LON. Korstmossen in Zeeland: milieuindicatie, natuurwaarde, veranderingen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "LON. Korstmossen in Zeeland: milieuindicatie, natuurwaarde, veranderingen"

Transcriptie

1 adviesbureau voor korstmosonderzoek in opdracht van Provincie Zeeland, Directie Ruimte, Milieu en Water Korstmossen in Zeeland: milieuindicatie, natuurwaarde, veranderingen C.M. van Herk 2007

2

3 : milieuindicatie, natuurwaarde, veranderingen Lichenologisch Onderzoekbureau Nederland () in opdracht van Provincie Zeeland Directie Ruimte, Milieu en Water C.M. van Herk 2007

4

5 VOORWOORD Dit rapport behandelt de resultaten van de vierde ronde van het meetnet epifytische korstmossen van de provincie Zeeland. Dit meetnet moet gezien worden als een effectindicator bij het milieubeleid, en heeft vooral tot doel om de ammoniakproblematiek met biologische graadmeters te volgen. Bepaalde stikstofminnende korstmossen (zgn. nitrofyten) gaan harder groeien bij hoge concentraties ammoniak in de lucht; andere soorten zijn daar juist gevoelig voor. In 1997 is met het meetnet gestart; herhalingsrondes hebben in 2000 en 2003 plaatsgevonden. De resultaten van de huidige ronde in 2006, en alle verandering sinds 1997 worden in dit rapport besproken en statistisch geanalyseerd. Het onderzoek richtte zich op monitoring met behulp van de zogenoemde NIW/AIW-methode. Deze methode om de effecten van ammoniak te volgen wordt niet alleen in Zeeland toegepast; ook in zeven andere provincies heeft de laatste decennia vergelijkbaar onderzoek plaatsgevonden. In dit rapport wordt verder aandacht besteed aan de effecten van klimaatsverandering. Namens de provincie Zeeland werd het project begeleid door de heer drs. W. van Wijngaarden. drs. C.M. van Herk Lichenologisch Onderzoekbureau Nederland () Goudvink WK Soest tel

6 6

7 INHOUDSOPGAVE VOORWOORD 5 1 INLEIDING Wat zijn korstmossen? Eerder korstmossenonderzoek in Zeeland Het provinciale korstmossenmeetnet Het milieu 11 2 METHODE Veldwerk Uitwerking Naamgeving 18 3 RESULTATEN EN DISCUSSIE Soortensamenstelling en Rode Lijst Ammoniakindicaties NIW en AIW Oorzaak van de veranderingen Soortenrijkdom Klimaatsverandering Interprovinciale vergelijking 43 4 SAMENVATTING 46 5 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 49 6 LITERATUUR 51 kaarten kaart 1 Nitrofiele Indicatie Waarde kaart 2 Nitrofiele Indicatie Waarde kaart 3 Nitrofiele Indicatie Waarde kaart 4 Nitrofiele Indicatie Waarde kaart 5 verandering Nitrofiele Indicatie Waarde bijlagen bijlage 1 Korstmossen in 2006 (aantal waarnemingen en als percentage) 60 bijlage 2 Mossen in 2006 (aantal waarnemingen en als percentage) 63 bijlage 3 Verandering van de korstmossen, (aantal waarnemingen) 64 bijlage 4 De korstmossen over (als percentage) 67 7

8 Geheel boven: Eikenmos (Evernia prunastri), een struikvormige soort die gevoelig is voor ammoniak. Boven: Groot dooiermos (Xanthoria parietina), een bladvormige soort die positief reageert op ammoniak. Voorkant omslag: Purperschaaltje (Lecidella elaeochroma) op een populier bij Kats. Achterkant omslag: Kapjesvingermos (Physcia adscendens) met vruchtlichamen (apotheciën) gefotografeerd bij IJzendijke. 8

9 1 INLEIDING 1.1 Wat zijn korstmossen? Korstmossen bestaan uit twee componenten die met elkaar samenwerken: een schimmel en een alg. De alg zorgt voor de aanmaak van suiker, de schimmel biedt de samenleving bescherming. Met het blote oog zijn de twee componenten niet herkenbaar. Korstmossen worden vaak in één adem met mossen genoemd, maar horen daar niet bij. De wetenschappelijke naam, lichenen, is minder verwarrend. Korstmossen groeien vooral op extreme standplaatsen: op kaal zand in de duinen en de heide, op steen van muren en bestratingen, en op boomschors. Het voorkomen op bomen is het onderwerp van deze studie. We spreken dan van epifyten, ofwel epifytische korstmossen. De groeiwijze van korstmossen loopt sterk uiteen. De meest ontwikkelde vorm is de baardvorm, hierbij bestaat het plantje uit sterk vertakte dunne draadjes. De struikvorm bestaat uit vertakte, afgeplatte takjes, bijv. bij Eikenmos (pag. 8). De bladvorm bestaat meestal uit een rozet van blaadjes, zoals bij Groot dooiermos. Bij de korstvorm, tenslotte, groeit het korstmos nauw tegen de ondergrond, zoals bij het Purperschaaltje (voorkant omslag). 1.2 Eerder korstmossenonderzoek in Zeeland De eerste keer dat Zeeland provinciebreed onderzocht is op korstmossen, was in 1973 (De Wit, 1976). Dit was in het kader van een landelijke kartering, het WHEN project, op initiatief van het toenmalige Rijksinstituut voor Natuurbeheer (RIN). Dit heeft geresulteerd in een landelijke kaart van de (verschillen in) epifytenrijkdom. De rijkdom (of armoede) werd toen in sterke mate door de uitstoot van zwaveldioxide (SO 2 ) bepaald. Later onderzoek van het RIN richtte zich op monitoring met behulp van transekten en 'macrostations' (De Bakker, 1989, Van Dobben, 1991). Één transekt lag dwars over Zeeland, van Zierikzee tot Aardenburg (Van Dobben, 1993), hierlangs werden tussen 1978 en 1990 jaarlijks op 10 tot 18 boomgroepen de korstmossen onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat de effecten van SO 2 in die periode verminderden, en dat veel korstmossen geleidelijk terug kwamen. De 'macrostations' werden genoemd naar de acht meetstations van het toenmalige Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML), waarvan er één in Zeeland gelegen was, namelijk 'Braakman' in Zeeuws-Vlaanderen. Door het RIN werden hier in 1987, 1988 en 1989 op 150 monsterpunten de korstmossen geïnventariseerd. 9

10 1.3 Het provinciale korstmossenmeetnet Het onderhavige Zeeuwse meetnet is gestart in 1997 (van Herk, 1997) en tot dusver is er herhalingsonderzoek geweest in 2000 (van Herk 2002b) en 2003 (van Herk 2004b). Steeds was het doel het in kaart brengen en monitoren van de ammoniakproblematiek. In zeven andere Nederlandse provincies is er de laatste jaren vergelijkbaar onderzoek aan epifytische korstmossen gedaan (zie o.a. van Herk, 1990, 2002a), vooral in de veeconcentratiegebieden in Oost-Nederland. De methodische aspecten zijn o.a. getoetst aan terplekke uitgevoerde metingen van de ammoniakconcentratie door TNO (van Herk, 1998, 2001). Voor het eerst is de methode in 2006 ook in Belgisch Limburg toegepast; deze provincie is in zijn geheel volgens de NIW/AIW-methode gekarteerd (van den Broeck, 2006). Monitoring van ammoniak stelt een aantal specifieke eisen aan de werkwijze: 1. bemonsterde bomen mogen niet te dicht op een boerderij staan, 2. er moet liefst een vrije aanstroom van lucht naar de stam mogelijk zijn, 3. slechts een beperkt aantal boomsoorten is bruikbaar, 4. elke boomsoort heeft zijn eigen dosis-respons relatie, 5. de hoeveelheid per soort wordt bij voorkeur met een gedetailleerde schaal opgenomen. In de meeste provincies is het onderzoek beperkt gebleven tot gebieden met verzuringsgevoelige bodems (zandgronden) omdat daar de ammoniakproblematiek het sterkst speelt. Er was ook een praktische reden voor de beperking: de onderzoeksmethode was aanvankelijk in belangrijke mate afhankelijk van het voorkomen van eiken, en deze zijn buiten de zandgebieden schaars of afwezig. De provincie Zeeland was in 1997 de eerste provincie die integraal met behulp van populieren in kaart gebracht is (van Herk, 1997); eiken komen in Zeeland te weinig voor. De NIW-methode (par. 2.2), waarmee per monsterpunt de hoeveelheid ammoniakminnaars berekend wordt, werkt echter met behulp van populieren ook goed, mits rekening gehouden wordt met de bovenstaande voorwaarden. Dit is getest bij de start in 1997; van allerlei standplaatstypen nagegaan is wat de bruikbaarheid is voor monitoring. Het bleek toen dat bij populieren snel een verstoring van de indicatiefunctie voor ammoniak optreedt als er sprake is van plaatselijke voedselverrijking door bijv. begrazing, huisdieren, stof of bastwonden. Zo bleek er met populieren op begraasde dijken geen duidelijk verband te leggen tussen de ammoniakbelasting en de NIW. Als alle vormen van plaatselijke voedselverrijking vermeden wordt, is er met populieren echter wel een sterk significant verband vast te stellen (van Herk, 1997, tabel 2). Ammoniakminnende korstmossen reageren op populieren al bij heel lage luchtconcentraties ammoniak; bij veel lagere waarden dan op eiken. Dit is in Zeeland van praktische betekenis omdat er grote, weinig verontreinigde gebieden voorkomen. Deze zouden met eiken nauwelijks te karteren zijn omdat de NH 3 -concentratie dan beneden de detectiegrens van de NIW komt. De populier heeft verder als voordeel dat de dosis-respons relatie steil verloopt. Helaas werkt met populieren de AIW-methode (zie par. 2.2) niet 10

11 goed; op populieren komen praktisch geen acidofyten (zuurminnende korstmossen) voor. In de gebieden waar wel boomsoorten met acidofyten voorkomen de duinen en Pleistoceen Zeeuws-Vlaanderen is het meetnet daarom aangevuld met eiken en abelen. 1.4 Het milieu ammoniak Ammoniak (NH 3 ) is een gas dat vooral vrijkomt bij de ontleding van dierlijke mest. In de atmosfeer wordt ammoniak door chemische processen deels omgezet in ammonium (NH 4 + ). De som van NH 3 en NH 4 + wordt aangeduid met NH x. Figuur 1.1 De ruimtelijke verdeling van de ammoniak concentratie in Nederland in 2004, (rechts) en de trend sinds 1993 (links). Bron: Milieu- en Natuurplanbureau (MNP), Het ruimtelijke patroon van NH x -luchtconcentratie en -depositie wordt in Nederland door het RIVM en MNP berekend met het zogenoemde OPSmodel. Dit model gaat uit van de veedichtheid per gemeente, en houdt o.m. rekening met emissiefactoren per diersoort, het atmosferisch gedrag van NH 3 en NH 4, de weersgesteldheid, en de 'ruwheid' van het landschap. De berekening van de van de concentratie- en depositietrend komt tot stand door resultaten van de modellen te valideren met concentratiemetingen. Sinds 1990 is de emissie van ammoniak gedaald met ongeveer 45% (Milieubalans 11

12 2006). De luchtconcentratie ammoniak is tussen 1993 en 1997 niet gedaald. Tussen 1997 en 2002 is er echter wel een duidelijke daling opgetreden (figuur 1.1). De laatste jaren lijkt de afname weer te stagneren. De depositie van NH x vertoont nog wel een neergaande trend (figuur 1.2). Van korstmossen is bekend dat deze primair op de luchtconcentratie reageren. Figuur 1.2 De ruimtelijke verdeling van de stikstofdepositie in Nederland in 2004 (NO x en NH x ), (rechts) en de trend sinds 1980 (links). Bron: Milieu- en Natuurplanbureau (MNP), De toestand van Zeeland m.b.t. ammoniak is in de rapportages over 1997, 2000 en 2003 reeds in grote lijnen geschetst. Zeeland vormt landelijk gezien een gunstige uitzondering voor wat betreft de ammoniakconcentraties (figuur 1.1) en -deposities (figuur 1.2). Van zuid naar noord is er een gradiënt waar te nemen, waarbij in Zeeuws-Vlaanderen relatief hoge luchtconcentraties NH 3 en deposities NH x worden waargenomen. De laagste deposities treden op in Schouwen-Duivenland en Noord-Beveland. De Belgische bijdrage aan de ammoniakdepositie is aanzienlijk, vooral in de grensstreek van Zeeuws- Vlaanderen. Bij Sluiskil op Zeeuws-Vlaanderen zijn er ook industriële emissies. Sinds de introductie van de katalysator, ongeveer 10 jaar geleden, stoten ook auto s ammoniak uit. Het zou niet om grote hoeveelheden gaan, totaal ongeveer 2,6 kiloton NH 3 over 2004 voor geheel Nederland (meded. H. van Jaarsveld, RIVM/MNP). De emissie door dieren bedraagt 134 kiloton over het zelfde jaar, dus ruim 50 maal zo veel. Niettemin kan de bijdrage van het wegverkeer lokaal substantieel zijn. Omdat de meeste monsterpunten langs wegen gelegen zijn, valt een invloed van het verkeer op de onderzochte 12

13 korstmossen daarom niet uit te sluiten. Recentelijk zijn langs twee snelwegen op de Veluwe concentratiemetingen verricht (MNP & RIVM, 2007). Hieruit bleek dat de concentratie in de berm ongeveer 2 µg/m3 hoger was dan de achtergrondbelasting. stikstofoxide Emissie van stikstofoxide (NO x ) treedt hoofdzakelijk op bij het wegverkeer. Verhoogde concentraties treden dus vooral op langs drukke wegen. NO x draagt bij aan de vermestende depositie (figuur 1.2). Een invloed van NO x op epifytische korstmossen is bij ons nooit overtuigend aangetoond. zwaveldioxide De hoogste niveaus zwaveldioxide (SO 2 ) worden in Nederland gevonden in gebieden met veel industriële activiteit. De uitstoot is zowel in Nederland als in België sinds 1970 sterk teruggedrongen. De uitstootvermindering bedraagt bij ons ongeveer 65% sinds 1990 (Milieubalans 2006), in dezelfde periode is de emissie door de zeescheepvaart echter gestegen met 40%. In Zeeland treden de hoogste luchtconcentraties op in het Sloegebied en bij Sas van Gent (figuur 1.3). Korstmossen staan bekend om hun gevoeligheid voor SO 2, maar de huidige niveaus zijn zo laag dat dit voor de meeste soorten geen beperking meer op zou moeten leveren. Toch zijn er nog steeds veel soorten niet in ons land teruggekeerd nadat deze gedurende de vorige eeuw verdwenen waren toen de SO 2 belasting wel hoog was. Figuur 1.3 De ruimtelijke verdeling van de zwaveldioxideconcentratie in Nederland in 2004 (rechts) en de trend sinds 1984 (links). Bron: Milieu- en Natuurplanbureau (MNP), 13

14 2 METHODE 2.1 Veldwerk De gehanteerde methode is geheel gelijk aan de drie voorgaande rondes, en wordt in de rapporten over de eerste twee rondes (van Herk, 1997, 2002b) uitgebreid behandeld. In het meetnet ligt een sterke nadruk op rijtjes populieren op dijken en langs wegen. In de zomer van 2006 zijn in totaal 272 monsterpunten onderzocht. Hiervan zijn 252 punten in 2003 eerder onderzocht. Er zijn 20 nieuwe punten uitgezet; 19 punten konden niet worden herhaald omdat de bomen na 2003 gekapt zijn (figuur 2.1). In tabel 2.1 staan deze gegevens uitgesplitst per boomsoort. Het aantal door kap gestaakte punten is aanzienlijk lager dan in de vorige rondes (resp. 34 en 31 in 2000 en 2003), wat gunstig is voor het aantal herhaalde punten (toegenomen van 227 naar 252) Tabel 2.1 Aantal onderzochte monsterpunten uitgesplitst naar boomsoort en onderzoeksronde. De kolommen gekapt, nieuw en herhaald betreft de aantallen over de laatste onderzoeksperiode ( ). boomsoort: 1997: 2000: 2003: 2006: gekapt: nieuw: herhaald: populier zomereik witte abeel gewone es rest totaal Een monsterpunt bestaat altijd uit een groepje bomen van dezelfde soort, meestal tien stuks. De ligging van de punten is met de GPS vastgelegd; de coördinaten op de topografische kaart zijn tot op meters genoteerd (centrum van de boomgroep). De standplaats van de afzonderlijke bomen is in situatiekaarten op formulieren vastgelegd. Per onderzochte boom zijn alle aanwezige korstmossoorten genoteerd (tot 2 m. hoogte). Ook de echte mossen zijn genoteerd. Per monsterpunt is de hoeveelheid per soort vastgelegd volgens een 6-delige schaal (cf. De Bakker, 1989: 1= één exemplaar, 6= veel op meeste bomen). Ook zijn diverse stand- 14

15 Voorbeelden van monsterpunten. Rechts boven: oude populieren bij Baarland in de zak van Zuid-Beveland; de laatste mooie oude vrijstaande bomen in dit deel van de zak. Het is een soortenarm punt (slechts 5 soorten) met een lage ammoniakindicatie. Rechts midden: populierenrij in de Clarapolder bij Biervlier, Zeeuws-Vlaanderen. Dit is een zeer soortenrijk punt (43 soorten) en de ammoniakindicatie is hoog. Rechts onder: Één van de bloemdijken bij Heinkenszand, Zuid-Beveland, zichtbaar is het geel bloeiende Viltig kruiskruid. Het is voor korstmossen een gemiddeld punt (17 soorten) met een lage ammoniakindicatie. Links onder: Een begraasde dijk bij Zonnemaire op Schouwen-Duivenland. Dit punt is in 1997 éénmalig opgenomen, maar is daarna niet meer gemonitord omdat begraadse dijken geen representatief resultaat opleveren. 15

16 plaatskenmerken vastgelegd, zoals terreineigenschappen (bomen langs wegen zijn ingedeeld in zes categorieën met oplopende verkeersintensiteit) en de dikte van de bomen. gekapt nieuw punt Figuur 2.1 De ligging van de monsterpunten waarvan de bomen gekapt zijn, en nieuwe punten 2.2 Uitwerking De Nitrofiele Indicatie Waarde (NIW) en de Acidofiele Indicatie Waarde (AIW) worden weer gebruikt als graadmeters voor ammoniak. In deze twee graadmeters worden per monsterpunt de totale hoeveelheden ammoniakminnende respectievelijk ammoniakmijdende korstmossen tot uitdrukking gebracht. De NIW heeft vooral betekenis in agrarische brongebieden, waar soorten met een positieve reactie op ammoniak dikwijls rijkelijk aanwezig zijn. Vrijstaande populieren (Populus x canadensis) zijn in Zeeland het meest bruikbaar om dit te registreren; waar deze volledig ontbreken is op kleine schaal gebruik gemaakt van essen (Fraxinus excelsior); in de pleistocene zandstreken en in de duinen is gebruik gemaakt van een combinatie van populieren, zomereiken (Quercus robur) en witte abelen (Populus alba), zie 16

17 figuur 2.2. De AIW heeft alleen praktische betekenis in de duinen en de zandgronden op Zeeuws-Vlaanderen omdat daar boomsoorten aanwezig zijn waar in beginsel voldoende ammoniakmijdende soorten op kunnen groeien. populier abeel es wilg zomereik Figuur 2.2 De ligging van de onderzochte punten (alleen herhalingen) met aanduiding van de boomsoort De berekening van de Nitrofiele Indicatie Waarde vindt plaats door het voorkomen van een 20-tal ammoniakminnende korstmossen (nitrofyten) in een monsterpunt bij elkaar op te tellen (o.g.v. aan-/afwezigheid per boom). Het gaat hierbij om o.a. de meeste Vingermossen (Physcia spp.) en Dooiermossen (Xanthoria spp.), zie bijlage 1. De berekeningswijze van de Acidofiele Indicatie Waarde is gelijk aan die van de NIW. Tot de ammoniakmijdende soorten (acidofyten) zijn o.a. gerekend Eikenmos (Evernia prunastri), Gewoon schorsmos (Hypogymnia physodes) en Groene schotelkorst (Lecanora conizaeoides), zie tevens bijlage 1. Het verkregen ruimtelijke patroon van NIW waarin isolijnen aangebracht zijn, is net als in 1997, 2000 en 2003 in kaart uitgezet (kaart 4). Wel is er, net als in voorgaande rondes een transformatie voor boomomtrek toegepast; dit houdt in dat de NIW iets opgehoogd wordt bij dikke bomen, waar verhoudingsgewijs 17

18 "te weinig" nitrofyten op zitten, en verlaagd wordt bij dunne bomen. De toegepaste transformatie is gelijk aan die in 2003, waardoor het netto resultaat alleen effect heeft op het ruimtelijke patroon, niet op de trend. In het rapport over 2000 wordt aangegeven waarom deze transformatie wenselijk is. De verandering van de gemiddelde NIW-waarden is per 5 x 5 km 2 uitgezet in kaart 5. Van de AIW-waarden is deze informatie alleen van de zandgronden beschikbaar. In bijlage 1en 2 is van alle soorten (korstmossen en mossen) het aantal vondsten in 2006 in de 272 punten gegeven, zowel absoluut als procentueel. De bij de korstmossen opgetreden veranderingen tussen 2003 en 2006 zijn berekend aan de hand van de 252 herhalingsopnamen en de bijbehorende opnamen uit de vorige ronde, steeds op basis van verdwijnen of verschijnen in de gemonitorde monsterpunten, zie bijlage 3. In bijlage 4 wordt volgens het zelfde principe per soort de trendmatige ontwikkeling sinds 1997 gegeven, steeds uitgedrukt als percentage punten waarin zij aanwezig zijn. Doordat alleen verdwijnen of verschijnen aanleiding kan geven tot veranderingen in voorkomen, wijken deze percentages af van die in bijlage 1. De in bijlage 4 gegeven trendmatige ontwikkeling van de soorten is gebruikt voor een analyse van de oorzaken van de veranderingen. Hiertoe zijn de ecologische indicatorgetallen van Wirth (1991) gebruikt (zogenoemde 'Ellenberg-getallen'). Deze getallen beschrijven voor een groot aantal soorten het gedrag met betrekking tot 'licht', 'temperatuur', 'continentaliteit', 'vocht', 'ph', 'stikstof' en 'toxitolerantie' (SO 2 ). Met behulp van multipele regressie is nagegaan welk van deze factoren significant de veranderingen in voorkomen van de soorten verklaren. 2.3 Naamgeving De namen van de aangetroffen korstmossen en mossen zijn opgenomen in bijlage 1 en 2 van dit rapport. De wetenschappelijke en Nederlandse naamgeving van de korstmossen is volgens Van Herk & Aptroot (2004). De naamgeving van de mossen volgt Dirkse et al. (1999). 18

19 3 RESULTATEN EN DISCUSSIE 3.1 Soortensamenstelling en Rode Lijst Op de onderzochte bomen zijn deze inventarisatieronde 131 soorten korstmossen en 26 mossen gevonden (bijlage 1 en 2). Dit is meer dan in 2003; toen waren er 124 soorten korstmossen en 22 mossen. De toename van de diversiteit blijkt ook duidelijk uit het aantal soorten korstmossen per punt; dit nam toe van 14,7 naar 17,4 (tabel 3.2). In de herhaalde punten zijn elf soorten nieuw verschenen, twee soorten verdwenen juist (bijlage 3). Één nieuwe soort werd gevonden in een nieuw uitgezet punt. Een paar soorten zijn terug van weggeweest, o.a. de Sinaasappelkorst (Caloplaca saxicola). Opvallend zijn de vondsten van Schorssuikerkorst (Fuscidea pusilla) bij Cadzand, en Boomsuikerkorst (F. lightfootii) bij Nieuw-Haamstede; beide soorten werden recentelijk resp. nieuw en opnieuw in Nederland gevonden (Sparrius et al., 2007). Ook bijzonder is Lipschaduwmos (Phaeophyscia endophoenicea) die gevonden werd op een zomereik bij Burgh-Haamstede; deze kwam in 2003 al voor maar is nu pas herkend. De soort werd al eerder bij Burgh-Haamstede gevonden door Spier (2004). Het aantal soorten dat op de Rode Lijst vermeld staat bleef bijna gelijk (van 18 naar 19, zie tabel 3.1). Het aantal Rode Lijst-vondsten nam echter sterk toe (van 116 naar 202). De toename wordt gedomineerd door vijf soorten die tot dusver zeldzaam waren maar dat nu niet meer zijn, te weten Stinzenkorst (Anisomeridium biforme, van 3 naar 7 punten), Rookglimschoteltje (Lecania naegelii, van 2 naar 14 punten), Twijgschotelkorst (Lecanora confusa, van 46 naar 53 punten), Berijpte schotelkorst (L. subcarpinea, van 9 naar 28 punten) en Kort schriftmos (Opegrapha varia, van 32 naar 69 punten). Het gaat hier om zuidelijke soorten die als gevolg van de klimaatsverandering vooralsnog niet meer op de Rode Lijst zouden moeten staan (in ieder geval de laatste drie). Als de vijf soorten buiten beschouwing blijven is er per saldo nauwelijks een toename van het aantal Rode Lijst-vondsten. Een dergelijk sterke toename van zuidelijke Rode Lijst-soorten is nog niet in andere provincies waargenomen. Één RL-soort verdween uit een gemonitord punt in de Manteling, namelijk Glad speldenkussentje (Pertusaria leioplaca). Een bijzondere nieuwe RL-soort is het Iepenzonnetje (Caloplaca luteoalba) op een populier bij Kats. Deze soort is uiterst zeldzaam en sterk bedreigd, doordat oude iepen bijna uit ons land verdwenen zijn (iepziekte). Het is daarom verheugend dat hij recent zo nu en dan ook naar andere bomen uitwijkt. De ruimtelijke verdeling van de Rode Lijst-soorten in Zeeland (figuur 3.1) wordt tamelijk sterk gedomineerd door de vijf bovengenoemde soorten die sterk toegenomen zijn. Daarnaast is er een concentratie vindplaatsen in de Manteling van Walcheren. 19

20 Tabel 3.1 Rode Lijst korstmossen in Zeeland in 2000, 2003 en Cat.= Rode Lijst-categorie (GE= gevoelig, KW= kwetsbaar, BE= bedreigd, EB= ernstig bedreigd, VN= verdwenen uit Nederland (naar Aptroot et al. 1998). n1: aantal vondsten in de 258 opnamen van 2000, n2: aantal vondsten in de 271 opnamen van 2003, n3: aantal vondsten in de 272 opnamen van (+)= nieuw in opname, (-)= verdwenen uit opname, (o)= gehandhaafd in in nieuw uitgezette opname, #= verdwenen doordat de bomen gekapt zijn; x= eerder gevonden in1997, maar opname niet herhaald. cat: soort: n1: n2: n3: vindplaatsen: EB Anisomeridium biforme Ouwerkerk (o), Wolphaartsdijk (-/+), Ovezande (o), Oostkapelle (+), Wissenkerke (+), Heinkenszand (+), IJzendijke (@) VN Arthonia excipienda Wolphaartsdijk (o),'s Gravenpolder (o), IJzendijke (o) BE Bacidia incompta x x x Oranjebosch, Oostkapelle EB Bacidia phacodes x x x Oranjebosch, Oostkapelle BE Bacidia rubella x x x Oranjebosch, Oostkapelle BE Caloplaca luteoalba Kats (+) BE Caloplaca ulcerosa x x x Oostkapelle en Valkenisse EB Catillaria nigroclavata Nieuwerkerk (o), St. Kruis (+), Biervliet (+), Axel (+) BE Chrysothrix candelaris Manteling (+), Schuddebeurs (o) KW Enterographa crassa Manteling (o/o/o), Haamstede (o) GE Fellhanera subtilis Wemeldinge (o) VN Fuscidea lightfootii Nieuw-Haamstede (@) BE Graphis scripta Manteling (daar alleen in 1997) BE Lecania naegelii sterk toegenomen, nu in geheel Zeeland BE Lecanora argentata Manteling (o/o/+), Biervliet (-) VN Lecanora confusa heel Zeeland GE Lecanora subcarpinea sterk toegenomen, nu in geheel Zeeland EB Normandina pulchella voor het laatst bij Cadzand-Bad BE Opegrapha varia in heel Zeeland, bijzonder sterk toegenomen KW Parmelina tiliacea x x x Lewedorp BE Pertusaria hymenea Manteling (o) KW Pertusaria leioplaca Manteling (-) BE Physcia aipolia Graauw (-), Burgh-Haamstede (+), Rilland (+), Philippine (@) EB Physcia clementei Biervliet (o), St. Kruis (o), Kloosterzande (+), Hulst (+) KW Physconia distorta x x x Aardenburg BE Physconia perisidiosa x x x Aardenburg BE Ramalina fraxinea voor het laatst bij Oostburg en Biervliet BE Ramalina lacera voor het laatst bij Hulst VN Rimelia reticulata Axel (o) GE Rinodina efflorescens Schuddebeurs (-), Westerschouwen (o) KW Strigula affinis x x x Oostkapelle KW Usnea spec Nieuw-Haamstede (#/@), Westerschouwen (-/-), s-gravenpolder (+) aantal Rode Lijst vondsten aantal Rode Lijst soorten

21 Figuur 3.1 De ruimtelijke verdeling van de aanwezige Rode Lijst-soorten in Zeeland (aantal per punt) Bij 57% van de soorten (76 soorten) was het aantal vondsten in 2006 groter dan in Bij 20% (27 soorten) bleef het aantal waarnemingen gelijk, terwijl bij 23% (30 soorten) een afname werd geconstateerd (bijlage 3). Over de periode waren deze getallen resp. 48%, 22% en 30%, en over resp. 65%, 11% en 24%. Deze getallen laten zien dat sinds 1997 het aantal soorten dat toeneemt steeds in de meerderheid is. Tussen 2000 en 2003 was er echter een dip. Onder de soorten met een sterke toename bevinden zich opvallend veel korstvormige soorten. Vooral soorten uit de geslachten Anisomeridium (Stinzenkorst, Schoorsteentje), Arthonia (Amoebekorst, Inktspatkorst), Dimerella (Valse knoopjeskorst) en Opegrapha (Klein schriftmos, Kort schriftmos, Rivierschriftmos, Verzonken schriftmos, Zwart schriftmos) namen zeer sterk toe, zowel absoluut als relatief. Deze korstmossen hebben als gemeenschappelijke eigenschap dat de alg-component van de samenleving (zie par. 1.1) rood gekleurd is (een zgn. Trentepohlia-alg). Recent is gebleken dat dit type korstmossen sterk reageert op klimaatsverandering (Aptroot & van Herk, 2006). 21

22 Figuur 3.2 a/b Gezamenlijke verspreiding van korstmossen met Trentepohlia alg, 1997 en (aantal per punt) In figuur 3.2 is de enorme toename van de soorten uit deze vier geslachten sinds 1997 zichtbaar. Het is opvallend dat ze niet gelijkelijk over de provincie zijn toegenomen; vooral in West Zeeuws-Vlaanderen en in Noord-Beveland zijn zij nu het meest aanwezig. Nagegaan zou moeten worden of er wellicht een relatie is met specifieke patronen in het neerslag- of temperatuurregime. In het verleden liep de scheidslijn tussen toe- en afnemende soorten in belangrijke mate langs de respons op ammoniak. De vorige ronde was dit al wat vervaagd; deze ronde is dit door de steeds prominentere rol van de klimaatsverandering nog wat verder naar de achtergrond gedrukt. Zo gingen sommige nitrofyten duidelijk achteruit: Heksenvingermos (Physcia tenella, 13%, zie bijlage 3), Stoeprandvingermos (P. caesia, 18%) en Kroezig dooiermos (Xanthoria candelaria, 15%). Andere nitrofyten gingen juist vooruit: Grove geelkorst (Candelariella vitellina, +15%) en Poedergeelkorst (C. reflexa, +24%). Ongeveer gelijk bleven Klein dooiermos (Xanthoria 22

23 Figuur 3.2 c/d Gezamenlijke verspreiding van korstmossen met Trentepohlia alg, 2003 en (aantal per punt) polycarpa, +1%) en Groot dooiermos (X. parietina, +1%). Dit wisselende gedrag is behalve een respons op een veranderde ammoniakbelasting vermoedelijk ook een soortspecifieke respons op klimaateffecten. Dit roept dan wel de vraag op of de totale kwantiteit aan nitrofyten, zoals verenigd in de NIW, nog steeds een goede afspiegeling is van de ammoniakbelasting. Deze vraag lijkt toch positief beantwoord te moeten worden aangezien er geheel geen correlatie is tussen de ruimtelijke patronen van Trentepohliakorstmossen (figuur 3.2) en het ruimtelijke patroon van NIW (figuur 3.4) of verandering van NIW (figuur 3.5). De meeste soorten met een gevoeligheid voor ammoniak gingen nog steeds achteruit: Eikenmos (Evernia prunastri, 27%), Gewoon schorsmos (Hypogymnia physodes, 23%), Groene schotelkorst (Lecanora conizaeoides, 60%). De laatste is nu bijna uit de monsterpunten verdwenen. Rond 1980 was de soort, die tevens positief reageert op SO 2 -vervuiling, nog één van de talrijkste korstmossen van ons land, nu is hij rijp voor de Rode Lijst! 23

24 Een paar interessante korstmossen. Rechts boven: De Stinzenkorst is één van de warmteminnende soorten met een rode Trentepohlia-alg. De sterk toegenomen soort staat op de Rode Lijst. Rechts midden: De Schorssuikerkorst is een nieuwkomer in ons land. Welke toekomst gaat hij tegemoet? Rechts onder: De Sinaasappelkorst groeit normaliter op steen, maar bij uitzondering ook wel eens op bomen. Links onder: Het Iepenzonnetje is door de iepziekte uiterst zeldzaam geworden in heel West Europa. Zo nu en dan neemt hij ook genoegen met een andere boomsoort bijvoorbeeld populieren. Verder zichtbaar op deze foto: Verborgen schotelkorst, Kleine schotelkorst, Kerkcitroenkorst en Groot dooiermos (foto's resp. bij Ouwerkerk, Cadzand, Nieuwerkerke en Kats). 24

25 3.2 Ammoniakindicaties NIW en AIW In bijlage 1 t/m 4 is de Nitrofiele Indicatie Waarde (NIW) uitgezet over resp. de jaren 1997, 2000, 2003 en Hoge waarden geven aan waar relatief hoge luchtconcentraties NH 3 optreden; dit zijn gewoonlijk brongebieden waar de weinig verdunde ammoniakpluim laag over de grond scheert. Lage NIWwaarden zijn te vinden in gebieden met een minder grote emissiedichtheid, of in gebieden op enige afstand van bronnen waar door verdunning de NH 3 - concentraties lager zijn. In figuur 3.3 en 3.4 zijn de NIW-waarden op het niveau van monsterpunt geplot (voor resp en 2006). Nitrofiele Indicatie Waarde in 2006 Het ruimtelijke patroon van de NIW in Zeeland is in de voorgaande rapportages steeds al uitgebreid behandeld. Aangezien dit over de jaren in grote lijnen ongeveer het zelfde is gebleven (vergelijk figuur 3.3 en 3.4), wordt dit slechts kort besproken. Van noord naar zuid: Op Schouwen-Duiveland is de NIW laag. Alleen bij Kerkwerve zijn hogere ammoniak-indicaties gevonden (NIW tot 5,0). Naar de randen van het eiland neemt de NIW af. Op Tholen is de situatie vergelijkbaar met Schouwen- Duivenland; alleen het centrale deel tussen St. Annaland en Poortvliet vormt een uitzondering; hier worden wel hoge ammoniak-indicaties bereikt (NIW tot ±7,0). Op Walcheren zijn geen hoge ammoniak-indicaties (meer) gevonden, alleen bij Biggekerke en Serooskerke loopt de NIW op tot resp. 4,0 en 5,0. Noord-Beveland is nog steeds het minst verontreinigde eiland; het grootste deel valt haast onder de detectiegrens met de NIW. Alleen bij Kats op de uiterste oostpunt zijn iets hogere NIW-waarden gevonden (NIW tot 3,0). In het aan Noord-Beveland grenzende deel van Zuid-Beveland is de NIW ook laag. In zak van Zuid-Beveland ook zijn geen verontreinigingen van betekenis gevonden. Een uitzondering vormt het gebied rond Goes (NIW rond 3,5). Zeeuws-Vlaanderen is nog steeds het sterkst met ammoniak verontreinigde deel van Zeeland. De hoogste ammoniak-indicaties in West Zeeuws- Vlaanderen treden nog steeds op bij Aardenburg (NIW tot 7,5) en bij St. Kruis (NIW tot 7,4), in beide gevallen dicht bij de Belgische grens. In Oost Zeeuws- Vlaanderen loopt de NIW op tot 8,2 bij Hulst en 9,0 bij Graauw. Verandering van de Nitrofiele Indicatie Waarde De NIW nam tussen 2003 en 2006 gemiddeld licht toe, van 2,43 naar 2,51 (+0,08). Door het grote aantal meetpunten is deze verandering significant (tabel 3.2). Op pag. 38 zal blijken dat de toename geheel op rekening komt van auto's (katalysatoren). Tussen 2000 en 2003 nam de NIW nog 0,24 punt af. Het effect van een verminderde ammoniakbelasting op de korstmossen nog duidelijk merkbaar tussen 2000 en 2003 lijkt hiermee ten einde. Landelijk gezien zouden de luchtconcentraties NH 3 de laatste jaren ook niet 25

26 0,5 1,5 3,0 5,0 7,0 10,0 Figuur 3.3 De ruimtelijke verdeling van de Nitrofiele Indicatie Waarde (NIW) in ,5 1,5 3,0 5,0 7,0 10,0 Figuur 3.4 De ruimtelijke verdeling van de Nitrofiele Indicatie Waarde (NIW) in

27 2,0 1,0 0,0 +1,0 +2,0 +3,0 Figuur 3.5 De verandering van de Nitrofiele Indicatie Waarde (NIW) verder zijn gedaald (figuur 1.1). In 2003 was te zien dat de vermindering van de NIW na 2000 grotendeels op rekening kwam van de punten die in 2000 een hoge NIW hadden (figuur 3.9). Ook nu is er iets vergelijkbaars het geval. Hoewel de NIW gemiddeld iets toenam, is de NIW afgenomen bij waarden groter dan 3,0 (figuur 3.9b). Dit betekent dat deze ronde de piekbelastingen verder zijn verminderd of weggenomen; de (gemiddeld) lichte toename van de NIW komt daarmee op rekening van de punten met achtergrondbelasting. Regionale verschillen in verandering van NIW In figuur 3.5 is de verandering van de Nitrofiele Indicatie Waarde uitgezet op het niveau van monsterpunt. Een meer gegeneraliseerd beeld per 5 x 5 km 2 is zichtbaar in kaart 5. Hoewel de verandering van de NIW van punt tot punt nog vrij sterk kan wisselen, zijn er drie regio's aan te wijzen waar sprake is van een substantiële daling: Op de westpunt van Walcheren is de NIW duidelijk gedaald in het gebied tussen Meliskerke, Koudekerke, Grijpskerke en Middelburg. De modellen wezen in dit gebied tot nu toe op een nogal hoge ammoniakbelasting. Hoewel dit niet in dezelfde mate ook uit de NIW naar voren kwam, is er hier nu dus afgaande op de NIW een duidelijke verbetering. 27

28 In westelijk Zeeuws-Vlaanderen is er een behoorlijke daling van de NIW rond Aardenburg, St. Kruis, Sluis, Oostburg en Schoondijke. De vorige ronde was hier ook al een sterke verbetering. Hoewel het nog steeds één van de sterkst met ammoniak verontreinigde delen van Zeeland is, is de verbetering sinds het begin van de monitoring in 1997 aanzienlijk (vergelijk kaart 1 t/m 4). In oostelijk Zeeuws-Vlaanderen is er een duidelijke daling van de NIW rond Axel, Koewacht en Heikant (dus ten westen van Hulst). Tegenover deze gebieden met een verbetering staan een paar eilanden en regio's waar de NIW gemiddeld steeg. Dit is het geval op Tholen, op Schouwen-Duivenland, en op vrijwel geheel Zuid-Beveland. Op Noord- Beveland bleef de NIW vrijwel onveranderd zeer laag. In figuur 3.10 is te zien dat de weggenomen piekbelastingen (zie pag. 27) niet simpelweg veroorzaakt zijn doordat Zeeuws-Vlaanderen meer verbeterd is dan de rest van Zeeland. Zowel in Zeeuws-Vlaanderen als in de rest van Zeeland is de verbetering groter naarmate de NIW hoger was: figuur 3.10a en 3.10b tonen regressielijnen met een zelfde hellingshoek. NIW trend sinds 1997 Figuur 3.11 en 3.12 laten de trend van de Nitrofiele Indicatie Waarde zien sinds het begin van de monitoring in 1997, voor Zeeland als geheel, en per eiland. Schouwen-Duivenland komt er het slechtste uit met alleen maar een stijgende trend. In westelijk en oostelijk Zeeuws-Vlaanderen is er juist een dalende trend. De overige eilanden zitten er tussenin. Op pag. 38 wordt de provinciale trend uitgebreider besproken (doorrekening effecten van auto's) Tabel 3.2 De verandering van de Nitrofiele Indicatie Waarde (NIW), de Acidofiele Indicatie Waarde (AIW), en de soortenrijkdom tussen 2003 en 2006 van de monsterpunten in Zeeland met de significantie volgens de Wilcoxon Matched Pairs test. De kolommen verschil, Z-waarde, p en n hebben betrekking op De Z-waarde is een maat voor de significantie; 'p' is de overschrijdingskans (* = significant). Het aantal onderzochte paren n is gebaseerd op resp. populieren & essen (NIW), eiken & abelen (AIW), en alle punten (soortenrijkdom). Door een gewijzigde steekproefsamenstelling (kap e.d.) wijken gemiddelden af van opgaven in eerdere rapportages; zie figuur 3.12 en 3.14 voor langjarige gemiddelden. variabele: 2003: 2006: verschil: Z-waarde: p: n: NIW 2,43 2,51 +0,08 3,03 0,0025* 216 AIW 1,49 1,30 0,19 2,69 0,0071* 36 soortenrijkdom 14,72 17,38 +2,66 9,81 >0,0001*

29 0,5 1,0 1,5 2,0 3,0 4,0 Figuur 3.6 De ruimtelijke verdeling van de Acidofiele Indicatie Waarde (AIW) in ,5 1,0 1,5 2,0 3,0 4,0 Figuur 3.7 De ruimtelijke verdeling van de Acidofiele Indicatie Waarde (AIW) in

30 2,0 1,0 0,5 0,0 +0,5 +1,0 Figuur 3.8 De verandering van de Acidofiele Indicatie Waarde (AIW) Acidofiele Indicatie Waarde in 2006 Het ruimtelijke patroon van de AIW in 2003 en 2006 is weergegeven in resp. figuur 3.6 en 3.7. Zoals eerder vermeld, bevat de AIW de soorten met een gevoeligheid voor ammoniak. Deze soorten zijn in tegenstelling tot die, die bij de NIW gerekend worden, niet wijd verspreid in Zeeland. Dit komt in eerste aanleg doordat de boomsoorten waar zij primair op voorkomen, eiken, abelen, e.d. hoofdzakelijk in de duinen en pleistocene zandgebieden aanwezig zijn. Voor de volledigheid zijn de AIW's van andere punten/boomsoorten wel geplot in figuur 3.6 t/m 3.8, maar de waarden zullen in de praktijk dicht bij nul liggen. De gebieden waar zij zinnig te monitoren zijn, zijn de duinen van Schouwen en Walcheren, de duinen bij Cadzand en het pleistoceen bij Hulst. Er zijn ook nog een paar bosrijke stukjes met meetpunten met acidofyten: bij Schuddebeurs, in de Schotsman, en in de krekengebieden bij Ouwerkerk en Veere. De duinen van Schouwen vormen vanouds verreweg het rijkste gebied voor deze korstmossen in Zeeland. Ook in 2006 is dat nog steeds het geval. Dit heeft veel te maken met de gunstige ligging: er zijn weinig ammoniakbronnen in de buurt, en de schone zeewind garandeert een lage achtergrondbelasting. De 30

31 3,0 verandering van de NIW ,0 1,0 0,0-1,0-2,0-3,0 0,0 1,0 2,0 3,0 4,0 5,0 6,0 7,0 8,0 9,0 10,0 NIW in ,0 verandering van de NIW ,0 1,0 0,0-1,0-2,0-3,0 0,0 1,0 2,0 3,0 4,0 5,0 6,0 7,0 8,0 9,0 10,0 NIW in 2003 Figuur 3.9 a/b De Nitrofiele indicatie Waarde in 2000 (a) en 2003 (b) uitgezet tegen de verandering van de NIW gedurende de drie jaren daarna (met regressielijn, R 2 resp. 0,155 en 0,079). In beide gevallen is de afname van de NIW groter naarmate de NIW zelf hoger is. Dit betekent dat piekbelastingen NH 3 in beide gevallen effectief zijn verminderd of weggenomen. Over ligt het omslagpunt laag (bij een NIW van 1,5), over 2003 tot 2006 hoger (bij een NIW van 3,0). Ook verloopt de regressielijn in het eerste geval steiler, wat betekent dat over de NH 3 -beperkende maatregelen duidelijk effectiever waren. 31

32 3,0 verandering van de NIW ,0 1,0 0,0-1,0-2,0-3,0 0,0 1,0 2,0 3,0 4,0 5,0 6,0 7,0 8,0 9,0 10,0 NIW in alleen Zeeuws-Vlaanderen 3,0 verandering van de NIW ,0 1,0 0,0-1,0-2,0-3,0 0,0 1,0 2,0 3,0 4,0 5,0 6,0 7,0 8,0 9,0 10,0 NIW in Zeeland excl. Zeeuws-Vlaanderen Figuur 3.10 a/b De Nitrofiele indicatie Waarde in 2003 uitgezet tegen de verandering van de NIW gedurende (met regressielijn, R 2 resp. 0,041 en 0,025), (a) voor de monsterpunten in Zeeuws-Vlaanderen, (b) voor de rest van Zeeland. In beide gevallen is de afname van de NIW groter naarmate de NIW zelf hoger is. Dit betekent dat piekbelastingen NH 3 in beide gevallen zijn verminderd of weggenomen. Op Zeeuws-Vlaanderen ligt het omslagpunt lager (bij een NIW van 2,5) dan elders (4,0). De helling van de regressielijn is vergelijkbaar. 32

33 duinen van Walcheren nemen een middenpositie in. Behalve de ongunstigere ligging veeteeltgebieden liggen er dichter bij zijn de duinen ook smaller, waardoor effecten minder gemakkelijk gebufferd worden. Dit geldt in nog sterkere mate voor de duinen bij Cadzand. De AIW in het pleistoceen bij Hulst is het laagst. Dit komt door de ongunstige ligging t.o.v. belangrijke NH 3 - brongebieden waardoor het een vrij hoge achtergrondbelasting ondervindt. Verandering van de Acidofiele Indicatie Waarde De AIW nam tussen 2003 en 2006 gemiddeld af, van 1,49 naar 1,30 ( 0,19). Deze verandering is significant (tabel 3.2). Eerdere herhalingsrondes nam de AIW ook al af. Tussen 2000 en 2003 was de afname nog 0,42 AIW-punt. Verandering van de AIW in de vier zandgebieden De verandering van de Acidofiele Indicatie Waarde per punt is uitgezet in figuur 3.8. De gemiddelde verandering in de vier gebieden op zandgrond is zichtbaar in figuur In alle vier zandgebieden is er, net als in 2000 en 2003, een afname van de AIW. Er is een nog steeds verder doorgaande trend, waarbij de AIW het sterkst daalt bij de punten die het meest te verliezen hebben. Duidelijk de grootste achteruitgang heeft plaatsgevonden in de duinen van Schouwen. Een indrukwekkende rij korstmossen had hier de enige of laatste groeiplaats in Zeeland. Sinds 1970 zijn hier Bruin paardenhaarmos (Bryoria fuscescens), Bleek paardenhaarmos (B. capillaris), Bruin boerenkoolmos (Tuckermannopsis chlorophylla), Groot boerenkoolmos (Platismatia glauca) en Avocadomos (Parmeliopsis ambigua) verdwenen, terwijl Purper geweimos (Pseudevernia furfuracea), Blauwgrijs steenschildmos (Parmelia saxatilis) en Trilzwamkorst (Mycoblastus fucatus) momenteel op het punt staan om te verdwijnen. Van de eerste twee soorten zijn geen groeiplaatsen meer in Nederland bekend. Alle genoemde soorten zijn acidofyten en gevoelig voor ammoniak. In de overige duingebieden en in het pleistocene deel op Zeeuws-Vlaanderen is de achteruitgang van de AIW minder groot dan op Schouwen, maar deze gebieden hadden ook minder te verliezen. De vraag dringt zich op waardoor de achteruitgang nog steeds doorgaat (ook klimaatsverandering?), en wanneer de achteruitgang eindelijk tot stilstand gaat komen. 3.3 Oorzaak van de veranderingen Indien de verandering ( ) van de gehele korstmossamenstelling (zoals vermeld in bijlage 4) met behulp van zogenoemde 'Ellenberg-getallen' (zie par. 2.2) onderzocht wordt, gaat alleen van de factor 'temperatuur' een significant herkenbare invloed uit. Alle andere ingebrachte factoren ('licht', 33

34 5,0 4,5 Nitrofiele Indicatie Waarde (NIW) 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 Schouwen- Duivenland Tholen & St. Philipsland Walcheren Noord-Beveland Zuid-Beveland West Zeeuws- Vlaanderen Oost Zeeuws- Vlaanderen Figuur 3.11 De Nitrofiele Indicatie Waarde (NIW) als gemiddelde per eiland in 1997, 2000, 2003 en 2006 op basis van herhalingsopnamen met populieren. 3,0 Nitrofiele Indicatie Waarde (NIW 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0, Figuur 3.12 De verandering van de Nitrofiele Indicatie Waarde in geheel Zeeland als gemiddelde over de periode (n= 181 over ; n= 184 over ; n= 216 over ). Zie ook figuur

35 6,0 Acidofiele Indicatie Waarde (AIW) 5,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,0 duinen Schouwen duinen Walcheren duinen Zeeuws-Vlaanderen pleistoceen Zeeuws- Vlaanderen Figuur 3.13 De Acidofiele Indicatie Waarde (AIW) als gemiddelde in de vier gebieden op zandgrond in 1997, 2000, 2003 en 2006 op basis van herhalingsopnamen met eiken en abelen. 3,0 Acidofiele Indicatie Waarde (AIW 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0, Figuur 3.14 De verandering van de Acidofiele Indicatie Waarde in de gebieden op zandgrond als gemiddelde over de periode (n= 25 over ; n= 24 over ; n= 36 over ). 35

36 'continentaliteit', 'vocht', 'ph', 'stikstof' en 'toxitolerantie') blijken als zodanig geen aanleiding gegeven te hebben tot een andere soortensamenstelling (over 2003 tot 2006). Dit blijkt uit de toegepaste multipele regressie, zie tabel 3.4. Dat de factor 'stikstof' niet significant herkenbaar is, is begrijpelijk aangezien de NIW gemiddeld slechts in geringe mate toegenomen is (+0,08, tabel 3.2), en de AIW is slechts van enkele monsterpunten flink gedaald. Desondanks is de verandering van NIW en AIW zelf wel significant (tabel 3.2); dit komt doordat in deze graadmeters heel gedetailleerd de verandering in kwantiteit (hoeveelheid) van ammoniakminnaars resp. ammoniakmijders tot uitdrukking komt. In de verandering van de totale soortensamenstelling (bijlage 4) weegt slechts het verdwijnen of verschijnen van soorten mee. Om de oorzaak van de (geringe) stijging van de ammoniakindicatie (NIW) te achterhalen, is van alle monsterpunten die langs wegen gelegen zijn, een schatting gemaakt van de verkeersintensiteit (afgeleid uit het type weg, zie toelichting bij figuur 3.15). Dit met het oog op het feit dat auto's sinds de introductie van de katalysator verantwoordelijk zijn voor een klein deel van de ammoniakuitstoot, zie par Uit tabel 3.3 blijkt dat er een verband is tussen de verkeersintensiteit (type weg) en de verandering van de NIW. Langs relatief drukke wegen is de NIW sinds 2000 meer gestegen dan langs rustige wegen. Voor 2000 was dit verband er nog niet (tabel 3.3) Tabel 3.3 Berekening van de invloed van het wegverkeer op de grootte van de verandering van de Nitrofiele Indicatie Waarde (NIW). Uitgevoerd is een enkelvoudige regressie met het type weg (6-delige schaal) waar monsterpunten langs gelegen zijn als onafhankelijke variabele, en de verandering van de NIW als afhankelijke variabele. periode= periode waarover de verandering van NIW geanalyseerd wordt, regressiecoëfficient= hellingshoek van de regressielijn in grafiek, t-waarde= sterkte van het verband (positieve waarde betekent positief verband); variantie: verklaarde variantie (R 2 ), p= overschrijdingskans (*= significant, n.s.= niet significant), n= steekproefgrootte (aantal paren monsterpunten, dit is wisselend door kap e.d.), #: zie ook figuur periode: regressiecoëfficient: t-waarde: variantie: p: n: ,01 0,17 0,02% 0,8628 n.s ,11 +2,61 3,45% 0,0095 * ,10 +2,86 3,70% 0,0045 * ,18 +2,24 3,27% 0,0263 * # +0,19 +3,12 5,17% 0,0021 *

37 In figuur 3.15 is het effect van het wegverkeer op de verandering van de NIW over uitgezet. Hieruit blijkt dat er in de bebouwde kom (6) en langs provinciale wegen (5) een netto toename van de NIW is geweest van ongeveer 0,9 NIW-punt vergeleken met wegen waar verkeer grotendeels afwezig is (1 en 2). Een plaatselijk sterk gestegen NIW (kaart 5), zoals in het Sloegebied, zou daarom goed veroorzaakt kunnen zijn door de terplekke grote verkeersintensiteit. Om het effect van drukke wegen uit de data weg te filteren, is de trend van de Nitrofiele Indicatie Waarde sinds 1997 herberekend (figuur 3.16). Dit is gedaan op basis van alleen de monsterpunten langs rustige wegen (wegtype 1 en 2: smalle polderwegen met weinig verkeer). Deze punten geven immers een veel beter beeld van de achtergrondbelasting NH 3. Het blijkt dan dat de NIW sinds 2000 gemiddeld sterker is afgenomen ( 0,31 NIW-punt) dan dat blijkt op basis van alle punten ( 0,15 NIW-punt). De eerder berekende verandering NIW wegtype Figuur 3.15 De verandering van de Nitrofiele Indicatie Waarde ( ) als functie van het type weg waarlangs de monsterpunten gelegen zijn (n= 180). Uitgevoerd is een enkelvoudige regressie, zie tabel 3.3. Classificatie van de wegen: 1= onverharde of doodlopende weg, 2= smalle polderweg zonder middenstreep, 3= doorgaande weg met (vanouds) middenstreep, 4= doorgaande weg met gescheiden fietspaden, 5= provinciale weg, 6= weg in bebouwde kom. Verklaarde variantie (R 2 ): 5,17%. 37

38 geringe stijging sinds 2003 (+0,08 NIW-punt) verandert hiermee in geen verandering (+0,00 NIW-punt, zie figuur 3.16). Deze resultaten maken het veel beter te begrijpen hoe het komt dat ondanks de weggenomen piekbelastingen (pag. 27, figuur 3.9 en 3.10) de NIW als gemiddelde van alle punten toch iets was toegenomen. Omdat de NIW trend van punten langs rustige wegen realistischer is, wordt deze verder als maatgevend gehanteerd. Dit betekent o.a. dat het bereikte resultaat van emissiereducties in de landbouw iets hoger moet worden ingeschat dan in eerste instantie uit figuur 3.12 bleek; figuur 3.16 (de groene balkjes) geeft daarvan een beter beeld. Nitrofiele Indicatie Waarde (NIW 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0, Figuur 3.16 De verandering van de Nitrofiele Indicatie Waarde in geheel Zeeland over de periode Links (bruin) van alle punten (181, 184 en 216 paren monsterpunten); rechts (groen) uitsluitend op basis van punten langs rustige wegen (115, 121 en 138 paren monsterpunten). De twee reeksen zijn geïndexeerd op 2,8 in In het verleden is herhaaldelijk onderzocht of er een invloed van het verkeer op de NIW viel vast te stellen, meestal als routinematige check. Dit heeft nooit significante correlaties opgeleverd bij karteringen of herhalingen uitgevoerd tussen 1989 en 2001; het is daarom zeker dat deze verschijnselen pas recent zijn ontstaan. Bij een herhaling van Gelderland in 2002 bleek voor het eerst dat er iets aan de hand was (van Herk, 2004a, tabel 3.4). Verhoogde NIWwaarden werden toen vooral in stedelijke agglomeraties gevonden. Omdat daar ook andere factoren zoals fijnstof en uitwerpselen van huisdieren een mogelijke verstorende rol spelen, was een rol van NH 3 uit katalysatoren daarom nog erg onzeker. In de huidige studie spelen dergelijke stedelijke monsterpunten evenwel geen rol van betekenis. De kans dat stikstofoxiden (NOx) relevant zijn is klein omdat niet aangetoond is dat korstmossen daar gevoelig voor zijn, en omdat de verschijnselen dan ook al in de jaren 90 van de vorige eeuw zichtbaar hadden moeten zijn. Inmiddels is men ook in het buitenland vooral Duitsland zich bewust aan het worden van de tot nu toe onderbelichte kant van katalysatoren; de universiteit van Bonn luidde al de noodklok (Frahm, 2006). Uit een studie in 38

39 München bleek dat de NH 3 -concentratie in de stad aanzienlijk hoger was dan in het omringende platteland (Kirchner, 2000). De vraag is of in ons land momenteel de uitstoot van NH 3 uit katalysatoren (ca. 2,6 kiloton, zie par. 1.4) niet onderschat wordt. De uitstoot nationaal en internationaal heeft wellicht onverwachte effecten op de berekende NH 3 - depositietrend, die tot nu toe sterk leunt op de behaalde emissiereducties in de landbouw. De geconstateerde netto toename van de NIW langs drukke wegen tussen 2000 en 2006 is met behulp van het in par. 1.3 genoemde onderzoek i.s.m. TNO (van Herk, 1998, figuur 9) omgerekend in de ammoniakconcentratie die daarmee correspondeert. Het blijkt dan dat de netto stijging van 0,9 NIW-punt correspondeert met een stijging van de ammoniakconcentratie van ongeveer 3,7 µg/m 3. Dit is meer dan MNP & RIVM (2007) vonden bij hun metingen langs snelwegen op de Veluwe (ca 2 µg/m 3, zie par. 1.4). Mogelijke oorzaak voor dit verschil is dat de onderzochte bomen in het onderhavige onderzoek i.h.a. dichter op het passerende verkeer staan (MNP & RIVM namen de vangrail). Een andere factor kan zijn dat de NH 3 onder het kronendak van bomen meer blijft hangen; langs snelwegen speelt dat niet. 3.4 Soortenrijkdom De soortenrijkdom per punt in 2003 en 2006 is zichtbaar in figuur 3.17 en Het is goed te zien dat het ruimtelijke patroon grotendeels ongewijzigd gebleven is. Soortenrijke gebieden liggen vooral in westelijk en oostelijk Zeeuws-Vlaanderen, Walcheren en plaatselijk op Schouwen. Figuur 3.19 laat zien dat de soortenrijkdom vrijwel overal flink is toegenomen, op Noord- en Zuid-Beveland soms met meer dan 10 soorten per punt. Er is slechts plaatselijk een afname van de soortenrijkdom, maar waar dat gebeurt, is er een duidelijke clustering van punten. Dit wijst erop dat deze afname niet toevallig is. Op Zeeuws-Vlaanderen is er een afname bij Sluis, Oostburg, Axel en Hulst. In deze gebieden is ook de NIW duidelijk afgenomen; de afname van de soortenrijkdom moet hier gezien worden als een vorm van stress die optreedt als het milieu plotseling voedselarm wordt. Niet alleen NH 3 -minnaars verdwijnen daardoor, ook allerlei Schildmossen (Parmelia s.l.) en Takmossen (Ramalina sp.). Dit verschijnsel trad de vorige ronde nog duidelijker op en is toen ook besproken (van Herk, 2004b, pag. 26/27). De achteruitgang van de soortenrijkdom in de duinen van Schouwen heeft te maken met het eerder besproken verlies aan acidofyten (zie pag. 33). De toename van de soortenrijkdom overheerst echter (figuur 3.19). Deze nam toe van gemiddeld 14,72 naar 17,38 (+2,66) soorten korstmossen per punt (tabel 3.2). Een toename van de soortenrijkdom kon vroeger vaak gezien worden als een effect van een verbeterde luchtkwaliteit m.b.t. zwaveldioxide (SO 2 ). Uit de regressie met de 'Ellenberg-getallen' (tabel 3.4) bleek echter al dat SO 2 nauwelijks of niet meer van invloed is op de veranderingen. Een 39

40 Figuur 3.17 De ruimtelijke verdeling van de soortenrijkdom per punt in Figuur 3.18 De ruimtelijke verdeling van de soortenrijkdom per punt in

41 Figuur 3.19 De verandering van de soortenrijkdom per punt belangrijk deel van de toename in figuur 3.19 wordt gevormd door de eerder genoemde warmteminnende korstmossen met een Trentepohlia-alg (zie figuur 3.2). Klimaatsverandering is nu als factor dus het belangrijkst. 3.5 Klimaatsverandering Het effect van klimaatsverandering is inmiddels regelmatig aan de orde geweest en loopt als een rode draad door dit rapport. Net als in het rapport over 2003 is ook nu weer de verschuiving in soortensamenstelling op twee manieren grafisch uitgezet: volgens het areaal (= verspreiding op aarde) in figuur 3.20, en volgens de temperatuurvoorkeur in figuur Hieruit blijkt dat de eerder ingezette trends zich tussen 2003 en 2006 zich onverminderd hebben voortgezet. In 2003 is voor het eerst het aandeel warm-temperate soorten groter dan het aandeel koel-temperate soorten. Dit wordt vooral veroorzaakt door de enorme toename van de eerste groep. Koel-temperate soorten namen in absolute zin slechts licht af. De indeling naar temperatuursvoorkeur (figuur 3.21) laat sinds 1997 haast perfecte lineaire trends zien. 41

42 aantal soorten per pun jaar tropisch warm-temperaat koel-temperaat boreo-montaan Figuur 3.20 De verandering van de korstmossamenstelling in Zeeland tussen 1997 en 2006 in relatie tot het klimaat (uitgezet als gemiddeld aantal soorten per punt). De soorten zijn ingedeeld naar hun areaal (verspreiding op aarde). Boreo-montane (=noordelijke) soorten zijn vanouds bijna afwezig in Zeeland. Nederland ligt (traditioneel) in de koel-temperate zone percentage jaar koele omstandigheden gemiddelde omstandigheden warme omstandigheden tamelijk koele omstandigheden tamelijk warme omstandigheden zeer warme omstandigheden Figuur 3.21 De verandering van de korstmossamenstelling in Zeeland tussen 1997 en 2006 in relatie tot de temperatuurvoorkeur. De hoeveelheden zijn uitgezet als gemiddeld percentage per punt. De temperatuurvoorkeur per soort is ontleend aan Wirth (1991). Figuur 3.20 en 3.21 zijn afgeleid uit bijl

43 Tabel 3.4 Berekening waarbij de verandering in voorkomen van de soorten tussen 2003 en 2006 (zoals weergegeven in bijlage 4) wordt getoetst aan zeven verklarende variabelen. Er is een multipele regressie uitgevoerd waarbij de verandering in soortensamenstelling als afhankelijke variabele is ingebracht, en zeven ecologische graadmeters (licht, temperatuur, continentaliteit, vocht, ph, stikstof en toxitolerantie, zie Wirth 1991) als onafhankelijke variabelen. Significante verbanden zijn van sterretjes voorzien (*: 0,05>p>0,005, **: 0,005>p>0,0005, n.s.: niet significant). Verklaarde variantie (R 2 ): 16,6%, aantal vrijheidsgraden: 58. in model: regressiecoëff.: F-waarde: t-waarde: p: sig: constante 7,32 2,8 0,0067 * temperatuur +1,74 12,74 +3,6 0,0007 ** niet in model: regressiecoëff.: F-waarde: stikstof 0,62 0,22 n.s. ph +0,52 2,27 n.s. toxitolerantie (SO 2 ) +0,22 0,06 n.s. vocht +0,46 0,01 n.s. licht 0,39 0,79 n.s. continentaliteit +0,48 0,17 n.s. Toelichting: Multipele regressie is een rekenmethode waarmee nagegaan kan worden welke milieufactoren verantwoordelijk zijn voor de opgetreden verandering in soortensamenstelling bij de korstmossen. Multipele regressie vergelijkt de ingebrachte factoren met elkaar en selecteert de factoren ('in model') die op een verband wijzen. Het is mogelijk dat een bepaalde factor wel correleert met de NIW, maar geen wezenlijk nieuwe informatie toevoegt doordat een andere factor al een 'betere fit' oplevert. Deze factor wordt dan niet in het model opgenomen. De t-waarde is een statistische maat waarmee de significantie getoetst wordt van de factoren in het model. Hoe hoger de t-waarde, des te sterker het verband. Een negatieve waarde geeft aan dat de invloed van de factor afgenomen is, en vice verca. Er is ook een "constante" berekend; deze geeft aan of het wiskundige verband door de oorsprong gaat of niet Interprovinciale vergelijking In deze paragraaf werpen we nog een korte blik over de provinciegrens. In figuur 3.22 is het verloop van de Nitrofiele Indicatie Waarde weergegeven zoals dit de afgelopen ruim 15 jaar is vastgesteld in een aantal delen van Nederland. Behalve een vergelijking in de tijd, laat dit ook interprovinciale vergelijking van de mate van ammoniakvervuiling toe. In alle onderzochte gebieden is er sprake van aanvankelijk een toename, en 43

44 Nitrofiele Indicatie Waarde Nitrofiele Indicatie Waarde Drenthe Nitrofiele Indicatie Waarde Nitrofiele Indicatie Waarde Overijssel Gelderland Friese Wouden 7 6 Nitrofiele Indicatie Waarde Nitrofiele Indicatie Waarde Gelderse Vallei Zeeland Figuur 3.22 De verandering van de Nitrofiele Indicatie Waarde tussen 1989 en 2006 in provincies waar tot dusver minimaal drie keer een kartering heeft plaatsgevonden. In alle onderzochte provincies is er sprake van aanvankelijk een toename, en vanaf 2000 een afname van de NIW. Alle jaar-op-jaar veranderingen zijn significant (Wilcoxon matched pairs test) behalve Zeeland Gegevens zijn ontleend aan resp. Sparrius (2003), van Herk (2005), van Herk (2006), van Herk (2004a), idem, en het onderhavige werk. De waarden van Zeeland zijn op basis van figuur 3.12, en getransformeerd van populier naar eik volgens van Herk, 2002a. 44

45 recent weer een afname van de NIW. De hoogste NIW-waarden treden steeds op in de periode , waarna de daling intreedt. Een exacte vergelijking is lastig omdat de onderzoeksjaren niet parallel lopen. Uit gegevens van het RIVM blijkt dat na 1994 een substantiële afname van de ammoniakdepositie in Nederland is opgetreden (figuur 1.2); de luchtconcentratie NH 3 is echter pas na 1997 afgenomen (figuur 1.1). De geschatte reactietijd van korstmossen, 3 tot 5 jaar, lijkt dus goed te kloppen. De sterkste afname van de NIW (relatief en absoluut) is tot nu toe in de Gelderse Vallei gevonden ( 2,1 NIW-punt= 31%). Overijssel neemt met een afname van 0,74 NIW-punt (= 14%) een middenpositie in. De gegevens lijken erop te wijzen dat de winst het grootst is in veeconcentratiegebieden, en kleiner in gebieden met vooral achtergrondbelasting zoals Zeeland ( 0,15 NIW-punt= 5,5% op basis van alle punten, en 0,31-NIW-punt= 11% op basis van rustige wegen). De daling van de luchtconcentratie NH 3 van ongeveer 25% tussen 1995 (7,6 µg/m 3 ) en 2004 (5,8 µg/m 3 ) in Nederland (bron zie ook figuur 1.1) is in Zeeland dus niet in die mate aan de korstmossen af te lezen. Vermoedelijk wordt het effect van de emissiereducties in de landbouw door emissies uit het wegverkeer wat genivelleerd. Van de provincies waar korstmosonderzoek plaatsgevonden heeft zal dit in Zeeland het sterkst doorwerken omdat hier de ratio uitstoot verkeer / uitstoot landbouw het grootst is. 45

46 4 SAMENVATTING In Zeeland heeft in 2006 voor de vierde keer een kartering plaatsgevonden van de op bomen groeiende korstmossen. Eerdere onderzoeksrondes waren er in 1997, 2000 en Het onderzoek heeft als hoofddoel de effecten van de emissie van ammoniak (NH 3 ) te volgen. Korstmossen zijn erg gevoelig voor luchtverontreiniging (zowel ammoniak als zwaveldioxide), en lenen zich daarom bij uitstek voor dit doel. De veehouderij is de belangrijkste bron van NH 3 in Nederland. Sinds de introductie van de katalysator stoten ook auto's NH 3 uit (ca. 2,6 kiloton/jr. versus ca. 134 kiloton/jr. in de veehouderij). Er zijn niet alleen korstmossen die verdwijnen door ammoniak; er zijn ook korstmossen die er harder door gaan groeien. Vooral de tweede categorie soorten is bruikbaar om de effecten van NH 3 te karteren en monitoren. Deze soorten worden verenigd in de NIW (Nitrofiele Indicatie Waarde). Hoge waarden duiden dus op een sterke vervuiling. Gevoelige soorten worden verenigd in de AIW (Acidofiele Indicatie Waarde). Hier duiden hoge waarden op een geringe vervuiling. In 2006 is op 272 punten een groepje (van meestal 10) bomen onderzocht. Hiervan zijn 252 punten in 2003 eerder onderzocht. Per punt is onder andere de NIW, de AIW, de soortenrijkdom en het aantal aanwezige Rode Lijstsoorten vastgesteld. Kaart 4 (pag. 57) toont de huidige toestand van de NIW, kaart 5 (pag. 58) toont de verandering sinds Van korstmossen wordt aangenomen dat deze binnen 3 tot 5 jaar reageren op gewijzigde omstandigheden. De NIW bleef tussen 2003 en 2006 gemiddeld genomen ongeveer gelijk op 2,51 (op basis van punten langs polderwegen met weinig verkeer). Tussen 2000 en 2003 nam de NIW gemiddeld nog duidelijk af ( 0,31-NIW-punt= 11%, idem polderwegen). Het effect van de verminderde ammoniakbelasting lijkt hiermee op dit moment uitgewerkt. In grote delen van west en oost Zeeuws-Vlaanderen was er echter een duidelijke daling van de NIW tussen 2003 en Dit was ook het geval op Walcheren westelijk van Middelburg. Deze daling duidt erop dat de ammoniakbelasting terplekke substantieel is gedaald. Elders was er een gelijkblijvende NIW of steeg deze. Een nadere analyse van de veranderingen bij de NIW duidt erop dat de piekbelastingen NH 3 effectief zijn verminderd of weggenomen, maar daar staat tegenover dat de achtergrondbelasting NH 3 afgaande op de NIW gemiddeld iets hoger geworden is. De AIW is alleen beschikbaar van vier gebieden op zandgrond. Deze daalde met 0,19 punt van 1,49 naar 1,30 (significant), en geeft dus aan dat daar de NH 3 -gevoelige soorten zijn afgenomen. 46

47 Langjarige trends (vanaf 1997) zijn zichtbaar in 3.11 tot 3.14 en Op Schouwen-Duivenland, Tholen en Walcheren vertoont de NIW over de jaren een toenemende trend. Op Zeeuws-Vlaanderen is er sinds 1997 een duidelijk afnemende trend van de NIW. De AIW vertoont sinds 1997 in alle vier gebieden op zandgrond een duidelijke afname. Vooral in de duinen van Schouwen zijn hierdoor zeer waardevolle en bedreigde korstmossen verloren gegaan. Om een mogelijke rol van het autoverkeer (katalysatoren als NH 3 -bron) te onderzoeken is van alle monsterpunten langs wegen een schatting gemaakt van de verkeersintensiteit terplekke. Dit is vergeleken met de verandering van de NIW vanaf Hieruit blijkt dat er tot 2000 geen effect van auto's op de NIW waar te nemen valt, maar na 2000 wel: langs drukke wegen is de NIW sindsdien relatief gestegen ten opzichte van rustige wegen. Langs provinciale wegen is de netto toename van de NIW ongeveer 0,9 NIW-punt vergeleken met wegen waar verkeer grotendeels afwezig is. Dit correspondeert met een toename van de ammoniakconcentratie van 3 à 4 µg/m 3, wat meer is dan bleek uit metingen van het MNP (ca 2 µg/m 3 ). De NIW-trend vanaf 1997 is vervolgens op twee manieren berekend: op basis van alle punten (incl. drukke wegen), en op basis van uitsluitend punten langs rustige polderwegen. Het blijkt dan dat de NIW van punten langs rustige wegen na 2000 sterker is afgenomen ( 0,31 NIW-punt, zie figuur 3.16). Bij alle punten bedraagt de afname 0,15 NIW punt. De trend van de rustige polderwegen wordt verder als maatgevend gehanteerd omdat die immers een veel beter beeld geeft van de achtergrondbelasting NH 3. Het bovenstaande maakt het veel beter te begrijpen hoe het komt dat de NIW er op wijst dat de achtergrondbelasting toegenomen is (ondanks dat de piekbelastingen weggenomen zijn). Het bereikte resultaat van emissiereducties in de landbouw als gevolg van het onverwachte effect van auto's relatief iets hoger worden ingeschat. Deze ronde zijn 131 korstmossoorten op de onderzochte bomen gevonden. Dit is meer dan de vorige ronde; toen waren het er 124. Hiervan staan er 19 op de officiële Rode Lijst. Dit aantal is bijna gelijk aan dat in de vorige ronde (18). Het aantal vondsten van Rode Lijst-soorten nam echter sterk toe (van 116 naar 202). De toename wordt gedomineerd door vijf soorten die tot dusver zeldzaam waren maar dat nu niet meer zijn. Het gaat om zuidelijke, warmteminnende, soorten die profiteren van de klimaatsverandering, en vooralsnog eigenlijk niet meer op de Rode Lijst thuishoren. Als de vijf buiten beschouwing blijven is er per saldo nauwelijks een toename van het aantal vondsten. Bijzonder is de vestiging van het bedreigde Iepenzonnetje in een punt bij Kats. De soortenrijkdom nam tussen 2003 en 2006 toe van 14,72 naar 17,38 soorten per punt (+2,66). Vooral korstvormige soorten die samenleven met 47

48 een rode alg namen toe (een zgn. Trentepohlia-alg). Recent is gebleken dat dit type korstmossen sterk reageert op klimaatsverandering. Figuur 3.2 laat het typerende verspreidingsbeeld binnen Zeeland zien, en de spectaculaire toename van deze soortengroep sinds De soortenrijkdom per punt nam bijna overal toe, behalve op west Zeeuws- Vlaanderen in de regio Sluis/Oostburg, en op oost Zeeuws Vlaanderen in de regio Axel/Hulst. De oorzaak van de afname is een vorm van stress die optreedt als het milieu plotseling voedselarm wordt als gevolg van een daling van de ammoniakbelasting. Verder was er een afname in de duinen van Schouwen, die te maken heeft met de eerder genoemde afname van NH 3 - gevoelige soorten. De verandering ( ) van de soortensamenstelling (bijlage 4) is geanalyseerd met de zogenoemde 'Ellenberg-getallen'; deze getallen beschrijven het gedrag van soorten met betrekking tot de factoren 'licht', 'temperatuur', 'continentaliteit', 'vocht', 'ph', 'stikstof' en 'toxitolerantie' (SO 2 ). Hieruit blijkt dat alleen van de factor 'temperatuur' een (zeer duidelijke) verklarende werking uitgaat. Dit betekent dat klimaatsverandering inmiddels substantieel en dominant van invloed op de korstmossen is geworden. In 2003 is voor het eerst het aandeel warm-temperate soorten groter dan het aandeel koel-temperate soorten (figuur 3.20). Geen van de andere zes bovengenoemde factoren is met deze rekenmethode significant in de veranderingen herkenbaar: 'stikstof' (NH 3 ) niet, en ook 'toxitolerantie' (SO 2 ) niet. Dat stikstof niet significant herkenbaar is, is niet vreemd; de NIW is immers niet substantieel veranderd. De positie van Zeeland met betrekking tot ammoniak is vergeleken met een aantal andere provincies waar de laatste jaren korstmosonderzoek heeft plaatsgevonden. In alle onderzochte provincies is er sprake van aanvankelijk een toename, en recent weer een afname van de NIW. De sterkste afname van de NIW (relatief en absoluut) is tot in de Gelderse Vallei gevonden ( 2,1 NIW-punt, 31%). De gegevens lijken erop te wijzen dat de milieuwinst van ammoniakreducties het grootst is in veeconcentratiegebieden, en kleiner in gebieden met vooral achtergrondbelasting, zoals Zeeland. De daling van de NH 3 -luchtconcentratie van ongeveer 25% gemiddeld in Nederland tussen 1995 en 2004 (bron: MNP) is in Zeeland dan ook lang niet in die mate aan de korstmossen af te lezen. Het kan niet worden uitgesloten dat dit in zekere mate door NH 3 -emissies uit het wegverkeer wordt genivelleerd. 48

49 5 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN Uit de verandering van de korstmossamenstelling kan opgemaakt worden dat de invloed van ammoniak in Zeeland niet is gewijzigd. Dit blijkt uit het feit dat de hoeveelheid ammoniakminnende soorten ongeveer gelijk bleef. Tussen 2000 en 2003 was er nog een duidelijke afname van de ammoniakminnaars ( 11 % op basis van meetpunten langs polderwegen). Het effect van een verminderde ammoniakbelasting lijkt hiermee op dit moment uitgewerkt. Landelijk gezien zouden de luchtconcentraties (waar korstmossen primair op reageren) de laatste jaren ook niet verder zijn gedaald (gegevens MNP). De ontwikkelingen zijn desondanks wel positief. Uit een nadere analyse van de ontwikkelingen bij de korstmossen blijkt dat juist in de zwaarder belaste delen van de provincie (op west en oost Zeeuws-Vlaanderen en op de punt van Walcheren) de ammoniakminnaars afgenomen zijn; dit duidt erop dat piekbelastingen effectief zijn verminderd of weggenomen. De inspanningen om in de veehouderij tot een vermindering van de ammoniakuitstoot te komen zijn dus nog steeds effectief. Dat de ammoniakindicatie van de korstmossen gemiddeld toch gelijk bleef komt doordat bij punten met achtergrondbelasting de ammoniakindicatie licht steeg. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat het wegverkeer een substantiële bijdrage aan de uitstoot van ammoniak is gaan leveren. Dit komt doordat auto's sinds de introductie van de katalysator ammoniak emitteren. Uit een analyse blijkt dat sinds 2000 langs drukke wegen aanzienlijk meer ammoniakminnende korstmossen voor zijn gaan komen dan langs rustige wegen. Voor 2000 was er nog geen verschil. Het bovenstaande maakt het beter te begrijpen hoe het komt dat ondanks de weggenomen piekbelastingen, de ammoniakindicatie bij punten met achtergrondbelasting gemiddeld toch licht toegenomen is. Ook volgt hieruit dat het bereikte resultaat van de emissiereducties in de landbouw groter is dan op het eerste gezicht lijkt. Aanbevolen wordt om de ammoniakuitstoot van auto's beter te onderzoeken; de indruk bestaat dat de bijdrage daarvan mogelijk onderschat wordt. Ook zou onderzocht moeten worden welke invloed auto's hebben op de depositiemodellen en depositietrends zoals berekend door het MNP. Het beleid om de ammoniakuitstoot in de intensievere landbouwgebieden in Zeeland te reduceren is effectief gebleken. Uit een interprovinciale vergelijking blijkt echter dat in andere provincies meer is bereikt; vooral in de veeconcentratiegebieden in Gelderland en Overijssel is de ammoniakindicatie veel substantiëler gedaald. Als de bovenstaande bijdrage door het verkeer verdisconteerd wordt zijn de verschillen echter al kleiner. Aanbevolen wordt om het huidige reductiebeleid onverminderd voort te zetten. 49

50 De belangrijkste verandering in de soortensamenstelling van de korstmossen komt op rekening van de klimaatsverandering. Klimaatsverandering was de vorige rondes ook al duidelijk in de veranderingen herkenbaar, maar het is nu substantieel en dominant van invloed geworden. In 2003 is voor het eerst het aandeel warmteminnende soorten groter dan het aandeel koelteminnende soorten. De snelheid waarmee dit proces zich voltrekt maakt duidelijk dat een effectief klimaatbeleid geen uitstel meer duldt, en aanbevolen wordt dat ook de provincie Zeeland haar verantwoordelijkheid neemt. Ook moet een beleid dat aanzet tot het zuiniger om springen met fossiele brandstoffen door de provincie met kracht worden gepropageerd. Het mes snijdt hierbij naar twee kanten: ook de uitstoot van onder meer ammoniak door het wegverkeer kan hierdoor worden gereduceerd. In Zeeland komen op een groot aantal plekken korstmossen voor die vermeld staan op de officiële Rode Lijst. Sommige zijn door de klimaatsverandering niet meer bedreigd, maar andere soorten kunnen geholpen worden met een effectief beschermingsbeleid. Dit beleid kan o.a. bestaan uit: het beschermen van oude monumentale bomen, het vrijzetten van bomen door het verwijderen van struikgewas, het inenten van oude iepen tegen de iepziekte, en een op korstmossen gericht bosbeheer in de duinen. Aanbevolen wordt om het onderzoek over 3 jaar weer te herhalen. 50

51 6 LITERATUUR Aptroot, A., H.F. van Dobben, C.M. van Herk & G. van Ommering, Bedreigde en kwetsbare korstmossen in Nederland, toelichting op de Rode Lijst. Rapport IKC- Natuurbeheer nr. 29, Wageningen. Aptroot, A. & C.M. van Herk, Further evidence of the effects of global warming on lichens, particularly those with Trentepohlia phycobionts. Evironmental Pollution 146: Bakker, A.J. de, Monitoring van epifytische korstmossen in Rijksinstituut voor Natuurbeheer, RIN-rapport 89/14, Leersum. Broeck, D. van den, T. Polfliet, M. Herremans, W. Vanreusel & G. Verbeylen, Monitoring van ammoniak en zwaveldioxide met korstmossen in Limburg. Natuurpunt Studie i.s.m. provincie Limburg. Rapport 2006/5, Mechelen. Dobben, H.F. van, Monitoring van epifytische korstmossen in Rijksinstituut voor Natuurbeheer, RIN-rapport 91/8, Leersum. Dobben, H.F. van, Vegetation as a monitor for deposition of nitrogen and acidity. Proefschrift RUU, Utrecht. Dirkse, G.M., H.J. During & H.N. Siebel, Standaardlijst van de Nederlandse blad-, leveren hauwmossen. Buxbaumiella 50(2): Frahm, J.P., Nach dem Sauren Regen droht die Überdüngung. Auch Autos mit Katalisator gefährden die Pflanzenwelt: Sie produzieren unerwartet grosse Mengen Ammoniak. Presseinfo Universität Bonn. Herk, C.M. van, Epifytische korstmossen in de provincies Drenthe, Overijssel en Gelderland. Provincie Overijssel, hoofdgroep ROI. Rapport, Zwolle. Herk, C.M. van, Monitoring van ammoniak met korstmossen in Zeeland. in opdracht van provincie Zeeland, directie Ruimte, Milieu en Water. Rapport, Soest. Herk, C.M. van, Onderzoek naar de relatie tussen de ammoniakconcentratie en epifytische korstmossen. in opdracht van Stichting Vernieuwing Gelderse Vallei, provincie Friesland en provincie Noord-Brabant. Rapport, Soest. Herk, C.M. van, Mapping of ammonia pollution with epiphytic lichens in the Netherlands. Lichenologist 31(1): Herk, C.M. van, Bark ph and susceptibility to toxic air pollutants as independent causes of changes in epiphytic lichen composition in space and time. Lichenologist 33(5): Herk, C.M. van, 2002a. Monitoring van epifytische korstmossen in de provincie Utrecht, in opdracht van provincie Utrecht. Rapport, Soest. Herk, C.M. van, 2002b. Monitoring van ammoniak met korstmossen in Zeeland, in opdracht van provincie Zeeland, directie Ruimte, Milieu en Water. Rapport, 51

52 Soest. Herk, C.M. van, 2004a. Korstmossen in Gelderland: milieuindicatie, natuurwaarde, veranderingen in opdracht van provincie Gelderland REW/LG en MW/LCI. Rapport, Soest. Herk, C.M. van, 2004b. Monitoring van ammoniak met korstmossen in Zeeland, in opdracht van provincie Zeeland, directie Ruimte, Milieu en Water. Rapport, Soest. Herk, C.M. van, Korstmossen in Drenthe: milieuindicatie, natuurwaarde, veranderingen in opdracht van provincie Drenthe, productgroepen Bodem en Landelijk Gebied. Rapport, Soest. Herk, C.M. van, Korstmossen in Overijssel: milieuindicatie, natuurwaarde, veranderingen in opdracht van provincie Overijssel, team Natuur en Landschap & team Landbouw en Plattelandsontwikkeling. Rapport, Soest. Herk, K. van & A. Aptroot, Veldgids korstmossen. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Jaarsveld, J.A. van, A. Bleeker & N.J.P. Hoogervorst, Evaluatie ammoniak emissiereducties met behulp van metingen en modelberekeningen. RIVM-rapport nr , Bilthoven. Kirchner, M., Ammoniakimmissionen aus dem Verkehrsbereich, Gefahrstoffe. Reinhaltung der Luft 60 (10): Larsen, R.S., J.N.B. Bell, P.W. James, P.J. Chimonides, F.J. Rumsey, A. Tremper & O.W. Purvis, Lichen and bryophyte distribution on oak in London in relation to air pollution and bark acidity. Evironmental pollution 110: 1-9. Milieu en Natuur Planbureau, Milieubalans MNP-publicatienummer , Bilthoven. Milieu en Natuur Planbureau & RIVM, Meetnet ammoniak in natuurgebieden, nieuwsbrief 2. Bilthoven. Sparrius, L.B., Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland BIO DIV in opdracht van provincie Fryslân en ROM project Zuidoost Friesland. Rapport, Gouda. Sparrius, L.B., C.M. van Herk, A.M. Brand, A. Aptroot en J.L. Spier, Fuscidea lightfootii en Fuscidea pusilla in Nederland. Buxbaumiella, in druk. Spier, J.L., Phaeophyscia endophoenicea (Harm.) Moberg nieuw voor Nederland. Buxbaumiella 66: Wirth, V., Zeigerwerte von Flechten. In: Zeigerwerte von Pflanzen in Mitteleuropa (H. Ellenberg, H.E. Weber, R. Düll, V. Wirth, W. Wermer & D. Paulissen). Scripta Geobotanica 18: Wit, T. de, Epiphitic Lichens and Air Pollution in The Netherlands. Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Verhandeling 8, Leersum. 52

53 Kaarten 53

54 54

55 55

56 56

57 57

58 58

59 Bijlagen 59

60 Bijlage 1 Lijst van waargenomen korstmossoorten in 2006 met resp. hun wetenschappelijke en Nederlandse naam, en het aantal (x) + percentage monsterpunten (%) waarin zij aanwezig zijn. Het totale aantal punten bedraagt 272. n= nitrofyt (telt mee bij NIW), a= acidofyt (telt mee bij AIW). wetenschappelijke naam Nederlandse naam x % Amandinea punctata Vliegenstrontjesmos ,8 Anisomeridium biforme Stinzenkorst 7 2,6 Anisomeridium polypori Schoorsteentje 73 26,8 Arthonia excipienda Populierenvlekje 3 1,1 Arthonia radiata Amoebekorst ,2 Arthonia spadicea Inktspatkorst 30 11,0 Bacidia adastra Fijne knoopjeskorst ,7 Bacidia arnoldiana Boomvoetknoopjeskorst 2 0,7 Bacidia chloroticula Gladde knoopjeskorst 2 0,7 Bacidia neosquamulosa Nieuwe knoopjeskorst 17 6,3 Buellia griseovirens Grijsgroene stofkorst 7 2,6 n Caloplaca citrina Gewone citroenkorst 42 15,4 Caloplaca flavescens Gelobde citroenkorst 1 0,4 Caloplaca flavocitrina Valse citroenkorst 14 5,1 n Caloplaca holocarpa Muurzonnetje 14 5,1 Caloplaca luteoalba Iepenzonnetje 1 0,4 Caloplaca obscurella Gewone kraterkorst 10 3,7 Caloplaca ruderum Kerkcitroenkorst 4 1,5 Caloplaca saxicola Sinaasappelkorst 1 0,4 Candelaria concolor Vals dooiermos 33 12,1 n Candelariella aurella Kleine geelkorst 5 1,8 n Candelariella reflexa Poedergeelkorst 74 27,2 n Candelariella vitellina Grove geelkorst 33 12,1 n Candelariella xanthostigma Fijne geelkorst 10 3,7 Catillaria nigroclavata Boomrookkorst 4 1,5 a Chaenotheca ferruginea Roestbruin schorssteeltje 1 0,4 Chaenotheca trichialis Grijs schorssteeltje 1 0,4 Chrysothrix candelaris Gele poederkorst 2 0,7 a Cladonia chlorophaea Fijn bekermos 1 0,4 a Cladonia fimbriata Kopjes-bekermos 18 6,6 Cladonia furcata Gevorkt heidestaartje 0 0,0 a Cladonia macilenta Dove heidelucifer 1 0,4 Cliostomum griffithii Gespikkelde witkorst 59 21,7 Dimerella pineti Valse knoopjeskorst 20 7,4 Diploicia canescens Kauwgommos 73 26,8 Enterographa crassa Grauwe runenkorst 4 1,5 a Evernia prunastri Eikenmos 46 16,9 Fellhanera subtilis Schaduwdruppelkorst 1 0,4 Fellhanera viridisorediata Gewone druppelkorst 9 3,3 60

61 wetenschappelijke naam Nederlandse naam x % Flavoparmelia caperata Bosschildmos 51 18,8 Flavoparmelia soredians Groen boomschildmos 40 14,7 Fuscidea lightfootii Boomsuikerkorst 1 0,4 Fuscidea pusilla Schorssuikerkorst 1 0,4 Gyalideopsis anastomosans Aspergekorst 3 1,1 Halecania viridescens Porceleinkorst 1 0,4 Hyperphyscia adglutinata Dun schaduwmos ,8 a Hypogymnia physodes Gewoon schorsmos 11 4,0 a Hypogymnia tubulosa Witkopschorsmos 4 1,5 a Hypocenomyce scalaris Gewoon schubjesmos 1 0,4 Hypotrachyna revoluta s.l. Gebogen schildmos 18 6,6 Lecania cyrtella Boomglimschoteltje 11 4,0 Lecania erysibe Stofglimschoteltje 3 1,1 Lecania naegelii Rookglimschoteltje 14 5,1 Lecania rabenhorstii Steenglimschoteltje 7 2,6 Lecanora argentata Bosschotelkorst 3 1,1 Lecanora barkmaniana Ammoniakschotelkorst 39 14,3 Lecanora carpinea Melige schotelkorst ,7 Lecanora chlarotera Witte schotelkorst ,8 Lecanora compallens Miskende schotelkorst ,1 Lecanora confusa Twijgschotelkorst 53 19,5 a Lecanora conizaeoides Groene schotelkorst 7 2,6 n Lecanora dispersa Verborgen schotelkorst 42 15,4 Lecanora expallens Bleekgroene schotelkorst ,6 n Lecanora hageni Kleine schotelkorst ,1 Lecanora horiza Donkere schotelkorst 8 2,9 n Lecanora muralis Muurschotelkorst 2 0,7 a Lecanora pulicaris Eikenschotelkorst 1 0,4 Lecanora saligna Houtschotelkorst 1 0,4 Lecanora sinuosa Bochtige schotelkorst 1 0,4 Lecanora subcarpinea Berijpte schotelkorst 28 10,3 Lecanora symmicta Bolle schotelkorst 99 36,4 Lecidella elaeochroma Gewoon purperschaaltje ,0 Lecidella flavosorediata Fijne mosterdkorst 4 1,5 Lecidella scabra Grijsgroene steenkorst 4 1,5 a Lepraria incana Gewone poederkorst 45 16,5 Lepraria lobificans Gelobde poederkorst 8 2,9 Macentina stigonemoides Charamos 2 0,7 Melanelia exasperatula Lepelschildmos 3 1,1 Melanelia fuliginosa Glanzend schildmos 2 0,7 Melanelia subaurifera Verstop-schildmos 88 32,4 Micarea micrococca Bosoogje 2 0,7 Micarea nitschkeana Takkenoogje 0 0,0 Mycoblastus fucatus Trilzwamkorst 1 0,4 Opegrapha atra Zwart schriftmos 32 11,8 Opegrapha herbarum Rivierschriftmos 36 13,2 61

62 wetenschappelijke naam Nederlandse naam x % Opegrapha niveoatra Klein schriftmos 80 29,4 Opegrapha ochrocheila Geel schriftmos 1 0,4 Opegrapha rufescens Verzonken schriftmos 12 4,4 Opegrapha varia Kort schriftmos 69 25,4 Opegrapha vulgata Wit schriftmos 2 0,7 a Parmelia saxatilis s.l. Blauwgrijs steenschildmos 1 0,4 Parmelia sulcata Gewoon schildmos ,4 Parmotrema chinense Groot schildmos 37 13,6 Pertusaria coccodes Bleek speldenkussentje 1 0,4 Pertusaria hymenea Open speldenkussentje 1 0,4 Pertusaria leioplaca Glad speldenkussentje 0 0,0 Pertusaria pertusa Gewoon speldenkussentje 4 1,5 Phaeophyscia endophoenicea Lipschaduwmos 1 0,4 n Phaeophyscia nigricans Klein schaduwmos 1 0,4 n Phaeophyscia orbicularis Rond schaduwmos 72 26,5 Phlyctis argena Lichtvlekje 5 1,8 n Physcia adscendens Kapjesvingermos ,3 Physcia aipolia Gemarmerd vingermos 3 1,1 n Physcia caesia Stoeprandvingermos 14 5,1 Physcia clementei Isidieus vingermos 4 1,5 n Physcia dubia Bleek vingermos 14 5,1 n Physcia stellaris Groot vingermos 10 3,7 n Physcia tenella Heksenvingermos 83 30,5 Physcia tribacioides Witkopvingermos 1 0,4 Physconia grisea Grauw rijpmos 49 18,0 Placynthiella dasaea Okerbruine veenkorst 1 0,4 a Placynthiella icmalea Bruine veenkorst 6 2,2 Pleurosticta acetabulum Olijf-schildmos 3 1,1 Porina aenea Schors-olievlekje 25 9,2 a Pseudevernia furfuracea Purper geweimos 1 0,4 Psilolechia lucida UV-mos 1 0,4 Punctelia borreri Witstippelschildmos 12 4,4 Punctelia subrudecta Gestippeld schildmos 63 23,2 Punctelia ulophylla Rijpschildmos 31 11,4 Pyrrhospora quernea Grove mosterdkorst 16 5,9 Ramalina canariensis Breed takmos 3 1,1 Ramalina farinacea Melig takmos 88 32,4 Ramalina fastigiata Trompettakmos 34 12,5 Rimelia reticulata Netschildmos 1 0,4 Rinodina efflorescens Bleke peperkorst 1 0,4 n Rinodina gennarii Donkerbruine schotelkorst 27 9,9 n Rinodina pityrea Blauwe mosterdkorst 24 8,8 Schismatomma decolorans Purperkring 2 0,7 Strangospora pinicola Muggenstrontjesmos 1 0,4 a Usnea spec. Baardmos 2 0,7 n Xanthoria calcicola Oranje dooiermos 9 3,3 62

63 wetenschappelijke naam Nederlandse naam x % n Xanthoria candelaria Kroezig dooiermos 36 13,2 n Xanthoria parietina Groot dooiermos ,1 n Xanthoria polycarpa Klein dooiermos ,5 Bijlage 2 Lijst van waargenomen mossoorten in 2006 met resp. hun wetenschappelijke en Nederlandse naam, en het aantal (x) + percentage monsterpunten (%) waarin zij aanwezig zijn. Het totale aantal punten bedraagt 272. wetenschappelijke naam Nederlandse naam x % Amblystegium serpens Gewoon pluisdraadmos 5 1,8 Aulacomnium androgynum Gewoon knopjesmos 1 0,4 Brachythecium rutabulum Gewoon dikkopmos ,1 Bryum capillare Gedraaid knikmos 11 4,0 Campylopus flexuosus Boskronkelsteeltje 2 0,7 Campylopus introflexus Grijs kronkelsteeltje 1 0,4 Cephaloziella divaricata Gewoon draadmos 1 0,4 Ceratodon purpureus Gewoon purpersteeltje 9 3,3 Dicranoweisia cirrata Gewoon sikkelsterretje 26 9,6 Eurhynchium praelongum Fijn laddermos 54 19,9 Frullania dilatata Helmroestmos 9 3,3 Grimmia pulvinata Gewoon muisjesmos 31 11,4 Hypnum cupressiforme Gewoon klauwtjesmos ,7 Lophocolea heterophylla Gedrongen kantmos 7 2,6 Metzgeria furcata Bleek boomvorkje 1 0,4 Mnium hornum Gewoon sterrenmos 1 0,4 Orthotrichum affine Gewone haarmuts 26 9,6 Orthotrichum diaphanum Grijze haarmuts 24 8,8 Plagiomnium affine Rond boogsterrenmos 1 0,4 Radula complanata Gewoon schijfjesmos 2 0,7 Rhynchostegium confertum Boomsnavelmos 86 31,6 Syntrichia laevipila Boomsterretje 2 0,7 Tortula muralis Gewoon muursterretje 1 0,4 Ulota bruchii Knotskroesmos 1 0,4 Ulota crispa Trompetkroesmos 5 1,8 Ulota sp. indet Kroesmos 1 0,4 63

64 Bijlage 3 Het aantal monsterpunten waarin de korstmossen aanwezig zijn in 2003 en in 2006 (alleen herhalingen) met verandering ( ). Het totale aantal paren monsterpunten bedraagt 252. wetenschappelijke naam Nederlandse naam Amandinea punctata Vliegenstrontjesmos % Anisomeridium biforme Stinzenkorst % Anisomeridium polypori Schoorsteentje % Arthonia excipienda Populierenvlekje % Arthonia radiata Amoebekorst % Arthonia spadicea Inktspatkorst % Bacidia adastra Fijne knoopjeskorst % Bacidia arnoldiana Boomvoetknoopjeskorst 0 2 >> Bacidia chloroticula Gladde knoopjeskorst 0 2 >> Bacidia neosquamulosa Nieuwe knoopjeskorst % Buellia griseovirens Grijsgroene stofkorst % Caloplaca citrina Gewone citroenkorst % Caloplaca flavescens Gelobde citroenkorst 0 1 >> Caloplaca flavocitrina Valse citroenkorst % Caloplaca holocarpa Muurzonnetje % Caloplaca luteoalba Iepenzonnetje 0 1 >> Caloplaca obscurella Gewone kraterkorst % Caloplaca ruderum Kerkcitroenkorst 0 4 >> Caloplaca saxicola Sinaasappelkorst 0 1 >> Candelaria concolor Vals dooiermos % Candelariella aurella Kleine geelkorst % Candelariella reflexa Poedergeelkorst % Candelariella vitellina Grove geelkorst % Candelariella xanthostigma Fijne geelkorst % Catillaria nigroclavata Boomrookkorst % Chaenotheca ferruginea Roestbruin schorssteeltje 0 1 >> Chaenotheca trichialis Grijs schorssteeltje % Chrysothrix candelaris Gele poederkorst % Cladonia chlorophaea Fijn bekermos % Cladonia fimbriata Kopjes-bekermos % Cladonia furcata Gevorkt heidestaartje 1 0 << Cladonia macilenta Dove heidelucifer 0 1 >> Cliostomum griffithii Gespikkelde witkorst % Dimerella pineti Valse knoopjeskorst % Diploicia canescens Kauwgommos % Enterographa crassa Grauwe runenkorst % Evernia prunastri Eikenmos % Fellhanera subtilis Schaduwdruppelkorst 1 1 0% Fellhanera viridisorediata Gewone druppelkorst % Flavoparmelia caperata Bosschildmos % Flavoparmelia soredians Groen boomschildmos % 64

65 wetenschappelijke naam Nederlandse naam Fuscidea pusilla Schorssuikerkorst 0 1 >> Gyalideopsis anastomosans Aspergekorst % Halecania viridescens Porceleinkorst % Hyperphyscia adglutinata Dun schaduwmos % Hypogymnia physodes Gewoon schorsmos % Hypogymnia tubulosa Witkopschorsmos % Hypocenomyce scalaris Gewoon schubjesmos % Hypotrachyna revoluta s.l. Gebogen schildmos % Lecania cyrtella Boomglimschoteltje % Lecania erysibe Stofglimschoteltje % Lecania naegelii Rookglimschoteltje % Lecania rabenhorstii Steenglimschoteltje % Lecanora argentata Bosschotelkorst % Lecanora barkmaniana Ammoniakschotelkorst % Lecanora carpinea Melige schotelkorst % Lecanora chlarotera Witte schotelkorst % Lecanora compallens Miskende schotelkorst % Lecanora confusa Twijgschotelkorst % Lecanora conizaeoides Groene schotelkorst % Lecanora dispersa Verborgen schotelkorst % Lecanora expallens Bleekgroene schotelkorst % Lecanora hageni Kleine schotelkorst % Lecanora horiza Donkere schotelkorst % Lecanora muralis Muurschotelkorst % Lecanora pulicaris Eikenschotelkorst % Lecanora saligna Houtschotelkorst % Lecanora sinuosa Bochtige schotelkorst 0 1 >> Lecanora subcarpinea Berijpte schotelkorst % Lecanora symmicta Bolle schotelkorst % Lecidella elaeochroma Gewoon purperschaaltje % Lecidella flavosorediata Fijne mosterdkorst % Lecidella scabra Grijsgroene steenkorst % Lepraria incana Gewone poederkorst % Lepraria lobificans Gelobde poederkorst % Macentina stigonemoides Charamos 0 2 >> Melanelia exasperatula Lepelschildmos % Melanelia fuliginosa Glanzend schildmos % Melanelia subaurifera Verstop-schildmos % Micarea micrococca Bosoogje % Micarea nitschkeana Takkenoogje 2 0 << Mycoblastus fucatus Trilzwamkorst % Opegrapha atra Zwart schriftmos % Opegrapha herbarum Rivierschriftmos % Opegrapha niveoatra Klein schriftmos % Opegrapha ochrocheila Geel schriftmos % Opegrapha rufescens Verzonken schriftmos % 65

66 wetenschappelijke naam Nederlandse naam Opegrapha varia Kort schriftmos % Opegrapha vulgata Wit schriftmos 0 2 >> Parmelia saxatilis s.l. Blauwgrijs steenschildmos % Parmelia sulcata Gewoon schildmos % Parmotrema chinense Groot schildmos % Pertusaria coccodes Bleek speldenkussentje % Pertusaria hymenea Open speldenkussentje % Pertusaria leioplaca Glad speldenkussentje 1 0 << Pertusaria pertusa Gewoon speldenkussentje % Phaeophyscia endophoenicea Lipschaduwmos % Phaeophyscia nigricans Klein schaduwmos % Phaeophyscia orbicularis Rond schaduwmos % Phlyctis argena Lichtvlekje % Physcia adscendens Kapjesvingermos % Physcia aipolia Gemarmerd vingermos % Physcia caesia Stoeprandvingermos % Physcia clementei Isidieus vingermos % Physcia dubia Bleek vingermos % Physcia stellaris Groot vingermos % Physcia tenella Heksenvingermos % Physcia tribacioides Witkopvingermos % Physconia grisea Grauw rijpmos % Placynthiella dasaea Okerbruine veenkorst % Placynthiella icmalea Bruine veenkorst % Pleurosticta acetabulum Olijf-schildmos % Porina aenea Schors-olievlekje % Pseudevernia furfuracea Purper geweimos % Psilolechia lucida UV-mos % Punctelia borreri Witstippelschildmos % Punctelia subrudecta Gestippeld schildmos % Punctelia ulophylla Rijpschildmos % Pyrrhospora quernea Grove mosterdkorst % Ramalina canariensis Breed takmos % Ramalina farinacea Melig takmos % Ramalina fastigiata Trompettakmos % Rimelia reticulata Netschildmos % Rinodina efflorescens Bleke peperkorst % Rinodina gennarii Donkerbruine schotelkorst % Rinodina pityrea Blauwe mosterdkorst % Schismatomma decolorans Purperkring % Strangospora pinicola Muggenstrontjesmos % Usnea spec. Baardmos % Xanthoria calcicola Oranje dooiermos % Xanthoria candelaria Kroezig dooiermos % Xanthoria parietina Groot dooiermos % Xanthoria polycarpa Klein dooiermos % 66

67 Bijlage 4 De verandering in voorkomen van de korstmossoorten over de periode , uitgedrukt als percentage monsterpunten waarin zij aanwezig zijn. Alleen veranderingen in herhalingsopnamen komen hierin tot uitdrukking (alleen het verschijnen in of verdwijnen uit monsterpunten geeft dus aanleiding tot een hogere of lagere presentie). Het aantal paren monsterpunten bedraagt resp. 223 (over ), 227 (over ) en 252 (over ). naam: Amandinea punctata 98,8 99,2 97,4 97,4 Anismeridium biforme 0,0 0,0 0,8 2,0 Anisomeridium polypori 0,4 5,4 10,3 29,7 Arthonia excipienda 0,8 0,8 0,8 0,8 Arthonia radiata 6,0 10,0 22,6 34,1 Arthonia spadicea 0,8 1,9 4,3 11,8 Bacidia adastra 20,4 32,2 31,8 49,3 Bacidia arnoldiana 0,0 0,0 0,0 0,8 Bacidia chloroticula 0,0 0,4 0,4 1,2 Bacidia neosquamulosa 0,4 3,5 6,6 6,6 Buellia griseovirens 1,4 5,0 2,7 2,7 Caloplaca citrina 2,7 5,4 8,8 18,7 Caloplaca flavescens 0,0 0,0 0,0 0,4 Caloplaca flavocitrina 3,5 5,8 3,4 6,2 Caloplaca holocarpa 1,4 2,7 4,3 5,9 Caloplaca luteoalba 0,0 0,0 0,0 0,4 Caloplaca obscurella 1,2 0,0 2,4 3,6 Caloplaca ruderum 1,2 1,6 0,8 2,4 Caloplaca saxicola 0,8 0,4 0,0 0,4 Candelaria concolor 1,6 2,7 5,0 11,3 Candelariella aurella 0,8 1,6 3,2 2,8 Candelariella reflexa 6,4 13,6 21,0 26,2 Candelariella vitellina 5,6 9,3 9,7 11,3 Candelariella xanthostigma 0,0 0,0 0,4 3,6 Catillaria nigroclavata 0,0 0,0 0,4 1,6 Chaenotheca ferruginea 0,0 0,0 0,0 0,4 Chaenotheca trichialis 0,0 0,4 0,4 0,4 Chrysothrix candelaris 0,0 0,4 0,4 0,8 Cladonia chlorophaea 0,8 1,2 1,2 0,6 Cladonia coniocraea 1,6 0,4 0,0 0,0 Cladonia fimbriata 3,9 5,8 6,6 7,0 Cladonia furcata 0,0 0,4 0,4 0,0 Cladonia glauca 0,0 0,0 0,4 0,4 Cladonia humilis 0,0 0,0 0,4 0,4 Cladonia macilenta 0,0 0,0 0,0 0,4 Cladonia ramulosa 0,0 0,4 0,4 0,4 67

68 naam: Cliostomum griffithii 17,8 20,5 20,0 26,0 Dimerella pineti 3,5 4,3 5,7 8,5 Diploicia canescens 9,5 17,1 21,2 27,2 Enterographa crassa 0,8 1,2 1,6 1,6 Evernia prunastri 30,7 28,3 23,9 17,6 Fellhanera subtilis 0,0 0,4 0,4 0,4 Fellhanera viridisorediata 0,0 1,2 1,8 2,6 Flavoparmelia caperata 11,3 16,3 15,9 18,3 Flavoparmelia soredians 10,0 14,0 15,6 15,2 Fuscidea pusilla 0,0 0,0 0,0 0,4 Graphis scripta 0,4 0,0 0,0 0,0 Gyalideopsis anastomosans 1,6 1,2 0,8 0,8 Halecania viridescens 0,0 0,0 1,6 0,4 Hyperphyscia adglutinata 3,4 10,5 27,7 48,3 Hypocenomyce scalaris 0,8 0,4 0,4 0,4 Hypogymnia physodes 9,3 7,4 5,1 3,9 Hypogymnia tubulosa 2,7 2,3 2,3 0,7 Hypotrachyna revoluta 7,0 6,6 7,4 7,8 Lecania cyrtella 1,9 2,3 4,6 5,4 Lecania erysibe 0,4 0,4 1,2 2,0 Lecania naegelii 0,0 0,4 0,8 5,6 Lecania rabenhorstii 0,8 0,4 2,0 2,8 Lecanora argentata 0,4 0,8 1,2 1,3 Lecanora barkmaniana 0,4 3,5 8,9 14,5 Lecanora carpinea 26,6 30,6 37,4 49,3 Lecanora chlarotera 72,0 86,0 89,0 91,4 Lecanora compallens? 17,4 25,9 42,2 Lecanora confusa 0,0 9,7 16,1 17,7 Lecanora conizaeoides 24,0 12,0 6,0 2,4 Lecanora dispersa 14,5 13,6 15,9 19,5 Lecanora expallens 95,3 95,7 93,9 97,0 Lecanora hageni 34,8 35,7 37,9 46,2 Lecanora horiza 0,0 0,4 0,0 2,4 Lecanora muralis 0,4 0,4 0,4 0,8 Lecanora pulicaris 0,4 0,4 0,4 0,4 Lecanora saligna 3,5 0,8 0,8 0,4 Lecanora sinuosa 0,0 0,0 0,0 0,1 Lecanora subcarpinea 1,9 2,3 2,7 10,2 Lecanora symmicta 29,7 36,8 33,3 36,5 Lecidella elaeochroma 77,6 87,2 91,2 96,8 Lecidella flavosorediata 0,0 0,0 0,8 1,6 Lecidella scabra 0,0 0,4 0,8 1,6 Lepraria incana 14,3 18,6 20,0 21,6 Lepraria lobificans 0,0 1,6 1,6 3,2 Macentina stigonemoides 0,0 0,0 0,0 0,8 Melanelia exasperatula 0,4 0,4 0,4 1,2 68

69 naam: Melanelia fuliginosa 1,2 0,4 1,2 0,8 Melanelia subaurifera 33,3 35,3 35,3 32,1 Micarea denigrata 0,8 0,4 0,4 0,4 Micarea nitschkeana 3,1 1,2 0,8 0,0 Micarea micrococca 0,8 2,7 2,0 0,8 Micarea sp. 0,0 0,4 0,0 0,0 Mycoblastus fucatus 0,0 0,4 0,4 0,4 Normandina pulchella 0,4 0,4 0,0 0,0 Opegrapha atra 1,6 0,4 7,3 12,5 Opegrapha herbarum 0,0 0,0 0,8 13,5 Opegrapha niveoatra 1,0 1,6 13,9 31,4 Opegrapha ochrocheila 0,4 0,4 0,4 0,4 Opegrapha rufescens 0,0 0,0 0,8 4,4 Opegrapha varia 2,4 4,7 15,6 29,9 Opegrapha vulgata 0,0 0,4 0,0 0,8 Parmelia saxatilis 0,8 0,4 0,4 0,4 Parmelia sulcata 49,6 48,8 44,1 43,3 Parmeliopsis ambigua 0,4 0,0 0,0 0,0 Parmotrema chinense 3,2 8,9 6,8 8,8 Pertusaria amara 0,4 0,0 0,0 0,0 Pertusaria coccodes 0,8 0,8 0,4 0,4 Pertusaria hymenea 0,0 0,0 0,4 0,4 Pertusaria leioplaca 0,4 0,4 0,4 0,0 Pertusaria pertusa 1,6 1,6 1,6 1,6 Phaeophyscia endophoenicea 0,0 0,0 0,4 0,4 Phaeophyscia nigricans 1,2 0,8 0,4 0,4 Phaeophyscia orbicularis 22,7 27,5 28,3 25,5 Phlyctis argena 1,2 1,2 1,6 2,0 Physcia adscendens 76,6 81,4 80,5 89,6 Physcia aipolia 0,0 0,4 0,4 0,8 Physcia caesia 8,5 8,9 7,3 6,1 Physcia clementei 0,0 0,4 0,8 1,6 Physcia dubia 3,5 5,8 6,2 5,8 Physcia stellaris 1,9 2,7 2,7 2,7 Physcia tenella 58,5 49,6 37,6 32,8 Physcia tribacioides 0,0 0,4 0,4 0,4 Physconia grisea 8,0 15,9 19,8 18,6 Placynthiella dasaea 0,4 0,4 0,4 0,4 Placynthiella icmalea 3,8 5,0 2,7 2,7 Platismatia glauca 0,8 0,4 0,0 0,0 Pleurosticta acetabulum 1,8 2,7 1,9 1,5 Porina aenea 2,6 3,9 4,3 9,9 Pseudevernia furfuracea 0,4 0,4 0,4 0,4 Psilolechia lucida 0,8 0,4 0,4 0,4 Punctelia borreri 2,0 3,9 4,3 4,7 Punctelia subrudecta? 21,3 22,1 23,3 69

70 naam: Punctelia ulophylla? 11,6 13,7 10,9 Pyrrhospora quernea 2,6 3,9 6,3 11,1 Ramalina canariensis 0,0 0,0 0,8 1,2 Ramalina farinacea 36,5 39,1 34,8 34,4 Ramalina fastigiata 17,2 15,5 14,3 12,7 Ramalina fraxinea 0,8 0,8 0,0 0,0 Ramalina lacera 0,8 0,4 0,0 0,0 Rimelia reticulata 0,0 0,0 0,4 0,4 Rinodina efflorescens 0,0 0,4 0,8 0,4 Rinodina gennarii 4,3 5,8 11,0 14,6 Rinodina pityrea 1,5 2,7 5,9 11,5 Schismatomma decolorans 0,4 0,8 0,8 0,8 Strangospora pinicola 2,7 4,7 2,6 0,6 Trapeliopsis flexuosa 0,4 0,4 0,0 0,0 Trapeliopsis granulosa 0,4 0,0 0,0 0,0 Usnea sp. 2,0 1,2 1,2 0,6 Xanthoria calcicola 1,2 2,0 1,6 3,6 Xanthoria candelaria 19,9 23,6 16,7 14,3 Xanthoria parietina 83,2 87,6 85,8 87,8 Xanthoria polycarpa 74,4 70,9 55,9 55,1 70

71 71

72 72

Korstmossen en ammoniak C. van Herk. kartering. bijvoorbeeld de Zomereik (ph ca. 4,5) pas voor als er

Korstmossen en ammoniak C. van Herk. kartering. bijvoorbeeld de Zomereik (ph ca. 4,5) pas voor als er 43 Korstmossen en ammoniak C. van Herk The pollution of the air with ammonia is in the Netherlands a big problem. Since 1989 lichens on oaktrees are used to map and monitor the effects of the pollution.

Nadere informatie

Postcode Startjaar Startkwartaal Netbeheerder Provincie Gemeente / Plaats 4301 Enduris Zeeland ZIERIKZEE 4302 Enduris Zeeland ZIERIKZEE 4303 Enduris

Postcode Startjaar Startkwartaal Netbeheerder Provincie Gemeente / Plaats 4301 Enduris Zeeland ZIERIKZEE 4302 Enduris Zeeland ZIERIKZEE 4303 Enduris Postcode Startjaar Startkwartaal Netbeheerder Provincie Gemeente / Plaats 4301 Enduris Zeeland ZIERIKZEE 4302 Enduris Zeeland ZIERIKZEE 4303 Enduris Zeeland ZIERIKZEE 4305 Enduris Zeeland NIEUWERKERK 4305

Nadere informatie

Monitoring van korstmossen in Drenthe,

Monitoring van korstmossen in Drenthe, adviesbureau voor korstmosonderzoek Monitoring van korstmossen in Drenthe, 1991 2010 C.M. van Herk 2011 in opdracht van Provincie Drenthe Monitoring van korstmossen in Drenthe, 1991 2010 Lichenologisch

Nadere informatie

LON. Monitoring van korstmossen in de provincie Drenthe, C.M. van Herk. adviesbureau voor korstmosonderzoek

LON. Monitoring van korstmossen in de provincie Drenthe, C.M. van Herk. adviesbureau voor korstmosonderzoek adviesbureau voor korstmosonderzoek Monitoring van korstmossen in de provincie Drenthe, 1991 2016 C.M. van Herk 2017 Monitoring van korstmossen in de provincie Drenthe, 1991 2016 Lichenologisch Onderzoekbureau

Nadere informatie

LON. Monitoring van korstmossen in de provincie Utrecht, C.M. van Herk. adviesbureau voor korstmosonderzoek

LON. Monitoring van korstmossen in de provincie Utrecht, C.M. van Herk. adviesbureau voor korstmosonderzoek adviesbureau voor korstmosonderzoek Monitoring van korstmossen in de provincie Utrecht, 1979 2018 C.M. van Herk 2019 Monitoring van korstmossen in de provincie Utrecht, 1979 2018 Lichenologisch Onderzoekbureau

Nadere informatie

Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland in 2003

Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland in 2003 Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland in 2003 adviesbureau voor biodiversiteitsonderzoek In opdracht van de Provincie Fryslân en het ROM-project zuidoost Friesland Monitoring van ammoniak

Nadere informatie

2018D Lijst van vragen

2018D Lijst van vragen 2018D01559 Lijst van vragen De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de PAS Monitoringsrapportage

Nadere informatie

Inventarisatie Epifytische Macrolichenen in Wageningen. Handleiding

Inventarisatie Epifytische Macrolichenen in Wageningen. Handleiding Inventarisatie Epifytische Macrolichenen in Wageningen Handleiding Korstmossenwerkgroep KNNV Wageningen e.o. H. van der Kolk Oktober - November 2015 Inventarisatie Epifytische Macrolichen in Wageningen

Nadere informatie

De Wilde appel is bedreigd

De Wilde appel is bedreigd Vlaams Driemaandelijks tijdschrift over natuurstudie & -beheer december 2008 jaargang 7 nummer 4 Verschijnt in MAART, JUNI, SEPTEMBER EN DECEMBER Natuur.focusToelating gesloten verpakking Afgiftekantoor

Nadere informatie

Samenvatting eindrapport Ammoniakmetingen in Noord-Brabant

Samenvatting eindrapport Ammoniakmetingen in Noord-Brabant Samenvatting eindrapport Ammoniakmetingen in Noord-Brabant 2007-2013 ECN-O--14-044 augustus 2014 Auteur: Bleeker, A. ECN Environment & Energy Engineering Postbus 1 1755 ZG Petten T: +31 88 515 4130 a.bleeker@ecn.nl

Nadere informatie

Meetresultaten verzuring en vermesting

Meetresultaten verzuring en vermesting /////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// Meetresultaten verzuring en vermesting ////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

Nadere informatie

Luchtvervuiling in Nederland in kaart gebracht

Luchtvervuiling in Nederland in kaart gebracht Luchtvervuiling in Nederland in kaart Luchtvervuiling in Nederland in kaart gebracht Hoofdpunten uit de GCN/GDN-rapportage 2013 Luchtvervuiling in Nederland in kaart gebracht Hoofdpunten uit de GCN/GDN-rapportage

Nadere informatie

LON. Korstmossen in Overijssel: milieuindicatie, natuurwaarde, veranderingen in opdracht van Provincie Overijssel

LON. Korstmossen in Overijssel: milieuindicatie, natuurwaarde, veranderingen in opdracht van Provincie Overijssel LON adviesbureau voor korstmosonderzoek in opdracht van Provincie Overijssel Korstmossen in Overijssel: milieuindicatie, natuurwaarde, veranderingen 1989- C.M. van Herk 6 : milieuindicatie, natuurwaarde,

Nadere informatie

Schouwen-Duiveland. Lijn 132 Zierikzee - Goes Lijn 132 rijdt in de middagspits nog 4x per uur.

Schouwen-Duiveland. Lijn 132 Zierikzee - Goes Lijn 132 rijdt in de middagspits nog 4x per uur. Schouwen-Duiveland Lijn 132 Zierikzee - Goes Lijn 132 rijdt in de middagspits nog 4x per uur. Lijn 133 Middelburg - Zierikzee - Oude-Tonge Lijn 133 rijdt in de zomerperiode niet meer via Westenschouwen,

Nadere informatie

Overzicht bedrijventerreinen a

Overzicht bedrijventerreinen a Overzicht bedrijventerreinen a b d c e i m f k o g l n j h p q r t s u x v w y z ab ae aa ad ac Kaart a Renesse Ellemeet Elkerzee Noordwelle Serooskerke Burgh-Haamstede Kaart b Brouwershaven Looperskapelle

Nadere informatie

Monitoring van epifytische mossen en korstmossen in 2000 in het Noord-Hollands Duinreservaat

Monitoring van epifytische mossen en korstmossen in 2000 in het Noord-Hollands Duinreservaat Monitoring van epifytische mossen en korstmossen in 000 in het Noord-Hollands Duinreservaat L.B. Sparrius & A. Aptroot, Adviesbureau voor Bryologie en Lichenologie Analyses, tabellen en figuren: H.A. Kivit.,

Nadere informatie

LON. Korstmossen op bestratingen in Sas van Gent. in opdracht van Provincie Zeeland. C.M. van Herk. adviesbureau voor korstmosonderzoek

LON. Korstmossen op bestratingen in Sas van Gent. in opdracht van Provincie Zeeland. C.M. van Herk. adviesbureau voor korstmosonderzoek LON adviesbureau voor korstmosonderzoek Korstmossen op bestratingen in Sas van Gent in opdracht van Provincie Zeeland C.M. van Herk 2009 Korstmossen op bestratingen in Sas van Gent Lichenologisch Onderzoekbureau

Nadere informatie

Rapportage van de luchtkwaliteit gemeten in De Peel van 2008 tot en met 2015.

Rapportage van de luchtkwaliteit gemeten in De Peel van 2008 tot en met 2015. Provincie Noord-Brabant Rapportage van de luchtkwaliteit gemeten in De Peel van 2008 tot en met 2015. Rapport no. 4257342, 8 maart 2016 Projectverantwoordelijke: J. van Loon Provincie Noord-Brabant Cluster

Nadere informatie

Meetresultaten verzuring 1 HET MEETNET VERZURING

Meetresultaten verzuring 1 HET MEETNET VERZURING ////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// Meetresultaten verzuring //////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

Nadere informatie

Buxbaumiella 48 (1999) 31

Buxbaumiella 48 (1999) 31 Buxbaumiella 48 (1999) 31 De lichenologische excursie van 11 maart 1996 naar Baarn en Leusden met opmerkingen over twee nieuw beschreven soorten: Protoparmelia hypotremella en Lecanora barkmaniana Kok

Nadere informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Binnenhof AA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG Directoraat-generaal Agro en Directie en Biodiversiteit Bezoekadres Bezuidenhoutseweg

Nadere informatie

Provinciale weg N231; Verkeersintensiteit, geluid en luchtkwaliteit 1

Provinciale weg N231; Verkeersintensiteit, geluid en luchtkwaliteit 1 Provinciale weg N231 Verkeersintensiteit, geluid en luchtkwaliteit Afdeling Openbare Werken/VROM drs. M.P. Woerden ir. H.M. van de Wiel Januari 2006 Provinciale weg N231; Verkeersintensiteit, geluid en

Nadere informatie

CO 2 -uitstootrapportage 2011

CO 2 -uitstootrapportage 2011 Programmabureau Klimaat en Energie CO 2 -uitstootrapportage 2011 Auteurs: Frank Diependaal en Theun Koelemij Databewerking: CE Delft, Cor Leguijt en Lonneke Wielders Inhoud 1 Samenvatting 3 2 Inleiding

Nadere informatie

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2003.

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2003. Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2003. In deze notitie wordt een beeld geschetst van de ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt. De notitie is als volgt ingedeeld: 1. Samenvatting.

Nadere informatie

Ontwikkeling leerlingaantallen

Ontwikkeling leerlingaantallen Ontwikkeling leerlingaantallen Elk jaar wordt op 1 oktober het leerlingaantal van elke basisschool geregistreerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (). Op basis van deze leerlingtelling wordt de bekostiging

Nadere informatie

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages Dit rapport is een uitgave van het NIVEL. De gegevens mogen worden gebruikt met bronvermelding. Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages Een analyse van de huisartsenregistratie over de

Nadere informatie

Professionele Bachelor Agro- en Biotechnologie Groenmanagement

Professionele Bachelor Agro- en Biotechnologie Groenmanagement Professionele Bachelor Agro- en Biotechnologie Groenmanagement EPIFYTISCHE LICHENEN ALS BIO-INDICATOR VOOR AMMONIAK EN ZWAVELDIOXIDE IN MIDDEN-LIMBURG Specialisatie: natuur- en bosbeheer Interne promotor

Nadere informatie

Gemeente Ridderkerk. Rapportage. Berekenen en meten: de Luchtkwaliteit in Ridderkerk 2009

Gemeente Ridderkerk. Rapportage. Berekenen en meten: de Luchtkwaliteit in Ridderkerk 2009 Gemeente Ridderkerk Rapportage Berekenen en meten: de Luchtkwaliteit in Ridderkerk 2009 Inhoudsopgave 1 Inleiding 3 1.1 Monitoring 3 1.2 Berekenen versus meten 3 1.3 NO 2 en PM 10 3 1.4 Tot slot 3 2 Berekende

Nadere informatie

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2004.

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2004. Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2004. 1 In deze notitie wordt een beeld geschetst van de ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt over de periode vanaf 1 januari tot 1 juli 2004.

Nadere informatie

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt In deze notitie wordt een beeld geschetst van de recente ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt. De notitie is als volgt ingedeeld: 1. Samenvatting 2. Achtergrond

Nadere informatie

1. Inleiding. Rapportage Luchtkwaliteit 2012, gemeente Doetinchem 4

1. Inleiding. Rapportage Luchtkwaliteit 2012, gemeente Doetinchem 4 Rapport Luchtkwaliteit 2012 Doetinchem Oktober 2013 INHOUD 1. Inleiding... 4 2. Algemeen... 5 2.1 Wet luchtkwaliteit... 5 2.2 Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit... 5 2.3 Bronnen van luchtverontreiniging...

Nadere informatie

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2004.

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2004. Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2004. In deze notitie wordt een beeld geschetst van de ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt over de jaren 2002 en 2003. De notitie is als

Nadere informatie

Verzurende stoffen: emissies per beleidssector (NEC),

Verzurende stoffen: emissies per beleidssector (NEC), Verzurende stoffen: emissies per beleidssector (NEC), 1990-2009 Indicator 26 mei 2011 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt

Nadere informatie

Gemeente Ridderkerk. Rapportage. Berekenen en meten: de Luchtkwaliteit in Ridderkerk 2010

Gemeente Ridderkerk. Rapportage. Berekenen en meten: de Luchtkwaliteit in Ridderkerk 2010 Gemeente Ridderkerk Rapportage Berekenen en meten: de Luchtkwaliteit in Ridderkerk 2010 Inhoudsopgave 1 Inleiding 3 1.1 Monitoring 3 1.2 Berekenen versus meten 3 1.3 NO 2 en PM 10 3 1.4 Tot slot 3 2 Berekende

Nadere informatie

SLOBKOUSNIEUWS 7 jrg9

SLOBKOUSNIEUWS 7 jrg9 SLOBKOUSNIEUWS 7 jrg9 Net terug thuis van een deugddoende vakantie en wandelweek aan de Zeeuwse kust heb ik de voorrang gegeven aan de nieuwsbrief over de wandeling van de voorbije week. Op die van 12

Nadere informatie

In de volgende figuur is het aandeel in de stikstofdepositie van verkeer en industrie rood omcirkeld.

In de volgende figuur is het aandeel in de stikstofdepositie van verkeer en industrie rood omcirkeld. Achtergrondinformatie voor achterbanberaad milieubeleid regio Eemsdelta Het milieubeleid omvat veel onderwerpen. Teveel om in één keer allemaal te behandelen. Op basis van onze ervaringen in de regio en

Nadere informatie

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt In deze notitie wordt een beeld geschetst van de recente ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt. De notitie is als volgt ingedeeld: 1. Samenvatting 2. Achtergrond

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Juli 2014

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Juli 2014 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Juli 2014 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

Fijn stof in Nederland: stand van zaken en beleidsimplicaties na het tweede BOP. onderzoeksprogramma

Fijn stof in Nederland: stand van zaken en beleidsimplicaties na het tweede BOP. onderzoeksprogramma Fijn stof in Nederland: stand van zaken en beleidsimplicaties na het tweede BOP onderzoeksprogramma Fijn stof in Nederland: stand van zaken en beleidsimplicaties na het tweede BOP onderzoeksprogramma

Nadere informatie

Landelijke peiling Nijmegen 2000. Resultaten eindmeting, januari 2006

Landelijke peiling Nijmegen 2000. Resultaten eindmeting, januari 2006 Resultaten eindmeting, januari 2006 O&S Nijmegen januari 2006 Inhoudsopgave 1 Inleiding 3 2 Onderzoeksresultaten 5 2.1 Eerste gedachte bij de stad Nijmegen 5 2.2 Bekendheid met gegeven dat Nijmegen de

Nadere informatie

Eerste kaart roetconcentraties Nederland Roet aanvullende maat voor gezondheidseffecten luchtvervuiling

Eerste kaart roetconcentraties Nederland Roet aanvullende maat voor gezondheidseffecten luchtvervuiling Eerste kaart roetconcentraties Nederland Roet aanvullende maat voor gezondheidseffecten luchtvervuiling RIVM/DCMR, december 2013 Roet is een aanvullende maat om de gezondheidseffecten weer te geven van

Nadere informatie

NO, NO2 en NOx in de buitenlucht. Michiel Roemer

NO, NO2 en NOx in de buitenlucht. Michiel Roemer NO, NO2 en NOx in de buitenlucht Michiel Roemer Inhoudsopgave Wat zijn NO, NO2 en NOx? Waar komt het vandaan? Welke bronnen dragen bij? Wat zijn de concentraties in de buitenlucht? Maatregelen Wat is NO2?

Nadere informatie

Joost Meijer, Amsterdam, 2015

Joost Meijer, Amsterdam, 2015 Deelrapport Kohnstamm Instituut over doorstroom vmbo-mbo t.b.v. NRO-project 405-14-580-002 Joost Meijer, Amsterdam, 2015 Inleiding De doorstroom van vmbo naar mbo in de groene sector is lager dan de doorstroom

Nadere informatie

Samenvatting. A. van Leeuwenhoeklaan MA Bilthoven Postbus BA Bilthoven KvK Utrecht T

Samenvatting. A. van Leeuwenhoeklaan MA Bilthoven Postbus BA Bilthoven   KvK Utrecht T A. van Leeuwenhoeklaan 9 3721 MA Bilthoven Postbus 1 3720 BA Bilthoven www.rivm.nl KvK Utrecht 30276683 T 030 274 91 11 info@rivm.nl Uw kenmerk Gevoeligheid van de gesommeerde depositiebijdrage onder 0,05

Nadere informatie

Epifyt in Amsterdamse Iep

Epifyt in Amsterdamse Iep Epifyt in Amsterdamse Iep Inventarisatierapport Eikvarens in Iepen in de Amsterdamse Binnenstad Werk en Adviesgroep Muurplanten Noord-Holland 2010 Epifyt in Amsterdamse Iep Inventarisatierapport Eikvarens

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater September 2013

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater September 2013 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater September 2013 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Juli 2012

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Juli 2012 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Juli 2012 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Oktober 2014

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Oktober 2014 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Oktober 2014 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

Groepsgrootte in het basisonderwijs

Groepsgrootte in het basisonderwijs Groepsgrootte in het basisonderwijs 2014-2017 Inleiding Groepsgrootte is een belangrijk onderwerp voor veel leerkrachten, ouders en leerlingen in het basisonderwijs. Er is niet wettelijk vastgelegd hoeveel

Nadere informatie

Emmer Erfscheidenveen Meetnet 2015

Emmer Erfscheidenveen Meetnet 2015 Emmer Erfscheidenveen Meetnet 2015 Landschapsbeheer Drenthe Nijend 18a, 9465 TR, Anderen Inhoudsopgave Inventarisatiegebied Emmer-Erfscheidenveen... 3 Overzicht alle waarnemingen... 3 Type elementen...

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Februari 2013

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Februari 2013 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Februari 2013 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

Stadsmonitor. -thema Openbare Ruimte-

Stadsmonitor. -thema Openbare Ruimte- Stadsmonitor -thema Openbare Ruimte- Modules Samenvatting 1 Beeldkwaliteit stad 2 Beeld van openbare ruimte in buurt 4 Onderhoud openbare ruimte 10 Bronnen 19 Datum: februari 2016 Gemeente Nijmegen Onderzoek

Nadere informatie

- 1 - april mei juni juli augustus september maand

- 1 - april mei juni juli augustus september maand - 1 - ER Smog in zomer In dit bulletin wordt een overzicht gegeven van de smogsituatie in de periode april tot en met september voor de stoffen O 3, PM, SO 2, en NO 2. In de zomerperiode van zijn er 7

Nadere informatie

SLOBKOUSNIEUWS 9 jrg9

SLOBKOUSNIEUWS 9 jrg9 SLOBKOUSNIEUWS 9 jrg9 Het was een vermoeiende tocht! Niet minder dan 840m afgelegd! Eens te meer mag de lijst van waarnemingen gezien worden. Intussen draaien onze fotografen overuren zodat het zo goed

Nadere informatie

MEMO. Onderwerp/Subject: Analyse rapport RIVM Luchtkwaliteit 2012

MEMO. Onderwerp/Subject: Analyse rapport RIVM Luchtkwaliteit 2012 MEMO Aan/To: Van/From: Datum/Date: RAI Vereniging Chris van Dijk 18 september Onderwerp/Subject: Analyse rapport RIVM Luchtkwaliteit 2012 Ieder jaar publiceert het RIVM een jaaroverzicht van de meetresultaten

Nadere informatie

Dienstregeling Connexxion in Zeeland per 1 maart 2015

Dienstregeling Connexxion in Zeeland per 1 maart 2015 Dienstregeling Connexxion in Zeeland per 1 maart 2015 De nieuwe dienstregeling van Connexxion voor heel Zeeland is bekend. Deze gaat in op 1 maart. Het nieuwe openbaar vervoersnetwerk is ontstaan uit een

Nadere informatie

Graydon Kwartaalmonitor Q3 2018

Graydon Kwartaalmonitor Q3 2018 Graydon Kwartaal monitor 1 Voorwoord Inhoud De economie zit duidelijk in de lift. Na eerdere positieve berichten over de groeiende omvang van het Nederlandse bedrijfsleven, blijkt ook uit deze Graydon

Nadere informatie

Samenvatting datarapporten Luchtkwaliteit (IJmond, Haarlemmermeer, Havengebied Amsterdam).

Samenvatting datarapporten Luchtkwaliteit (IJmond, Haarlemmermeer, Havengebied Amsterdam). kenmerk: 653847/687260 Memo Aan Kopie aan Datum Van Telefoon E-mail Onderwerp: College van GS 4 juni 2015 Samenvatting datarapporten Luchtkwaliteit (IJmond, Haarlemmermeer, Havengebied Amsterdam). In deze

Nadere informatie

Persbericht. Gevoelens van onveiligheid iets verminderd. Centraal Bureau voor de Statistiek

Persbericht. Gevoelens van onveiligheid iets verminderd. Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB12-015 1 maart 2012 9.30 uur Gevoelens van onveiligheid iets verminderd Minder Nederlanders voelen zich onveilig Slachtofferschap veel voorkomende criminaliteit

Nadere informatie

Nota. Betreft : Samenvatting statistische analyse waterkwaliteit. Inhoudstafel. Datum: 19/12/17 0. INLEIDING STATISTISCHE ANALYSE...

Nota. Betreft : Samenvatting statistische analyse waterkwaliteit. Inhoudstafel. Datum: 19/12/17 0. INLEIDING STATISTISCHE ANALYSE... Nota Datum: 19/12/17 Aan: VLM Auteur: TFR Nazicht: MVR Documentref: I/NO/11504/17.375/TFR Betreft : Samenvatting statistische analyse waterkwaliteit Inhoudstafel 0. INLEIDING... 2 1. STATISTISCHE ANALYSE...

Nadere informatie

Deelrapport Luchtkwaliteit Aanvulling

Deelrapport Luchtkwaliteit Aanvulling Deelrapport Luchtkwaliteit Aanvulling Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie Postbus 299-4600 AG Bergen op Zoom + 31 (0)164 212 800 nieuwesluisterneuzen@vnsc.eu www.nieuwesluisterneuzen.eu Rapport Vlaams

Nadere informatie

S A U S R R A O E. Naar lagere lokale emissies in de stadsregio Arnhem Nijmegen

S A U S R R A O E. Naar lagere lokale emissies in de stadsregio Arnhem Nijmegen S R L G S A H R R U T Y O U A E E D R A F O R A S Naar lagere lokale emissies in de stadsregio Arnhem Nijmegen Eolus Naar lagere lokale emissies in de stadsregio Arnhem Nijmegen Het programma Eolus beantwoordt

Nadere informatie

Ontwikkeling werkdruk in het onderwijs 1999-2003

Ontwikkeling werkdruk in het onderwijs 1999-2003 Ontwikkeling werkdruk in het onderwijs 1999-2003 Eindrapport Een onderzoek in opdracht van het Vervangingsfonds Frank Schoenmakers Rob Hoffius B3060 Leiden, 21 juni 2005 Inhoudsopgave 1 Inleiding 4 2 Verantwoording:

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Augustus 2014

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Augustus 2014 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Augustus 2014 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

Interessante korstmosvondsten, waaronder Usnea cornuta (ingesnoerd baardmos) en Usnea filipendula (visgraatbaardmos),

Interessante korstmosvondsten, waaronder Usnea cornuta (ingesnoerd baardmos) en Usnea filipendula (visgraatbaardmos), Interessante korstmosvondsten, waaronder Usnea cornuta (ingesnoerd baardmos) en Usnea filipendula (visgraatbaardmos), in de Soester Duinen Arie van den Bremer en Leo Spier Inleiding Na de vorming van de

Nadere informatie

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016 Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016 Werken er nu meer of minder huisartsen dan 10 jaar geleden en werken zij nu meer of minder FTE? LF.J. van der Velden & R.S. Batenburg,

Nadere informatie

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Rapportage 2011. Samenvatting Amsterdam

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Rapportage 2011. Samenvatting Amsterdam Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Rapportage 2011 Samenvatting Amsterdam 2 3 Stand van zaken luchtkwaliteit 2011 Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) In 2015 moet Nederland

Nadere informatie

Bijlage I: Woningmarktcijfers 4 e kwartaal 2007

Bijlage I: Woningmarktcijfers 4 e kwartaal 2007 Bijlage I: Woningmarktcijfers 4 e kwartaal 2007 De prijs van de gemiddelde verkochte woning stijgt met 1,2% in het 4 e kwartaal van 2007. De stijging van de prijs per m 2 is met 0,3% veel lager. De stijging

Nadere informatie

KWARTAALINFORMATIE Jeugdzorg Zuid-Holland e kwartaal versie 13/3/15

KWARTAALINFORMATIE Jeugdzorg Zuid-Holland e kwartaal versie 13/3/15 KWARTAALINFORMATIE Jeugdzorg Zuid-Holland 2014 4e kwartaal versie 13/3/15 1 Inleiding Dit is de laatste Kwartaalinformatie jeugdzorg. De Kwartaalinformatie was de monitor van de provinciale jeugdzorg.

Nadere informatie

WoON-themarapport. Woningbouwplanningen van kwantiteit naar kwaliteit

WoON-themarapport. Woningbouwplanningen van kwantiteit naar kwaliteit Woningbouwplanningen van kwantiteit naar kwaliteit Middelburg, december 2013 Colofon SCOOP 2013 Samenstelling Dick van der Wouw Nadet Somers SCOOP Zeeuws instituut voor sociale en culturele ontwikkeling

Nadere informatie

Op grond van artikel 28 uit het Besluit luchtkwaliteit (Stb. 2001, 269) bieden wij U hierbij aan de provinciale rapportage Luchtkwaliteit 2003.

Op grond van artikel 28 uit het Besluit luchtkwaliteit (Stb. 2001, 269) bieden wij U hierbij aan de provinciale rapportage Luchtkwaliteit 2003. Bezoekadres Houtplein 33 Het Ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer T.a.v. de Staatssecretaris P.L.B.A. van Geel Postbus 20951 2500 EX DEN HAAG Haarlem Postadres Postbus 3007

Nadere informatie

Soort-verspreiding-modellen Om ruimtelijke patronen van plantendiversiteit en -zeldzaamheid vast te stellen, hebben we

Soort-verspreiding-modellen Om ruimtelijke patronen van plantendiversiteit en -zeldzaamheid vast te stellen, hebben we De biodiversiteit van Borneo, het derde grootste eiland ter wereld, wordt ernstig bedreigd door houtkap en veranderd landgebruik. Ondanks de erkenning van Borneo als een van de belangrijkste centra van

Nadere informatie

Klimaatverandering en klimaatscenario s in Nederland

Klimaatverandering en klimaatscenario s in Nederland Page 1 of 6 Klimaatverandering en klimaatscenario s in Nederland Hoe voorspeld? Klimaatscenario's voor Nederland (samengevat) DOWNLOAD HIER DE WORD VERSIE In dit informatieblad wordt in het kort klimaatverandering

Nadere informatie

BEMESTINGSPROEVEN NETWERK MICROVERGISTERS. Albert-Jan Bos Dinsdag 22 november 2016

BEMESTINGSPROEVEN NETWERK MICROVERGISTERS. Albert-Jan Bos Dinsdag 22 november 2016 BEMESTINGSPROEVEN NETWERK MICROVERGISTERS Albert-Jan Bos Dinsdag 22 november 2016 BEMESTINGSPROEVEN NETWERK MICROVERGISTERS Opbrengstproeven De Marke en Den Eelder 2015 en 2016 Meting NH 3 emissie De Marke

Nadere informatie

Notitie Vergelijking Plateau- en Klagenfurtalternatief Rijksweg 74 ten aanzien van luchtkwaliteit

Notitie Vergelijking Plateau- en Klagenfurtalternatief Rijksweg 74 ten aanzien van luchtkwaliteit Notitie Vergelijking Plateau- en lagenfurt RWS Limburg juli 2007 1 1. Samenvatting en conclusies Rijkswaterstaat heeft in samenwerking met TNO de effecten in en rond Venlo van Rijksweg 74 op luchtkwaliteit

Nadere informatie

Overschrijding kritische stikstofdepositie op natuur, 2009

Overschrijding kritische stikstofdepositie op natuur, 2009 Indicator 8 april 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Circa 60 procent van het areaal

Nadere informatie

Grondwaterstanden juni 2016

Grondwaterstanden juni 2016 Grondwaterstanden juni 2016 Kennisvraag: In beeld brengen van de grondwatersituatie zoals die buiten geweest is. Antwoord: op vrijwel alle meetlocaties waar analyse mogelijk was komt de maximale waterstand

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater September 2014

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater September 2014 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater September 2014 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

M Na regen komt? De MKB-ondernemer als weerman van het economische klimaat. A. Ruis

M Na regen komt? De MKB-ondernemer als weerman van het economische klimaat. A. Ruis M200814 Na regen komt? De MKB-ondernemer als weerman van het economische klimaat A. Ruis Zoetermeer, december 2008 Prognoses vanuit het MKB Ondernemers in het MKB zijn over het algemeen goed in staat

Nadere informatie

Nalevingsonderzoek verkoop alcohol Zeeuwse gemeenten 2016

Nalevingsonderzoek verkoop alcohol Zeeuwse gemeenten 2016 Middelburg, juni 2016 Colofon ZB 2016 Samenstelling José van den Boomgaard Ankie Smit Esther van Sprundel ZB Planbureau en Bibliotheek van Zeeland Kousteensedijk 7 4331 JE Middelburg Postbus 8004 4330

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0013 Zout Maas

Factsheet: NLGW0013 Zout Maas Factsheet: NLGW0013 Zout Maas -DISCLAIMER- Deze factsheet behoort bij het ontwerp water(beheer)plan. De hier weergegeven 2014 en de realisatie van de maatregelen in de periode 2010-2015 zijn gebaseerd

Nadere informatie

Nederlandse droogteperiodes vanaf 1906 in beeld Bart Vreeken, Logboekweer.nl

Nederlandse droogteperiodes vanaf 1906 in beeld Bart Vreeken, Logboekweer.nl Nederlandse droogteperiodes vanaf 1906 in beeld Bart Vreeken, Logboekweer.nl 6 augustus 2018 Dit is een voorlopige versie. De methode kan nog verbeterd en de droogte van 2018 is nog niet ten einde. Commentaar

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater December 2014

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater December 2014 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater December 2014 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

Kwaliteiten huidige- en plansituatie t.o.v. streefwaarden. Schaal

Kwaliteiten huidige- en plansituatie t.o.v. streefwaarden. Schaal 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 Kwaliteiten huidige- en plansituatie t.o.v. streefwaarden identiteit Toegang verleden Schaal natuur Verbinding Duurzaam huidig 18.56 8.63 7.1 46.82 10.18 0 - plan 19.94 8.63 8.16

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Oktober 2013

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Oktober 2013 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Oktober 2013 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

Goeree-Overflakkee. Noord-Beveland Tholen

Goeree-Overflakkee. Noord-Beveland Tholen Hoek van Holland VERSPREIDINGSGEBIED HUIS-AAN-HUISKRANTEN Krimpenerwaard Z Regio-overzicht Alblasserdam H.Ido Ambacht Zwijndrecht Dordrecht Molenwaard Papendrecht Sliedrecht Hardinxveld Giessendam Werkendam

Nadere informatie

Meten en modelleren: vaststellingen en toekomstperspectief. Bo Van den Bril en David Roet

Meten en modelleren: vaststellingen en toekomstperspectief. Bo Van den Bril en David Roet Meten en modelleren: vaststellingen en toekomstperspectief Bo Van den Bril en David Roet Overschrijding kritische last 2/05/2016 2 Afname vermestende deposities 50 45 Vermestende depostie (kg N/(ha.jaar)

Nadere informatie

Studenten aan lerarenopleidingen

Studenten aan lerarenopleidingen Studenten aan lerarenopleidingen Factsheet januari 219 In de afgelopen vijf jaar is het aantal Amsterdamse studenten dat een lerarenopleiding volgt met ruim 9% afgenomen. Deze daling is het sterkst voor

Nadere informatie

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode Natuurwaardenkaart Voor het inventariseren van de natuurwaarden van Heemstede zijn in het rapport Natuurwaardenkaart van Heemstede Waardering van

Nadere informatie

Luchtkwaliteit in Nederland: cijfers en feiten. Joost Wesseling

Luchtkwaliteit in Nederland: cijfers en feiten. Joost Wesseling Luchtkwaliteit in Nederland: cijfers en feiten Joost Wesseling Inhoud: Doorsneden door de luchtkwaliteit Concentraties: de laatste decennia; EU normen; Nederland in de EU. Luchtkwaliteit en gezondheid.

Nadere informatie

RBOI-Rotterdam B.V. Stikstofdepositieonderzoek. bedrijventerrein Oosteind

RBOI-Rotterdam B.V. Stikstofdepositieonderzoek. bedrijventerrein Oosteind RBOI-Rotterdam B.V. Stikstofdepositieonderzoek bedrijventerrein Oosteind INHOUDSOPGAVE blz. 1. ACHTERGROND 1 2. UITGANGSPUNTEN 3 2.1. Beoordelingsmethode 3 2.2. Beoordelingslocaties 5 3. RESULTATEN

Nadere informatie

Pendel in Zeeland

Pendel in Zeeland Pendel in Zeeland 1997-2003 Pendel in Zeeland 1997-2003 Figuur 1. Inhoudsopgave 1. Inleiding en Leeswijzer 3 2. Samenvatting en conclusies 4 3. Pendel in Zeeland 7 3.1. Pendel naar regio binnen de provincie

Nadere informatie

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, 31 augustus - 2 september 2009

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, 31 augustus - 2 september 2009 Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, 31 augustus - 2 september 2009 - Wim Giesen, Kris Giesen, Wouter Suykerbuyk, 19 september 2009 31 augustus 2 september 2009 is een bezoek gebracht aan de mitigatielocaties

Nadere informatie

Analyse ontwikkeling leerlingaantallen

Analyse ontwikkeling leerlingaantallen Analyse ontwikkeling leerlingaantallen Naar aanleiding van de 1 oktobertelling 2014 heeft VGS Adivio weer een korte analyse uitgevoerd waarbij onderzocht is in hoeverre de leerlingaantallen onderhevig

Nadere informatie

3. Inventarisatie. Organisatie. Figuur 1: Grafiek met het aantal retour gezonden inventarisatieformulieren per organisatie.

3. Inventarisatie. Organisatie. Figuur 1: Grafiek met het aantal retour gezonden inventarisatieformulieren per organisatie. 3. Inventarisatie 3.1. Methode Het inventarisatieformulier (zie bijlage 2) voor de Jeneverbes is verspreid via diverse organisaties naar beheerders en vrijwilligers. De organisaties die hierbij aan bij

Nadere informatie

De Stemming van 9 juni 2019

De Stemming van 9 juni 2019 De Stemming van 9 juni Er zijn geen verschuivingen deze week waargenomen. De peiling is gelijk aan die van de vorige week. Wel zijn er naast deze rapportage twee aparte gescheiden rapportages. De ene over

Nadere informatie

Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen

Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen De impact van de economische crisis in West Limburg Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen MEI 2009 1. Werkloosheid 1.1 Niet werkende werkzoekenden Een eerste indicator die de economische

Nadere informatie

L. Indicatieve effecten Luchtkwaliteit

L. Indicatieve effecten Luchtkwaliteit L. Indicatieve effecten Luchtkwaliteit 73 Bijlage L Indicatieve bepaling effect alternatieven N 377 op luchtkwaliteit Inleiding De provincie Overijssel is voornemens de N 377 Lichtmis Slagharen (verder

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater April 2012

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater April 2012 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater April 2012 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

Graydon Kwartaalmonitor Q1 2018

Graydon Kwartaalmonitor Q1 2018 Graydon Kwartaal monitor 1 Voorwoord Inhoud Als u ooit een bedrijf heeft gestart, dan is de kans het grootst dat u dat in het eerste kwartaal van het jaar heeft gedaan. Veel ondernemers starten traditiegetrouw

Nadere informatie