Rubricering van klank-letterkoppelingen in Éventail-junior En action 5

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Rubricering van klank-letterkoppelingen in Éventail-junior En action 5"

Transcriptie

1 1 Rubricering van klank-letterkoppelingen in Éventail-junior En action 5 Dit document is bedoeld voor de begeleider van leerlingen met dyslexie om snel gelijkaardige klankletterkoppelingen te vinden met het oog op oefeningen volgens de behoeften van de leerling. Opgelet: de "klank" is uitgeschreven in letters, niet in fonetisch schrift. Die kolom is normaal gesproken niet bedoeld voor de leerling met dyslexie. Het is vanuit de kolom met de letters dat de koppeling met de uitgesproken klank gelegd wordt. Niet alle klanknuances worden op deze manier gevisualiseerd (bv. de problematiek van de bijkomende w en j in woorden als moi en cahier). Het is echter ook niet aan te bevelen teveel bijkomende fonetische uitleg aan leerlingen te geven. EA = unité in En action 5 1 Klassering per klank in volgorde van de unités Deze klassering is nuttig als je vanuit eenzelfde klank de verschillende schrijfwijzen wil rubriceren. In de kolom EA kun je steeds zien tot waar de leerling gekomen is. 1 a (wa) oi moi: Moi, je suis Ahmed. Ik, ik ben Ahmed. 1 a (wa) oi toi: et toi? en jij? 1 a (wa) ois trois drie 2 a a Ça va? Gaat het? Alles goed? 3 a ah ah ha, o, och, zo 4 a a ma (mère) mijn (moeder) 4 a a ta (mère) jouw (moeder), je (moeder) 4 a a un papa een papa 5 a as pas: ne pas niet, geen 7 a a il a hij heeft 7 a (wa) oi moi: (pour) moi mij: (voor) mij 7 a a sympa, sympa sympathiek, aardig 7 a (wa) oi toi: (pour) toi jou: (voor) jou 7 a as tu as jij hebt 8 a a Il y a (une table). Er is / staat (een tafel). 9 a (wa) oid froid: Il fait froid. koud: Het is koud. 9 a (wa) oid froid: Il va faire froid. koud: Het gaat koud (weer) zijn. 11 a a sa (mère) zijn (moeder), haar (moeder) 11 a à voilà (Julie) daar is (Julie), daar heb je 13 a à déjà: Il a déjà 16 ans. al: Hij is al 16. / Hij is reeds a at un chat een kat, poes 14 a a un pyjama een pyjama 15 a à là daar 16 a à à (Paris) in (Parijs) 17 a à à: (aller) à (Namur) naar (Namen gaan)

2 2 17 a (wa) ois parfois soms 20 a a Comment ça va? Hoe gaat het? Hoe maak je het? 20 a (wa) oi excusez-moi excuseer me, pardon, sorry 5 abl able formidable, formidable formidabel, geweldig 8 abl able une table een tafel 16 able able un portable: (téléphone) portable een draagbare telefoon, gsm 13 age âge âge: Tu as quel âge? leeftijd: Hoe oud ben jij? 13 age âge un âge een leeftijd 16 age age étage: au (premier) étage op de (eerste) verdieping 16 age age un étage een verdieping 18 age age un garage een garage 6 ak âques Pâques Pasen 6 al al le carnaval carnaval 13 al al un animal een dier 15 al al mal: (Ça va) mal. slecht: (Het gaat) slecht. 10 am ame madame [Mme] mevrouw 11 am emme une femme een echtgenote, vrouw 17 am am tram: en tram met de tram 17 am am un tram een tram 7 ar (war) oir avoir hebben 8 ar (war) oir, oire noir, noire zwart 8 ar (war) oire une armoire een kast 19 ar (war) oir un devoir een huiswerk 18 arbr arbr un arbre een boom 6 ars ars mars (m.) maart 8 as asse une classe een klas, klaslokaal 6 at ate une date een datum 1 atr atre quatre vier 3 é et et: Lucas et Ria en: Lucas en Ria 6 é ée année: Bonne année! Gelukkig nieuwjaar! 6 é er février (m.) februari 6 é er janvier (m.) januari 6 é er premier eerste 7 é ai j'ai ik heb 7 é D un CD een cd 7 é D un DVD een dvd 8 é es des (livres) --- (boeken) 8 é er un cahier een schrift 9 é er neiger: Il va neiger. sneeuwen: Het gaat sneeuwen. 11 é ez chez (Ria) bij (Ria) thuis

3 3 11 é es les (garçons), les (filles) de (jongens, meisjes) 12 é er commencer beginnen 13 é es mes (parents) mijn (ouders) 13 é es ses (livres) zijn (boeken), haar (boeken) 13 é es tes (parents) jouw (ouders), je (ouders) 14 é er aimer (chanter) graag (zingen) 14 é er aimer (les livres) houden van (boeken) 14 é es ces (enfants) deze, die (kinderen) 14 é er chanter zingen 14 é er chercher zoeken 14 é er jouer spelen 14 é er porter (un short) (een short) dragen, aanhebben 14 é é un bébé een baby 15 é er penser denken 15 é er regarder (une photo) kijken naar (een foto) 15 é er rester blijven 15 é ez un nez een neus 16 é er habiter (j'habite) wonen, bewonen 16 é er téléphoner (à Lucie) (naar Lucie) telefoneren, (Lucie) opbellen 17 é er aller gaan 17 é er aller (chanter) gaan (zingen) 17 é ez chez: aller chez (Ria) naar (Ria) thuis gaan 17 é ed pied: à pied te voet 17 é er rentrer (terug) naar huis gaan, thuiskomen 17 é ed un pied een voet 18 é er entrer binnenkomen, naar binnen gaan 18 é é une télé een tv, televisietoestel 19 é er chatter chatten 19 é er danser dansen 19 é er écouter (la radio) luisteren naar (de radio) 19 é er surfer surfen 20 é er montrer tonen 20 é ez Vous vous appelez Durieux? Heet u Durieux? 2 è est C'est (chouette)! Dat is (tof)! 4 è est il / elle est hij / zij is 4 è es tu es jij bent 6 è et juillet (m.) juli 6 è ai mai (m.) mei 7 è est Qu'est-ce que c'est? Wat is het? Wat is dit?

4 4 7 è ès très (content) zeer, heel, erg (tevreden) 9 è ait Il fait (chaud). Het is (warm). 9 è ait Il fait (froid). Het is (koud). 9 è ais mais maar 9 è ais mauvais: Il fait mauvais. slecht: Het is slecht weer. 10 è ais un Français een Fransman 12 è ais le français (het) Frans 12 è ais le néerlandais (het) Nederlands 14 è ais jamais: ne...jamais nooit 18 è aît plaît: s'il vous plaît [s.v.p.] alstublieft (bij het vragen) 11 èj eille une vieille (armoire) een oude (kast) 15 èj eille une oreille een oor 14 èk ec avec (un copain) met (een vriend) 4 èl elle elle: Elle est chouette. Zij / ze is tof. 6 èl ël Joyeux Noël! Vrolijk kerstfeest! 6 èl ël Noël Kerstmis 10 èl elles elles: Elles sont grandes. zij, ze (v. mv.): Ze zijn groot. 11 èl elle Il s'appelle Cédric. Hij heet Cédric. 11 èl elle mademoiselle [Mlle] juffrouw 16 èl el, elle quel (garçon)? quelle (fille)? welke (jongen)? welk (meisje)? 20 èl elle Il s'appelle comment? Hoe heet hij? 20 èl elle Je m'appelle Félix. Ik heet Felix. 10 elg elge un Belge een Belg 10 elg elge une Belge een Belgische 15 èm ème deuxième, deuxième tweede 15 èm ème troisième, troisième derde 16 èm ème cinquième, cinquième vijfde 16 èm ème quatrième, quatrième vierde 4 èr ère un frère een broer 4 èr ère un père een vader 4 èr ère une mère een moeder 6 èr aire un anniversaire een verjaardag 7 èr aire Bon anniversaire! Gelukkige verjaardag! 7 èr er super geweldig, schitterend 8 èr ert vert groen 11 èr ère un grand-père een grootvader 11 èr ère une grand-mère een grootmoeder 15 èr ère derrière (toi) achter (jou) 15 èr ère la première (porte) de eerste (deur) 19 èr aire faire maken, doen

5 5 16 ès esse Quelle est ton adresse? Wat is jouw adres? 16 ès esse une adresse een adres 3 èsk est-ce que Qu'est-ce que (tu cherches)? Wat (zoek je)? 14 est este une veste een jasje, vest 1 èt ept sept zeven 2 èt ette C'est chouette. Dat is tof. 3 èt ept dix-sept zeventien 4 èt ette chouette, chouette tof 6 èt ête une fête een feest, feestdag 10 èt êtes Vous êtes jeunes! Jullie zijn jong! 14 èt ette cette (femme) deze, die (vrouw) 14 èt et une basket een basketbalschoen, sportschoen 18 èt ettes des toilettes (v.) een toilet, wc 19 èt et jouer au basket basketten, basketbal spelen 19 èt et le basket het basketbal 19 èt et l'internet (m.) het internet 4 ètr être être zijn 8 ètr être une fenêtre een raam 16 ètr ètres à cent mètres op honderd meter 16 ètr ètre un kilomètre [km] een kilometer 16 ètr ètre un mètre [m] een meter 1 eu eux deux twee 7 eu eux des jeux spellen 7 eu eu un jeu een spel 8 eu eu un (crayon) bleu een blauw (potlood) 8 eu eue une (chaise) bleue een blauwe (stoel) 9 eu eut Il pleut. Het regent. 10 eu eur monsieur [M.] meneer, mijnheer 11 eu eux amoureux, amoureuse verliefd 11 eu eux un vieux (livre) een oud (boek) 15 eu eux des cheveux haren 15 eu eux des yeux ogen 15 eu eu un cheveu een haar 1 euf euf neuf negen 3 euf euf dix-neuf negentien 3 euj euille une feuille een blad (papier) 15 euj oeil un œil een oog 18 euj euil un fauteuil een fauteuil, zetel 5 eun eune jeune, jeune jong

6 6 4 eur œur une sœur een zus, zuster 8 eur eur un ordinateur een computer 12 eur eures À 8 heures. Om 8 uur. 12 eur eure À quelle heure? Hoe laat? 12 eur eures Il est 11 heures. Het is 11 uur. 12 eur eure Il est quelle heure? Hoe laat is het? 12 eur eure une heure [h] (l'heure) een uur 7 eurt irt un T-shirt een T-shirt 8 èv ève un élève een leerling 8 èv ève une élève een leerlinge 3 èz eize seize zestien 3 èz eize treize dertien 8 èz aise une chaise een stoel 10 èz aise une Française een Franse 1 i ui oui ja 2 i i merci dank je, dank u 3 i i aussi: Je cherche aussi une gomme. ook: Ik zoek ook een gom. 3 i i voici (un stylo) hier is (een pen), ziehier, hier heb je 4 i uis je suis ik ben 4 i i qui: C'est qui? Wie is het? Wie is dit? 4 i i qui? wie? 6 i ui aujourd'hui vandaag 9 i uie un parapluie een paraplu 10 i i ici hier 10 i i un joli (cahier) een mooi (schift) 10 i ie une jolie (fête) een mooi (feest) 11 i i midi (m.) middag 11 i il un gentil (garçon) een lieve, aardige (jongen) 11 i i un mari een echtgenoot, man 12 i it La leçon finit. De les eindigt. 12 i i l'après-midi (m.) 's (na)middags 12 i i midi: à midi op de middag, om 12 uur, 's middags 12 i i midi: Il est midi. Het is middag. Het is 12 uur 14 i i gris grijs 18 i it un lit een bed 11 i / ij ille une gentille (fille) een lief, aardig (meisje) 5 i / ite it petit klein 4 ij ille une famille een gezin, familie

7 7 4 ij ille une fille een meisje 10 ij ille une fille een dochter 10 ik ique la Belgique België 12 ik ique la musique de muziek 19 ik ique faire de la musique muziek maken 4 il il il: Il est d'arlon. Hij is van Aarlen. 6 il il avril (m.) april 10 il ils ils: Ils sont forts. zij, ze (m. mv.): Ze zijn sterk. 16 il ille mille duizend 4 in ine une copine een vriendin 18 in ine une cuisine een keuken 18 ing ing un living een living, woonkamer 14 ins eans un jeans een jeans, spijkerbroek 1 is ix dix tien 1 is ix six zes 10 is ils un fils, des fils een zoon 19 is is le tennis het tennis 19 is ice un exercice een oefening 5 ist iste triste, triste droevig, triestig 1 it uit huit acht 3 it uit dix-huit achttien 9 it uite tout de suite onmiddellijk, meteen 15 it ite vite: (Ça va) vite. snel: (Dat gaat) snel, vlug. 7 ivr ivre un livre een boek 14 iz ise une chemise een hemd 6 neus: ambr embre décembre (m.) december 6 neus: ambr embre novembre (m.) november 6 neus: ambr embre septembre (m.) september 18 neus: ambr ambre une chambre een kamer 18 neus: amp ampe une lampe een lamp 4 neus: an an une maman een mama 5 neus: an ent content tevreden, blij 5 neus: an and grand groot 6 neus: an an an: le nouvel an Nieuwjaar 6 neus: an and quand (ça va bien) wanneer (het goed gaat) 6 neus: an and quand? wanneer? 8 neus: an ans dans (ma classe) in (mijn klas) 9 neus: an ans dans (une heure) binnen (een uur) 9 neus: an emps le temps het weer 9 neus: an ant maintenant nu

8 8 9 neus: an emps temps: Quel temps fait-il? weer: Welk weer is het? 10 neus: an en en (France) in (Frankrijk) 10 neus: an ant un enfant een kind (jongen of meisje) 11 neus: an ents des parents (m.) ouders 13 neus: an an an: Il a un an. jaar: Hij is 1 jaar (oud). 13 neus: an ans ans: J'ai 14 ans. jaar: Ik ben 14 jaar (oud). 13 neus: an ent cent honderd 13 neus: an ents des grands-parents (m.) grootouders 13 neus: an an un an een jaar 14 neus: an ents des vêtements (m.) kleding, kleren 14 neus: an anc un (livre) blanc een wit (boek) 14 neus: an ent un vêtement een kledingstuk 15 neus: an ent comment? hoe? hoezo? 16 neus: an ent un appartement een appartement, flat 17 neus: an ent souvent dikwijls, vaak 18 neus: an ant devant (la maison) voor (het huis) 18 neus: an anc un banc een bank (zitplaats) 14 neus: anch anche une (armoire) blanche een witte (kast) 14 neus: ange ange orange, orange oranje 6 neus: ans ances les vacances (v.) de vakantie 10 neus: ans ance la France Frankrijk 12 neus: anse ence La leçon commence. De les begint. 6 neus: ant ente trente dertig 12 neus: ant ante cinquante vijftig 12 neus: ant ante quarante veertig 12 neus: ant ante soixante zestig 13 neus: ant ante nonante (en Belgique) negentig 13 neus: ant ante septante (en Belgique) zeventig 18 neus: antr entre entre (30 et 35 ans) tussen (30 en 35 jaar) 1 neus: in inq cinq vijf 2 neus: in en bien: (Ça va) bien! goed: (Het gaat) goed! 2 neus: in en Ça va bien. Het gaat goed. Alles goed. 3 neus: in ingt vingt twintig 4 neus: in ain un copain een vriend, kameraad 6 neus: in in juin (m.) juni 7 neus: in en de rien geen dank, graag gedaan 9 neus: in ain demain morgen 12 neus: in in le matin 's morgens, 's ochtends 13 neus: in ingts quatre-vingts tachtig 13 neus: in en un chien een hond

9 9 13 neus: in in un lapin een konijn 16 neus: in oin loin de (l'école) ver van (de school) 16 neus: in oin loin: (habiter) loin ver, veraf (wonen) 17 neus: in ain en train met de trein 17 neus: in ain un train een trein 18 neus: in oin un coin een hoek 18 neus: in in un jardin een tuin 18 neus: in ains une salle de bain(s) een badkamer 3 neus: inz inze quinze vijftien 1 neus: on on non nee 3 neus: on on un crayon een potlood 4 neus: on on mon (père) mijn (vader) 4 neus: on on ton (frère) jouw (broer), je (broer) 4 neus: on on un garçon een jongen 7 neus: on on un ballon (de foot) een bal (groot), voetbal 9 neus: on on Attention! Opgelet! Let op! Voorzichtig! 10 neus: on ont Ce sont des livres. Het zijn boeken. Dat zijn boeken. 10 neus: on om un nom een naam 10 neus: on om un prénom een voornaam 11 neus: on on son (père) zijn (vader), haar (vader) 12 neus: on on une leçon een les 12 neus: on on une leçon de (français) een les (Frans) 13 neus: on on un poisson een vis 14 neus: on on un pantalon een (lange) broek 14 neus: on on une chanson een lied, liedje 15 neus: on ond blond blond 15 neus: on on pardon excuseer me, pardon, sorry 15 neus: on ong un long (pull) een lange (trui) 16 neus: on on une maison een huis 18 neus: on on un bon (livre) een goed (boek) 15 neus: on / ong ongue une longue (jupe) een lange (rok) 9 neus: ond onde une seconde [s] een seconde 3 neus: onz onze onze elf 1 neus: un un un één 3 neus: un un un (stylo) een (pen) 14 neus: un un brun bruin 3 o o un stylo een (bal)pen 7 o eaux des cadeaux geschenken 7 o oh oh o, nou, och

10 10 7 o eau un cadeau een geschenk 8 o eaux des bureaux bureaus 8 o eaux des tableaux borden, schoolborden 8 o eau un bureau een bureau 8 o eau un tableau een bord, schoolbord 8 o o une radio een radio 9 o eau beau: Il fait beau. mooi: Het is mooi weer. 9 o aud chaud: Il fait chaud. warm: Het is warm. 10 o os vos (enfants) uw (kinderen), jullie (kinderen) 11 o eau C'est beau. Het is mooi. 11 o eau C'est nouveau. Het is nieuw. 11 o eaux Ils sont beaux. Ze zijn mooi. 11 o eaux Ils sont nouveaux. Ze zijn nieuw. 13 o eaux des oiseaux vogels 13 o eau un oiseau een vogel 13 o o une photo een foto 16 o o un numéro [n ] een nummer 16 o o un zéro een nul 17 o o métro: en métro met de metro 17 o o moto: à moto met de motor 17 o o un métro een metro 17 o o un vélo een fiets 17 o o une moto een motor (voertuig) 17 o o vélo: à vélo met de fiets 14 ob obe une robe een jurk, kleedje 6 obr obre octobre (m.) oktober 8 of of un prof een leraar, leerkracht 8 of of une prof een lerares 9 oir oir Il va pleuvoir. Het gaat regenen. 12 ol ole une école een school 17 ol ole école: (aller) à l'école naar school (gaan) 3 om omme une gomme een gom 10 om ommes Nous sommes ici. We zijn hier. 16 on one un numéro de téléphone een telefoonnummer 16 on one un téléphone een telefoon 18 on onne une bonne (leçon) een goede (les) 13 oo aux des animaux dieren 18 oo eaux des bureaux bureaus, kantoren 18 oo eau un bureau een bureau, kantoor 19 ool ool le football het voetbal (sport)

11 11 14 oon aune jaune, jaune geel 14 oos ose rose, rose roze 5 or ort fort sterk 12 or ort le sport (de) sport 19 or ort sport: faire du sport sporten, aan sport doen 8 ort orte une porte een deur 14 ort ort un short een short 3 orz orze quatorze veertien 14 ot otte une botte een laars 12 otr otre votre (livre) jullie (boek), uw (boek) 2 ou où d'où vanwaar? waarvandaan? 2 ou où d'où: Tu es d'où? Vanwaar ben je? 7 ou oup merci beaucoup hartelijk bedankt 10 ou ou ou: grand ou petit of: groot of klein 15 ou où où? waar? 15 ou oux roux ros, rossig, roodharig 18 ou ous sous (l'armoire) onder (de kast) 6 ou / out août août (m.) augustus 18 ouch ouche une douche een douche 8 ouge ouge rouge, rouge rood 7 oul ool cool tof, cool, reuze 7 oul ool méga cool keitof, cool, reuze 1 our our bonjour dag, goedendag 7 our our pour (Élisabeth) voor (Elisabeth) 11 our ours toujours altijd, steeds 15 our ourt court kort 20 our our pour: (être ici) pour (chanter) (hier zijn) om te (zingen) 14 out oot foot: jouer au foot voetbal spelen, voetballen 14 out oot jouer au foot voetbal spelen, voetballen 14 out oot une chaussure de foot een voetbalschoen 3 ouz ouze douze twaalf 14 ove auve mauve, mauve mauve, paars 1 u u tu: Tu es Ellen! jij: Jij bent Ellen! 7 u ut salut dag, hallo 16 u ue une rue een straat 14 ul ull un pull een trui 3 un une une (feuille) een (blad) 14 up upe une jupe een rok 8 ur ur sur (la table) op (de tafel) 14 ur ure une chaussure een schoen, schoeisel

12 12 17 ur ure une voiture een auto 17 ur ure voiture: en voiture met de auto 17 us us autobus: en autobus met de autobus 17 us us bus: en bus met de bus 17 us us un autobus een autobus 17 us us un bus een bus (voertuig) 12 ut ute une minute [mn] een minuut

13 13 2 Klassering per letters in volgorde van de unités Deze klassering is nuttig als je vanuit eenzelfde schrijfwijze de verschillende klanken wil rubriceren. Je zal echter snel merken dat het Frans vrij consistent is: eenzelfde schrijfwijze wordt meestal op dezelfde wijze verklankt. Het probleem zit bij dezelfde klank die op verschillende manier geschreven wordt. In de kolom EA kun je steeds zien tot waar de leerling gekomen is. 2 a a Ça va? Gaat het? Alles goed? 4 a a ma (mère) mijn (moeder) 4 a a ta (mère) jouw (moeder), je (moeder) 4 a a un papa een papa 7 a a il a hij heeft 7 a a sympa, sympa sympathiek, aardig 8 a a Il y a (une table). Er is / staat (een tafel). 11 a a sa (mère) zijn (moeder), haar (moeder) 14 a a un pyjama een pyjama 20 a a Comment ça va? Hoe gaat het? Hoe maak je het? 11 a à voilà (Julie) daar is (Julie), daar heb je 13 a à déjà: Il a déjà 16 ans. al: Hij is al 16. / Hij is reeds a à là daar 16 a à à (Paris) in (Parijs) 17 a à à: (aller) à (Namur) naar (Namen gaan) 5 abl able formidable, formidable formidabel, geweldig 8 abl able une table een tafel 16 able able un portable: (téléphone) portable een draagbare telefoon, gsm 16 age age étage: au (premier) étage op de (eerste) verdieping 16 age age un étage een verdieping 18 age age un garage een garage 13 age âge âge: Tu as quel âge? leeftijd: Hoe oud ben jij? 13 age âge un âge een leeftijd 3 a ah ah ha, o, och, zo 6 è ai mai (m.) mei 7 é ai j'ai ik heb 4 neus: in ain un copain een vriend, kameraad 9 neus: in ain demain morgen 17 neus: in ain en train met de trein 17 neus: in ain un train een trein 18 neus: in ains une salle de bain(s) een badkamer 6 èr aire un anniversaire een verjaardag 7 èr aire Bon anniversaire! Gelukkige verjaardag! 19 èr aire faire maken, doen

14 14 9 è ais mais maar 9 è ais mauvais: Il fait mauvais. slecht: Het is slecht weer. 10 è ais un Français een Fransman 12 è ais le français (het) Frans 12 è ais le néerlandais (het) Nederlands 14 è ais jamais: ne...jamais nooit 8 èz aise une chaise een stoel 10 èz aise une Française een Franse 9 è ait Il fait (chaud). Het is (warm). 9 è ait Il fait (froid). Het is (koud). 18 è aît plaît: s'il vous plaît [s.v.p.] alstublieft (bij het vragen) 6 al al le carnaval carnaval 13 al al un animal een dier 15 al al mal: (Ça va) mal. slecht: (Het gaat) slecht. 17 am am tram: en tram met de tram 17 am am un tram een tram 18 neus: ambr ambre une chambre een kamer 10 am ame madame [Mme] mevrouw 18 neus: amp ampe une lampe een lamp 4 neus: an an une maman een mama 6 neus: an an an: le nouvel an Nieuwjaar 13 neus: an an an: Il a un an. jaar: Hij is 1 jaar (oud). 13 neus: an an un an een jaar 14 neus: an anc un (livre) blanc een wit (boek) 18 neus: an anc un banc een bank (zitplaats) 10 neus: ans ance la France Frankrijk 6 neus: ans ances les vacances (v.) de vakantie 14 neus: anch anche une (armoire) blanche een witte (kast) 5 neus: an and grand groot 6 neus: an and quand (ça va bien) wanneer (het goed gaat) 6 neus: an and quand? wanneer? 14 neus: ange ange orange, orange oranje 8 neus: an ans dans (ma classe) in (mijn klas) 9 neus: an ans dans (une heure) binnen (een uur) 13 neus: an ans ans: J'ai 14 ans. jaar: Ik ben 14 jaar (oud). 9 neus: an ant maintenant nu 10 neus: an ant un enfant een kind (jongen of meisje) 18 neus: an ant devant (la maison) voor (het huis) 12 neus: ant ante cinquante vijftig 12 neus: ant ante quarante veertig

15 15 12 neus: ant ante soixante zestig 13 neus: ant ante nonante (en Belgique) negentig 13 neus: ant ante septante (en Belgique) zeventig 6 ou / out août août (m.) augustus 6 ak âques Pâques Pasen 18 arbr arbr un arbre een boom 6 ars ars mars (m.) maart 5 a as pas: ne pas niet, geen 7 a as tu as jij hebt 8 as asse une classe een klas, klaslokaal 13 a at un chat een kat, poes 6 at ate une date een datum 1 atr atre quatre vier 9 o aud chaud: Il fait chaud. warm: Het is warm. 14 oon aune jaune, jaune geel 14 ove auve mauve, mauve mauve, paars 13 oo aux des animaux dieren 7 é D un CD een cd 7 é D un DVD een dvd 14 é é un bébé een baby 18 é é une télé een tv, televisietoestel 14 ins eans un jeans een jeans, spijkerbroek 7 o eau un cadeau een geschenk 8 o eau un bureau een bureau 8 o eau un tableau een bord, schoolbord 9 o eau beau: Il fait beau. mooi: Het is mooi weer. 11 o eau C'est beau. Het is mooi. 11 o eau C'est nouveau. Het is nieuw. 13 o eau un oiseau een vogel 18 oo eau un bureau een bureau, kantoor 7 o eaux des cadeaux geschenken 8 o eaux des bureaux bureaus 8 o eaux des tableaux borden, schoolborden 11 o eaux Ils sont beaux. Ze zijn mooi. 11 o eaux Ils sont nouveaux. Ze zijn nieuw. 13 o eaux des oiseaux vogels 18 oo eaux des bureaux bureaus, kantoren 14 èk ec avec (un copain) met (een vriend) 17 é ed pied: à pied te voet 17 é ed un pied een voet

16 16 6 é ée année: Bonne année! Gelukkig nieuwjaar! 11 èj eille une vieille (armoire) een oude (kast) 15 èj eille une oreille een oor 3 èz eize seize zestien 3 èz eize treize dertien 6 èl ël Joyeux Noël! Vrolijk kerstfeest! 6 èl ël Noël Kerstmis 16 èl el, elle quel (garçon)? quelle (fille)? welke (jongen)? welk (meisje)? 10 elg elge un Belge een Belg 10 elg elge une Belge een Belgische 4 èl elle elle: Elle est chouette. Zij / ze is tof. 11 èl elle Il s'appelle Cédric. Hij heet Cédric. 11 èl elle mademoiselle [Mlle] juffrouw 20 èl elle Il s'appelle comment? Hoe heet hij? 20 èl elle Je m'appelle Félix. Ik heet Felix. 10 èl elles elles: Elles sont grandes. zij, ze (v. mv.): Ze zijn groot. 6 neus: ambr embre décembre (m.) december 6 neus: ambr embre novembre (m.) november 6 neus: ambr embre septembre (m.) september 15 èm ème deuxième, deuxième tweede 15 èm ème troisième, troisième derde 16 èm ème cinquième, cinquième vijfde 16 èm ème quatrième, quatrième vierde 11 am emme une femme een echtgenote, vrouw 9 neus: an emps le temps het weer 9 neus: an emps temps: Quel temps fait-il? weer: Welk weer is het? 2 neus: in en bien: (Ça va) bien! goed: (Het gaat) goed! 2 neus: in en Ça va bien. Het gaat goed. Alles goed. 7 neus: in en de rien geen dank, graag gedaan 10 neus: an en en (France) in (Frankrijk) 13 neus: in en un chien een hond 12 neus: anse ence La leçon commence. De les begint. 5 neus: an ent content tevreden, blij 13 neus: an ent cent honderd 14 neus: an ent un vêtement een kledingstuk 15 neus: an ent comment? hoe? hoezo? 16 neus: an ent un appartement een appartement, flat 17 neus: an ent souvent dikwijls, vaak 6 neus: ant ente trente dertig 18 neus: antr entre entre (30 et 35 ans) tussen (30 en 35 jaar)

17 17 11 neus: an ents des parents (m.) ouders 13 neus: an ents des grands-parents (m.) grootouders 14 neus: an ents des vêtements (m.) kleding, kleren 1 èt ept sept zeven 3 èt ept dix-sept zeventien 6 é er février (m.) februari 6 é er janvier (m.) januari 6 é er premier eerste 7 èr er super geweldig, schitterend 8 é er un cahier een schrift 9 é er neiger: Il va neiger. sneeuwen: Het gaat sneeuwen. 12 é er commencer beginnen 14 é er aimer (chanter) graag (zingen) 14 é er aimer (les livres) houden van (boeken) 14 é er chanter zingen 14 é er chercher zoeken 14 é er jouer spelen 14 é er porter (un short) (een short) dragen, aanhebben 15 é er penser denken 15 é er regarder (une photo) kijken naar (een foto) 15 é er rester blijven 16 é er habiter (j'habite) wonen, bewonen 16 é er téléphoner (à Lucie) (naar Lucie) telefoneren, (Lucie) opbellen 17 é er aller gaan 17 é er aller (chanter) gaan (zingen) 17 é er rentrer (terug) naar huis gaan, thuiskomen 18 é er entrer binnenkomen, naar binnen gaan 19 é er chatter chatten 19 é er danser dansen 19 é er écouter (la radio) luisteren naar (de radio) 19 é er surfer surfen 20 é er montrer tonen 4 èr ère un frère een broer 4 èr ère un père een vader 4 èr ère une mère een moeder 11 èr ère un grand-père een grootvader 11 èr ère une grand-mère een grootmoeder 15 èr ère derrière (toi) achter (jou) 15 èr ère la première (porte) de eerste (deur)

18 18 8 èr ert vert groen 4 è es tu es jij bent 8 é es des (livres) --- (boeken) 11 é es les (garçons), les (filles) de (jongens, meisjes) 13 é es mes (parents) mijn (ouders) 13 é es ses (livres) zijn (boeken), haar (boeken) 13 é es tes (parents) jouw (ouders), je (ouders) 14 é es ces (enfants) deze, die (kinderen) 7 è ès très (content) zeer, heel, erg (tevreden) 16 ès esse Quelle est ton adresse? Wat is jouw adres? 16 ès esse une adresse een adres 2 è est C'est (chouette)! Dat is (tof)! 4 è est il / elle est hij / zij is 7 è est Qu'est-ce que c'est? Wat is het? Wat is dit? 3 èsk est-ce que Qu'est-ce que (tu cherches)? Wat (zoek je)? 14 est este une veste een jasje, vest 3 é et et: Lucas et Ria en: Lucas en Ria 6 è et juillet (m.) juli 14 èt et une basket een basketbalschoen, sportschoen 19 èt et jouer au basket basketten, basketbal spelen 19 èt et le basket het basketbal 19 èt et l'internet (m.) het internet 6 èt ête une fête een feest, feestdag 10 èt êtes Vous êtes jeunes! Jullie zijn jong! 16 ètr ètre un kilomètre [km] een kilometer 16 ètr ètre un mètre [m] een meter 4 ètr être être zijn 8 ètr être une fenêtre een raam 16 ètr ètres à cent mètres op honderd meter 2 èt ette C'est chouette. Dat is tof. 4 èt ette chouette, chouette tof 14 èt ette cette (femme) deze, die (vrouw) 18 èt ettes des toilettes (v.) een toilet, wc 7 eu eu un jeu een spel 8 eu eu un (crayon) bleu een blauw (potlood) 15 eu eu un cheveu een haar 8 eu eue une (chaise) bleue een blauwe (stoel) 1 euf euf neuf negen 3 euf euf dix-neuf negentien

19 19 18 euj euil un fauteuil een fauteuil, zetel 3 euj euille une feuille een blad (papier) 5 eun eune jeune, jeune jong 8 eur eur un ordinateur een computer 10 eu eur monsieur [M.] meneer, mijnheer 12 eur eure À quelle heure? Hoe laat? 12 eur eure Il est quelle heure? Hoe laat is het? 12 eur eure une heure [h] (l'heure) een uur 12 eur eures À 8 heures. Om 8 uur. 12 eur eures Il est 11 heures. Het is 11 uur. 9 eu eut Il pleut. Het regent. 1 eu eux deux twee 7 eu eux des jeux spellen 11 eu eux amoureux, amoureuse verliefd 11 eu eux un vieux (livre) een oud (boek) 15 eu eux des cheveux haren 15 eu eux des yeux ogen 8 èv ève un élève een leerling 8 èv ève une élève een leerlinge 11 é ez chez (Ria) bij (Ria) thuis 15 é ez un nez een neus 17 é ez chez: aller chez (Ria) naar (Ria) thuis gaan 20 é ez Vous vous appelez Durieux? Heet u Durieux? 2 i i merci dank je, dank u 3 i i aussi: Je cherche aussi une gomme. ook: Ik zoek ook een gom. 3 i i voici (un stylo) hier is (een pen), ziehier, hier heb je 4 i i qui: C'est qui? Wie is het? Wie is dit? 4 i i qui? wie? 10 i i ici hier 10 i i un joli (cahier) een mooi (schift) 11 i i midi (m.) middag 11 i i un mari een echtgenoot, man 12 i i l'après-midi (m.) 's (na)middags 12 i i midi: à midi op de middag, om 12 uur, 's middags 12 i i midi: Il est midi. Het is middag. Het is 12 uur 14 i i gris grijs 19 is ice un exercice een oefening 10 i ie une jolie (fête) een mooi (feest)

20 20 4 il il il: Il est d'arlon. Hij is van Aarlen. 6 il il avril (m.) april 11 i il un gentil (garçon) een lieve, aardige (jongen) 4 ij ille une famille een gezin, familie 4 ij ille une fille een meisje 10 ij ille une fille een dochter 11 i / ij ille une gentille (fille) een lief, aardig (meisje) 16 il ille mille duizend 10 il ils ils: Ils sont forts. zij, ze (m. mv.): Ze zijn sterk. 10 is ils un fils, des fils een zoon 6 neus: in in juin (m.) juni 12 neus: in in le matin 's morgens, 's ochtends 13 neus: in in un lapin een konijn 18 neus: in in un jardin een tuin 4 in ine une copine een vriendin 18 in ine une cuisine een keuken 18 ing ing un living een living, woonkamer 3 neus: in ingt vingt twintig 13 neus: in ingts quatre-vingts tachtig 1 neus: in inq cinq vijf 3 neus: inz inze quinze vijftien 10 ik ique la Belgique België 12 ik ique la musique de muziek 19 ik ique faire de la musique muziek maken 7 eurt irt un T-shirt een T-shirt 19 is is le tennis het tennis 14 iz ise une chemise een hemd 5 ist iste triste, triste droevig, triestig 5 i / ite it petit klein 12 i it La leçon finit. De les eindigt. 18 i it un lit een bed 15 it ite vite: (Ça va) vite. snel: (Dat gaat) snel, vlug. 7 ivr ivre un livre een boek 1 is ix dix tien 1 is ix six zes 3 o o un stylo een (bal)pen 8 o o une radio een radio 13 o o une photo een foto 16 o o un numéro [n ] een nummer 16 o o un zéro een nul

21 21 17 o o métro: en métro met de metro 17 o o moto: à moto met de motor 17 o o un métro een metro 17 o o un vélo een fiets 17 o o une moto een motor (voertuig) 17 o o vélo: à vélo met de fiets 14 ob obe une robe een jurk, kleedje 6 obr obre octobre (m.) oktober 15 euj oeil un œil een oog 4 eur œur une sœur een zus, zuster 8 of of un prof een leraar, leerkracht 8 of of une prof een lerares 7 o oh oh o, nou, och 1 a (wa) oi moi: Moi, je suis Ahmed. Ik, ik ben Ahmed. 1 a (wa) oi toi: et toi? en jij? 7 a (wa) oi moi: (pour) moi mij: (voor) mij 7 a (wa) oi toi: (pour) toi jou: (voor) jou 20 a (wa) oi excusez-moi excuseer me, pardon, sorry 9 a (wa) oid froid: Il fait froid. koud: Het is koud. 9 a (wa) oid froid: Il va faire froid. koud: Het gaat koud (weer) zijn. 16 neus: in oin loin de (l'école) ver van (de school) 16 neus: in oin loin: (habiter) loin ver, veraf (wonen) 18 neus: in oin un coin een hoek 7 ar (war) oir avoir hebben 9 oir (war) oir Il va pleuvoir. Het gaat regenen. 19 ar (war) oir un devoir een huiswerk 8 ar (war) oir, oire noir, noire zwart 8 ar (war) oire une armoire een kast 1 a (wa) ois trois drie 17 a (wa) ois parfois soms 12 ol ole une école een school 17 ol ole école: (aller) à l'école naar school (gaan) 10 neus: on om un nom een naam 10 neus: on om un prénom een voornaam 3 om omme une gomme een gom 10 om ommes Nous sommes ici. We zijn hier. 1 neus: on on non nee 3 neus: on on un crayon een potlood 4 neus: on on mon (père) mijn (vader) 4 neus: on on ton (frère) jouw (broer), je (broer)

22 22 4 neus: on on un garçon een jongen 7 neus: on on un ballon (de foot) een bal (groot), voetbal 9 neus: on on Attention! Opgelet! Let op! Voorzichtig! 11 neus: on on son (père) zijn (vader), haar (vader) 12 neus: on on une leçon een les 12 neus: on on une leçon de (français) een les (Frans) 13 neus: on on un poisson een vis 14 neus: on on un pantalon een (lange) broek 14 neus: on on une chanson een lied, liedje 15 neus: on on pardon excuseer me, pardon, sorry 16 neus: on on une maison een huis 18 neus: on on un bon (livre) een goed (boek) 15 neus: on ond blond blond 9 neus: ond onde une seconde [s] een seconde 16 on one un numéro de téléphone een telefoonnummer 16 on one un téléphone een telefoon 15 neus: on ong un long (pull) een lange (trui) 15 neus: on / ong ongue une longue (jupe) een lange (rok) 18 on onne une bonne (leçon) een goede (les) 10 neus: on ont Ce sont des livres. Het zijn boeken. Dat zijn boeken. 3 neus: onz onze onze elf 7 oul ool cool tof, cool, reuze 7 oul ool méga cool keitof, cool, reuze 19 ool ool le football het voetbal (sport) 14 out oot foot: jouer au foot voetbal spelen, voetballen 14 out oot jouer au foot voetbal spelen, voetballen 14 out oot une chaussure de foot een voetbalschoen 5 or ort fort sterk 12 or ort le sport (de) sport 14 ort ort un short een short 19 or ort sport: faire du sport sporten, aan sport doen 8 ort orte une porte een deur 3 orz orze quatorze veertien 10 o os vos (enfants) uw (kinderen), jullie (kinderen) 14 oos ose rose, rose roze 12 otr otre votre (livre) jullie (boek), uw (boek) 14 ot otte une botte een laars 10 ou ou ou: grand ou petit of: groot of klein 2 ou où d'où vanwaar? waarvandaan?

23 23 2 ou où d'où: Tu es d'où? Vanwaar ben je? 15 ou où où? waar? 18 ouch ouche une douche een douche 8 ouge ouge rouge, rouge rood 7 ou oup merci beaucoup hartelijk bedankt 1 our our bonjour dag, goedendag 7 our our pour (Élisabeth) voor (Elisabeth) 20 our our pour: (être ici) pour (chanter) (hier zijn) om te (zingen) 11 our ours toujours altijd, steeds 15 our ourt court kort 18 ou ous sous (l'armoire) onder (de kast) 15 ou oux roux ros, rossig, roodharig 3 ouz ouze douze twaalf 1 u u tu: Tu es Ellen! jij: Jij bent Ellen! 16 u ue une rue een straat 1 i ui oui ja 6 i ui aujourd'hui vandaag 9 i uie un parapluie een paraplu 4 i uis je suis ik ben 1 it uit huit acht 3 it uit dix-huit achttien 9 it uite tout de suite onmiddellijk, meteen 14 ul ull un pull een trui 1 neus: un un un één 3 neus: un un un (stylo) een (pen) 14 neus: un un brun bruin 3 un une une (feuille) een (blad) 14 up upe une jupe een rok 8 ur ur sur (la table) op (de tafel) 14 ur ure une chaussure een schoen, schoeisel 17 ur ure une voiture een auto 17 ur ure voiture: en voiture met de auto 17 us us autobus: en autobus met de autobus 17 us us bus: en bus met de bus 17 us us un autobus een autobus 17 us us un bus een bus (voertuig) 7 u ut salut dag, hallo 12 ut ute une minute [mn] een minuut

Goedendag! Ik, ik ben. Ben jij? En jij? Jij bent! nee. één. twee. drie. vier. vijf. zes. zeven. acht. negen. tien. Gaat het? Het gaat goed.

Goedendag! Ik, ik ben. Ben jij? En jij? Jij bent! nee. één. twee. drie. vier. vijf. zes. zeven. acht. negen. tien. Gaat het? Het gaat goed. Vocabulaire En Action 5 : Nederlans naar Frans Unité 1 Goedendag! Ik ben Ik, ik ben ja Ben jij? En jij? Jij bent! nee één twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien Unité 2 Gaat het? Het gaat goed.

Nadere informatie

dag, goedendag Ik ben (Ellen) Ik, ik ben (Achmed) ja Ben jij (Camille)? En jij? Jij bent (Manon)! nee

dag, goedendag Ik ben (Ellen) Ik, ik ben (Achmed) ja Ben jij (Camille)? En jij? Jij bent (Manon)! nee dag, goedendag Ik ben (Ellen) Ik, ik ben (Achmed) ja Ben jij (Camille)? En jij? Jij bent (Manon)! nee 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Gaat het? Het gaat goed. Dat is tof. Vanwaar ben je? goed dank je, dank u vanwaar?

Nadere informatie

Vocabulaire januari juni Vijfde leerjaar klas Birgit

Vocabulaire januari juni Vijfde leerjaar klas Birgit Vocabulaire januari juni Vijfde leerjaar klas Birgit 1. Kopieer de Franse woorden in de tweede kolom. Let op de accentjes en de hoofdletters! 2. Studeer de woorden in door af te dekken. Woordjes die je

Nadere informatie

Woordenschat van unité 1 tot en met unité 20

Woordenschat van unité 1 tot en met unité 20 Woordenschat van unité 1 tot en met unité 0 à: (aller) à (Namur) naar (Namen gaan) 1 à (Paris) in (Parijs) 16 une adresse een adres 16 Quelle est ton adresse? Wat is jouw adres? 16 un âge een leeftijd

Nadere informatie

Woordenschat van unité 1 tot en met unité 16

Woordenschat van unité 1 tot en met unité 16 Woordenschat van unité 1 tot en met unité à (Paris) in (Parijs) une adresse een adres Quelle est ton adresse? Wat is jouw adres? un âge een leeftijd Tu as quel âge? Hoe oud ben jij? ah ha, o, och, zo 3

Nadere informatie

Vocabulaire September - december Vijfde leerjaar klas Birgit

Vocabulaire September - december Vijfde leerjaar klas Birgit Vocabulaire September - december Vijfde leerjaar klas Birgit 1. Kopieer de Franse woorden in de tweede kolom. Let op de accentjes en de hoofdletters! 2. Markeer de mannelijke woorden in het blauw en de

Nadere informatie

Jaarwerkplan voor En action 5

Jaarwerkplan voor En action 5 1 Jaarwerkplan voor En action 5 Vaardighe Naamwoor naamwoor Voornaamwoor Bijwoor Voorzetsels Werkwoor 1 Bonjour! Moi, je suis... - iemand groeten. - mezelf voorstellen. - tot 10 tellen. je tu moi toi bonjour

Nadere informatie

Woordenschat van unité 1 tot en met unité 20

Woordenschat van unité 1 tot en met unité 20 Woordenschat van unité 1 tot en met unité 0 à: (aller) à (Namur) naar (Namen gaan) 1 à (Paris) in (Parijs) 16 une adresse een adres 16 Quelle est ton adresse? Wat is jouw adres? 16 un âge een leeftijd

Nadere informatie

Huiswerk Frans unité 1: Bonjour, moi je suis

Huiswerk Frans unité 1: Bonjour, moi je suis 1 Dam: Huiswerk Frans unité 1: Bonjour, moi suis dag, goeiedag ik ben Ellen (ik), ik ben Achmed. ja Ben jij Camle? En jij? Jij bent Manon! nee één twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien 2 Naam:

Nadere informatie

bonjour Je suis Ellen. Moi, je suis Ahmed. oui Tu es Camille? Et toi? Tu es Manon! non un deux trois quatre cinq six sept huit neuf dix

bonjour Je suis Ellen. Moi, je suis Ahmed. oui Tu es Camille? Et toi? Tu es Manon! non un deux trois quatre cinq six sept huit neuf dix Unité 1 bonjour Je suis Ellen. Moi, je suis Ahmed. 1 U1 U1 U1 oui Tu es Camille? Et toi? U1 U1 U1 Tu es Manon! non un U1 U1 U1 deux trois quatre U1 U1 U1 cinq six sept U1 U1 U1 huit neuf dix U1 U1 U1 219

Nadere informatie

VOCABULAIRE FRANCOFAN 1 MODULE 1 5. bonjour goeiedag voilà daarzo. salut hallo voici hierzo. oui ja aussi ook. non nee d accord ok.

VOCABULAIRE FRANCOFAN 1 MODULE 1 5. bonjour goeiedag voilà daarzo. salut hallo voici hierzo. oui ja aussi ook. non nee d accord ok. basiswoordenschat en uitdrukkingen bonjour goeiedag voilà daarzo salut hallo voici hierzo oui ja aussi ook non nee d accord ok et en les de merci (bien) bedankt les parents de ouders un / une een des /

Nadere informatie

6,6. Begrippenlijst door Jessy 1095 woorden 25 juni keer beoordeeld. Grandes Lignes Phrases Clés. Hoofdstuk 1. Ça va? = Hoe gaat het?

6,6. Begrippenlijst door Jessy 1095 woorden 25 juni keer beoordeeld. Grandes Lignes Phrases Clés. Hoofdstuk 1. Ça va? = Hoe gaat het? Begrippenlijst door Jessy 1095 woorden 25 juni 2017 6,6 19 keer beoordeeld Vak Methode Frans Grandes Lignes Grandes Lignes Phrases Clés Hoofdstuk 1 Ça va? = Hoe gaat het? Comment tu t'appelles? = Hoe heet

Nadere informatie

U21 mezelf en anderen voorstellen. Ik heet Ric. / M n naam is Verdonk. Wat is je voornaam? M n voornaam is Luc. Ziehier m n vriend. Hij heet Yvon.

U21 mezelf en anderen voorstellen. Ik heet Ric. / M n naam is Verdonk. Wat is je voornaam? M n voornaam is Luc. Ziehier m n vriend. Hij heet Yvon. U21 mezelf en anderen voorstellen. Ik heet Ric. / M n naam is Verdonk. Wat is je voornaam? M n voornaam is Luc. Ziehier m n vriend. Hij heet Yvon. Je m appelle Ric. / Mon nom est Verdonk. Quel est ton

Nadere informatie

6,2. Samenvatting door Jens 368 woorden 10 februari keer beoordeeld. 1.-Woorden SO en GP Frans (15/ )

6,2. Samenvatting door Jens 368 woorden 10 februari keer beoordeeld. 1.-Woorden SO en GP Frans (15/ ) Samenvatting door Jens 368 woorden 10 februari 2015 6,2 11 keer beoordeeld Vak Methode Frans D'accord! 1.-Woorden SO en GP Frans (15/20-01-15) https://www.scholieren.com/verslag/84625 Pagina 1 van 5 Frans

Nadere informatie

Schrijf de werkwoorden in de juiste vorm in de vakjes. Schrijf ook bij elke persoon de juiste naam

Schrijf de werkwoorden in de juiste vorm in de vakjes. Schrijf ook bij elke persoon de juiste naam 1 Schrijf de werkwoorden in de juiste vorm in de vakjes. Schrijf ook bij elke persoon de juiste naam. 19 (chatter) Amina 1 avec Barry. (danser) Madame Renard, vous 2 avec moi? ité (écouter) Nic et moi,

Nadere informatie

De mogelijke overstap van naar En action 6

De mogelijke overstap van naar En action 6 1 De mogelijke overstap van 2000-1 naar En action 6 Dit document geeft informatie voor wie leerlingen bij de aanvang van het 6e leerjaar wil laten overstappen van Éventail-junior 2000-1 naar Éventail-junior

Nadere informatie

4 nummer 1 nummer 2 nummer 3

4 nummer 1 nummer 2 nummer 3 Chapitre 0: C est parti 1 a 1) 2 a les vacances de school la nourriture la famille la maison l école les passe-temps het huis de familie de vakantie het eten de hobby s 2 b les vacances la nourriture la

Nadere informatie

De mogelijke overstap van Bien sûr! 5 naar En action 6

De mogelijke overstap van Bien sûr! 5 naar En action 6 1 De mogelijke overstap van Bien sûr! 5 naar En action 6 Dit document geeft informatie voor wie leerlingen bij de aanvang van het 6e leerjaar wil laten overstappen van Éventail-junior Bien sûr! 5 naar

Nadere informatie

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1 Unité 6 Diagnose Kopieerblad Hier kun je jezelf evalueren: Prima! Lukt bijna. Nog even oefenen. Vul hier je antwoorden in en vergelijk met het antwoordenblad. Als je een antwoord niet goed hebt of niet

Nadere informatie

Vendredi le dix-huit de cembre 2015.

Vendredi le dix-huit de cembre 2015. 2 Vendredi le dix-huit de cembre 205. Aangezien het jullie eerste jaar Frans is, is het belangrijk dat je continu blijft oefenen! (Dus ook in de vakanties ) Om jullie een beetje te verplichten alles bij

Nadere informatie

J' à Amersfoort, Lindenlaan 23.

J' à Amersfoort, Lindenlaan 23. Unité Diagnose Kopieerblad Hier kun je jezelf evalueren: Prima! Lukt bijna. Nog even oefenen. Vul hier je antwoorden in en vergelijk met het antwoordenblad. Als je een antwoord niet goed hebt of niet wist,

Nadere informatie

Bonjour, Amicalement. Peter SE PRÉSENTER (2DE GRAAD BSO)

Bonjour, Amicalement. Peter SE PRÉSENTER (2DE GRAAD BSO) SE PRÉSENTER (2DE GRAAD BSO) 1 Lisez la lettre et complétez la fiche. (compréhension écrite) Lees de brief en vul de fiche aan. Bonjour, Je m'appelle Peter Versteene et j'ai treize ans. J'habite à Steenderen

Nadere informatie

UNITE 26 : On a joué, on a nagé, on a chanté!

UNITE 26 : On a joué, on a nagé, on a chanté! UNITE 26 : On a joué, on a nagé, on a chanté! Oefening 1: Cherchez les phrases dans le texte. Ecrivez les phrases sans fautes. Zoek volgende zinnen in de tekst. Schrijf ze correct over. - In de namiddag,

Nadere informatie

En action 6. Woordtrainer. Salut! Ga naar voor meer informatie.

En action 6. Woordtrainer. Salut! Ga naar  voor meer informatie. Salut! Voor het tweede jaar op rij leer je Frans. Misschien heb je intussen ook al Frans kunnen spreken met Franstaligen. Lukte dat al? Of vond je het nog moeilijk? Bedenk dan dat je vorig jaar nog helemaal

Nadere informatie

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL. een huis (het) une maison. een meisje (het) une ville. een huisdier (het) un animal domestique A RETENIR

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL. een huis (het) une maison. een meisje (het) une ville. een huisdier (het) un animal domestique A RETENIR Néerlandais Ik stel me voor VOCABULAIRE zich voorstellen wonen een huis (het) een flat een broer een zus een halfbroer een halfzus een huisdier (het) een hond een kat een konijn (het) een dwergkonijn (het)

Nadere informatie

Le Français des vacances. Niveau

Le Français des vacances. Niveau Le Français des vacances Niveau 1 Unité 1 Se Présenter 1. Lees de volgende uitspraken. Wat zeggen deze mensen? Bonjour Bonsoir Salut Ça va? Ça va, et toi? Ça va, et vous? 2. Luister naar de dialoog. Wat

Nadere informatie

Talenquest Frans 2thv: Grammatica

Talenquest Frans 2thv: Grammatica Talenquest Frans 2thv: Grammatica Épisode 1: Onregelmatige werkwoorden Er zijn in het Frans naast regelmatige werkwoorden ook onregelmatige werkwoorden. Het is lastig om van onregelmatige werkwoorden de

Nadere informatie

Unité 3 Diagnose Kopieerblad 1. Bon! Je kunt in het Frans tot en met 39 tellen. 17,

Unité 3 Diagnose Kopieerblad 1. Bon! Je kunt in het Frans tot en met 39 tellen. 17, Unité Diagnose Kopieerblad Hier kun je jezelf evalueren: Prima! Lukt bijna. Nog even oefenen. Vul hier je antwoorden in en vergelijk met het antwoordenblad. Als je een antwoord niet goed hebt of niet wist

Nadere informatie

9 Quel temps fait-il? Ik kan praten over het weer.

9 Quel temps fait-il? Ik kan praten over het weer. 9 Quel temps fait-il? Ik kan praten over het weer. Mensen praten dikwijls over het weer. Ken je Kiekeboes verhaal "De doedelzak van Mac Reel"? Het geluid van die doedelzak doet het weer veranderen! Mac

Nadere informatie

3 L adjectif Het bijvoeglijk naamwoord

3 L adjectif Het bijvoeglijk naamwoord 3 L adjectif Het bijvoeglijk naamwoord Plaats 1. De meeste bijvoeglijke naamwoorden staan achter het zelfstandig naamwoord, zeker als het bijvoeglijk naamwoord meer dan een lettergreep heeft. un livre

Nadere informatie

Éventail-junior Bien sûr! U1 Éventail-junior Bien sûr! U1 Éventail-junior Bien sûr! U1

Éventail-junior Bien sûr! U1 Éventail-junior Bien sûr! U1 Éventail-junior Bien sûr! U1 Unité 1 Bonjour! Je suis Tom. Moi, je suis Manon. Éventail-junior Bien sûr! U1 Éventail-junior Bien sûr! U1 Éventail-junior Bien sûr! U1 Tu es d où? de Namur C est chouette. Éventail-junior Bien sûr! U1

Nadere informatie

C'est fini les vacances!

C'est fini les vacances! Contact 1 C'est fini les vacances! un 1 Écoute les 4 dialogues. ote le numéro de chaque dialogue dans le bon dessin. uister naar de 4 dialogen. oteer het nummer van elke dialoog bij de juiste tekening.

Nadere informatie

Een ideale school. Tijd voor een toets! Luister en vul aan of teken Naam:... Voornaam:... Klas:... Datum:...

Een ideale school. Tijd voor een toets! Luister en vul aan of teken Naam:... Voornaam:... Klas:... Datum:... Luister en vul aan of teken. Hoeveel leerlingen zitten er in de klas? Een ideale school Emma, Ruben et Shun imaginent leur école idéale! Emma Ruben Shun 31-36......... Welk uniform dragen ze? Hoe gaan

Nadere informatie

Rubricering van klank-letterkoppelingen in Éventail-junior En action 5 en 6

Rubricering van klank-letterkoppelingen in Éventail-junior En action 5 en 6 1 Rubricering van klank-letterkoppelingen in Éventail-junior En action 5 en 6 Dit document is bedoeld voor de begeleider van leerlingen met dyslexie om snel gelijkaardige klankletterkoppelingen te vinden

Nadere informatie

Exercice A Vocabulaire F-N I Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. II Noteer het juiste woord en vertaal het in het Nederlands.

Exercice A Vocabulaire F-N I Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. II Noteer het juiste woord en vertaal het in het Nederlands. Libre Service Junior 1 HV Kennistoets versie A Unité 4 Toets Exercice A Vocabulaire F-N I Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. 5 points / R 1 Dans ma rue, il y a beaucoup de magasins. 2 L

Nadere informatie

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

naam :.. nr. : klas :.. computer :.. Je hebt het in de vorige module flink gewerkt. Nu kan je zelfstandig verder werken aan module 12. Lees steeds goed de opgave, zodat je weet wat je moet doen. Wanneer je een dialoog of een oefening moet

Nadere informatie

Le logement. In deze les leert u

Le logement. In deze les leert u Le logement In deze les leert u een woning beschrijven: Ta maison, elle est grande? vragen waar iemand vandaan komt: Je suis de Marseille. Et vous, est-ce que vous êtes d ici? de vormen van het bepaald

Nadere informatie

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1 Unité 6 Diagnose Kopieerblad Hier kun je jezelf evalueren: Prima! Lukt bijna. Nog even oefenen. Vul hier je antwoorden in en vergelijk met het antwoordenblad. Als je een antwoord niet goed hebt of niet

Nadere informatie

LEXIQUE DE BASE FRANS VOOR DE LAGERE SCHOOL

LEXIQUE DE BASE FRANS VOOR DE LAGERE SCHOOL LEXIQUE DE BASE FRANS VOOR DE LAGERE SCHOOL Tamara Buyck Liezelotte De Schryver Leen Van Craesbeek Acco Leuven / Den Haag VOORWOORD Deze Lexique de base is bestemd voor leerkrachten lager onderwijs en

Nadere informatie

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL A RETENIR. domestique. Je suis en quatrième année. Ik zit in het vierde leerjaar. un cobaye, un cochon d Inde

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL A RETENIR. domestique. Je suis en quatrième année. Ik zit in het vierde leerjaar. un cobaye, un cochon d Inde Néerlandais Ik stel me voor VOCABULAIRE zich voorstellen se présenter RAPPEL wonen een huis (het) een flat een broer een zus een halfbroer habiter une maison un appartement un frère une soeur un demi-frère

Nadere informatie

15 et qui paie le loyer?

15 et qui paie le loyer? g r a m m at i c a 15 et qui paie le loyer? Maak de zinnen af met de juiste vorm van payer en het voorwerp op de foto* 1 2 3 4 5 6 1 Paul le 2 Moi, je la 3 Mon frère et moi, nous 4 Les cousins la le 5

Nadere informatie

Voudriez-vous me faire savoir si vous pouvez nous recevoir dans votre hôtel le 16 août dans l après-midi?

Voudriez-vous me faire savoir si vous pouvez nous recevoir dans votre hôtel le 16 août dans l après-midi? Hilversum, le 15 janvier 2012 Monsieur, J ai l intention de passer mes vacances à Nice pendant la seconde moitié du mois d août. Je ferai le voyage en auto avec ma femme et mes deux fils de 12 et de 15

Nadere informatie

Woordenschat van unité 1 tot en met 36

Woordenschat van unité 1 tot en met 36 Woordenschat van unité 1 tot en met 36 à à (Paris) in (Parijs) 16 (aller) à (Namur) naar (Namen gaan) 17 (donner) à (Joëlle) aan (Joëlle geven) 22 de (2) heures à (5) heures van (2) uur tot (5) uur 22

Nadere informatie

6,1. Aantekening door K woorden 15 november keer beoordeeld

6,1. Aantekening door K woorden 15 november keer beoordeeld Aantekening door K. 1880 woorden 15 november 2014 6,1 18 keer beoordeeld Vak Methode Frans Grandes Lignes Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord, B.V. un grand magasin = een

Nadere informatie

Herhalingen over grammatica (voor de examens)

Herhalingen over grammatica (voor de examens) 1. Modale hulpwerkwoorden Herhalingen over grammatica (voor de examens) Vertaal in het Nederlands. 1. Vous pouvez (avoir la possibilité) manger un plat ou un dessert. 2. Ils doivent aller au magasin de

Nadere informatie

Wie helpt? Weet je het nog? Luister en kies de juiste foto. Datum:... Klas:... Naam:... Voornaam:...

Wie helpt? Weet je het nog? Luister en kies de juiste foto. Datum:... Klas:... Naam:... Voornaam:... Naam:... Voornaam:... Datum:... 65 Luister en kies de juiste foto. Éditions VAN IN Onderweg! 3 Reproduction autorisée. Weet je het nog? Wie helpt? Klas:... 142 Onderweg3 GUIDE PROF.indd 142 1/12/14 20:56

Nadere informatie

SECTION 7. LES PRONOMS PERSONNELS de persoonlijke voornaamwoorden

SECTION 7. LES PRONOMS PERSONNELS de persoonlijke voornaamwoorden SECTION 7. LES PRONOMS PERSONNELS de persoonlijke voornaamwoorden INTRODUCTION Alle persoonlijke voornaamwoorden vormen tezamen een groot en essentieel deel van de Franse taal en dan met name op het gebied

Nadere informatie

Aantekening Frans les pronoms personnels

Aantekening Frans les pronoms personnels Aantekening Frans pronoms personnels Aantekening door een scholier 648 woorden 16 februari 2016 0 keer beoordeeld Vak Frans Pronoms personnels Plaats in de zin: Voor alle persoonlijke voornaamwoorden die

Nadere informatie

Chapitre 4, Ensemble!

Chapitre 4, Ensemble! ntwoorden 47 Chapitre 4, Ensemble! Orientation Exercice 1a 1 Grégoire 2 Julia 3 Julia 4 Camille 5 Romain 6 Hugo Exercice 1b B Exercice 1c 1 B 3 4 C 5 6 B 7 B Exercice 2 près le bac, je vais faire des études

Nadere informatie

l'argent Donne. L'argent! pris J'ai pris mon suppositoire. Dépêche-toi! sûr - T'es sûr? Je connais quelqu'un qui peut. Merci Merci. Au revoir.

l'argent Donne. L'argent! pris J'ai pris mon suppositoire. Dépêche-toi! sûr - T'es sûr? Je connais quelqu'un qui peut. Merci Merci. Au revoir. bon anniversaire Bon anniversaire, mon petit. l'argent Donne. L'argent! le quartier Tu habites dans le quartier? le ticket T'as le ticket? pris J'ai pris mon suppositoire. Dépêche-toi! donne Donne. L'argent!

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît?

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît? - Belangrijkste benodigdheden Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît? Om hulp vragen Parlez-vous anglais? Vragen of iemand Engels spreekt Parlez-vous _[langue]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie - Belangrijkste benodigdheden Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît? Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît? Om hulp vragen Parlez-vous anglais? Parlez-vous anglais? Vragen of iemand Engels spreekt Parlez-vous

Nadere informatie

basiszinnen spreekvaardigheid

basiszinnen spreekvaardigheid basiszinnen spreekvaardigheid Formele en informele spreektaal In dit hoofdstuk krijg je allerlei uitdrukkingen die je in veel voorkomende gesprekssituaties kunt gebruiken. Er zijn, net zoals in het Nederlands,

Nadere informatie

Quel travail font tes parents? Ma mère travaille à la maison et mon père travaille dans une office. Welk

Quel travail font tes parents? Ma mère travaille à la maison et mon père travaille dans une office. Welk Boekverslag door A. 1461 woorden 16 mei 2005 6.1 445 keer beoordeeld Vak Frans Frans Proefwerk hoofdstuk 12-13-14: Taalvaardigheid: Comment tu t appelles? Comment t appelles tu? Je m appelle Henrike. Wat

Nadere informatie

III. L adjectif. III. L adjectif. 1. Accord de l adjectif 1.1 L adjectif prend s 1.2 L adjectif + E 1.3 L adjectif substantivé

III. L adjectif. III. L adjectif. 1. Accord de l adjectif 1.1 L adjectif prend s 1.2 L adjectif + E 1.3 L adjectif substantivé III. 1. Accord de l adjectif 1.1 prend s 1.2 + E 1.3 substantivé 2. Les degrés de comparaison 2.1 Les comparatifs 2.2 Les superlatifs 2.3 Les irréguliers 1 III. 1. Accord de l adjectif 1.1. prend S Quand

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie - Belangrijkste benodigdheden Kunt u me alstublieft helpen? Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît? Om hulp vragen Spreekt u Engels? Parlez-vous anglais? Vragen of iemand Engels spreekt Spreekt u _[taal]_?

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt - Belangrijkste benodigdheden Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît? Om hulp vragen Parlez-vous anglais? Vragen of iemand Engels spreekt Parlez-vous _[langue]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt

Nadere informatie

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 MEMORY WOORDEN 1.1 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 ik jij hij zij wij jullie zij de baby het kind ja nee de naam TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 2 MEMORY WOORDEN 1.2 TaalCompleet A1 Memory Woorden

Nadere informatie

Woordenschat van unité 1 tot en met 36

Woordenschat van unité 1 tot en met 36 Woordenschat van unité 1 tot en met 36 à à (Paris) in (Parijs) 16 (aller) à (Namur) naar (Namen gaan) 17 (donner) à (Joëlle) aan (Joëlle geven) 22 de (2) heures à (5) heures van (2) uur tot (5) uur 22

Nadere informatie

geen voorzetsel in het NL iemand antwoorden répondre à qn ( = quelqu'un = iemand )

geen voorzetsel in het NL iemand antwoorden répondre à qn ( = quelqu'un = iemand ) Voorzetsels zijn altijd lastig in een vreemde taal. Wanneer vertaal je op met sur, wanneer met de, wanneer met à? Je moet het maar net weten. Of hier opzoeken natuurlijk :-) voorzetsels prépositions geen

Nadere informatie

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

naam :.. nr. : klas :.. computer :.. Je hebt de vorige modules knap gewerkt, dus mag je nu alleen verder werken met module 8. Lees steeds goed de opgave, zodat je weet wat je moet Wanneer je een dialoog of een oefening moet beluisteren, beluister

Nadere informatie

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen - Vinden Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen... une chambre à louer?... une auberge de jeunesse?... un hôtel?... une chambre d'hôtes?... un camping? Quels sont les prix là-bas? Over

Nadere informatie

LES CHIFFRES DE 1 À 40 (1STE GRAAD BSO)

LES CHIFFRES DE 1 À 40 (1STE GRAAD BSO) LES CHIFFRES DE 1 À 40 (1STE GRAAD BSO) De zéro à quarante Van nul tot veertig 0 zéro 1 un 11 onze 21 vingt et un 31 trente et un 2 deux 12 douze 22 vingt-deux 32 trente-deux 3 trois 13 treize 23 vingt-trois

Nadere informatie

SECTION 3. L ADJECTIF het bijvoeglijk naamwoord

SECTION 3. L ADJECTIF het bijvoeglijk naamwoord SECTION 3. L ADJECTIF het bijvoeglijk naamwoord INTRODUCTION Zo we zijn al lekker op weg! Je hebt nu voldoende bagage om zelfstandige naamwoorden met de juiste lidwoorden te combineren. Twee essentiële

Nadere informatie

Qui est à l appareil?

Qui est à l appareil? Qui est à l appareil? Plein feu Unité 2 Qui est à l appareil? Unité 2 2 Je leert een kort telefoongesprek voeren vragen of iemand er is afspreken met iemand en vragen of iemand al klaarstaat Het gebruik

Nadere informatie

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Waar kan ik vinden? Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Waar kan ik vinden? Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen - Vinden Waar kan ik vinden? Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen... een kamer te huur?... une chambre à louer?... een hostel?... une auberge de jeunesse?... een hotel?... un hôtel?...

Nadere informatie

J aimerais savoir. Que je suis content! Pourrais-tu parler plus lentement? Bouger me fait mal.

J aimerais savoir. Que je suis content! Pourrais-tu parler plus lentement? Bouger me fait mal. Je regrette. Ce n est pas grave. Ce n est pas normal. C est bête. J accepte tes excuses. J en ai marre! Oublions-le. Ne t inquiète pas! N en parlons plus. Profites-en! As-tu envie de Vous avez encore d

Nadere informatie

Bon, mon! S! 6. Au! / S! 7 V. / C'. 8 P! 9 M. 9

Bon, mon! S! 6. Au! / S! 7 V. / C'. 8 P! 9 M. 9 Unité Diagnoe Kopieerblad Hier kun je jezelf evalueren: Prima! Lukt bijna. Nog even oefenen. Vul hier je antwoorden in en vergelijk met het antwoordenblad. Al je een antwoord niet goed hebt of niet wit,

Nadere informatie

Je complète mon profil. Ik vul mijn profiel aan. J arrive à décoder les messages secrets. Ik kan de geheime boodschappen ontcijferen.

Je complète mon profil. Ik vul mijn profiel aan. J arrive à décoder les messages secrets. Ik kan de geheime boodschappen ontcijferen. Je complète mon profil. Ik vul mijn profiel aan. J arrive à décoder les messages secrets. Ik kan de geheime boodschappen ontcijferen. Ken je Frankrijk? Doe de test. La capitale de la France, c est De hoofdstad

Nadere informatie

Néerlandais. Schoolmateriaal WOORDENSCHAT. Prépositions utiles. met avec op. sur in. dans.

Néerlandais. Schoolmateriaal WOORDENSCHAT. Prépositions utiles. met avec op. sur in. dans. WOORDENSCHAT Néerlandais Schoolmateriaal de boekentas de schoolagenda de lijm de pennendoos de klas de school de schaar de gom de slijper de balpen de vulpen de passer de lat de map de/het liniaal de jongen

Nadere informatie

Voornaam: Elena Naam: Raynaud. Voornaam: Thibault

Voornaam: Elena Naam: Raynaud. Voornaam: Thibault BVL Plein feu De personages in dit boek Voornaam: Camille Naam: Blériot Leeftijd: 13 jaar Voornaam: Simon Naam: Dubouloz Leeftijd: 13 jaar Voornaam: Elena Naam: Raynaud Leeftijd: 13 jaar Voornaam: Karim

Nadere informatie

Mogelijke 'vragen' mondelinge examens zesde leerjaar (per 4 contacten):

Mogelijke 'vragen' mondelinge examens zesde leerjaar (per 4 contacten): Mogelijke 'vragen' mondelinge examens zesde leerjaar (per 4 contacten): 1. Contact 1 t.e.m. 4 (onthoudboek blz. 20-26) 1.1 Parler des vacances. (spreek over jouw bestaande of gedroomde vakantie) Mogelijke

Nadere informatie

Les gebruik je voor zelfstandige naamwoorden in het meervoud. Mannelijk of vrouwelijk maakt niet uit: les frères de broers les soeurs de zussen

Les gebruik je voor zelfstandige naamwoorden in het meervoud. Mannelijk of vrouwelijk maakt niet uit: les frères de broers les soeurs de zussen Werkstuk door een scholier 2812 woorden 7 september 2007 6,9 210 keer beoordeeld Vak Frans Lidwoorden Het bepaald lidwoord In het Nederlands heb je twee bepaalde lidwoorden: de en het. In het Frans heb

Nadere informatie

En action 5. Woordtrainer. Salut! Ga naar www.vanin.be/apps voor meer informatie.

En action 5. Woordtrainer. Salut! Ga naar www.vanin.be/apps voor meer informatie. Salut! Voor het eerst leer je een nieuwe taal, Frans. Dat is best spannend. Misschien denk je ook dat het moeilijk is, maar dat valt best mee. En dit groeiboek maakt Frans leren niet alleen makkelijker,

Nadere informatie

Frans grammatica hoofdstuk 1 en 2

Frans grammatica hoofdstuk 1 en 2 Samenvatting door Een scholier 768 woorden 30 september 2015 7,3 18 keer beoordeeld Vak Methode Frans Grandes Lignes Regelmatige ww. Werkwoorden op er Werkwoorden op ir Werkwoorden op -re Présent J habite

Nadere informatie

BEGINNERSCURSUS DAG 2

BEGINNERSCURSUS DAG 2 1 BEGINNERSCURSUS DAG 2 A. FORCING Tekst: Hans en Hilde B. GRAMMATICA Vorming O.T.T. Substantief: de/ het Vraagwoorden Vraagzin (inversie) C. CONVERSATIE Elkaar vragen stellen (cfr. Voorstelling) Een gewone

Nadere informatie

Taalregels. Praten, hebben, zijn, gaan, De werkwoorden

Taalregels. Praten, hebben, zijn, gaan, De werkwoorden Taalregels In dit grammaticaoverzicht kun je kiezen uit: S Volgorde in de Franse zin S Man, huis, deur, en zwaar, geel, zelfst. naamwoord en bijv. naamwoord S Le, la, les, de lidwoorden S Praten, hebben,

Nadere informatie

Mijn vriendenboek. Voornaam: Gewicht:

Mijn vriendenboek. Voornaam: Gewicht: Mijn vriendenboek Voornaam: Naam: Woonplaats: Leeftijd: Verjaardag: Broers of zussen: Kleur van het haar: Kleur van de ogen: Lengte: Gewicht: Klas: Hobby s: Favoriete sport: Lievelingsvak op school: Lievelingseten:

Nadere informatie

Q U K G D T P E H B Z L R W C I F J M S X. Maman est allée au supermarché. Elle a acheté beaucoup et elle a tout mis. en plastique.

Q U K G D T P E H B Z L R W C I F J M S X. Maman est allée au supermarché. Elle a acheté beaucoup et elle a tout mis. en plastique. 35 unité 1 Welke letters van het alfabet vind je niet terug in het kader? Schrijf ze in de goede volgorde op, dan kun je er een korte Franse zin mee maken. Hoe zeg je hetzelfde in het Nederlands? Q U K

Nadere informatie

Herhalingen over grammatica (voor de examens)

Herhalingen over grammatica (voor de examens) 1. Modale hulpwerkwoorden Herhalingen over grammatica (voor de examens) Vertaal in het Nederlands. 1. Vous pouvez (avoir la possibilité) manger un plat ou un dessert. Jullie kunnen een hoofdgerecht of

Nadere informatie

VOCABULAIRE & GRAMMAIRE FRANCOFAN 1 MODULE 1 10

VOCABULAIRE & GRAMMAIRE FRANCOFAN 1 MODULE 1 10 VOCABULAIRE ET GRAMMAIRE basiswoordenschat en uitdrukkingen... 2 Het weer... 2 bepaling van tijd... 3 voorzetsels... 4 bezittelijke voornaamwoorden... 4 aanwijzende voornaamwoorden... 4 vraagwoorden...

Nadere informatie

Antwoorden Frans Étape 8 (Franconville)

Antwoorden Frans Étape 8 (Franconville) Antwoorden Frans Étape 8 (Franconville) Antwoorden door een scholier 860 woorden 22 april 2007 5,4 76 keer beoordeeld Vak Frans Boek: Franconville Étape: 8 Opdracht 2A: Aankruizen: 1, 3, 5 en 6 Opdracht

Nadere informatie

k ga naar school e vais à l ecole

k ga naar school e vais à l ecole Nederlandstalig onderwijs k ga naar school e vais à l ecole Nederlands Français k ga naar school e vais à l école Wat heb ik goed geslapen. Mama helpt me bij het wassen en aankleden. Ze vertelt me dat

Nadere informatie

Juin Juni Avril April Mai Mei 2019

Juin Juni Avril April Mai Mei 2019 1. L Orée de Beaulieu Gîte/Vakantieverblijf *Gîte 20 personnes, 9 chambres dont un studio avec entrée séparée. *Vakantieverblijf 20 personen, 9 slaapkamers waarvan 1 studio met aparte ingang. Basse saison

Nadere informatie

Veilig werken? Da s kinderspel! Travailler en toute sécurité? Un jeu d enfant!

Veilig werken? Da s kinderspel! Travailler en toute sécurité? Un jeu d enfant! Onze kinderen zijn onze grootste schatten. We proberen ze zo goed mogelijk af te schermen van alle potentiële gevaren. Maar met onze eigen veiligheid springen we vaak minder zorgzaam om. Met als uitgangspunt

Nadere informatie

Vocabulaire: Francofan 6 de leerjaar

Vocabulaire: Francofan 6 de leerjaar Vocabulaire: Francofan 6 de leerjaar Naam: à naar (plaats), in (stad) au printemps in de lente à côté de naast Au revoir. Tot ziens. À demain. Tot morgen. aujourd hui vandaag à droite naar rechts aussi

Nadere informatie

Où vont-ils? Unité 1. Je leert iemand ontmoeten en (be)groeten vragen en zeggen waar iemand naartoe gaat afscheid nemen

Où vont-ils? Unité 1. Je leert iemand ontmoeten en (be)groeten vragen en zeggen waar iemand naartoe gaat afscheid nemen Où vont-ils? Plein feu Unité 1 1 Je leert iemand ontmoeten en (be)groeten vragen en zeggen waar iemand naartoe gaat afscheid nemen Het gebruik van de intonatievraag de vraagzinnetjes: C est qui? C est

Nadere informatie

Voyage Logement. Logement - Trouver. Logement - Réserver. Demander son chemin vers un logement

Voyage Logement. Logement - Trouver. Logement - Réserver. Demander son chemin vers un logement - Trouver Où puis-je trouver? Demander son chemin vers un logement Waar kan ik vinden?... une chambre à louer?... een kamer te huur?... une auberge de jeunesse?... een hostel?... un hôtel?... een hotel?...

Nadere informatie

Unité 5 Diagnose Kopieerblad 1

Unité 5 Diagnose Kopieerblad 1 Unité 5 Diagnose Kopieerblad Hier kun je jezelf evalueren: Prima! Lukt bijna. Nog even oefenen. Vul hier je antwoorden in en vergelijk met het antwoordenblad. Als je een antwoord niet goed hebt of niet

Nadere informatie

- De leerlingen dramatiseren het verhaal en formuleren, met de hulp van de leerkracht,

- De leerlingen dramatiseren het verhaal en formuleren, met de hulp van de leerkracht, Les chiffres talige Doelen - De leerlingen herhalen de cijfers van één tot zeven wanneer de leerkracht ze voorzegt. (1. herhalen) - De leerlingen herkennen de cijfers van één tot zeven. - De leerlingen

Nadere informatie

GEMEENSCHAPPELIJKE ACTIEVE WOORDENLIJST FRANS BASISONDERWIJS

GEMEENSCHAPPELIJKE ACTIEVE WOORDENLIJST FRANS BASISONDERWIJS GEMEENSCHAPPELIJKE ACTIEVE WOORDENLIJST FRANS BASISONDERWIJS TOELICHTING Onderstaande thematisch geordende lijst is het resultaat van een vrijwillige samenwerking tussen de begeleidingsdiensten basisonderwijs

Nadere informatie

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

naam :.. nr. : klas :.. computer :.. Je hebt het in de vorige module goed gedaan. Je mag daarom zelfstandig verder werken aan module 11. Lees steeds goed de opgave, zodat je weet wat je moet doen. Wanneer je een dialoog of een oefening moet

Nadere informatie

Hôtel Eurocatering. 26 oct. Sauna 24,75 7 173,25. 27 oct. Petit-déjeuner 14,50 15 217,50. Sous-total 3645,25 TVA 21% 765,50.

Hôtel Eurocatering. 26 oct. Sauna 24,75 7 173,25. 27 oct. Petit-déjeuner 14,50 15 217,50. Sous-total 3645,25 TVA 21% 765,50. CONTEXTE 1.3 Une erreur dans la facture 1. Lisez les nombres productief kaartjes - klassikaal Zie Fiches à découper. Aantal setjes = 1. Elke leerling krijgt een kaartje. Ze lopen rond in de klas en houden

Nadere informatie

Zich voorstellen. Hoofdstuk 1 Chapitre 1. Se présenter OBJECTIFS

Zich voorstellen. Hoofdstuk 1 Chapitre 1. Se présenter OBJECTIFS Zich voorstellen Se présenter OBJECTIFS Je suis capable de saluer quelqu un. Je me présente avec des formules de base. Je sais dire où j habite. Je communique les langues que je maîtrise. J emploie les

Nadere informatie

Voyage Logement. Logement - Trouver. Logement - Réserver. Waar kan ik vinden? Demander son chemin vers un logement

Voyage Logement. Logement - Trouver. Logement - Réserver. Waar kan ik vinden? Demander son chemin vers un logement - Trouver Waar kan ik vinden? Demander son chemin vers un logement... een kamer te huur?... een hostel?... een hotel?... een bed-and-breakfast?... een camping? Hoe zijn de prijzen daar? Demander les prix

Nadere informatie

Bilan 4 «À la recherche»

Bilan 4 «À la recherche» Begeleid zelfstandig leren Bilan 4 «À la recherche» Tijdsduur: 50 minuten Benodigdheden: een blauwe en groene balpen Nom:............ Classe:............................ N :............ Een woordje uitleg:

Nadere informatie

Reizen 6 7 32 33 58 59 84 85. Wonen 8 9 34 35 60 61 86 87. Koken & genieten 10 11 36 37 62 63 88 89. Cultuur & vermaak 12 13 38 39 64 65 90 91

Reizen 6 7 32 33 58 59 84 85. Wonen 8 9 34 35 60 61 86 87. Koken & genieten 10 11 36 37 62 63 88 89. Cultuur & vermaak 12 13 38 39 64 65 90 91 inhoud lente zomer herfst winter Reizen 6 7 32 33 58 59 84 85 Wonen 8 9 34 35 60 61 86 87 Koken & genieten 10 11 36 37 62 63 88 89 Cultuur & vermaak 12 13 38 39 64 65 90 91 Mode & schoonheid 14 15 40 41

Nadere informatie

Voorbeelden van examenopgaven moderne vreemde talen op niveau A2

Voorbeelden van examenopgaven moderne vreemde talen op niveau A2 Voorbeelden van examenopgaven moderne vreemde talen op niveau A2 Niveau: A2 Beheersingsniveau: Kan korte, eenvoudige teksten lezen. Kan specifieke voorspelbare informatie vinden in eenvoudige, alledaagse

Nadere informatie

GEZONDHEID (La santé)

GEZONDHEID (La santé) FICHE LEXICALE NEERLANDAIS 1/5 GEZONDHEID (La santé) a. Wat zijn hun klachten? (De quoi se plaignent-ils?) A C B G I H 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. E D Klachten hoest moet overgeven ben verkouden heb

Nadere informatie

NOM, Prénom :. Dit is een schrift. Dit is een boek. Dit is een papier Dit is een blad. Dit is een schoen. Dit is een schoe. Dit is een schoon.

NOM, Prénom :. Dit is een schrift. Dit is een boek. Dit is een papier Dit is een blad. Dit is een schoen. Dit is een schoe. Dit is een schoon. 1 NOM, Prénom :. Indiquez ce que c est. Wat is dit? Dit is een schrift. Dit is een boek. Dit is een papier Dit is een blad. Indiquez ce que c est. Wat is dit? Dit is een schoen. Dit is een schoe. Dit is

Nadere informatie