4.3. Fijn stof en NO 2

Transcriptie

1 geurgevoelige objecten in het buitengebied, die volgens de Wgv beschermd moeten worden, is dus 8,0 Ou en voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom is deze 2,0 Ou. De geuremissie van het bedrijf neemt af van ,90 OU/sec naar ,80 OU/sec. De geurverspreiding wordt berekend met V-stacks. In bijlage 5 zijn de resultaten van de geurverspreidingberekening opgenomen. De invoergegevens van deze berekening kunnen worden herleid van de bijgevoegde milieutekening ( MV-14) en de dimensioneringsplannen van de luchtwassers (zie bijlage 6). De emissiepunten die dienen te worden ingevoerd, zijn de uitstroomopeningen van de luchtwassers. De gemiddelde gebouwhoogte (gemiddelde van nok- en goothoogte van de desbetreffende stal) en de hoogte van het emissiepunt zijn te herleiden uit de dwarsdoorsneden op de tekening. De diameters van de emissiepunten en snelheden zijn te herleiden/ berekenen uit de dimensioneringsplannen van de luchtwassers (zie bijlage 6). Uit het geurverspreidingsmodel blijkt dat de uitbreiding kan worden gerealiseerd. De hoogste geurbelasting op een geurgevoelig object die volgens de Wet geurhinder en veehouderij moet worden berekend is 1,2 Ou (dit is de woning aan de Melkweg 3a; gemeentelijke geurnorm = 8,0 Ou) Fijn stof en NO 2 Met weten regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. Om een voldoende kwaliteit van de buitenlucht in de leefomgeving te waarborgen zijn o.a. grenswaarden opgesteld waaraan de kwaliteit van de buitenlucht moet voldoen. In de Wet Luchtkwaliteit 2007 worden eisen gesteld aan de kwaliteit van de lucht. Eén van de eisen is een maximumwaarde voor de hoeveelheid stof die zich in de lucht bevindt. De achtergrondconcentratie van fijn stof in de omgeving van het bedrijf is in 2014 ca. 22,4 μg per m 3 (MNP, 2014). Volgens de wettelijke normen mag deze concentratie maximaal 40 μg/m 3 bedragen. De geproduceerde hoeveelheid fijn stof is afhankelijk van het aantal gehouden dieren en het toegepaste huisvestingssysteem. In bijlage 1 treft u het aantal dieren, het stalsysteem en de bijbehorende fijnstof emissiefactoren aan. Op dit moment is de uitstoot van fijn stof 659 kg per jaar. Wanneer de wijzigingen op het bedrijf zijn doorgevoerd, neemt de totale uitstoot van fijn stof af. De uitstoot wordt dan 183 kg per jaar. De fijn stofverspreiding wordt berekend met het verspreidingsmodel ISL3a. In bijlage 7 zijn de uitgebreide resultaten van de fijn stofberekening opgenomen. In tabel 4-2 treft u de belangrijkste resultaten aan. Uit de resultaten blijkt dat de wettelijke norm van 40 μg/m 3 niet wordt overschreden (zie tabel 4-2). Deze is ten hoogste 22,44 μg/m 3 op nabijgelegen woningen. Ook de drempelwaarde (35 dagen) voor het gemiddeld aantal overschrijdingen van de grenswaarde van 50 μg/m 3 voor 24- uurgemiddelden over 5 jaar wordt niet overschreden. Deze is ten hoogste 10,7 dagen op nabijgelegen woningen. Er is getoetst aan de woning aan de Melkweg no. 3 en de woning aan de Melkweg no. 7. Dit zijn de eerste omliggende woningen van het bedrijf. In de nabijheid van het bedrijf zijn geen hoofdwegen gelegen. Het toetsen van verderop gelegen objecten is volgens de Handreiking fijn stof en veehouderijen (2010) daarom niet zinvol. Het berekenen van de fijn stofbelasting op de genoemde omliggende woningen biedt een goed beeld van het effect van de fijn stofemissie door het bedrijf op de luchtkwaliteit van de omgeving. Mer-beoordelingsnotitie Agra-Matic pag. 24

2 Tabel 4-2: Uitkomsten luchtkwaliteitsonderzoek middels ISL3a De invoergegevens van het fijnstofverspreidingsmodel kunnen net zoals de invoergegevens van het geurverspreidingsmodel worden herleid/ berekend uit de bijgevoegde milieutekening en dimensioneringsplannen van de luchtwassers. De invoergegevens behoeven nadere toelichting. Deze wordt hieronder gegeven. In het fijn stofverspreidingsmodel zijn de stallen als één gebouw ingevoerd. Immers de gebouwen A1 en B1 en de gebouwen A2 en B2 liggen in elkaars verlengde en zijn met elkaar verbonden middels de centrale afzuigkanalen. Feitelijk vormen zijn dus 1 gebouw en dienen als zodanig te worden ingevoerd. De lengte en breedte van het gebouw die in ISL3a moeten worden ingevoerd zijn hiermee 170,5 meter respectievelijk 69,6 meter. Voor de informatie over het samenvoegen van gebouwen wordt verwezen naar de informatie op de site van Infomil. Daarnaast mag de hoogte van het emissiepunt niet groter zijn dan de gemiddelde gebouwhoogte. Indien dit het geval is, dan dient de gemiddelde gebouwhoogte te worden aangepast tot de hoogte van het emissiepunt, aldus Infomil. Eigenlijk wordt de gemiddelde gebouwhoogte die dient te worden ingevoerd gevormd door het gemiddelde van de gemiddelde gebouwhoogten van de verschillende gebouwen. De gemiddelde gebouwhoogte is door de rekenregels van ISL3a echter aangepast tot aan de hoogte van de emissiepunten (6,4 meter voor stal A1/A2 en 6,0 meter voor stal A2/B2). Voor de informatie over de rekenregels van ISL3a wordt ook verwezen naar de informatie op de site van Infomil. Er is vooral ingezoomd op de gevolgen voor de luchtkwaliteit door de dierverblijven. Echter dient ook te worden gekeken naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit door de interne transportbewegingen, de verkeersaantrekkende werking door de inrichting (verkeersbewegingen van en naar de inrichting) en eventuele andere bronnen. In dit kader is nog een grenswaarde relevant, te weten die voor NOx. De volgende grenswaarde voor NOx is vastgesteld; - jaargemiddelde concentratie: 40µg.m 3. Allereerst kijken wij naar de biologische luchtwassers. De ammoniak in de uitgaande stallucht wordt in water opgelost en wordt in de wateroplossing omgezet in ammonium (NH4+). Dit ammonium wordt vervolgens door de micro-organismen afgebroken en omgezet in de stikstofverbindingen nitriet (NO 2 -) en nitraat (NO 3 -). Deze stikstofverbindingen worden met het spuiwater uit het luchtwassysteem afgevoerd. Er komt dus geen NO 2 in de lucht door de luchtwassers. Regelmatige controle en onderhoud zorgen voor een goede werking van de luchtwassers. Andere relevante bronnen voor de toetsing van PM 10 en NO 2 zijn de interne transportbewegingen (binnen de grenzen van de inrichting) en de verkeersaantrekkende werking door de inrichting (verkeersbewegingen van en naar de inrichting). Deze houden met elkaar verband. Immers zijn transportbewegingen binnen de grenzen van de inrichting het logisch vervolg op een transportbeweging Mer-beoordelingsnotitie Agra-Matic pag. 25

3 naar de inrichting toe (bijvoorbeeld aanvoer voer) en wordt deze weer gevolgd door een afvoerbeweging van de inrichting af. Andere interne transportbewegingen zijn er nagenoeg niet. Indien wij naar het aantal vervoerbewegingen in het akoestisch onderzoek kijken, kunnen wij middels de NIBM-tool van het Ministerie van I en M en Infomil een beeld vormen of deze transportbewegingen Niet in Betekende Mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit van de omgeving van het bedrijf. Middels deze NIBM-tool kan het effect van de verkeersbewegingen op de luchtkwaliteit in de omgeving van het bedrijf indicatief worden berekend. Uit tabel 5.2 van het akoestisch onderzoek blijkt dat er maximaal 48 vervoersbewegingen per dag kunnen plaatsvinden. Het aandeel van vrachtverkeer (vrachtwagens en tractoren) is (32/ 48) * 100 % = 66,7 %. Deze invoergegevens zijn ingevoerd in het NIBM-tool (zie figuur 4-1). Figuur 4-1 NIBM-tool Uit de NIBM-tool blijkt dat de verkeersbewegingen van en naar de inrichting en in logisch vervolg hierop de verkeersbewegingen binnen de grenzen van de inrichting niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit in de omgeving van het bedrijf. Indien wij de maximale bijdrage van het verkeer (= 0,05 μg PM 10 per m 3 ) optellen bij de hoogst berekende fijnstofconcentratie bij de omliggende woningen in het middels ISL3a berekend fijn stofverpreidingsmodel (= 22,44 μg PM 10 per m 3 ), dan is de som daarvan 22,49 μg PM 10 per m 3. Hiermee voldoet het bedrijf aan de grenswaarde voor PM10 van 40 μg PM 10 per m 3. De achtergrondconcentratie van NO 2 in de omgeving van het bedrijf is in 2014 ca. 18,4 μg NO 2 per m 3 (MNP, 2014). Indien wij de maximale bijdrage van het verkeer (= 0,47 μg NO 2 per m 3 ) optellen bij deze waarde, dan is de som daarvan 18,87 μg NO 2 per m 3. Hiermee voldoet het bedrijf aan de grenswaarde voor NO 2 van 40 μg NO 2 per m 3. Er is hiermee aangetoond dat het plan voldoet aan de gestelde luchtkwaliteitseisen. De vervoersbewegingen dragen Niet in Betekende Mate bij aan de luchtkwaliteit. Mer-beoordelingsnotitie Agra-Matic pag. 26

4 Gegenereerd met ISL3a Versie , Rekenhart Release 12 mei 2015 (c) DNV GL Gebiedsgegevens Naam van deze berekening: _FVM_Vink Project: Vink Langerak Melkweg 6 RD X coordinaat: Lengte X: 1000 Aantal Gridpunten X: 21 RD Y coordinaat: Breedte Y: 1000 Aantal Gridpunten Y: 21 Berekende ruwheid: 0.03 Eigen ruwheid Eigen ruwheid: 0.00 Type Berekening: PM10 Rekenjaar:2015 Soort Berekening: Contour Toets afstand: n.v.t. Onderlinge afstand: n.v.t. Berekend op: 2015/09/14 9:16:57 Uitvoer directory: W:\Agra-Matic\Klantendoc\V\vink 8015\ Onderzoeken\8015 Fijn stof Te beschermen object RD X Coord. RD Y Coord. Concentratie Overschrijding Naam: [m] [m] [microgram/m3] [dagen] Melkweg Melkweg Brongegevens Naam : Stal A1/A2 Type: AB RD X Coord.: RD Y Coord.: Emissie: hoogte van emissiepunt: verticale uittreesnelheid: diameter van emissiepunt: 6.55 temperatuur van emisstroom: hoogte van gebouw: 6.4 X-coord. zwaartepunt van gebouw: Y-coord. zwaartepunt van gebouw: lengte van gebouw: breedte van gebouw: orientatie van gebouw: Naam : Stal A2/B2 Type: AB RD X Coord.: RD Y Coord.: Emissie: hoogte van emissiepunt: verticale uittreesnelheid: diameter van emissiepunt: 7.38 temperatuur van emisstroom: hoogte van gebouw: 6.0 X-coord. zwaartepunt van gebouw: Y-coord. zwaartepunt van gebouw: lengte van gebouw: breedte van gebouw: orientatie van gebouw: Date: Time: 9:17:01 Page 1

5 Gegenereerd met ISL3a Versie , Rekenhart Release 12 mei 2015 (c) DNV GL Date: Time: 9:17:01 Page 2