycoordinaat Geurnorm Geurbelasting vigerend Nieuwe norm Geurbelasting beoogd 5 Buntseweg ,60 5,00 1,60 6 Buntseweg ,70 5,00 1,70 7 Buntseweg ,90 12,45 12,40 8 Buntseweg 4a ,70 12,35 12,30 9 Buntseweg 4b ,50 8,25 7,20 10 Buntseweg 5a ,70 11,35 9,20 11 Buntseweg ,60 5,30 3,50 12 Buntseweg ,50 8,75 6,00 13 Moorveld ,80 5,00 1,20 14 Moorveld ,00 5,00 3,30 15 Moorveld ,60 5,00 2,30 16 Lissenweg ,50 8,00 1,60 17 Lissenweg ,90 8,00 1,80 In de beoogde situatie wordt hieraan voldaan. De geurberekeningen van de vigerende en beoogde situatie zijn als bijlage toegevoegd aan deze aanvraag.

8 2.1 V-stacks geurberekening vigerende situatie Gegenereerd op: met V-STACKS Vergunning versie 2010 (c) KEMA Nederland B.V. Naam van de berekening: 4050OM101 Feller vigerende situatie Gemaakt op: :58:52 Rekentijd: 0:00:03 Naam van het bedrijf: 4050 Feller Buntseweg 5 Liessel vergund Berekende ruwheid: 0,33 m Meteo station: Eindhoven Brongegevens: Volgnr. BronID X-coord. Y-coord. EP Hoogte Gem.geb. hoogte EP Diam. EP Uittr. snelh. E-Aanvraag 1 Stal ,5 1,5 0,50 0, Stal ,5 1,5 0,50 0, Stal ,5 1,5 0,50 0, Woonhuis ,5 1,5 0,50 0, Geur gevoelige locaties: Volgnummer GGLID Xcoordinaat Ycoordinaat Geurnorm Geurbelasting 5 Buntseweg ,0 2,6 6 Buntseweg ,0 2,7 7 Buntseweg ,0 19,9 8 Buntseweg 4a ,0 19,7 9 Buntseweg 4b ,0 11,5 10 Buntseweg 5a ,0 14,7 11 Buntseweg ,0 5,6 12 Buntseweg ,0 9,5 13 Moorveld ,0 1,8 14 Moorveld ,0 5,0 15 Moorveld ,0 3,6 16 Lissenweg ,0 2,5 17 Lissenweg ,0 2,9

9 2.2 V-stacks geurberekening beoogde situatie Gegenereerd op: met V-STACKS Vergunning versie 2010 (c) KEMA Nederland B.V. Naam van de berekening: beoogd v6 Gemaakt op: :25:53 Rekentijd: 0:00:02 Naam van het bedrijf: 4050 Feller Buntseweg 5 Liessel beoogd v2 Berekende ruwheid: 0,33 m Meteo station: Eindhoven Brongegevens: Volgnr. BronID X-coord. Y-coord. EP Hoogte Gem.geb. hoogte EP Diam. EP Uittr. snelh. E-Aanvraag 1 Stal ,5 1,5 0,50 0, Stal ,5 1,5 0,50 0, Stal ,5 1,5 0,50 0, Geur gevoelige locaties: Volgnummer GGLID Xcoordinaat Ycoordinaat Geurnorm Geurbelasting 4 Buntseweg ,0 1,6 5 Buntseweg ,0 1,7 6 Buntseweg ,0 12,4 7 Buntseweg 4a ,0 12,3 8 Buntseweg 4b ,0 7,2 9 Buntseweg 5a ,0 9,2 10 Buntseweg ,0 3,5 11 Buntseweg ,0 6,0 12 Moorveld ,0 1,2 13 Moorveld ,0 3,3 14 Moorveld ,0 2,3 15 Lissenweg ,0 1,6 16 Lissenweg ,0 1,8

10 3. Fijn stof Hieronder is uiteengezet wat de emissie van onderhavig bedrijf is en of deze niet in betekende mate bijdraagt aan de totale emissie (NIBM). Wanneer dit het geval is, is een uitgebreide berekening niet meer noodzakelijk, conform de handleiding fijn stof. Totaal gram fijn stof /jaar Vigerende situatie Aangevraagde situatie Afname in fijn stof emissie Vuistregel Besluit NIBM Afstand tot te toetsen object (meter) Totale emissie in g/jr van uitbreiding Bron: ECN. Getallen op basis van berekeningen met STACKS, versie Er is een afname van de luchtverontreiniging die niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie PM 10 in de buitenlucht. Bedrijf valt onder een categorie indeling dat is opgenomen in Regeling NIBM Berekening luchtkwaliteit is als bijlage bijgevoegd aan deze aanvraag. 4. Ammoniak In de directe omgeving (250 meter zone) zijn geen zeer kwetsbare gebieden gelegen. Derhalve wordt voldaan aan de Wet ammoniak en veehouderij. Daarnaast vindt er een daling in ammoniakemissie plaats ten opzichte van de vigerende situatie. 5. Natuurbeschermingswet Voor onderhavige inrichting is nog niet eerder een vergunning in kader van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend. Op basis van de AERIUS berekening van de beoogde situatie is gebleken dat er sprake is van een stikstofdepositie van > 1,0 mol per hectare per jaar op het in de provincie Noord-Brabant gelegen Natura-2000 gebied Deurnsche Peel & Mariapeel. Derhalve is de provincie Noord-Brabant het bevoegd gezag. Voor onderhavige locatie wordt de provincie Noord- Brabant verzocht om een Verklaring Van Geen Bedenking in kader van de Natuurbeschermingswet De noodzakelijke stukken maken onderdeel uit van deze aanvraag.

11 5. Besluit MER Het maken van een milieueffectrapport, zoals bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is niet aan de orde, omdat er geen uitbreidingen of wijzigingen worden aangevraagd, zoals genoemd in categorie C of D van het per 1 april 2011 in werking getreden gewijzigd Besluit M.E.R. Aantal dierplaatsen Pluimvee Rav cat. E, F, G en J Vleesvarkens > 30 kg Rav cat. D.3 Zeugen Rav cat. D.1.2, D.1.3 en D.3 Gespeende biggen Rav cat. D.1.1 Pelsdieren Rav cat. H.1 t/m H.3 Voedsters Rav cat. I.1 Vlees- en opfokkonijnen Rav cat. I.2 MER beoordeling MER rapportage n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. Aantal dierplaatsen Melk-, kalf- of zoogkoeien Rav cat. A.1 en A.2 Jongvee Rav cat. A.3 Melk-, kalf- en zoogkoeien en jongvee Rav cat. A.1, A.2 en A.3 Vleesrunderen Rav cat. A.4 t/m A.7 Schapen of geiten Rav cat. B.1 en C.1 t/m C.3 Paarden of pony s Rav cat. K.1 en K.3 Struisvogels Rav cat. L.1 t/m L.3 MER beoordeling MER rapportage n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. Ontstaat een bedrijf boven een MER drempelwaarde Betreft dit een uitbreiding door ja nieuwbouw boven een ja drempelwaarde MER-rapportage MER-rapportage nee Ontstaat een bedrijf boven de MERbeoordelingsplicht? nee Betreft dit een uitbreiding door ja nieuwbouw boven een ja drempelwaarde MER-beoordeling MER beoordeling nee N.V.T. nee Het opstelling van een MER beoordeling is derhalve niet noodzakelijk.

12 nr stal aantal dieren aantal plaatsen kg NH3 / dier totaal NH3 OUe / dier totaal Oue gr PM10 / dier totaal PM10 6. Het houden van dieren (intensieve veehouderij) 6.1 Situatie conform geldende vergunning(en) (per stal/gebouw aangeven) Diercategorieën conform vergunning 17 mei 2005 RAV-code (BB of BWL) Diercategorie 1 2 C geiten ,9 522,5 18, C geiten ,8 189,6 11,3 2678, C geiten ,2 7,2 5,7 205, C geiten , , C geiten ,2 7,2 5,7 205, , , ,0

13 nr stal aantal dieren aantal plaatsen kg NH3 / dier totaal NH3 MAX kg NH3 / dier totaal MAX NH3 OUe / dier totaal Oue gr PM10 / dier totaal PM De aangevraagde situatie (per stal/gebouw aangeven) Diercategorieën beoogde situatie RAV-code (BB of BWL) Diercategorie 1 2 C geiten , , , C geiten ,8 131,2 0,8 131,2 11,3 1853, C geiten ,2 7,2 0,2 7,2 5,7 205, C geiten , , , ,4 618,4 8838,4 8000,0