Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Transcriptie

1 Besluit /ES. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER EEN VERZOEK TOT WIJZIGING VAN VERGUNNINGSVOORWAARDEN. De deputatie van de provincie Antwerpen; Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Gelet op artikel 45 van het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning (Vlarem), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op de volgende vergunningstoestand met betrekking tot de exploitatie van de inrichting op de datum van de indiening van het hierna vermelde verzoek: Aktename nr. GA 79/88/T dd. 12 april 1965 door de gouverneur van de provincie Antwerpen, m.b.t. de verklaring van aanhorigheden bij een kleigraverij, geldend als vergunning, op naam van de NV Portland Clement J. Van den Heuvel; Aktename nr. GA 79/T dd. 6 juni 1972 door de gouverneur van de provincie Antwerpen, m.b.t. de verklaring van aanhorigheden bij een kleigraverij, geldend als vergunning, op naam van de NV Portland Clement J. Van den Heuvel; Aktename nr. GA 79/T dd. 24 mei 1976 door de gouverneur van de provincie Antwerpen, m.b.t. de verklaring van aanhorigheden bij een kleigraverij, geldend als vergunning, op naam van de NV Portland Clement J. Van den Heuvel; Aktename nr. VH/AW dd. 25 augustus 1976 door het ministerie van economische zaken (Mijnwezen), m.b.t. de aangifte van een grondwaterwinning, geldend als vergunning, op naam van de NV Portland Clement J. Van den Heuvel; Aktename nr. GA 79/CF dd. 25 augustus 1987 door de gouverneur van de provincie Antwerpen, m.b.t. wijziging van de voorwaarden opgenomen in de besluiten van de gouverneur van de provincie Antwerpen dd. 12 april 1965 (ref. GA 79/88/T), dd. 6 juni 1972 (ref. GA 79/T) en dd. 24 mei 1976 (ref. GA 79/T), op naam van de NV Portland Clement J. Van den Heuvel (nu NV Gralex); Aktename nr. GA 79/DC dd. 17 november 1988 door de gouverneur van de provincie Antwerpen, m.b.t. de verklaring van aanhorigheden bij een graverij, geldend als vergunning, op naam van de NV Gralex; Besluit nr. MLVER/ dd. 20 maart 1997 van de deputatie van de provincie Antwerpen, houdende aktename van de mededeling van verandering van een graverij, geldend als vergunning, voor een termijn verstrijkend op 1 augustus 2015, op naam van de NV Gralex; Ontvangstmelding dd. 15 december 1997 door de deputatie van de provincie Antwerpen, met kenmerk MLOV/97-139, van de melding van overname van een graverij op naam van de NV Gralex door de BVBA Argex; Besluit nr. MLVAV1/ dd. 23 april 1998 van de deputatie van de provincie Antwerpen, houdende vergunning voor de verandering door uitbreiding van een graverij, voor een termijn verstrijkend op 1 augustus 2015, op naam van de BVBA Argex; Koningin Elisabethlei Antwerpen 1 T F

2 2 / 12 Besluit nr. MLVAV1/00-30 dd. 8 juni 2000 van de deputatie van de provincie Antwerpen, houdende vergunning voor de verandering door uitbreiding van een graverij, voor een termijn verstrijkend op 1 augustus 2015, op naam van de BVBA Argex; Besluit nr. MLVER/02-45 dd. 8 mei 2002 van de deputatie van de provincie Antwerpen, houdende aktename van de mededeling van verandering van een graverij door uitbreiding, geldend als vergunning, voor een termijn verstrijkend op 1 augustus 2015, op naam van de NV Argex; Besluit nr. MLVER/ dd. 17 oktober 2002 door de deputatie van de provincie Antwerpen, houdende aktename van de mededeling van verandering van een graverij door uitbreiding, geldend als vergunning, voor een termijn verstrijkend op 1 augustus 2015, op naam van de NV Argex; Aktename nr. MLAN3/05-32 dd. 2 maart 2006 door de deputatie van de provincie Antwerpen, m.b.t. inrichtingen van klasse 3 die een eenheid vormen samen met de vergunde graverij; Aktename nr. MLAN3/06-10 dd. 18 mei 2006 door de deputatie van de provincie Antwerpen, m.b.t. inrichtingen van klasse 3 die een eenheid vormen samen met de vergunde graverij; Gelet op het verzoek van de ingediend op 25 oktober 2006 strekkende tot het wijzigen van volgende bijzondere vergunningsvoorwaarde opgelegd bij besluit nr. AMV/ /1013 van de minister van Leefmilieu dd. 1 juli 2005 nl. Vooraleer de opvulling van de kleigroeve aan te vatten, dient de exploitant een door alle partijen (gemeentebesturen Kruibeke en Zwijndrecht, afdeling Milieuvergunningen, afdeling Natuur, afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie, de Watermaatschappij en de provinciebesturen van Antwerpen en Oost-Vlaanderen) aanvaard natuurinrichtingsplan voor te leggen, waarop de definitieve afwerking van de kleigroeve wordt uitgewerkt, met inachtname van de bepalingen van de geldende bijzondere plannen van aanleg en opties van de gemeentebesturen in Vooraleer de opvulling van de kleigroeve aan te vatten, dient de exploitant een door het Agentschap Natuur en Bos aanvaard natuurinrichtingsplan voor te leggen, waarop de definitieve afwerking van de kleigroeve wordt uitgewerkt. ; Gelet op volgende motivering van het verzoek: In opvolging van deze bijzondere voorwaarde werd door Aeolus het Natuurinrichtingsplan (NIP) Groeve Argex opgemaakt. Dit plan werd inhoudelijk reeds goedgekeurd door de afdeling Natuur op 9 maart De uitwerking van dit plan is belangrijk voor de realisatie van de natuurdoelstellingen in de speciale beschermingszones van Europees belang in de omgeving. Het natuurdoel van de opvulling van de groeve is o.a. de functie als ecologische stapsteen voor water- en rietvogels tussen de natuurkerngebieden in de Antwerpse haven enerzijds en het KBR-gebied anderzijds. Gezien de natuurdoelstellingen zich situeren op Vlaams en Europees niveau en er reeds duidelijke uitspraken zijn gedaan op het Vlaams niveau, zijn deze doelen dan ook pas uitwerkbaar als de realisatie van deze doelen niet worden gehinderd omwille van andere motieven dan natuurontwikkeling. Daarom wordt voorgesteld de inspraak over het NIP voor te behouden aan de afdeling Natuur, thans het Agentschap Natuur en Bos. Op het vlak van de ruimtelijke ordening wordt bij de bouwaanvraag voor de realisatie van de nabestemming natuur/recreatie door de gedeeltelijke opvulling van de ontginningsput op het grondgebied van de gemeente Zwijndrecht deze studie toegevoegd. Deze bouwaanvraag wordt beoordeeld door de bouwvergunningverlenende overheden (de gemeente, in beroep de deputatie/vlaamse minister van Ruimtelijke Ordening). Om te voorkomen dat de uitvoering van de besluitvorming over de bouwaanvraag wordt onmogelijk gemaakt door de inspraak van andere besturen/instanties over het NIP in relatie tot deze plannen van aanleg, hoeft er dan ook niet in de bijzondere voorwaarde van de milieuvergunning verder te worden gewezen op deze plannen van aanleg. Er is immers een wettelijke koppeling van de milieuvergunning aan de bouwvergunning; Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17 van het Vlarem;

3 3 / 12 Gelet op het proces-verbaal betreffende het openbaar onderzoek van Zwijndrecht dd. 6 december 2006, waaruit blijkt dat er geen schriftelijke, noch mondelinge bezwaren werden ingediend; Gelet op het proces-verbaal betreffende het openbaar onderzoek van Kruibeke (straal van 100 m) dd. 11 december 2006, waaruit blijkt dat er geen schriftelijke, noch mondelinge bezwaren werden ingediend; Gelet op het ongunstig advies dd. 12 december 2006 van het college van burgemeester en schepenen van Zwijndrecht (kenmerk MI/KB/440); op volgende elementen uit dit advies: 1. Aangezien Argex het opgelegde NIP effectief heeft laten opstellen, wijst erop dat zij aanvankelijk geen intentie hadden om een wijziging of schrapping van deze voorwaarde aan te vragen. Het heeft er alle schijn van dat onderhavige wijziging pas aangevraagd wordt, nu het duidelijk is dat het NIP niet door alle overheden/instanties aanvaard wordt. 2. Argex vermeldt dat zij onderhavig plan wenst te voegen bij haar aanvraag voor stedenbouwkundige vergunning, en dat inspraak van andere overheden over dit plan de besluitvorming hieromtrent belemmert. Het is zo dat op de datum van dit advies het NIP niet bijgevoegd werd in de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voor de heraanvulling van de groeve. Deze aanvraag is momenteel lopende. Het bouwdossier vermeldt overigens dat de opvulling zou gebeuren uitsluitend met grond van de bestaande groeve, terwijl de milieuvergunning veel ruimer opgevat is (opvulling met niet-verontreinigde gronden en ruimingsslibs). 3. Het is de taak van de overheid om ervoor te zorgen dat de natuurdoelstellingen in de speciale beschermingszones van Europees belang in de omgeving gerealiseerd worden. Diezelfde doelstellingen kunnen niet door een particulier bedrijf worden aangevoerd om een project door te voeren. 4. Het in het besluit van de Vlaams minister van Leefmilieu vermelde NIP duidt niet op het in het BPA Kasteleynhoek vermelde natuurbeheersplan. Het NIP is uitsluitend een voorwaarde in de milieuvergunning. 5. De afwerking van de groeve heeft niet alleen gevolgen op natuurgebied, maar ook op vlak van ruimtelijke ordening, op vlak van waterhuishouding, zodanig dat de in het besluit vermelde overheidsinstanties wel degelijk inspraak in het NIP behoeven. 6. Het feit dat het Agentschap Natuur en Bos het NIP reeds inhoudelijk goedgekeurd zou hebben, zegt niets over de praktische haalbaarheid van dit plan. Uit het inhoudelijke advies dat de gemeente Zwijndrecht over dit plan verleende, bleek reeds dat de voorgestelde optie in de realiteit niet haalbaar zou zijn. Het zijn de gemeentebesturen die in eerste instantie de haalbaarheid ervan aan het wettelijke kader dienen te toetsen, vooral op vlak van haar ruimtelijke inpassing. 7. De voorgestelde wijziging spreekt niet meer over het feit dat de bepalingen van het geldende BPA Kasteleynhoek moeten worden nageleefd. Dit is nochtans een essentiële vereiste. 8. Bij de besluitvorming omtrent een milieuvergunningsaanvraag is een duidelijke overweging voorzien omtrent de ruimtelijke inpasbaarheid van een project. Derhalve dient dit project ook in de milieuvergunning door de adviserende overheden getoetst te worden aan de wettelijke context terzake. 9. Gelet op het voorgaande is het aangewezen om een ongunstig advies te verlenen voor het verzoek tot wijziging van deze bijzondere milieuvoorwaarde; Gelet op het gunstig advies, met een ongunstig subadvies van de gemeentelijke milieudienst, dd. 19 december 2006 van het college van burgemeester en schepenen van Kruibeke (kenmerk JV/004392/073-06/37); op volgende elementen uit dit advies: 1. De bijzondere voorwaarde ll zoals opgenomen in hoger vermeld besluit luidt als volgt: Vooraleer de opvulling van de put aan te vatten dient de exploitant een door alle partijen (gemeentebesturen Kruibeke en Zwijndrecht, Aminal Afdelingen Milieuvergunningen en Natuur, Natuurlijke Rijkdommen en Energie, de Watermaatschappij en de provinciebesturen van Antwerpen en Oost-Vlaanderen) aanvaard plan voor te leggen waarop de definitieve afwerking

4 4 / 12 van de volledige kleigroeve werd uitgewerkt, met in acht name van de bepalingen van de geldende BPA s en de opties van de gemeentebesturen. 2. Deze voorwaarde ll werd in de aanvraag van het bedrijf tot wijziging (dd 9 oktober 2006) echter anders geformuleerd. Zij hebben het hier over een NIP, terwijl in de beslissing van de deputatie van 23 december 2004 sprake is van een plan. Bijgevolg is de oorspronkelijke bijzondere voorwaarde verkeerd overgenomen. 3. Voorliggende aanvraag beoogt in de wijziging van deze voorwaarde ll, die als volgt wordt geformuleerd: Vooraleer de opvulling van de kleigroeve aan te vatten, dient de exploitant een door het agentschap Natuur en Bos aanvaard natuurinrichtingsplan voor te leggen, waarop de definitieve afwerking van de kleigroeve wordt uitgewerkt. Er dient in de studie ook een scenario te worden opgenomen waarbij ook rekening wordt gehouden met de bepalingen van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan die voor de kleigroeve een andere nabestemming (KMOzone) wenst te realiseren. 4. Met de verandering van deze voorwaarde zouden de meeste instanties, meer bepaald de gemeentebesturen Kruibeke en Zwijndrecht, Aminal Afdelingen Milieuvergunningen, Natuurlijke Rijkdommen en Energie, de Watermaatschappij en de provinciebesturen van Antwerpen en Oost-Vlaanderen, het plan niet meer moeten aanvaarden of goedkeuren, enkel nog het Agentschap Natuur en Bos (dat ontstaan is uit de versmelting van de vroegere afdeling Natuur en Afdeling Bos en Groen). Het is niet aangewezen dat slechts één instantie moet oordelen over een afwerkingplan voor de groeve. De afwerking van de groeve heeft immers niet alleen gevolgen voor de natuur, maar heeft ook gevolgen op vlak van water, bodem, mens, landschap, ruimtelijke ordening enz. Het is bijgevolg aangewezen om toch alle instanties, zoals opgenomen in besluit van de deputatie dd 23 december 2003 over een dergelijk plan te laten oordelen. 5. Men geeft in de veranderde voorwaarde aan dat rekening dient te worden gehouden met het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan die voor de kleigroeve een andere nabestemming (KMOzone) wenst te realiseren. Hiermee wordt het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan van Kruibeke bedoeld. Het is echter niet zinvol om enkel rekening te houden met het gemeentelijke ruimtelijk structuurplan van de gemeente Kruibeke, maar op eenzelfde manier dient rekening gehouden te worden met het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan van de gemeente Zwijndrecht, het provinciaal ruimtelijk structuurplan en het gewestelijk ruimtelijk structuurplan. 6. De bestemming en nabestemming van een gebied wordt vastgelegd in een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) en bij ontstentenis van een RUP liggen de bestemmingen vast in de geldende bijzondere plannen van aanleg (BPA). Voor de betreffende kleigroeve zijn geen ruimtelijke uitvoeringsplannen vastgelegd, noch op grondgebied van de gemeente Kruibeke, noch op grondgebied van de gemeente Zwijndrecht. Bijgevolg zijn enkel de geldende BPA s momenteel van kracht. Het vastleggen van de bestemmingen in Ruimtelijke Uitvoeringsplannen over gebieden met natuurlijke rijkdommen, waaronder betreffende kleigroeve valt, is een bevoegdheid van de afdeling Natuurlijke rijkdommen en Energie, zoals vastgelegd in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Er is momenteel geen goedgekeurd Ruimtelijk Uitvoeringsplan. Zolang dit niet gebeurd is blijven de bepalingen van de geldende bijzondere plannen van aanleg van de respectievelijke gemeenten van toepassing, zodat de formulering in het besluit van de Bestendige deputatie dd 23 december 2004 in de bijzondere voorwaarde ll nog steeds een correcte formulering is, zodat het niet wenselijk is ook deze formulering te veranderen. 7. Gelet op het voorgaande kunnen we stellen dat er geen afdoende redenen zijn die een wijziging van de voorwaarde ll rechtvaardigen of noodzaken, zodat het aangewezen is de bijzondere voorwaarde ll in het besluit van de deputatie dd 23 december 2003 onveranderd te laten; Gelet op het stilzwijgend gunstig advies van de afdeling Milieuvergunningen (AMV) van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE); op volgende elementen uit het laattijdig advies dd. 22 januari 2007 van de AMV (kenmerk AMV/A/06/2197): 1. De BVBA Argex wenst de bijzondere milieuvergunningsvoorwaarde te wijzigen waarin wordt gesteld dat de exploitant vooraleer de opvulling van de kleigroeve aan te vatten een NIP moet

5 5 / 12 voorleggen dat door ieder van de volgende partijen moet worden aanvaard: de gemeentebesturen van Kruibeke en Zwijndrecht, de afdeling Milieuvergunningen, de afdeling Natuur, de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie, de Watermaatschappij en de provinciebesturen van Antwerpen en Oost-Vlaanderen. In dit plan dient de definitieve afwerking van de groeve worden uitgewerkt, met inachtname van de bepalingen van de geldende bijzondere plannen van aanleg en de opties van de gemeentebesturen. De exploitant vraagt om de bijzondere voorwaarde in die zin te wijzigen dat het NIP enkel door het agentschap Natuur en Bos moet worden aanvaard. 2. De exploitant heeft het gevraagde NIP op 10 juli 2006 aan de bestendige deputatie bezorgd. Deze studie werd opgesteld door AEOLUS. 3. De afdeling Natuur, het huidige agentschap voor Natuur en Bos heeft reeds eerder het natuurinrichtingsplan inhoudelijk goedgekeurd, namelijk op 9 maart Parallel met de behandeling van voorliggend dossier tot wijziging van voormelde bijzondere voorwaarden heeft de afdeling Milieuvergunningen het in de studie van AEOLUS voorgestelde NIP Groeve Argex beoordeeld. 5. De evaluatie wordt hierna kort samengevat. Voor de realisatie van de nabestemming van de groeve Argex worden in het NIP twee verschillende uitvoeringsvarianten uitgewerkt. Variant A is gebaseerd op de huidige planologische bestemming van de groeve. Variant B is gebaseerd op de gewenste planologische bestemming zoals opgenomen in de gemeentelijke structuurplannen van Zwijndrecht (dat op het ogenblik van de studie reeds goedgekeurd was) en van Kruibeke (dat op het ogenblik van de studie in fase van definitieve goedkeuring was). a) Bij variant A is de planologische bestemming van de groeve ontginningsgebied met nabestemming natuurgebied en zachte recreatie. Variant A beoogt in de nabestemming de realisatie van een natuurgebied omdat de gemeente Zwijndrecht in haar structuurplan een blauw lint van natte biotopen voorziet op de plaats van de groeve. Via paden en recreatieve voorzieningen zoals uitkijkposten wordt het gebied toegankelijk en interessant gemaakt voor recreanten. Aan het project wordt structuur gegeven door de aanleg van een landschapsdijk waarmee van bovenuit gezien de voormalige structuur van het fort van Kruibeke hersteld wordt. Bij de intekening van de biotopen wordt rekening gehouden met de eisen van een aantal gewenste vogelsoorten, rietvogels en grondbroeders, en vleermuizen. Specifiek voor de vleermuizen wordt een vleermuiskelder voorzien in de landschapsdijk. Dit resulteert in een gebied met afwisselend open water, rietland, grasland en rondom houtkanten of hagen. b) Bij variant B wordt een deel van de natuurinrichting van variant A afgeknipt omdat rekening wordt gehouden met het in fase van definitieve goedkeuring verkerende structuurplan van de gemeente Kruibeke die de aanleg van een KMO-zone wenst na opvulling van de groeve. De nabestemming op het grondgebied van Zwijndrecht blijft in ieder geval natuurgebied. De landschapsdijk met vleermuiskelder blijft in deze variant behouden. Tussen deze dijk en de gemeentegrens ligt een smalle reststrook die bestaat uit een smalle of bredere visuele buffer die bestaat uit lage of hoge struiken waarvan de aanleg en het beheer zal gebeuren conform het Harmonisch Park en Groenbeheer van de toenmalige afdeling Bos en Groen. Waar de restzone voldoende breed is (ca. 30 m) bestaat de mogelijkheid om het wandelpad te laten lopen onderaan de landschapsdijk, aan de kant van de KMO-zone. Hierdoor zal de recreatieve druk op het natuurgebied in Zwijndrecht verminderen, wat positief is voor de vogels die minder verstoring zullen ondervinden. De afdeling Milieuvergunningen is van oordeel dat: c) de voorgestelde varianten voldoende rekening houden met de huidige planologische bestemming van het gebied en eventuele wijzigingen in de toekomst; d) de huidige inrichting van de groeve geen optimale natuurinrichting toelaat; e) een gedeeltelijke heropvulling van de groeve noodzakelijk is om een ecologisch waardevol resultaat te bekomen;

6 6 / 12 f) de gedeeltelijke heropvulling met wisselende diepte uit ecologisch standpunt positief is; deze wijze van afwerking zal immers resulteren is een grote variatie in de groeve met een zonering met landingszones (tot 50 cm diep) en ondiep water variërend van max. 1 meter tot max. 4 meter diep, afgewisseld met brede oeverzones; g) door de herinrichting de doelstellingen op het vlak van avifauna gerealiseerd zullen worden; Na evaluatie heeft de afdeling Milieuvergunningen het door AEOLUS uitgewerkte Natuurinrichtingsplan Groeve Argex gunstig geadviseerd. 6. Aangezien de afdeling Natuur, het huidige agentschap voor Natuur en Bos, zich inhoudelijk akkoord heeft verklaard met het ingediende NIP, mag aangenomen worden dat, gelet op de deskundigheid van het agentschap voor Natuur en Bos terzake, het Natuurinrichtingsplan Groeve Argex voor de afwerking van de groeve aan de uit oogpunt van natuurontwikkeling gestelde verwachtingen beantwoordt. 7. Overwegende dat de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur in het ministeriële besluit nr. AMV/5931/1013 van 1 juli 2005 het nuttig heeft geacht het NIP niet enkel te onderwerpen aan de goedkeuring van de afdeling Natuur en de afdeling Milieuvergunningen, maar ook aan het akkoord van de gemeentebesturen van Kruibeke en Zwijndrecht, de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie, de Watermaatschappij en de provinciebesturen van Antwerpen en Oost-Vlaanderen, acht de afdeling Milieuvergunningen het evenwel niet wenselijk zich uit te spreken over de vraag tot wijziging van de bijzondere voorwaarde; Gelet op het stilzwijgend gunstig advies van het Agentschap RO-Vlaanderen (ARO); Gelet op het gunstig advies dd. 30 november 2006 van de Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie (ANRE) (kenmerk ALBON/NR-G/2006/PVC/0VLO79 306/GE/MVH); op volgende elementen uit dit advies: 1. De aanvraag van heeft betrekking op de wijziging van de bijzondere voorwaarde van het vergunningsbesluit van de Vlaamse minister van Leefmilieu waarbij de opvulling gekoppeld werd aan de goedkeuring van een op te maken natuurinrichtingsplan. Op 16 oktober 2006 gaf de Dienst Natuurlijke Rijkdommen een gunstig advies i.v.m. het plan. 2. In het besluit werd volgende bijzondere vergunningsvoorwaarde opgenomen: Vooraleer de opvulling van de kleigroeve aan te vatten, dient de exploitant een door alle partijen (gemeentebesturen Kruibeke en Zwijndrecht, afdeling Milieuvergunningen, afdeling Natuur, afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie, de Watermaatschappij en de provinciebesturen van Antwerpen en Oost-Vlaanderen) aanvaard natuurinrichtingsplan voor te leggen, waarop de definitieve afwerking van de kleigroeve wordt uitgewerkt, met inachtname van de bepalingen van de geldende bijzondere plannen van aanleg en opties van de gemeentebesturen. De exploitant wenst de voorwaarde als volgt te wijzigen: Vooraleer de opvulling van de kleigroeve aan te vatten, dient de exploitant een door het Agentschap Natuur en Bos aanvaard natuurinrichtingsplan voor te leggen, waarop de definitieve afwerking van de kleigroeve wordt uitgewerkt. 3. Momenteel is er een vergunning om de put op te vullen met niet-verontreinigde bagger- en ruimingspecie en niet-verontreinigde uitgegraven bodem. Deze vergunning kan evenwel pas uitwerking hebben indien alle betrokken partijen het plan goedkeuren. Indien een bestuur het niet eens is met het inrichtingsplan of een gedeelte ervan kan dit leiden tot een volledige blokkering van het dossier. 4. Voor de Dienst Natuurlijke Rijkdommen is het enkel van belang dat de opvulling van de put de verdere optimale ontginning van het gebied niet in het gedrang brengt en het eindreliëf na opvulling de realisatie van de nabestemming toelaat. Voor de stedenbouwkundige aspecten kan verwezen worden naar de bouwvergunning. 5. Rekening houdend met hetgeen voorafgaat heeft de Dienst Natuurlijke Rijkdommen geen bezwaar tegen het verlenen van de afwijking;

7 7 / 12 Gelet op het schrijven dd. 6 november 2006 van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) (kenmerk AB/AA/JV/06-676); op volgende elementen uit dit advies: 1. Deze aanvraag heeft betrekking op het wijzigen van een bijzondere voorwaarde in het ministerieel besluit d.d (AMV/ /1013) voor de opvulling van een kleigroeve op het grondgebied Zwijndrecht. Deze bijzondere voorwaarde legt volgende modaliteiten op: Vooraleer de opvulling van de kleigroeve aan te vatten, dient de exploitant een door alle partijen (gemeentebesturen Kruibeke en Zwijndrecht, afdeling milieuvergunningen, afdeling natuur, afdeling natuurlijke rijkdommen en Energie, de watermaatschappij en de provinciebesturen van Antwerpen en Oost-Vlaanderen) aanvaard natuurinrichtingsplan voor te leggen, waarop de definitieve afwerking van de kleigroeve wordt uitgewerkt, met innachtname van de bepalingen van de geldende bijzondere plannen van aanleg en opties van de gemeentebesturen. 2. De exploitant haalt volgende argumenten aan: a) In opvolging van deze bijzondere voorwaarde werd door Aeolus het Natuurinrichtingsplan Groeve Argex opgemaakt. Dit plan werd reeds inhoudelijk goedgekeurd door de afdeling Natuur op 9 maart b) De uitwerking van dit plan is belangrijk voor de realisatie van de natuurdoelstellingen in de speciale beschermingszones van Europees belang in de omgeving. c) Om te voorkomen dat de uitvoering van de besluitvorming over de bouwaanvraag onmogelijk wordt gemaakt door de inspraak van andere besturen/instanties over het NIP in relatie tot deze plannen van aanleg, hoeft er dan ook niet in de bijzondere voorwaarde van de milieuvergunning verder te worden gewezen op deze plannen van aanleg. 3. De exploitant stelt voor om de hogere vermelde bijzondere voorwaarde als volgt te wijzigen: Vooraleer de opvulling van de kleigroeve aan te vatten, dient de exploitant een door het Agentschap Natuur en Bos aanvaard natuurinrichtingsplan voor te leggen, waarop de definitieve afwerking van de kleigroeve wordt uitgewerkt. 4. Deze bijzondere voorwaarde interfereert noch met het afvalstoffendecreet, noch met het bodemsaneringdecreet. 5. De OVAM acht het niet opportuun om advies uit te brengen voor de wijziging van de voorwaarden van een inrichting; Gelet op het feit dat bij besluit nr. MLAV1/ dd. 23 december 2004 van de deputatie van Antwerpen aan de, gelegen te 2070 Zwijndrecht (Burcht), Kruibeeksesteenweg , de vergunning werd geweigerd tot verder exploiteren en veranderen door uitbreiding van een graverij; dat bij besluit nr. AMV/ /1013 dd. 1 juli 2005 van de Vlaamse minister van Leefmilieu het deputatiebesluit nr. MLAV1/ dd. 23 december 2004 van de deputatie van Antwerpen werd opgeheven; dat de vergunning werd verleend tot verder te exploiteren en veranderen door uitbreiding van een graverij voor een termijn van 5 jaar; dat de aktename nr. MLAKT/02-9 dd. 3 april 2003 van de deputatie van Antwerpen werd opgeheven; dat o.a. de bovenvermelde bijzondere voorwaarde werd opgelegd; Gelet op het feit dat met brief dd. 6 juli 2006 aan de deputatie van Antwerpen de studie van het NIP Groeve ARGEX werd bezorgd; dat in dit schrijven vermeld werd dat de afdelingen natuur Antwerpen en Oost-Vlaanderen dit plan reeds hadden aanvaard en goedgekeurd; dat deze studie met brief dd. 30 augustus 2006 ter evaluatie werd bezorgd aan de gemeentebesturen Kruibeke en Zwijndrecht, het provinciebestuur Oost-Vlaanderen, afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie, afdeling Milieuvergunningen en de Watermaatschappij nl. AWW; Gelet op het feit dat met brief dd. 7 september 2006 het gemeentebestuur van Zwijndrecht hun advies bezorgde omtrent bovenvermeld NIP; dat het college dit plan afkeurde op basis van volgende argumentering:

8 8 / Het plan kan niet gerealiseerd worden gezien het in tegenstrijd is met de stedenbouwkundige voorschriften van het B.P.A., met name met de bepalingen van art.4 die het opvullen der putten niet toestaat en waarin sprake is van een beheersplan, niet van een NIP. 2. Het plan is daarenboven aanvullend volledig in tegenspraak met de geest van het B.P.A., waarin duidelijk wordt gestreefd naar het bewaren van de putten na de ontginning, en het beheren van de situatie. 3. Het plan komt in tegenspraak met de bepalingen van het gewestplan (natuurgebied), waarvan het B.P.A. slechts een verfijning kan zijn, doch niet kan afwijken (tenzij in geval van compensaties, wat hier niet het geval is). 4. Het plan gaat niet langer uit van een éénvormige globale visie voor heel het gebied nochtans de voorwaarde waardoor zowel het B.P.A. als de ontginning in de eerste plaats mogelijk zijn geworden, gezien in de variante B (de meest waarschijnlijke ontwikkelingshypothese) gewoon het grondgebied van Kruibeke wordt uitgesloten. Kortom het plan is in tegenspraak met het huidige zowel strikt wettelijke, als de wet omringende kader. 5. Het plan gaat reeds vanaf de inleiding uit van het volstorten van de putten. 6. Het plan doet geen onderzoek naar de mogelijkheid om de huidige putten te bewaren en te beheren wat wel in overeenstemming met het juridische kader zou zijn doch verwerpt deze mogelijkheid zonder enige argumentatie, terwijl gelijkaardige kleiontginningsputten in Niel bv. Vooral niet worden volgestort en tevens die in het beheer van het Gewest zijn. 7. De inventarisatie vooral van de flora is weinig accuraat en het belang van de bestaande flora wordt gewoon niet aangehaald (cf. GNOP en biologische waarderingskaart). 8. Het plan gaat er gewoon zonder enige argumentatie (cf. insteek water) van uit dat volstorten van de putten de enige mogelijkheid is, terwijl het zelf de mogelijkheid van een permanente bemaling aanhaalt (doch niet onderzoekt) en terwijl in gelijkaardige kleiontginningsputten in Niel bv. deze piste wel degelijk blijkt te werken. 9. Kortom het plan is weinig objectief in zijn onderzoek naar de nu bestaande natuurwaarden en verwerpt die, zonder enige argumentatie om ze te vervangen door een natuurontwikkelingfilosofie die niet eens binnen het wettelijk kader kan gerealiseerd worden. 10. De cultuurhistorische waarde van het herstel van het fort van Kruibeke wordt als uitgangspunt opgevoerd, doch door het uiteindelijke voorstel (enkel natuurgebied in Zwijndrecht) dan volledig ondergraven in zijn kwaliteit. 11. Het bestaande landschap wordt onder de grond gestopt en na het volstorten even beperkt hersteld om de soortenrijkdom te bevorderen. 12. In variante B wordt de buffering naar het K.M.O.-gebied in Kruibeke, gerealiseerd op het grondgebied van Zwijndrecht; Gelet op het feit dat met brief dd. 16 oktober 2006 Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie (ANRE) buitendienst Gent (kenmerk 15AB2/2006/PMC/272/OVL079/GE/MVH) hun advies bezorgde omtrent bovenvermeld natuurinrichtingsplan; op volgende elementen uit dit advies: 1. Bij ministerieel besluit dd. 1 juli 2005 bekwam bvba Argex een milieuvergunning om het gedeelte van de kleiwinningsput op het grondgebied van de gemeente Zwijndrecht op te vullen met niet-verontreinigde bagger- en ruimingsspecie en niet-verontreinigde uitgegraven bodem. 2. In het besluit werd de volgende bijzondere vergunningsvoorwaarde opgenomen: vooraleer de opvulling van de kleigroeve aan te vatten, dient de exploitant een door alle partijen (gemeentebesturen Kruibeke en Zwijndrecht, afdeling Milieuvergunningen, afdeling Natuur, afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie, de Watermaatschappij en de provinciebesturen van Antwerpen en Oost-Vlaanderen) aanvaard natuurinrichtingsplan voor te leggen, waarop de definitieve afwerking van de kleigroeve wordt uitgewerkt, met inachtname van de bepalingen van de geldende bijzondere plannen van aanleg en opties van de gemeentebesturen. 3. In de inleiding van het inrichtingsplan staat: Dit rapport beschrijft de invulling van de nabestemming van de kleigroeve van de firma Argex nv in Zwijndrecht en Kruibeke. Het uiteindelijke resultaat is een conceptplan betreffende de toekomstige afwerking van de groeve. Dit plan is opgevat als een vrij nauwkeurige schets van

9 9 / 12 hoe dit gebied er in de nabestemming zal uitzien. Het plan beschrijft niet in detail welke uitvoeringswerken daarvoor nodig zijn. Die dienen zich pas aan als de groeve deels is opgevuld. Het conceptplan dat het resultaat zal zijn van dit advies is nodig voor de aanvraag van de bouwvergunning voor de opvulling van de groeve. 4. Het inrichtingsplan omvat de vergunde kleigroeve (op een perceel aan de overzijde van de Haagstraat na) en geeft aan wat men waar wenst te realiseren. Voor de concrete uitwerking van het eindreliëf na opvulling en afwerking van de groeve wordt verwezen naar de aan te vragen bouwvergunning. 5. Voor de dienst Natuurlijke Rijkdommen is het van belang dat de opvulling de optimale ontginning van het gebied niet in het gedrang brengt en het eindreliëf de realisatie van het natuurinrichtingsplan mogelijk maakt. 6. Onder deze voorwaarden kan de dienst Natuurlijke Rijkdommen akkoord gaan met het ingediende plan; Gelet op het feit dat van de andere adviesinstanties tot op heden nog geen advies werd ontvangen; Gelet op het horen van mevrouw A. Van Den Bosch, business development manager van, de heer R. Franckaerts, milieucoordinator van, en de heer J. Kestemont, adviseur van M- Tech, namens de exploitant door de Provinciale Milieuvergunningscommissie dd. 23 januari 2007; Gelet op het ongunstig advies dd. 23 januari 2007 van de Provinciale Milieuvergunningscommissie (PMVC); op volgende elementen uit dit advies: 1. Horen van partijen Mevrouw A. Van Den Bosch, business development manager van, de heer R. Franckaerts, milieucoordinator van, en de heer J. Kestemont, adviseur van M-Tech, worden gehoord namens de exploitant. De heer J. Kestemont licht de vergunningshistoriek toe en wijst er op dat de bijzondere voorwaarde, zoals voorgesteld door de deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen voor het gedeelte Kruibeke, door de minister in beroep bij analogie ook werd opgelegd in de vergunning voor het gedeelte Zwijndrecht. Hij informeert dat de PMVC van de provincie Oost- Vlaanderen vorige week reeds een unaniem gunstig advies heeft uitgebracht voor de vraag m.b.t. het gedeelte Kruibeke, rekening houdend met het structuurplan van de gemeente Kruibeke, i.e. met een eventuele KMO-zone. Het hoofddoel blijft natuurlijk wel natuurgebied. De heer J. Kestemont vraagt dat de beslissingen van de beide provincies op dezelfde lijn zouden liggen, m.a.w. dat er uniformiteit zou zijn in de beslissingen. Desgevraagd verduidelijkt de heer J. Kestemont dat het natuurinrichtingsproject werd opgesteld door het studiebureau Aeolus. Het werd goedgekeurd door het Agentschap Natuur en Bos. De heraanvulling van de kleigroeve zou gebeuren op privé-initiatief. De heer J. Kestemont meent dat daarvoor de nodige deskundigheid bij het bedrijf zelf wel aanwezig is. Desgevraagd licht de heer J. Kestemont toe dat er twee aparte BPA s zijn, één voor het grondgebied van de gemeente Zwijndrecht en één voor het grondgebied van de gemeente Kruibeke. De planologische voorschriften van beide BPA s zijn verschillend, de nabestemming is wel identiek, nl. natuurontwikkeling met mogelijkheid tot recreatie. Desgevraagd stelt de heer J. Kestemont dat de vraag tot wijziging van de opgelegde bijzondere voorwaarde inhoudt dat de exploitant wenst dat het natuurinrichtingsproject enkel door het Agentschap Natuur en Bos zou worden beoordeeld. Er is hier immers sprake van een zekere complementariteit aan de Europese doelstellingen op Vlaams niveau. De heer J. Kestemont meent dat de provincies en gemeenten dit moeten kunnen volgen. Nu zou het project niet kunnen doorgaan als één van de in de bijzondere voorwaarde opgesomde instanties het niet goedkeurt. Het ARO merkt op dat de vraag tot wijziging van de opgelegde bijzondere voorwaarde volgens haar geen zin heeft omdat de bouwvergunning voor het project niet zal kunnen verleend worden zolang het strijdig is met de bepalingen van het BPA. De heer J. Kestemont reageert dat het probleem met de opvulling van de kleigroeve is dat zowel de gemeente Zwijndrecht als

10 10 / 12 de gemeente Kruibreke inspraak hebben. Het ARO merkt op dat de bijzondere voorwaarde ook in die zin is geformuleerd. Een deskundige wijst er op dat als de aanvraag strijdig is met de bepalingen van het BPA een ongunstig advies dient verleend te worden. De AMV merkt op dat met de huidige formulering élke in de bijzondere voorwaarde vernoemde instantie wel een vetorecht heeft t.o.v. van het opvullen van de kleigroeve. Dit kan volgens haar toch ook niet de bedoeling geweest zijn bij het verlenen van de vergunning. De heer K. Boonen meent dat de formulering van de bijzondere voorwaarde er wel op wijst dat de minister inspraak wou verlenen aan de gemeentebesturen. Een deskundige merkt op dat er dus twee BPA s zijn, één voor de gemeente Zwijndrecht en één voor de gemeente Kruibeke. Hij vraagt wat de standpunten dan waren van de gemeenten bij de opmaak van de BPA s. De heer K. Boonen stelt dat dit voor de gemeente Zwijndrecht alleszins een spontane natuurontwikkeling was en hij wijst er op dat het structuurplan van de gemeente Kruibeke er is gekomen ná het BPA. Een structuurplan geeft volgens hem trouwens enkel de wens aan om iets te bereiken, het BPA heeft momenteel kracht van wet. Het ARO stelt dat de bevoegde minister het initiatief zou dienen te nemen voor een eventuele BPA-wijziging. De heer J. Kestemont beaamt dit. De voorgestelde natuurontwikkeling is evenwel misschien strijdig met de bepalingen van het huidige BPA, maar een vetorecht voor het natuurontwikkelingsproject van de exploitant vanwege alle in de bijzondere voorwaarde opgesomde instanties is ook niet werkbaar voor het bedrijf. 2. Omschrijving van de gevraagde wijziging: De omschrijving van de exploitant is duidelijk en kan behouden worden. 3. Openbaar onderzoek bezwaren Er werden geen bezwaren ingediend. 4. Milieutechnische evaluatie: De heer K. Boonen licht toe dat het gemeentebestuur van Zwijndrecht tot nu toe de enige instantie is die al advies heeft gegeven over het natuurinrichtingsplan van de exploitant. Het advies van het gemeentebestuur was ongunstig. Het natuurinrichtingsplan voorziet immers in een gedeeltelijke opvulling van de kleigroeve, hetgeen misschien gunstig uitvalt in de optiek van de exploitant, maar niet zo in de optiek van het gemeentebestuur. Volgens het geldende BPA Kasteleynhoek mag de kleigroeve noch geheel, gedeeltelijk worden opgevuld. De kleigroeve kan dus niet worden opgevuld in de huidige optiek, rekening houdend met wat vandaag in het BPA staat. Dit BPA is nog altijd rechtsgeldig en er is momenteel geen wijziging in opmaak, toch niet vanuit de gemeente. Hij voegt hier nog aan toe dat het BPA in feite grensoverschrijdend is, m.n. voor de gemeente Zwijndrecht en de gemeente Kruibeke. Wijzigingen zouden dan ook eerder op het niveau van de bevoegde minister dienen te gebeuren. De heer S. Bogaert informeert dat een wijziging van het BPA reeds op de agenda van de gemeenteraad is geplaatst. Het gemeentebestuur wil het voorliggende natuurinrichtingsplan wel gunstig adviseren. Voor de gemeente Kruibeke zou er immers een eiland van 700 ha natuurgebied midden in industriezone komen, terwijl de gemeente eerder het evenwicht van bestemmingen in de gemeente wil bewaren en een gedeelte KMO-zone zou willen voorzien. De heer K. Boonen wijst er op dat een MER lopende is om in de kleigroeve verontreinigde baggerspecie te storten. De gemeente vraagt zich dan ook af wat nu juist de bedoeling is van het bedrijf. Hij wijst er bovendien ook op dat de gemeente dit natuurinrichtingsplan niet heeft aanvaard, maar dat niets uiteraard belet dat de exploitant een gewijzigd natuurinrichtingsplan zou kunnen indienen. Het ARO vraagt zich af welke instantie nog een veto zal uitspreken eenmaal de exploitant zal beschikken over een milieu- en een bouwvergunning. Een deskundige voegt hieraan toe dat dergelijk natuurinrichtingsplan een werkplan is. De uitwerking ervan is een toezichtkwestie. De heer S. Bogaert wijst nog op de mogelijkheid van een eventueel GRUP. Gelet op voorgaande argumenten stellen de AMV, het ARO, de OVAM en de deskundigen voor de opgelegde bijzondere voorwaarde in het besluit nr. AMV/ /1013 van de minister van Leefmilieu dd. 1 juli 2005 te behouden. Bijgevolg adviseert de PMVC ongunstig voor de gevraagde wijziging van de opgelegde voorwaarde.

11 11 / Voorstel van omschrijving van de gewijzigde voorwaarde: Niet van toepassing; Overwegende dat voor de evaluatie van de elementen die de exploitant/verzoeker heeft aangebracht tijdens de zitting van de PMVC, verwezen wordt naar het advies van de PMVC; Overwegende dat het ongunstige advies van de PMVC kan gevolgd worden; Overwegende dat gesteld kan worden dat de risico s voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door de gevraagde wijziging zelfs mits naleving van de in onderhavig besluit opgelegde milieuvergunningsvoorwaarden niet tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Overwegende dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat de gevraagde wijziging af te wijzen; ARTIKEL 1 - Voorwerp B E S L U I T : Het verzoek van de, m.b.t. het wijzigen van de bijzondere voorwaarde opgelegd bij besluit nr. AMV/ /1013 van de minister van Leefmilieu dd. 1 juli 2005 voor het verder exploiteren na verandering door uitbreiding van een graverij, gelegen te 2070 Zwijndrecht (Burcht), Kruibeeksesteenweg , wordt niet ingewilligd. ARTIKEL 2 1. Een bijkomende vergunning moet worden aangevraagd voor elke verandering van de vergunde inrichting. 2. Elke overname van de inrichting door een andere exploitant dient uiterlijk tien kalenderdagen vóór de datum van inwerkingtreding van de overname gemeld aan de vergunningverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van het Vlarem. 3. Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd overeenkomstig de bepalingen van het Vlarem uiterlijk tussen de 18 de en de 12 de maand vóór het verstrijken van de vergunningstermijn van de lopende vergunning. ARTIKEL 3 Tegen elke wijziging of aanvulling van de voorwaarden kan beroep worden aangetekend bij de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, Graaf de Ferraris-gebouw, Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 Brussel, overeenkomstig artikel 54 van het Vlarem. Antwerpen, in zitting van 08 februari Aanwezig: de heer C. Paulus, Gouverneur-Voorzitter, de heren L. Helsen, J. Geuens, K. Helsen, M. Wellens, mevrouw I. Verhaert, de heer B. De Nijn, leden en de heer D. Toelen, Provinciegriffier. Verslaggever: Jos Geuens

12 12 / 12 In opdracht: De Provinciegriffier, De Voorzitter, D. Toelen C. Paulus