To contribute to the body of 11 knowledge

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "To contribute to the body of 11 knowledge"

Transcriptie

1 Brandweer Apeldoorn Anders bezette tankautospuit Een effectstudie naar de gevolgen voor de veiligheid en doeltreffendheid To contribute to the body of 11 knowledge Auteurs Rick van Putten Frank Hagelstein April 2011

2 2 COLOFON Waarnemers op 31 december 2010: Interviewers op 31 december 2010: Nol Beekman Herma van Eijk Willie Heuvelman Frank Hagelstein Martin van den Hoek Cor Meurs Jos Huis in t Veld Wim Meyer Henk-Jan de Keizer Rick van Putten Peter Tak Nol van der Velden Brandweer Apeldoorn, afdeling Incidentbestrijding, Apeldoorn, Bronvermelding is verplicht. Verveelvoudiging voor eigen of intern gebruik is toegestaan.

3 WOORD VAN DANK Gedurende één jaar is veel informatie verzameld over de manier waarop brandweer Apeldoorn meldingen van brand afhandelt. De brandweer is niet gewend dat er in de praktijk onderzoek wordt uitgevoerd naar het repressief optreden. Derhalve is het vormgeven van dit onderzoek en het bouwen aan de juiste meetinstrumenten een intensieve aangelegenheid geweest. We zijn dank verschuldigd aan prof. dr. P.J.M. Verschuren die ons met zijn kritische vragen telkens terugbracht bij de kern van ons handelingsprobleem en de interventie die de brandweer voor ogen had. Met zijn hulp is het mogelijk gebleken om een onderzoek te ontwerpen dat in de praktijk goed uitvoerbaar was. We zijn de bezettingen van de tankautospuiten van de vrijwillige post De Maten en van de beroepsposten Wilmersdorf en Vosselmanstraat dank verschuldigd. Telkens weer gaven zij de waarnemers de ruimte om de gegevens te verzamelen die voor dit onderzoek nodig waren. Telkens weer stelden zij zich beschikbaar om na afloop geïnterviewd te worden. Een speciaal woord van dank gaat uit naar de waarnemers en interviewers. In het belang van ons onderzoek stelden zij zich vrijwillig beschikbaar en begaven zich bij nacht en ontij op straat. Als personificatie van ons onderzoek waren zij keer op keer bereid om te luisteren naar de meningen van de bemanningen als het ging om de anders bezette tankautospuit. We vonden het waardevol dat we tijdens de voorbereiding en uitvoering van het onderzoek hebben mogen praten met deskundigen in diverse disciplines. We waarderen de inzet van: D. Stolk (senior projectleider TNO Defensie en Veiligheid), E.J. Oomes (voormalige lector Brandweerkunde), J.G. Post (hoofd onderzoek NIFV Nibra), R.P. van den Dikkenberg (onderzoeker NIFV Nibra) en J. van der Schaaf (hoofdadviseur Oranjewoud / SAVE). In het bijzonder stelden we het gesprek met prof. dr. I. Helsloot op prijs, dat mede gericht was op het operationaliseren van onze kernbegrippen. 33 Vanuit de brandweer hebben diverse deskundigen ons te woord gestaan. Zonder anderen te kort te doen danken we M. ten Hout (Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond), G. Zoomers en X. Canisius (Veiligheidsregio Limburg-Zuid) en J. van Hoef en J. Janssen (Veiligheidsregio Brabant- Zuidoost). Als onderzoeksteam beseffen we hoe gevoelig een kritische kijk op de repressieve dienst van de brandweer beleefd kan worden. Het is uitdrukkelijk niet onze bedoeling om een oordeel te vellen over het individuele optreden van het repressieve personeel. De beoordeling van het onderzoeksteam is gericht op de organisatie waarvan het repressieve personeel, als collectief, het voornaamste en meest kostbare kapitaal is. Apeldoorn, april 2011, Rick van Putten Frank Hagelstein

4 4

5 OVER DE AUTEURS Rick van Putten (1974) is aangesteld bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland. In 2008 heeft hij voor de intergemeentelijke samenwerking tussen de brandweerkorpsen van de gemeenten Epe, Voorst en Apeldoorn onderzoek verricht naar de vakbekwaamheid van het brandweerpersoneel. Als projectsecretaris was hij betrokken bij het diagnostische vooronderzoek naar de bezetting op de Apeldoornse tankautospuit. Naast het verrichten van het onderzoek is hij tijdens dit veldonderzoek opgetreden als projectleider. Frank Hagelstein (1987) studeerde sociologie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en volgde vakken in bestuurs- & organisatiewetenschappen aan de Universiteit Utrecht. Naast het onderzoek bij brandweer Apeldoorn was hij, als stagiair, betrokken bij een onderzoek van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de kwaliteit van onderzoekspublicaties. Als onderzoeker was hij bij dit Apeldoorns veldonderzoek voornamelijk verantwoordelijk voor de methoden, de dataverwerking, de analyses, en de statistische onderbouwing van de resultaten. 55

6 6

7 Brandweer Apeldoorn To contribute to the body of knowledge 77 Samenvatting en kerncijfers

8 8

9 SAMENVATTING In mei 2008 heeft de toenmalige commandant van brandweer Apeldoorn opdracht gegeven om onderzoek uit te voeren naar de bezetting van de Apeldoornse tankautospuit. Ten grondslag aan dit onderzoek lag de vraag of het met de huidige incidentbestrijdingstechniek en tactiek nog noodzakelijk is om bij elke incidentmelding de TS standaard te bezetten. Het ontbrak brandweer Apeldoorn aan voldoende kennis om deze vraag beleidsmatig te beantwoorden. Op de achtergrond speelden de teruglopende beschikbaarheid van vrijwilligers én de bijdrage van de brandweer aan de gemeentebrede bezuinigingen eveneens een rol. Dit onderzoeksrapport is geschreven om een bijdrage te leveren aan de kennis die nodig is om beleid te ontwikkelen over een andere (optimale) bezetting van de tankautospuit. In dit rapport wordt inzichtelijk gemaakt welke effecten een anders bezette TS (TS i ) heeft op de veiligheid en doeltreffendheid van het repressief optreden. Dit wordt duidelijk gemaakt door het optreden van de TS i (deze rukt uit met vier man) te vergelijken met het optreden van de standaard bezette TS (TS s ). In de vergelijking wordt rekening gehouden met meldingscategorie en de functies op de TS, te weten: de bevelvoerder, de chauffeur en de manschap. De effecten hebben betrekking op de afhandeling van brandmeldingen. Om deze reden zijn tijdens de afhandeling van een brandmelding door middel van observatie data verzameld. Daarnaast is, direct na afloop van een afhandeling van een brandmelding, het repressieve personeel gevraagd naar hun mening over de doeltreffendheid van en hun veiligheid tijdens het repressief optreden. Hiervoor is gebruik gemaakt van een interview. De verzamelde data zijn gebruikt om antwoord te geven op de onderzoeksvraag: welke effecten heeft een anders bezette TS (TSi) op de objectieve én subjectieve doeltreffendheid en veiligheid van het repressief optreden bij brandmeldingen, vergeleken met de standaardbezetting (TSs), indien dezelfde brandbestrijdingstactieken en technieken worden toegepast? 99 Er is onderscheid gemaakt tussen de objectieve én subjectieve doeltreffendheid en veiligheid. Eerder onderzoek toont aan dat de veiligheid die het repressieve personeel ervaart (subjectieve veiligheid) kan afwijken van de waargenomen (objectieve) veiligheid. Met deze bevinding hebben wij in ons onderzoek uitdrukkelijk rekening gehouden. Onze resultaten komen op dit punt overeen met eerder onderzoek naar deze thema s. Er is een verschil waar te nemen in de objectieve en subjectieve doeltreffendheid dan wel de objectieve en subjectieve veiligheid van het repressief optreden. Met betrekking tot de objectieve doeltreffendheid kunnen we stellen dat een TS i bij een overgroot gedeelte van de afhandelingen van brandmeldingen doeltreffend kan optreden. Bij 91,5% van de onderzochte afhandelingen van brandmeldingen heeft de TS i een doeltreffende verkenning uitgevoerd. Bij 96,5% van de afhandelingen is het personeel van een TS i in staat geweest een doeltreffende inzet te doen. Het personeel van de TS i ervaart dat zij bij 89% van alle afhandelingen van brandmeldingen doeltreffend heeft opgetreden. De veiligheid van het personeel kan gedurende een afhandeling van brandmelding bedreigd worden door tal van risico s. Gedurende de onderzoeksperiode is het personeel van de TS i niet vaker met risico s geconfronteerd dan het personeel van de TS s. Daarentegen ervaart het personeel van de TS i dat er meer inbreuk wordt gedaan op hun veiligheid dan wanneer zij zouden uitrukken met de TS s. Wanneer het repressief optreden van de TS i wordt afgezet tegen die van de TS s, dan moeten we concluderen dat er statistisch gezien geen verschil bestaat in de doeltreffendheid van het optreden óf voor de veiligheid van het personeel. We concluderen dan ook dat een TS i objectief gezien net zo doeltreffend en veilig kan optreden als een TS s. Er bestaan nauwelijks negatieve effecten.

10 De subjectieve veiligheid van het personeel op de TS i wijkt statistisch gezien af van de subjectieve veiligheid van het personeel op de TS s. Het personeel voelt zich onveiliger wanneer zij uitrukt met een TS i. Bovendien ervaart ze het optreden met de TS i als minder doeltreffend dan een optreden met de TS s. Als de resultaten uit dit onderzoek zouden worden toegepast op de werkelijke verdeling van afhandelingen van brandmeldingen per meldingscategorie, dan zou brandweer Apeldoorn in 98,4% van alle gevallen doeltreffend kunnen optreden met een TS i. Daarnaast zou in 98,0% van alle gevallen de veiligheid van het repressieve personeel slechts door geen of zeer weinig risico s worden beperkt. Het personeel zou 96,2% van hun inzetten als doeltreffend beoordelen en zij zouden zich bij 79,9% van de afhandelingen van brandmeldingen veilig voelen. Op basis van onze onderzoeksresultaten kunnen we vaststellen dat, bij toepassing van dezelfde brandbestrijdingstactieken en technieken, de TS i net zo doeltreffend en veilig kan optreden als een TS s. Het toont ook dat de ervaring van het personeel hiermee in tegenspraak is: zij vindt dat de veiligheid meer bedreigd wordt en dat ze minder doeltreffend kan optreden met een TS i dan met een TS s. 10

11 Volkomen doeltreffend Doeltreffend Neutraal Ondoeltreffend Volkomen ondoeltreffend Volkomen veilig Veilig Neutraal Onveilig Volkomen onveilig Volkomen doeltreffend Doeltreffend Neutraal Ondoeltreffend Volkomen ondoeltreffend Geen risico s Zeer weinig risico s Weinig risico s Veel risico s Zeer veel risico s KERNCIJFERS Tabel: kerncijfers in procenten Doeltreffendheid Veiligheid Objectief (N=160) Ts s 37,5 49,9 6,3 6,3 0,0 79,9 5,7 8,6 2,9 2,9 Ts i 40,0 55,4 1,5 3,1 0,0 80,0 14,4 5,6 0,0 0,0 TS i per meldingscategorie Binnenbrand 40,0 56,0 4,0 0,0 0,0 68,6 28,6 2,9 0,0 0,0 Buitenbrand 33,3 58,3 0,0 8,3 0,0 87,0 8,7 4,3 0,0 0,0 Verkeer 22,2 77,8 0,0 0,0 0,0 63,6 18,2 18,2 0,0 0,0 Automatisch brandalarm 50,0 44,4 0,0 5,6 0,0 95,8 4,2 0,0 0,0 0,0 Controle 100,0 0,0 0,0 0,0 0,0 100,0 0,0 0,0 0,0 0,0 Doeltreffendheid Veiligheid 111 Subjectief (N=243) Ts s 75,7 24,3 0,0 0,0 0,0 18,9 62,2 18,9 0,0 0,0 Ts i 46,8 42,2 3,0 7,4 0,5 19,9 51,5 21,4 6,3 1,0 TS i per meldingscategorie Binnenbrand 39,5 39,5 3,5 16,3 1,2 6,9 49,4 28,7 13,8 1,1 Buitenbrand 57,1 42,9 0,0 0,0 0,0 38,1 57,1 4,8 0,0 0,0 Verkeer 60,0 40,0 0,0 0,0 0,0 3,3 63,3 26,7 3,3 3,3 Automatisch brandalarm 38,1 52,4 7,1 2,4 0,0 34,1 45,5 20,5 0,0 0,0 Controle 100,0 0,0 0,0 0,0 0,0 100,0 0,0 0,0 0,0 0,0 TS i per functie Bevelvoerder 45,7 47,1 0,0 7,1 0,0 22,2 56,9 18,1 2,8 0,0 Chauffeur 46,7 40,0 6,7 6,7 0,0 19,8 49,2 21,3 9,8 0,0 Manschap 48,6 38,9 2,8 8,3 1,4 18,1 47,2 25,0 6,9 2,8 Bron: BAZOS (2010).

12 12

13 Brandweer Apeldoorn To contribute to the body of knowledge Onderzoeksrapport

14 INHOUDSOPGAVE WOORD VAN DANK OVER DE AUTEURS SAMENVATTING KERNCIJFERS INHOUDSOPGAVE 1. OVER DIT ONDERZOEK Aanleiding Doelstelling en onderzoeksvraag Terminologie Leeswijzer CONTEXT Brandweer gezien vanuit een historisch perspectief Beleidsoverwegingen en de brandweer Onderzoek naar verandering Doeltreffendheid van het repressieve optreden Veiligheid van het repressieve optreden Een anders samengestelde TS ONDERZOEKSOPZET, DATA EN ONDERZOEKSMETHODEN Onderzoeksopzet en uitgangspunten Data en operationalisering Methoden en technieken OBJECTIEVE DOELTREFFENDHEID Antwoord op de deelvraag Objectieve doeltreffendheid TS i Objectieve doeltreffendheid op de TS i in verhouding tot de TS s Objectieve doeltreffendheid per meldingscategorie OBJECTIEVE VEILIGHEID Antwoord op de deelvraag Objectieve veiligheid TS i Objectieve veiligheid op de TS i in verhouding tot de TS s 67

15 5.4. Objectieve veiligheid per meldingscategorie SUBJECTIEVE DOELTREFFENDHEID Antwoord op de deelvraag Subjectieve doeltreffendheid TS i Subjectieve doeltreffendheid TS i in verhouding tot de TS s Subjectieve doeltreffendheid per meldingscategorie Subjectieve doeltreffendheid per functie SUBJECTIEVE VEILIGHEID Antwoord op de deelvraag Subjectieve veiligheid TS i Subjectieve veiligheid op de TS i in verhouding tot de TS s Subjectieve veiligheid per meldingscategorie Subjectieve veiligheid per functie HOUDINGEN Houdingen ten opzichte van een variabele bezetting Verschil in houding ten opzichte van de variabele bezetting tussen personeel van de TS i en de TS s Houdingen ten opzichte van een variabele bezetting per functie Houdingen in vergelijking met de subjectieve doeltreffendheid Houdingen in vergelijking met de subjectieve veiligheid CONCLUSIE EN DISCUSSIE Conclusie Objectieve doeltreffendheid Objectieve veiligheid Subjectieve doeltreffendheid Subjectieve veiligheid Discussie 106 AFKORTINGEN LITERATUURLIJST BIJLAGE: SUMMARY BIJLAGE: INTERVIEW FORMULIER BIJLAGE: WAARNEMINGSSCHEMA BIJLAGE: BOOMDIAGRAMMEN

16 16

17 1. OVER DIT ONDERZOEK Leeswijzer In dit hoofdstuk leest u de aanleiding van ons onderzoek. We geven u inzicht in het doel van het onderzoek en presenteren de onderzoeksvraag en de vier deelvragen. Vervolgens geven wij aan wat wij onder bepaalde brandweertermen verstaan. We eindigen dit hoofdstuk met een korte leeswijzer voor de rest van het rapport. 1.1 Aanleiding De toenmalige commandant brandweer van de gemeente Apeldoorn heeft in mei 2008 opdracht gegeven onderzoek uit te voeren naar de bezetting van de Apeldoornse tankautospuit (afgekort tot TS). Ter grondslag aan dit onderzoek lag de vraag of het met de huidige incidentbestrijdingstechniek en tactiek nog noodzakelijk is om bij elke incidentmelding de TS standaard (afgekort tot TS s ) te bezetten 1. Het ontbrak brandweer Apeldoorn aan voldoende kennis om deze vraag beleidsmatig te beantwoorden. Op de achtergrond speelden de teruglopende beschikbaarheid van vrijwilligers én de bijdrage van de brandweer aan de gemeentebrede bezuinigingen een rol. Onder de naam Zes or less is een project gestart dat inzichtelijk moet maken wat de gevolgen zijn van een anders repressief opererende brandweer. Als onderdeel van dit project heeft een onderzoeksteam in 2010 een grootschalig veldonderzoek uitgevoerd om de gevolgen van het werken met een anders bezette TS (afgekort tot TS i ) in kaart te brengen. 11 Het idee om de TS te laten uitrukken met een andere bezetting is niet nieuw te noemen. De afgelopen jaren zijn er zowel in het politieke als het maatschappelijke debat uitspraken gedaan over de bezetting van de TS. Het (toenmalige) ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) in 2010 verzocht de verschillende initiatieven over een veranderende bezetting van de TS onder te brengen in één onderzoeksdossier. Dit dossier moet leiden tot onderbouwde uitspraken over de veiligheid en effectiviteit van de variabele voertuigbezetting in een aantal scenario s. De NVBR wil haar uitspraken baseren op de data uit de verschillende proeven die in het land plaatsvinden (Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding, 2010a). Naast dit landelijke initiatief zijn ook lokale brandweerorganisaties bezig om de mogelijkheden van een TS i in kaart te brengen. In 2007 en 2008 hebben de gemeente Utrecht en het district Parkstad van de veiligheidsregio Limburg-Zuid geëxperimenteerd met een anders bezette TS. In een kleinschalig opgezet onderzoek concludeerde de brandweer Utrecht dat de doeltreffendheid en veiligheid van het repressieve personeel niet in het geding komt wanneer zij met vier man op de TS uitrukt. In Parkstad-Limburg heeft het experiment niet geleid tot een structurele aanpassing van de bezetting van haar TS. 1 De gemeente Apeldoorn (2006) heeft bepaald dat een TS die uitrukt naar brand én die met vrijwilligers wordt bezet, minimaal uit zes man moet bestaan. Het maximum aantal is gelijk aan het aantal zitplaatsen die zijn voorzien van een veiligheidsgordel. Daarentegen rukt de TS van de beroepsposten Vosselmanstraat en Wilmersdorf uit met een bezetting van exact zes personen.

18 Anderen, zoals de gemeente Delft en de veiligheidsregio Limburg-Zuid, bedachten nieuwe concepten die zijn gebaseerd op de functionaliteit van een TS. In deze nieuwe concepten is het voertuig zichtbaar kleiner dan de conventionele en genormeerde tankautospuit 2. Navenant past hier ook minder personeel in. Gemeenten of veiligheidsregio s die met dit soort concepten werken passen bij het merendeel van de incidenten de configuratie van de in te zetten brandweereenheden aan. De redenen om onderzoek te doen naar een TS i zijn divers. Naast een mogelijke kostenbesparing zou een TS i er ook toe kunnen bijdragen dat een dalend aantal vrijwilligers in bepaalde gebieden niet tot sluiting van een post hoeft te leiden. In 2010 heeft de commissie Mans onderzoek gedaan naar de financiële beheersbaarheid van de brandweer. In het rapport: Inzet gereed, financiële heroverwegingen om de brandweer betaalbaar te houden concludeert de commissie dat de brandweer op tal van terreinen flink kan bezuinigen. Ondanks de mogelijkheid om te bezuinigen, is het kritisch onder de loep nemen van het eigen werk hét motief geweest voor dit onderzoek. Hoewel er in Nederland enkele experimenten met een TS i zijn gedaan, is de kennis over de effecten van een TS i ten aanzien van de veiligheid van het personeel en de doeltreffendheid van het repressief optreden beperkt. Ons onderzoek heeft tot doel deze effecten in kaart te brengen. De kennis die met behulp van dit onderzoek is opgedaan kan bij (lokale) beleidsontwikkeling gebruikt worden. Samen met een nog uit te voeren onderzoek naar de effecten van nieuwe brandbestrijdingstactieken en technieken geeft ons onderzoek inzicht in de mogelijkheden de repressieve dienst van brandweer Apeldoorn anders in te richten Doelstelling en onderzoeksvraag Doelstelling: Het leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling van nieuw lokaal beleid over een optimale (andere) bezetting van de tankautospuit per meldingscategorie. Dit rapport geeft weer wat de gevolgen voor de doeltreffendheid en veiligheid van het repressieve optreden van brandweer Apeldoorn zijn wanneer zij opereert met een anders bezette TS. Een anders bezette TS wordt in dit onderzoek gezien als een TS bezet met vier repressieve personeelsleden. Dit rapport is geschreven voor de commandant brandweer en zijn team van (strategisch) beleidsadviseurs. Bij aanvang van het veldonderzoek is vanwege de landelijke discussie over de bezetting op de TS besloten hier ook de ketenpartners: het Nederlands Instituut voor fysieke veiligheid (Nifv Nibra) en de NVBR aan toe te voegen. Het College van burgemeester en wethouders heeft toestemming gegeven om af te wijken van de landelijke visie over de bezetting van de TS. Dit collegebesluit past binnen de werking van het Besluit veiligheidsregio s (Besluit vr s). Dit besluit is met ingang van 1 oktober 2010 in werking getreden. Het Besluit vr s clausuleert de samenstelling van de bezetting van de TS. Ze geeft het bevoegd gezag de optie om hier van af te wijken. Deze mogelijkheid is er, mits wordt voorzien in een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg en er geen afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid en gezondheid van het brandweerpersoneel. 2 Met genormeerde TS wordt de tankautospuit bedoeld, zoals deze is samengesteld volgens artikel , lid 1 van het Besluit Veiligheidsregio s én die is uitgerust volgens het branchevoorschrift standaardbepakking voor brandweervoertuigen, TS en hulpverlening (Ministerie van BZK, 2010a).

19 Ons organisatiegericht onderzoek geeft inzicht in de aanvullende eis of de veiligheid en gezondheid van het brandweerpersoneel in het geding komt wanneer brandweer Apeldoorn optreedt met een anders bezette TS. Ook is tijdens het onderzoek gefocust op de effecten ten aanzien van de doeltreffendheid van de brandweer als zij repressief optreedt. De gegevens die we tijdens het onderzoek hebben verzameld, worden gebruikt om antwoord te geven op onderstaande onderzoeksvraag: Onderzoeksvraag: Welke effecten heeft een anders bezette TS (TSi) op de objectieve én subjectieve doeltreffendheid en veiligheid van het repressief optreden bij brandmeldingen, vergeleken met de standaardbezetting (TSs), indien dezelfde brandbestrijdingstactieken en -technieken worden toegepast? In ons onderzoek is er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de objectieve én subjectieve doeltreffendheid en veiligheid. Onderzoek (onder andere in Parkstad-Limburg) toont aan dat de ervaren (subjectieve) veiligheid door het personeel sterk kan afwijken van de waargenomen (objectieve) veiligheid. In ons onderzoek wordt weergegeven of deze verschillen bestaan en door welke factoren zij te verklaren zijn. Ten behoeve van ons onderzoek is scheiding gemaakt tussen verschillende meldingscategorieën en repressieve functies. Het diagnostisch vooronderzoek dat ten grondslag ligt aan ons onderzoek en gesprekken met mensen uit de praktijk toonden aan dat het aannemelijk is dat ook hierin verschillen bestaan. De verschillende aspecten die naar voren komen in ons onderzoek zijn in de volgende deelvragen uiteengezet: 1. Welke effecten heeft een TSi (a) op de objectieve doeltreffendheid van het repressief optreden bij brandmeldingen, (b) vergeleken met een TSs en (c) in hoeverre verschillen deze per meldingscategorie? 2. Hoe ervaart het Apeldoornse repressieve personeel van een TSi (a) hun doeltreffendheid tijdens het repressief optreden bij brand, (b) hoe verhoudt zich dit tot een TSs én in hoeverre verschilt de ervaren doeltreffendheid op een TSi (c) per meldingscategorie en (d) per functie? Welke effecten heeft een TSi op (a) de objectieve veiligheid van het Apeldoornse repressieve personeel bij brand, (b) vergeleken met een TSs en (c) in hoeverre verschillen deze per meldingscategorie? 4. Hoe ervaart het Apeldoornse repressieve personeel van een TSi (a) hun veiligheid tijdens het repressief optreden bij brand, (b) hoe verhoudt zich dit tot een TSs én in hoeverre verschilt de ervaren veiligheid op een TSi (c) per meldingscategorie en (d) per functie? 1.3 Terminologie Vanuit de wetenschap is in zeer beperkte mate aandacht voor de organisatie en het functioneren van de brandweer. Slechts incidentele studies beschrijven en analyseren een deel van het brandweervak. Veel is gebaseerd op aannames en afspraken. Hiervan zijn de onderliggende rapporten vaak niet te achterhalen. De (wetenschappelijke) basis van termen die wij in ons onderzoek gebruikt hebben, kent dan ook zijn beperkingen. Dat betekent dat ingeval van praktijkgericht onderzoek termen niet zondermeer uit de gangbare literatuur zijn over te nemen. Daardoor is het lastig om vanuit de theorie een overstap naar de empirische werkelijkheid te maken. Verschuren en Doorewaard (2007) lossen dit probleem op door gebruik te maken van stipulatieve definities. Dit zijn samenvattende omschrijvingen zoals door de onderzoeker zijn gehanteerd in het kader van zijn onderzoek. Verschuren en

20 Doorewaard stellen dat noch de gangbaarheid, noch de waarheid maatgevend is, maar de bruikbaarheid ervan. In het kader van dit onderzoek wordt verstaan onder: De standaard bezette tankautospuit (TS s ): De Apeldoornse tankautospuit die in reactie op een brandmelding uitrukt met minimaal zes personen en die is samengesteld uit: (a) één bevelvoerder, (b) één chauffeur en (c) meerdere manschappen. De anders bezette tankautospuit (TS i ): De Apeldoornse tankautospuit die in reactie op een brandmelding uitrukt met vier personen en die is samengesteld uit: (a) één bevelvoerder, (b) één chauffeur en (c) twee manschappen (zijnde de aanvalsploeg). Het repressieve personeel: Het personeel van brandweer Apeldoorn dat optreedt bij afhandeling van een brandmelding, onderscheiden in de functies van: (a) bevelvoerder of (b) chauffeur of (c) manschap. Een brandmelding: Een melding van een (vermoedelijk) incident met vlam- en/of rook- en/of hitteverschijnselen, te verdelen in de meldingscategorieën: (a) Binnenbrand, (b) Buitenbrand, (c) Verkeer, (d) Automatische brandmelding en (e) Controle. 4 Het repressief optreden: Het door het repressieve personeel afhandelen van een brandmelding waarbij onderscheid is gemaakt in de fases: (a) alarmering, (b) uitruk, (c) verkenning, (d) inzet, (e) afbouw en (f) nazorg. De doeltreffendheid van het repressief optreden: Gegeven de (brand)situatie het bereiken van het doel van de brandbestrijding met een maximale schadebeperking in: (a) materiële en (b) immateriële zin, tegen: (c) minimale kosten (met behoud van de kwaliteit van het repressief optreden) en met (d) maximale opbouw van praktijkervaring van het personeel. De veiligheid bij het repressief optreden: De mate waarin het repressieve personeel vrij is van risico s. Een risico: Een ongewenste situatie of toestand die een bedreiging vormt voor het repressieve personeel. 1.4 Leeswijzer De aanleiding van ons onderzoek is in dit hoofdstuk beschreven. In hoofdstuk 2 schetsen wij de context van ons onderzoek. We geven een beeld van de maatschappelijke context en gaan in op het vakinhoudelijke verband waarin ons onderzoek zich voordoet. In hoofdstuk 3 presenteren we de onderzoeksopzet, geven we een overzicht van de data en worden de gehanteerde technieken en methoden beschreven. In hoofdstuk 4 tot en met 7 staan de antwoorden op de deelvragen. Hoofdstuk 8 geeft de houding van het personeel ten opzichte van een TS i weer. Hoofdstuk 9 bevat de conclusies en discussie. In dit laatste hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvraag.

21 2. CONTEXT Leeswijzer In dit hoofdstuk beschrijven we de context van ons onderzoek. Allereerst schetsen we de historie van de brandweerorganisatie en de rol van de tankautospuit binnen het systeem van brandbestrijding. Vervolgens schenken we aandacht aan de manier waarop de brandweer wenst aan te sluiten bij de hedendaagse maatschappij. Het gaat hierbij vooral om het vermogen om te veranderen. Vanuit dit perspectief brengen we enkele experimenten naar een anders bezette tankautospuit voor het voetlicht. De begrippen veiligheid bij repressief optreden en doeltreffendheid van het repressief optreden verbinden we in dit hoofdstuk aan de TS. Vervolgens definiëren we beide begrippen vanuit diverse theoretische invalshoeken. We sluiten dit hoofdstuk af door stil te staan bij de wettelijke bepalingen over de bezetting van de TS en de voorwaarden waaronder de wetgever het toestaat om af te wijken van de genormeerde bezetting. 2.1 Brandweer gezien vanuit een historisch perspectief Het ontstaan van brandweerorganisaties is te herleiden naar de behoefte van mensen om vuren te beheersen. De eerste gemeenschappen maakten gebruik van het verschijnsel vuur voor hun veiligheid en voeding. Goudsblom (2007) stelt dat mensen vuren gingen beheersen door zich bijvoorbeeld met brandende stokken te wapenen tegen dieren die groter en sterker waren dan zij. Bovendien konden mensen hun overlevingskansen aanzienlijk uitbreiden door voedsel met behulp van vuur beter geschikt te maken voor consumptie. Vuur is dus onmisbaar natuurlijk fenomeen dat mensen in staat stelden zich te ontplooien. Op momenten dat vuren voor mensen onbeheersbaar werden was er sprake van brand. Met de term brand werden vuren aangeduid die zich manifesteerden op plaatsen waar dat op dat moment niet gewenst was. Naarmate de menselijke nederzettingen groter werden nam de ernst van brandgevaar toe. Goudsblom geeft aan dat lange tijd dit sociale probleem maar één doeltreffend middel kende om zich tegen te weren: preventie, men zorgde ervoor dat er nergens een brand uitbrak en dat er bij een onverhoopt begin van brand meteen kon worden ingegrepen. Over de eerste vormen van georganiseerde brandbestrijding noemt Goudsblom vooral gildeachtige organisaties van bouwvakkers. Deze waren actief rond het begin van onze jaartelling. Voorts stelt Goudsblom dat, naarmate een leefgemeenschap groeide, er behoefte kwam aan meer professioneel opgezette en centraal gecoördineerde brandbestrijding. Ook in de Middeleeuwen lag het accent wederom op preventie, op voortdurende voorzichtigheid en waakzaamheid. De toenemende welvaart in de zeventiende eeuw zorgde voor steeds meer mogelijkheden voor een goed gestructureerde brandweerzorg. In de tweede helft van de zeventiende eeuw slaagden de broers Van der Heiden er in een mobiele brandspuit te ontwikkelen. Eén van beiden, Jan van der Heiden, richtte later het eerste brandweerkorps op dat permanent paraat moest zijn en ervoor moest zorgen dat al het materieel steeds in goede staat verkeerde en onmiddellijk beschikbaar was. 55

22 Met de komst van de industrialisering werd een tijdperk ingeluid dat de opstap vormde naar het brandgevaar in de eenentwintigste eeuw. Het gebruik van fossiele brandstoffen leidde tot veel meer en hetere vuren dan ooit te voren. Goudsblom stelt dat door het toenemende vuurgebruik en het wereldwijde vervoer van brandstoffen de kans op brand toenam. De brandweer is echter ook spoedig gebruik gaan maken van de mogelijkheden van de industrialisering: zo schakelde men over van hand- op stoom aangedreven brandspuiten. Maar vooral de opkomst van de elektriciteit heeft gezorgd voor verstrekkende vernieuwingen in de techniek van brandbestrijding. Goudsblom geeft aan dat dit gepaard ging met de nodige veranderingen in de organisatie en de mentaliteit. Hij is van mening dat op de lange termijn de samenvloeiing van techniek, organisatie en mentaliteit bij de brandweer zal gaan overheersen. 6 Dat techniek en organisatiestructuren onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn, blijkt uit de bezetting van de bluseenheden van de brandweer. Oorspronkelijk dienen deze eenheden ervoor om water naar de vuurhaard te transporteren. Om dit te organiseren maakt de brandweer al sinds eeuwen gebruik van aflegsystemen. Deze konden per gemeente verschillen. Beginnend bij de komst van de brandspuit (omstreeks 1677) waren de functies van het aflegsysteem voorzien van een naam. Zo waren er bij elke brandspuit één of twee bevelvoerders (brandmeesters, spuitmeesters, commandeurs of andere klinkende namen), twee straalpijpvoerders en een aantal pompers. Daarnaast benoemde men vaak lantaarndragers, lapzakkendragers (voor reparatie van de vaak lekkende slangen), waterscheppers, enzovoort (Koppers, 2008). Bij de komst van de motorspuiten waren er lang niet zoveel mensen meer nodig en werden de functies verdeeld over degenen die op het alarm afkwamen. Bij de eerste beroepsbrandweer werkte men met vaste functies, die aan het begin van de dienst werden verdeeld over het dienstdoende personeel. Gemakshalve werden de functies van een nummer voorzien. Het nummersysteem van de beroepsbrandweer werd al snel door andere korpsen overgenomen. In de Tweede Wereldoorlog kwam er een (concept) landelijk aflegsysteem, dat uitging van negen man per bluseenheid. Door dat systeem over te nemen konden veel korpsen hun aantal brandweerlieden vaststellen. Deze werden vervolgens vrijgesteld van deportatie naar Duitsland. Na de oorlog werd het aflegsysteem opgenomen in de les- en leerstof en werd het systeem in de landelijke wedstrijden en examens geïmplementeerd. Tegenwoordig is het aantal man per bluseenheid nog steeds bepalend voor de personele omvang van een brandweerkorps. Door de vooruitgang van de techniek (in Nederland werd meer en meer de hoge druk blussing gebruikt) stelde men begin 1980 vast dat een minimale bezetting van zes man op een tankautospuit voldoende was. De gedachte was dat er twee ploegen van twee nodig waren, naast een chauffeur en één bevelvoerder. Eén van de ploegen (de nummers één en twee, ook wel de aanvalsploeg genoemd) zorgde na aankomst bij een brand voor de redding en blussing, en de andere (de nummers drie en vier, ook wel de waterploeg genoemd) zorgde voor de bluswatervoorziening. Als de bluswatervoorziening was voltooid, wijdden die twee man zich ook aan de blusaanval met een tweede straal. Een belangrijke reden die aan het landelijk aflegsysteem ten grondslag lag, was de introductie van de min of meer verplichte vorming van brandweercompagnieën. Deze werden ingesteld toen in de jaren 80 de Bescherming Bevolking werd opgeheven. Vanuit het perspectief van het grootschalig optreden bij brand vond men het belangrijk dat de tankautospuiten qua vermogen, uitrusting en bezetting in Nederland overal hetzelfde zouden kunnen werken (Koppers, 2008).

23 Sinds 1 oktober 2010 is de samenstelling van de TS geregeld in het Besluit Veiligheidsregio s. Zodoende bestaat de samenstelling, in principe, uit: één bevelvoerder één chauffeur, tevens voertuigbediener twee ploegen van twee manschappen De wetgever geeft het bestuur van de brandweer de mogelijkheid om van de vastgelegde samenstelling af te wijken. Het Besluit veiligheidsregio s belast de TS met vier taken: (a) brandbestrijding en redding, (b) technische hulpverlening, (c) basishandelingen bij de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen en (d) ondersteuning bij waterongevallen (Besluit veiligheidsregio s, 2010). Ons onderzoek richt zich alleen op brandbestrijding en redding. 2.2 Beleidsoverwegingen en de brandweer De historische schets laat zien dat de brandweer een eeuwenoude dienst is die is ondergebracht bij de overheid. De oorsprong van de brandweer is echter te vinden in de eigen verantwoordelijkheid van burgers om hun (brand)veiligheid te borgen. De brandweer heeft met het zorgen voor veiligheid een lange geschiedenis en hoog maatschappelijk aanzien verworven (Muller en Helsloot, 2007). De vraag in hoeverre de overheid (en dus ook de brandweer) verantwoordelijk is voor de veiligheid van haar burgers is een voortdurend terugkerend thema. Dit komt onder andere naar voren in de vraag die aan het meeste veiligheidsbeleid ten grondslag ligt: Wanneer is het veilig genoeg? Een overheid moet voortdurend de afweging maken welke prijs zij over heeft voor een bepaalde mate van veiligheid. Daarnaast zijn er voor de overheid vele andere belangen waartegen veiligheid moet worden afgewogen: economie, milieu, ruimte, persoonlijke vrijheid en privacy. In het debat over veiligheid geeft Oosterzee (2010) in het Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing aan dat het natuurlijk vaak om harde euro s gaat: Hoeveel hebben we over voor onze veiligheid? Berkman (2005) geeft aan dat de overheidsfinanciën door de huidige recessie een sober beeld schetsen. Met het oog op de, volgens Berkman, catastrofale ontwikkelingen van de overheidsfinanciën werken veel overheidsorganen aan ingrijpende aanpassingen op verschillende beleidsterreinen. Veelal vertaalt zich dit in de opdracht om via een heroverweging van het bestaande beleid te komen met voorstellen voor bezuinigingen (De Kam, 2009). Zowel bij de centrale overheid als bij de decentrale overheden zijn tal van dit soort opdrachten uitgezet bij de verschillende ambtelijke diensten. Dit raakt ook de brandweer, die niet gewend is om te gaan met bezuinigingen of heroverweging van haar bestaande beleid. Dit levert binnen de brandweerkolom spanningen op. Deze spanningen werden (weer) zichtbaar nadat de commissie Mans (2010) haar rapport publiceerde. 77 De commissie Mans heeft onderzoek gedaan naar de financiering van de brandweer. Dit is gebeurd in opdracht van de Raad Regionaal Commandanten. De commissie (Mans, 2010) heeft vier gebieden onderscheiden om de brandweer efficiënter en effectiever te laten functioneren.

24 Heroverwegingen en conclusies van de Commissie Mans Heroverwegingen stelt de commissie voor: in de werkwijze van de brandweer ten aanzien van de kerntaken van de brandweer in de schaalgrootte om taken te organiseren in de financieringsstructuur van de brandweer De conclusies van de commissie zijn: Voer meerdere standaardbezettingen van brandweervoertuigen in, Laat een aantal zaken op de tankautospuit weg die nauwelijks gebruikt worden, Stoot de controletaak af en maak hiermee de eigenaar en gebruiker van een gebouw weer verantwoordelijk voor de brandveiligheid, Door gebruik te maken van risicodifferentiatie is het mogelijk om verschillen in opkomsttijden te hebben, Organiseer centraal de inkoop van brandweermateriaal, Organiseer specialismen als OGS, duiken en CBRN op een andere manier, Breng het aantal meldkamers terug tot drie of vijf, Heroverweeg de financiële structuur van de brandweer. De huidige hybride structuur leidt tot veel onduidelijkheid. 8 Bron: Commissie Mans (2010) Inzet gereed, financiële heroverwegingen om de brandweer betaalbaar te houden. De heroverwegingen van de commissie Mans (2010) zijn gebaseerd op de gedachte dat burgers en bedrijven in hoge mate zelfredzaam zijn, en dat de zelfredzaamheid verder vergroot kan worden. De onderzoekscommissie is van mening dat de bestaande repressieve doctrine van de brandweer kan worden aangepast, door onder andere het invoeren van risicodifferentiatie en een flexibele voertuigbezetting (elementen waarover ook de NVBR spreekt). Dat de kosten voor de brandweerzorg en rampenbestrijding kritisch worden bekeken is niet onbegrijpelijk. Het CBS (2009) geeft aan dat de kosten van de brandweerzorg en rampenbestrijding tussen 2000 en 2008 landelijk gezien zijn gestegen met 85%, van gemiddeld 33,- per inwoner naar 61,-. De vraag of deze kostenstijging ook heeft geleid tot een toenemende kwaliteit van de zorg en daarmee een hogere veiligheid, kan echter moeizaam beantwoord worden. Het valt ons op dat goed cijfermateriaal of onderzoek naar de effectiviteit en naar de veiligheid van het repressief optreden niet beschikbaar is. Vrij snel na publicatie hebben enkele vakbonden gereageerd op de uitspraken van de commissie Mans. Over het algemeen genomen vinden zij dat elke vorm van vakinhoudelijke, financiële en juridische analyse ontbreekt (ABVAKABO FNV, et. al., 2010). Ook de CNV Publieke Zaak uit ernstige bezwaren. Zo vindt zij dat de publieke veiligheid door de voorstellen gevaar loopt. In het voorstel om de bezetting van de brandweervoertuigen te laten variëren, ziet de CNV Publieke Zaak een gevaar voor de veiligheid én het werkplezier van het brandweerpersoneel. Ze maakt dit op uit klachten die bij haar binnen komen over onvoldoende personeel op de TS (CNV Publieke Zaak, 2010).

25 Vanuit het perspectief dat de resultaten van het onderzoek moeizaam te volgen zijn, is de kritiek op het rapport van de commissie Mans begrijpelijk. Echter kan het rapport goed gezien worden als een verkenning naar mogelijke aanpassingen binnen de brandweerwereld en niet als een rapport dat een volledig beeld schetst van de dagelijkse gang van zaken. De toegevoegde waarde van de uitspraken van de commissie moet gezocht worden in het op gang brengen van een branchediscussie over de doeltreffend- en doelmatigheid van de brandweer. Aan deze discussie kan ons onderzoek bijdragen. Om de brandweer te laten aansluiten bij het Nederlands economische klimaat heeft de brandweer 3 zich recent gebogen over haar bedrijfsmodel. De brandweer vindt dat het huidig model herijkt moet worden; de grenzen van het kunnen van de brandweer zijn op dit moment bereikt. Een verdere kwaliteitsinjectie van haar dienstverlening zal volgens de brandweer geen noemenswaardige resultaatverbetering laten zien. Het zal leiden tot een organisatie die onbetaalbaar wordt (Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding, 2010b). Dat de financiering van de brandweer ook in Apeldoorn onderwerp van gesprek is, blijkt uit een interview met de commandant van het brandweercluster Epe, Voorst en Apeldoorn: Jarenlang was het nauwelijks denkbaar dat de brandweer ook maar in beeld kwam bij bezuinigingen. Die tijd is voorbij, weet Michiel Verlinden ( ). De brandweer is steeds duurder geworden, terwijl er niet minder doden door een brand vallen. Dat is lastig uit te leggen. Misschien moet je het inderdaad wel anders aanpakken (Dagblad De Stentor, Apeldoornse Courant, 9 november 2010). Er mag worden aangenomen dat de toename in de kosten niet zichtbaar heeft geleid tot meer veiligheid. Zo stelt Ale (2010) dat de kosten van de brandweer snel oplopen terwijl de gunstige effecten daarvan uitblijven. Hij vindt dat het al jaren zo is dat [red.: per jaar bij brand] tussen de 80 en 100 doden vallen en enkele duizenden gewonden. Ale signaleert dat dit aantal stabiel is. Toch is de brandweer de afgelopen jaren sterk geconfronteerd met toenemende eisen om de inhoud van het vak te verbeteren. Ondanks investeringen in de afgelopen periode wordt de lijst met verbeterpunten niet korter. 99 Het nieuwe bedrijfsmodel laat een ontwikkeling in de bedrijfsvoering zien die proactief én preventief zorg draagt voor het borgen van de continuïteit van het maatschappelijk leven. Hiermee komt de nadruk niet langer op het bestrijden van incidenten te liggen, maar op het voorkomen ervan door bijvoorbeeld rookmelders, woningsprinklers en verhoogde brandveilige uitvoering van meubilair. Weewer (2010) acht het waarschijnlijk dat door deze ontwikkeling de brandweer in de toekomst nog nauwelijks in actie hoeft te komen om mensen uit brandende panden te halen. Het is aannemelijk dat de incidentbestrijding in de toekomst een minder grote rol binnen de brandweer vervult dan nu het geval is. Het nieuwe bedrijfsmodel is erop gericht om de brandweer in financieel opzicht beheersbaar te houden. Dat de brandweerorganisatie moet veranderen wordt niet alleen ingegeven door stijgende kosten. Veranderingen zijn ook nodig om de kwaliteit van brandweerzorg te verbeteren. Dit is een thema dat al jarenlang als rode draad door het beleidsterrein van brandweerzorg en crisisbeheersing loopt. Muller en Helsloot (2007) merken op dat, tot enkele jaren geleden, de ontwikkelingen binnen de brandweer werden gedomineerd door technische veranderingen. Maatschappelijke en wettelijke wijzigingen hebben er volgens hen voor gezorgd dat de huidige organisatorische en inhoudelijke complexiteit van het functioneren van de brandweer onvergelijkbaar groter is dan enkele jaren geleden. De historie van de brandweer en de toenemende complexiteit van de 3 Hiermee wordt de brandweer bedoeld zoals ze is verenigd in de branchevereniging NVBR.

26 maatschappelijke veiligheid zorgen ervoor dat (beleids)interventies van de brandweer stuiten op een kluwen van achterliggende problemen met bijbehorende weerstand. Een optie om de brandweer anders, en minder kostbaar, te laten optreden is het variabel bezetten van de TS. In het kader van een andere samenstelling van de TS heeft het ministerie van BZK in 2010 een subsidie aan de brandweer gegeven. Deze subsidie ondersteunt de NVBR bij het uitwerken en implementeren van de bepalingen over de voertuigbezetting in het Besluit veiligheidsregio s. De NVBR is hiertoe een project gestart. Het doel van dit project is om onderbouwde uitspraken te doen over de effectiviteit van de variabele voertuigbezetting. De NVBR voert het project uit in samenwerking met het NIFV Nibra. Het moet eindigen met een rapport waarin, onder meer onderbouwde, uitspraken worden gedaan over de veiligheid en doeltreffendheid van variabele voertuigbezettingen in een aantal scenario s. Deze zullen worden gebaseerd op empirische gegevens uit proeven die in het land plaatsvinden. Het rapport zal aandacht schenken aan de aanpassing van de brandweerdoctrine en uitrukprocedures. Dit moet vertaald worden in de lesstof en oefeninstructies (Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding, 2010a). Ons onderzoeksrapport kan aan het landelijk onderzoeksdossier bijdragen. 2.3 Onderzoek naar verandering 10 Hoewel de complexiteit van de brandweer de afgelopen jaren fors is toegenomen blijven onderzoeken naar de effecten van beleidsveranderingen bij de brandweer uit. Het is daarom moeilijk vast te stellen wat naast de toegenomen maatschappelijke complexiteit de effecten zijn van de organisatorische interventies die de brandweer heeft genomen. Beleidsveranderingen doorvoeren in een organisatie zouden gepaard moeten gaan met een cultuuromslag. Volgens Nieuwenhuis (2008) is cultuur de belangrijkste barrière voor organisatieverandering. Tegelijkertijd is het een fundamentele voorwaarde voor verandering. Berghuijs (2007) stelt dat vooral het repressieve deel van de brandweerorganisatie een zeer sterke culturele component kent. Hij denkt dat die wellicht blokkerend werkt op een soepele aanpassing op veranderingen. Een voorbeeld hierbij is de binnenaanval, die als brandbestrijdingtactiek favoriet is bij de brandweer. Deze tactiek heeft herhaaldelijk geleid tot ongevallen met fatale afloop. Specifiek ten aanzien van de binnenaanval merkt Oomes (2007) op dat deze werkwijze niet soepel zal veranderen. Hij is van mening dat hier geen urgentiebesef voor is. De dominante leervorm van de brandweer, op micro-operationeel niveau (socialisatie 4 ), draagt hier volgens Oomes aan bij. In relatie tot het urgentiebesef kan worden opgemerkt dat het binnen het stelsel van de brandweerzorg ontbreekt aan negatieve feedback. In een onderzoek naar het bestuurlijk stelsel van de brandweerzorg merkt Fleurke (2006) op dat hierin nagenoeg geen checks and balances zijn ingebouwd. Dit maakt dat het stelsel de fouten in stand houdt. Deze worden ook in de operaties zichtbaar. Het ontbreekt de brandweer systematisch aan voldoende zelfreflectie die nodig is om de uitvoering van het werk op een (maatschappelijk) verantwoord niveau te brengen en te houden. Het is aannemelijk om dit onder de cultuur te scharen. In het bijzonder ten aanzien van de wijze van repressief optreden stelt Helsloot et. 4 Schein (1968) definieert socialisatie als: het proces waarmee een nieuw lid het waardensysteem, de normen en de vereiste gedragspatronen leert van de maatschappij, organisatie of groep waarvan hij deel gaat uitmaken (Schein, 1968). Socialisatie ontstaat wanneer een individu in regelmatig contact staat met anderen. Veel socialisatie heeft dan ook direct te maken met de cultuur van de specifieke organisatie (Mintzberg, 1983).

27 al. (2007) dat de brandweer nog geen cultuur van kritische zelfreflectie kent. Hij vindt dat bij de brandweer niets gevoeliger ligt dan enigszins kritisch getinte evaluaties of analyses over de wijze van repressief optreden. Hij stelt dat daarmee (zo ervaren velen bij de brandweer dit) de kern van de brandweertaak onder vuur komt te liggen. In het bijzonder geldt dit ook voor beide begrippen die wij in dit onderzoek betrekken. Naar de cultuur van de brandweer is weinig onderzoek gedaan (Lochem van en Verhallen, 2007). Als mogelijke redenen voeren Van Lochem en Verhallen het relatief positieve imago van de brandweer (dat wordt ondersteund door het idee van vrijwilligheid) en de geringe maatschappelijke gevoeligheid aan. Ze vergelijken de cultuur van de brandweer met die van de politie en kenmerken de volgende verschillen: (a) de brandweer is neutraal en de politie rechtstaatgevoelig, (b) bij de brandweer zijn de vrijwilligers numeriek in overwicht en bij de politie in de bijrol en (c) de brandweer is technisch en planmatig georiënteerd en de politie sociaal en improviserend. In vergelijk met de politie zijn vrijwilligers bij de brandweer dus numeriek in overwicht. Het is niets teveel gezegd als we stellen dat de vrijwilligheid bij de brandweer een groot goed is. Het toont dat de samenleving op min of meer vrijwillige basis zorgt voor het behartigen van één van de belangrijkste overheidstaken. Ze geeft zodoende blijk van een groot verantwoordelijkheidsgevoel. Hierin toont zich de kracht van de samenleving, maar het brengt ook risico's met zich mee (Brandweerkennisnet, 2011). Zo hebben verschillende maatschappelijke ontwikkelingen invloed op het op peil houden van een adequaat aantal vrijwilligers bij de brandweer. Te denken valt onder andere aan vergrijzing, regionalisering, toenemende arbeidsmobiliteit en veranderingen in vrijetijdsbesteding. Ook is de inhoud van de brandweerwerkzaamheden de afgelopen tijd veranderd. Zo worden er tegenwoordig hogere eisen gesteld aan de kwaliteiten van de brandweervrijwilligers. Dit uit zich vooral in de zwaarte van de opleidingen en de striktheid met betrekking tot opkomsttijden, bereikbaarheid en beschikbaarheid. Een andere belangrijke verandering betreft de verzakelijking van de houding van de werkgevers. Uit onderzoek (Dijk van en Roorda, 2005) blijkt dat de werving van nieuwe vrijwilligers bij het merendeel van de brandweerkorpsen in Nederland weinig tot geen problemen oplevert. Wel geeft ongeveer een derde van de korpsen aan veel problemen te hebben met het vinden van nieuwe manschappen, maar dat de doorstroom naar hogere functies tot minder problemen leidt. Het onderzoek maakt inzichtelijk dat het merendeel van de leidinggevenden bij de brandweer niet zozeer bezorgd is over de kwantiteit van vrijwilligers, maar wel over de kwaliteit. Zo is de beschikbaarheid van vrijwilligers overdag zeer beperkt en zal deze in de toekomst nog beperkter worden. Dat betekent onder andere dat men een veel groter vrijwilligersbestand nodig heeft om overdag een brandweereenheid te kunnen bemensen. 111 Over het repressieve personeel stellen van Lochem en Verhallen (2007) dat de brandweermensen een beroepstrots hebben die is gerelateerd aan masculiene waarden als durf en daadkracht, de bereidheid om het noodlot uit te dagen en het gevaar te trotseren. Dit geldt overigens vooral voor de bestrijding van brand. Tot de cultuur van de brandweer zou ook de ietwat pessimistische benadering van de repressieve bedrijfsvoering kunnen worden gerekend. Zo gaat de brandweer bij het benaderen van incidenten veelal uit van een relatief ongunstige situatie. Zij bereidt zich hier dan ook op voor. Dit vertaalt zich niet alleen in het oefenprogramma maar ook in de inzetvoorstellen (en de daarbij behorende configuratie van materieel en personeel). Deze is dan ook eerder aan de ruime dan magere kant. Deze benadering is terug te voeren naar de jaren 1990 (BZK, 1992). Aangenomen wordt dat maatschappelijke doelmatigheidsvraag-

28 stukken (in termen van financiën, verstoring van arbeidsprocessen en de verkeersveiligheid) daarbij minder relevant zijn. Helsloot et. al. (2007) merkt op dat de brandweer, als het gaat om de veiligheid bij repressief optreden een aversie heeft tegen centraal opgelegde regels. Dit laat zich ook zien in de discussie over de bezetting op de TS. Zo heeft de Vereniging voor Brandweer Vrijwilligers (VBV) tot aan de Tweede Kamer strijd gevoerd tegen de mogelijkheid om de bezetting op de TS in te kunnen krimpen. In het debat over de Wet veiligheidsregio s 5 stelde de Socialistische Partij (SP) dat de VBV het voorstel onverantwoord vindt. Het is opvallend dat de VBV haar standpunten onderbouwt namens alle vrijwillige brandweermensen in Nederland, terwijl ongeveer 25% van hen lid is 6. Helsloot en Muller (2007) signaleren dat er vanuit de wetenschap maar zeer beperkt aandacht is voor de organisatie en het functioneren van de brandweer. Slechts incidentele studies beschrijven en analyseren een deel van het brandweervak. Veel van de kennis die bij de brandweer aanwezig is, is door socialisatie overgedragen en richt zich vooral op de wijze van het Nederlandse brandbestrijdingsstelsel. De kennis is eerder gebaseerd op aannames en afspraken, die slecht zijn gedocumenteerd en waarbij de samenhang niet of soms moeizaam is te achterhalen. In een verkenning van simulatiemodellen (naar brand- en rookontwikkeling en evacuatie- en interventiemogelijkheden) merkt Kobes et. al. (2006) dit ook op. Zij signaleert dat de regelingen daarmee geen wetenschappelijke basis kennen. 12 Dit dilemma is ook tijdens de voorbereiding van ons onderzoek naar voren gekomen. Vooral het definiëren van de kernbegrippen heeft geleid tot een intensieve zoektocht naar én bestudering van relevante literatuur. In ons onderzoek (dat naast een evaluerend karakter ook een exploratief is) is het duiden van effecten een belangrijke voorwaarde om kennis op te doen of te verrijken. Wij vinden dit een noodzakelijk voorwaarde voor eventuele beleidsveranderingen. Immers wanneer beleidsveranderingen worden doorgevoerd getuigd het van het voeren van goed beleid wanneer de effecten van een beleidsinterventie inzichtelijk worden gemaakt. Tot op heden zijn weinig studies of rapporten beschikbaar die de effecten van een anders bezette TS inzichtelijk maken. De informatie uit de beschikbare studies en rapporten zijn gebruikt om ons praktijkgericht onderzoek vorm te geven. Hieronder beschrijven we vier studies die een relatie hebben met de bezetting op een bluseenheid. Het betreffen studies van: Parkstad-Limburg, Utrecht, Limburg-Zuid en het National Institute of Standards and Technology (NIST, Verenigde Staten van Amerika). Parkstad-Limburg In 2007 heeft de brandweer Parkstad-Limburg een experiment uitgevoerd met een TS die is bezet met vier personen (de zogeheten TS 4 ). Het experiment duurde één jaar en de TS 4 is 800 keer voor diverse meldingen ingezet. In veel gevallen werd de TS 4 gevolgd door een andere brandweereenheid. Na afloop is in 46 gevallen een reactie door het repressieve personeel gegeven over de afhandeling van het incident. De brandweer Parkstad-Limburg stelt dat algemeen genomen de TS 4 voor een flink aantal klussen een prima alternatief is ter vervanging van de TS met zes personen. In een klein aantal specifieke incidenten is de TS 4 niet toereikend. Dit manco kan worden opgelost door dan wel improviserend en anticiperend op te treden, dan wel aanvullend materieel snel(ler) ter plaatse te laten komen. Uit het experiment blijkt dat de bevelvoerders van de TS 4 sneller 5 Tweede Kamer der Staten-Generaal (2010) 47 ste vergadering, 27 januari. 6 Volgens de website van de VBV (geraadpleegd op 09 maart 2011) zijn vrijwilligers lid. Volgens het CBS (2008) zijn mensen als vrijwilliger bij de brandweer werkzaam.

29 opschalen in vergelijking met een TS die is bezet met zes personen. Ook werd opgeschaald als de melding daar aanleiding toe gaf. Het onderzoek liet zien dat de bemanning van een TS 4 voorzichtiger te werk gaat bij het betreden van panden en met het inzetten van minder ervaren repressief personeel. De bevelvoerders hadden de neiging (en deden dit ook daadwerkelijk) om uitvoerende taken op zich te nemen, zoals het aanvoeren van slangen. Volgens de Brandweer Parkstad-Limburg kan dit ten koste gaan van het totaaloverzicht en zo op gespannen voet kunnen staan met het bewaken van de veiligheid van het ingezette repressieve personeel. Overigens hebben zich tijdens het experiment geen situaties voorgedaan waarbij de veiligheid voor het eigen personeel in het geding was (Valck, van der, 2008). Naar de beleving van de veiligheid is niet expliciet onderzoek verricht. Wel is bekend dat het personeel zich niet altijd even op zijn gemak voelde tijdens het werken met een aangepaste bezetting. Utrecht In december 2007 is de brandweer Utrecht een proefproject gestart met een TS 4. Het aantal vrijwilligers dat overdag een TS met zes personen kan bezetten is te klein, waardoor de TS niet óf niet tijdig kon uitrukken. Dit was de aanleiding voor het proefproject. Deze is uitgevoerd in de vrijwillig bezette kazernes. Tijdens het proefproject is (middels een enquête) ex-post (na afloop) een meting uitgevoerd onder de bevelvoerders van de TS 4. De Utrechtse proef is eind 2008 afgerond. In totaal is veertien keer uitgerukt met een TS 4. Uit dit kleinschalig onderzoek blijkt dat in een aantal gevallen de brandweer Utrecht niet had kunnen uitrukken als er zes mensen op de TS hadden moeten zitten. De uitruktijd wordt aanzienlijk verkort door de inzet van een TS 4, waarbij, ten opzicht van een TS met zes personen, in een aantal gevallen een tijdwinst van drie tot zes minuten is geboekt. Dit had een snelle beeldvorming van het incident tot gevolg. De eindconclusie was dat een TS 4 een oplossing is voor het behoud van de Utrechtse vrijwillige organisatievorm. In een tussenevaluatie (Hazeleger, 2008) zijn door de brandweer Utrecht de volgende kanttekeningen bij een TS 4 geplaatst: (a) een TS 4 vergroot de miskans 7 van de vrijwilligers, (b) op de TS 4 is geen gidsfunctie beschikbaar voor de chauffeur, (c) het kan voorkomen dat de werking van de TS 4 wordt overschat. Indien de TS 4 als basiseenheid zou dienen dan heeft het repressieve personeel hier moeite mee Veiligheidsregio Limburg-Zuid Met uitzondering van de gemeente Vaals heeft de brandweer van de veiligheidsregio Limburg-Zuid in de zuidoost hoek van de regio een fiks tekort aan repressief personeel dat overdag beschikbaar is. Dit heeft tot gevolg dat niet in alle gevallen een volledig bezette TS op tijd uitrukt. In: Focus, het informatiemagazine van de Brandweer Limburg-Zuid (2009) vertelt Canisius dat dit probleem is opgelost door een Snelle Interventie Eenheid (SIE) te ontwikkelen en in te voeren. Deze eenheid is een compacte brandweerauto die is gebaseerd op de functionaliteit van de TS. De bemanning bestaat uit een operationeel leidinggevende en een chauffeur. Voor maatgevende incidenten zoals een fikse binnenbrand blijven één of twee tankautospuiten uitrukken met al dan niet een complete bemanning. Bij hun aankomst moet de SIE ter plaatse zijn. Zo zijn er in elk geval twee brandweermensen extra bij het incident. Hierdoor komt het aantal brandweermensen op de locatie van de brand op minimaal zes. In het concept van de SIE ziet de brandweer van de veiligheidsregio Limburg- Zuid een eerste poging om de repressie, op een innovatieve wijze, anders te organiseren. Naast deze proeven waren er in 2010 meerdere brandweerkorpsen in Nederland die nadachten over een variabel bezette TS of een ander concept van gedifferentieerd uit- 7 Met miskans wordt de mogelijkheid bedoeld dat een vrijwilliger voor niets naar de kazerne komt doordat hij de TS voor zijn neus ziet wegrijden.

30 rukken. Zo is in 2010 in Almere een proef gestart met een TS 4 en is in Alkmaar een soortgelijk project voorbereid. In de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost start in 2011 een praktijktoets met een SIE, die niet per definitie wordt gevolgd door een TS. De brandweer in de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond werkt inmiddels ook met een SIE-concept. National Institute of Standards en Technology In 2010 heeft het National Institute of Standards en Technology (NIST, Verenigde Staten van Amerika) een onderzoek gepubliceerd dat inzicht geeft in de effecten van variërende ploeggroottes van brandweervoertuigen. Dit inzicht is verkregen door de doorlooptijd van 22 kritische taken (op basis van de Amerikaanse inzetprocedure) te bestuderen. Het onderzoek is uitgevoerd in laboratorium en in een experimentele omgeving met als opstelling een brand met een laag risicoprofiel (vergelijkbaar met één of tweegezinswoningen, en kleine bedrijven). Tijdens het onderzoek varieerde de ploeggrootte van de bluseenheid tussen de twee en vijf personen. In alle gevallen was een veelvoud van brandweermensen aanwezig. Tabel 2.1 laat de veelvouden per ploeggrootte zien. 14 Tabel 2.1 totaal aantal brandweerpersoneel per ploeggrootte. Ploeggrootte Aantal aanwezig brandweerpersoneel per functie Totaal aantal aanwezige brandweermensen Brandbestrijders (firefighters) Operationele leider (chief) Helper (Aide) 2 personen personen personen personen Bron: Averill, J.D., et. al. (2010). Uit het Amerikaanse onderzoek blijkt dat een ploeg van vier personen gemiddeld bijna 30% (7 minuten) sneller alle taken uitvoert dan een ploeg van twee. Hetzelfde aantal taken wordt gemiddeld bijna 25% (5,1 minuten) sneller volbracht dan met een ploeg van drie. De onderzoekers signaleren dat in geval van branden met een laag risico het vrijwel geen zin heeft om een vijfde persoon aan de ploeg toe te voegen. Volgens Averill et. al. (2010) blijkt uit ander onderzoek dat de vijfde persoon daarentegen wel zinvol is bij branden met een gemiddeld risico (zoals: appartementen, kantoren, industrie) of hoog risico (zoals: scholen, ziekenhuizen, verpleegtehuizen). De bevindingen van het NIST zijn niet zonder meer van toepassing op de Nederlandse situatie. Dit wordt vooral veroorzaakt door afwijkingen in de inzetprocedure. Zo plaatst de Amerikaanse brandweer, in tegenstelling tot de Nederlandse, ladders van de begane grond tot (zo mogelijk) de bovenste verdieping. Ze ventileert tijdens de brandbestrijding (en maakt hiervoor horizontale en/of verticale doorstroomopeningen) en ze is verplicht om personeel stand-by te hebben staan als ze een binnenaanval uitvoert 8. Het onderzoek is voornamelijk kwantitatief gericht op tijd/tempo. Het onderzoek maakt inzichtelijk dat aan de hand van een tijd/tempometing een optimum is te bepalen van de hoeveelheid personeel die nodig is om de klus te klaren. Dit is afhankelijk van de afspraken (al dan niet geformaliseerd in procedures), de brandsituatie en het menselijk handelen. Aangenomen kan worden dat dit inzicht universeel toepasbaar is en wijzigt als de onderliggende procedures en/of afspraken veranderen. 8 Zogeheten Two In / Two Out principe (OSHA 29, CFR )

31 2.4 Doeltreffendheid van het repressieve optreden Het repressieve optreden is slechts één van de taken van de brandweer. In de uitvoering van deze taak spelen de begrippen: (a) doeltreffendheid van en (b) veiligheid bij het repressief optreden een belangrijke rol. Het eerste legt de nadruk op de maatschappelijke effecten van de brandweer, het tweede kijkt nadrukkelijk naar de veiligheid van het ingezette repressieve personeel. Tijdens de afhandeling van een brandmelding zijn beide begrippen bestudeerd. Om de omvang van het onderzoek beheersbaar te houden is de scoop gericht op de afhandeling van brandmeldingen. Branden kunnen plaatsvinden in: gebouwen verkeersvoertuigen de open ruimte Ten behoeve van ons onderzoek is de classificatie Brandmelding gecategoriseerd in: (a) Binnenbrand, (b) Buitenbrand, (c) Verkeer, (d) Automatisch brandalarm en (e) Controle. Deze zijn vervolgens verdeeld in subcategorieën. Als bijlage is een boomdiagram 9 opgenomen die deze categorisering visualiseert. De categorie Natuurbrand is niet in ons onderzoek betrokken omdat brandweer Apeldoorn deze voertuigen bezet met vier personen. De categorie Interregionale bijstand is buiten onze onderzoekscoop gehouden omdat de wetgever heeft bepaald dat in geval van interregionale bijstand de TS te allen tijde met zes personen moet zijn bezet. Voor brand 10 is gekozen omdat deze, ten opzichte van andere incidenten (zoals ongevallen en dienstverleningen), veelal een dynamisch karakter heeft en grillig van verloop is. Deze keuze is gemaakt met de achterliggende gedachte dat als de onderzoeksmethode functioneel is voor de afhandeling van brandmeldingen, dit ook voor de overige meldingsclassificaties geldt De doeltreffendheid van het repressief optreden zou bepaald kunnen worden als er inzicht is in het functioneren van dit optreden. Wetenschappelijke kennis op dit gebied is inadequaat (Svensson, 2002). Ook Bloemen et. al. (2008) concludeert dit na afloop van een studie naar de modellering van de doeltreffendheid van het brandweeroptreden. Bloemen verklaart dat dit voor een deel te wijten is aan het ontbreken van een systematische en samenhangende doctrine over het brandweeroptreden. Toch is het voor de beantwoording van twee van de vier deelvragen cruciaal dat wij inzicht verschaffen in de doeltreffendheid van het repressief optreden. In geval van praktijkgericht onderzoek zijn de onderzoeksbegrippen niet zondermeer uit de gangbare literatuur over te nemen. Dit wordt veroorzaakt doordat het lastig is om vanuit de theorie een overstap naar de empirische werkelijkheid te maken. Verschuren en Doorewaard (2007) lossen dit probleem op door gebruik te maken van stipulatieve definities. Dit zijn samenvattende omschrijvingen zoals door de onderzoeker gehanteerd in 9 Bijlage: Boomdiagram type incident. 10 Niet bij elke melding van brand is ook werkelijk sprake van brand (met daarbij de behorende verschijnselen zoals: rook, temperatuur, stroming en vlammen).

32 het kader van zijn onderzoek. Verschuren en Doorewaard stellen dat noch de gangbaarheid noch de waarheid maatgevend is maar de bruikbaarheid ervan. In navolging van Verschuren en Doorewaard definiëren wij de doeltreffendheid van het repressief optreden dan ook stipulatief. Voordat we hiertoe overgaan zetten we enkele elementen uit het repressief optreden uiteen die wij relevant achten. Het zijn elementen die voor wat ons betreft samenhangen met de doeltreffendheid van het repressief optreden. Het gaat om: De opkomsttijden voor het repressief optreden De categorisering van brand ten behoeve van inzet en opschaling De fasering van de afhandeling van een brandmelding De parameters voor het brandgevaar De doelen van brandbestrijding De interventiemethoden blussen en ventileren De defensieve en offensieve brandbestrijdingstactiek De inzet van brandbestrijdingsmiddelen Het signaal brand meester Schade als gevolg van brand Woningbrand als maatgevend incident Rendementsanalyse Veel uit de nu volgende uiteenzettingen hebben wij verwerkt in boomdiagrammen die zijn gebruikt voor het operationaliseren en instrumentaliseren 11 van de kernbegrippen. De boomdiagrammen zijn als bijlagen opgenomen. Gedurende het onderzoek zijn de boomdiagrammen aan de hand van voortschrijdend inzicht aangepast De opkomsttijden voor het repressief optreden De opkomsttijd is de tijd waarbinnen de brandweer na het ontvangen van een noodoproep op de locatie van het incident (in casu: brand) moet arriveren. Deze tijd wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van het repressief optreden (IOOV, 2007). Over het algemeen genomen stelt de brandweer dat, naarmate ze sneller bij een brand aanwezig is ze doeltreffender hulp kan verlenen. Winkens en t Hooft (2005) merken op dat het effect van de brandbestrijding én de redding afneemt met elke minuut dat de blussing later wordt ingezet. Vanaf 1 oktober 2010 heeft de wetgever de opkomsttijden van onder meer de TS vastgelegd in het Besluit veiligheidsregio s. De opkomsttijden gelden voor de eerste basisbrandweereenheid en dus voor de eerste TS. Voor de overige basisbrandweereenheden [red.: lees tankautospuiten] gelden geen opkomsttijd. De tijdnormen (artikel 3.2.1) zijn het vertrekpunt. Deze normen gelden, tenzij het bestuur in het dekkingsplan een andere opkomsttijd vaststelt. Het bestuur is bevoegd om andere tijden vast te stellen als de kostenbatenafweging daartoe aanleiding geeft. Het bestuur moet in het dekkingsplan duidelijk maken op welke plaatsen een opkomsttijd geldt die afwijkt van de norm en welke opkomsttijd daar verwacht mag worden. De opkomsttijd mag als gevolg van het tweede lid van het wetsartikel niet hoger worden vastgesteld dan achttien minuten. Deze maximale opkomsttijd geldt ook voor de ondersteuningseenheden voor hulpverlening (Besluit veiligheidsregio s, 2010). In ons onderzoek betrekken wij de opkomsttijden niet De categorisering van brand ten behoeve van inzet en opschaling De configuratie van in te zetten brandweereenheden is vastgelegd in een inzetvoorstel. In de kern is het een aanbodgerichte methodiek van repressieve bedrijfsvoering. Het inzetvoorstel bepaalt op voorhand hoeveel TS en bij brand worden gealarmeerd. Aan de 11 Instrumentaliseren heeft geleid tot het interviewformulier en het waarnemingsschema. Beide zijn als bijlage opgenomen.

33 hand hiervan wordt ook een bepaalde hoeveelheid personeel gealarmeerd. Ondermeer voor het inzetvoorstel categoriseert de brandweer een (brand)melding als: (a) Klein, (b) Middel (c) Groot en (d) Zeer groot. Ter illustratie Bij een Kleine brandmelding wordt de bezetting van één TS gealarmeerd en bij een melding van een Middel brand komen de bezettingen van twee tankautospuiten naar de kazerne(s). Als de meldkamer een melding van een Grote brand maakt, dan alarmeert zij de bezettingen van drie tankautospuiten en bij Zeer grote brand worden de bezettingen van vier of meer tankautospuiten opgeroepen. Per classificatie wordt ook voorzien in de operationele leiding en (bijzondere) voertuigen, zoals: een redvoertuig, een hulpverleningsvoertuig, grootschalig watertransport, et cetera. Niet alleen voor het inzetvoorstel wordt de bovenstaande categorisering gebruikt. Het wordt ook toegepast als blijkt (of het vermoeden rijst) dat de brandbestrijdingsorganisatie onvoldoende is toegerust om de brand met het beschikbare potentieel te bestrijden. In dat soort gevallen schaalt de brandweer haar hulpverleningsorganisatie op. In enge zin kan dit worden gezien als een vraaggestuurde methodiek van repressieve bedrijfsvoering. Uiteindelijk wordt ervoor gezorgd dat voldoende materieel en personeel op de locatie van de brand aanwezig is. Over opschaling stelt het NIFV Nibra (2009): wanneer de bevelvoerder bij aankomst of na de verkenning concludeert dat het incident niet kan worden bestreden met de beschikbare mensen en middelen, geeft hij aan de meldkamer ten minste het nader bericht: middel brand ( ). Over de repressieve bedrijfsvoering merkt Wevers (2010) op dat de brandweer meer moet inzetten op een vraaggestuurde dan aanbodgestuurde methodiek. Vanuit dit perspectief vindt hij dat elementen als inzetvariaties [red.: hieronder valt ook de TS i ] en innovatie van inzettechnieken een plek moeten krijgen De fasering van de afhandeling van een brandmelding Het repressief optreden omvat alle taken die de brandweer bij de afhandeling van een brandmelding uitvoert. In het kader van ons onderzoek benaderen wij het repressief optreden als het afhandelen van een melding van brand. Voor deze benadering is gekozen omdat niet bij elke melding ook daadwerkelijk sprake is van brand. De empirie wijst uit dat bij veel ontvangen meldingen brandverschijnselen ontbreken. Zo is in Apeldoorn, in de periode , 62% van alle brandmelding afkomstig van een automaat. In al deze gevallen bleek er geen sprake te zijn van brand (bron: CBS, Incidentrapporten ( )). Het repressief optreden kan in deelprocessen worden gefaseerd. Elk proces kent zijn eigen dynamiek met bijbehorende keuzes. Als operationeel leidinggevende van de TS zijn deze keuzes veelal weggelegd bij de bevelvoerder. In het kader van ons onderzoek nemen wij aan dat elke fase, in meer of mindere mate, op de afhandeling van iedere brandmelding van toepassing is. In het kader van dit onderzoek verstaan wij onder repressief optreden: het, door het repressieve personeel, afhandelen van een brandmelding waarbij onderscheid is gemaakt in de fases: (a) alarmering, (b) uitruk, (c) verkenning, (d) inzet, (e) afbouw en (f) nazorg.

34 Zes fases van het repressief optreden 18 (a) Alarmering: De alarmeringsfase start op het moment dat de meldkamer het repressieve personeel oproept dat in eerste instantie nodig is om de brandmelding af te handelen. De fase eindigt op het moment dat de TS de kazerne verlaat. (b) Uitruk: De uitrukfase start op het moment dat de TS de kazerne verlaat. De fase eindigt als de TS op de plaats van de brand stopt. (c) Verkenning: De verkenningsfase start op moment dat het repressieve personeel op de plaats van de brand uit de TS is gestapt en eindigt op moment dat de operationeel leidinggevende definitieve inzetopdrachten aan zijn medewerkers geeft. (d) Inzet: De inzetfase start op moment dat de operationeel leidinggevende definitieve inzetopdrachten aan zijn medewerkers geeft. De fase eindigt als de operationeel leidinggevende het signaal: brand meester geeft. (e) Afbouw: De afbouwfase start als de operationeel leidinggevende het signaal: brand meester heeft gegeven en eindigt als de TS terug is op de uitrukpost. (f) Nazorg: De nazorgfase start als de TS terug is op de uitrukpost. De fase eindigt als de TS (zowel in technisch en menselijk opzicht) weer gereed is om uit te rukken. Wij hebben de meetinstrumenten ingericht op basis van deze fases, en verzamelen door middel van waarneming en interview data hierover De parameters voor het brandgevaar Brandgevaar 12 is een verschijnsel dat kan leiden tot een levensbedreigende situatie. Om dit gevaar te ontvluchten moeten de personen die door de brand bedreigd worden zich zo snel mogelijk aan de dreiging ervan onttrekken of worden geëvacueerd. Van belang hierbij is de ontwikkeling van de levensbedreigende situatie in termen van tijd. Hoe sneller deze zich ontwikkelt, hoe kleiner de kans is dat men zich op tijd aan de dreiging kan onttrekken. Uit onderzoek (Kobes, et. al., 2006) blijkt dat de mate van brandontwikkeling de meest belangrijke parameter is voor de bepaling van het brandgevaar. Daarnaast worden andere parameters gebruikt zoals: (a) de omvang van de brand, (b) de snelheid van branduitbreiding, (c) de beschikbare tijd voor ontvluchting of brandbestrijding, (d) het type interventie dat mogelijk effectief is voor de beperking van de branduitbreiding en (e) de kans op het ontstaan van een vlamoverslag. In het kader van ons onderzoek staan wij stil bij de mate van brandontwikkeling, de omvang van de brand en de snelheid van branduitbreiding (en de hieraan verbonden productie van rook- en giftige gassen). De interventiemogelijkheden lichten wij verderop in dit hoofdstuk toe. Dit geldt ook voor het fenomeen vlamoverslag. De overige parameters blijven in ons onderzoek buiten beschouwing. 12 Onder brandgevaar verstaan wij de mogelijkheid dat brand ontstaat en zich snel uitbreidt.

35 Kobes, et. al. (2006) ziet de mate van brandontwikkeling als belangrijkste parameter voor het brandgevaar en dus voor het ontstaan van een levensbedreigende situatie. De brandontwikkeling wordt sterk bepaald door de technische kenmerken en bouwkundige staat van het gebouw. De ontwikkeling van een brand kan worden onderscheiden in vier snelheden waarbinnen de brand een Heat Release Rate van 1 MegaWatt bereikt (Babrauskas en Peacock, 1992). Hoe sneller de energieproductie van 1 MegaWatt wordt bereikt, hoe sneller de brandontwikkeling is. Ter illustratie Energieproductie: Zonder technische hulpmiddelen is het in de praktijk niet eenvoudig om te bepalen op welk moment een brand een energieproductie van één MegaWatt heeft ontwikkeld. Het gaat dan ook veelal om inschattingen. Voor een ervaren brandweerman spreekt wellicht het volgende tot de verbeelding: Op de piek van verbranding produceert een gestoffeerde stoel ongeveer één MegaWatt aan energie. De energie die vrijkomt op het moment dat een grote sofa in brand staat (op de piek van zijn verbranding) bedraagt ruwweg twee MegaWatt'. Bron: Averill, J.D., et. al. (2010). Brandvermogen, vuurbelasting en de brandsnelheid: In een slaapkamer staan naast enkele andere voorwerpen een, uit dunne spaanplaat vervaardigde, kledingkast en een matras in brand. De kledingkast zal in minder dan 75 seconden zijn maximale verbrandingsenergie afgegeven hebben, en de matras ernaast zal daar tussen 150 en 400 seconden voor nodig hebben. De snelheid van brandontwikkeling van de kledingkast is dus ultrasnel en van de naastgelegen matras gemiddeld snel. Bron: Quintiere, J.G., Tabel 2.2: Categorisering snelheid van brandontwikkeling Snelheid van brandontwikkeling 1 MegaWatt bereikt Ultrasnel In minder dan 75 seconden Snel Tussen 75 en 150 seconden Gemiddeld snel Tussen 150 en 400 seconden Langzaam In meer dan 400 seconden Bron: Kobes, et al. (2006). Het brandgevaar kan ook ingedeeld worden aan de hand van de omvang van de brand. Bij branden die plaatsvinden in gebouwen onderscheidt Peacock et. al. (2004) twee categorieën van omvang: 1. Een brand die zich heeft beperkt tot de ruimte van ontstaan 2. Een brand die zich buiten de ruimte van ontstaan heeft uitgebreid Als we hier het brandschademodel naast leggen dan ontstaan de volgende subcategorieën: 1.1. Een brand die zich heeft beperkt tot het voorwerp dat initieel is gaan branden (aangeduid als: T1 )

36 1.2. Een brand die zich heeft beperkt tot de ruimte waarin de brand is ontstaan (aangeduid als: T2 ) 2.1. Een brand die zich heeft beperkt tot het compartiment waarin de brand is ontstaan (aangeduid als: T3 ) 2.2. Een brand die zich heeft uitgebreid buiten het compartiment (aangeduid als: T4 ) Een brand kan in drie stadia worden verdeeld: (1) de ontwikkelperiode (2) de brandperiode en (3) de doofperiode. Per periode verschilt de snelheid van de brand. Het brandvermogen 13 en de vuurbelasting 14 zijn, naast de constructieve eigenschappen van de ruimte, bepalend voor de brandsnelheid. De totale vuurbelasting bepaalt uiteindelijk de maximale brandduur, blusinterventies buiten beschouwing gelaten. Het brandgevaar is per brandsituatie verschillend. Op basis van de ernst van het brandgevaar stelt de operationeel leidinggevende van de brandweer zijn prioriteiten en selecteert hij de interventies die nodig zijn om het doel van de brandbestrijding te realiseren. 20 Een brand geeft signalen af. Deze kan het repressieve personeel gebruiken om het stadium én de ontwikkeling van de brand vast te stellen. Het is mogelijk om aan de hand van de brandsignalen de snelheid van branduitbreiding in te schatten. Hulpmiddel hierbij is het RSTV-model 15. Dit model maakt gebruik van signalen die betrekking hebben op: (a) de rook, (b) de stroming, (c) de temperatuur en (d) de vlammen die door de brand veroorzaakt worden. Zo geeft de rook een indicatie van de brandbaarheid, giftigheid en hitte van de brandgassen die vrijkomen. De snelheid van de stroming van de lucht en de rook geeft op haar beurt een indicatie van de richting én snelheid van brandontwikkeling. De temperatuur geeft een aanwijzing van de mate van ontgassing van de materialen. De vlammen indiceren de wijze van verbranding en de snelheid van brandontwikkeling (NIFV Nibra, 2009b). Het model wordt gebruikt als hulpmiddel om een goede inschatting te kunnen maken in welk stadium de brand zich bevindt (brandstof- of ventilatiebeheerste brand 16 ) en welke bestrijdingstactiek op dat moment verantwoord is. Het model kan het repressieve personeel zicht geven op situationele risico s zoals: vlamoverslag en -terugslag. Kennis over de parameters voor het brandgevaar wordt door de waarnemers gebruikt om contextafhankelijk de data te verzamelen De doelen van brandbestrijding Per brandsituatie zijn de omvang van de brand, de snelheid van brandontwikkeling en de aanwezigheid van ingesloten personen inputgegevens om het doel van de brandbestrijding te bepalen en te prioriteren. In het kader van ons onderzoek onderscheiden wij de volgende doelen: Voorkomen dat een brand overslaat Voorkomen dat een brand doorslaat Beperken van nevenschade (economisch en/of milieutechnisch) Veiligstellen van slachtoffers 13 Onder brandvermogen verstaan wij de eigenschappen van de aanwezige brandbare materialen in de omgeving van de vuurhaard. 14 Onder de vuurbelasting verstaan wij de verdeling van het brandvermogen. 15 De R staat voor rook, de S voor stroming, de T voor temperatuur en de V voor vlammen. 16 Als de zuurstoftoevoer groter is dan de benodigde gas-zuurstofverhouding dan wordt de verbrandingssnelheid bepaald door de vuurlast (er is sprake van een brandstofbeheerste brand). Wanneer een brand in een ruimte onvoldoende zuurstoftoevoer heeft kan er een mengsel van onvolledig verbrande gassen ontstaan. Er is dan sprake van een ventilatiebeheerste brand (Kobes et. al., 2006).

37 Controleren op mogelijke slachtoffers Ontruimen van de omgeving die door brand wordt aangetast Deze definiëring hebben wij mede gebaseerd op de Wet veiligheidsregio s (artikel 3, lid 1a) waar staat dat tot de brandweerzorg behoort: het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt. Het te kiezen doel moet gericht zijn op: (a) het zo goed en snel mogelijk opheffen of voorkomen van gevaar voor personen en dieren en (b) het zo snel en goed mogelijk blussen van de brand met zo min mogelijk (rest)schade. De operationeel leidinggevenden worden geïnstrueerd om de volgende prioriteiten te stellen (NIFV Nibra, 2009b): 1. Het redden van mensen en dieren 2. Het beschermen van mensen, dieren en goederen 3. Het voorkomen en beperken van de uitbreiding van brand 4. Het blussen van brand 5. Het beperken van schade Over het voorkomen van schade als gevolg van brand moet worden opgemerkt dat de wetgever heeft bepaald dat de normen [red: de opkomsttijden] niet zijn gesteld om burgers te beschermen tegen vermogensschade (Besluit veiligheidsregio s, 2010) De interventiemethoden blussen en ventileren Is het doel van de brandbestrijding bepaald, dan moet een (combinatie van) interventiemethode(n) worden geselecteerd om het doel te realiseren. Op hoofdlijnen kent de brandweer twee interventiemethoden: (a) blussen en (b) ventileren. De meest toegepaste interventiemethode is de blussing. De blussing beperkt in eerste instantie de brandontwikkeling en rookverspreiding en stopt deze vervolgens (Kobes, et. al, 2006). De blussing is gebaseerd op vier principes om de brand te doven: (1) het verlagen van de temperatuur, (2) het verhinderen van toevoer van zuurstof, (3) het wegnemen van de brandbare stof en (4) het onderbreken van de kettingreactie van de verbranding (NIFV Nibra, 2009b). De blussing gaat sterk uit van bronbestrijding, namelijk het elimineren van de vuurhaard, door deze te doven De blusinterventie is niet geheel voorbehouden aan de brandweer: daar waar aanwezig treden automatische blusinstallaties al in werking voordat de brandweer arriveert. Waar mogelijk nemen burgers veelal zelf het initiatief om een beginnende brand te doven. In dit kader valt ook te denken aan de rol van bedrijfshulpverleningsorganisaties in de brandveiligheid van bedrijventerreinen. Deze activiteiten kunnen geschaard worden onder e noemer van maatschappelijke zelfredzaamheid. Als lid van de landelijke expertgroep Zelfredzaamheid stelt Heijnen (2010) dat gebleken is dat hulpverlenende instanties moeite hebben om actieve redzaamheid een plek te geven. Heijnen merkt op dat hulpverleners moeite hebben om burgers actief bij de hulpverlening te betrekken. Hij signaleert dat zij het moeilijk vinden om burgers die zelfredzaam zijn te integreren in hun planvorming. Bij het ondernemen van een blusinterventie hoeft de brandweer overigens niet uitsluitend gebruik te maken van haar eigen blusmiddelen. In veel objecten zijn kleine blusmiddelen in de vorm van slanghaspels, poeder- en schuimblussers en blusdekens aanwezig. Het komt de snelheid van de blussing ten goede als het repressieve personeel hier gebruik van kan maken. De tweede reactie op brand is het zorgen voor ventilatie. Door ventilatie worden rook, hitte en giftige gassen gecontroleerd afgevoerd en wordt de kans op een onvolledige verbranding verminderd. Ook vergroot ventilatie de overlevingskansen van personen die zich in óf in de nabijheid van de ruimte van brand bevinden. Dood bij brand wordt doorgaans veroorzaakt door inhalatie van rook en giftige gassen (Gann, 2004). De laatste decennia is er eerder dan

38 daarvoor sprake van een niet overleefbare situatie bij brand. Deze situatie treedt al in enkele minuten na het ontstaan van een brand. Onderzoek van Kobes et. al. (2009) toont aan dat twee derde van de dodelijke slachtoffers bij woningbranden al is overleden voor aankomst van de brandweer. De ventilatie is een doeltreffende interventie mits een snelle blussing of koeling van de vuurhaard mogelijk is (Kobes, et. al, 2006). Momenteel past de brandweer ventilatie voornamelijk tijdens het nablussen toe. De interventie is dan gericht op het verdrijven van stoom en rook. Hierin is een kentering zichtbaar nu ventilatie meer en meer in combinatie met de blussing wordt gebruikt (NIFV Nibra, 2009b). 22 Grimwood (2008) beziet de interventiemethoden blussen en ventileren vanuit het perspectief van bluseenheden met een beperkte bezetting. Grimwood hanteert een drie fasenmodel om het functioneren van deze bluseenheden te verbeteren: Fase 1, Blustechniek: Gebruik pulserende en stootsgewijze blustechnieken. Zo wordt weloverwogen omgegaan met de inhoud van de watertank. Dit verhoogt de functie van de tank op het moment dat er geen toevoerleiding vanaf een hydrant is. Het toepassen van deze techniek verhoogt het koelend vermogen van de blussing en zal het vlammen snel neerslaan. Fase 2, Overdrukventilatie: Gebruik positieve overdrukventilatie en anti-ventilatietechnieken om veilige werkzones te scheppen. Strikte protocollen moeten hiervoor aanwezig zijn en worden gevolgd om zeker te stellen dat de strategie veilig en effectief wordt uitgevoerd. Het toepassen ervan moet ondersteund worden door het gebruik van warmtebeeldcamera s. Fase 3, Toevoegen additieven (verlagen oppervlaktespanning): Voeg additieven aan het water toe om zo de functionaliteit te verhogen en een lager beslag te leggen op de inhoud van de tank. Dit kan worden gedaan ingeval van: (a) buitenaanvallen, (b) het indammen van het vuur en (c) het beschermen van de omgeving. Het gebruik van een schuimvormend middel (klasse A schuim) en Compressed Air Foam Systems (CAFS) voert het onderdrukkend vermogen op tot zes keer dat van water. Hiermee wordt de capaciteit van kleinere aanvalsteams met beperkte middelen verhoogd De defensieve en offensieve brandbestrijdingstactiek Nadat de interventiemethode is gekozen, past de brandweer een tactiek toe om deze interventie uit te voeren. De brandweer kent een: (a) verdedigende/defensieve tactiek, (b) aanvallende/offensieve tactiek of (c) een combinatie van beide. Bij een defensieve tactiek (veelal de buitenaanval) ligt de nadruk meestal op het voorkomen en beperken van branduitbreiding en het blussen van de brand. Bij een buitenaanval wordt de brandhaard van buitenaf geblust en bevindt het repressieve personeel zich buiten het object van brand. De inzet is gericht op het omsingelen van de brand. Algemeen genomen is er bij een defensieve tactiek meestal versterking nodig (NIFV Nibra, 2009b). Volgens de brandweer is het effect van een buitenaanval minder dan van een binnenaanval. De binnenaanval (als offensieve tactiek) gaat uit van de bestrijding van een brand vanuit de ruimte waarin de brand zich bevindt. Het repressieve personeel opereert dus in het object van brand. Recent houdt de brandweer de defensieve en offensieve tactieken bij binnen- en buitenaanvallen tegen het licht. De binnenaanval is de standaard voor de brandweer in Nederland. Als randvoorwaarde geldt dat de brand klein genoeg moet zijn voor een blussing met een hoge druk straal (Oomes, 2009). De mate van hitteabsorptie (door blussing) of hitteafvoer (door ventilatie) is van belang. Is de absorptie of afvoer groter dan de mate van brandontwikkeling dan is het mogelijk om de offensieve tactiek toe te passen (Kobes, et. al., 2006). De risico s die samenhangen met een binnenaanval komen in paragraaf 2.5. aan de orde.

39 2.4.8 De inzet van brandbestrijdingsmiddelen Verschillende middelen kunnen worden ingezet om brand te bestrijden. Vanuit maatschappelijk oogpunt is het van belang zo min mogelijk van deze middelen te gebruiken om zowel directe- als indirect schade (bijvoorbeeld als gevolg van overtollig bluswater) te beperken. Water is de meest gebruikte blusstof. Het is ruim voorradig en heeft een aanzienlijk koelend vermogen. Water kan uit diverse bronnen komen zoals: (a) de tank van de TS 17, (b) het leidingnet voor drinkwater, (c) vijvers, (d) kanalen en (e) geboorde putten. Water wordt door middel van waterdragende armaturen op de vuurhaard gebracht. De brandweer beschikt over slangen voor hoge- en lage druk blussing, straatwaterkanonnen, straalpijpen en een reeks van stukken om water te verzamelen en te verdelen. Naast water kan vuur gedoofd worden door middel van bluspoeder, schuim, stikstof of een blusdeken. In objecten waar brandpreventief voorzieningen worden geëist, zijn veelal goed functionerende blusmiddelen aanwezig. Naast diverse blusmiddelen beschikt de brandweer over gereedschap waarmee ze toegang tot het object van brand kan forceren of delen van het brandend voorwerp of de brandende ruimte kan slopen. Voor het gebruik van deze middelen moet het repressieve personeel zijn opgeleid en getraind. Zo kan het verkeerd toepassen (door bijvoorbeeld verkeerd te handelen) wellicht leiden tot branduitbreiding en kan het zo de risico s bij de brandbestrijding vergroten. Voor de bestrijding van branden in bepaalde objecten is informatie vooraf geprepareerd in plannen en procedures. Sinds 2010 wordt in Apeldoorn veel van deze informatie digitaal aan de bevelvoeder verstrekt door middel van een Mobiele Data Terminal (MDT). Deze bevindt zich in elke TS. De terminal is eveneens uitgerust met een routenavigatiesysteem. Dit heeft tot doel om een soepele afhandeling van een brandmelding te bevorderen, maar mag niet gezien worden als een vervanging van de (straten)kennis van een chauffeur. Doorgaans opereren de manschappen in ploegen van twee personen. Dit geldt zeker wanneer zij opdracht krijgen om een binnenaanval uit te voeren. In ons onderzoek gaan wij er van uit dat het ingezette repressieve personeel over voldoende kennis en vaardigheden beschikt om het werk uit te voeren Aan de kennis en vaardigheden stelt de wetgever in het Besluit personeel veiligheidsregio s (2010) eisen. Deze eisen zijn gebaseerd op de gedachte dat het personeel van de brandweer vakbekwaam wordt (door opleiding) en gedurende de gehele loopbaan vakbekwaam blijft (door bijscholen en oefenen). Oefenen is nodig omdat te weinig repressief werk voor handen is om bij al het personeel de kennis en vaardigheden op een voldoende niveau te houden. Taal et. al. (2000) heeft onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden voor realistisch oefenen in Nederland. Hiervoor is de mate waarin het repressieve personeel praktische- en oefenervaring opdoet bestudeerd. Het onderzoek richtte zich specifiek op de bestrijding van een binnenbrand. Uit dit onderzoek blijkt dat de gemiddelde ervaring die het personeel in de praktijk opdoet dermate laag is dat de brandweer niet mag verwachten dat personeel zonder periodieke bijscholing in alle gevallen bij binnenbrandbestrijding veilig en doeltreffend haar werkzaamheden zal verrichten. Taal et. al. stelt zich op het standpunt dat de vaardigheden voor bepaalde werkzaamheden onder andere worden verkregen door het werk regelmatig (en volgens de voorgeschreven procedures) uit te voeren. Dit leidde tot de aanbeveling om het repressieve personeel minimaal één keer per halfjaar onder realistische omstandigheden te laten oefenen. 17 In Apeldoorn zijn de tankautospuiten uitgerust met een tank die minimaal liter water bevat.

40 In een onderzoek uitgevoerd naar de vakbekwaamheid van het repressieve personeel van het brandweercluster EVA concludeerde het projectteam vakbekwaamheid van brandweer Apeldoorn (2009) dat er een kentering is waar te nemen in het onderwijsstelsel van de brandweer. Waar in het verleden de nadruk lag op de traditionele onderwijsvorm door middel van informatieoverdracht, speelt vandaag de dag het probleemgestuurde onderwijs een meer dominante rol. Hierbij wordt er van uit gegaan dat de beroepsbeoefenaar (in casu: het repressieve personeel) het meest leert tijdens de uitoefening van de functie. Het leren op de werkplek is hierbij hét centrale uitgangspunt in het onderwijsstelsel van de brandweer geworden. Voor het brandweercluster EVA neemt het repressieve personeel een cruciale plaats in de kwaliteit van de brandweerzorg in. De cluster stelt dat goed repressieve personeel nodig is voor goede basisbrandweerzorg (Apeldoorn, 2009). Wij stellen dat er een causaal verband is tussen de mate van ervaringsverdunning en de personele omvang van een brandweerkorps. Naarmate deze omvang groter is, is de individuele kans om een opdracht in de praktijk uit te voeren kleiner, immers de bezetting van de TS is een vaststaand gegeven. Eerder liet de historische schets van het landelijk aflegsysteem zien dat er een link is tussen de bezetting van de bluseenheid en het aantal personeelsleden van een brandweerpost. De bezetting wordt namelijk vermenigvuldigd met een garantiefactor voor opkomst van vrijwillig potentieel. Het verband tussen de factor en opkomst is omgekeerd evenredig Het signaal: brand meester Als een brand onder controle is, wordt het signaal: brand meester gegeven. Dit betekent overigens niet dat de inzet beëindigd is, maar dat de brand beheersbaar is. Het komt voor dat de brandweer nog enige tijd na het signaal moet doorwerken voordat de brand uit is Schade als gevolg van brand Brand leidt tot verschillende vormen van schade. In het kader van ons onderzoek maken wij onderscheid tussen materiële en immateriële schade. Onder materiële schade scharen wij: (a) financiële schade, (b) schade aan cultuur en historisch erfgoed en (c) een verstoring van de bedrijfsprocessen. Immateriële schade hebben wij onderverdeeld in: (a) persoonlijk letsel onder (a 1 ) burgers of (a 2 ) eigen personeel, (b) imagoschade van de brandweer en (c) schade aan het milieu. Bij dit laatste kan worden gedacht aan besmet gebied als gevolg van neergeslagen stofdeeltjes, verontreiniging van het oppervlaktewater, luchtverontreiniging of een verbrand natuuroppervlak Woningbrand als maatgevend incident Wereldwijd vallen onder burgers de meeste doden en gewonden bij brand in woningen. In Amerika komen bovendien de meeste brandweermensen om bij woningbranden (Averill, et. al., 2010). Sinds enkele jaren wordt in Nederland onderzoek gedaan naar woningbranden met een fatale afloop. Hieruit blijkt dat 59% van de mensen die zijn gestorven tijdens een woningbrand zijn aangetroffen in de ruimte waarin de brand is ontstaan (NIFV Nibra, 2009). In deze ruimte is zeer snel na het ontstaan van de brand sprake van een niet-overleefbare situatie. Verder blijkt dat ongeveer 5,7 van elke woningbranden fatale gevolgen heeft. Hoewel wereldwijd de meeste doden en gewonden vallen bij woningbrand, hebben fatale branden in andere typen gebouwen een grotere maatschappelijke impact, vooral wanneer bij een brand meerdere dodelijke slachtoffers vallen (te denken valt aan de Schipholbrand). Winkens en t Hooft (2005) stellen dat de bestrijding van een brand in een woning een maatgevend incident is voor de TS. Tijdens de voorbereiding van ons onderzoek bleek al vrij snel dat het repressieve personeel van brandweer Apeldoorn zich zorgen maakt als zij een woningbrand met een TS i moeten benaderen. In ons onderzoek zullen wij hier dan ook dieper op ingaan.

41 Onderzoek van het team brandonderzoek (TBO) van de Veiligheidsregio Noord- en Oost- Gelderland VNOG) toont aan dat als een brand zich beperkt tot de ruimte van ontstaan gemiddeld 327 liter water nodig is om een woningbrand te blussen. Dit geldt voor regulier gebouwde woningen met een lage vuurlast 18. Het TBO concludeert dat in een reguliere woonwijk de tankinhoud van de TS voldoende is om een woningbrand te blussen (Koopman en Hazelaar, 2010). Het opbouwen van de waterwinning is in die soort gevallen geen kritische succesfactor voor het repressief optreden Rendementsanalyse Dood bij brand wordt doorgaans veroorzaakt door inhalatie van rook en giftige gassen. De rookontwikkeling die met de brand gepaard gaat én de snelheid van reactie van de bedreigde personen zijn van invloed op de evacuatie en daarmee op de overlevingskansen (Gann, 2004). Vooral als de mensen die door de brand bedreigd worden zich ophouden in de ruimte waar de brand is ontstaan is de kans op dodelijke slachtoffers groot. Deze kennis is nuttig om vóór en tijdens de bestrijding van de brand met (mogelijke) slachtoffers een rendementsanalyse te maken. Deze (bewuste) analyse weegt het doel van het repressief optreden af tegen de risico s die het repressieve personeel loopt. Het bewust maken van een rendementsanalyse gebeurt niet bij de afhandeling van elke brand. Dit blijkt uit onderzoek van het ministerie van BZK (1999). Het niet bewust maken van een analyse sluit aan bij het routinematig handelen van het repressieve personeel. Dit is een belangrijke oorzaak voor ongevallen onder repressieve personeel met fatale afloop (Helsloot en Duin, van, 1999) Definitie van doeltreffendheid bij repressief optreden In het kader van ons onderzoek hebben wij in paragraaf 2.4 enkele elementen uit het repressief optreden uiteengezet. Kennis over deze elementen hebben wij gebruikt bij het maken van de boomdiagrammen, die nodig waren om onze onderzoeksbegrippen te operationaliseren. Wij denken dat de gepresenteerde elementen tot grootheden kunnen worden geaggregeerd. Dit levert er twee op die betrekking hebben op het behalen van de doelen bij brandbestrijding en de doelmatigheid van het repressief optreden Met dit in ons achterhoofd verstaan wij, in het kader van ons onderzoek, het volgende onder de doeltreffendheid van het repressief optreden: Definitie doeltreffendheid van het repressief optreden Gegeven de (brand)situatie het bereiken van het doel van de brandbestrijding met een maximale schadebeperking in: (a) materiële en (b) immateriële zin, tegen: (c) minimale kosten (met behoud van de kwaliteit van het repressief optreden) en met (d) maximale opbouw van praktijkervaring van het personeel. Met deze definitie realiseren wij dat niet elk element uit deze paragraaf in onze definitie zichtbaar wordt. Voornamelijk om onderzoekstechnische redenen hebben wij hiervoor moeten kiezen. 18 Is er sprake van bebouwing met een hoge permanente vuurlast (bijvoorbeeld in industriële gebouwen) dan is gemiddeld liter water nodig. Veelal gaan bij deze branden de objecten verloren en ligt de nadruk van de brandbestrijding op het beheersbaar houden van de brand. (Koopman H. en Hazelaar, T., 2010)

42 We merken op dat theorieën over het brandverloop én de bedreiging van brand ons laten zien dat de ernst van de brandsituatie afhankelijk is van verschillende aspecten zoals: het brandvermogen, de vuurbelasting, de constructieve eigenschappen van de ruimte van brand, et cetera. Deze aspecten zijn bepalend voor de interventies die worden geselecteerd om het doel van de brandbestrijding te behalen. De bedreiging van de brand (het brandgevaar) is bepalend voor het schadepatroon. Wij zien de doeltreffendheid als een mix van factoren die niet afzonderlijk van elkaar kunnen worden geanalyseerd om tot een oordeel over de doeltreffendheid te komen. Ze moeten in context van de specifieke brandsituatie worden beoordeeld. Dit is een specifiek kenmerk van praktijkgericht onderzoek. Zo stelt Verschuren (2009) dat bij praktijkgericht onderzoek doorgaans vooral naar de uniciteit van zaken en naar het contextafhankelijke wordt gezocht. Dit is zeker op ons onderzoek van toepassing Veiligheid van het repressieve optreden 26 Naar het begrip veiligheid bij repressief optreden is de afgelopen jaren meer onderzoek verricht dan naar het begrip doeltreffendheid van het repressief optreden. Verschillende ongevallen onder brandweerpersoneel in binnen- en buitenland zijn hiervoor aanleiding geweest. In Nederland zijn sinds de jaren negentig van de vorige eeuw diverse onderzoeken uitgevoerd naar de risico s waarmee het repressieve personeel wordt geconfronteerd tijden hun werk. Onafhankelijke onderzoekscommissies hebben zich de afgelopen periode regelmatig over dit thema gebogen. Veel van deze onderzoeken hebben wij in onze studie betrokken. In het kader van ons onderzoek is het van belang dat wordt aangeven hoe wij veiligheid bij repressief optreden definiëren. We zetten enkele elementen uiteen die wij relevant achten in de relatie tussen het repressief optreden en de veiligheid van het repressieve personeel. Nadat we veiligheid als maatschappelijk verschijnsel hebben beschouwd, besteden we achtereenvolgens aandacht aan: 1. Veiligheid in relatie tot de TS 2. Risico s bij repressief optreden bij brand 3. Veiligheidsbewustzijn van het repressieve personeel Elementen uit deze paragraaf hebben we verwerkt in boomdiagrammen. Deze zijn als bijlage opgenomen. Zoals eerder aangegeven dienden de boomdiagrammen vooral voor het operationaliseren van de kernbegrippen. Aan het einde van deze paragraaf gaan we over tot het definiëren van het begrip veiligheid bij repressief optreden Algemene beschouwing van veiligheid Veiligheid kan gezien worden als de mate waarin iemand of iets is gevrijwaard van gevaar of schade. Hierbij betekent vrijwaren dat er geen ongewenste gebeurtenissen optreden die letsel of schade veroorzaken. Zodoende levert veiligheid een zekere mate van geborgenheid en gerustheid op, een zekere zone waarin men zich comfortabel voelt. Deze zone kan van individu tot individu verschillen. Dit laatste maakt duidelijk dat veiligheid een complex thema is met een grote subjectieve component (Uijlenbroek, 2010). Veiligheid speelt een belangrijke rol in het dagelijks leven en wordt voortdurend én op tal van manieren bedreigd. Helsloot (2004) maakt een veel gebruikte tweedeling in veiligheid. Hij onderscheidt: (a) sociale veiligheid en (b) fysieke veiligheid. Sociale onveiligheid ziet Helsloot als een gevolg van de bedreiging van de gezondheid en goederen door moedwillige criminele handelingen

43 van derden. Veel overheidsbeleid is erop gericht om deze vorm van onveiligheid te beperken. Naar sociale veiligheid is dan ook veel onderzoek verricht. Fysieke veiligheid wordt gezien als de bedreiging van de gezondheid door allerhande ongevallen. Binnen het spectrum van deze vorm van veiligheid beweegt zich ons onderzoek. We veronderstellen dat er bij afhandelingen van brandmeldingen meer inbreuk zal worden gedaan op de fysieke veiligheid van de maatschappij en het ingezette repressieve personeel dan op de sociale veiligheid van beide entiteiten. Wanneer wij in dit onderzoek spreken over veiligheid dan bedoelen wij hiermee de fysieke veiligheid van het repressieve personeel en laten we hun sociale veiligheid én die van de maatschappij buiten beschouwing. Helsloot (2004) geeft aan dat een eenduidige definitie van het begrip veiligheid niet bestaat. Hoewel iedereen zich een beeld kan vormen van veiligheid is een sluitende definitie dus moeilijk te geven. De veiligheidskunde ziet veiligheid als een combinatie van factoren: (a) techniek, (b) gedrag en (c) organisatie. Elke factor is te verdelen. Zo wordt bij techniek gekeken naar inkoop en onderhoud van materieel en zelfs naar training. Onder gedrag worden items geschaard als de lichamelijke en geestelijke capaciteit om het werk uit te voeren, de kennis, bekwaamheid en ervaring die hiervoor nodig is en de gewoonten die hierbij horen. Hieronder valt ook het weerstandsvermogen: hoe gaat iemand met (on)veiligheid om? Onder organisatie vallen de meeste onderwerpen zoals: het hebben van beleidsdoelstellingen en jaarplannen, standaard operationele procedures, instructies, opleidingen, taakanalyses en procedures, et cetera Veiligheid in relatie tot de TS De TS is een object, namelijk een voertuig met daarin allerlei gereedschap en hulpmiddelen. In deze benadering kan de veiligheid van de TS bedreigd worden door risico s, zoals een beschadiging door een aanrijding of diefstal van materiaal. Deze vorm van veiligheid hebben wij niet in ons onderzoek betrokken In ons onderzoek benaderen wij de veiligheid van de TS immaterieel. Wij denken zo de relatie te leggen we tussen de TS en het repressieve personeel. Van veiligheid is al sprake vanaf het moment dat de TS uitrukt. Dit blijkt een onderschat probleem bij de brandweer te zijn (Helsloot et. al, 2007). Niet alleen medeweggebruikers lopen tijdens een uitruk een verhoogd gevaar, maar ook het repressieve personeel. Onverwachte reacties van medeweggebruikers op het toepassen van optische en/of akoestische signalen verhogen de bedreiging van de veiligheid van het repressieve personeel. Het lijkt erop dat allerlei emoties over de veiligheid zijn verbonden aan de TS. Als willekeurig voorbeeld voeren we een citaat aan van Van Lochem en Verhallen (2007): brand is oorlog en met z n zessen kun je tegen het vuur vechten [red: het aantal van zes is hierbij onlosmakelijk verbonden met de standaard bezetting van de TS]. Ook in het standpunt van de VBV over een anders bezette TS lezen wij een emotionele ondertoon: minder brandweerlieden betekent automatisch * + dat de risico s voor de veiligheid van brandweerlieden extreem toenemen (VBV, 2010). Zonder een gedegen (voor)onderzoek naar de bezetting op de TS waarschuwt de vereniging voor vergaande gevolgen voor de veiligheid van het personeel. Anderen zijn van mening dat het goed gaat zoals het gaat en dat daaraan vooral niets moet worden veranderd. Of de risico s voor het repressieve personeel bij een afwijkende bezetting daadwerkelijk toenemen, proberen wij met dit onderzoek aan te tonen.

44 Risico s bij repressief optreden bij brand Het is bekend dat het repressieve personeel tijdens het repressief optreden blootstaat aan grotere risico s dan de gemiddelde werknemer (Helsloot et. al., 2007). Tussen 1946 tot 2005 zijn bij brandbestrijding 66 doden onder het repressieve personeel gevallen, waarbij 36 van hen zijn omgekomen op weg naar of tijdens de inzet (Rosmuller, 2006). De belangrijkste oorzaken die ten grondslag liggen aan ongevallen met dodelijke afloop zijn: (a) instorting (15,2%), (b) explosies (34,8%) en (c) desoriëntatie (19,7%). Rosmuller stelt dat een groot deel van de doden (bijna 90%) valt in situaties waar sprake is van schadebeperkend optreden door de brandweer, 70% vond plaats onder hoge tijdsdruk en 25% onder lage tijdsdruk. Over het schadebeperkend optreden van de brandweer vindt de wetgever dat de normen [red: de opkomsttijden] die aan de brandweerzorg worden gesteld niet tot doel hebben om burgers te beschermen tegen vermogensschade. Wellicht leidt deze stelling langzaamaan tot een besef bij het repressieve personeel dat er niet per definitie sprake hoeft te zijn van een hoge tijdsdruk op momenten dat zij schadebeperkend optreedt. 28 Volgens Helsloot, Oomes en Scholtens (2007) typeert het repressieve personeel ongevallen onder de eigen geledingen vooral als: Acts of God. De oorzaken van fatale ongevallen worden ervaren als plotselinge situaties die zich zonder aankondiging voordoen en waarop weinig invloed is uit te oefenen. In de beleving van het repressieve personeel is er dus sprake van overmacht of het ingrijpen van het noodlot. Uit onderzoek door Helsloot en Van Duin (1999) blijkt echter dat gevaarlijke situaties tijdens repressief optreden de volgende oorzaken kennen: (a) gebrek aan ervaring, (b) te routinematig handelen, (c) communicatiestoornissen en (d) een te gretige keuze voor de binnenaanval. In het kader van ons onderzoek stellen wij dat de veiligheid van het repressieve personeel tijdens het repressief optreden kan worden bedreigd door risico s. Een risico zien wij als het zich voordoen van een ongewenste gebeurtenis, die bedreigend is voor de veiligheid van het repressieve personeel. Om arbeidsongevallen analytisch te benaderen zijn diverse methoden ontwikkeld. Al deze methoden hebben met elkaar gemeen dat ze een ongeval beschouwen als een samenloop van omstandigheden (Helsloot et. al., 2007). De omstandigheden veroorzaken gebeurtenissen, die met het oog op de ongewenste uitkomst (namelijk een ongeval) per definitie onwenselijk zijn en dus een risico betekenen. Hoe meer ongewenste gebeurtenissen gelijktijdig samenvloeien, des te meer de veiligheid van het repressieve personeel wordt bedreigd. Dus naarmate er meerdere risico s zijn, is de bedreiging van de veiligheid van het repressieve personeel groter. In ons onderzoek doen we uitspraken over de vraag in hoeverre de veiligheid van het repressieve personeel bedreigd wordt. Vanwege de specifieke gevaren en het grote aantal dodelijke slachtoffers onder het repressieve personeel, schenken we aandacht aan de risico s tijdens een binnenaanval. Uit onderzoek blijkt dat het repressieve personeel dat omkomt, slachtoffer is van: vlamterugslag, explosie, instorting en/of desoriëntatie (Helsloot en Duin, van, 1999). Recent onderzoek door de Onderzoeksraad voor veiligheid (2009) bevestigt dit, en stelt dat rookgasexplosies en andere vormen van plotselinge branduitbreiding nog steeds een belangrijke hoofdoorzaak van ongevallen is. Het repressieve personeel kan zich alleen tegen dit gevaar beschermen door kennis van de brandsituaties te hebben en de verschijnselen van brand te begrijpen (Onderzoeksraad voor veiligheid, 2009). Door deze bevindingen zou het er op kunnen lijken dat de kennis en kunde van het repressieve personeel (de kwaliteit) een meer kritische succesfactor voor hun veiligheid is hun kwantiteit.

45 Om de risico s bij een binnenaanval tot een minimum te beperken, beschikt de brandweer over een procedure bij vermissing van eigen personeel. Aan de hand van deze procedure wordt al het personeel dat niet door de brand is ingesloten ingezet om hun collega s te redden. Gelijktijdig wordt de hulpverleningsorganisatie opgeschaald (VNOG, 2006). Dat ingesloten repressief personeel wellicht kan worden gered door collega s is het uitgangspunt voor de back-up gedachte. Hoewel systematisch nergens uitgewerkt, leeft onder het personeel het idee dat de nummers drie en vier hun ingesloten collega s moeten kunnen redden. De toedeling van deze functionaliteit is nergens in de gangbare Nederlandse literatuur terug te vinden en is vermoedelijk historisch zo gegroeid. Sinds enige tijd wordt het effect van een noodprocedure bij vermissing van eigen personeel in twijfel getrokken. Dit geldt vooral ten aanzien van brandbestrijding in grotere, complexe gebouwen. Zo plaatsen Helsloot, Oomes en Weewer (2009) vraagtekens bij het effect van de noodprocedure waarover de brandweer Tynaarlo beschikte. Ter illustratie: brand in de Punt In de middag van 9 mei 2008 rukte een eenheid van de gemeentelijke brandweer Tynaarlo uit voor een brand in een loods van een watersportbedrijf in De Punt. Hoewel de brandweerlieden tijdens het aanrijden veel rook uit de loods tevoorschijn zagen komen, leek bij aankomst de omvang van de brand nogal mee te vallen. De bevelvoerder besloot vier van zijn manschappen naar binnen te sturen met de opdracht te verkennen en een eventuele brandhaard te blussen. Korte tijd na het binnengaan van de loods werden de brandweerlieden overvallen door een plotselinge, explosieve branduitbreiding. Drie van hen raakten door het vuur ingesloten. Zij slaagden er niet in uit het brandende gebouw te ontsnappen, noch konden zij door hun collega s worden gered. Nadat zij hun ademluchtvoorraad hadden opgebruikt zijn de drie brandweerlieden door verstikking om het leven gekomen Bron: Onderzoeksraad voor de veiligheid, Dat noodprocedures niet altijd toepasbaar zijn, blijkt uit een onderzoek in de Verenigde Staten (Perry, 2002). Tijdens dit onderzoek werd in een proefopstelling een ongeval gesimuleerd onder eigen personeel. In totaal brandweermensen werkten aan het experiment mee. De conclusie was dat de vastgestelde procedure in grotere bedrijfspanden niet functioneert. Belangrijkste reden was het feit dat de Amerikaanse brandweerman gemiddeld voor 18,5 minuten ademlucht bij zich heeft, terwijl de reddingsprocedure minimaal 22 minuten 19 blijkt te duren. Het onderzoek laat zien dat het repressieve personeel, als zij in de problemen komt, veel te laat de noodprocedure activeert. Hierdoor zijn ze eigenlijk al niet meer te redden. Het verslepen van een eigen collega vraagt minimaal twee tot drie mensen. Het is goed om te realiseren dat in Amerika een federale procedure van kracht is die bepaalt dat er bij binnenaanvallen in complexe gebouwen altijd twee mensen stand-by moeten zijn voor een eventuele redding (OSHA 29, CFR ). In tegenstelling tot de Amerikaanse procedure bij branden in complexe gebouwen, staan in de Nederlandse situatie geen brandweermensen klaar om eventuele ingesloten collega s te redden. In veel gevallen zijn zij al 19 Ter vergelijking: in Apeldoorn heeft een brandweerman gemiddeld 20 minuten ademlucht bij zich. Dit is gebaseerd op een fles met een inhoud van 6 liter van een druk van 300 bar en een aangenomen verbruik van 90 liter lucht per minuut (dit laatste is volgens opgave van het NIFV Nibra, 2009c).

46 met de uitvoering van een opdracht belast en staat er daadwerkelijk niemand klaar. In vergelijking met het Amerikaanse optreden zal het in Nederland waarschijnlijk meer tijd kosten voordat de nummers drie en vier worden ingezet voor een redding. Helsloot et. al. stelt zelfs dat de gedachte dat je door je eigen maat naar buiten kan worden gebracht een mythe is. Mocht dit het geval zijn dan kan de gedachte van back-up maar al te gemakkelijk tot schijnveiligheid leiden. Hiervan is sprake als het brandweerpersoneel extra risico durft te nemen, omdat ze erop vertrouwen dat hun collega s hen komen helpen of redden op het moment dat zij in gevaar verkeren. 30 Het verschijnsel dat men extra risico s durft te nemen kan ook verklaard worden vanuit het perspectief van risicocompensatie. In een onderzoek naar veiligheidsbewustzijn (uitgevoerd door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid) spreekt psycholoog Mittendorf over risicocompensatie. Mittendorf (2004) stelt dat elk mens een bepaald gewenst niveau van risicogedrag heeft. Dit niveau is compensabel doordat bij risicoverkleining (bijvoorbeeld door technische en/of organisatorische middelen) de mens zijn gedrag aanpast zodat ze toch de oorspronkelijke hoeveelheid risico s nemen en spanning ervaren als voorheen. Dit verband is ook omgekeerd van toepassing. Zo is het mogelijk dat door een verkleining van de bezetting op de TS het repressieve personeel daadwerkelijk en/of gevoelsmatig een groter risico loopt dan bij een TS s. In dergelijke gevallen zal men minder risico s accepteren en dus meer alert zijn op (on)veiligheid. Rigby (2008) 20 is van mening dat een grotere bezetting leidt tot een vergroting van de comfort zone. Zo voelt het Londense repressieve personeel zich bij een grotere bezetting sneller op zijn gemak als het gaat om het benaderen van risicovolle situaties, dan bij een kleinere bezetting. Rigby stelt dat individuele leden uit een grotere bezetting vertrouwen op het systeem en op elkaar, en daardoor minder alert zijn op signalen die duiden op onveiligheid. De leden uit een kleinere bezetting maken een meer kritische inschatting van de risico s. (Rigby, P., interview, 19 augustus 2008). Paradoxaal kan meer personeel dus leiden tot een comfortzone, die inbreuk kan maken op de persoonlijke veiligheid van het repressieve personeel. De redenatie van Rigby volgend zou een andere samenstelling van de TS dan ook tot risicocompensatie bij het repressieve personeel kunnen leiden. Met betrekking op de Apeldoornse situatie kan ons onderzoek hier meer inzicht in geven. Het classificeren van repressieve risico s is een lastige opgave. Eén van de grootste problemen is de logica van de indeling. Helsloot et. al. (2007) geeft hiervoor de volgende redenen: 1. Risico s kunnen zeer divers zijn en zich in uiteenlopende situaties manifesteren. Zo kan een instorting zich voordoen wanneer het repressieve personeel binnen of buiten aan het werk is 2. Risico s zijn meestal niet op zichzelf staande situaties: een instorting kan het gevolg zijn van een explosie of langdurige blootstelling aan het vuur. Als gevolg van een vlamoverslag kan een muur instorten, waaronder het repressieve personeel wordt bedolven 3. Risicovolle situaties kunnen cumuleren: de ene risicovolle situatie kan de aanleiding zijn voor de volgende 4. Risico s zijn veelal ongelijksoortig en verschillen van aggregatieniveau: zo is elektrocutie eigenlijk geen risico maar een uitkomst van een risicovolle situatie, namelijk open toegang tot elektriciteit 20 Tijdens het diagnostisch vooronderzoek is onder meer een bezoek gebracht aan de brandweer in Londen. Hier werkt Rigby als Risk Assessment Advisor. Hij is door een deel van het onderzoeksteam geïnterviewd.

47 Als een risico zich openbaart dan kan dit de gezondheid van het repressieve personeel bedreigen. Onacceptabele risico s kunnen echter gereduceerd worden tot een acceptabel niveau. Het weerstandsvermogen van het repressieve personeel is hierbij van belang. Het weerstandsvermogen duidt op de mate waarin het repressieve personeel beschikt over de mentaliteit, middelen en vaardigheden om aantasting van hun veiligheid (en dus hun gezondheidsbelangen) te voorkomen en te bestrijden. Helsloot et. al. (2007) stelt dat een ongeval nooit één enkele oorzaak kent. Meestal is er sprake van ongelijksoortige zaken, zoals onvoldoende risicobewustzijn, een achterhaald organisatieconcept, slechte procedures en/of falend materieel. In het kader van ons onderzoek hebben wij veiligheid bij repressief optreden uiteengezet in: (a) situationele risico s en (b) gezondheidsrisico s. De situationele risico s hangen samen met de brandsituatie en/of de manier waarop het repressieve personeel te werk gaat. De gezondheidsrisico s zijn verbonden met de staat waarin het repressieve personeel verkeert tijdens de afhandeling van een brandmelding. In het kader van ons onderzoek benoemen wij de volgende situationele risico s: 1. Vlamoverslag 2. Vlamterugslag door rookexplosie 3. Gevaarlijke stoffen 4. Instorting en (om)vallen van constructies, voorwerpen, objecten 5. Toepassing van mechanisch geweld 6. Forceren van toegang 7. Het optreden in een object 8. Optreden in de nabijheid van een object 9. Het werken op hoogte 10. Agressie van omstanders De classificatie van risico s 21 is vooral afgeleid uit onderzoek van Helsloot en Van Duin (1999) en BZK (1999) en is gebruikt om veiligheid bij repressief optreden te instrumentaliseren Voor de gezondheidsrisico s die samenhangen met het repressief optreden is pas sinds 2004 meer aandacht. Aanleiding was de discussie over de afschaffing van het functioneel leeftijdontslag. Bekend is dat de lichamelijke conditie van brandweermensen cruciaal is: in de USA komen jaarlijks tussen de 40 en 50 brandweermensen om als gevolg van hartaanvallen. Het blijkt dat daar vooral vrijwillige brandweermensen over een te slechte conditie beschikken. Mede omdat een centrale registratie ontbreekt, is in Nederland weinig bekend over gezondheidsrisico s die samenhangen met het repressief optreden (Helsloot et. al., 2007). Een slechte conditie kan maar al te makkelijk leiden tot (over)vermoeidheid tijdens de uitvoering van het repressieve werk, dat een arbeidsrisico is. Zo blijkt uit arbeidsstudies dat vermoeidheid een rol speelt bij de uitvoering van het werk. Traditioneel wordt vermoeidheid vanuit arbeidspsychologisch gezichtspunt opgevat als een afname van de werkprestatie als gevolg van een aanhoudende (lichamelijke of geestelijke) activiteit. Het kan leiden tot een zodanig psychische belasting dat de medewerker niet meer in staat is om adequaat te reageren op de eisen die de (taak)situatie, of de omgeving aan het psychisch functioneren stelt. Het kan ook zijn dat de medewerker hiertoe wel in staat is, maar dat dit ten koste gaat van een toenemende mentale inspanning en het overwinnen van psychische weerstand (Houtman, Schaufeli en Taris, 2000). 21 De classificatie van veiligheidsrisico s is verwerkt in een boomdiagram. Het boomdiagram, met de titel: Veiligheid bij repressief optreden is als bijlage opgenomen.

48 Vermoeidheid is een normaal gevolg van het verrichten van arbeid, omdat werken nu eenmaal energie kost. De mate waarin de energie wordt verbruikt heeft onder meer te maken met de intensiteit waarmee de arbeid wordt verricht. Op het moment dat de belasting van de arbeid een piek bereikt, verbruikt het menselijk lichaam veel energie. Vermoeidheid zien wij als een onwenselijke toestand en het vormt volgens ons dus een risico tijdens het repressief optreden. Vermoeidheid is, naast momenten van piekbelasting, één van de elementen die we in ons onderzoek betrekken. De afhandeling van een brandmelding kan spanning veroorzaken. Deze spanning kan onrust teweegbrengen, die negatieve gevolgen kan hebben voor de veiligheid van het repressieve personeel. In uiterste gevallen zou onrust (die bijvoorbeeld veroorzaakt wordt door de perceptie dat men de situatie niet de baas is) kunnen leiden tot schrikreacties, angsten of paniekaanvallen. In sommige gevallen kan spanning leiden tot een posttraumatische stressstoornis, een tijdelijke of permanente belemmering in de uitvoering van het (repressieve) werk. De gezondheidsrisico s waarmee het repressieve personeel kan worden geconfronteerd hebben wij gecategoriseerd als: (a) fysieke gezondheidsrisico s en (b) mentale gezondheidsrisico s Het repressieve personeel neemt voortdurend risico s door zich aan gevaar bloot te stellen. Het belang van het personeel is om daarbij geen letsel op te lopen. In het kader van ons onderzoek hebben wij letsel gecategoriseerd als: (a) lichtgewond, (b) middelzwaar gewond, (c) zwaar gewond en (d) overleden. Als gevolg van het letsel kan het repressieve personeel tijdelijk, langdurig of permanent niet inzetbaar zijn. Dit laatste brengt het belang van de werkgever in beeld. Ter illustratie Een brand kan zowel de fysieke als mentale gezondheid van het repressieve personeel aantasten. Eén van de drie factoren die nodig is om een brand te laten ontstaan, of te laten voortduren, is temperatuur. Hoe hoger de temperatuur, des te meer hitte een brand uitstraalt. De stralingsintensiteit van de brand is het grootst in de ruimte waar vlammen aanwezig zijn (Kobes, 2006). Hittestraling kan leiden tot brandwonden (of erger) onder het ingezette repressieve personeel. Het bedreigt dus hun fysieke gezondheid. Hittestraling kan ook leiden tot hittestress. Uit onderzoek van de Gezondheidsraad (2008) blijkt dat hittestress zich kan manifesteren in nadelige korte termijneffecten. Zo neemt de waakzaamheid af en worden de prestaties slechter tijdens de uitvoering van het werk. Hittestress op de werkplek is ook afhankelijk van de mate van inspanning tijdens de uitvoering van de werkzaamheden Veiligheidsbewustzijn van het repressieve personeel Om veilig te kunnen optreden is het van belang dat het repressieve personeel risico s signaleert. Uit onderzoek naar ongevallen onder repressief personeel blijkt dat sommige ongelukken plaatsvinden omdat er in onvoldoende mate sprake is van risicoherkenning. In andere gevallen blijkt dat het risico wel juist is ingeschat (het repressieve personeel zag het gevaar) maar men reageerde niet op de juiste wijze. 22 Zie het boomdiagram met de titel: Veiligheid bij repressief optreden. Dit is opgenomen als bijlage.

49 De omvang van de risico s verschilt per fase van de afhandeling van een brandmelding. Tijdens de inzet waarbij het doel is om een slachtoffer veilig te stellen kan het nodig zijn het personeel aan weloverwogen, aanmerkelijke risico s wordt blootgesteld (Mittendorf, 2004). Dit wordt dan ook geaccepteerd. Tegenover het nemen van nodige risico s staan de onnodige risico s. Deze worden genomen door het niet dragen of gebruiken van de persoonlijke beschermingsmiddelen of het uitvoeren van een binnenaanval als er toch niets meer te redden is. Mittendorf verklaart het nemen van onnodige risico s aan de hand van de persoonskenmerken van het repressieve personeel. Hij maakt onderscheid in: (a) de neiging om spanning te zoeken, (b) de beleving van het werk als persoonlijke strijd met het vuur, (c) de beroepskeuzemotivatie en (d) de gedachte onkwetsbaar te zijn. Ook wordt het nemen van onnodige risico s verklaard vanuit sociologische perspectieven zoals: (a) het nemen van risico s suggereert vakbekwaamheid, (b) de verwachting van het publiek en (c) de stijl van operationele leiding. Brandweermensen hebben een natuurlijke drang om hulp te verlenen. Stil staan kijken op de zijlijn terwijl een brand woedt, behoort veelal niet tot de opties, men gaat daar waar het vuur is. Het is aannemelijk dat de perceptie van het repressieve personeel over wat het publiek van hen verwacht, hier sterk aan bijdraagt Definitie van veiligheid bij repressief optreden In het kader van ons onderzoek verstaan wij onder veiligheid bij repressief optreden: Definitie veiligheid bij repressief optreden De mate waarin het repressieve personeel vrij is van risico s Een anders samengestelde TS De samenstelling van de tankautospuit (TS) is vastgelegd in artikel van het Besluit veiligheidsregio s. Dit Besluit is op 1 oktober 2010 in werking getreden. Voor deze datum was er geen wettelijke regelgeving voor de bezetting van de TS en waren niet geformaliseerde richtlijnen van toepassing. Het Besluit veiligheidsregio s (2010) schrijft de samenstelling van de bezetting van de TS voor en biedt het bestuur de mogelijkheid hier beargumenteerd van af te wijken. De primaire grondslag voor een anders samengestelde TS is gebaseerd op het risicoprofiel van de regio (of de gemeente). Bij de keuze voor een afwijking van de samenstelling dient aan drie voorwaarden te worden voldaan: 1. De afwijking moet zijn gebaseerd op vakinhoudelijke argumenten: In de vakinhoudelijke argumenten verdient de veiligheid van de burgers bij de afwegingen een centrale plaats. De kwaliteit van de geboden brandweerzorg moet ook bij een afwijkende bezetting van de uitrukkende eenheid (blijven) voldoen aan de maatschappelijke behoefte aan goede brandweerzorg; 2. De afwijking mag geen afbreuk doen aan de veiligheid en de gezondheid van het brandweerpersoneel: Het bestuur moet als verantwoordelijk werkgever zorg dragen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers bij de inrichting van de arbeidsplaats, de werkmethoden en de te gebruiken arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen. Ook zal het bestuur moeten vastleggen welke risico s deze arbeidsom-

50 34 standigheden voor de werknemers met zich meebrengen en in deze risico-inventarisatie en -evaluatie een beschrijving moeten opnemen van de gevaren en van de maatregelen waarmee de risico s worden beperkt. In dit proces dient ook voldoende aandacht te worden besteed aan het opstellen van passende procedures en voldoende gelegenheid en tijd voor het personeel om doeltreffend te worden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, de risico s en de maatregelen ter beperking van deze risico s. Dit gebeurt door doeltreffend en aan de onderscheiden taken aangepaste (interne) opleiding en oefening en onderricht ten aanzien van de nieuwe werkwijze aan te bieden. Al deze bovenstaande maatregelen zijn gestoeld op respectievelijk de artikelen 3, 5 en 8 van de Arbeidsomstandighedenwet; 3. De procedure waarin het bestuur tot een besluit komt moet op een zorgvuldige en ordentelijke wijze worden doorlopen; Dit proces begint met een inventarisatie van de risico s en het vaststellen van de noodzaak tot afwijken van de standaardbezetting. Als blijkt dat de bestuurder (in de zin van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) voornemens is besluiten te nemen waar de WOR op van toepassing is vooral artikel 25 en artikel 27 worden relevante onderwerpen voor advies dan wel ter instemming aan de ondernemingsraad voorgelegd. De consequenties van dit besluit worden uitgewerkt in het dekkingsplan als onderdeel van het regionaal beleidsplan. In het regionaal beleidsplan maakt het bestuur van de veiligheidsregio tevens inzichtelijk hoeveel capaciteit, die voldoet aan de uniforme standaardbezetting, beschikbaar is voor de afgesproken interregionale bijstand. Ons onderzoek richt zich op de inhoudelijke argumenten (onder de punten 1 en 2) die het mogelijk moeten maken om met een anders bezette TS brand te gaan bestrijden. De overige (bij Besluit aan de TS toebedeelde) taken en het risicoprofiel van de regio zijn niet in ons onderzoek betrokken. Uit de nota van toelichting (Besluit veiligheidsregio s) is op te maken dat wanneer bijstand nodig is, het te gebruiken materieel uitwisselbaar moet zijn. Het is noodzakelijk dat de voertuigen en de uitrusting daarvan voldoen aan dezelfde minimumeisen. Bij het oproepen van bijstand (klein- en grootschalig) moet men er op kunnen vertrouwen dat de bijstandseenheden over dezelfde operationele slagkracht beschikken als de eenheden van het eigen korps. De tankautospuit moet daarom gestandaardiseerd zijn. Zoals eerder bleek is dit in de jaren 80 een doorslaggevend argument geweest om de TS standaard met zes personen te bezetten. Vanwege deze eis uit het Besluit moet een bijstandsverlenende TS altijd bezet zijn met zes personen. De bezettingseisen gaan uit van interregionale bijstand en niet van het verlenen van bijstand binnen de grenzen van de eigen gemeente. In dit onderzoek gaan wij er echter van uit dat, wanneer een TS het verzorgingsgebied verlaat, er sprake is van bijstand en er dus wordt geopereerd met een bezetting van zes personen.

51 3. ONDERZOEKSOPZET, DATA EN ONDERZOEKSMETHODEN Leeswijzer In dit hoofdstuk verantwoorden wij de keuzes en uitgangspunten die ten grondslag liggen aan dit onderzoek. In paragraaf 3.1 gaan wij hier verder op in en beschrijven we in beknopte termen de onderzoeksopzet. In paragraaf 3.2 is te lezen welke data wij hebben gebruikt om tot antwoord op de onderzoeksvragen te komen. Daarnaast geven wij weer wat volgens ons de betrouwbaarheid en validiteit van dit onderzoek is. Vervolgens zullen wij de belangrijkste begrippen uit het onderzoek operationaliseren en geven we aan hoe we inhoud hebben gegeven aan de stipulatieve definities. Paragraaf 3.3 geeft in het kort weer welke onderzoeksmethoden en -technieken wij hebben gebruikt om tot resultaten te komen. 3.1 Onderzoeksopzet en uitgangspunten Dit onderzoek is een praktijkgericht onderzoek naar een organisatieverandering. In het onderzoek hebben wij gebruik gemaakt van wetenschappelijk methoden en technieken om kennis te vergaren over de effecten van een anders bezette TS. Wij pretenderen zeker geen wetenschappelijk onderzoek te doen, maar hebben elementen uit deze vorm van onderzoek geïmplementeerd om tot betrouwbare resultaten te komen Veldexperiment Om de effecten van een interventie op de bezetting van de TS inzichtelijk te maken is gekozen voor een praktijkgerichte benadering 23, in de vorm van een veldexperiment. Verschuren en Doorewaard (2007) stellen dat dit hét type onderzoek is dat gebruikt kan worden om ervaring op te doen met een nieuw te creëren situatie. Tevens is dit type onderzoek geschikt om na te gaan wat de effecten van een verandering zijn. Als voorwaarde stellen zij dat twee, zoveel mogelijk, gelijke groepen moeten worden geformeerd. De ene groep krijgt de interventie (in ons geval een andere bezetting, de TS i ), de andere niet (in ons geval de standaardbezetting, de TS s ). In ons onderzoek noemen we de eerste groep de experimentele groep en de tweede de controlegroep. Het is vooral van belang om te meten hoe de experimentele groep zich gedraagt als gevolg van de interventie (de doelvariabele). Belangrijke voorwaarde bij deze vorm van onderzoek is dat de interventie het enige verschil tussen beide eenheden is. Dit onderzoekstechnisch uitgangspunt was, naast het feit dat niet exact bekend is wat alternatieve brandbestrijdingstactieken en -technieken betekenen voor de veiligheid van het personeel, een belangrijke reden om het onderzoek te laten plaatsvinden binnen de grenzen 23 Verschuren (2009) onderscheidt twee vormen van praktijkgericht onderzoek: (a) organisatiegericht onderzoek en (b) beleidsgericht onderzoek. Het eerste richt zich veelal op een groep mensen die samenwerken, het tweede vaak op de collectiviteit (meestal in vormen van effecten op de samenleving). Veranderingen in organisatiegericht onderzoek zijn vaak ingrijpender en talrijker (radicaler) dan bij beleidsgericht onderzoek.

52 van de bestaande brandbestrijdingstactieken en -technieken. Door data van beide eenheden met elkaar te confronteren wordt kennis geproduceerd over de effecten van de TS i. Het bovenstaande is in figuur 3.1 weergegeven. Figuur 3.1 kennis als resultaat van de confrontatie tussen de TS i en de TS s Experimentele conditie: praktijkomgeving Meting aan: Experimentele eenheid Meting aan: Controle eenheid TS i TS s 36 CONFRONTATIE Data / kennis over Data / kennis over de TS de TS Onderzoekseenheden Brandweer Apeldoorn werkt zowel met beroeps- als vrijwillig personeel en wordt hierdoor een combikorps genoemd. De organisatiestructuren van een beroepskorps en een vrijwillig korps verschillen van elkaar. Gezien het doel van het onderzoek was het van belang om brandweerposten uit beide organisatievormen in het onderzoek te betrekken. Er is gekozen om gedurende één jaar drie brandweerposten te laten uitrukken met een andere bezetting: 1. Vosselmanstraat (24-uurs bezetting) 2. Wilmersdorf (dagbezetting) 3. De Maten (vrijwilligers) Deze drie brandweerposten zijn geselecteerd omdat ze een goede doorsnede vormen van brandweer Apeldoorn. Gezamenlijk dekken ze twee verschillende verzorgingsgebieden af. Gedurende de onderzoeksperiode is getracht naar elke brandmelding, waarbij het personeel van één van de posten moest uitrukken onderzoek te doen. Vanwege organisatorische redenen is dit niet te allen tijde gelukt. Kernbegrippen De data die we nodig hebben om kennis over de effecten van de TS i te generen, komen uit de empirie. Verschuren en Doorewaard (2007) geven aan dat de informatie die we zoeken in dit soort gevallen betrekking heeft op zintuiglijk waarneembare fenomenen in de werkelijkheid. Om te komen tot een zintuiglijke waarneming zijn de twee kernbegrippen (namelijk: (a) de doeltreffendheid van het repressief optreden en (b) de veiligheid bij repressief optreden) geoperationaliseerd door middel van stipulatieve definities en geïnstrumentaliseerd in meetinstrumenten. Bij praktijkgericht onderzoek kunnen definities van kernbegrippen uit de literatuur niet zonder meer worden overgenomen. Daarvoor zijn de begrippen in de literatuur vaak te abstract en algemeen omschreven. Om toch een overstap naar de empirie te kunnen maken stellen Verschuren en Doorewaard (2007) voor om gebruik te maken van stipulatieve

53 definities. Dit zijn definities die zijn ingevuld aan de hand van wat de onderzoeker verstaat onder een bepaald begrip. Van belang is dat noch de gangbaarheid, noch de waarheid maatgevend is maar de bruikbaarheid 24 ervan. Om te komen tot definities hebben wij de kernbegrippen uiteengerafeld. Deze, door Verschuren en Doorewaard, als multifunctionele methode omschreven manier van werken specificeert het kernbegrip door het uiteen te leggen in bijvoorbeeld: (a) dimensies/ aspecten/deelaspecten, of (b) categorieën en subcategorieën of (c) typen en subtypen. De uiteenrafelingen (boomdiagrammen) die wij voor ons onderzoek hebben gemaakt zijn gebaseerd op eerder onderzoek naar onze kernbegrippen. Hiermee bouwen wij voort op kennis van anderen (cumulativiteit-eis van onderzoek). Ter toetsing hebben wij onze boomdiagrammen onder meer besproken met prof. dr. I. Helsloot 25. Dit hebben we gedaan vanwege zijn onderzoek naar en publicaties over beide onderzoeksbegrippen. Onderzoeksmethoden Ons onderzoek is een combinatie van kwantitatief (extensief) en kwalitatief (intensief) onderzoek, waarbij overwegend de nadruk ligt op de kwantitatieve benadering. Swanborn (2008) ziet de begrippen extensief en intensief in principe als aanduidingen op een glijdende schaal van onderzoek in de breedte, naar onderzoek in de diepte. In de combinatie zijn allerlei tussenvormen denkbaar. Van deze tussenvorm hebben wij dan ook gebruik gemaakt. Zo bakenen wij door middel van extensief onderzoek de deelvragen in de breedte af en onderzoeken we ze via enkele casussen verder in de diepte. Swanborn spreekt in dit kader van simultaan onderzoek. De selectie van de casussen ten behoeve van de kwalitatieve analyse is een ad-hoc steekproef. Het kenmerkende hiervan is de afwezigheid van een tevoren vastgelegde systematiek; de keuze van de casussen hangt af van onze interpretatie van de resultaten uit het extensief onderzoek Meetinstrumenten Over een andere samenstelling op de TS is weinig onderzoek gepubliceerd. Daarom heeft ons onderzoek zich gericht op het verzamelen van data uit eerste hand. Hierdoor is getracht de werkelijkheid zo goed mogelijk te benaderen. Om het onderzoeksmateriaal te verzamelen zijn de kernbegrippen geïnstrumentaliseerd in drie meetinstrumenten: 1. Observatie door middel van waarneming: Op de locatie van de brand is een waarneming verricht aan de brandsituatie, de brandbestrijdingsprocessen en de wijze van optreden van het ingezette repressieve personeel. De waarnemingscategorieën zijn nauwkeurig verwerkt in een waarnemingsschema. Om strategisch gedrag bij de te observeren personen (in casu: de bezetting van de TS) te voorkomen is het waarnemingsschema niet bekend gemaakt. 2. Ondervraging door interview: Na afloop van een brandmelding is de bevelvoerder, de chauffeur en één willekeurig manschap van de eerst gealarmeerde TS gevraagd naar hun beleving over de doeltreffendheid van het uitgevoerde werk en hun persoonlijke veiligheid. Hiervoor is een semi-gestructureerd interview ontwikkeld. Om de betrouwbaarheid van de meting te vergroten is een instructie voor de interviewers gemaakt en zijn zij extern getraind. 24 Bruikbaar is een stipulatieve definitie als deze het begrip afbakent tot haalbare proporties, duidelijkheid geeft over de vraag welke waarneembare zaken in de werkelijkheid vallen onder de definitie en deze aansluit bij de doel- en vraagstelling van het onderzoek. 25 Prof. dr. I. Helsloot is hoogleraar Fysieke Veiligheid en Crisisbeheersing aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.

54 3. Inhoudsanalyse: Deze onderzoekstechniek is onder meer toegepast om kennis te genereren uit de bestanden van de meldkamer. Voorafgaand en tijdens het verloop van een incident verzamelt de meldkamer aanzienlijk veel data over bijvoorbeeld: de aard en omvang van het incident, de brandweereenheden die zijn gealarmeerd en de opkomsttijden. Ook is gebruik gemaakt van artikelen die in de media of via het internet zijn gepubliceerd. 38 De waarnemers zijn geselecteerd op basis van hun ervaring op het gebied van brandbestrijding of onderzoek naar de oorzaak en het verloop van een brand. Het merendeel van de waarnemers heeft geruime tijd gewerkt als operationeel leidinggevende en/of geeft instructie op het gebied van brandbestrijding. De helft van de waarnemers had geen arbeidsverhouding met brandweer Apeldoorn en woonde en werkte verspreid door het verzorgingsgebied van de gemeente Apeldoorn. Ze maakten geen deel uit van de bezetting van een TS en vervulden dus geen actieve rol tijdens de afhandeling van een brandmelding. Hiermee is getracht de onafhankelijkheid van de waarneming tot een maximum te bevorderen. De waarnemers observeerden de voortgang van de inzet vanaf de zijlijn. Voor de waarnemers is een specifieke waarnemingsinstructie geschreven. Dit alles had tot doel om de waarnemers zoveel mogelijk gelijke uitgangspunten te geven. In het kader van onderzoekertriangulatie (verschillende onderzoekers) is dit een belangrijk uitgangspunt (Verschuren, 2009). Om tijdig bij de afhandeling van een brandmelding te arriveren, verplaatsten de waarnemers zich met dezelfde spoed als de TS door het verkeer. De interviewers zijn geselecteerd op hun vermogen om te kunnen luisteren, de juiste vragen te kunnen stellen en door te kunnen vragen. Kort na de start van het onderzoek heeft een externe coach de interviewers getraind in het afnemen van interviews. Het overgrote deel van de interviewers (83%) was niet verbonden aan de Apeldoornse brandweerorganisatie. 3.2 Data en operationalisering In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van verschillende databronnen die zijn ondergebracht in een databank. De gegevens die zijn voortgekomen uit het onderzoek (waarnemings- interviewformulieren) zijn opgenomen in het databestand Brandweer Apeldoorn Zes Or less 2010 (BAZOS, 2010). Elke afhandeling van een brandmelding die is waargenomen en/of is geïnterviewd, is gekenmerkt als onderzoekseenheid (casus). Per onderzoekseenheid is op meerdere variabelen gemeten. Aan elke variabele is een waarde toegekend. Na bespreking van de validiteit van ons onderzoek zal de operationalisering van de belangrijkste variabelen worden weergeven en wordt er inzicht verleend in de verdeling van de waardes op deze variabelen. De uiteenzetting van onderzoekseenheden in variabelen en waarden is in figuur 3.2 gevisualiseerd.

55 Figuur 3.2 onderzoekseenheden, uiteengezet in variabelen en waarden Door middel van onderzoek doen we uitspraken over de werkelijkheid. Onderzoek Onderzoekeenheid = casus = afhandeling brandmelding Onderzoekeenheid = casus = afhandeling brandmelding Onderzoekeenheid = casus = afhandeling brandmelding Variabele 1 Variabele 2 Variabele 3 Variabele.. Variabele 1 Variabele 2 Variabele 3 Variabele.. Waarde 1 Waarde 2 Waarde. Waarde 1 Waarde 2 Waarde Interne validiteit en betrouwbaarheid Door het inzetten van verschillende meetinstrumenten en onderzoekers (interviewers en waarnemers) hebben we een meervoudige meting gerealiseerd. Dit is een probaat middel om de interne geldigheid 26 van het onderzoek te verbeteren (Verschuren, 2009). Hier ligt de relatie met de (interne) validiteit van ons onderzoek. We willen er namelijk zeker van zijn dat wat we zeggen te hebben gemeten, ook daadwerkelijk hebben gemeten. Om goede conclusies te kunnen trekken is het van belang dat de data zoveel mogelijk recht doen aan de werkelijkheid. Dit bepaalt in grote mate of we er in slagen over oorzaken en verschijnselen goede conclusies te trekken. De validiteit van de meting is, naast de causale relaties en het vermijden van systematische meetfouten, één van de aspecten van interne validiteit. Deze drie aspecten zijn voortdurend onder onze aandacht geweest. Om systematische waarnemingsfouten (waarbij het gedrag en/of de houding van de waarnemer of interviewer bepalend is) te voorkomen is er bijna maandelijks overleg gevoerd met de waarnemers en interviewers. Daarnaast is er veel éénop-één contact geweest tussen de projectleiding en de onderzoekzoekers. Tevens zijn de interviewers getraind, waarbij de nadruk heeft gelegen op de techniek van doorvragen en het belang van de rol als eerlijke ooggetuige. Bij dit laatste is niet de mening of opvatting van de interviewer van belang, maar wel die van de respondent. Zowel het interviewformulier als het waarnemingsschema is zeer regelmatig met de interviewers en waarnemers besproken. Dit had tot doel om onze kernbegrippen meer eenduidig te krijgen om zo misverstanden bij de interviews of waarnemingen te voorkomen Ons onderzoek is een iteratief proces geweest. Zo is gedurende het onderzoek het interviewformulier en het waarnemingsschema aangepast. Hiermee is geprobeerd beide schema s beter te laten aansluiten bij de bevindingen in de praktijk of de belevingswereld van de geïnterviewden. Ook is door voortschrijdend inzicht de onderzoeksopzet op enkele punten aangepast, zodat dit beter zou aansluiten bij de (veelal) weerbarstige praktijk. De aanpassingen zijn vooraf afgestemd met prof. dr. P.J.M. Verschuren Externe validiteit en generaliseerbaarheid De interne validiteit van het onderzoek is belangrijk zodat de conclusies die we trekken ook daadwerkelijk opgaan in de praktijk. Als de interne validiteit in orde is kunnen we echter alleen stellen dat de conclusies opgaan voor de onderzoekspraktijk. Doel van dit onderzoek is het leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling van nieuw lokaal beleid over een optimale (andere) bezetting van de TS per type incident. Om dit te realiseren moeten onze uitspraken en conclusies generaliseerbaar zijn (externe validiteit). Door middel van een getrapte steekproef hebben we geprobeerd de generaliseerbaarheid 26 De interne geldigheid heeft betrekking op het feit dat de mening van de onderzoekers, die is gebaseerd op het verzamelde materiaal, ook daadwerkelijk is onderzocht (Verschuren, 2009).

56 zo hoog mogelijk te laten zijn. Dit betekent dat de onderzochte afhandelingen van brandmeldingen een representatieve afspiegeling moeten zijn van het totaal aantal brandmeldingen dat Apeldoorn jaarlijks verwerkt. Elk van deze afhandeling is echter anders en brengt eigen risico s en andere doelen met zich mee. Hier hebben we door middel van kwalitatieve analyses aandacht aan geschonken. Ten behoeve van de in te zetten brandweereenheden (inzet en opschaling) heeft de brandweer een brand(melding) geclassificeerd in: (a) Kleine brand, (b) Middel brand, (c) Grote brand en (d) Zeer grote brand. In het kader van ons onderzoek hebben wij de laatste twee categorieën samengevoegd tot de categorie: (Zeer) grote brand. Tabel maakt de verdeling van de interviews en waarnemingen inzichtelijk naar categorisering voor inzet en opschaling. De tweede kolom ( ) geeft weer bij hoeveel afhandelingen van brandmeldingen Brandweer Apeldoorn in die periode heeft moeten optreden. Tabel representativiteit verzamelde data naar categorisering brandmelding voor inzet en opschaling Omschrijving Waarneming Interview N % N % N % Kleine brand , , ,2 Middel brand , , ,6 (Zeer) grote brand 20 1,4 1 0,6 3 1,2 40 Totaal , , ,0 Bron: CBS incidentenrapporten ( ), BAZOS (2010). Tabel laat zien dat de, in ons onderzoek, opgenomen interviews en de waargenomen branden in omvang een goede doorsnede zijn van de branden die brandweer Apeldoorn jaarlijks verwerkt. In werkelijkheid is 87,6% van de brandmeldingen in Apeldoorn een Kleine brand. In ons onderzoek hebben wij 132 Kleine branden waargenomen, wat neerkomt op 82,5%. Dit percentage ligt iets lager dan het werkelijke aantal Kleine brandmeldingen. In ons onderzoek zijn meer branden in de categorie Middel brand opgenomen dan, gezien een perfecte doorsnede, wenselijk is. 16,9% van de brandmeldingen die in het onderzoek zijn waargenomen was een Middel brand, tegenover 11,0% in de periode Een (Zeer) grote brand hebben we één keer waargenomen. Na afloop van afhandelingen van branden in de categorie Kleine brand zijn 185 interviews afgenomen. In totaal zijn er 243 interviews afgenomen, wat maakt dat het percentage interviews na een Kleine brand 76,2% van het totaal afgenomen interviews is. 1,2% van de interviews is afgenomen naar aanleiding van een (Zeer) grote brand. Dit percentage is iets lager dan op basis van de werkelijke verdeling wenselijk is. Ook het percentage interviews na een Middel brand (22,6%) is hoger dan op basis van de werkelijke verdeling wenselijk zou zijn, want in werkelijkheid is het percentage Middel branden 11,0%. In het kader van ons onderzoek is de classificatie Brandmelding verdeeld in de meldingscategorieën: (a) Binnenbrand, (b) Buitenbrand, (c) Verkeer, (d) Automatisch brandalarm en (e) Controle. Elke meldingscategorie is verder verdeeld in subcategorieën. De categorisering is ontleend aan het geïntegreerde meldkamersysteem van de (voormalige) Gemeenschappelijke Meldkamer Apeldoorn Zie het boomdiagram met de titel: Boomdiagram type incident. Dit is als bijlage opgenomen.

57 Tabel geeft een overzicht van de afhandelingen van brandmeldingen die in ons onderzoek zijn opgenomen. De eerste kolom geeft weer welke subcategorieën in ons onderzoek zijn betrokken. Per subcategorie laat de kolom zien hoeveel brandmeldingen brandweer Apeldoorn in de periode heeft afgehandeld. De volgende twee kolommen geven per subcategorie het aantal waarnemingen en interviews weer dat in ons onderzoek is opgenomen. Tabel representativiteit verzamelde data naar subcategorie van brandmelding Waarneming Interview N % N % N % Logeren 1 0,02 0 0,0 0 0,0 Bedrijf/industrie 80 1,42 9 5,6 15 6,2 Schuur 67 1,18 4 2,5 12 4,9 Spoor (TIS 2) 3 0,05 0 0,0 0 0,0 Schoorsteen 106 1, ,9 24 9,9 Wonen 300 5, , ,6 Gezondheid 10 0,18 0 0,0 0 0,0 Ontmoeting 23 0,40 3 1,9 3 1,2 Onderwijs 27 0,48 1 0,6 0 0,0 Ruigte / Struik 295 5,23 8 5,0 23 9,5 Wegenberm 15 0,26 1 0,6 0 0,0 Spoorberm (TIS 2) 6 0,11 0 0,0 0 0,0 Container / afval 466 8, ,6 16 6,6 Overige buitenbranden 270 4,79 5 3,1 12 4,9 Personenvervoer 237 4, , ,6 Vrachtvervoer 33 0,59 1 0,6 1 0,4 Handbrandmelding 250 4,44 2 1,3 3 1,2 Rookdetectie , , ,5 Sprinkleralarm 60 1,06 1 0,6 2 0,8 Via een PAC 141 2,50 7 4,4 4 1,6 Storing OMS 14 0,25 0 0,0 0 0,0 Specifieke melding 1 0,02 0 0,0 0 0,0 Binnenbrand na automaat 46 0,82 7 4,4 9 3,7 Onderzoek 100 1,77 5 3,1 3 1,2 Nablussing 26 0,46 0 0,0 0 0,0 Nacontrole 33 0,59 0 0,0 3 1,2 Totaal , , ,0 Bron: CBS incidentenrapporten ( ), BAZOS (2010) Tabel laat zien dat de steekproef redelijk goed overeenkomt met de werkelijke verdeling van brandmeldingen. In onze steekproef is een aantal subcategorieën oververtegenwoordigd: het percentage Bedrijf/industriebranden lag de afgelopen vier jaar op 1,4% (het percentage waarnemingen en interviews lag echter op respectievelijk 5,6% en 6,2%). Schoorsteenbranden, Woningbranden en Personenvervoer zijn ook oververtegen-

58 woordigd in de steeproef. Zo bevat de subcategorie Schoorsteenbrand in werkelijkheid 1,8% van alle brandmeldingen (het percentage waarnemingen en interviews lag echter op respectievelijk 6,9% en 9,9%). In de periode bedroeg het percentage Woningbranden 5,3% van het totaal. In ons onderzoek is deze subcategorie sterk oververtegenwoordigd (waarnemingen 15,0% en interviews 18,6%). Het aantal waargenomen branden in de subcategorie Personenvervoer lag op 10,0% en in deze subcategorie zijn 13,6% interviews afgenomen. Het percentage afhandelingen van brandmeldingen voor Personenvervoer bevatte de voorgaande vier jaar 4,2% van de afhandelingen van brandmeldingen. Er is één subcategorie die in de steekproef behoorlijk ondervertegenwoordigd, namelijk de subcategorie Rookdetectie. Het percentage Rookdetectie lag de afgelopen vier jaar op 53,7%. Dit is meer dan de helft van de afhandelingen van brandmeldingen die brandweer Apeldoorn jaarlijks verwerkt. In de steekproef is het percentage waarnemingen 23,8%, het percentage interviews is nog lager: 14,5%. 42 Een mogelijke verklaring voor de scheve verdeling is de tijdsduur van de inzet. De inzetten met een langere doorlooptijd 28 zijn oververtegenwoordigd. Bij inzetten met een kortere doorlooptijd zoals veelal het geval is bij een Rookdetectie was de TS vaak al weer vertrokken voordat de waarnemer ter plaatse was. Voor de interviews geldt dat de respons op een Woning- of een Schoorsteenbrand vele malen hoger was dan op een afhandeling van een Automatisch brandalarm. Na afloop van een afhandeling van een Automatisch brandalarm werd een interview als (totaal) overbodig ervaren. Gezien de scheve verdeling zijn incidenten die er gevoelsmatig toe doen oververtegenwoordigd. Wij hebben er voor gekozen om geen consequenties te verbinden aan de scheve verdeling. De mogelijkheid bestaat om met gewogen variabelen te werken. Dit zou betekenen dat de resultaten complex worden en interpretatie daarvan lastiger. Gezien het doel van het onderzoek én de logische verklaringen voor de scheve verdeling is hier niet voor gekozen. Wel wordt bij de resultaten weergeven wat de effecten zouden zijn wanneer de steekproef volledig representatief zou zijn geweest Data uit interviews Respons Voor de betrouwbaarheid van de data is het belangrijk dat zoveel mogelijk personen die worden gevraagd om deel te nemen aan een interview hier mee instemmen. Het aantal personen dat is benaderd én medewerking heeft verleend noemen we de respons. Het aantal mensen dat heeft afgezien heet de non-respons. Er wordt gestreefd naar zo een laag mogelijke non-respons. Uit tabel blijkt dat de non-respons tijdens ons onderzoek 12,2% was. Met een percentage van 87,8% is de respons erg hoog te noemen. Respondenten die niet wilden meewerken hadden hiervoor verschillende redenen. Geen tijd en geen interesse waren de meest voorkomende. Aan het einde van de onderzoeksperiode gaven steeds meer respondenten aan geen toegevoegde waarde te zien in het vrijmaken van tijd voor een interview. 28 In het kader van ons onderzoek verstaan wij onder doorlooptijd: de tijd die de afhandeling van een brandmelding vergt vanaf het moment van de fase van alarmering tot en met de fase van nazorg.

59 Tabel respons van de dataset BAZOS Bevelvoerder Chauffeur Manschap Totaal N % N % N % N % Non- Respons 5 5, ,2 3 3, ,2 Respons 85 94, , , ,8 Totaal , , , ,0 Bron: BAZOS (2010). Tabel laat zien dat de non-respons onder de chauffeurs het grootst was en het kleinst onder de manschappen. De manschappen zijn in dit onderzoek dan ook licht oververtegenwoordigd. Respondenten die tijdens de inzet chauffeur waren, zijn (met 28,8%) het minst vertegenwoordigd in het onderzoek. Het percentage bevelvoerders en manschappen is vrijwel aan elkaar gelijk, achtereenvolgens 35,0% en 35,8%. Een verklaring voor de relatief lage respons onder chauffeurs kan zijn dat zij zich slechts zijdelings bij een afhandeling van een brandmelding betrokken voelen. Uit de bestudering van de non-respons blijkt dit een veel voorkomende reden. Verhouding interviews in de experimentele en controlegroep Tijdens de onderzoeksperiode hebben we interviews afgenomen bij zowel repressief personeel uit de experimentele- als uit de controlegroep. Onder de controlegroep verstaan wij iedereen die met een standaardbezetting is uitgerukt. Meestal was dit een uitruk met zes personen, maar ook de uitrukken met zeven of acht personen zijn onder de controlegroep geschaard. Hiervoor is gekozen omdat deze bezetting de standaard was voor de betreffende respondent. De experimentele groep daarentegen bevat alleen respondenten die zijn uitgerukt met een TS i, die is bezet met vier man. Er zijn 206 respondenten in de experimentele groep. De controlegroep bevat 37 respondenten. De verdeling is in tabel weergegeven Tabel verdeling van de respondenten over de experimentele- en controlegroep N % V% Experimentele groep ,8 84,8 Controlegroep 37 15,2 15,2 Missende waarde 0 0 Totaal ,0 100,0 Bron: BAZOS (2010). Interviews per meldings-(sub)categorie De afhandelingen van brandmeldingen hebben we ondergebracht in (sub)categorieën. Tabel laat zien dat 40% van de respondenten is geïnterviewd na een afhandeling van een melding van Binnenbrand. Dit komt neer op 99 respondenten. Interviews in de meldingscategorie Controle zijn bij zes respondenten (2,4%) afgenomen. Deze meldingscategorie is hiermee het minst gevuld van alle categorieën.

60 Tabel interviews per melding(sub)categorie N % V % N % V % Logeren 0 0,0 0,0 Bedrijf/industrie 15 6,2 6,2 Schuur 12 4,9 4,9 44 Spoor 0 0,0 0,0 Schoorsteen 24 9,9 9,9 Wonen 45 18,5 18,5 Gezondheid 0 0,0 0,0 Ontmoeting 3 1,2 1,2 Onderwijs 0 0,0 0,0 Ruigte/struik 23 9,5 9,5 Wegenberm 0 0,0 0,0 Spoorberm 16 6,6 6,6 Container/afval 12 4,9 4,9 Overige buitenbranden 33 13,6 13,6 Personenvervoer 1 0,4 0,4 Vrachtvervoer 3 1,2 1,2 Handbrandmelding 35 14,4 14,4 Rookdetectie 2 0,8 0,8 Sprinkleralarm 4 1,6 1,6 Via PAC 0 0,0 0,0 Storing OMS 0 0,0 0,0 Specifieke melding 9 3,7 3,7 Binnenbrand na automaat 3 1,2 1,2 Onderzoek 0 0,0 0,0 Nablussing 3 1,2 1,2 Nacontrole 3 1,2 1,2 Binnenbrand 99 40,7 40,7 Buitenbrand 51 21,0 21,0 Verkeer 34 14,0 14,0 Automatisch brandalarm 53 21,8 21,8 Controle 6 2,5 2,5 Missende waarde 0 0,0 0 0,0 Totaal ,0 100, ,0 100,0 Bron: BAZOS (2010). Subjectieve veiligheid In de onderzoeksopzet wilden we voor elke fase van de afhandeling van brand het veiligheidsgevoel van de respondenten meten. Gezien de grote weerstand die dit onder het repressieve personeel met zich meebracht is besloten om op drie momenten het veiligheidsgevoel te meten. Dit is gebeurd naar aanleiding van de fases: (a) uitruk, (b) verkenning en (c) inzet. De metingen tezamen vormen de ervaren veiligheid.

61 Tabel subjectieve veiligheid per fase van afhandeling van brandmelding Uitruk Verkenning Inzet Ervaren veiligheid N % V % N % V% N % V% N % V% Zeer veilig 84 34,6 34, ,3 33, ,5 34, ,6 29,9 Veilig ,1 48, ,1 49, ,0 47, ,5 52,2 Neutraal 25 10,3 10,3 22 9,1 11,5 23 9,5 10, ,5 15,2 Onveilig 14 5,8 5,8 8 3,3 4,2 14 5,8 6,5 5 2,1 2,7 Zeer onveilig 3 1,2 1,2 2 0,8 1,0 3 1,2 1,4 0 0,0 0,0 Missende waarde 0 0, , , ,3 Totaal ,0 100, ,0 100, ,0 100, ,0 100,0 Bron: BAZOS (2010). Tabel laat zien dat de meeste respondenten de afhandeling van brandmelding als (zeer) veilig hebben ervaren. 82,1% van de respondenten heeft zich tijdens de gehele afhandeling van een brandmelding (zeer) veilig gevoeld. Echter voelden 2,7% van respondenten zich onveilig. Verder laat tabel zien dat het veiligheidsgevoel van de respondenten slechts in beperkte mate afhankelijk is van de fasen. Tijdens de uitruk (82,7%), de verkenning (83,2%) en de inzet (81,5%) is het percentage dat zich (zeer) veilig voelde vrijwel gelijk. Ook het aantal respondenten dat zich tijdens de inzet (zeer) onveilig voelde is vrijwel gelijk tijdens de verschillende fasen. Subjectieve doeltreffendheid De subjectieve doeltreffendheid is gemeten aan de hand van vragen die direct na afloop van de afhandeling van een brandmelding aan de respondent zijn gesteld. In het interview kon de respondent aangeven in hoeverre hij de inzet doeltreffend vond. Wij hebben de definitie van doeltreffendheid hierbij overgelaten aan de respondent. Door middel van argumenten en verklaringen kon hij zijn mening onderbouwen Tabel toont dat in 51,3% van de gevallen de respondent de inzet als zeer doeltreffend heeft ervaren. Bij 6,7% van de inzetten gaf de respondent aan dat hij de inzet (zeer) ondoeltreffend vond. Drie respondenten hebben geen oordeel gegeven over de doeltreffendheid van hun inzet. Tabel subjectieve doeltreffendheid van de afhandeling van een brandmelding Gehele inzet N % V% Zeer doeltreffend ,6 51,3 Doeltreffend 95 39,1 39,6 Neutraal 6 2,5 2,5 Ondoeltreffend 15 6,2 6,3 Zeer ondoeltreffend 1 0,4 0,4 Missende waarde 3 1,2 Totaal ,0 100,0 Bron: BAZOS (2010).

62 3.2.4 Data uit waarnemingen Gedurende de onderzoeksperiode zijn er 125 branden waargenomen waarbij het repressieve personeel is uitgerukt met een anders bezette TS. Daarnaast zijn 35 afhandelingen van brandmeldingen waargenomen waarbij de TS is uitgerukt met een standaard bezetting. Tabel geeft deze verdeling weer. In de onderzoeksopzet is gestreefd naar een gelijke verdeling tussen waarnemingen bij een afhandeling van een brandmelding door een TS s of een TS i. Vanwege organisatorische redenen hebben we echter geen gelijk aantal waarnemingen kunnen verrichten bij beide groepen. Tabel verdeling van de waarnemingen over de experimentele- en controlegroep N % V% Experimentele groep ,1 78,1 Controlegroep 35 21,9 21,9 Missende waarde 0 0,0 Totaal ,0 100,0 Bron: BAZOS (2010). 46 Er is gestreefd om waarneming te doen naar alle subcategorieën die in ons onderzoek zijn opgenomen. Gedurende de onderzoekperiode is echter niet in elke subcategorie een brandmelding geweest. Dit vormt een verklaring waarom in sommige categorieën geen waarnemingen zijn verricht. Tabel laat zien dat 35,5% van de waargenomen afhandelingen van brandmeldingen een Binnenbrand betrof. Hierbij ging het in de meeste gevallen (namelijk 24 keer) om een Woningbrand. De meeste waarnemingen zijn verricht in de categorie Automatisch brandalarm (34,4% van alle waarnemingen). 19,4% van de waarnemingen is verricht bij afhandelingen van brandmelding in de categorie Buitenbrand en 10,6% van de waarnemingen zijn uitgevoerd bij een brand in de categorie Verkeer.

63 Tabel waarneming per melding(sub)categorie N % V % N % V % Logeren 0 0,0 0,0 Bedrijf/industrie 9 5,6 5,6 Schuur 4 2,5 2,5 Spoor 0 0,0 0,0 Schoorsteen 11 6,9 6,9 Wonen 24 15,0 15,0 Gezondheid 0 0,0 0 Ontmoeting 3 1,9 1,9 Onderwijs 1 0,6 0,6 Ruigte/struik 8 5,0 5,0 Wegenberm 1 0,6 0,6 Spoorberm 0 0,0 0,0 Container/afval 17 10,6 10,6 Overige buitenbranden 5 3,1 3,1 Personenvervoer 16 10,0 10,0 Vrachtvervoer 1 0,6 0,6 Handbrandmelding 2 1,3 1,3 Rookdetectie 38 23,8 23,8 Sprinkleralarm 1 0,6 0,6 Via PAC 7 4,4 4,4 Storing OMS 0 0,0 0,0 Specifieke melding 0 0,0 0,0 Binnenbrand na automaat 7 4,4 4,4 Onderzoek 5 3,1 3,1 Nablussing 0 0,0 0,0 Nacontrole 0 0,0 0,0 Binnenbrand 52 32,5 32,5 Buitenbrand 31 19,4 19,4 Verkeer 17 10,6 10,6 Automatisch brandalarm 55 34,4 34,4 Controle 5 3,1 3,1 Missende waarde 0 0,0 0 0,0 Totaal ,0 100, ,0 100,0 Bron: BAZOS (2010) Objectieve veiligheid Wat is veiligheid? In hoofdstuk 2 hebben wij al gerefereerd aan de vele definities die dit begrip kenmerken. Er is weinig onderzoek beschikbaar waarin veiligheid bij het repressief optreden in kaart wordt gebracht. In ons onderzoek baseren wij ons dan ook op zoveel mogelijk deskundigheid en studies van anderen, wat echter niet wegneemt dat we benadrukken dat het geven van een volledige meting van veiligheid in onze ogen niet bestaat. In dit onderzoek trachten wij echter de veiligheid van het repressieve personeel zo goed mogelijk te benaderen. Dit doen we door rekening te houden met de contextafhankelijke factoren, die per afhandeling verschillen.

64 Wij veronderstellen dat de veiligheid van het repressieve personeel tijdens een inzet kan worden bedreigd door risico s. Hoewel niet elk risico daadwerkelijk afbreuk hoeft te doen aan de veiligheid, gebruiken wij risico s als belangrijkste indicator. Hiermee wijken we af van de veel gebruikte definitie van een risico. Veel deskundigen binnen de brandweer definiëren een risico als het product van de kans op een ongewenste gebeurtenis en de mogelijke effecten hiervan. Deze twee dimensies worden vooral aangewend om een proactief beleid te voeren ten aanzien van het beheersen van (maatschappelijke) risico s, die de veiligheid kunnen schaden. Zo wordt deze benadering bijvoorbeeld zichtbaar in het risicoprofiel, waar gesproken wordt over waarschijnlijkheid (kans) en impact (effect) van een ongewenste gebeurtenis. Het dimensioneren van een risico in kans en effect is in het bijzonder voor de verzekeringswereld een gebruikelijke maat voor een risico (Ale, 2003). Zoals gezegd wijken wij af van deze definiëring. Ons onderzoek richt zich op de risico s die daadwerkelijk optreden en niet op de risico s die mogelijk zouden kunnen voorkomen. Wij zijn van mening dat de daadwerkelijke risico s een beter beeld geven over de veiligheid bij repressief optreden dan een proactieve inschatting ervan. Helsloot et. al. (2007) stelt dat naarmate er meerdere risico s zijn, de kans op inbreuk op de veiligheid van het repressief optreden groter is. Hij geeft aan dat we echter geen exacte uitspraken kunnen doen over wat deze risico s precies betekenen voor de gezondheid van het personeel. Ongelukken onder personeel blijken vaak een samenloop van omstandigheden (verschillende risico s) te zijn. Impliciet stelt hij dat hoe meer onveilige omstandigheden zich voordoen, hoe groter de kans is op een inbreuk op de veiligheid van het repressieve personeel. Wij vinden dit een plausibele redenering. 48 In dit onderzoek zijn vier verschillende risicocategorieën opgenomen. We spreken over mentale gezondheidsrisico s wanneer door een afname van de mentale gezondheid risico s ontstaan. Wanneer door fysieke beperkingen van het repressieve personeel risico s ontstaan, spreken wij over fysieke gezondheidsrisico s. De derde risicocategorie die wij onderscheiden zijn de handelingsrisico s. Dit zijn risico s die ontstaan door foutief handelen door het repressieve personeel. Tot slot onderscheiden wij situationele risico s. Deze risico s ontstaan door de gevaren die zich voordoen in, op of rondom het voorwerp of object van brand. Uit tabel kunnen we opmaken dat er bij 15 van de waargenomen afhandelingen van brandmeldingen sprake was van een risico voor de mentale gezondheid. Het gaat hierbij om 9,4% van alle gevallen die zijn opgenomen in dit onderzoek. Een mentaal gezondheidsrisico is gemeten aan de hand de van mogelijkheid dat de afhandeling kan leiden tot een angststoornis. Tevens is gemeten wat de gemoedstoestand van het team tijdens het repressief optreden was. Indien de kans bestond op een angststoornis, of het repressieve personeel uitstraalde niet rustig te werken, spreken wij van een risico van de mentale gezondheid. Fysieke gezondheidsrisico s zijn minder vaak opgetreden dan mentale gezondheidsrisico s. Bij 7,5% van de inzetten zijn er risico s van de fysieke gezondheid van het repressieve personeel waargenomen. De risico s van de fysieke gezondheid zijn gemeten aan de hand van vermoeidheid en een piekbelasting tijdens de inzet. Situationele risico s komen voort uit gevaren 29 die in, op of om het object van brand bestaan. Deze risico s worden veroorzaakt door iets anders dan het optreden van het repressieve personeel. Tabel laat zien dat deze risico s bij 5,6% van de waargenomen afhandelingen van brandmeldingen bestonden. Risico s die ontstonden door het optreden van het repressieve personeel (handelingsrisico s) 30 kwamen in 6,9% van de gevallen voor. 29 Zie het boomdiagram met de titel: Boomdiagram veiligheid bij repressief optreden. Dit is als bijlage opgenomen. 30 Zie het boomdiagram met de titel: Boomdiagram veiligheid bij repressief optreden. Dit is als bijlage opgenomen.

65 Tabel de vier onderscheiden risicocategorieën Mentale gezondheidsrisico s N % V% Ja 15 9,4 9,4 Nee ,6 90,6 Missende waarde 0 0,0 Totaal ,0 100,0 Fysieke gezondheidsrisico s N % V% Ja 12 7,5 7,5 Nee ,5 92,5 Missende waarde 0 0,0 Totaal ,0 100,0 Situationele risico s N % V% Ja 9 5,6 5,6 Nee ,4 94,4 Missende waarde 0 0,0 Totaal ,0 100,0 Handelingsrisico s N % V% Ja 11 6,9 6,9 Nee ,1 93,1 Missende waarde 0 0,0 Totaal ,0 100,0 Bron: BAZOS (2010) In tabel zijn de vier risico s weergeven die wij in dit onderzoek onderscheiden. Naarmate meerdere risico s zich openbaren is de kans dat er inbreuk wordt gedaan op de veiligheid van het repressieve personeel groter. Wij veronderstellen hiermee dat wanneer er een inzet plaats vindt zonder risico s, de veiligheid van het personeel niet in het geding komt. Wanneer één risico zich openbaart spreken wij van een kleine inbreuk op de veiligheid. Bij twee risico s spreken wij van inbreuk op de veiligheid en bij drie en vier risico s spreken wij over achtereenvolgens veel en zeer veel inbreuk op de veiligheid van het repressieve personeel. Tabel risico s N % V% Zeer veel inbreuk op veiligheid 1 0,6 0,6 Veel inbreuk op veiligheid 1 0,6 0,6 Inbreuk op veiligheid 10 6,3 6,3 Weinig inbreuk op veiligheid 20 12,5 12,5 Geen inbreuk op veiligheid ,0 80,0 Missende waarde 0 0,0 Totaal ,0 100,0 Bron: BAZOS (2010).

66 Tabel laat zien dat er bij 80% van de afhandelingen van brandmeldingen geen inbreuk werd gedaan op de veiligheid van het repressieve personeel. In 12,5% van de gevallen was er sprake van weinig inbreuk op de veiligheid. Zowel veel als zeer veel inbreuk op de veiligheid van het repressieve personeel kwamen tijdens de onderzoeksperiode één keer voor. Objectieve doeltreffendheid De maat van objectieve doeltreffendheid is de algemene inschatting die de waarnemers hebben gegeven over de doeltreffendheid van de inzet en de verkenning. Zij hebben hun keuze bepaald aan de hand van de mate waarin het doel van de verkenning dan wel inzet is behaald, dit afgezet tegen de (brand)situatie en de middelen die tijdens de inzet zijn gebruikt 31. Tabel laat zien dat 93,1% van de uitgevoerde verkenningen doeltreffend was. De doeltreffendheid van de inzet lag iets lager (90,8%). Het grote aantal missende waarde in tabel kan verklaard worden. In geval van de verkenning is dit te verklaren doordat de waarnemers niet altijd op tijd ter plaatse konden zijn. Waarneming tijdens deze fase was dus niet mogelijk. Het percentage missende waarde bij de inzet is te verklaren doordat er niet in alle gevallen is overgegaan tot een inzet. De belangrijkste verklaring voor zowel de verkenning als de inzet is echter dat in de eerste versie van het waarnemingsschema deze vraag niet was opgenomen. 50 Tabel objectieve doeltreffendheid (van de verkenning en inzet) Verkenning Inzet Objectieve doeltreffendheid N % V% N % V% N % V% Zeer doeltreffend 24 15,0 41, ,4 35, ,8 39,2 Doeltreffend 30 18,8 51, ,0 55, ,5 53,6 Neutraal 1 0,6 1,7 5 3,1 5,7 3 1,9 3,1 Ondoeltreffend 2 1,3 3,4 3 1,9 3,4 4 2,5 4,1 Zeer ondoeltreffend 1 0,6 1,7 0 0,0 0,0 0 0,0 0,0 Missende waarde , , ,4 Totaal ,0 100, ,0 100, ,0 100,0 Bron: BAZOS (2010). De objectieve doeltreffendheid is een variabele die is aangemaakt op basis van de scores op doeltreffendheid van de verkenning en de inzet. Omdat op beide variabelen veel missende waarde waren, is er voor gekozen om de objectieve doeltreffendheid van het gehele optreden aan te maken indien op één van beide variabele een geldige score is gemaakt. Hier is op basis van praktijkervaring voor gekozen. Bij een zeer groot aantal gevallen heeft alleen een verkenning plaatsgevonden óf is deze juist overgeslagen. De verkenning, dan wel de inzet was in die gevallen de belangrijkste fase van het gehele optreden. Om zo min mogelijk data verloren te laten gaan hebben wij ervoor gekozen om op basis van één geldige score de objectieve doeltreffend op te nemen. 31 Zie het boomdiagram met de titel: Boomdiagram doeltreffendheid brandbestrijding. Dit is als bijlage opgenomen.

67 3.3 Methoden en technieken Zoals eerder aangegeven hebben wij in ons onderzoek gebruik gemaakt van zowel kwantitatieve als kwalitatieve methoden en technieken om tot antwoorden op de onderzoeksvragen te komen. De hoofdstukken die antwoord geven op de deelvragen zijn op gelijke wijze opgebouwd. In elke omkaderde paragraaf geven we een statistische onderbouwing van de resultaten die worden gepresenteerd. Vervolgens geven we de kwantitatieve resultaten door middel van een figuur en tekst weer. Tot slot worden de gevonden resultaten met theorieën en kwalitatieve data onderbouwd Kwantitatieve onderzoeksmethode Alle kwantitatieve data die zijn voortgekomen uit de interview- en waarnemingsformulieren zijn opgenomen in het databestand BAZOS (2010). Met behulp van het programma Statistical Package for the Social Sciences (SPSS) hebben wij analyses uitgevoerd om tot resultaten te komen. De resultaten leiden tot antwoorden op onze onderzoeksvraag en deelvragen. Om de uitkomsten uit onze statistische analyses te duiden geven wij bij elk antwoord op een deelvraag in de tweede paragraaf aan hoe deze uitkomsten geïnterpreteerd moeten worden. In het vervolg van deze paragraaf zullen wij zeer kort stilstaan bij een aantal belangrijke aspecten om de gevonden verbanden te duiden. Associatiemaat Somers-D Tabel De associatiemaat Somers-D is een maat die Somers D Sterkte verband door middel van een getal de sterkte van een < 0.1 Geen verband verband weergeeft tussen twee variabelen van ordinaal of nominaal meetniveau. De meeste Zwak verband variabelen die wij in het onderzoek hebben Redelijk sterk verband opgenomen zijn van ordinaal meetniveau en wij verwachtten een eenzijdig verband, we verwachtten namelijk dat de bezetting van de TS Sterk verband >.81 Zeer sterk verband van invloed is op de veiligheid dan wel doeltreffendheid van het repressief optreden. Een tweezijdig verband zou gebruikt moeten worden wanneer we een samenhang zouden willen vaststellen. In dit geval willen we echter een effect in kaart brengen. De Somers-D is hiervoor een geschikte maat De waarde van de Somers-D kan lopen van -1 tot 1. Wanneer de Somers-D lager is dan 0 dan treffen we een negatief verband aan, is de Somers-D groter dan 0 dan treffen we een positief verband aan. Hoe dichter de Somers-D bij 0 ligt, hoe zwakker het gevonden verband is. Tabel geeft weer welke bewoordingen wij gebruiken om de sterkte van bepaalde verbanden te duiden. T-test De T-test is een statistische toets die berekent of de gemiddelde van twee groepen van elkaar verschilt. Deze maat kan gebruikt worden wanneer een ordinale variabele wordt afgezet tegen een variabele van interval meetniveau. De T-test geeft aan in hoeverre de gemiddelden van elkaar afwijken en bekijkt daarnaast of het gevonden verschil significant is. Significantie Bij elke associatiemaat of T-test geven wij de significantie weer. Die toont de betrouwbaarheid van het gevonden verband. De significantie van het gevonden verband geeft weer in hoeverre we met zekerheid kunnen stellen dat het verband bestaat. De significantie van een verband kan variëren van 0 tot 1. Naarmate de significantie dichter bij 1 ligt neemt de onzekerheid van het gevonden verband toe.

68 Voor meer achtergrondinformatie over de Somers-D, de T-test en de significantie verwijzen wij naar: Beschrijvende statistiek, het berekenen en interpreteren van tabellen en statistieken (Groningen, van en Boer, de, 2010). In dit onderzoek sluiten wij aan bij de wetenschappelijke normen als wij stellen dat we met zekerheid spreken over een gevonden verband. In deze gevallen ligt de significantie lager dan.05 en is de kans dat het gevonden verband op toeval berust minder dan 5%. We kunnen in deze gevallen dan met 95% zekerheid stellen dat het gevonden verband voor de onderzoekspraktijk ook daadwerkelijk bestaat. Wanneer we een significantie van meer dan.1 aantreffen gaan wij niet inhoudelijk in op het gevonden verband, aangezien de kans dat het gevonden verband op toeval berust dan meer dan 10% is. In dat geval zeggen wij dat we geen verband hebben vastgesteld. De significantie van de gevonden verbanden wordt beïnvloed door twee verschillende aspecten. Enerzijds is dit de hoeveelheid casussen die wordt opgenomen om een verband in kaart te brengen. Concreet betekent dit dat naarmate er meer afhandelingen van brandmeldingen in een vergelijking worden opgenomen, de kans dat we significante verbanden aantreffen stijgt. Anderzijds wordt de significantie bepaald door de grote van het aangetroffen verschil. Dit betekent dat, naarmate een verschil groter is, de kans dat we een significant verband aantreffen toeneemt. 52 Indexcijfers Elk hoofdstuk waarin antwoord wordt gegeven op een deelvraag eindigt met een tabel met indexcijfers. Deze indexcijfers zijn gebaseerd op het percentage waarin de TS i (volkomen) veilig dan wel (volkomen) doeltreffend heeft opgetreden. Doordat we te maken hebben met een scheve verdeling kan met behulp van indexcijfers worden weergeven in hoeverre Brandweer Apeldoorn veilig dan wel doeltreffend zou optreden indien er geen sprake geweest zou zijn geweest van een scheve verdeling. Voorbeeld: Stel: 80% van het personeel voelt zich met een TS i veilig tijdens een afhandeling van een brandmelding in de categorie Binnenbrand. Dit geeft een indexcijfer van.80. In werkelijk valt 10,9% van de afhandelingen in de categorie Binnenbrand. Wij stellen dat dan te verwachten is dat bij (10,9% *.80=) 8,72% van afhandelingen van brandmeldingen het personeel zich veilig voelt. Door dit voor alle categorieën te doen en de uitkomsten bij elkaar op te tellen komt er een verwachtingspercentage uit dat weergeeft bij hoeveel procent van alle afhandelingen van brandmeldingen van een TS i het personeel zich veilig voelt Kwalitatieve onderzoeksmethode Beschikbare bronnen: Waarnemingsformulieren Interviewformulieren Meldkamerrapporten Foto s Geluidsfragmenten GMA Ingevulde CBS-formulieren Gespreksverslagen Naast de kwantitatieve analyses hebben wij ook veel kwalitatieve analyses uitgevoerd op de beschikbare data. Kwalitatieve analyses zijn uitgevoerd door van bepaalde afhandelingen van brandmeldingen een reconstructie te maken aan de hand van de verschillende databronnen die wij tot onze beschikking hadden. Deze kwalitatieve analyses zijn gemaakt op casussen die op basis van de kwantitatieve analyses zijn geselecteerd. Door het uitvoeren van kwalitatieve analyses hebben wij verklaringen gevonden die de resultaten uit de kwantitatieve analyses in een context kunnen plaatsen.

69 4. OBJECTIEVE DOELTREFFENDHEID Leeswijzer Dit hoofdstuk gaat over de objectieve doeltreffendheid van het repressief optreden. De objectieve doeltreffendheid wordt gegeven de (brand)situatie gezien als de mate waarin het doel van de brandbestrijding wordt bereikt met een maximale schadebeperking in: (a) materiële en immateriële zin, tegen: (c) minimale kosten (met behoud van kwaliteit van repressie) en met (d) maximale opbouw van praktijkervaring van het personeel. Samen zijn al deze facetten in de context van de afhandeling van een brandmelding beoordeeld. Na presentatie en beantwoording van de deelvraag volgt de statistische onderbouwing, en worden de resultaten aangeboden. 4.1 Antwoord op de deelvraag Welke effecten heeft een TSi (a) op de objectieve doeltreffendheid van het repressief optreden bij brandmeldingen, (b) vergeleken met een TSs en (c) in hoeverre verschillen deze per meldingscategorie? Het optreden van het personeel van een TS i heeft een beperkt effect op de objectieve doeltreffendheid als die wordt vergeleken met TS s. Het doel van de brandbestrijding is te allen tijde gehaald 32. Op basis van de verzamelde data concluderen we dat de afhandeling van een brandmelding door het personeel van een TS i minstens zo doeltreffend is geweest als wanneer het personeel van een TS s de brandmelding zou hebben afgehandeld De afhandeling van brandmeldingen door personeel van een TS i heeft niet geleid tot een waarneembare toe- of afname van de materiële en/of immateriële schade. Daarnaast concluderen we dat de middelen die door het personeel van een TS i zijn gebruikt niet verschillen van de middelen die het personeel van een TS s gebruikt. We constateren dat de praktijkervaring die het personeel van de TS i opdoet groter is dan wanneer zij uitrukt met een TS s. Wanneer we kijken naar de meldingsclassificatie, kunnen we concluderen dat bij afhandelingen van brandmeldingen in de categorieën Verkeer, Automatisch brandalarm en Controle een TS i in alle gevallen doeltreffend is opgetreden. Bij Binnenbranden is het repressieve personeel van de TS i in geen enkel geval ondoeltreffend geweest. Alleen bij Buitenbranden is er sprake van dat in bepaalde gevallen ondoeltreffend is opgetreden. In 20% van deze gevallen had de afhandeling van de brandmelding op een meer doeltreffende wijze kunnen verlopen. 32 De doelen zijn: overslag voorkomen, doorslag voorkomen, beperken van nevenschade, beperken van effectschade, slachtoffer(s) veiligstellen, controle op slachtoffer(s), ontruimen van de brandomgeving en bronbestrijding.

70 Statistische zekerheid In dit hoofdstuk wordt de objectieve doeltreffendheid beschreven. Er is onderscheid gemaakt tussen de TS i en TS s. Daarnaast is er onderscheid gemaakt tussen de verkenning- en inzetfase en tussen de meldingscategorieën van de afhandelingen van een brandmelding. Objectieve doeltreffendheid 1. Verschil tussen TS i en TS s De objectieve doeltreffendheid van het repressief optreden verschilt niet tussen een TS i dan wel een TS s. Op basis van de statistische vergelijking kunnen we stellen dat de doeltreffendheid van het optreden van een TS i gelijk is aan die van de TS s, zowel tijdens het gehele optreden als tijdens de verkenning en de inzet. We treffen zeer minimale verschillen aan. Deze zijn verre van significant. TS i versus TS s N= Somers D Sig: Gehele optreden Verkenning Inzet We stellen dat er binnen de onderzoekspopulatie geen verschil bestaat in de doeltreffendheid van het repressief optreden tussen een TS s en een TS i Verschillen tussen de meldingsclassificaties (TS i ) De doeltreffendheid van het repressief optreden met een TS i verschilt niet per meldingsclassificatie. We treffen geen significante verbanden aan en moeten daarom concluderen dat er geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de verschillende meldingsclassificaties. N= Somers D Sig: Binnenbrand- Buitenbrand Binnenbrand- Verkeer Binnenbrand- Automatisch brandalarm Binnenbrand- Controle Buitenbrand- Verkeer Buitenbrand- Automatisch brandalarm Buitenbrand- Controle Verkeer- Automatisch brandalarm Verkeer- Controle Automatisch brandalarm- Controle Hoewel er geen verbanden worden aangetroffen kunnen we wel opmaken dat er indicaties zijn voor verbanden. Het lijkt erop dat een TS i bij branden in het Verkeer het minst doeltreffend kan optreden, gevolgd door Binnenbranden en Buitenbranden. Het te lage aantal casussen in bepaalde categorieën zou een verklaring kunnen vormen voor het weinige aantal significante verbanden dat wordt aangetroffen. Bron: BAZOS 2010.

71 Vervolg statistische zekerheid 3. Verschil in bezettingsgraad tussen TS i en TS s : De bezettingsgraad geeft aan hoeveel procent van het repressieve personeel dat ter plaatse was ook daadwerkelijk is ingezet. De onderstaande tabel laat zien dat bij de TS i gemiddeld 84,5% van het personeel dat ter plaatse was ook daadwerkelijk is ingezet. Bij de TS s werd 64,8% van het personeel ook daadwerkelijk ingezet. Het gaat hier om een groot verschil, dat met een zeer grote mate van zekerheid (meer dan 99%) kan worden vastgesteld. N= Gemiddelde Verschil Sig: TS i ,49 TS s 35 64,77 19, Repressief personeel dat uitrukt met een anders bezette TS wordt vaker ingezet dan personeel dat uitrukt met een standaard bezette TS. Dit betekent dat bij het personeel dat uitrukt met een anders bezette TS, de kans dat zij praktijkervaring opdoet hoger ligt dan wanneer zij uitrukt met een standaard bezette TS. 4. Verschil in bezettingsgraad tussen Kleine brand en Middel brand De bezettingsgraad laat zien dat bij Kleine branden het repressieve personeel dat is uitgerukt vaker is ingezet dan bij een Middel brand. Bij Kleine branden is gemiddeld 82,86% van het personeel dat ter plaatse was ook daadwerkelijk ingezet tegenover 66,69% van het personeel dat ter plaatse was bij een Middel brand. Dat de twee gemiddelden daadwerkelijk van elkaar verschillen stellen we met meer dan 99% zekerheid vast. 555 N= Gemiddelde Verschil Sig: Kleine brand ,86 Middel brand 23 66,69 16, Bij Kleine branden wordt het repressieve personeel dat ter plaatse is vaker ingezet dan bij Middel branden. Een andere bevinding is dat er een negatief verband bestaat tussen het aantal personeelsleden dat ter plaatse is en het aantal personeelsleden dat wordt ingezet. Dit betekent dat naarmate er minder personeel ter plaatse is, de bezettingsgraad stijgt. Dit kunnen we met meer dan 95% zekerheid stellen. Bron: BAZOS Objectieve doeltreffendheid TS i De effecten van een TS i op de objectieve doeltreffendheid is één van de aspecten die in dit onderzoek naar voren komen. In veel gevallen heeft de TS i doeltreffend opgetreden. In 91,5% van de gevallen is het personeel van de TS i in staat geweest om een (volkomen) doeltreffende verkenning uit te voeren. Bij 96,5% van de gevallen is zij in staat geweest om de inzet (volkomen) doeltreffend te laten verlopen. Figuur 4.2 toont dat het repressieve personeel in 5,7% van de gevallen geen doeltreffende verkenning kon uitvoeren. Gedurende de inzetfase heeft het personeel slechts in 1,8% van de gevallen niet doeltreffend opgetreden met een TS i.

72 Figuur Objectieve doeltreffendheid (TS i ) in procenten ,6 42,9 35,1 61,4 40,0 55, ,9 5,7 1,8 1,8 1,5 3,1 0,0 0,0 0,0 Verkenning Inzet Gehele optreden Volkomen doeltreffend Neutraal Doeltreffend Ondoeltreffend 56 Uit de kwalitatieve analyses blijkt dat slechts in twee gevallen de ondoeltreffendheid van het repressief optreden te wijten was aan de bezetting van de TS. Tijdens het eerste voorval was vooral de verkenningsfase ondoeltreffend, tijdens het tweede vooral de (ondersteuning voor de) inzetfase. Zo kon het repressieve personeel bij een brand in een slaapkamer de verkenning niet snel genoeg uitvoeren. Pas na aankomst van de tweede TS kon de verkenning volledig worden afgerond, terwijl het personeel van de TS i al wel was ingezet voor een blussing. Ondanks een ondoeltreffende verkenning volgde echter een doeltreffende inzet, waarbij het repressieve personeel in staat was de brand te doven zonder dat er sprake was van (veel) extra schade. In het andere geval moest bij een brand in het verkeer worden opgeschaald doordat het personeel van de TS i geen mogelijkheid zag om een waterwinning op te bouwen, maar dit wel nodig achtte. De tweede TS moest slechts voor beperkte ondersteuning worden ingezet en daarna kon al snel het signaal brand meester worden gegeven. In dit geval was de inzet van een TS s waarschijnlijk doeltreffender geweest, aangezien er dan niet opgeschaald had hoeven worden. Het sein brand meester is bij 107 afhandelingen van brandmeldingen gegeven. Bij 82,7% van de gevallen gebeurde dit binnen vijftien minuten. Bij 14,8% van de gevallen werd het sein brand meester na 15 minuten, maar wel binnen 30 minuten gegeven. In de overige gevallen verstreek er meer tijd. Uit kwalitatieve analyses blijkt dat de tijd die verstreek voordat het sein brand meester werd gegeven, weinig werd beïnvloed door de bezetting van de TS. Hoewel bij enkele gevallen een inzet langer duurde doordat er minder personeel ter plaatse was, heeft dit nauwelijks effect gehad op de doeltreffendheid van het repressief optreden. Dit stellen we omdat het de doelstelling van de brandbestrijding niet in het geding bracht.

73 Ter illustratie: casus uitslaande brand in twee campers Situatie Even na middernacht alarmeert de meldkamer de bezetting van een TS i en een TS S. In eerste instantie wordt de melding Woningbrand aangemaakt, later wordt dit gewijzigd als blijkt dat twee campers in brand staan. Het vermoeden bestaat dat in één camper mensen verblijven. Op dat moment is de brand al uitslaand. Interventie door de brandweer en het effect De brandbestrijding richt zich in eerste instantie op het controleren of er zich mensen in de camper bevinden. Al snel blijkt dit niet het geval te zijn. Het repressieve personeel zet zich in om overslag van de brand te voorkomen. Dit doet men door direct de vuurhaard te bestrijden. De TS s wordt ingezet op het opbouwen van de waterwinning. Hiervoor gebruikt men een ondergrondse brandkraan, waarbij de afstand tussen de TS en het hydrant 40 meter is. De bevelvoerder van de TS i besluit om twee stralen hoge druk in te zetten. Naar schatting wordt van de liter water uit de tank van de TS i verbruikt. Naast een continue watervoorziening is ruim liter water voorradig door de aanwezigheid van twee tankautospuiten. Het ingezette personeel laat de indruk achter dat ze erg gemotiveerd met de klus bezig is en goed weet wat ze doet. In totaal zijn 8 manschappen en twee bevelvoerders ter plaatse. Tijdens de blussing zijn drie manschappen en één bevelvoerder ingezet. Geen van hen is gedurende de inzet- en afbouwfase afgelost. De inzetfase wordt als snel en kordaat getypeerd, men bereikt in een vlot tempo de doelen van de brandbestrijding namelijk: (a) het controleren op mogelijke slachtoffers, (b) het voorkomen van overslag en (c) het blussen van de vuurhaarden Schade De twee campers zijn volledig vernield. De geschatte schade is minder dan ,-. De brand leidde niet tot slachtoffers of persoonlijk letsel onder het ingezette repressieve personeel. Bron: BAZOS, incidentrapport GMA. 4.3 Objectieve doeltreffendheid op de TS i in verhouding tot de TS s Wanneer we spreken over de objectieve doeltreffendheid van het repressief optreden dan richten we ons op twee fasen, namelijk de verkenning en de inzet. De doeltreffendheid van de verkenning is weergegeven in figuur en de doeltreffendheid van de inzet in figuur Repressief personeel uit de experimentele groep voert in 42,9% van de gevallen een doeltreffende verkenning uit, tegenover 39,1% van het personeel dat uitrukt met een standaard bezette TS. De standaard bezette TS is echter in alle gevallen (volkomen) doeltreffend.

74 Figuur Objectieve doeltreffendheid verkenning in procenten ,9 39,1 48,6 56, Volkomen doeltreffend 2,9 5,7 0,0 0,0 0,0 2,0 Doeltreffend Neutraal Ondoeltreffend Volkomen ondoeltreffend TSi TSs 58 Tijdens de verkenningsfase is er geen verschil waar te nemen in de mate van (objectieve) doeltreffendheid tussen een TS i en een TS s. Hoewel figuur laat zien dat het repressieve personeel van de TS s gedurende de onderzoeksperiode in 95,7% van alle gevallen een doeltreffende verkenning kon uitvoeren (en het personeel van de TS s slechts in 91,5% van de gevallen) kunnen we niet met zekerheid stellen dat er een verschil bestaat in de doeltreffendheid van het optreden tijdens de verkenningsfase. Figuur toont dat de TS s tijdens de inzetfase vaker ondoeltreffend heeft opgetreden dan TS i. In 20,0% van de gevallen trad het personeel van de TS s niet doeltreffend op, tegenover 3,6% van de gevallen waarin werd opgetreden door personeel dat uitrukte met een TS i. We kunnen niet met zekerheid stellen dat de gevonden verschillen bestaan. Figuur Objectieve doeltreffendheid inzet in procenten ,1 36,7 61,4 43, Volkomen doeltreffend 13,3 6,7 1,8 1,8 0,0 0,0 Doeltreffend Neutraal Ondoeltreffend Volkomen ondoeltreffend TSi TSs

75 De doeltreffendheid tijdens de inzet geeft dus een andere beeld dan de doeltreffendheid tijdens de verkenning. Tijdens de inzetfase wordt er door personeel van de TS s vaker niet doeltreffend gehandeld dan door personeel van de TS i. In 6,7% van de gevallen is het optreden van het personeel van de TS s zelfs ondoeltreffend. Bij het optreden van personeel dat is uitgerukt met een TS i, is dit percentage slechts 1,8%. Dit verschil kan verklaard worden doordat het repressieve personeel van de TS i meer alert is op de brandsituatie en de omgeving waarin de brand zich bevindt. Deze hogere mate van situationeel bewustzijn kan het resultaat zijn van verminderde veiligheidsgevoelens. Dit fenomeen komt in de hoofdstukken 5 en 7 uitgebreid aan de orde. De verhoging van het situationeel bewustzijn kan leiden tot het feit dat het personeel beter nadenkt voordat ze tot handelen overgaat. Dit heeft een positief effect op de doeltreffendheid van het repressief optreden. De hoge mate van doeltreffendheid van het repressief optreden kan deels verklaard worden doordat de schade volgens de waarnemers niet beperkt zou zijn geweest wanneer de TS i als een standaard bezette TS zou zijn uitgerukt. Wij hebben geen relatie aangetroffen tussen de bezetting van de TS en de (im)materiële schade als gevolg van de brand. Uit de kwalitatieve analyses blijkt dat een TS i alle gestelde doelen kon bereiken. Bij 96,8% van de afhandelingen van brandmeldingen hebben wij nauwelijks effecten voor het milieu waargenomen. Bij de afhandelingen van brandmeldingen waar wel effecten voor het milieu zichtbaar waren ging het om het neerslaan van roetdeeltjes in de omgeving, verontreiniging van het grondwater of de lucht. Er is geen reden om aan te nemen dat deze schade niet was ontstaan (of minder was geweest) wanneer de TS met meer mensen was uitgerukt. Zo blijkt uit de kwalitatieve analyse dat het personeel van een TS i in alle gevallen direct is overgegaan tot een inzet en geen enkele keer heeft gewacht tot er ondersteuning aanwezig was. Het optreden van het repressieve personeel was in de meeste gevallen, waarbij schade voor het milieu was waar te nemen, doeltreffend. Waarnemers geven hiermee aan dat het personeel gehandeld heeft zoals van hen verwacht mocht worden en dat de schade geen gevolg is geweest van een andere bezetting óf foutief handelen door het repressieve personeel De personeelskosten zijn niet onderzocht, maar aangenomen kan worden dat deze door inzet van een TS i zijn gedaald. Vrijwilligers die per uur betaald worden leveren bij een model waar de TS uitrukt met vier man minder personele lasten op. Gedurende de onderzoeksperiode is de kazernering van het beroepspersoneel niet aangepast en zijn deze kosten dus gelijk gebleven. We kunnen aannemen dat de arbeidsprocessen op de posten aan de Vosselmanstraat en Wilmersdorf minder zijn verstoord door de uitrukken met een TS i dan ingeval van een TS s. De verbruiksmiddelen (bijvoorbeeld: blusstof en ademlucht) die het personeel gedurende de afhandelingen van brandmeldingen heeft gebruikt verschillen niet tussen de TS i en TS s. Ter compensatie van een tekort aan personeel zou het voor de hand kunnen liggen dat het personeel van de anders bezette TS meer middelen zou gebruiken om het personeelsgebrek op te vangen. Dit hebben wij gedurende de onderzoeksperiode echter niet geconstateerd. Het opdoen van praktijkervaring wordt in dit onderzoek gezien als een belangrijk aspect bij het repressief optreden, het richt zich op de kwaliteit ervan. Uit onderzoek naar vakbekwaamheid (Apeldoorn, 2009) komt naar voren dat er een kentering is waar te nemen in het stelsel van brandweeropleidingen. Waar in het verleden het brandweeronderwijs vooral gericht was op informatieoverdracht speelt vandaag de dag het leren in de praktijk een prominentere rol. Het blijkt dat, om de kennis en vaardigheden van het personeel op niveau te houden, het van belang is dat het repressieve personeel zoveel mogelijk ervaring op de werkplek opdoet. Immers hier openbaart de complexiteit van het (repressieve) vak zich in zijn volheid.

76 Uit ons onderzoek blijkt dat bij de afhandelingen van brandmeldingen met een anders bezette TS, gemiddeld 84,5% van het personeel daadwerkelijk wordt ingezet. Wanneer een TS uitrukt met de standaard bezetting is dit percentage lager (namelijk 64,8%). Het gevonden verschil is met zekerheid vast te stellen en is vrij groot. Dit betekent dat het uitrukken met een andere bezetting leidt tot het vergroten van de praktijkervaring van het repressieve personeel van de TS i. Dit komt direct ten goede aan hun kwaliteiten én hun veiligheid en indirect ten goede aan de kwaliteit van de brandweerzorg. Gedurende de onderzoeksperiode heeft de bevelvoerder van de TS i in 15,8% van alle gevallen opdracht gegeven om op te schalen. In vijf gevallen was een mogelijk slachtoffer de reden. In één geval werd opgeschaald vanwege de waterwinning en in twee gevallen vanwege de aanvoer van materiaal (onder andere een warmtebeeldcamera). Twee inzetten kenden meerdere zwaartepunten, wat aanleiding vormde om de hulpverleningsorganisatie uit te breiden. De bevelvoerder van de TS s heeft gedurende de onderzoeksperiode in 8,3% van de gevallen opgeschaald. Hoewel het erop lijkt dat de bevelvoerder van een TS i vaker opschaalt, kunnen we dit niet met (statistische) zekerheid stellen. 60 Wanneer we kijken naar de omvang van de brandmeldingen dan kunnen we opmaken dat bij Kleine branden 82,7% van het personeel dat ter plaatse was ook daadwerkelijk wordt ingezet. Bij meldingen van Middel branden wordt slechts 66,7% van het aanwezige personeel ook daadwerkelijk ingezet. Bij 20 van de 27 afhandelingen van brandmeldingen in de categorie Middel brand zijn er niet meer dan acht personen ingezet en had kunnen worden volstaan met het inzetten van twee TS i en. Er is een tendens waar te nemen dat naarmate er meer personeel ter plaatse is, het aantal personeelsleden afneemt dat ook daadwerkelijk wordt ingezet. 4.4 Objectieve doeltreffendheid per meldingscategorie De objectieve doeltreffendheid per meldingscategorie zoals weergegeven in figuur 4.4 toont dat het repressieve personeel van de TS i alleen tijdens afhandelingen van brandmeldingen in de categorie Buitenbrand ondoeltreffend is opgetreden. In 8,3% van de gevallen zijn de doelen van brandbestrijding niet binnen een acceptabele tijd of op een goede manier tot stand gekomen. Een voorbeeld hiervan is de bestrijding van een brand in een hooiopslag. Hierbij werd geen gebruik gemaakt van ademlucht, omdat dit de arbeid extra zou verzwaren en geen aflossing voor handen was. Voor de afhandelingen van brandmeldingen in de categorieën Verkeer, Automatisch brandalarm en Controle geldt dat het personeel van een anders bezette TS te allen tijde (volkomen) doeltreffend is opgetreden, aangezien in alle gevallen het doel van de brandbestrijding werd gehaald. Bij Binnenbranden is in 95,8% van de gevallen doeltreffend opgetreden.

77 Figuur Objectieve doeltreffendheid per meldingscategorie (TS i ) in procenten 4,0 8,3 56,0 58,3 77,8 40,0 33,3 22,2 44,4 56,0 Binnenbrand Buitenbrand Verkeer Automatisch brandalarm 100,0 Controle Volkomen doeltreffend Doeltreffend Neutraal Ondoeltreffend Volkomen ondoeltreffend Op basis van figuur 4.4 stellen we dat het personeel van een TS i in veel gevallen doeltreffend kan optreden. Bij brandmeldingen in de categorieën Binnenbrand, Verkeer, Automatisch brandalarm en Controle kunnen we stellen dat een TS i, gedurende de onderzoeksperiode, geen enkele keer (volkomen) ondoeltreffend is opgetreden. Wanneer we indexcijfers berekenen op basis van de gevonden resultaten dan kunnen we aan de hand van de brandmeldingen in de periode een berekening maken in hoeverre een TS i doeltreffend zou optreden wanneer er geen sprake was van een scheve verdeling. Dit hebben we weergeven in tabel 4.4. Tabel 4.4 is gebaseerd op de werkelijke verdeling van de afhandelingen van brandmeldingen en de indexcijfers die op basis van de uitkomsten van ons onderzoek tot stand zijn gekomen. Uit de tabel 4.4 blijkt dat bij afhandelingen van brandmeldingen waar brandweer Apeldoorn moet optreden de TS i in 98,4% van gevallen doeltreffend zou zijn Tabel 4.4 indexering resultaten objectieve doeltreffendheid TS i Classificatie Totaal % in totaal Indexcijfer doeltreffendheid % inzetten op basis van steekproef Binnenbrand , ,5 Buitenbrand , ,5 Verkeer 270 4,8 1 4,8 Automatisch ,8 1 62,8 brandalarm Controle 159 2,8 1 2,8 Totaal ,0 98,4 Bron: BAZOS (2010).

78 5. OBJECTIEVE VEILIGHEID Leeswijzer In dit hoofdstuk vindt u de resultaten over de objectieve veiligheid bij het repressief optreden. De objectieve veiligheid wordt gezien als de mate waarin het repressieve personeel vrij is van risico s tijdens het repressief optreden. Als eerste treft u de deelvraag en de beantwoording hiervan aan. Hierna volgt de statistische onderbouwing en worden de resultaten voor het voetlicht gebracht Antwoord op de deelvraag Welke effecten heeft een TSi op (a) de objectieve veiligheid van het Apeldoornse repressieve personeel bij brand, (b) vergeleken met een TSs en (c) in hoeverre verschillen deze per meldingscategorie? 62 Een anders bezette TS heeft nauwelijks waarneembare effecten op de objectieve veiligheid van het repressieve personeel. In geval van 123 afhandelingen van brandmeldingen waarbij is uitgerukt met een TS i zijn er bij 20% van de afhandelingen van brandmeldingen risico s geweest die de veiligheid van het repressieve personeel hebben bedreigd. Deze risico s zijn echter maar in zeer beperkte mate in verband te brengen met de bezetting van de TS. De risico s waaraan het personeel van de TS i is blootgesteld zijn niet aantoonbaar meer of minder dan de risico s waaraan het personeel zou blootstaan wanneer zij zou uitrukken met een standaard TS. Bij 37 afhandelingen van brandmeldingen waarin we hebben gemeten aan de TS s zijn in ongeveer gelijke mate risico s opgetreden die de veiligheid van het repressieve personeel hebben bedreigd. Bij de afhandelingen van brandmeldingen in de categorie Verkeer worden het vaakst (36,4%) risico s waargenomen. In de categorieën Binnenbrand en Buitenbrand treffen we respectievelijk in 31,5% en 13% van de afhandelingen van brandmeldingen risico s aan die de veiligheid van het repressieve personeel hebben bedreigd. Daarnaast blijkt uit kwalitatieve analyse dat het repressieve personeel van de TS i meer aandacht heeft voor de risico s die zich tijdens de afhandeling van een brandmelding openbaren dan het personeel van de TS s. Het personeel van de anders bezette TS is zich dus meer bewust van en meer alert op de risico s die zich bij een afhandeling van brandmeldingen kunnen openbaren.

79 Statistische zekerheid In dit hoofdstuk is de objectieve veiligheid beschreven. Er is onderscheid gemaakt tussen de experimentele- en controlegroep. Daarnaast is er onderscheid gemaakt naar de verschillende meldingscategorieën van de brandmelding. Objectieve veiligheid 1. Verschil tussen TS i en TS s De objectieve veiligheid van het repressieve personeel van de TS i wijkt niet significant af van de objectieve veiligheid van het personeel van de TS s. Er worden geen verschillen gevonden in de mate waarin het repressieve personeel van een anders bezette TS is blootgesteld aan risico s in vergelijking met het personeel van een standaard bezette TS. TS i versus TS s N= Somers D Sig: Totaal risico s Mentale risico s Fysieke risico s Situationele risico s Handelingsrisico s We kunnen concluderen dat de mate waarin risico s de veiligheid van het repressieve personeel bedreigt niet afhangt van de bezetting van de TS. Op basis van de 160 waargenomen afhandelingen van brandmeldingen kunnen we constateren dat personeel van een TS i niet meer of minder aan risico s (die hun veiligheid beperken) wordt blootgesteld Verschillen tussen de meldingsclassificaties (TS i ) De objectieve veiligheid verschilt in beperkte mate per meldingscategorie. Bij branden in de categorieën Binnenbrand of Verkeer treden meer risico s op dan bij branden in de categorie Automatisch brandalarm. De kans dat dit gevonden verband op toeval berust, is minder dan 5%. Daarnaast kunnen we met meer dan 85% zekerheid stellen dat Binnenbranden en branden in het Verkeer meer risico s met zich meebrengen dan branden in de categorieën Controle en Buitenbrand. N= Somers D Sig: Binnenbrand- Buitenbrand Binnenbrand- Verkeer Binnenbrand- Automatisch brandalarm Binnenbrand- Controle Buitenbrand- Verkeer Buitenbrand- Automatisch brandalarm Buitenbrand- Controle Verkeer- Automatisch brandalarm Verkeer- Controle Automatisch brandalarm- Controle We kunnen met zekerheid stellen dat bij afhandeling van Binnenbranden en branden in het Verkeer het repressieve personeel van de TS i vaker is blootgesteld aan risico s dan bij afhandelingen van brandmeldingen in de overige categorieën. Daarnaast hebben we een indicatie gevonden dat de veiligheid van het personeel bij Buitenbranden door meer risico s wordt bedreigd dan bij afhandeling van brandmeldingen in de categorie Controle en Automatisch alarm. Bron: BAZOS 2010.

80 5.2 Objectieve veiligheid TS i In dit onderzoek is de objectieve veiligheid gemeten aan de hand van een aantal risico s die zich gedurende een afhandeling van een brandmelding kunnen voordoen. We onderscheiden vier risico s te weten: (a) mentale gezondheidsrisico s, (b) fysieke gezondheidsrisico s, (c) situationele risico s en (d) handelingsrisico s 33. Figuur 5.2 toont dat bij 80% van de afhandelingen van brandmeldingen de veiligheid van het repressieve personeel niet is bedreigd door risico s. In 14,4% van de gevallen heeft het personeel te maken gekregen met zeer weinig risico s (dit houdt in dat er slechts één van de vier risico s is aangetroffen). In 5,6% van de gevallen was er sprake van weinig risico s (dit betekent dat de veiligheid van het repressieve personeel door twee risico s is bedreigd). Figuur Objectieve veiligheid (TS i ) in procenten 80 80,0 Geen risico's 60 Zeer weinig risico's weinig risico's Veel risico's 20 14,4 5,6 Zeer veel risico's 0 Op basis van figuur 5.2 concluderen we dat het personeel van de anders bezette TS gedurende de onderzoekperiode geen enkele keer is geconfronteerd met (zeer) veel risico s. Bij 20% van de uitrukken was er echter wel sprake van (zeer) weinig risico s. Aan de hand van verschillende methoden om arbeidsongevallen te analyseren stelt Helsloot et. al. (2007) dat deze met elkaar gemeen hebben dat ze een ongeval zien als een samenloop van omstandigheden. Deze omstandigheden veroorzaken gebeurtenissen die onwenselijk zijn. Deze onwenselijke situatie kan aangeduid worden als een risico. Aan de hand van deze redenering stellen wij dat naarmate er meer risico s zijn, de veiligheid van het repressieve personeel meer bedreigd wordt. Is er geen risico waargenomen dan kunnen we concluderen dat de veiligheid van het repressieve personeel niet is bedreigd. Dit is in 80% van alle afhandelingen van brandmeldingen het geval geweest. Daarnaast is uit figuur 5.2 af te lezen dat in 14,4% van de gevallen de veiligheid van het repressieve personeel bedreigd werd door één enkel risico. Kwalitatieve analyse laat zien dat het in vijf gevallen ging om een gezondheidsrisico, dat werd veroorzaakt door vermoeidheid en/of een piek in de uitvoering van het werk. Dit laatste gebeurde bij 6,0% van de gevallen. 33 De achterliggende gedachte voor het opnemen van deze risico s is terug te vinden in de hoofdstukken twee en drie.

81 Bij de afhandeling van een brandmelding zijn de bevelvoerder en de chauffeur gedurende de onderzoeksperiode nooit flink vermoeid geraakt. Respectievelijk in slechts 4,2% en 0,8% van de gevallen raakten zij licht vermoeid. De manschappen van de TS i zijn slechts bij 1,7% van de afhandelingen van brandmeldingen vermoeid geraakt. De fysieke gezondheidsrisico s die als gevolg van een andere bezetting zijn opgetreden, zijn op basis van de bovenstaande bevindingen dus zeer beperkt. Hoewel er gedurende de onderzoeksperiode risico s met betrekking tot de fysieke gezondheid zijn waargenomen, zijn deze in veel gevallen niet te herleiden tot een andere bezetting. Kwalitatieve analyse laat zien dat de risico s in zeer beperkte mate het gevolg zijn van de bezetting van de TS. Vanuit het perspectief van gezondheidsrisico s valt het op dat gedurende het onderzoek in geen enkel geval het repressieve personeel is afgelost. Dit is wellicht te verklaren doordat de doorlooptijd van de afhandelingen van brandmeldingen relatief beperkt was. Daarnaast is het mogelijk dat het repressieve personeel zich liever niet laat aflossen. Dit is wellicht te verklaren doordat het personeel de brandbestrijding veelal beleeft als een persoonlijke strijd met het vuur (Mittendorf, 2004). Vanuit dit oogpunt is het, vooral bij branden met een korte doorlooptijd, denkbaar dat aflossing wordt opgevat als het opgeven van de strijd. Dit zou negatieve gevolgen kunnen hebben voor de perceptie van de eigen inzet en vakbekwaamheid. Dit kan de beroepstrots raken waarin waarden als durf en daadkracht een prominente plek hebben (Lochem van en Verhallen, 2007). Aflossing bij vermoeidheid kan wellicht leiden tot de beleving dat deze waarden en/of percepties worden aangetast. Mentale gezondheidsrisico s zijn nauwelijks waargenomen. Zo is er in zeven gevallen (8%) sprake van een mentaal gezondheidsrisico dat de veiligheid van het repressieve personeel bedreigde. In deze gevallen straalde het repressieve personeel onrust uit en leek het erop dat ze voelde/dacht dat de inzet anders verliep dan ze aanvankelijk had verwacht 34. In 3,4% van alle gevallen heeft de afhandeling van een brandmelding de potentie in zich dat het zou kunnen leiden tot een angststoornis. Wij veronderstellen dat wanneer mentale gezondheidsrisico s zich openbaren, dit leidt tot een inbreuk op de veiligheid van het repressieve personeel. Zij zijn in deze gevallen minder goed in staat het werk uit te voeren In twee gevallen kreeg het personeel alleen te maken met een situationeel risico dat werd veroorzaakt door de brandsituatie. Het betrof: (a) een mogelijke elektrocutie en (b) de mogelijke aanwezigheid van boobytraps in een hennepkwekerij. Risico s die ontstaan door verkeerd handelen door het repressieve personeel kwamen op de TS i in vier gevallen voor. Het ging om het verkeerd plaatsen van de TS, het niet gebruiken van adembescherming of het niet afzetten van de werkomgeving. Dat laatste speelde vooral een rol bij de bestrijding van branden in de meldingscategorie Verkeer. Als wij in dit onderzoek spreken over weinig risico s dan is er sprake geweest van een situatie waarbij zich risico s in twee categorieën tegelijkertijd voordeden. Dit was bij zeven afhandelingen van brandmeldingen het geval. In twee gevallen traden er zowel fysieke als mentale gezondheidsrisico s op. Bij één brandmelding (Schoorsteenbrand) was er sprake van een mentaal gezondheidsrisico en een handelingsrisico. Er was één brandmelding (Woningbrand, hennepkwekerij) waarbij een fysiek gezondheidsrisico én situationeel risico optrad. In drie gevallen trad er bij de afhandeling van de brandmelding een situationeel en een handelingsrisico op. 34 Zie de casus brand in een bedrijf; twee personen vermist.

82 Ter illustratie: casus brand in een bedrijf; twee personen vermist Situatie Op een ochtend ontvangt de meldkamer een melding van een brand in een schakelkast van een bedrijf. Er blijkt één persoon vermist te zijn. Intern is door de BHV de ontruimingsprocedure al in werking gesteld. De meldkamer maakt een Middel brand aan en alarmeert twee tankautospuiten. Beide worden standaard bezet. Interventie door de brandweer en het effect Aanrijdend neemt de Officier van Dienst (OvD) de operationele leiding op zich en besluit op te schalen naar Grote brand (in verband met de waterwinning). Hij geeft de eerste aanrijdende TS opdracht in te zetten op het redden van de persoon en draagt de tweede op hierbij te ondersteunen. De derde aanrijdende TS wordt gevraagd de waterwinning in orde te maken. Tijdens het aanrijden van de OvD geeft de tweede TS aan dat de vermiste persoon uit het pand is. Deze heeft op eigen kracht het pand verlaten. Hierop stuurt de OvD de derde TS terug naar de post. 66 De brand wordt geblust met een poederblusser met een inhoud van 6 kilogram. Preventief zijn drie stralen hoge druk (met een lengte van 60 meter) gereed gemaakt. Met uitzondering van de chauffeur heeft alleen de bemanning van de eerste TS ademlucht gebruikt. In totaal zijn 28 manschappen en vier bevelvoerders ter plaatse geweest van wie er respectievelijk 16 en twee aan het werk zijn geweest. Tijdens de inzet bevonden zich 13 repressieve personeelsleden in de directe nabijheid van het object en zijn zeven man in het object aan het werk geweest. 12 personeelsleden bevonden zich er (ver) buiten. Vooral gedurende de inzet was de spanning duidelijk merkbaar en leek het erop dat men geen overzicht van de situatie kreeg. De manier van optreden wekte de indruk dat de bemanning niet wist hoe men de situatie de baas kon worden of blijven. Naderhand is dit bevestigd. De gehele inzet is hierdoor minder doeltreffend verlopen. Het ingezette personeel is geconfronteerd met een piekbelasting van (in)spanning. Dit werd vooral veroorzaakt door het zoeken naar de vermiste persoon. Met uitzondering van de chauffeur kwam het ingezette personeel van de eerste TS enigszins vermoeid over. Na afloop van het incident is dit beeld door de respondenten in het interview bevestigd. Schade Uiteindelijk beperkte de brand zich tot de meterkast. Het leidde tot een geringe rookontwikkeling. Achteraf bleek het te gaan om twee vermiste personen, die allebei op eigen kracht het bedrijf hebben verlaten en later door het ambulancepersoneel zijn behandeld. Bron: BAZOS, incidentrapport GMA, geluidfragmenten GMA en interview OvD.

83 5.3 Objectieve veiligheid op de TS i in verhouding tot de TS s In de vorige paragraaf is beschreven in hoeverre de veiligheid van het personeel van een TS i gedurende de onderzoeksperiode is beperkt door risico s. Deze paragraaf geeft weer in hoeverre er verschil valt op te maken in de risico s die bij een TSi dan wel een TSs zijn opgetreden. Zoals in hoofdstuk drie al is aangegeven zijn er minder afhandelingen van brandmeldingen door een TS s opgenomen dan wenselijk is. Figuur toont dat zowel de TS i als de TS s bij 20% van alle afhandelingen van brandmeldingen is geconfronteerd met risico s. In 14,4% van alle gevallen heeft het repressieve personeel van de TS i te maken gekregen met zeer weinig risico s, tegenover 5,7% van het repressieve personeel van de TS s. In geen enkele geval is het repressieve personeel uit de TS i geconfronteerd met (zeer) veel risico s. Daarentegen is de veiligheid van het personeel van de TS s in 5,8% van alle gevallen bedreigd door (zeer) veel risico s. Figuur Objectieve veiligheid in procenten ,0 79, Geen risico's 14,4 Zeer weinig risico's 5,7 5,6 8,6 TSi 0,0 2,9 0,0 2,9 Weinig risico's Veel risico's Zeer veel risico's TSs In ons onderzoek gaan we er vanuit dat de veiligheid van het repressieve personeel bedreigd kan worden door: (a) situationele risico s, (b) fysieke gezondheidsrisico s (c) mentale gezondheidsrisico s en (d) handelingsrisico s. Figuur geeft inzicht in de mate waarin het repressieve personeel met deze risico s werd geconfronteerd. Hieruit blijkt dat in 14,3% van de gevallen er bij een TS s sprake was van mentale gezondheidsrisico s. In 11,4% van de gevallen traden fysieke gezondheidsrisico s op. Bij de TS i zijn deze percentages lager (namelijk 8,0% en 6,4%). Situationele risico s hebben bij de anders bezette TS minder vaak geleid tot inbreuk op de veiligheid van het personeel, dan bij de standaard bezette TS het geval was. Bij 8,6% van de afhandelingen van de brandmeldingen door het personeel van de TS s werd de veiligheid beperkt door situationele risico s, tegenover 4,8% bij het personeel van de TS i. Het personeel van de TS s heeft (procentueel) vaker dan de TS i te maken gekregen met afhandelingen van brandmeldingen waarbij risico s inbreuk maakten op hun veiligheid. Het

84 gaat echter om kleine verschillen die niet significant zijn, waardoor we niet met zekerheid over de gevonden verschillen zullen spreken. Figuur Objectieve veiligheid in procenten ,0 14,3 6,4 11,4 4,8 8,6 8,6 6,4 0 Mentale gezondheids risico's Fysieke gezondheidsrisico's Situationele risico's Handelingsrisico's TSi TSs 68 De kwantitatieve analyse laat zien dat de risico s waaraan het personeel is blootgesteld in beperkte mate verschillen tussen de TS s en de TS i. Hoewel de verschillen statistisch gezien niet bestaan, is het opvallend dat er bij inzetten met een TS s meer risico s bestonden dan bij inzetten met een TS i. Dit is iets wat wij slechts voor een deel kunnen verklaren. Voor wat betreft de situationele risico s kan gesteld worden dat deze per brandsituatie verschillen. Bepalend hierbij zijn het brandvermogen, de vuurbelasting, de constructieve eigenschappen van de ruimte en de blusinterventies die (eventueel automatisch) worden uitgevoerd. Verhoudingsgewijs is het personeel van de TS s meer geconfronteerd met situationele veiligheidsrisico s dan het personeel van de TS i. Dit risico heeft geen directe relatie met de bezetting van de TS. Het verschil in handelingsrisico s zou verklaard kunnen worden vanuit het perspectief van risicocompensatie (Mittendorf, 2004). Door de verkleining van de bezetting kan bij het repressieve personeel de perceptie ontstaan dat zij meer risico loopt dan bij een TS s. Dit kan veroorzaakt worden doordat het personeel in een ander systeem (de TS s ) is opgeleid dan waarmee ze optrad (de TS i ). Aan het systeem van de TS s ontleent het personeel de kennis en vaardigheden om het repressieve werk uit te voeren. In dit verband gaat het om de organisatie van het werk en de techniek waarmee het wordt uitgevoerd. Helsloot (2004) benoemt deze als twee facetten van de veiligheidskunde. Door een verhoogd gevoel van onveiligheid is het mogelijk dat het repressieve personeel van de TS i meer alert is op onveiligheid, die gerelateerd is aan de brandsituatie en de omgeving waarin de brand zich bevindt. Bij een verhoging van de onveiligheidsgevoelens zal het personeel meer aanspraak maken op haar weerstandsvermogen om met onveiligheid om te gaan. Het personeel past haar handelen hier dan ook op aan. Het gaat hier in belangrijke mate om het facet gedrag binnen het spectrum van de veiligheidskunde (Helsloot, 2004). De relatie tussen de bezetting van de TS en de gevoelens van (on)veiligheid van het personeel wordt ook door Rigby (2008) naar voren gebracht. Hij stelt dat individuele leden uit een grotere bezetting minder alert zijn op signalen die duiden op onveiligheid. De verminderde alertheid wijdt Rigby aan de comfort zone die ontstaat doordat mensen

85 vertrouwd zijn met het systeem en met elkaar. Ook hier gaat het om het gedragscomponent binnen de veiligheidskunde. Het verschil kan ook verklaard worden vanuit het perspectief van de dagelijkse routine (waar de TS s fundamenteel deel van uitmaakt). Uit kwalitatieve analyse blijkt dat het doorbreken van deze routine (veroorzaakt door de inzet van een TS i ) bij het personeel leidt tot een verhoogd onveiligheidgevoel. Zo sprak een bevelvoerder tijdens een plenair overleg uit dat hij zich uitermate ongemakkelijk voelde tijdens een uitruk met een TS i. Zo stelt het personeel dat zij zich wel twee keer bezint voordat ze tot handelen overgaat. In geval van een TS i analyseert ze het rendement van de inzet klaarblijkelijk in meerdere mate dan bij een TS s. Terugkomend op de handelingsrisico s laat de analyse de volgende vormen van handelingsrisico s zien: het niet dragen van persoonlijke (adem)beschermingsmiddelen, het onveilig werken op hoogte of het niet afzetten van de werkomgeving. Deze handelingsrisico s treden bij een TS s frequenter op dan bij een TS i. Zoals gesteld gaat het repressieve personeel acteren aan de hand van haar onveiligheidgevoel en houdt ze meer rekening met risico s. We stellen dat ze meer nadenkt voordat ze tot handelen overgaat. Er is dus minder sprake van routinematig optreden met een anders bezette TS. Routinematig optreden behoort tot één van de belangrijkste oorzaken die leiden tot dodelijke ongevallen onder repressief personeel (Helsloot en Duin, van, 1999). Onderzoek van het ministerie van BZK (1999) toont aan dat bij veel ongevallen met dodelijke afloop van een rendementsanalyse geen sprake bleek te zijn. Uit ons onderzoek blijkt dat het repressieve personeel van een TS i minder aanwijsbare fouten maakt en niet op de automatische piloot kan werken aangezien de beperkte bezetting vraagt om goed na te denken over hoe te handelen. Bij de TS s is vaak waargenomen dat het repressieve personeel op een meer routinematige manier handelde, terwijl bij de TS i regelmatig is waargenomen dat het personeel meer alert en rationeel de afhandeling van een brandmelding benadert. Dit zou erop kunnen duiden dat het uitrukken met een andere bezetting leidt tot meer focus op de risico s die kunnen optreden. Dit heeft een positief effect op de veiligheid van het personeel Mentale en fysieke gezondheidsrisico s komen bij een optreden met een TS i minder vaak voor dan bij een optreden van TS s. Deels is dit te verklaren door de hogere mate van situationele risico s die een rol speelden bij het optreden met een TS s. Dit heeft een effect op de intensiviteit van de inzet. Uit het onderzoek door Helsloot en Van Duin (1999) blijkt dat risico s zelfs door slimme en doordachte brandweertactieken en procedures niet volledig kunnen worden uitgebannen. Risico s zijn inherent aan het brandweeroptreden, en de vraag is dan ook in hoeverre het personeel alert is op deze risico s, en hoe zij hierop reageert. Uit ons onderzoek komt naar voren dat het repressieve personeel van een TS i meer aandacht heeft voor de risico s dan het personeel dat uitrukt met een standaard bezette TS Objectieve veiligheid per meldingscategorie De objectieve veiligheid van het repressieve personeel is gedurende de onderzoeksperiode bij vier van de vijf meldingscategorieën door risico s bedreigd. Alleen bij afhandelingen van brandmeldingen in de categorie Controle is de veiligheid van het repressieve personeel niet bedreigd.

86 Bij branden in het Verkeer is de veiligheid van het personeel het vaakst bedreigd door (handelings)risico s zoals: het verkeerd opstellen van de TS en niet afzetten van de werkomgeving. In 18,2% van de gevallen traden er zeer weinig risico s op. Voor de afhandelingen van brandmeldingen waarin weinig risico s optraden is het percentage gelijk. Bij 63,6% van de Verkeersbranden zijn echter geen risico s opgetreden die de veiligheid van het repressieve personeel hebben bedreigd. Bij Binnenbranden zien we dat de veiligheid van het repressieve personeel in slechts 2,9% van de gevallen wordt beperkt, en wel door weinig risico s. Bij 28,6% van alle Binnenbranden wordt de veiligheid beperkt door zeer weinig risico s zoals de invloed van gevaarlijke stoffen, een constructie(deel) dat dreigt om te vallen en (specifieke) de mogelijkheid van aanwezige boobytraps in een hennepkwekerij. Bij geen enkele geobserveerde afhandeling van een brandmelding is sprake geweest van verschijnselen die duiden op een vlamoverslag of -terugslag. Bij de categorie Buitenbrand wordt de veiligheid in 4,3% van de gevallen door weinig risico s bedreigd. Het percentage zeer weinig risico s is echter met 8,7% een stuk lager dan bij Binnenbranden. We kunnen op basis van figuur stellen dat de mate waarin risico s de veiligheid van het repressieve personeel bedreigt verschilt per meldingscategorie. Figuur Objectieve veiligheid per meldingscategorie (TS i ) in procenten 2,9 4,3 28,6 68,6 8,7 87,0 18,2 18,2 63,6 4,2 95,8 100,0 0 Binnenbrand Buitenbrand Verkeer Automatisch brandalarm Controle Geen risico's Zeer weinig risico's Weinig risico's Veel risico's Zeer veel risico's Aan de hand van onze benadering dat, naarmate er meer risico s zijn de veiligheid van het repressieve personeel meer bedreigd wordt, kunnen we stellen dat bij branden in de categorie Verkeer de veiligheid van het repressieve personeel het meest in het geding is, gevolgd door branden in de categorie Binnenbrand. Dit effect is niet te verklaren, aangezien aan de hand van de gangbare theorieën over risico s bij repressief optreden de binnenaanval als meest risicovolle repressieve activiteit bekend staat. Deze speelt zich af in de meldingscategorie Binnenbrand. Deze conclusie hebben onderzoekers getrokken aan de hand van studies naar branden met een fatale afloop onder brandweerpersoneel.

87 Bij branden in het Verkeer is verhoudingsgewijs het vaakst sprake van risico s. Nadere analyse laat zien dat bij branden in het Verkeer in 36,4% van de gevallen het foutief handelen van het personeel aanleiding was voor een beperking van hun veiligheid. Hierbij valt te denken aan het foutief parkeren van de TS, het niet afschermen van de omgeving of het niet dragen van ademlucht, terwijl dit wel had gemoeten. In 11,8% van alle afhandelingen van brandmeldingen in het Verkeer ging het foutief handelen samen met een situationeel risico. Gezondheidsrisico s hebben zich bij verkeersbranden niet voorgedaan. Bij branden in de categorie Binnenbrand laat nadere analyse zien dat de vier onderscheiden risico s allen in gelijke mate voorkomen. Bij de 52 waargenomen Binnenbranden ontstond in 7,7% van de gevallen een risico als gevolg van de mentale gezondheidstoestand van het personeel. Fysieke gezondheidsrisico s, situationele gezondheidsrisico s en handelingsrisico s kwamen in respectievelijk 11,5%, 11,5% en 13,5% iets vaker voor. Wanneer we de gevonden resultaten zouden toepassen op de werkelijke verdeling van brandmeldingen die Apeldoorn jaarlijks verwerkt dan blijkt dat bij 98% afhandelingen van brandmelding het personeel van een TS i wordt blootgesteld aan zeer weinig of geen risico s. Tabel 5.4 geeft deze resultaten weer. Tabel 5.4 indexering resultaten objectieve veiligheid TS i Classificatie Totaal % in totaal Indexcijfer Veiligheid % inzetten op basis van steekproef Binnenbrand , ,6 Buitenbrand , ,9 Verkeer 270 4, ,9 Automatisch ,8 1 62,8 brandalarm Controle 159 2,8 1 2,8 Totaal ,0 98,0 Bron: BAZOS (2010). Tabel 5.4 laat zien wanneer het personeel vrij is van risico s of wanneer de veiligheid van het personeel wordt bedreigd door een enkel risico. Voor deze verdeling is gekozen om een goede vergelijking te kunnen maken met zowel de objectieve doeltreffendheid als de subjectieve veiligheid. We hebben echter ook de indexcijfers berekend wanneer het personeel geheel vrij is van risico s. Wanneer we deze cijfers zouden toepassen op de werkelijke verdeling van de afhandelingen van brandmeldingen over de categorieën dan zou de veiligheid van het repressieve personeel bij 79,9% van hun optreden niet bedreigd worden door risico s

88 6. SUBJECTIEVE DOELTREFFENDHEID Leeswijzer In dit hoofdstuk worden de resultaten gepresenteerd met betrekking tot de subjectieve doeltreffendheid. De subjectieve doeltreffendheid wordt in dit onderzoek gezien als de doeltreffendheid zoals deze door het repressieve personeel wordt ervaren. Naast subjectieve doeltreffendheid spreken wij dan ook van ervaren doeltreffendheid. Van 243 respondenten hebben wij de opvatting gevraagd over de doeltreffendheid van een afhandeling van een brandmelding. Paragraaf 6.1 geeft antwoord op de deelvraag uit dit hoofdstuk. In de andere paragrafen zullen de antwoorden op de deelvraag nader worden toegelicht Antwoord op de deelvraag Hoe ervaart het Apeldoornse repressieve personeel van een TSi (a) hun doeltreffendheid tijdens het repressief optreden bij brand, (b) hoe verhoudt zich dit tot een TSs én in hoeverre verschilt de ervaren doeltreffendheid op een TSi (c) per meldingscategorie en (d) per functie? 72 Het repressieve personeel van brandweer Apeldoorn dat is uitgerukt met een TSi ervaart dat zij bij 89% van de afhandelingen van brandmeldingen doeltreffend is opgetreden. Het repressieve personeel dat is uitgerukt met een TSs ervaart dat zij bij elke afhandeling van een brandmelding doeltreffend is opgetreden. We kunnen met zekerheid stellen dat het repressieve personeel afhandelingen van brandmeldingen met een TSs als meer doeltreffend beoordeelt dan afhandelingen met een TSi. De subjectieve doeltreffendheid bij de afhandeling van een brandmelding is afhankelijk van de meldingscategorie. Afhandelingen van branden in de categorie Controle worden te allen tijde als doeltreffend ervaren. De afhandelingen van brandmeldingen in de categorieën Buitenbrand en Verkeer worden als doeltreffender ervaren dan branden in de categorie Automatisch brandalarm. Bij afhandelingen van brandmeldingen in de categorie Binnenbrand ervaart het repressieve personeel, dat is uitgerukt met een TSi, dat zij minder doeltreffend is opgetreden dan bij een afhandeling van een brandmelding in de categorieën Buitenbrand, Verkeer, Automatisch brandalarm of Controle. De doeltreffendheid die het personeel ervaart bij een afhandeling van een brandmelding is niet afhankelijk van de functie van de respondent.

89 Statistische zekerheid In dit hoofdstuk wordt de subjectieve doeltreffendheid beschreven. Er is onderscheid gemaakt tussen de TS i en de TS s. Daarnaast is er onderscheid gemaakt tussen de meldingscategorieën van de brandmelding en de functie van de respondent. Subjectieve doeltreffendheid 1.Verschil tussen TS i en TS s De subjectieve doeltreffendheid van het personeel van de TSi wijkt significant af van de subjectieve doeltreffendheid van het personeel van de TSs. N= Somers D Sig: TS i versus TS s We kunnen concluderen dat het uitrukken met een andere bezetting gedurende de onderzoeksperiode een negatief effect heeft gehad op de subjectieve doeltreffendheid van het repressief optreden. Er wordt een zwak verband aangetroffen. We kunnen met 99% zekerheid stellen dat het personeel van de TS i de afhandelingen van brandmeldingen als minder doeltreffend heeft ervaren dan het personeel van de TS s. 2. Verschillen tussen de meldingsclassificaties (TS i ) De subjectieve doeltreffendheid verschilt per meldingscategorie. Met uitzondering van een Automatisch brandalarm kunnen we stellen dat afhandelingen van brandmelding in de categorie Binnenbrand als minder doeltreffend zijn ervaren dan brandmeldingen in de andere meldingscategorieën. Er worden zwakke tot redelijk sterke verbanden aangetroffen N= Somers D Sig: Binnenbrand- Buitenbrand Binnenbrand- Verkeer Binnenbrand- Automatisch brandalarm Binnenbrand- Controle Buitenbrand- Verkeer Buitenbrand- Automatisch brandalarm Buitenbrand- Controle Verkeer- Automatisch brandalarm Verkeer- Controle Automatisch brandalarm- Controle We kunnen met een grote mate van zekerheid stellen dat het repressieve personeel, dat is uitgerukt met een TS i, de afhandeling van een Binnenbrand als minder doeltreffend heeft ervaren dan de afhandeling van een brandmelding in de categorieën Buitenbrand, Verkeer en Controle. Er wordt hier een significant verband aangetroffen bij een alpha van 0.1, bij zwakke en redelijk sterke verbanden. Daarnaast kunnen we met grote mate van zekerheid stellen dat het repressieve personeel, dat is uitgerukt met een TS i, de afhandeling van een brandmelding in de categorie Automatisch brandalarm als minder doeltreffend heeft ervaren dan een afhandeling in de categorieën Buitenbrand, Verkeer en Controle. Bron: BAZOS 2010.

90 Vervolg statistische zekerheid Tussen de ervaren doeltreffendheid in de categorieën Buitenbrand en Controle bestaat geen verschil. Wel kunnen we stellen dat de subjectieve doeltreffendheid in deze beide categorieën lager was dan in de categorie Controle. 3. Verschillen tussen functies (TS i ) Er bestaat geen verschil tussen de subjectieve doeltreffendheid van de bevelvoerder, de chauffeur of de manschap. Er worden geen significante verschillen waargenomen tussen de waarde van de subjectieve doeltreffendheid per functie. N= Somers D Sig: Bevelvoerder- chauffeur Chauffeur- manschap Bevelvoerder- manschap Er bestaat geen verschil in de subjectieve doeltreffendheid per functie. We kunnen dan ook met een grote mate van zekerheid stellen dat de functie van het repressieve personeel gedurende de onderzoeksperiode geen invloed heeft gehad op de subjectieve doeltreffendheid. Bron: BAZOS Subjectieve doeltreffendheid TS i Bij 46,8% van de afhandelingen van brandmeldingen ervaart het repressieve personeel het optreden met een TS i als volkomen doeltreffend. In 42,2% van de gevallen wordt de afhandeling door een TSi als doeltreffend ervaren. Bij 89,0% van de gevallen ervaart het repressieve personeel dat is opgetreden met een TS i de afhandeling van een brandmelding als (volkomen) doeltreffend. Bij 7,4% van de afhandelingen van brandmeldingen heeft het personeel het repressief optreden als ondoeltreffend beoordeeld. In de overige gevallen kon, of wilde het personeel niet oordelen over de doeltreffendheid van hun optreden. Het percentage waarbij het optreden als volledig ondoeltreffend wordt ervaren is 0,5%. In dit geval betrof het een brand in een schuurtje bij een woning. Nadere bestudering van deze casus laat zien dat de respondent (in de functie van manschap) tijdens het aanrijden moeite had om meerdere taken gelijktijdig uit te voeren. De nadruk van zijn werk lag vooral bij het gidsen van de chauffeur, en in mindere mate bij zijn eigen voorbereiding op de brandbestrijding (zoals het gereed maken van zijn persoonlijke beschermingsmiddelen). Tevens gaf de respondent aan dat de eerste straal verkeerd was ingezet. Volgens hem kwam dit door een tekort aan repressief personeel. Dit had negatieve gevolgen voor het opbouwen van de waterwinning. De respondent gaf aan dat de TS niet is ingericht op een bezetting van vier personen.

91 Figuur Subjectieve doeltreffendheid (TS i ) in procenten 80 Volkomen doeltreffend ,8 42,2 Doeltreffend Neutraal Ondoeltreffend ,0 7,4 0,5 Volkomen ondoeltreffend Een overgrote meerderheid van het repressieve personeel heeft de afhandeling van een brandmelding met een TSi als (volkomen) doeltreffend ervaren. In 29,5% van de gevallen geven de respondenten uit de TS i aan niet voldoende mensen bij zich te hebben om alle taken tijdens het aanrijden uit te voeren. Volgens hen is er tijdens de verkenning in 23,6% van de gevallen onvoldoende personeel aanwezig. Zij merkt op dat er tijdens de inzet in 28,1% van de gevallen niet genoeg personeel was. Hoewel de respondenten in ongeveer één derde van de gevallen aangeven dat er onvoldoende personeel is om een brandmelding af te handelen, beoordelen zij in 89,0% van de gevallen hun repressief optreden als doeltreffend. Ondanks een tekort aan personeel vinden zij het optreden dus toch doeltreffend In de gevallen waarbij het personeel de afhandeling als niet doeltreffend beoordeelt zou de bezetting van de TS een verklaring kunnen vormen. Nadere bestudering laat zien dat 53,5% van het personeel, dat het optreden als ondoeltreffend beoordeelt, aangeeft niet voldoende mensen te hebben om alle taken tijdens het aanrijden uit te voeren. Tijdens de verkenning ligt dit percentage (53,3%) ongeveer gelijk aan het percentage tijdens de uitruk. De verminderde bezetting kan dus slechts als een gedeeltelijke verklaring worden aangedragen. Bij de afhandeling van twee brandmeldingen wordt aangegeven dat er niet voldoende personeel was om de informant uit te horen of om een rondom-verkenning uit te voeren. Desondanks is het personeel in alle gevallen direct gestart met een inzet. Bij de inzetfase geeft 86,7% van het repressieve personeel aan dat het niet doeltreffend optreden verklaard kan worden door een tekort aan personeel. De respondenten geven aan sneller vermoeid te raken, of handelingen in hun eentje te moeten uitvoeren die bij een TSs in ploegen worden uitgevoerd. In vijf gevallen geeft het personeel aan de cruciale taken (die in dit onderzoek zijn opgenomen 35 ) niet te kunnen uitvoeren, terwijl dit wel nodig was. In drie gevallen gaat het om het veiligstellen van de werkomgeving, in één geval om het niet kunnen aanvoeren van slangen en bij één incident zag de respondent geen mogelijkheid om zijn persoonlijke bescherming te controleren. 35 Zie interviewformulier (opgenomen als bijlage).

92 Gedurende de onderzoeksperiode heeft de bevelvoerder van een TSi elf keer (14,7% van alle gevallen) opdracht gegeven om op te schalen. In vijf gevallen was een mogelijk slachtoffer de reden. In één geval werd opgeschaald vanwege de waterwinning en in twee gevallen vanwege de aanvoer van materiaal (onder andere een warmtebeeldcamera). Twee inzetten kenden meerdere zwaartepunten, wat aanleiding vormde om de hulpverleningsorganisatie uit te breiden. Ter illustratie: casus woningbrand Situatie Aan het einde van de ochtend ontvangt de meldkamer meerdere meldingen van een woningbrand. Er blijkt sprake te zijn van een uitslaande brand, die woedt op de bovenste verdieping van de woning. De meldkamer maakt een Middel brand aan en alarmeert een TS i, een TS s, een redvoertuig en de OvD. Eenmaal ter plaatse besluit de OvD om de TS s terug te laten keren. 76 Beleving van de respondenten Na afloop worden de chauffeur, een manschap en de bevelvoerder van de TS i geïnterviewd. De bevelvoerder en manschap vinden dat er tijdens het aanrijden onvoldoende personeel in de TS zat. Zodoende had men moeite om de persoonlijke beschermingsmiddelen gereed te maken (de manschappen konden elkaar niet controleren) en werkte het routenavigatiesysteem niet naar behoren. Ondanks dat men wist waar men moest zijn, wilde men het systeem voor de zekerheid toch gebruiken. Echter merkte de chauffeur op dat de routenavigatie overbodig was. Naar mening van de respondenten was er tijdens de verkenning voldoende personeel aanwezig om alle taken uit te voeren. Over de inzet is men eensgezind van mening dat het optreden van het team ondoeltreffend is verlopen. Zo moest de chauffeur de hoge druk slang aanvoeren, terwijl het eigenlijk de bedoeling is dat hij in de nabijheid van de TS blijft. De manschap en chauffeur ervoeren het als nadeel dat er geen extra mensen aanwezig waren om sloopgereedschap naar boven te brengen. De bevelvoerder had graag meer personeel gehad om het nablussen te laten uitvoeren. Hij had de ingezette ploeg dan kunnen aflossen. Er is contrast tussen het beoordelen van de doeltreffendheid als geheel en de eigen doeltreffendheid. Zo vond de chauffeur zijn optreden volkomen doeltreffend. Als reden voerde hij aan dat hij zijn routinematige werkzaamheden goed kon uitvoeren. Hij had voldoende gelegenheid om de hoge druk gereed te maken en het materiaal uit te geven. De manschap vond dat hij doeltreffend heeft gewerkt, hij had voldoende middelen om de blussing te kunnen uitvoeren. Over het einde van de inzet- en de afbouwfase merkte men op dat een mannetje extra wel prettig zou zijn geweest. Bron: BAZOS, incidentrapport GMA. 6.3 Subjectieve doeltreffendheid TS i in verhouding tot de TS s De ervaren doeltreffendheid bij een afhandeling van een brandmelding verschilt tussen het personeel van de TS i en de TS s. In alle gevallen beoordeelt het repressieve personeel uit de TS s het optreden als (volkomen) doeltreffend. In geen enkel geval heeft zij een afhandeling

93 van brandmelding als niet doeltreffend ervaren. Bij 7,9% van de afhandelingen van brandmeldingen ervaart het personeel de TS i het optreden als ondoeltreffend. Figuur 6.3 toont de subjectieve doeltreffendheid en de mate waarin deze verschilt tussen de TS i en de TS s. Figuur ,7 Subjectieve doeltreffendheid in procenten ,8 Volkomen doeltreffend 42,2 24,3 3,0 7, ,5 0 Doeltreffend Neutraal Ondoeltreffend Volkomen ondoeltreffend TSi TSs Wanneer we de subjectieve doeltreffendheid van de TS i vergelijken met de TS s dan valt op te maken dat er een wezenlijk verschil bestaat. De onderzoekgegevens bieden aanknopingspunten die het verschil kwalitatief kunnen verklaren. Respondenten die zijn uitgerukt met de TS s geven in geen enkel geval aan dat zij bepaalde taken niet konden uitvoeren, terwijl dit wel nodig was. Zij geven aan dat elke afhandeling van een brandmelding doeltreffend is geweest doordat zij de regels en procedures hebben kunnen uitvoeren zoals deze zijn voorgeschreven en waarop zij getraind zijn. Respondenten die zijn uitgerukt met een TS i geven aan dat zij niet altijd alle noodzakelijke taken hebben kunnen uitvoeren. Hierdoor vinden zij dat ze niet doeltreffend hebben opgetreden. 777 Personeel van de TS i heeft gedurende de onderzoekperiode ervaren dat ze altijd kon voldoen aan de doelen van de brandbestrijding. Zij was bij alle afhandelingen van brandmeldingen in staat om gevaar voor personen en dieren te voorkomen, of op te heffen en/of om de brand te blussen met zo min mogelijk (rest)schade. Dit wordt ook door de respondenten in de TS s aangegeven. Daar waar van toepassing geven zij aan dat de brand niet is over- of doorgeslagen en/of de nevenschade beperkt is gebleven (voor zover dit mogelijk was). Bezien vanuit dit perspectief is het opmerkelijk dat 7,9 % van de respondenten aangeeft dat zij de afhandeling van een brandmelding als (volkomen) ondoeltreffend hebben ervaren. Dit percentage is dan ook erg hoog. Dit is te verklaren doordat het personeel van de TS i hun inzet veelal vergelijkt met een optreden met een TS s. Hun oordeel over hun eigen handelen is voornamelijk gebaseerd op de vraag wat ze in een dergelijke situatie hadden gedaan met een TS s. Dit is op te maken uit de verklaringen die de respondenten gedurende de interviews hebben gegeven om hun antwoord toe te lichten. In gevallen waar zij hun optreden als ondoeltreffend hebben ervaren verklaren ze dat zij, als gevolg van de bezetting op de TS, bepaalde taken niet hebben uitgevoerd. Dit is opvallend, aangezien er geen verschil is waar te nemen in de taken 36 die door zowel het personeel van de TS i als de TS s 36 Uitgezonderd de taken zoals beschreven in het waarnemingsschema.

94 worden uitgevoerd. Het personeel kan in veel gevallen niet benoemen welke (specifieke) taken niet zijn uitgevoerd. Wellicht kan het verschil ook verklaard worden door de pessimistische wijze van repressieve bedrijfsvoering van de brandweer. Uit ons onderzoek blijkt dat het repressieve personeel bij bepaalde inzetten (vooral bij Binnenbranden) uitgaat van het ergste. Deze benadering kan al snel het gevoel geven dat er onvoldoende middelen zijn om de klus te klaren en dat men dus ondoeltreffend zal gaan optreden. Deze benadering leidde tijdens interviews tot het, regelmatige gehoorde, als-dan-scenario. Hiermee bedoelde het personeel aan te geven dat het met een TS i allemaal maar net kon, maar als er iets afwijkends was gebeurd een TS s op zijn minst veel doeltreffender was geweest. Deze mate van onzekerheid zou van invloed kunnen zijn op het geven van een weloverwogen oordeel over de doeltreffendheid van het repressief optreden. 6.4 Subjectieve doeltreffendheid per meldingscategorie 78 De onderscheiden meldingscategorieën kennen sterke verschillen als het gaat om de ervaren doeltreffendheid. Bij de categorie Binnenbrand geeft het repressieve personeel van de TS i het vaakst aan dat ze de afhandeling als ondoeltreffend heeft ervaren. Volgens hen is 20,0% van de afhandelingen van brandmeldingen niet doeltreffend geweest. Naast de categorie Binnenbrand wordt alleen bij afhandelingen van een brandmelding in de categorie Automatisch brandalarm het optreden als niet doeltreffend ervaren, zij het slechts in 2,4% van de gevallen. In de categorieën Buitenbrand, Verkeer en Controle ervaart het repressieve personeel in alle gevallen de afhandelingen van brandmeldingen als (volkomen) doeltreffend. Figuur 6.4 toont per meldingscategorie de subjectieve doeltreffendheid zoals deze door het repressieve personeel van de TS i is ervaren. Figuur 6.4 Subjectieve doeltreffendheid per meldingscategorie (TS i ) in procenten ,2 16,3 3,5 42,9 40,0 2,4 7, ,5 39,5 57,1 60,0 52,4 38,1 100,0 0 Binnenbrand Buitenbrand Verkeer Automatisch brandalarm Controle Volkomen doeltreffend Doeltreffend Neutraal Ondoeltreffend Volkomen ondoeltreffend De mate waarin het personeel van de TS i een inzet als doeltreffend ervaart verschilt sterk per meldingscategorie. Ze geeft bij zowel de categorieën Buitenbrand, Verkeer als Controle aan dat ze met een TSi doeltreffend heeft optreden. Deze drie categorieën samen vormen

95 echter maar 26,0% van alle afhandelingen van brandmeldingen. 10,8% van de afhandelingen van brandmeldingen valt onder categorie Binnenbrand. Van deze afhandelingen wordt 79.0% als (volkomen) doeltreffend ervaren. Afhandelingen van brandmeldingen in de categorie Binnenbrand worden door het repressieve personeel het vaakst als ondoeltreffend ervaren. Binnen de categorie Binnenbrand scoort de subcategorie Schoorsteenbranden vaak als ondoeltreffend. Dit kan verklaard worden door middel van de procedure bij schoorsteenbranden. Deze is geschreven op een bezetting van zes personen. Zo blijven twee repressieve personeelsleden achter bij de (open) haard, en gaan twee van hen de bovenliggende verdiepingen controleren. Deze procedure werkt niet bij een TS i. In geval van een TS i vindt men de afhandeling van de schoorsteenbrand ondoeltreffend (38,9% van alle gevallen), omdat het gehele optreden minder snel verloopt dan bij een TS s. Bij de subcategorie Woningbranden geeft 15,9% van de respondenten aan dat zij niet doeltreffend hebben opgetreden. In geval van de afhandelingen van brandmeldingen in bedrijven of industriële gebouwen geven de respondenten in geen enkel geval aan dat zij ondoeltreffend hebben opgetreden. Wij nemen aan dat de verzamelde gegevens in dit onderzoek representatief zijn voor alle brandmeldingen die brandweer Apeldoorn de afgelopen vier jaar heeft afgehandeld. Wanneer we de resultaten uit dit onderzoek wegen naar het werkelijke aantal brandmeldingen in die periode, dan kunnen we stellen dat het repressieve personeel in 96,2% van de gevallen het optreden met een TS i als doeltreffend zal beoordelen. Dit is op te maken uit tabel 6.4. Tabel 6.4 indexering resultaten subjectieve doeltreffendheid TS i Classificatie Totaal % inzetten veilig in steekproef Indexcijfer Veiligheid % inzetten in werkelijkheid Binnenbrand ,9.79 8,6 Buitenbrand ,7 1 18,7 Verkeer 270 4,8 1 4,8 Automatisch brandalarm , ,3 Controle 159 2,8 1 2,8 Totaal ,0 96,2 Bron: BAZOS (2010) Subjectieve doeltreffendheid per functie Uit figuur 6.5 blijkt dat de doeltreffendheid van de afhandeling van een brandmelding niet afhankelijk is van de functie van de respondent. De mate van ervaren doeltreffendheid bij de afhandeling van brandmeldingen verschilt per functie maar zeer beperkt. Manschappen geven aan dat zij 48,6% van de afhandelingen van brandmeldingen als volkomen doeltreffend ervaren, tegenover 45,7% van de bevelvoerders en 46,7% van de chauffeurs. 9,7% van de manschappen geeft aan de afhandelingen van brandmeldingen als (volkomen) ondoeltreffend te hebben ervaren. Hiermee geven manschappen vaker dan bevelvoerders (7,1%) en chauffeurs (6,7%) aan dat een afhandeling van een brandmelding volgens hen ondoeltreffend is geweest.

96 Figuur Subjectieve doeltreffendheid per functie (TS i ) in procenten ,7 47,1 46,7 48,6 40,0 38, ,1 6,7 6,7 8,3 0,0 0,0 0,0 2,8 1,4 Bevelvoerder Chauffeur Manschap Volkomen doeltreffend Neutraal Volkomen ondoeltreffend Doeltreffend Ondoeltreffend 80 Er is geen duidelijk verschil waar te nemen als de subjectieve doeltreffendheid vergeleken wordt tussen de verschillende functies. Het lijkt erop dat bevelvoerders, chauffeurs en manschappen de doeltreffendheid van het optreden bij een afhandeling van brandmelding als gelijk beoordelen. Als verondersteld wordt dat elke functie de doeltreffendheid op een andere wijze ervaart (omdat elke functie een ander takenpakket omvat) blijkt uit ons onderzoek dat dit niet het geval is. Kwalitatieve analyse laat zien dat het oordeel over de doeltreffendheid van het repressief optreden per afhandeling van een brandmelding zeer weinig verschilt per functie. In tegenstelling tot de subjectieve veiligheid is de subjectieve doeltreffendheid bij vrijwel elke afhandeling van brandmelding gelijk per functie.

97 7. SUBJECTIEVE VEILIGHEID Leeswijzer In dit hoofdstuk worden de resultaten gepresenteerd met betrekking tot de subjectieve veiligheid. De subjectieve veiligheid wordt in dit onderzoek gezien als de veiligheid zoals het repressieve personeel deze tijdens de afhandeling van een brandmelding heeft ervaren. De, in dit hoofdstuk, gepresenteerde resultaten bevatten de mening van 243 respondenten. Eerst wordt antwoord gegeven op de deelvraag met betrekking tot subjectieve veiligheid. Hierna volgt een statistische onderbouwing en worden de resultaten uitgebreid toegelicht Antwoord op de deelvraag Hoe ervaart het Apeldoornse repressieve personeel van een TSi (a) hun veiligheid tijdens het repressief optreden bij brand, (b) hoe verhoudt zich dit tot een TSs én in hoeverre verschilt de ervaren veiligheid op een TSi (c) per meldingscategorie en (d) per functie? Tijdens de afhandeling van een brandmelding voelt het repressieve personeel van een TS i zich in het merendeel van de gevallen veilig. Een enkele keer slaat de balans door naar volkomen veilig en in een enkel geval voelt het repressieve personeel zich niet veilig. Het beeld van de TS i wijkt tijdens de uitruk- en verkenningsfase niet af van het beeld dat is verkregen van de TS s. Tijdens de inzetfase daarentegen kunnen we met zekerheid stellen dat subjectieve veiligheid van het repressieve personeel op de TS i afwijkt van die van de TS s. Zo voelt het repressieve personeel dat is uitgerukt met een andere bezetting zich gedurende de inzetfase minder veilig dan het personeel dat is uitgerukt met een standaard bezette TS Het repressieve personeel op de TS i ervaart verschil in veiligheid per meldingscategorie. Zo voelt het repressieve personeel zich bij de afhandeling van een Binnenbrand of een brand in het Verkeer minder veilig dan bij de afhandeling van een Buitenbrand of een Automatisch brandalarm. De verschillen in de subjectieve veiligheid per meldingscategorie kunnen we met een grote mate van zekerheid vaststellen. De veiligheidsbeleving van het repressieve personeel verschilt niet per functie. Zo is er geen aantoonbaar verschil gevonden in de veiligheidsperceptie tussen de bevelvoerder en de manschap en tussen de chauffeur en de manschap. Met zekerheid is te zeggen dat de functie geen invloed heeft op de subjectieve veiligheid.

98 Statistische zekerheid In dit hoofdstuk wordt de subjectieve veiligheid beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de TS i en TS s. Daarnaast hebben we verschil gemaakt tussen de fasen van het repressief optreden, de meldingscategorie en de functie van de respondent. Subjectieve veiligheid 1.Verschil tussen de TS i en TS s Wanneer we kijken naar de gehele afhandeling van een brandmelding dan wijkt de subjectieve veiligheid van het personeel van de TSi niet significant af van de subjectieve veiligheid van het personeel van de TSs. Wanneer we dit per fase bestuderen dan blijkt de ervaren veiligheid van het personeel van een TSi alleen tijdens de inzet af te wijken van de ervaren veiligheid van het personeel van de TSs. Het gaat hier om een zwak verband. Tijdens de uitruk en verkenning is geen verschil waar te nemen tussen de ervaren veiligheid van het personeel uit de TS i of TS s. 82 TS i versus TS s N= Somers D Sig: Gehele afhandeling Uitruk Verkenning Inzet Op basis van de bovenstaande gegevens kunnen we concluderen dat een uitruk met een andere bezetting alleen tijdens de inzetfase leidt tot een groter gevoel van onveiligheid bij het repressieve personeel. De ervaren veiligheid van het personeel uit de TS s verschilt gedurende de uitruk en de verkenning niet van die van het personeel uit de TS i. 2. Verschillen tussen de meldingsclassificaties TS i De subjectieve veiligheid verschilt per meldingscategorie. Met uitzondering van een Automatisch brandalarm kunnen we stellen dat in vergelijking met de andere meldingscategorieën de categorie Binnenbrand gedurende de onderzoeksperiode als minder veilig is ervaren dan de andere categorieën. Er worden zwakke tot redelijke sterke verbanden aangetroffen. N= Somers D Sig: Binnenbrand- Buitenbrand Binnenbrand- Verkeer Binnenbrand- Automatisch brandalarm Binnenbrand- Controle Buitenbrand- Verkeer Buitenbrand- Automatisch brandalarm Buitenbrand- Controle Verkeer- Automatisch brandalarm Verkeer- Controle Automatisch brandalarm- Controle Bron: BAZOS 2010.

99 Vervolg statistische zekerheid We kunnen met een grote mate van zekerheid stellen dat het repressieve personeel dat is uitgerukt met een TSi de afhandeling van een brandmelding in de categorie Binnenbrand of Verkeer als minder veilig heeft ervaren dan de afhandeling van een brandmelding in de categorieën Buitenbrand, Automatisch brandalarm en Controle. Er wordt hier een significant verband aangetroffen bij een alpha van 0.1 bij zwakke en redelijk sterke verbanden. Tussen de afhandeling van brandmelding in de categorie Verkeer of Binnenbrand kunnen we geen verschil vaststellen in het gevoel van (on)veiligheid. Daarnaast kunnen we met grote mate van zekerheid stellen dat het repressieve personeel dat is uitgerukt met een TSi de afhandeling van een brandmelding in de categorie Automatisch brandalarm als minder veilig heeft ervaren dan de afhandeling van een brandmelding in de categorieën Buitenbrand of Controle. Ook kunnen we concluderen dat het repressieve personeel de afhandelingen van brandmeldingen in de categorie Buitenbrand als veiliger heeft ervaren dan in de categorie Controle. 3. Verschillen tussen functies (TS i ) De subjectieve doeltreffendheid verschilt per functie. We kunnen met grote mate van zekerheid stellen dat de bevelvoerder een optreden met een TS i als veiliger ervaart dan een chauffeur en een manschap. Tussen de chauffeur en de manschap treffen we geen verschil aan, aangezien het verband niet significant is. N= Somers D Sig: Bevelvoerder- Chauffeur Chauffeur- Manschap Bevelvoerder- Manschap Op basis van de bovenstaande tabel kunnen we met 90% zekerheid stellen dat een bevelvoerder zich bij een uitruk van een TS i veiliger voelt dan een chauffeur, en kunnen we met 99% zekerheid stellen dat hij zich veiliger voelt dan een manschap. Bron: BAZOS Subjectieve veiligheid TS i Het repressieve personeel van brandweer Apeldoorn dat is uitgerukt met een TSi voelt zich bij 19,9 % van alle afhandelingen van brandmeldingen volkomen veilig. In 51,5% van de gevallen voelt zij zich veilig en in 21,4 % van de gevallen voelt zij zich noch veilig, noch onveilig. Tijdens een aantal gevallen (7,3% van alle afhandelingen) heeft het repressieve personeel zich niet veilig gevoeld. Dit blijkt uit figuur 7.2. Wanneer we onderscheid maken tussen de verschillende fasen van de afhandeling van een brandmelding dan is te zien dat in 82,1% van de gevallen het repressieve personeel zich tijdens de uitruk (volkomen) veilig voelt. Tijdens de verkenning voelt het repressieve personeel zich in 82,3% van de gevallen veilig. Zowel tijdens de verkenning- als inzetfase is er repressief personeel geweest dat zich volkomen onveilig voelt. 1,7% van het repressieve personeel geeft aan zich volkomen onveilig te hebben gevoeld tijdens de inzetfase.

100 Figuur Subjectieve veiligheid van de TSi in procenten ,1 50,0 49,2 51,5 34,0 32,3 30,2 19,9 21,4 10,2 12,0 11,7 6,3 5,1 7,3 6,3 1,5 0,6 1,7 1,0 Uitruk Verkenning Inzet Gehele afhandeling Volkomen veilig Veilig Neutraal Onveilig Volkomen onveilig 84 Bij een klein aantal afhandelingen van brandmeldingen voelt het repressieve personeel zich in de eigen veiligheid bedreigd. Volgens onze benadering gebeurt dit door risico s. Figuur 7.2 laat zien dat het repressieve personeel zich bij de verkenningsfase niet veiliger voelt dan bij de andere fases. Dit zou betekenen dat juist tijdens de verkenningsfase het repressieve personeel zich het minst geconfronteerd ziet met risico s. Onderzoek naar veiligheidsrisico s bij repressief optreden wijst uit dat risico s tijdens de inzetfase het meest prominent aanwezig zijn. Dit past bij de ervaring die het repressieve personeel tijdens onze onderzoeksperiode heeft uitgesproken. Zo laat dit onderzoek zien dat de beeldvorming en de werkelijkheid overeenstemming vertonen. In de gevallen waarin het personeel zich bedreigd voelt in haar veiligheid, kan de afstand tussen het risico en het repressieve personeel als verklaring dienen. We nemen aan dat hoe kleiner deze afstand is, hoe groter de dreiging is die van het risico uitgaat. Hoe groter de dreiging is, hoe meer de veiligheid kan worden aangetast. Vooral tijdens de inzetfase is deze afstand in veel gevallen klein. Zo bevindt bijvoorbeeld het repressieve personeel zich tijdens een binnenaanval in het object van brand en staat dus bloot aan diverse risico s die zich in uiteenlopende situaties kunnen aandienen. Het is vooral de binnenaanval die leidt tot ongevallen onder het repressieve personeel (Helsloot en Duin, van, 1999). Verminderde veiligheidsgevoelens zijn bij de verkenning- en inzetfases dan ook te verklaren. 7.3 Subjectieve veiligheid op de TS i in verhouding tot de TS s In deze paragraaf zetten we de subjectieve veiligheid van het repressieve personeel van de TS i af tegen de subjectieve veiligheid van personeel van de TSs. Figuur geeft de verschillen tussen beide groepen weer. Wat opvalt is dat het repressieve personeel van de TSs een afhandeling van een brandmelding in geen enkel geval als onveilig heeft ervaren. Van de TS i heeft 7,3% zich bij de afhandeling van een brandmelding (volkomen) onveilig gevoeld. Hoewel de verschillen tussen de TS i en TSs slechts in beperkte mate bestaan, is het opmerkelijk dat alleen bij de TS i onveiligheidsgevoelens zijn opgetreden gedurende de gehele inzet.

101 Figuur ,5 Ervaren veiligheid in procenten 62, ,9 18,9 21,4 18,9 6,3 0 1,0 0 Volkomen veilig Veilig Neutraal Onveilig Volkomen onveilig TSi TSs Uit kwalitatieve analyse blijkt dat zekerheid in een goede afloop een zeer belangrijke rol speelt bij de veiligheid die het repressieve personeel ervaart als ze optreedt met een TSi. Er zijn drie (on)zekerheden die in het oog springen. Deze hangen samen met: (a) de opschaling, (b) de slagkracht van de TS i en (c) de kwaliteit van optreden. De drie onzekerheden kunnen de negatieve veiligheidsgevoelens van het repressieve personeel op de TS i verklaren. Ten aanzien van de opschaling verwacht het repressieve personeel dat er als gevolg van de andere bezetting meer opgeschaald moet worden. De onzekerheid wordt veroorzaakt door de perceptie over de opkomsttijd van de tweede TS. Deze wordt vaak als te lang ervaren. Ter plaatse zijn, zonder te kunnen beginnen aan een inzet, wordt door veel repressief personeel als onaanvaardbaar, en dus onacceptabel gezien. Deze houding sluit aan bij het onderzoek van Mittendorf (2004). Hij verklaart de aandrang om direct hulp te willen verlenen vanuit een sociaal perspectief en stelt dat het repressieve personeel sterk de perceptie heeft dat het publiek van hen verwacht dat ze onmiddellijk moet handelen Over de slagkracht van het optreden stelt het repressieve personeel dat bij brandbestrijding de eerste klap vaak een daalder waard is. Ze vindt dat hiervoor zes mensen nodig zijn en dat het operationeel optreden (en de procedures) is afgesteld op een bezetting van zes. Door opleiding en oefening lijkt bij hen een mindsetting te (zijn) ontstaan dat een bezetting van zes de ondergrens is om veilig te kunnen werken. Dit stelt ook de VBV (2010). Binnen deze grens voelt men zich comfortabel. Deze comfortzone kan leiden tot een routinematige manier van optreden. Uit onderzoek blijkt dat een te ver doorgevoerde routinematige wijze van optreden een belangrijke oorzaak is van ongevallen met een dodelijke afloop (Helsloot en Duin, van, 1999). Bij de inzet van een TS i lijkt er in mindere mate dan bij de TS s sprake te zijn van routinematig optreden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een interview waar een manschap uitsprak dat hij zich wel vier keer bedacht voordat hij een binnenaanval zou uitvoeren met een TS i. Hierbij sluit de uitspraak van Rigby (2008) aan, als hij stelt dat een verkleinde bezetting het personeel dwingt om alert te zijn op signalen die duiden op onveiligheid. Een kleine bezetting kan dus het veiligheidsbewustzijn van het personeel stimuleren. Over de kwaliteit is het repressieve personeel van mening dat men bij een bezetting van vier minder keuze heeft in collega s. Uit de kwalitatieve analyse kunnen we opmaken dat enkele repressieve personeelsleden zich minder veilig voelden omdat ze weinig vertrouwen hadden in de bekwaamheid van de collega met wie ze het werk moesten uitvoeren. Naast

102 onzekerheid in het functioneren van de ander zou onzekerheid in het eigen functioneren ook een rol kunnen spelen. Het is voorstelbaar dat de respondenten zich eerder genoodzaakt zien om terug te vallen op de eigen kennis en kunde die, menselijkerwijs, te kort kan schieten. Daar komt bij dat veel manschappen aangeven dat er minder kennis ter plaatse is wanneer er minder manschappen uitrukken. Zes weten volgens hen immers meer dan vier. Ook wordt volgens het personeel het kennisniveau verlaagd doordat sommigen niet meer mee kunnen omdat de kans dat men de TS mist wordt vergroot. Over het algemeen genomen is het repressieve personeel van mening dat de kwaliteit van het optreden (en dus de veiligheid) afneemt als gevolg van een TS i. Ter illustratie: Casus schuurbrand Situatie Op een zonnige en warme dag ontvangt de bemanning van een TS i een melding van een schuurbrand. In de directe nabijheid van de schuur staat een auto en ligt veel rommel. Ter bestrijding van de brand worden twee tankautospuiten gealarmeerd. Eén TS rukt uit met vier man, de andere met zes. Bij aankomst van de TS i is de brand uitslaand en dreigt over te slaan op de woning. Bij de brand zijn geen slachtoffers betrokken. 86 Beleving van de respondenten Alle respondenten geven aan dat ze zich tijdens het aanrijden naar het incident veilig voelen. Bij aankomst constateren zij dat de brand gepaard gaat met veel vlammen, rook en hitte. Om de schuur heen bevindt zich veel rommel die ook brandt. Aan de achterzijde van de schuur treffen ze een auto aan die door de hitte wordt aangestraald. Men gaat direct aan de slag. Om uitbreiding te voorkomen besluit de bevelvoerder om direct een hoge druk straal in te zetten. De respondenten geven unaniem aan zich onveilig te voelen gedurende de verkenning. Dit wordt veroorzaakt door de hittestraling en de opinie dat het bij dit soort branden onverantwoord is om met minder dan zes man op te treden. Desondanks is men van mening dat men moet doen wat men kan om uitbreiding te voorkomen. De manschap ervaart de bestrijding van de brand als zeer onveilig. Hij geeft aan dat hij, om overslag van de brand te voorkomen, werkte op een zeer onveilige plek en dat er sprake was van een onoverzichtelijke situatie. Met twee brandblussers probeert de chauffeur de auto te blussen. Dit doet hij zonder gebruik te maken van adembeschermingsmiddelen. Hij voelt zich hierbij onveilig. Echter voelt de bevelvoerder zich noch onveilig, noch veilig. Naar zijn mening zorgt de opschaling en de inzet van de brandbestrijdingsmiddelen juist voor rust. De chauffeur en manschap geven aan dat ze door de bestrijding van de brand flink vermoeid zijn geraakt. Ze tekenen hierbij aan dat niet alleen de brand, maar ook de omgevingstemperatuur zorgt voor extra vermoeidheid en verlies van concentratie. Men oordeelt dat er tijdens de verkenning- en inzetfase onveilige situaties zijn ontstaan als gevolg van een te kleine bezetting. Om toch te kunnen werken moet men de bekende routine loslaten (zoals oogcontact met elkaar). De respondenten zijn van mening dat zo bijna ongelukken zijn ontstaan doordat men alleen te werk moest gaan en niet, zoals gebruikelijk, in een ploeg van twee. Bron: BAZOS, incidentrapport GMA.

103 De risico s die wij hebben onderscheiden 37 worden door het repressieve personeel niet aangevoerd als verklaring voor een onveilig gevoel. De onzekerheden die ze ervaart kunnen echter wel als een risico worden gekenmerkt. Omdat het personeel niet zeker is van de werking van procedures en afspraken over taakuitvoering in geval van een TS i, zouden we kunnen stellen dat er sprake is van organisatorische risico s. Een verschil in de subjectieve veiligheid over de gehele afhandeling van een brandmelding is tussen de TS i en TS s niet aangetroffen. Wanneer we kijken naar de verschillende fasen dan bestaat er wel een verschil in de subjectieve veiligheid. De figuren 7.3.2, en maken de ervaren veiligheid tijdens respectievelijk de uitruk-, verkenning- en inzetfase inzichtelijk. Gedurende de inzetfase voelt het personeel dat is uitgerukt met een TS i zich minder veilig dan het personeel dat is uitgerukt met een TS s. 79,4% van het repressieve personeel van de TS i voelt zich (volkomen) veilig gedurende de inzet, tegenover 91,9% van het repressieve personeel van de TS s. Op de TS s is er personeel dat zich tijdens de uitruk, verkenning of inzet onveilig heeft gevoeld. Dit is echter in mindere mate dan bij de TS i het geval. Tijdens de verkenning voelt 3,0% van de TS s zich volkomen onveilig. Figuur laat zien dat de ervaren veiligheid tijdens de uitruk onder de TS s hoger was dan onder de TS i. Het personeel van de TS i voelt zich tijdens de uitruk wel onveilig, maar niet volkomen onveilig. Tijdens de inzet (figuur 7.3.4) voelt 9,0% van het repressieve personeel zich (volkomen) onveilig op de TS i. Figuur Figuur ,0 37,8 Ervaren veiligheid tijdens de uitruk in procenten 48,1 48,6 10,2 10,8 6,2 2,7 1,5 0 Volkomen veilig Veilig Neutraal Onveilig Volkomen onveilig TSi TSs ,3 39,5 Ervaren veiligheid tijdens de verkenning in procenten 50,0 48,5 12,0 9,1 5,1 0,0 0,0 3,0 Volkomen veilig Veilig Neutraal Onveilig Volkomen onveilig TSi TSs 37 Zie hoofdstuk 3 en 5.

To contribute to the body of. knowledge. De anders bezette TS

To contribute to the body of. knowledge. De anders bezette TS De anders bezette TS Een effectstudie naar de gevolgen voor de veiligheid en doeltreffendheid van het repressief optreden bij brand To contribute to the body of Adriaan Verstoep Rick van Putten knowledge

Nadere informatie

MOED brandweer VNOG T.b.v. de 22 gemeenteraden

MOED brandweer VNOG T.b.v. de 22 gemeenteraden MOED brandweer VNOG T.b.v. de 22 gemeenteraden ü Aanleiding MOED ü Algemene informatie brandweer in de veiligheidsregio ü Inhoud MOED ü Samenvatting uitspraken algemeen bestuur 1. Aanleiding MOED De wereld

Nadere informatie

ECCvA/U Lbr: 07/40

ECCvA/U Lbr: 07/40 Brief aan de leden T.a.v. het college en gemeenteraad informatiecentrum tel. (070) 3738020 uw kenmerk bijlage(n) onderwerp Brandweerontwikkelingen Samenvatting ons kenmerk ECCvA/U200700611 Lbr: 07/40 datum

Nadere informatie

Brandweer Nederland Samen sterk, samen veilig

Brandweer Nederland Samen sterk, samen veilig Brandweer Nederland Samen sterk, samen veilig Met hart en ziel Brandweer Nederland staat voor 31.000 brandweermensen die zich met hart en ziel inzetten voor hun medemens. Die 24 uur per dag en 7 dagen

Nadere informatie

Brandweer Haaglanden Bestuurlijke aansturing en Contouren brandweerorganisatie

Brandweer Haaglanden Bestuurlijke aansturing en Contouren brandweerorganisatie C O N C E P T R A A D S V O O R S T E L Veiligheidregio Haaglanden Brandweer Haaglanden Bijlage 5.3 C O N C E P T R A A D S V O O R S T E L Brandweer Haaglanden Bestuurlijke aansturing en Contouren brandweerorganisatie

Nadere informatie

Uitruk op Maat. In deze uitgave. Project Uitruk op Maat van start in veiligheidsregio Zuidoost-Brabant. Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost

Uitruk op Maat. In deze uitgave. Project Uitruk op Maat van start in veiligheidsregio Zuidoost-Brabant. Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost Uitruk op Maat Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost Nieuwsbrief 1 november 2010 In deze uitgave Project Uitruk op Maat van start in veiligheidsregio Zuidoost-Brabant 2 3 Aanleiding van het project Uitruk

Nadere informatie

Brandweer pleit voor realistische wetgeving opkomsttijden

Brandweer pleit voor realistische wetgeving opkomsttijden pagina 1 van 5 Ga naar content Brandweer pleit voor realistische wetgeving opkomsttijden Nederland 23 mei 2018 Vandaag verscheen het rapport Inrichting repressieve brandweerzorg van de Inspectie Justitie

Nadere informatie

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 15 januari 2004

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 15 januari 2004 No: 5.4/260204 Onderwerp: Verordening brandveiligheid en hulpverlening De Raad van de gemeente Noordenveld; - gelet op artikel 1, tweede lid, en artikel 12 van de brandweerwet 1985 - gelet op artikel 8,

Nadere informatie

Bijlage A, behorende bij artikel 2 lid 1 Besluit personeel veiligheidsregio s

Bijlage A, behorende bij artikel 2 lid 1 Besluit personeel veiligheidsregio s Bijlage A, behorende bij artikel 2 lid 1 Besluit personeel veiligheidsregio s Supplement b. Functie bevelvoerder Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub b Besluit personeel veiligheidsregio s 1.1

Nadere informatie

Bijlage 11. Voertuigspecificaties

Bijlage 11. Voertuigspecificaties Bijlage 11 Voertuigspecificaties Inhoud Inleiding... 3 Benaming voertuigen... 3 Zeeuwse TS... 4 Slagkracht bij brand... 5 Inzetdiepte... 5 Tankinhoud... 5 Waterwinning... 6 Slagkracht bij HV... 6 Slagkracht

Nadere informatie

Samenvatting voor Bent u een man of een vrouw? (N=164) Antwoord Telling Percentage

Samenvatting voor Bent u een man of een vrouw? (N=164) Antwoord Telling Percentage Resultaten Brandweeronderzoek (Regio Utrecht) Aantal respondenten Aantal respondenten in deze vragenlijst: 164 Totaal aantal respondenten in deze vragenlijst: 3701 Percentage van het totaal: 4.4% Samenvatting

Nadere informatie

VISIE UITRUK OP MAAT DEFINITIEF CONCEPT

VISIE UITRUK OP MAAT DEFINITIEF CONCEPT VISIE UITRUK OP MAAT DEFINITIEF CONCEPT In het kader van het project Doorontwikkeling Repressieve Organisatie heeft Brandweer Gelderland-Midden een visie Uitruk op maat ontwikkeld. Landelijk wordt de term

Nadere informatie

Risico s bij brandbestrijding. Ricardo Weewer Strategisch adviseur/ plv commandant

Risico s bij brandbestrijding. Ricardo Weewer Strategisch adviseur/ plv commandant Risico s bij brandbestrijding Ricardo Weewer Strategisch adviseur/ plv commandant Congres Bouwkundige Brandpreventie 19 november 2008 Programma Enige achtergronden Brandweer in Nederland Standaard werkwijze

Nadere informatie

dekken. Het veiligheidsniveau geeft dus weer WAT het bestuur van de organisatie verwacht. De bestuurlijke uitgangpunten geven hier invulling aan.

dekken. Het veiligheidsniveau geeft dus weer WAT het bestuur van de organisatie verwacht. De bestuurlijke uitgangpunten geven hier invulling aan. dekken. Het veiligheidsniveau geeft dus weer WAT het bestuur van de organisatie verwacht. De bestuurlijke uitgangpunten geven hier invulling aan. Veiligheidszorg geeft invulling aan de HOE-vraag en is

Nadere informatie

Bepalingen over de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening (Wet veiligheidsregio s)

Bepalingen over de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening (Wet veiligheidsregio s) 31 117 Bepalingen over de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening (Wet veiligheidsregio s) Nr. VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 10 juli

Nadere informatie

Verordening brandveiligheid en hulpverlening

Verordening brandveiligheid en hulpverlening Verordening brandveiligheid en hulpverlening Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie Officiële naam regeling Citeertitel Besloten door Deze versie is geldig tot (als de

Nadere informatie

Geachte leden van de vaste Kamercommissie Veiligheid & Justitie,

Geachte leden van de vaste Kamercommissie Veiligheid & Justitie, Tweede Kamer der Staten-Generaal Ter attentie van de Vaste Kamercommissie Veiligheid en Justitie Postbus 20018 2500 EA Den Haag Datum : 3 december 2014 Onderwerp : Landelijk kader uitruk op maat Geachte

Nadere informatie

De brandweer wordt nog veiliger en beter

De brandweer wordt nog veiliger en beter Project Kwaliteit brandweerpersoneel De brandweer wordt nog veiliger en beter -Brochure Brandweer juni2009.indd 1 05-06-2009 10:16:37 VAKBEKWAAM WORDEN, Wat verandert er concreet? Alle medewerkers van

Nadere informatie

Project Kwaliteit brandweerpersoneel. De brandweer wordt nog veiliger en beter

Project Kwaliteit brandweerpersoneel. De brandweer wordt nog veiliger en beter Project Kwaliteit brandweerpersoneel De brandweer wordt nog veiliger en beter VAKBEKWAAM WORDEN, VAKBEKWAAM BLIJVEN Wat verandert er concreet? Alle medewerkers van de brandweer worden voortaan opgeleid,

Nadere informatie

Plan van aanpak. nulmeting brandweerzorg Caribisch Nederland

Plan van aanpak. nulmeting brandweerzorg Caribisch Nederland nulmeting brandweerzorg Caribisch Nederland 1 Aanleiding 3 2 Onderzoeksopzet 4 3 Communicatie 8 Bijlage I Afkortingen 9 2 1 Caribisch Nederland kent één brandweerkorps, het brandweerkorps Caribisch Nederland

Nadere informatie

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 april 2007, bijlage nr. : 24-2007;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 april 2007, bijlage nr. : 24-2007; 07.0003314 De raad van de gemeente Son en Breugel; gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 april 2007, bijlage nr. : 24-2007; gelet op artikel 1, tweede lid, en artikel

Nadere informatie

brandweer Nieuwegein Zuid Jij ook? Kom bij de brandweer!

brandweer Nieuwegein Zuid Jij ook? Kom bij de brandweer! I brandweer Nieuwegein Zuid Jij ook? Kom bij de brandweer! Brandweer Veiligheidsregio Utrecht zoekt vrijwilligers Werken bij de brandweer: voor sommigen is het een droom, voor anderen een roeping. Werken

Nadere informatie

Verordening brandveiligheid en hulpverlening Coevorden 1998

Verordening brandveiligheid en hulpverlening Coevorden 1998 Verordening brandveiligheid en hulpverlening Coevorden 1998 Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie gemeente Coevorden Officiële naam regeling Verordening brandveiligheid

Nadere informatie

Plan van aanpak 'De inrichting van de repressieve brandweerzorg in de veiligheidsregio Gooi en Vechtstreek'

Plan van aanpak 'De inrichting van de repressieve brandweerzorg in de veiligheidsregio Gooi en Vechtstreek' Plan van aanpak 'De inrichting van de repressieve brandweerzorg in de veiligheidsregio Gooi en Vechtstreek' 1 Inleiding 3 2 Doel- en probleemstelling 5 3 Aanpak van het onderzoek en te hanteren methoden

Nadere informatie

- Ingekomen stuk D6 (PA 28 november 2012) Ons kenmerk 12.0019570. Datum uw brief

- Ingekomen stuk D6 (PA 28 november 2012) Ons kenmerk 12.0019570. Datum uw brief - Ingekomen stuk D6 (PA 28 november 2012) Aan de Gemeenteraad van Nijmegen Prof. Bellefroidstraat 11 6525 AG Nijmegen Telefoon 024 329 75 99 Telefax 024 329 75 05 E-mail info@brandweer.nijmegen.nl Postadres

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 26 956 Beleidsnota Rampenbestrijding 2000 2004 31 117 Bepalingen over de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige

Nadere informatie

Verordening brandveilidheid en brandweerzorg en rampenbestrijding

Verordening brandveilidheid en brandweerzorg en rampenbestrijding CVDR Officiële uitgave van Leek. Nr. CVDR54284_1 1 juni 2016 Verordening brandveilidheid en brandweerzorg en rampenbestrijding De raad van de gemeente Leek; gelet op: - artikel 1, tweede lid, artikel 12

Nadere informatie

KWALIFICATIEPROFIEL VOOR BEVELVOERDER

KWALIFICATIEPROFIEL VOOR BEVELVOERDER KWALIFICATIEPROFIEL VOOR BEVELVOERDER werkzaam bij de brandweer Status Dit kwalificatieprofiel is op 4 oktober 2007 te Arnhem vastgesteld door de Deelprojectgroep Kwaliteitsinstrumenten van het Project

Nadere informatie

Boerendijk AH Woerden (tijdens kantooruren)

Boerendijk AH Woerden (tijdens kantooruren) De opleidingseisen voor vrijwilligers zijn gelijk aan die voor beroepsbrandweerlieden. We verwachten van je dat je bereid bent om voor je opleiding een deel van je vrije tijd op te offeren. De basisopleiding

Nadere informatie

Waarom naar een nieuwe aanpak? René Hagen, Lector Brandpreventie (Uitvoerder project Nodeloze uitrukken terugdringen )

Waarom naar een nieuwe aanpak? René Hagen, Lector Brandpreventie (Uitvoerder project Nodeloze uitrukken terugdringen ) Waarom naar een nieuwe aanpak? René Hagen, Lector Brandpreventie (Uitvoerder project Nodeloze uitrukken terugdringen ) Eerste doormeldingen in Nederland Eerste doormelding in Nederland in 1874 Beroepsbrandweer

Nadere informatie

Onderzoek naar de inrichting van de repressieve brandweerzorg in elke veiligheidsregio. Plan van Aanpak

Onderzoek naar de inrichting van de repressieve brandweerzorg in elke veiligheidsregio. Plan van Aanpak Onderzoek naar de inrichting van de repressieve brandweerzorg in elke veiligheidsregio Plan van Aanpak 1 Inleiding 3 2 Onderzoeksopzet 5 3 Samenhang met andere onderzoeken 12 4 Communicatie 13 5 Planning

Nadere informatie

Inrichting repressieve brandweerzorg: landelijk beeld en regiobeeld Telefoon adres

Inrichting repressieve brandweerzorg: landelijk beeld en regiobeeld Telefoon  adres Agendapunt 15 Aan Algemeen bestuur Kopie aan Datum 25-05-2018 Onderwerp Inrichting repressieve brandweerzorg: landelijk beeld en regiobeeld Telefoon E-mailadres Memo Inleiding De Inspectie Justitie en

Nadere informatie

AGENDAPUNT /07

AGENDAPUNT /07 AGENDAPUNT 2015.02.16/07 Voorstel voor de vergadering: Het algemeen bestuur Datum vergadering: 16 februari 2015 Onderwerp: Portefeuillehouder: Indiener: Variabele voertuigbezetting De heer Molkenboer De

Nadere informatie

Dekkingsplan 2012 BRANDWEER BRABANT-NOORD. Presentatie: algemene toelichting

Dekkingsplan 2012 BRANDWEER BRABANT-NOORD. Presentatie: algemene toelichting Dekkingsplan 2012 BRANDWEER BRABANT-NOORD Presentatie: algemene toelichting Inhoud presentatie: Dekkingsplan Regionale Brandweer Brabant Noord Inspectierapport Ter Plaatse Hoe nu verder? Dekkingsplan:

Nadere informatie

Veiligheidszorg op Maat. Samen naar een nieuw dekkingsplan

Veiligheidszorg op Maat. Samen naar een nieuw dekkingsplan Veiligheidszorg op Maat Samen naar een nieuw dekkingsplan Veiligheidszorg op Maat In deze brochure staan de bestuurlijke uitgangspunten voor het nog op te stellen dekkingsplan veiligheidszorg, waarover

Nadere informatie

Verordening Brandveiligheid en hulpverlening

Verordening Brandveiligheid en hulpverlening Raadsbesluit nummer : Rb2009/05 Onderwerp : Verordening Brandveiligheid en hulpverlening De raad der gemeente Hulst gelet op; 1. artikel 1, tweede lid en artikel 12 van de Brandweerwet 1985, 2. artikel

Nadere informatie

Operationele grenzen basisbrandweerzorg

Operationele grenzen basisbrandweerzorg Operationele grenzen basisbrandweerzorg 0.05 Ter voorbereiding op de komst van de Landelijke meldkamerorganisatie Taskforce Meldkamer- Repressie Versie: 0.3 Vastgesteld TF 17 januari 2014 Colofon Het Veiligheidsberaad

Nadere informatie

Ferwert, 28 mei 2013.

Ferwert, 28 mei 2013. AAN: de raad van de gemeente Ferwerderadiel Sector : I Nr. : 15/36.13 Onderwerp : Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio Fryslân Ferwert, 28 mei 2013. 1. Inleiding Op 1 oktober 2010 is de Wet veiligheidsregio

Nadere informatie

Het dekkingsplan is een wettelijk verplicht plan dat aangeeft hoe snel de brandweer na de melding van een brand bij een object kan zijn.

Het dekkingsplan is een wettelijk verplicht plan dat aangeeft hoe snel de brandweer na de melding van een brand bij een object kan zijn. Belangrijkste informatie Het dekkingsplan is een wettelijk verplicht plan dat aangeeft hoe snel de brandweer na de melding van een brand bij een object kan zijn. Het bestuur van de VRK zet kanttekeningen

Nadere informatie

In het vormgeven van deze hoofdpunten uit de visie heeft de brandweer flinke stappen gezet:

In het vormgeven van deze hoofdpunten uit de visie heeft de brandweer flinke stappen gezet: Agendapunt 4 Van Dagelijks Bestuur Aan Algemeen Bestuur Kopie aan Datum 08-03-2016 Onderwerp Voortgangsrapportage brandweer Telefoon E-mailadres Memo Voortgangsrapportage Brandweer Inleiding De brandweer

Nadere informatie

Juridisch onderzoek variabele bezetting tankautospuit

Juridisch onderzoek variabele bezetting tankautospuit Juridisch onderzoek variabele bezetting tankautospuit Rapporteur: Prof. Mr. Dr. A.M. Hol, Universiteit Utrecht m.m.v. L. Venderbos, student-assistent 19 maart 2012 Vraagstelling: a. Is een afwijking van

Nadere informatie

- het wenselijk is de voorzieningen voor brandveiligheid en hulpverlening in samenhang te treffen,

- het wenselijk is de voorzieningen voor brandveiligheid en hulpverlening in samenhang te treffen, VERORDENING BRANDVEILIGHEID EN HULPVERLENING BRANDWEER PARKSTAD LIMBURG 2005 Het Algemeen Bestuur van Brandweer Parkstad Limburg, gelezen het voorstel van het Dagelijks Bestuur van Brandweer Parkstad Limburg,

Nadere informatie

Kosten en opbrengst OMS. Resultaten onderzoek naar de kosten en opbrengst van het OMS in de regio Twente

Kosten en opbrengst OMS. Resultaten onderzoek naar de kosten en opbrengst van het OMS in de regio Twente Kosten en opbrengst OMS Resultaten onderzoek naar de kosten en opbrengst van het OMS in de regio Twente Inhoud Aanleiding onderzoek Cijfers OMS Twente Instrument kosten-baten analyse Maatschappelijke kosten

Nadere informatie

De nieuwe Brandweer Hollands Midden

De nieuwe Brandweer Hollands Midden De nieuwe Brandweer Hollands Midden Bijeenkomst gemeentebesturen (Leiden, 8 oktober 2010) Henk Meijer Regionaal Commandant Korte terugblik Discussie over regionalisering brandweer ruim 5 jaar geleden gestart

Nadere informatie

Quickscan naar de Brandweerzorg in Zeeland

Quickscan naar de Brandweerzorg in Zeeland Quickscan naar de Brandweerzorg in Zeeland 1 Inleiding Het algemeen bestuur van de veiligheidsregio Zeeland (VRZ) heeft op 9 juli 2015 ingestemd met de in het project Maatwerk in Brandweerzorg (MiB) geformuleerde

Nadere informatie

Functiehuis Bedrijfsbrandweer

Functiehuis Bedrijfsbrandweer Functiehuis Bedrijfsbrandweer Art. 31 Wet veiligheidsregio s 1. Bestuur veiligheidsregio kan inrichting die in geval van brand of ongeval bijzonder gevaar kan opleveren voor openbare veiligheid, aanwijzen

Nadere informatie

Plan van Aanpak. Onderzoek Zeer grote brand aan de Herenweg 6 te Houten op 25 juli 2015

Plan van Aanpak. Onderzoek Zeer grote brand aan de Herenweg 6 te Houten op 25 juli 2015 Plan van Aanpak Onderzoek Zeer grote brand aan de Herenweg 6 te Houten op 25 juli 2015 Inspectie Veiligheid en Justitie 7 september 2015 1. Inleiding Aanleiding Op zaterdag 25 juli 2015, omstreeks 15:40

Nadere informatie

Concept-raadsvoorstel. Onderwerp: Brandrisicoprofiel veiligheidsregio Fryslân. Aan: de Raad

Concept-raadsvoorstel. Onderwerp: Brandrisicoprofiel veiligheidsregio Fryslân. Aan: de Raad Concept-raadsvoorstel Plaats X, Datum X Onderwerp: Brandrisicoprofiel veiligheidsregio Fryslân Aan: de Raad 1. Inleiding Op 1 oktober 2010 is de Wet veiligheidsregio s (Wvr) met het daaraan gekoppelde

Nadere informatie

Terug naar de toekomst!

Terug naar de toekomst! Terug naar de toekomst! Innovatiecongres Veiligheid 2010 Stephan Wevers Commandant brandweer Twente Bestuurslid NVBR De innovatiemomenten en het zoeken naar samenhang 1. Bidden en breken 25 v.chr. 1393

Nadere informatie

Aangenomen en overgenomen amendementen

Aangenomen en overgenomen amendementen Overzicht van stemmingen in de Tweede Kamer afdeling Inhoudelijke Ondersteuning aan De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie Datum 14 februari 2012 Betreffende wetsvoorstel: 32841 Wijziging

Nadere informatie

Referentiekader GRIP en eisen Wet veiligheidsregio s

Referentiekader GRIP en eisen Wet veiligheidsregio s Kennispublicatie Referentiekader GRIP en eisen Wet veiligheidsregio s 1 Infopunt Veiligheid In 2006 heeft de toenmalige Veiligheidskoepel een landelijk Referentiekader GRIP opgesteld. De op 1 oktober 2010

Nadere informatie

Onderzoek naar Dynamisch risico-model brandverloop. Ing. Rijk van den Dikkenberg MCDM,

Onderzoek naar Dynamisch risico-model brandverloop. Ing. Rijk van den Dikkenberg MCDM, Onderzoek naar Dynamisch risico-model brandverloop Ing Rijk van den Dikkenberg MCDM, Onderzoeksvraag Verkrijgen van inzicht in het brandverloop met als achterliggende vraag of de huidige (standaard)brandkromme

Nadere informatie

Algemeen bestuur. Onderwerp: Bestuurlijke richting Brandrisicoprofiel en Dekkingsplan. Behandelwijze Portefeuillehouder Auteur

Algemeen bestuur. Onderwerp: Bestuurlijke richting Brandrisicoprofiel en Dekkingsplan. Behandelwijze Portefeuillehouder Auteur Algemeen bestuur Onderwerp: Bestuurlijke richting Brandrisicoprofiel en Dekkingsplan Behandelwijze Portefeuillehouder Auteur Bijlagen Ter meningsvorming Burgemeester De Zwart-Bloch Frank van der Meer,

Nadere informatie

RAADSVOORSTEL. COMMISSIE ALGEMENE ZAKEN EN CONTROL d.d. 29 augustus 2013 AGENDANUMMER:4

RAADSVOORSTEL. COMMISSIE ALGEMENE ZAKEN EN CONTROL d.d. 29 augustus 2013 AGENDANUMMER:4 RAADSVOORSTEL COMMISSIE ALGEMENE ZAKEN EN CONTROL d.d. 29 augustus 2013 AGENDANUMMER:4 Onderwerp: Bijlage(n): Vergadering de dato: Voorgenomen besluit Regionalisering Brandweerzorg Agendanummer: p.h.:

Nadere informatie

EVALUATIERAPPORT PILOT TS-4 NAALDWIJK ( )

EVALUATIERAPPORT PILOT TS-4 NAALDWIJK ( ) BRANDWEER HAAGLANDEN EVALUATIERAPPORT PILOT TS-4 NAALDWIJK (15-6430) Definitieve Versie Vernieuwde Repressie 1 Toelichting Deze evaluatie maakt onderdeel uit van het Project Pilots Vernieuwde Repressie.

Nadere informatie

Presentatie VGGM. Politieke maandag Wageningen 10 oktober Albert-Jan van Maren Masja Kruse

Presentatie VGGM. Politieke maandag Wageningen 10 oktober Albert-Jan van Maren Masja Kruse Presentatie VGGM Politieke maandag Wageningen 10 oktober 2016 Albert-Jan van Maren Masja Kruse 1 Brandweer Gelderland- Midden Brandweer Wageningen per 1-1-2014 geregionaliseerd: onderdeel van Brandweer

Nadere informatie

Analyse GMS-gegevens. 1. Inleiding. 2. Methode

Analyse GMS-gegevens. 1. Inleiding. 2. Methode Analyse GMS-gegevens 1. Inleiding Het doel van deze studie is te onderzoeken of op basis van meldkamergegevens meer inzicht kan worden gekregen over hoe vaak door de brandweer wordt uitgerukt, de redenen

Nadere informatie

Raadsbijlage Voorstel tot het vaststellen van de Verordening brandveiligheid

Raadsbijlage Voorstel tot het vaststellen van de Verordening brandveiligheid gemeente Eindhoven Dienst Brandweer en Rampenbestrijding Raadsbijlage nummer xa Inboeknummer oxroox64r Beslisdatum Blkw 22 januari 2002 Dossiernummer 204.104 Raadsbijlage Voorstel tot het vaststellen van

Nadere informatie

Opleidings- en oefenbeleid

Opleidings- en oefenbeleid Bijlage 1 Opleidings- en oefenbeleid 2011-2014 Brandweer Bladel Opleidings- en oefenbeleid 2011-2014 Brandweer Bladel 1 Inhoudsopgave pagina 1.0 Opleiding (Vakbekwaam worden) 2 1.1 Uitgangspunten opleidingsbehoefte

Nadere informatie

Inzicht in de activiteiten die brandweer Maas en Waal verricht voor de gemeente Beuningen.

Inzicht in de activiteiten die brandweer Maas en Waal verricht voor de gemeente Beuningen. Lokaal pakket brandweerzorg Dienstenboek brandweer Maas en Waal voor de gemeente Beuningen Inzicht in de activiteiten die brandweer Maas en Waal verricht voor de gemeente Beuningen. Bijlage bij de dienstverleningsovereenkomst

Nadere informatie

Evaluatie Wet veiligheidsregio's (2135): projectbeschrijving

Evaluatie Wet veiligheidsregio's (2135): projectbeschrijving 1 Betrekkingen (EWB) 070 370 7051 Evaluatie Wet veiligheidsregio's (2135): projectbeschrijving Projectnaam Evaluatie Wet veiligheidsregio's (2135) 1. Evaluatie Wet veiligheidsregio's (Wvr) Bij de behandeling

Nadere informatie

CVDR. Nr. CVDR77824_1. Verordening brandveiligheid en hulpverlening

CVDR. Nr. CVDR77824_1. Verordening brandveiligheid en hulpverlening CVDR Officiële uitgave van Losser. Nr. CVDR77824_1 8 november 2016 Verordening brandveiligheid en hulpverlening De raad van de gemeente Losser; gelet op artikel 1, tweede lid, en artikel 12 van de Brandweerwet

Nadere informatie

Inzet met accent op brandbestrijding. Oefening

Inzet met accent op brandbestrijding. Oefening 700 Inzet met accent op brandbestrijding Oefening Doel Basisbrandweerzorg, eventueel met specialisme(n) Brandbestrijding Minimaal twee TS-en, OVD, eventueel ondersteunende voertuigen Frequentie: minimaal

Nadere informatie

Datum 13 juni 2019 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht 'Vrijwillige brandweer onder druk: ' Geluk als we met zes man uitrukken

Datum 13 juni 2019 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht 'Vrijwillige brandweer onder druk: ' Geluk als we met zes man uitrukken 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/jenv

Nadere informatie

KADER PARAATHEID. Colofon. Datum: 13 maart 2019 Versienummer: 1.1 Status: Vastgesteld in het BMT van 13 maart 2019 Aantal bijlagen: 2

KADER PARAATHEID. Colofon. Datum: 13 maart 2019 Versienummer: 1.1 Status: Vastgesteld in het BMT van 13 maart 2019 Aantal bijlagen: 2 KADER PARAATHEID Colofon Sector: Brandweer Auteur(s): Pamela Meijs Datum: 13 maart 2019 Versienummer: 1.1 Status: Vastgesteld in het BMT van 13 maart 2019 Aantal bijlagen: 2 Paraatheid is een speerpunt

Nadere informatie

VOORSTEL VOOR HET AB. Datum vergadering: 7 november Agendapunt: 11. Portefeuillehouder: de heer Swillens

VOORSTEL VOOR HET AB. Datum vergadering: 7 november Agendapunt: 11. Portefeuillehouder: de heer Swillens VOORSTEL VOOR HET AB Datum vergadering: 7 november 2011 Agendapunt: 11 Datum: 17-10-11 Contactpersoon: P. van der Vlist en A.M. Buitink Telefoon: 030 240 4462/ 2404551 E-mail: p.van.der.vlist@vru.nl; a.buitink@vru.nl

Nadere informatie

VERIFICATIETIJD MELDKAMER BRANDWEER: VAN 1 MINUUT NAAR 1+2 MINUTEN. 16 mei Definitief. Notitie.

VERIFICATIETIJD MELDKAMER BRANDWEER: VAN 1 MINUUT NAAR 1+2 MINUTEN. 16 mei Definitief. Notitie. VERIFICATIETIJD MELDKAMER BRANDWEER: VAN 1 MINUUT NAAR 1+2 MINUTEN 16 mei 2017 Definitief Notitie www.brandweer.nl/gelderland-midden Verificatietijd meldkamer brandweer: van 1 minuut naar 1+2 minuten INHOUDSOPGAVE

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Directie nationale veiligheid NVROO Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den

Nadere informatie

Kwaliteitskader uitruk- en opkomsttijden Regionale Brandweer Haaglanden

Kwaliteitskader uitruk- en opkomsttijden Regionale Brandweer Haaglanden Kwaliteitskader uitruk- en opkomsttijden Regionale Brandweer Haaglanden Kwaliteitseisen voor de uitruk en opkomst van brandweereenheden in de Veiligheidsregio Haaglanden Bureau Operationele Voorbereiding

Nadere informatie

Gemeenteraad Noordwijkerhout 28 mei 2015

Gemeenteraad Noordwijkerhout 28 mei 2015 Commissie Bestuurlijke aangelegenheden en middelen Gemeenteraad Noordwijkerhout 28 mei 2015 Henk Meijer Regionaal commandant Inleiding Doel van onze aanwezigheid in uw raad. Het is en blijft ook uw brandweer.

Nadere informatie

FSE in de Brandweer over mor en

FSE in de Brandweer over mor en FSE in de Brandweer over mor en Ricardo Weewer NVBR Projectgroep Strategische Reis Derde Nationale Congres Fire Safety Engineering 9 en 10 juni 2010 Programma Intro: Nieuwe visie brandweer over morgen

Nadere informatie

Presentaties -Brandweerzorgplan -Organisatieontwikkeling -Financiële bijdrage. Burgemeester Manager brandweer Financieel adviseur VRGZ

Presentaties -Brandweerzorgplan -Organisatieontwikkeling -Financiële bijdrage. Burgemeester Manager brandweer Financieel adviseur VRGZ Presentaties -Brandweerzorgplan -Organisatieontwikkeling -Financiële bijdrage Burgemeester Manager brandweer Financieel adviseur VRGZ Agenda Brandweerzorgplan Manager brandweer Organisatieontwikkeling

Nadere informatie

15 januari 2016. Onderzoek: Gevolgen reorganisatie brandweer

15 januari 2016. Onderzoek: Gevolgen reorganisatie brandweer 15 januari 2016 Onderzoek: Gevolgen reorganisatie brandweer Gevolgen reorganisatie brandweer 18 januari 2016 Over dit onderzoek Het online onderzoek is uitgevoerd door de redactie van het EenVandaag Opiniepanel

Nadere informatie

Presentatie voorstellen AB MOED

Presentatie voorstellen AB MOED Presentatie voorstellen AB MOED 16 oktober 2014 Filmpje toekomstige brandweer dia 1 openingsdia Visieplaat MOED dia 2: Doel van de presentatie 1. Voorstellen MOED met raad delen vóór het AB van 30 oktober.

Nadere informatie

5 1 a nota rangen voorblad RMT met besluit (2) 1

5 1 a nota rangen voorblad RMT met besluit (2) 1 Vergadering RMT Brandweer 9 november 2010 Agendapunt nummer 5.1 Onderwerp notitie functies en rangen brandweer Limburg-Noord. Auteur Lenders/ van Mierlo Portefeuillehouder Van der Schuit Voorstel : 1.

Nadere informatie

Evaluatie van de brand in De Punt op 9 mei 2008

Evaluatie van de brand in De Punt op 9 mei 2008 Evaluatie van de brand in De Punt op 9 mei 2008 Bevindingen onderzoekscommissie Brand met dodelijke afloop in De Punt op 9 mei 2008 Ira Helsloot Overzicht presentatie Woord vooraf Korte herhaling: van

Nadere informatie

Plan van aanpak Onderzoek Kwaliteit Brandweerzorg 2015

Plan van aanpak Onderzoek Kwaliteit Brandweerzorg 2015 Plan van aanpak Onderzoek Kwaliteit Brandweerzorg 2015 Februari 2015 Inhoudsopgave 1 Inleiding en aanleiding onderzoek... 3 1.1 Inleiding... 3 1.2 Aanleiding... 3 1.3 Scope van het onderzoek... 4 2 Doel-

Nadere informatie

Concept-raadsvoorstel. Stein Gemeenteblad Afdeling A, no. Agendapunt Bijlagen 1. samenwerking repressieve brandweerzorg. Inleiding

Concept-raadsvoorstel. Stein Gemeenteblad Afdeling A, no. Agendapunt Bijlagen 1. samenwerking repressieve brandweerzorg. Inleiding Stein Gemeenteblad Afdeling A, no. Agendapunt Bijlagen 1 Concept-raadsvoorstel Aan Betreft De Raad samenwerking repressieve brandweerzorg Inleiding Om te kunnen bepalen welke kwaliteit de brandweer dient

Nadere informatie

Beoordelingskader Effecten Variabele Voertuigbezetting

Beoordelingskader Effecten Variabele Voertuigbezetting 26 november 2013 Beoordelingskader Effecten Variabele Voertuigbezetting Samenvatting 1 Uitgave Berenschot Groep BV Postbus 8039 3503 RA Utrecht Datum 26 november 2013 Opdrachtgever WODC/ministerie van

Nadere informatie

Samenwerken aan Brandveiligheid

Samenwerken aan Brandveiligheid Gemeente Leiderdorp Gemeente Leiderdorp Wie zijn wij als Brandweer Hollands Midden? Wat mag u van ons verwachten en hoe zijn we aan elkaar verbonden? Samenwerken aan Brandveiligheid Missie Brandweer Hollands

Nadere informatie

Nieuwsflits Implementatie & Communicatie KBP. - maart 2010-

Nieuwsflits Implementatie & Communicatie KBP. - maart 2010- Nieuwsflits Implementatie & Communicatie KBP - maart 2010- Hierbij treft u de nieuwsflits aan van het project Implementatie en communicatie kwaliteit brandweerpersoneel. Met dit landelijke project wordt

Nadere informatie

Bijlage A, behorende bij artikel 2 lid 1 Besluit personeel veiligheidsregio s

Bijlage A, behorende bij artikel 2 lid 1 Besluit personeel veiligheidsregio s Bijlage A, behorende bij artikel 2 lid 1 Besluit personeel veiligheidsregio s Supplement aa. Functie specialist opleiden en oefenen Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub aa. Besluit personeel veiligheidsregio

Nadere informatie

Onderwerp Consultatie incidentrisicoprofiel en dekkingsplan brandweer

Onderwerp Consultatie incidentrisicoprofiel en dekkingsplan brandweer Onderwerp Consultatie incidentrisicoprofiel en dekkingsplan brandweer Portefeuillehouder van der Zwan Datum collegebesluit 1 maart 2016 Opsteller H. Tanja Registratie GF16.20022 Agendapunt 14 Voorstel

Nadere informatie

Brief aan de leden T.a.v. het college en de gemeenteraad Vereniging van Nederlandse Gemeenten. ECCVA/U200901420 CvA/LOGA09/16 Lbr.

Brief aan de leden T.a.v. het college en de gemeenteraad Vereniging van Nederlandse Gemeenten. ECCVA/U200901420 CvA/LOGA09/16 Lbr. Brief aan de leden T.a.v. het college en de gemeenteraad Vereniging van Nederlandse Gemeenten informatiecentrum tel. (070) 373 8021 betreft bekrachtiging onderhandelingsakkoord vrijwilligers bij de brandweer

Nadere informatie

Verordening brandveiligheid en hulpverlening van de gemeente Heerlen 2005

Verordening brandveiligheid en hulpverlening van de gemeente Heerlen 2005 CVDR Officiële uitgave van Heerlen. Nr. CVDR10487_1 12 juli 2016 Verordening brandveiligheid en hulpverlening van de gemeente Heerlen 2005 Artikel 1 Definities 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

Nadere informatie

PORTFOLIO VOERTUIGBEDIENER

PORTFOLIO VOERTUIGBEDIENER PORTFOLIO VOERTUIGBEDIENER Werkzaam bij de brandweer Status Het format van dit portfolio is vastgesteld door de deelprojectgroep Kwaliteitsinstrumenten van het project Kwaliteit Brandweerpersoneel in juni

Nadere informatie

Werkgeversbrochure. Uw medewerker bij Brandweer IJsselland

Werkgeversbrochure. Uw medewerker bij Brandweer IJsselland Werkgeversbrochure Uw medewerker bij Brandweer IJsselland Brandweer IJsselland Brandweer IJsselland is onderdeel van Veiligheidsregio IJsselland. We houden ons bezig met het voorkomen en bestrijden van

Nadere informatie

Programma Lerend Vermogen = Kennis vergaren, delen en borgen

Programma Lerend Vermogen = Kennis vergaren, delen en borgen Programma Lerend Vermogen = Kennis vergaren, delen en borgen Ricardo Weewer Projectleider Brandonderzoek Lid Regiegroep Innovatie Moed Reiziger Strategische reis Opbouw presentatie Ontwikkelingen Strategische

Nadere informatie

Beantwoording reacties bestuurders op tweede bestuursrapportage Schriftelijke ronde, oktober 2018

Beantwoording reacties bestuurders op tweede bestuursrapportage Schriftelijke ronde, oktober 2018 Beantwoording reacties bestuurders op tweede bestuursrapportage Schriftelijke ronde, oktober 2018 Gemeente Vragen/reactie Reactie Gereed/ verstuurd Dantumadiel Tweede berap Veiligheid: PPMO: waarom urinetest,

Nadere informatie

Naar een nieuwe doctrine voor brandveiligheid. 12 april 2011 Jan Kuyvenhoven NVBR

Naar een nieuwe doctrine voor brandveiligheid. 12 april 2011 Jan Kuyvenhoven NVBR Naar een nieuwe doctrine voor brandveiligheid 12 april 2011 Jan Kuyvenhoven NVBR 1 Programma Korte intro: Brandweer over Morgen Nieuwe doctrine Brandveiligheid Visie Brandveiligheid en Actieprogramma Mythes

Nadere informatie

Inzet met accent op brandbestrijding. Oefening

Inzet met accent op brandbestrijding. Oefening 700 Inzet met accent op brandbestrijding Oefening Doel Basisbrandweerzorg, eventueel met specialisme(n) Brandbestrijding Minimaal twee TS-en, OVD, eventueel ondersteunende voertuigen Frequentie: minimaal

Nadere informatie

BESLUIT BRANDWEERZORG EN RAMPENBESTRIJDING 2005

BESLUIT BRANDWEERZORG EN RAMPENBESTRIJDING 2005 RIS129203_04-JUL-2005 Gemeente Den Haag Ons kenmerk BRW/2005.34 RIS 129203 BESLUIT BRANDWEERZORG EN RAMPENBESTRIJDING 2005 Het college van burgemeester en wethouders, Gelet op: artikel 1, tweede lid, artikel

Nadere informatie

EVALUATIERAPPORT PILOT 2X4 DELFT ( )

EVALUATIERAPPORT PILOT 2X4 DELFT ( ) BRANDWEER HAAGLANDEN EVALUATIERAPPORT PILOT 2X4 DELFT (15-4230) Definitieve Versie Vernieuwde Repressie 1 Toelichting Deze evaluatie maakt onderdeel uit het Project Pilots Vernieuwde Repressie. Dit project

Nadere informatie

VERORDENING BRANDVEILIGHEID EN HULPVERLENING

VERORDENING BRANDVEILIGHEID EN HULPVERLENING CVDR Officiële uitgave van Hardenberg. Nr. CVDR2572_1 28 februari 2017 VERORDENING BRANDVEILIGHEID EN HULPVERLENING De raad van de gemeente Hardenberg; gelet op artikel 1, tweede lid, en artikel 12 van

Nadere informatie

Gemeenteraad Gooise Meren

Gemeenteraad Gooise Meren raad Gooise Meren Informatieve vragen van feitelijke/technische aard (in plaats van telefonisch contact) Van : Eijpe en Mastenbroek / CDA Datum indiening : 22-01-2016 Betreft : Aantal en verloop brandweervrijwilligers

Nadere informatie

In de beantwoording hieronder is de indeling van de brief van de VBV aangehouden.

In de beantwoording hieronder is de indeling van de brief van de VBV aangehouden. In deze factsheet wordt puntsgewijs ingegaan op de diverse onderwerpen welke door de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) in hun schrijven van 7 juli 2015 zijn aangedragen ten aanzien van het project

Nadere informatie

RAPPORTAGE DEKKINGSPLAN VERSIE 0.4

RAPPORTAGE DEKKINGSPLAN VERSIE 0.4 RAPPORTAGE DEKKINGSPLAN VERSIE 0.4 [vul hier een korte uitleg in zoals: In het kader van het project Doorontwikkeling Repressieve Organisatie heeft Brandweer Gelderland- Midden een visie op basisbrandweerzorg

Nadere informatie

Branchestandaard blijvende vakbekwaamheid

Branchestandaard blijvende vakbekwaamheid Branchestandaard blijvende vakbekwaamheid Functie verkenner (gevaarlijke stoffen) werkzaam bij de brandweer De Brandweeracademie is onderdeel van het Instituut Fysieke Veiligheid 2 Branchestandaard blijvende

Nadere informatie

DE BRANDWEER IN FRYSLÂN

DE BRANDWEER IN FRYSLÂN DE BRANDWEER IN FRYSLÂN Raadsinformatieavond Dantumadiel Dongeradeel Ferwerderadiel Kollumerland c.a. 1 mei 2017 Sinds 2014 onderdeel van Veiligheidsregio Fryslân Samen met: 1.200 vrijwilligers en 182

Nadere informatie

VRBZO. Wat doet VRBZO? Zie film

VRBZO. Wat doet VRBZO? Zie film VRBZO Wat doet VRBZO? Zie film Inhoud van de begroting wordt bepaald door Algemeen Bestuur (burgemeesters) Gemeenteraden geven hun zienswijze hierover Gemeentelijke bijdrage 2020: 42,6 mln Verdeling van

Nadere informatie