Ontwerp van decreet. betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften ( ) Nr november 2013 ( )

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Ontwerp van decreet. betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften ( ) Nr november 2013 ( )"

Transcriptie

1 stuk ingediend op 2290 ( ) Nr november 2013 ( ) Ontwerp van decreet betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften verzendcode: OND

2 2 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 INHOUD Memorie van toelichting... 3 Voorontwerp van decreet d.d. 3 februari Advies van de Vlaamse Onderwijsraad Protocol nr. 556 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergadering van het overkoepelend onderhandelingscomité vrij gesubsidieerd onderwijs op 16, 23 en 30 april, 7 en 14 mei, 25 en 27 juni en 2, 4 en 9 juli Protocol nr. 788 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de gemeenschappelijke vergaderingen van sectorcomité X en van onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten op 16, 23 en 30 april, 7 en 14 mei, 25 en 27 juni en 2, 4 en 9 juli Voorontwerp van decreet d.d. 20 september Advies van de Raad van State Ontwerp van decreet Bijlage bij de memorie van toelichting: Reguleringsimpactanalyse van het d.d. 19 november 2008 principieel goedgekeurde voorontwerp van decreet betreffende leerzorg V l a a m s Pa r l e m e n t 1011 B r u s s e l 0 2 / w w w. v l a a m s p a r l e m e n t. b e

3 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 3 I. ALGEMENE INLEIDING MEMORIE VAN TOELICHTING Het voorliggende ontwerp van decreet heeft als doelstelling een aantal maatregelen te nemen met betrekking tot het onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon en buitengewoon onderwijs. Hiermee bedoelen we leerlingen met langdurige en belangrijke participatieproblemen die te wijten zijn aan het samenspel van functiebeperkingen (mentaal, psychisch, lichamelijk of zintuiglijk), beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren. Met beperkingen worden moeilijkheden bedoeld die iemand heeft met het uitvoeren van activiteiten, bijvoorbeeld moeilijkheden bij het begrijpen van de aard en betekenis van geschreven taal bij het hardop of stil lezen. Met persoonlijke factoren wordt iemands individuele achtergrond bedoeld zoals leeftijd, geslacht, persoonlijkheid, culturele herkomst, karakter enzovoort. Tot de externe factoren behoren de fysieke en sociale omgeving van het individu. Ze kunnen een positieve of negatieve invloed op de participatie van het individu in de samenleving hebben. De school behoort tot de fysieke omgeving van het kind/de jongere en in die zin zijn barrières die in het onderwijs aanwezig zijn waardoor leerlingen moeilijkheden ondervinden om ten volle, effectief en op voet van gelijkheid met anderen te participeren aan het school- en klasgebeuren, voorbeelden van externe factoren (onder andere aanwezige ondersteuning, wetgeving, curricula enzovoort) 1. Met deze omschrijving sluiten we aan bij de bepaling van het beschermd kenmerk handicap in het Vlaamse Gelijkekansen- en Gelijkebehandelingsdecreet en de omschrijving van personen met een handicap in het VN-verdrag, namelijk personen met langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperkingen die hen in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten volledig, daadwerkelijk en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving, i.c. het onderwijs. Op 15 juli 2011 besliste de Vlaamse Regering een aantal dringende beleidsmaatregelen ten behoeve van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften te nemen. In het Vlaamse Regeerakkoord werd afgesproken dat voor het verbeteren van het gewoon en buitengewoon onderwijs voor leerlingen met specifieke noden een decreet Leerzorg nodig was dat geleidelijk zou worden ingevoerd, op voorwaarde van een breed maatschappelijk draagvlak, ook en vooral in het onderwijs. In de beleidsnota Onderwijs werd dit verder geconcretiseerd. De gewijzigde beleidscontext in vergelijking met de vorige legislatuur (het VN-verdrag van 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap werd in 2009 geratificeerd en de budgettaire situatie biedt minder ruimte) was aanleiding tot het aftoetsen van een aantal specifieke leerzorgthema s bij de aanvang van de huidige regeerperiode. Dit gebeurde in resonantiegroepen met de koepels, het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (GO!) en de vakorganisaties enerzijds en met het Vlaams Ouderplatform aangevuld met belangengroepen anderzijds. Het overleg resulteerde in beide gevallen in een standpuntennota. Op basis van de standpuntennota s concludeerde de Vlaamse Regering dat er nog onvoldoende draagvlak was voor een gefaseerde aanpak van het dossier met een basisdecreet en aanbouwdecreten. Het uitblijven van maatregelen voor een aantal knelpunten op het gebied van het onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften was echter geen optie. 1 Meer informatie over wat verstaan kan worden onder persoonlijke factoren en externe factoren kan teruggevonden worden in de ICF-CY.

4 4 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Daarom oordeelde de Vlaamse Regering dat er als eerste stap en in afwachting van de realisatie van leerzorg op de langere termijn een aantal maatregelen genomen moesten worden. Deze situeren zich op het gebied van kwaliteitsvolle diagnostiek met inbegrip van een oplossing voor leerlingen met autismespectrumstoornissen in het buitengewoon onderwijs, competentieontwikkeling en professionalisering, de implementatie van het VNverdrag inzake de rechten van personen met een handicap en een aantal maatregelen voor specifieke doelgroepen (doventolken, aanbod type 5). De maatregelen met een decretale impact zijn opgenomen in voorliggend ontwerp van decreet of werden reeds verankerd in Onderwijsdecreet XXIII en andere. Dit ontwerp van decreet bevat ook een aantal artikelen die tot doel hebben om de resterende regelgeving van het buitengewoon secundair onderwijs in te schrijven in de Codex Secundair Onderwijs. Het gaat over bepalingen die opgenomen waren in het koninklijk besluit van 28 juni Dit ontwerp van decreet bevat eveneens een aantal artikelen met technische correcties van formuleringen uit de Codex Secundair Onderwijs met betrekking tot het buitengewoon secundair onderwijs. Het ontwerp van decreet is onderverdeeld in niveaugebonden hoofdstukken voor het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding. Verder is er een hoofdstuk met bepalingen inzake de onderwijsinspectie. In een laatste hoofdstuk staan een aantal afzonderlijke thema s, onder andere bepalingen met betrekking tot het koninklijk besluit (KB) nr. 184 en het decreet betreffende gelijke onderwijskansen-i. Het decreet zal een impact hebben op heel wat aspecten van het onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, zowel in het gewoon als buitengewoon onderwijs. Daarom is het belangrijk om die op te volgen en te monitoren. Aspecten die hiervoor onder andere in aanmerking komen zijn: de leerlingenbewegingen (gewoon-buitengewoonverschillende types), oriënteringen door de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB), de weigeringen door scholen, de programmaties, de evolutie van de rechtstreekse instroom in het basisaanbod, de leerkrachtenbewegingen (reaffectaties, terbeschikkingstelling (tbs), inschakeling in geïntegreerd onderwijs/inclusief onderwijs (gon/ion) enzovoort), de evolutie van de leerlingenaantallen in gon en ion, de situatie van +21-jarigen in onderwijs, de impact op de populatie in internaten en medisch-pedagogische instituten (mpi s) en de link met Welzijn. Het is belangrijk de resultaten op te nemen in een (jaarlijks) voortgangsrapport, zodat er mogelijkheden tot eventuele bijsturing zijn. II. VOORNAAMSTE BEPALINGEN 1. Basis- en secundair onderwijs De nieuwe visie op handicap ziet handicap niet louter als een persoonlijk probleem, maar als een afstemmingsprobleem tussen de klas- en schoolcontext en de specifieke onderwijsen opvoedingsbehoeften van de jongere. De beperkingen in de participatiemogelijkheden aan het onderwijs staan centraal. Een beoordeling van specifieke onderwijsbehoeften in het kader van een oriëntering naar het buitengewoon onderwijs moet daarom gebaseerd zijn op een inschatting van dat afstemmingsprobleem. In uitwerking van deze basisfilosofie worden de volgende maatregelen genomen: een herdefiniëring van het buitengewoon basisonderwijs type 1 en type 8 en van het buitengewoon secundair onderwijs opleidingsvorm 3, type 1, als basisaanbod buitengewoon onderwijs waarnaar een leerling georiënteerd kan worden op basis van een analyse van de onderwijsbehoeften in plaats van een medische classificatie. De leerlingen die bij de inwerkingtreding van het decreet met een inschrijvingsverslag voor type

5 Stuk 2290 ( ) Nr of 8 in het buitengewoon onderwijs ingeschreven waren, worden tot het afronden van het betreffende onderwijsniveau waarin ze op dat moment ingeschreven zijn, gelijkgesteld met leerlingen met een inschrijvingsverslag voor het type basisaanbod. Dit geldt ook voor de inschrijvingen in de internaten buitengewoon onderwijs van het GO!; een actualisatie van de definities van de andere onderwijstypes in het buitengewoon onderwijs (type 2, 3, 4, 5, 6 en 7). De nieuwe definitie van type 7 laat toe dat ook kinderen met een spraak- of taalstoornis toegang tot dit typespecifiek aanbod blijven hebben; de creatie van een type 9 van buitengewoon onderwijs voor leerlingen met een autismespectrumstoornis die geen verstandelijke beperking hebben met qua omkaderingsnormen een afstemming met het reeds bestaande type 3; een aanpassing van de toelatingsvoorwaarden voor het buitengewoon onderwijs, met een aantal elementen onder andere of de fasen van het zorgcontinuüm werden doorlopen, of de aanpassingen om leerlingen in het gemeenschappelijk curriculum te kunnen blijven meenemen ofwel disproportioneel, ofwel onvoldoende zijn en er nood is aan een individueel aangepast curriculum; of de onderwijsbehoeften op basis van een sociaal model van handicap in kaart werden gebracht (onder andere International Classification of Functioning, Disability and Health for Children and Youth ICF-CY), dat een verwijzing niet kan louter op basis van een SES-kenmerk van een leerling (SES: socioeconomische status); een decretale verankering in de opdrachtomschrijving van het gewoon onderwijs van de verplichting tot het doen van gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen; bij het toelaten van een leerling tot het buitengewoon onderwijs moet ook rekening gehouden worden met de maatregelen die al in het gewoon onderwijs zijn genomen om de leerling te laten functioneren binnen het gemeenschappelijk curriculum en aangetoond worden dat de fasen van het zorgcontinuüm voor de leerling werden doorlopen, tenzij de leerling zijn onderwijsloopbaan start in het buitengewoon onderwijs; om de oriëntering naar gon en buitengewoon onderwijs conceptueel zuiver te houden worden de toelatingsvoorwaarden voor gon aangepast: deze gelden vanaf de datum van inwerkingtreding voor nieuwe gon-leerlingen. Aan de andere voorwaarden om gon-begeleiding te genereren wordt voorlopig niets gewijzigd. De resultaten van het wetenschappelijk onderzoek (onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek OBPWO) over de organisatie van gon en ion anno 2010 en van een breder debat over de financieringsmechanismen voor leerlingen met een beperking in het gewoon onderwijs kunnen aanleiding geven tot extra beleidsmaatregelen in een volgende fase en de inzet van bijkomende middelen, wanneer de toepassing van het decreet aanleiding geeft tot minderuitgaven in het buitengewoon onderwijs; er worden wijzigingen aangebracht in de onderwijsregelgeving om stappen te zetten in de geleidelijke realisatie van artikel 24 van het VN-verdrag van 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap en het recht op inschrijving in het gewoon onderwijs. De draagkrachtafweging en de rechtsbescherming zoals geformuleerd in het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-i (met het decreet van 25 november 2011 betreffende het inschrijvingsrecht ingevoegd in het decreet basisonderwijs en in de Codex Secundair Onderwijs), worden herschreven; de inschrijving in het basisaanbod buitengewoon onderwijs zal periodiek geëvalueerd worden; het type 5 wordt ruimer gedefinieerd naar residentiële settings toe. Met het ontwerp van decreet wordt een mogelijkheid toegevoegd om bij wijze van uitzondering een bestaande school van opleidingsvorm 1, type 4, bij een revalidatiecentrum om

6 6 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 te vormen tot een school van opleidingsvorm 4, type 5, bij een residentiële setting met een eigen directeur. Daarnaast worden eveneens de bestaande secundaire afdelingen van opleidingsvorm 4, type 5, bij een basisschool omgevormd tot autonome secundaire scholen van opleidingsvorm 4, type 5, bij een universitair ziekenhuis, met een eigen directeur. Tot slot voegen we het begrip residentiële setting toe naast universitair ziekenhuis en preventorium waardoor de groep instellingen die potentieel voor de oprichting van type 5 in aanmerking komen, vergroot. Met residentiële setting worden diverse welzijns-, jeugd- en gezondheidsvoorzieningen bedoeld, andere dan ziekenhuizen en preventoria, waar kinderen en jongeren opgenomen en begeleid worden en voor wie het daardoor niet mogelijk is om onderwijs te volgen in een school voor gewoon onderwijs of in een school voor buitengewoon onderwijs en nood hebben aan het aanbod van buitengewoon onderwijs type 5. We denken dan bijvoorbeeld aan kinderpsychiatrische diensten, begeleidingstehuizen enzovoort. Op basis van dit decretaal kader zal de behoefte aan bijkomend aanbod type 5 in nieuwe residentiële settingen beargumenteerd kunnen worden. De effectieve programmatie blijft afhankelijk van een beslissing van de Vlaamse Regering. In een uitvoeringsbesluit volgend op het decreet zullen de voorwaarden geformuleerd worden waaraan residentiële settings moeten voldoen om een aanbod type 5 op te richten. Deze voorwaarden zullen onder andere te maken hebben met de omvang, kenmerken, verblijfsduur en -regime van de doelgroep en met de specificiteit van de residentiële setting, zoals: waar kinderen en jongeren verblijven voor wie niet voldaan is aan het recht op leren in een reguliere school (gewoon of buitengewoon onderwijs); waar al of niet een schoolvervangend (onderwijs)programma wordt aangeboden; waar een aanbod type 5 een valabel alternatief kan zijn om aan het recht op onderwijs te voldoen. Het correctiebudget ingesteld voor de begeleiding van jongeren met autismespectrumstoornissen in het geïntegreerd onderwijs, wordt met één schooljaar ( ) verlengd. 2. Buitengewoon secundair onderwijs Organisatie buitengewoon secundair onderwijs Met een reeks artikelen wordt de inhoud van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs opgenomen in de Codex Secundair Onderwijs. Hier en daar gebeurt er ook een actualisatie van de tekst aan de hedendaagse situatie of een opname van wat eerder niet opgenomen was, maar wat wel via decreet moet geregeld worden. Daarnaast wordt ook een vereenvoudiging in de regelgeving in verband met rationalisatie en programmatie doorgevoerd, en wordt de tekst geactualiseerd aan de hedendaagse situatie. Verlenging na 21 jaar In een aantal artikelen worden de bepalingen omtrent het recht hebben in het buitengewoon secundair onderwijs op een verlenging na 21 jaar, gewijzigd.

7 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 7 Er wordt bevoegdheid gegeven aan de klassenraad en de louter administratieve procedure voor de commissie van advies voor het buitengewoon onderwijs (CABO) wordt afgeschaft. Bij niet-verlenging zal de klassenraad moeten aantonen dat zij dit consequent blijft toepassen voor alle plus-21-jarigen, waarbij ze voorrang geeft aan leerlingen met een eerste verlenging, boven die met een tweede verlenging en zo verder. Omdat met deze wijziging een belangrijk takenpakket van de CABO s wegvalt, worden de CABO s opgeheven en de resterende taken inzake vrijstelling van de leerplicht en permanent onderwijs aan huis worden naar de onderwijsinspectie overgeheveld in het kader van het algemene toezicht op de kwaliteit van de handelingsgerichte diagnostische praktijk in het onderwijs. Opleidingsvorm 4 Er worden nieuwe mogelijkheden gecreëerd om scholen buitengewoon onderwijs met enkel en alleen opleidingsvorm 4 op te richten. De voorwaarde om minimaal twee opleidingsvormen in één school te hebben, vervalt in die situatie. Er moet wel een samenwerking aangegaan worden met ten minste één gewone secundaire school met een breed aanbod in de buurt van de locatie van opleidingsvorm Centra voor leerlingenbegeleiding In het verlengstuk van de verplichting tot het doen van gepaste en redelijke aanpassingen in het basis- en secundair onderwijs worden handelingsgerichte diagnostiek (HGD), de principes van handelingsgericht werken (HGW) en het ondersteunen van scholen bij het doen van die aanpassingen in de opdrachtbepaling van het CLB ingeschreven. 4. Onderwijsinspectie Het opnemen van de verplichting tot het doen van gepaste en redelijke aanpassingen in de opdrachtbepaling van het basis- en secundair onderwijs en het aanvullen van de toelatingsvoorwaarden buitengewoon onderwijs waarmee CLB s rekening moeten houden bij een oriëntering, veronderstellen tevens dat de uitvoering ervan aan controle onderhevig is. Daarom is er een bijkomende opdracht voor de onderwijsinspectie om toe te zien op de oriënteringen van leerlingen door de centra voor leerlingenbegeleiding (afleveren van verslagen die toegang kunnen geven tot het buitengewoon onderwijs en van gemotiveerde verslagen voor het geïntegreerd onderwijs). 5. Andere bepalingen De rechtsbeschermingsprocedure wordt aangepast door de bevoegdheden, de samenstelling en de gevolgen van de beslissingen van de Commissie inzake Leerlingenrechten aan te passen en af te stemmen op artikel 33.2 van het VN-verdrag van 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap en het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid. De aangepaste procedure verzekert de betrokkenheid van vertegenwoordigers van personen met een handicap, personeel en onderwijsverstrekkers. Van begeleiding autisme en projecten buitengewone onderwijsontwikkelingen naar maatregelen voor competentieontwikkeling. Voor het schooljaar werd een overgangsregeling getroffen via Onderwijsdecreet XXIII.

8 8 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 III. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING Hoofdstuk II. Decreet Basisonderwijs Artikel II.1, II.4, II.6 De nieuwe visie op handicap ziet handicap niet louter als een persoonlijk probleem, maar als een afstemmingsprobleem tussen de omgeving (in geval van onderwijs is dat de klas- en schoolcontext of de onderwijsomgeving) en de specifieke onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de jongere. De beperkingen in de participatiemogelijkheden aan het onderwijs staan centraal. Een beoordeling van specifieke onderwijsbehoeften in het kader van een oriëntering naar het buitengewoon onderwijs moet daarom gebaseerd zijn op een inschatting van dat afstemmingsprobleem. Momenteel worden bij een oriëntering naar het buitengewoon onderwijs de problemen voornamelijk op basis van de stoornisgebonden typologie beoordeeld. Dit legt de focus te eenzijdig op de stoornissen en problemen bij de leerlingen en gaat voorbij aan de aanpassingen aan de onderwijsomgeving die nodig zijn om aan die noden tegemoet te komen. Daarom worden de toelatingsvoorwaarden voor het buitengewoon basisonderwijs aangevuld (artikel II.4) met een aantal elementen die de onderwijsomgeving moeten kenmerken om tegemoet te komen aan de noden van de leerlingen die men voor ogen heeft. Die kenmerken hebben onder andere te maken met de beoordeling of de fasen van het zorgcontinuüm, met name de opeenvolging van de fasen van brede basiszorg, verhoogde zorg en uitbreiding van zorg in de aanpassing van de onderwijsomgeving op het gebied van de aard van het onderwijsaanbod, de pedagogisch-didactische aanpak, de aard en intensiteit van het zorgaanbod in het onderwijs in functie van het leren en de inzet van personele en materiële middelen (zoals uitgewerkt door Prodia en vermeld in prodiagnostiek.be) voor de leerling werden doorlopen. In uitzonderlijke omstandigheden kan de school mits motivering een fase overslaan. Aangezien voor het afleveren van een verslag dat toegang geeft tot het buitengewoon onderwijs, het CLB verantwoordelijk is, is het proces van handelingsgerichte diagnostiek in de fase van uitbreiding van zorg steeds noodzakelijk. Deze begrippen zijn gedefinieerd in artikel II.1. Daarnaast heeft dit ook te maken met: de beoordeling of de aanpassingen waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen, die nodig zijn om een leerling in het gemeenschappelijk curriculum te kunnen blijven meenemen ofwel disproportioneel, ofwel onvoldoende zijn. Scholen moeten al deze maatregelen ook effectief toegepast hebben, tenzij dit omwille van de specifieke situatie van een leerling niet relevant zou zijn. In het geval bepaalde maatregelen niet werden toegepast moet de school dit ook motiveren. Het gaat hierbij niet om een motivatie door de individuele leerkracht, maar een motivering door de school; het in kaart brengen van de onderwijsbehoeften met toepassing van een classificatiesysteem dat gebaseerd is op een interactionele visie en een sociaal model van handicap (onder andere de ICF-CY) en dat deze onderwijsbehoeften niet louter vanuit een SESkenmerk van de leerling te verklaren zijn. Alle hierboven vermelde maatregelen hebben hier zeker hun plaats, omdat zij deel uitmaken van de afweging of deze maatregelen ofwel disproportioneel, ofwel onvoldoende zijn om een leerling verder in het gemeenschappelijk curriculum mee te nemen en voor een leerling een verslag kan opgemaakt worden ofwel voor het basisaanbod buitengewoon onderwijs, ofwel voor een typespecifiek aanbod van buitengewoon onderwijs. Bij de schriftelijke verantwoording van maatregelen die genomen worden om tegemoet te komen aan de specifieke onderwijsbehoeften van leerlingen, moet steeds de doelmatigheid

9 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 9 bewaakt worden: een grondige schriftelijke verantwoording is vooral van belang bij een oriëntering van een leerling naar het buitengewoon onderwijs (verslag) of geïntegreerd onderwijs (gemotiveerd verslag). Verder behoort het tot de autonomie en verantwoordelijkheid van de school om te beslissen welke elementen over de verstrekte zorg in een begeleidingsdossier voor een leerling opgenomen worden. De definities van de maatregelen zijn ook telkens opgenomen in het decreet. Remediërende maatregelen betreffen het verstrekken van effectieve vormen van aangepaste en individuele leerhulp binnen het gemeenschappelijk curriculum door de school. In verband met de remediërende maatregelen wordt benadrukt dat leerkrachten, scholen en CLB s moeten zoeken naar maatregelen die wetenschappelijk of evidence based hun effect bewezen hebben. Differentiërende maatregelen betreffen het door de school aanbrengen, binnen het gemeenschappelijk curriculum, van een beperkte variatie in het onderwijsleerproces. Hieronder valt variatie in de doelen, de inhouden, de instructie, het tempo, de werkvormen, de groeperingsvormen en de evaluatie om beter tegemoet te komen aan de behoeften van individuele leerlingen of groepen van leerlingen. Het is belangrijk om prioritair en voldoende in te zetten op remediëren en differentiëren en voorzichtig te zijn met te snel te grijpen naar compenseren en dispenseren (zie verder). Ze kunnen als maatregel op maat van het individu verantwoord worden, indien deze uiteindelijk gericht zijn op het versterken van het leerproces en wanneer ze de inzet en doelmatigheid van remediëren en differentiëren niet ondermijnen. Compenserende maatregelen betreffen het aanbieden door de school van orthopedagogische of orthodidactische hulpmiddelen waaronder technische hulpmiddelen, waardoor de doelen van het gemeenschappelijk curriculum of de doelen die na dispensatie voor de leerling bepaald zijn, bereikt kunnen worden. Dispenserende maatregelen betreffen het door de school toevoegen van doelen aan het gemeenschappelijk curriculum of het vrijstellen van doelen van het gemeenschappelijk curriculum en die waar mogelijk vervangen door gelijkwaardige doelen, zodat de doelen voor de studiebekrachtiging in functie van de finaliteit voor het betreffende onderwijsniveau of onderdeel of de doelen voor het doorstromen naar het beoogde vervolgonderwijs, nog in voldoende mate kunnen bereikt worden. De klassenraad bezit de professionaliteit, autonomie en verantwoordelijkheid voor het toekennen van dispenserende maatregelen. Volgende uitgangsprincipes staan hierbij voorop: 1 het bereiken van de doelen van het gemeenschappelijk curriculum/eindtermgerelateerde doelen blijft voorop staan in functie van kwaliteitsvol en ambitieus onderwijs en omdat ze van belang zijn voor het civiel effect van de getuigschriften, diploma s die aan leerlingen worden uitgereikt; 2 deze doelstelling van transparantere certificering mag niet haaks staan op het recht op redelijke aanpassingen; 3 de klassenraad heeft in geval van leerlingen met problemen de volgende ruimte: a) eerst geldt het subsidiariteitsprincipe: waar het zinvol is (blinde niet leren zien) wordt eerst vol ingezet op remediëring en differentiatie om elke leerling te brengen tot de doelen van het gemeenschappelijk curriculum/eindtermgerelateerde doelen; b) wanneer remediëring en differentiatie niet volstaan of niet relevant zijn, wordt nagegaan of het voor de leerling mogelijk is een alternatieve route naar een certificering te volgen met toepassing van compenserende maatregelen. Deze leerlingen mogen de compenserende maatregelen (hulpmiddelen) ook gebruiken tijdens evaluatie en

10 10 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 blijven in aanmerking komen voor dezelfde individuele afweging in functie van certificering zoals andere leerlingen (A,B,C-attest); c) wanneer dispenserende maatregelen genomen moeten worden, is het vervangen van doelen van het gemeenschappelijk curriculum door gelijkwaardige doelen eerst aan de orde. Deze leerlingen blijven in aanmerking komen voor dezelfde individuele afweging in functie van certificering; d) wanneer doelen niet vervangbaar zijn door gelijkwaardige doelen ( waar mogelijk in de definitie van dispensatie) beoordeelt de klassenraad of nog voldaan is aan het principe van het volgen van het gemeenschappelijk curriculum (dit is steeds een individuele afweging): is dit het geval, dan blijft de leerling in aanmerking komen voor individuele afweging in functie van certificering. De klassenraad moet dan beoordelen of de leerling nog in voldoende mate de doelen voor de studiebekrachtiging ofwel voor het doorstromen naar vervolgonderwijs kan bereiken; is dit niet het geval dan wordt nagegaan of de leerling georiënteerd kan worden naar een ander gemeenschappelijk curriculum waar de doelen wel haalbaar zijn; e) als de aanpassing van het curriculum nog verder gaat, dan komt het individueel aangepast curriculum in het vizier en is alleen een attest van verworven bekwaamheden mogelijk. Het gaat hier over aanpassingen die onvoldoende zijn. Oriëntering naar buitengewoon onderwijs De oriëntering naar buitengewoon onderwijs gebeurt op basis van een proces van samenwerking tussen de school en het CLB dat gekenmerkt wordt door een systematische, planmatige en transparante aanpak. Het CLB respecteert hierbij te allen tijde het pedagogisch project van de school. Het model van het handelingsgericht samenwerken kan hiervoor inspirerend zijn. Hiermee wordt bedoeld dat het pedagogisch-didactisch handelen in de school vormgegeven wordt op een systematische, planmatige en transparante wijze die vertrekt van een duidelijke visie die gekozen en gedragen wordt door het schoolteam. Ze is gericht op het formuleren van haalbare en bruikbare adviezen voor de onderwijspraktijk. De leerling, de ouders, het onderwijspersoneel, schoolinterne en schoolexterne ondersteuners werken daarvoor nauw en constructief samen. De specifieke onderwijsbehoeften van leerlingen en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en ouders staan centraal. De aandacht is daarbij gericht op mogelijkheden en positieve factoren. De leerling wordt in zijn context bekeken met aandacht voor de wisselwerking en wederzijdse beïnvloeding van het individu en de omgeving. Aandacht hebben voor de ondersteuningsbehoeften van ouders binnen een handelingsgerichte manier van werken kan het schools functioneren van de leerling in gunstige zin beïnvloeden. Dit kan betekenen dat ouders adviezen krijgen (van de school, van CLB) hoe de aanpak thuis best verloopt. Aandacht hebben voor ondersteuningsnoden van ouders veronderstelt uiteraard niet dat de school of het CLB een intensieve ouder- of gezinsbegeleiding opzet. Voor leerlingen die een traject in het gewoon onderwijs voorafgaand aan hun oriëntering naar het buitengewoon onderwijs afgelegd hebben, moet de school steeds aantonen waarom de aanpassingen zoals het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende én dispenserende maatregelen, ofwel disproportioneel zijn, ofwel onvoldoende waren om de leerling binnen het gemeenschappelijk curriculum mee te blijven nemen. Voor leerlingen die hun onderwijsloopbaan starten (d.w.z. als leerling voor het eerst naar school gaan en willen starten in het typespecifieke aanbod van buitengewoon onderwijs) moet aangetoond worden dat deze maatregelen disproportioneel of onvoldoende zullen zijn.

11 Stuk 2290 ( ) Nr Het basisaanbod buitengewoon onderwijs wordt niet georganiseerd op het niveau van het kleuteronderwijs. Een rechtstreekse toegang vanuit het gewoon kleuteronderwijs naar het basisaanbod buitengewoon onderwijs bij de overgang van kleuteronderwijs naar lager onderwijs (momenteel veelal de speelleerklas) is mogelijk voor kinderen voor wie de aanpassingen in het kleuteronderwijs al disproportioneel of onvoldoende zijn om de leerling binnen het gemeenschappelijk curriculum te blijven meenemen. Men zal moeten kunnen aantonen dat de maatregelen die men op het niveau kleuteronderwijs al heeft genomen, disproportioneel of onvoldoende zijn en dat het om dezelfde aanpassingen gaat die ook nodig zijn voor de leeractiviteiten in het lager onderwijs (onder andere het leren lezen, schrijven en rekenen). Men zal met andere woorden moeten aantonen, op basis van het afgelegde zorgtraject in het kleuteronderwijs, dat de maatregelen die nodig zijn om het kind binnen het gemeenschappelijk curriculum mee te nemen in het eerste leerjaar disproportioneel of onvoldoende zijn, omdat het om dezelfde maatregelen gaat die men al genomen heeft in het kleuteronderwijs en die daar ook al disproportioneel of onvoldoende waren. Dit zal wellicht moeilijker zijn, omdat de aard van de activiteiten in de derde kleuterklas en de aard van de activiteiten in het eerste leerjaar verschillend zijn. We gaan er van uit dat dit slechts het geval zal zijn voor kleuters met een duidelijke leerproblematiek en niet omwille van bijvoorbeeld een ongunstige geboortemaand, omdat het kind nog niet schoolrijp is enzovoort. Kan de disproportionaliteit of het onvoldoende zijn van de maatregelen niet aangetoond worden, dan zal het kind de overstap maken naar het eerste leerjaar. Daar zullen gepaste maatregelen genomen worden en zal moeten blijken of deze voor de gewone school disproportioneel/onvoldoende zijn om de leerling binnen het gemeenschappelijk curriculum te blijven meenemen. Voor leerlingen die al ingeschreven zijn in het buitengewoon onderwijs, moeten met ingang van het decreet, pas nieuwe verslagen conform het nieuwe artikel 15, 1, opgemaakt worden, wanneer de leerling van onderwijsniveau of van type verandert. Op deze wijze blijven leerlingen met een inschrijvingsverslag voor het buitengewoon onderwijs voldoen aan de criteria van regelmatige leerling. Het oorspronkelijke artikel 15, 2, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 voorzag in de mogelijkheid dat andere instanties dan het CLB een inschrijvingsverslag voor het buitengewoon onderwijs konden opmaken. Het gaat daarbij om revalidatiecentra, ziekenhuizen, consultatiebureaus, observatie- en behandelingscentra, centra voor ontwikkelingsstoornissen enzovoort. Voor het schooljaar blijft een vijftiental instanties gemachtigd. Aangezien we voor het afleveren van een verslag dat toegang kan geven tot het buitengewoon onderwijs, ook kenmerken van de onderwijsomgeving bijkomend zullen opnemen, met inbegrip van het al of niet kunnen blijven meenemen van de leerling in het gemeenschappelijk curriculum, rekening houden met maatregelen die al werden genomen enzovoort, is een grote betrokkenheid bij het concrete onderwijsleerproces van de leerling essentieel. Dit kunnen de gemachtigde instanties niet. In de toekomst kunnen de genoemde instanties dus zelf niet meer rechtstreeks oriënteren naar een type van het buitengewoon onderwijs of naar het geïntegreerd onderwijs, maar blijven ze uiteraard wel een rol spelen in het kader van classificerende diagnostiek. Voor een aantal problemen kan het CLB binnen het proces van handelingsgerichte diagnostiek slechts komen tot een ernstig vermoeden van een stoornis, maar zelf de classificerende diagnose niet stellen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij gedrags- en emotionele stoornissen en autismespectrumstoornissen. In het kader van de kwaliteitscontrole op de diagnostische praktijk van de CLB s zal een bijkomende opdracht gegeven worden aan een specifiek team van onderwijsinspecteurs dat daarvoor aangeworven wordt. Er wordt ook voorzien in een bemiddelingscommissie op Vlaams niveau. Wanneer ouders, school en CLB het niet eens zijn over het afleveren van een verslag dat toegang kan geven

12 12 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 tot buitengewoon onderwijs, kunnen ze een beroep doen op bemiddeling door deze commissie. De samenstelling, bevoegdheden en werkingsprincipes van de commissie zullen verder door de Vlaamse Regering bepaald worden. De aanvulling van de toelatingsvoorwaarden veronderstelt ook een aantal bijkomende definities (artikel II.1). Met artikel II.6 voeren we een evaluatie in van een inschrijving in het basisaanbod buitengewoon onderwijs, die minstens tweejaarlijks moet gebeuren. In principe is een inschrijving in het basisaanbod dus maximaal twee schooljaren geldig. Een verlenging kan, maar is afhankelijk van een evaluatie. Het CLB moet de verlenging van een verblijf in het basisaanbod formeel bevestigen. Dit artikel betekent niet dat leerlingen die in het basisaanbod werden ingeschreven, per definitie ook allemaal op een bepaald ogenblik naar het gewoon onderwijs moeten terugstromen. Wanneer de klassenraad en het CLB wel van mening zijn dat het gewoon onderwijs opnieuw gevolgd kan worden, dan moeten ze de beslissing nemen in overleg met de school voor gewoon onderwijs waar de leerling zich zal inschrijven en het begeleidende CLB van die school. We voegen ook een algemene bepaling in dat een CLB een verslag kan opheffen, wanneer voor een bepaalde leerling niet meer voldaan is aan de voorwaarden (het CLB beslist). Die opheffing is steeds met het oog op het volgende schooljaar. Op die wijze krijgt het verslag een tijdelijk karakter en heeft het voor de leerling geen implicaties meer in een latere fase van zijn schoolloopbaan. Artikel II.2, II.9 Heel wat scholen en CLB s passen de principes van handelingsgericht (samen)werken (HGW) (zie hoger) en het inzetten van redelijke aanpassingen zoals remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen al toe in de uitbouw van een continuüm van zorg. Deze principes zijn ook in de handelingsgerichte diagnostische protocollen die in het kader van het project Prodia binnen de CLB s worden ontwikkeld, ingebouwd. We voorzien in het decreet de mogelijkheid voor de Vlaamse Regering om diagnostische protocollen vast te leggen. Hiermee worden onder andere de classificerende diagnostische protocollen bedoeld uitgewerkt in het kader van de intersectorale toegangspoort integrale jeugdhulp en de handelingsgerichte diagnostische protocollen ontwikkeld binnen het onderwijs en de sector van de centra voor leerlingenbegeleiding. Momenteel is de toepassing van de principes van HGW en het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen niet afdwingbaar. Het VN-verdrag dringt in deze aan op meer duidelijkheid voor onderwijsgebruikers en -verstrekkers. Met een decretale verankering van de verplichting tot het nemen van deze maatregelen en het op een systematische, planmatige en transparante wijze samenwerken met het CLB in de opdrachtbepaling van het gewoon onderwijs, willen we de ontwikkelingen die hieromtrent op het veld aanwezig zijn, ondersteunen en stimuleren en onduidelijkheden wegnemen. Goed onderwijs speelt in op de diverse leer- en ontwikkelingsnoden van leerlingen. Voor het nemen van remediërende en differentiërende maatregelen is een classificerende diagnose geen noodzakelijke voorwaarde. Deze maatregelen kunnen genomen worden, wanneer ouders, school en CLB daartoe de noodzaak inzien, los van een label. Uit de praktijk weten we dat scholen soms een classificerende diagnose vragen, vooraleer ze gepaste maatregelen nemen. Dit is dus geen vereiste.

13 Stuk 2290 ( ) Nr In het kader van de opdracht om redelijke aanpassingen te doen is het raadzaam om de verantwoording voor dergelijke maatregelen, zeker voor compenserende en dispenserende maatregelen, op te nemen in een gemotiveerd verslag als concreet aspect en resultaat van de samenwerking tussen ouders en leerling, school en CLB. Dit is in elk geval verplicht voor de toekenning van gon. Het begrip handicap is met artikel 16, 3, van het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid breed en als een beschermd kenmerk, gedefinieerd. Personen (leerlingen) met een handicap hebben recht op redelijke aanpassingen (artikel 19 van het Gelijkekansen- en Gelijkebehandelingsdecreet en artikel 2 van het VN-verdrag van 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap). Hierover bestaat geen onduidelijkheid. Redelijke aanpassingen niet toekennen zonder afdoende verantwoording, wordt beschouwd als een vorm van discriminatie. Het inzetten van gepaste maatregelen die een vorm van redelijke aanpassing zijn, is bijgevolg afdwingbaar. Dit decreet bepaalt wel dat wanneer een leerling in het gemeenschappelijk curriculum niet meer kan meegenomen worden en nood heeft aan een individueel aangepast curriculum, toch onderwijs wil volgen in een gewone school, de school op basis van de nood aan dit individueel aangepast curriculum de (dis)proportionaliteit van de gevraagde aanpassingen kan aantonen. Vooraleer deze beslissing te nemen, moet de school wel overleg plegen met de ouders, de klassenraad en het CLB over de aanpassingen die nodig zijn om de leerling mee te nemen in het gemeenschappelijk curriculum of om de leerling studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum. Door het definiëren van het recht op redelijke aanpassingen kan het bestaande artikel 30 waarin de vrijstelling van (onderdelen van) leergebieden voor leerlingen met een handicap geregeld wordt, opgeheven worden. Artikel II.3 Uit de praktijktest leerzorg is gebleken dat de typologie van het buitengewoon onderwijs nog maar ten dele de populatie van leerlingen die in de verschillende types zijn ingeschreven, dekt. Voorbeeld bij uitstek is type 7 waar heel wat leerlingen met een autismespectrumstoornis zijn ingeschreven. Er is nood aan duidelijkheid en aan een meer transparante diagnostiek. In de regelgeving vandaag zijn er weinig tot geen criteria opgenomen waaraan voldaan moet zijn om in een bepaald type van buitengewoon onderwijs ingeschreven te kunnen worden. De nood aan kwaliteitsvollere diagnoses stelt zich ook in andere beleidsdomeinen. Getuige hiervan zijn de inspanningen om de diagnostiek te protocolleren en labels wetenschappelijk te onderbouwen. Omdat er een beter toezicht nodig is op de diagnosestelling, is het van belang deze wetenschappelijke criteria in de regelgeving op te nemen als houvast voor CLB s en andere diagnosestellers in het diagnostisch proces. Deze maatregel moet betere doorverwijzingen naar het buitengewoon onderwijs mogelijk maken en onterechte doorverwijzingen vermijden. Anderzijds vraagt het VN-verdrag een paradigmashift inzake handicap van een medisch model naar een sociaal model. De types leunen sterk aan bij het medisch model. Daarom willen we als eerste stap, maar met een impact op een substantieel deel van de leerlingenpopulatie in het buitengewoon onderwijs, de medische classificatie voor type 1 en 8 verlaten. Deze types worden geherformuleerd als basisaanbod buitengewoon onderwijs. Wat verstandelijke beperking betreft, is het voor type 2 moeilijk om binnen onderwijs vast te houden aan de interdepartementaal bepaalde strikte IQ-grenzen die samengaan met de categorieën matig tot diep verstandelijke beperking (IQ 55-50). Daarom herdefiniëren we type 2 als type voor leerlingen met een verstandelijke beperking (zonder vermelding van een wetenschappelijke subcategorie) en stellen het IQ op 60. Hiermee vatten we de leerlingengroep die reëel in de praktijk in type 2 aan te treffen is.

14 14 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Om tegemoet te komen aan de onderwijsbehoeften van kinderen met een spraak- of taalstoornis wordt de nieuwe definitie van type 7 uitgebreid, zodat deze leerlingen toegang blijven hebben tot dit typespecifieke aanbod. Het artikel wordt ook aangegrepen om een type 9 van buitengewoon onderwijs te creëren voor leerlingen met een autismespectrumstoornis (ASS) die geen verstandelijke beperking hebben. Deze leerlingen zitten nu bij gebrek aan een eigen type verspreid over de verschillende andere types. Het VN-verdrag verhindert niet dat lidstaten een systeem van buitengewoon onderwijs aanhouden om het recht op onderwijs van leerlingen met een beperking te kunnen garanderen, voor zover de aanpassingen die voor deze leerlingen in het gewoon onderwijs nodig zijn, disproportioneel zijn. De praktijk vandaag toont aan dat leerlingen met ASS in alle types worden opgenomen en dat een oplossing onder de vorm van een erkenning van de plaats van leerlingen met ASS binnen de typologie aangewezen is. Tijdens de resonantiegroepen zijn er ook aanbevelingen in die zin geformuleerd. Het type 5 wordt ruimer gedefinieerd om tegemoet te kunnen komen aan reële behoeften van kinderen en jongeren die in residentiële settings verblijven en omwille van dat verblijf geen gebruik kunnen maken van het reguliere onderwijsaanbod, zoals bepaalde residentiële welzijnsvoorzieningen, bepaalde revalidatiecentra enzovoort. Voor de verdere uitwerking van de definities wordt een artikel ingeschreven dat de Vlaamse Regering toelaat protocollen over hoe tot een diagnose gekomen moet worden, vast te leggen. Artikel II.4 De toelatingsvoorwaarden voor het buitengewoon basisonderwijs worden aangevuld met een aantal elementen die de onderwijsomgeving moet kenmerken om tegemoet te komen aan de noden van de leerlingen die men voor ogen heeft (artikel II.4). Deze impliceren dat een leerling pas een verslag dat hem toegang kan geven tot het buitengewoon onderwijs kan krijgen, als alle middelen in het gewoon onderwijs om de leerling mee te blijven nemen binnen het gemeenschappelijk curriculum uitgeput zijn, tenzij de leerling zijn onderwijsloopbaan start in het buitengewoon onderwijs. Met andere woorden, pas als het werken binnen een gemeenschappelijk curriculum met toepassing van redelijke aanpassingen niet meer kan (de aanpassingen zijn disproportioneel geworden of volstaan niet meer en een strikt individueel curriculum is nodig), is een dergelijk verslag te verantwoorden (zie hoger). Het aanbod binnen het buitengewoon basisonderwijs ziet er dus binnen een zestal schooljaren als volgt uit: Type basisaanbod Type 2 Type 3 Type 4 Type 5 Type 6 Type 7 Type 9 Er komt een geleidelijke invoering van deze nieuwe structuur vanaf Zo zal er een geleidelijke uitstroom van leerlingen met oude verslagen buitengewoon onderwijs zijn. Op die manier zal type 1 en type 8 nog minstens zes schooljaren blijven bestaan. Gedurende deze overgangsperiode worden de leerlingen gelijkgesteld met leerlingen met een inschrijvingsverslag voor het type basisaanbod. Daarnaast krijgen we een geleidelijke instroom van nieuwe leerlingen voor het basisaanbod gedurende zes schooljaren. Tegelijkertijd wordt jaar na jaar type 9 ingevoerd, en krijgen we een geleidelijke nieuwe instroom met leerlingen met een verslag voor type 9 gedurende zes schooljaren.

15 Stuk 2290 ( ) Nr Artikel II.5 Leerlingen binnen het geïntegreerd onderwijs worden geacht te functioneren binnen het gemeenschappelijk curriculum, zij het dat hen waar nodig compenserende en dispenserende maatregelen geboden worden. Toch moeten deze leerlingen vandaag ook voldoen aan de voorwaarde van het hebben van een inschrijvingsverslag voor het buitengewoon onderwijs, hoewel heel wat van deze leerlingen nooit nood zullen hebben aan een effectieve inschrijving in zo n school. Om de oriëntering naar gon en buitengewoon onderwijs conceptueel zuiver te houden, worden de toelatingsvoorwaarden voor gon aangepast. Deze aanpassing houdt concreet in dat het CLB voor deze leerlingen een gemotiveerd verslag moet opmaken waarin zeker de compenserende of dispenserende maatregelen beschreven zijn. Verder blijven de huidige regels in verband met de organisatie van het gon gelden. Zo moet het gemotiveerd verslag informatie bevatten over de stoornis of beperking van de leerling. Ook behouden we voorlopig de voorwaarde dat voor leerlingen uit het basisaanbod gon pas georganiseerd kan worden na een verblijf van ten minste negen maanden in het buitengewoon onderwijs. Op die manier verlengen we bijna alle voorwaarden voor gon in afwachting van een debat over de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek over gon en ion. Dit onderzoek is beëindigd en vrijgegeven. Op basis van de resultaten van het debat zullen beleidsmaatregelen geformuleerd worden over de wenselijke organisatievormen en financieringsmechanismen om scholen gewoon onderwijs te ondersteunen in het omgaan met leerlingen die binnen het gemeenschappelijk curriculum kunnen functioneren mits compenserende of dispenserende maatregelen. We voorzien in het ontwerp van decreet wel een bepaling dat na dit debat de Vlaamse Regering de voorwaarde van een voorafgaand verblijf in het buitengewoon onderwijs kan opheffen. Indien er door de toepassing van het decreet middelen vrijkomen, kunnen deze voor uitbreiding van zorg/gon in het gewoon onderwijs ingezet worden (zie toelichting bij artikel II.22). De nieuwe toelatingsvoorwaarden voor het gon (het hebben van een gemotiveerd verslag) gelden vanaf de datum van inwerkingtreding van de decreetsbepalingen voor nieuwe gon-leerlingen. Voor leerlingen die nu op basis van een inschrijvingsverslag buitengewoon onderwijs tot gon toegelaten zijn, moet niet opnieuw een beoordeling met het oog op de opmaak van een gemotiveerd verslag gemaakt worden, zolang ze in hetzelfde onderwijsniveau blijven. Beide groepen van gon-leerlingen kunnen een beroep blijven doen op de ondersteuning zoals ze momenteel geregeld is. Artikel II.7, II.8 en II.10 Met dit decreet wordt de bevoegdheid van de CABO over verlengingen na de leeftijd van 21 jaar toevertrouwd aan de klassenraad. Daardoor blijven een beperkter aantal bevoegdheden over (vrijstelling van leerplicht, permanent onderwijs aan huis). Deze bevoegdheden worden overgeheveld naar de onderwijsinspectie in het kader van het toezicht op de diagnostische praktijk. De bevoegdheid inzake overgangen tussen gewoon en buitengewoon onderwijs leunt aan bij de bevoegdheden van de Commissie inzake leerlingenrechten. Daarom worden de CABO s opgeheven. Artikel II.11, II.12, II.13 Het VN-verdrag van 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap en het facultatief protocol bij het verdrag werden in 2009 door Vlaanderen ondertekend en geratificeerd. Daardoor is de plicht ontstaan om de aangegane engagementen uit te voeren en concreet gestalte te geven via implementerende wetgeving en beleid.

16 16 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Artikel 24 van het verdrag bevestigt het recht op onderwijs van personen met een handicap en stelt dat inclusief onderwijs gewaarborgd moet worden om dit recht zonder discriminatie en op basis van gelijke kansen te verwezenlijken. Artikel 24 definieert ook een recht op redelijke aanpassingen naargelang de behoefte van de persoon in kwestie en voor zover ze niet disproportioneel zijn. In toepassing van artikel 4 van het verdrag verplichten de verdragsluitende staten zich ertoe wetgevende, bestuurlijke en andere maatregelen te nemen om de rechten die in het verdrag erkend worden, te implementeren. Bovendien verbinden ze zich ertoe om bestaande wetten, voorschriften, gebruiken en praktijken aan te passen of af te schaffen die een discriminatie vormen van personen met een handicap. Vlaanderen heeft zich in het regeerakkoord geëngageerd om uitvoering te geven aan de verplichtingen die het VN-verdrag met zich meebrengt. In dit verband vroeg het Departement Onderwijs en Vorming aan het Steunpunt Recht en Onderwijs een advies over de juridische gevolgen en de impact van artikel 24 van het VN-verdrag voor het onderwijs. In het bijzonder werd gevraagd de impact van artikel 24 op het recht op inschrijving in het gewoon onderwijs, de draagkrachtafweging en de rechtsbescherming zoals geformuleerd in het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-i, te beoordelen. Volgens de auteurs van het advies staat het begrip (onvoldoende) draagkracht als weigeringsgrond voor leerlingen met bijzondere leernoden zoals het omschreven is in artikel III, 10, 3, 3, van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-i (inmiddels met het decreet betreffende het inschrijvingsrecht ingeschreven in het decreet basisonderwijs en de Codex Secundair Onderwijs), op gespannen voet met het VN-verdrag en dient het conform de terminologie van het verdrag geherformuleerd te worden. In artikel II.11 stellen we dat voor leerlingen die het gemeenschappelijk curriculum aankunnen met toepassing van aanpassingen die proportioneel zijn, het recht op inschrijving in het gewoon onderwijs onverkort geldt. Leerlingen die van deze aanpassingen gebruik mogen maken, blijven in aanmerking komen voor de gewone studiebekrachtiging. Bijvoorbeeld compenserende en dispenserende maatregelen toestaan, betekent niet dat de leerling niet meer in aanmerking zou kunnen komen voor een gewone studiebekrachtiging, rekening houdend met de definitie van dispenserende maatregelen die stelt dat doelen aan het gemeenschappelijk curriculum toegevoegd kunnen worden of dat leerlingen van doelen van het gemeenschappelijk curriculum vrijgesteld kunnen worden (en waar mogelijk vervangen door gelijkwaardige doelen), in die mate dat ofwel de doelen voor de studiebekrachtiging in functie van de finaliteit voor het onderwijsniveau, ofwel de doelen voor het doorstromen naar vervolgonderwijs, nog in voldoende mate kunnen bereikt worden. Leerlingen die beschikken over een verslag dat toegang geeft tot het buitengewoon onderwijs, worden door een school voor gewoon onderwijs onder ontbindende voorwaarde ingeschreven. De school moet overleg plegen met de ouders, de klassenraad en het CLB over de aanpassingen die nodig zijn voor de leerling. Het gaat hierbij zowel over de aanpassingen die nodig zijn om de leerling mee te nemen in het gemeenschappelijk curriculum, als over de aanpassingen die nodig zijn om de leerling studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum. De school beslist na overleg en steunend op de analyse die bij de opmaak van het verslag voor buitengewoon onderwijs is gebeurd, of de aanpassingen ook in de context van de eigen school disproportioneel zijn en in dit geval al of niet een traject van studievoortgang op basis van een individueel aangepast curriculum kan worden opgestart. Indien zij bevestigt dat de aanpassingen disproportioneel zijn, kan het schoolbestuur de inschrijving ontbinden op het moment dat deze leerling in een andere school is ingeschreven en uiterlijk 1 maand, vakantieperioden niet inbegrepen, na de kennisgeving van de bevestiging van de disproportionaliteit. De

17 Stuk 2290 ( ) Nr ouders kunnen een beroep doen op het CLB en het lokaal overlegplatform (LOP) om hen te helpen een geschikte school te vinden. Wanneer de school de aanpassingen wel proportioneel acht, is de leerling definitief ingeschreven en komt deze leerling in aanmerking voor aanvullende financiering of subsidiëring zoals van toepassing in het kader van het geïntegreerd onderwijs. Voor de afweging van disproportionaliteit moet gebruikgemaakt worden van de criteria die opgenomen zijn in het Protocol van 19 juli 2007 betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België. Deze criteria vinden we ook terug in de memorie van toelichting bij het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid dat in artikel 20, 5, stelt dat binnen de Vlaamse bevoegdheden elke vorm van discriminatie verboden is, zowel in de overheidssector als in de particuliere sector (onder andere het onderwijs). Het weigeren van redelijke aanpassingen voor een persoon met een handicap wordt als een vorm van discriminatie beschouwd (artikel 15, 6 ). Er is sprake van het weigeren van redelijke aanpassingen voor een persoon met een handicap, als aanpassingen die geen onevenredige belasting betekenen of waarvan de belasting in voldoende mate door bestaande maatregelen wordt gecompenseerd, worden geweigerd. Als aanpassing wordt beschouwd: elke concrete maatregel van materiële of immateriële aard die de beperkende invloed van een onaangepaste omgeving op de participatie van een persoon met een handicap neutraliseert (artikel 19). Scholen moeten binnen de grenzen van de redelijkheid in aanpassingen voorzien, zodat ook personen met een handicap van gelijke kansen kunnen genieten. De memorie van toelichting bij het Gelijkekansen- en Gelijkebehandelingsdecreet geeft een aantal aanknopingspunten voor een invulling van de kernbegrippen uit de voorgaande alinea. De beoordeling of een concrete maatregel als een redelijke aanpassing kan worden beschouwd, kan aan volgende overwegingen getoetst worden: is de maatregel in kwestie doeltreffend, zodat de persoon met een handicap daadwerkelijk kan participeren? In dit verband wordt opgemerkt dat het weigeren van een welbepaalde redelijke aanpassing niet op grond van een slechts gedeeltelijke realisatie van evenwaardige of autonome participatie gemotiveerd kan worden. Dit betekent dat, wanneer een maatregel er soms niet in slaagt de belemmering volledig weg te werken of de evenwaardige of autonome participatie ten volle te realiseren, dat geen reden kan zijn om de maatregel die slechts een gedeeltelijke oplossing biedt, te weigeren. In die situatie wordt verwacht dat de redelijke aanpassing wordt doorgevoerd, als daardoor de participatie verbetert; wordt de beperkende invloed van de onaangepaste omgeving op de participatie van de persoon door de maatregel geneutraliseerd?; maakt de maatregel een evenwaardige participatie van de persoon met een handicap mogelijk?; zorgt de maatregel ervoor dat de persoon met een handicap zelfstandig kan participeren?; waarborgt de maatregel de veiligheid van de persoon met een handicap? Wanneer en of een aanpassing de grenzen van het redelijke overschrijdt, moet steeds in de praktijk én in individuele situaties afgewogen worden. De memorie geeft een aantal elementen waarmee bij de afweging rekening kan gehouden worden: de financiële impact van de aanpassing, waarbij rekening wordt gehouden met eventuele ondersteunende financiële tegemoetkomingen en de financiële draagkracht van degene op wie de aanpassingsplicht rust. Hierbij dient opgemerkt te worden dat een aanpassing niet per definitie onredelijk wordt, wanneer ze meer kost dan een bepaalde tegemoetkoming, wel dat de financiële impact moet bekeken worden, rekening houdende met de eventuele tegemoetkoming die men kan krijgen; de organisatorische impact van de aanpassing;

18 18 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 de te verwachten frequentie en duur van het gebruik van de aanpassing door een of meer personen met een handicap. Dit betekent dat naarmate een persoon frequenter en langduriger van een aanpassing gebruikmaakt, ze sneller als redelijk dient beschouwd te worden; de mate waarin een persoon met een handicap door de aanpassing daadwerkelijk kan participeren; de impact van de aanpassing op de veiligheid en gebruiksmogelijkheden voor andere gebruikers; het ontbreken van een alternatief: een aanpassing zal sneller als redelijk beschouwd worden, als evenwaardige alternatieven ontbreken. Artikel 42 en 43 van het Gelijkekansen- en Gelijkebehandelingsdecreet voorzien in de erkenning en subsidiëring van gelijkebehandelingsbureaus. Die worden in de praktijk de meldpunten discriminatie genoemd. Er worden veertien meldpunten voorzien (dertien in de centrum- en grootsteden en een in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest) met een gebiedsdekkende werking voor Vlaanderen. De opdrachten van de meldpunten zijn: preventieve acties opzetten in samenwerking met lokale en regionale partners; lokale overheden en maatschappelijke sectoren informeren en sensibiliseren voor het voeren van een beleid gericht op het voorkomen en bestrijden van discriminatie; bijstand verlenen aan slachtoffers van discriminatie bij een niet-gerechtelijke afhandeling van klachten; onderhandelen of opzetten van een onderhandeling of bemiddeling met het oog op het stopzetten van het discriminerende gedrag en een niet-gerechtelijke afhandeling van de meldingen; uitbouwen van netwerken voor samenwerking en doorverwijzing bij behandeling van meldingen over discriminatie; rapporteren aan de Vlaamse Regering en de betreffende gemeenten over meldingen van discriminatie. Op de Interministeriële Conferentie van 12 juli 2011 hebben de federale overheid, gewesten en gemeenschappen in uitvoering van artikel 33, 2, van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap beslist om het mandaat van een onafhankelijk mechanisme om de uitvoering van het Verdrag te bevorderen, te beschermen en op te volgen toe te kennen aan het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. Hiertoe wordt een Dienst Verdrag Rechten van personen met een Handicap (dienst VRPH) opgericht binnen het centrum. Op Vlaams niveau is intussen een samenwerkingsprotocol afgesloten. (Vlaams Parlement, Onderwijscommissie, interpellatie over de interfederalisering van het CGKR, 6 oktober 2011). Artikel II.14, II.15, II.16 De creatie van een type 9 voor leerlingen met een autismespectrumstoornis die geen verstandelijke beperking hebben, veronderstelt ook de uitwerking van een regeling voor omkadering, werkingsmiddelen en rationalisatie en programmatie. Binnen de Vlaamse Regering is afgesproken om hiervoor af te stemmen op de normen van type 3. De concrete lestijdenschalen onderwijzend personeel, de richtgetallen voor het urenpakket van het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel en de normen voor programmatie en rationalisatie voor de verschillende types worden bij besluit geregeld. In het decreet basisonderwijs worden de types alleen benoemd voor het vastleggen van het puntengewicht voor de bepaling van de werkingsmiddelen (artikel 85quater). Dit moet

19 Stuk 2290 ( ) Nr worden aangevuld met een norm voor type 9, met ook het puntengewicht voor leerlingen geïntegreerd onderwijs volledige en permanente integratie (artikel II.14). De puntengewichten voor type 1 en 8 moeten ook in de puntengewichten voor het basisaanbod gewijzigd worden. Om een goed gespreid aanbod van het nieuwe type 9 te bekomen is het van belang om de programmatie van bijkomend aanbod aan kwaliteitscriteria te verbinden en via een adviesprocedure bij de Vlor, de administratie en de onderwijsinspectie met beslissing door de Vlaamse Regering te laten verlopen (artikel II.15 en II.16). Dit geldt niet alleen voor type 9, maar tevens voor de programmatie van het basisaanbod of een typespecifiek aanbod. Artikel II.17 In het artikel waarin de aanvullende lestijden voor externe en semi-interne leerlingen type 1 en type 3 die voldoen aan de gelijkekansenindicatoren, worden beschreven, moet type 1 vervangen worden door type basisaanbod. Artikel II.18 In 2006 werd een correctiebudget voor de begeleiding van jongeren met autismespectrumstoornissen (ASS) in het kader van het geïntegreerd onderwijs (gon) ingesteld. Het correctiebudget heeft tot doel de begeleidende scholen voor buitengewoon onderwijs in staat te stellen om adequaat te kunnen blijven inspelen op zorgvragen van sommige jongeren met een autismespectrumstoornis in het gewoon onderwijs, wanneer de maximumduur van twee schooljaren begeleiding is bereikt. Op basis van de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek over de organisatie van het geïntegreerd onderwijs zal een debat gevoerd worden over de toekomstige organisatie van het gon. In afwachting daarvan wordt het correctiebudget voor het schooljaar verlengd. De verlenging voor het schooljaar werd ingeschreven in het programmadecreet. Artikel II.19 en II.20 Indien dit ontwerp van decreet als effect heeft dat er in het buitengewoon onderwijs een minderkost wordt gerealiseerd doordat, rekening houdend met effecten van demografie, ofwel minder kinderen naar het buitengewoon onderwijs gaan, ofwel kinderen naar minder omkaderde types van het buitengewoon onderwijs gaan, dan worden deze middelen aangewend voor de ondersteuning van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon (voor uitbreiding van zorg) en buitengewoon onderwijs (voor versterking van onderwijs op maat, bijvoorbeeld maatregelen voor bijkomende omkadering type 5). Artikel II.20 legt het principe vast. De Vlaamse Regering bepaalt de berekeningswijze voor het bepalen van de minderkost, de wijze waarop deze middelen kunnen worden ingezet en voor welke leerlingen de vrijgekomen middelen kunnen worden aangewend. De Vlaamse Regering zal daarbij rekening houden met de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek over gon/ion en de resultaten van de monitoring en kan in dit kader de bepaling dat leerlingen van het basisaanbod pas gon-ondersteuning kunnen krijgen na een verblijf van 9 maanden in het buitengewoon onderwijs, opheffen. Artikel II.21 De inwerkingtreding van het decreet wordt gespreid in de tijd. De artikelen over de CLBattestering, het inschrijvingsrecht en de rechtsbescherming gaan in op 1 januari 2014, zodat de regels over de nieuwe toelatingsvoorwaarden kunnen toegepast worden met het

20 20 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 oog op inschrijvingen voor het schooljaar De artikelen over de programmatie gaan eveneens in op 1 januari 2014 om scholen toe te laten het aanbod aan te bieden vanaf het schooljaar Hoofdstuk III. Secundair onderwijs Afdeling 1. Codex Secundair Onderwijs Artikel III.1 Technische correctie. Initieel stond er in artikel 2, paragraaf 3, dat de artikelen over het geïntegreerd onderwijs (gon) en de speciale onderwijsleermiddelen (SOL) enkel van toepassing waren op het buitengewoon secundair onderwijs, maar uiteraard zijn de SOL enkel van toepassing op het gewoon secundair onderwijs en zijn de artikelen over het gon ook van toepassing op het voltijds gewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Artikel III.2, 1 tot en met 6, 8 tot en met 10, en 12, III.43, 1, III.45 en III.46 Zie memorie van toelichting artikel II.1, II.4. Het oorspronkelijke artikel 294, 2, van de Codex Secundair Onderwijs voorzag in de mogelijkheid dat andere instanties dan het CLB een inschrijvingsverslag voor het buitengewoon onderwijs opmaken. Het gaat daarbij om revalidatiecentra, ziekenhuizen, consultatiebureaus, observatie- en behandelingscentra, centra voor ontwikkelingsstoornissen enzovoort. Voor het schooljaar zijn een vijftiental instanties gemachtigd. Aangezien we voor het afleveren van een verslag dat toegang kan geven tot het buitengewoon onderwijs, kenmerken van de onderwijsomgeving bijkomend zullen opnemen, met inbegrip van het al of niet kunnen blijven meenemen van een leerling binnen een gemeenschappelijk curriculum secundair onderwijs en het rekening houden met maatregelen die al werden genomen, is een grote betrokkenheid bij het concrete onderwijsleerproces van de leerling essentieel. Dit kunnen de gemachtigde instanties niet. In de toekomst kunnen de genoemde instanties dus zelf niet meer rechtstreeks oriënteren naar een type van buitengewoon onderwijs, maar blijven ze uiteraard wel een rol spelen in het kader van classificerende diagnostiek. Voor een aantal problematieken kan het CLB binnen het proces van handelingsgerichte diagnostiek slechts komen tot een ernstig vermoeden van een stoornis, maar zelf de classificerende diagnose niet stellen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij gedrags- en emotionele stoornissen en autismespectrumstoornissen. Met artikel 294 krijgen de CLB s de exclusiviteit voor het opmaken van het inschrijvingsverslag. Artikel III.2, 7 en 11 Er wordt aan de regelgeving een definitie van ziekenhuisschool en preventorium toegevoegd, omdat er over deze begrippen die nu al worden gebruikt, geen verwarring meer zou zijn. De school opgericht bij een revalidatiecentrum (als residentiele setting) is dus een ziekenhuisschool, net als de scholen bij het universitair ziekenhuis en de school bij het preventorium. Artikel III.3, III.11, III.17 en III.31 Vanaf nu wordt het algemene begrip ziekenhuisscholen gebruikt (cf. artikel 3, 47 /1), waarmee de drie soorten ziekenhuisscholen (bij een preventorium, bij een universitair ziekenhuis of bij een residentiële setting) worden bedoeld. Waar slechts een of twee van deze scholen van opleidingsvorm 4, type 5, worden bedoeld, wordt dit ook telkens expliciet vermeld.

21 Stuk 2290 ( ) Nr Artikel III.4, III.12 en III.13 Zie memorie van toelichting artikel II.7, II.8 en II.10. Daarnaast wordt door dit artikel ook de subcommissie in elke commissie voor advies buitengewoon onderwijs (CABO) opgeheven. Deze bevoegdheid wordt overgedragen aan de klassenraad van de betrokken school van buitengewoon secundair onderwijs. Zie de memorie van toelichting bij artikel III.43, 2 en III.44. Artikel III.5, III.10, III.17, 3, III.18, III.19, III.20, III.22, III.27, III.47, III.48, III.59, III.60, III.61, III.62, III.63, III.64, III.65, VI.6 tot VI.14 Met een reeks artikelen wordt de inhoud van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs opgenomen in de Codex Secundair Onderwijs. Hierbij wordt tegemoetgekomen aan legaliteitsvragen inzake onderwijs, waarbij subsidiëringsvoorwaarden zich net als voor het gewoon onderwijs op decretaal niveau situeren. Hier en daar gebeurt echter een actualisatie van de tekst aan de hedendaagse situatie of een opname van wat eerder niet opgenomen was, maar wat wel via een decreet geregeld moet worden. Daar waar in de Codex Secundair Onderwijs naar de artikelen uit dit KB verwezen werd, wordt nu verwezen naar de artikelen uit de codex of wordt de verwijzing achterwege gelaten, omdat deze overbodig is. Artikel III.5 Voor artikel 110 van de Codex Secundair Onderwijs wordt de verwijzing naar artikel 11 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs vervangen door artikel 257 uit de codex. Artikel III.6, III.7, III.8 Zie memorie van toelichting artikel II.11, II.12, II.13. Artikel III.9, III.16 In het huidige artikel 115 wordt bepaald dat leerlingen die een individueel leerprogramma volgen (leerlingen die onder de toepassing vallen van het ion-uitvoeringsbesluit van 12 december 2003 betreffende de integratie van leerlingen met een matige of ernstige verstandelijke handicap in het gewoon lager en secundair onderwijs) uitsluitend een attest van verworven bekwaamheden kunnen krijgen. In twee concrete situaties is de klassenraad van oordeel geweest dat toch het gewone attest kon worden uitgereikt. Dit zorgt voor een conflict tussen de reglementering met betrekking tot het begrip regelmatige leerlingen en het voldoen aan de voorwaarden van het ion-uitvoeringsbesluit. Om deze conflicten in de regelgeving op te heffen worden artikel 115 en 252 aangepast. Met het nieuwe artikel 115 wordt het principe van het verlenen van attesten van verworven bekwaamheden aan leerlingen die een individueel curriculum volgen, behouden, maar kan een gewone attestering ook toegekend worden. De overeenstemming van de doelen van het individuele curriculum met de leerplandoelen van het betreffende structuuronder-

22 22 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 deel moet aangetoond worden. Leerplannen worden door de inspectie goedgekeurd. Leerlingen die de leerplandoelen halen, kunnen een gewone certificering krijgen. Als een klassenraad op basis van doelen van een individueel curriculum ook de gewone certificering wil uitreiken, moeten de individuele doelen door de inspectie beoordeeld kunnen worden op hun overeenstemming met de leerplandoelen voor het structuuronderdeel waarop de certificering betrekking heeft. In artikel 252 wordt in punt b) de exclusieve koppeling met ion geschrapt. Ook andere leerlingen kunnen in het gewoon onderwijs een individueel curriculum volgen en moeten dus ook de mogelijkheid van certificering op grond van een attest van verworven bekwaamheden krijgen. Artikel III.10 In artikel 116 van de Codex Secundair Onderwijs wordt de verwijzing naar het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, vervangen door de artikelen uit de Codex Secundair Onderwijs aangaande de toelatingsvoorwaarden. Artikel III.14 Zie memorie van toelichting bij artikel II.2 en II.9. Artikel III.15 Een onderdeel van het vroegere artikel 136/2 wordt hernomen als een nieuw artikel 136/6. Daarbij blijft de mogelijkheid van individuele leertrajecten voor leerlingen die onderwijsbehoeften omwille van hoogbegaafdheid, tijdelijke leermoeilijkheden of leerachterstanden voor een of meer vakken hebben, maar die niet onder de toepassing van het nieuwe artikel 136/2 (waar het gaat over leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften) vallen, behouden. Artikel III.16 Zie memorie van toelichting bij artikel III.9. Artikel III.17 Zie memorie van toelichting bij artikel III.3. Daarnaast wordt ook de verwijzing naar artikel 10 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs weggelaten, omdat deze overbodig is. Artikel III.18, III.19 De beide artikelen betreffen enkele definities van begrippen uit artikel 11 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 die nu nog in deel V van de Codex Secundair Onderwijs worden gebruikt. De definities van de begrippen die niet meer worden gebruikt, zijn achterwege gelaten.

23 Stuk 2290 ( ) Nr Artikel III.20 Het artikel heft het bestaande artikel 258 op, omdat dit niet langer de actuele doelstelling van het buitengewoon secundair onderwijs omvat. Deze doelstelling is onder meer in het vernieuwde artikel 259 van de Codex Secundair Onderwijs opgenomen. Artikel III.21 Zie memorie van toelichting bij artikel II.3 en II.6. Met het artikel worden de types en de opleidingsvormen van het buitengewoon secundair onderwijs ook decretaal omschreven en wordt bepaald welke leerlingen uit de verschillende types toegang hebben tot welke opleidingsvormen. Dit artikel omvat wat eerder in de artikelen 1, 5, 6, 23 en 24 van het KB van 28 juni 1978 met betrekking tot de omschrijving van de verschillende types en de verschillende opleidingsvormen, geregeld was met de actualisering van de tekst naar de huidige doelstelling van de opleidingsvormen. Voor opleidingsvorm 1 gebeurt er immers een inhoudelijke wijziging, namelijk dat de einddoelstelling waar naartoe gewerkt kan worden, ook arbeidsdeelname in een omgeving waar ondersteuning voorzien wordt kan zijn. Dit is in een aantal scholen met opleidingsvorm 1 momenteel reeds de realiteit en dit wordt nu ook officieel mogelijk gemaakt. Dit artikel omvat ook het principe dat een inschrijving in het basisaanbod slechts tot het einde van de opleidingsfase geldig is. Een verlenging is afhankelijk van een evaluatie. Het CLB moet de verlenging van een verblijf in het basisaanbod formeel bevestigen. Wanneer de klassenraad en het CLB van mening zijn dat het gewoon onderwijs opnieuw gevolgd kan worden, dan moeten ze de beslissing nemen in overleg met de school voor gewoon onderwijs waar de leerling zich zal inschrijven en het begeleidende CLB van die school. Artikel III.22 Het vernieuwde artikel 260 omvat wat eerder met betrekking tot de klassenraad in artikel 16 en in artikel 25 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 geregeld was. Artikel III.23, III.24, III.25 Technische correctie. In de vorige versie van het betrokken artikel stond expliciet vermeld dat het van toepassing was op het buitengewoon secundair onderwijs. Dit is een overbodige bepaling, vermits dit al in artikel 2 van de codex vermeld is. Verder worden de woorden die over het betrekken van de ouders en de leerling bij de klassenraadbeslissingen gaan, in overeenstemming gebracht met de overige artikelen, waar wordt gesteld dat dit zo mogelijk in samenspraak met de ouders en de leerling gebeurt. Er stonden hier oorspronkelijk allerlei variaties op deze bewoordingen, die nu eenvormig worden gemaakt. Er wordt nu in deze artikelen ook duidelijk toegevoegd dat er ontwikkelingsdoelen voor enerzijds opleidingsvorm 1 en 2 en anderzijds voor opleidingsvorm 3 zijn. Alle verwijzingen naar ontwikkelingsdoelen per type in het buitengewoon secundair onderwijs verdwijnen, omdat er geen dergelijke ontwikkelingsdoelen bestaan. Artikel III.26 Technische correctie. De actuele definities van de begrippen uit artikel 268, paragraaf 1, zijn, indien relevant, reeds opgenomen in artikel 3 van de codex, en mogen dus geschrapt worden. Een ander begrip vermeld in 4, wordt geactualiseerd. Er stond in artikel 268,

24 24 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 paragraaf 2, nog een verwijzing naar een besluit, terwijl dit een afdeling van de codex is. Dit wordt nu gecorrigeerd. Artikel III.27 Hier wordt de verwijzing naar het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs weggelaten, omdat deze overbodig is. De juiste verwijzing naar de artikelen uit de Codex Secundair Onderwijs is reeds opgenomen. Artikel III.28, III.30, III.32, III.38 en III.40 Technische correctie. Er zijn geen jongens- of meisjesscholen meer, dus artikel 272 kan geschrapt worden. Afstand tussen hoofdgebouw en vestigingsplaats is geen relevant criterium bij de actuele definitie van vestigingsplaats uit artikel 3 van de Codex Secundair Onderwijs en dus ook niet voor rationalisatie en programmatie van vestigingsplaatsen in het buitengewoon secundair onderwijs, waardoor artikel 273 geschrapt kan worden. Dit criterium kan ook weggelaten worden uit artikel 275, alsook uit artikel 277 (rationalisatie), uit artikel 287 (programmatie) en uit artikel 289 (programmatie). Artikel III.29, III.30 Administratieve vereenvoudiging. Voor vrijwillige fusie wordt de aanvraagdatum afgestemd op die van het gewoon secundair onderwijs, namelijk 1 mei als uiterste datum, waardoor rechtszekerheid voor alle partijen wordt gecreëerd. Voor gedwongen fusie dit is een fusie omdat er een norm niet gehaald wordt of dreigt te worden is de datum 30 september. Artikel III.31 De schoolnorm wordt voor alle ziekenhuisscholen uitgeschakeld, omdat zij op 1 oktober ook minder leerlingen kunnen hebben dan vijftien en dat het niet wenselijk is dat de school dan wordt gesloten. Artikel III.32 Voor de ziekenhuisscholen is een norm van twaalf leerlingen een meer realistisch cijfer, maar dan als gemiddelde gedurende het hele jaar voorafgaand aan 1 oktober. Artikel III.33 Tekstuele correctie: hier stond verkeerdelijk opleidingsvorm, terwijl het om minima per opleiding gaat. Artikel III.33, III.34, III.36, III.38, III.40 en III.66 In het kader van de uitrol van de Vlaamse Kwalificatiestructuur worden er volop beroepskwalificaties ontwikkeld die erkend worden door de Vlaamse Regering. De erkende beroepskwalificaties zullen als referentiekader gebruikt worden om de huidige opleidingen binnen de structuur van opleidingsvorm 3 om te vormen naar opleidingen of samenhangende gehelen van opleidingen. Deze omvormingsoperatie heeft als doel het huidig opleidingsaanbod binnen de opleidingsvorm 3 te actualiseren en beter af te stemmen op de noden en vragen van de arbeidsmarkt én zo een maximale afstemming en aansluiting tussen onderwijs en de arbeidswereld te garanderen. Bovendien willen we met deze

25 Stuk 2290 ( ) Nr omvorming de ongekwalificeerde uitstroom binnen opleidingsvorm drie beperken: er zullen immers meer jongeren een getuigschrift van een opleiding kunnen behalen, gebaseerd op een erkende beroepskwalificatie. Deze operatie zal tevens leiden tot een transparant en rationeel opleidingsaanbod dat parallel loopt met het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Er wordt gezorgd voor een maximale inpassing in het bestaande opleidingsaanbod. Artikel III.35, III.40, 3 Tekstuele correctie: overal waar provincie wordt vermeld, moet ook het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad toegevoegd worden. Dit is een bestendiging van de bestaande praktijk. Artikel III.37, III.40, 2 en 4 Er wordt uitvoering gegeven aan de vraag naar maatregelen om het studieaanbod van opleidingsvorm 4 te bevorderen en te verbreden. Scholen van opleidingsvorm 4 hebben niet de mogelijkheid om het volledige studieaanbod van het gewoon secundair onderwijs aan hun leerlingen aan te bieden. Het is evenmin wenselijk of realistisch om het gewoon voltijds secundair onderwijs te dupliceren in opleidingsvorm 4. Daarom wordt een nieuwe mogelijkheid gecreëerd om nieuwe scholen buitengewoon onderwijs op te richten met enkel en alleen opleidingsvorm 4 (die dan uiteraard aan de programmatienormen moeten voldoen), terwijl men voorheen minimaal twee opleidingsvormen moest inrichten. Deze school moet dan wel een samenwerkingsverband sluiten met ten minste één gewone school voor voltijds secundair onderwijs in de buurt waar een ruim studieaanbod aan studierichtingen en onderwijsvormen wordt aangeboden. Tegelijkertijd wordt programmatie van een nieuwe opleidingsvorm 4 in bestaande scholen van buitengewoon secundair onderwijs aan dezelfde samenwerkingsvoorwaarde onderworpen. Uiteraard kunnen de bestaande scholen hun studieaanbod in opleidingsvorm 4 verder uitbreiden, al dan niet in samenwerking met gewone scholen voor voltijds secundair onderwijs. Daarnaast wordt ook de oprichting van een nieuwe school en een nieuwe opleidingsvorm in het buitengewoon onderwijs zoals bij de types aangevuld met de nieuwe programmatieprocedure. Artikel III.38 Zie memorie van toelichting bij artikel III.28. Er wordt daarnaast conform de regelgeving in het type 5 buitengewoon basisonderwijs vanaf 1 september 2014 ook een goedkeuring van de Vlaamse Regering vereist voor het oprichten van een nieuwe vestigingsplaats in een ziekenhuisschool. Artikel III.39, III.41 Dit artikel zorgt voor een decretale basis om type 5 uit te breiden naar andere residentiële settings dan universitaire ziekenhuizen en preventoria, zoals sommige revalidatiecentra. Het revalidatiecentrum Pulderbos is zo n centrum dat met een aanbod type 5 haar huidige leerlingenpopulatie beter zou kunnen dienen. Het is het enige revalidatiecentrum met een school van opleidingsvorm 1, type 4, die van deze situatie momenteel gebruik kan maken. Met deze artikelen wordt de omvorming van opleidingsvorm 1, type 4, naar opleidingsvorm 4, type 5, geregeld vanaf het schooljaar Dit betekent dat deze secundaire school voor opleidingsvorm 4, type 5, een eigen directeur heeft (dus geen afdeling type 5

26 26 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 wordt van een basisschool maar een autonome secundaire school van type 5) en een dubbele telling van de leerlingen (zowel in de oorspronkelijke school als in de school van type 5), en dit vanaf 1 september De telling van de leerlingen in de zo nieuw ontstane school van opleidingsvorm 4, type 5, verloopt als in de reeds bestaande scholen van opleidingsvorm 4, type 5, namelijk gedurende het gehele jaar dat voorafging aan 1 februari van het voorafgaande schooljaar. Zo worden de huidige type 4-leerlingen geteld alsof ze al type 5-leerlingen waren. Daarenboven is echter ook een aanpassing aan de huidige regelgeving nodig voor de scholen van opleidingsvorm 4, type 5, bij universitaire ziekenhuizen. Zij zijn tot nu toe secundaire afdelingen van een basisschool, en hebben geen aparte directeur. Zij worden vanaf 1 september 2014 ook autonome secundaire scholen met een eigen directeur, zonder bijkomende programmatienorm en zonder te hertellen. Artikel III.42, III.50, III.53, III.57, III.58 Zie memorie van toelichting bij artikel II.14, II.15, II.16. Om een goed gespreid aanbod van het nieuwe type 9 te bekomen is het van belang om de programmatie van bijkomend aanbod aan kwaliteitscriteria te verbinden en via een adviesprocedure bij de Vlor, de administratie en de onderwijsinspectie met beslissing door de Vlaamse Regering te laten verlopen. Omdat in het buitengewoon secundair onderwijs (buso) programmatie steeds verbonden is aan de opleidingsvorm en niet aan het type, voeren we de programmatieprocedure nu in voor alle types, en dus ook voor type 9. De richtgetallen voor onderwijzend personeel en voor het urenpakket van het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel en de normen voor programmatie en rationalisatie voor opleidingsvormen en types zijn in de Codex Secundair Onderwijs geregeld. Die worden aangepast of aangevuld voor type 9 en voor type 1, wat gewijzigd wordt in type basisaanbod. De types worden ook benoemd voor het vastleggen van het puntengewicht voor de bepaling van de werkingsmiddelen (artikel 326). Dit moet worden aangevuld met een norm voor type 9, met ook het puntengewicht voor leerlingen geïntegreerd onderwijs volledige en permanente integratie. Het puntengewicht voor type 1 moet ook gewijzigd worden in het puntengewicht voor type basisaanbod. Voor de werkingsmiddelen moeten geen aanpassingen gebeuren, omdat er nu alleen een onderscheid bestaat tussen type 4 en niet type 4. Type 9 sluit aan bij deze laatste categorie. Artikel III.43, 2, III.44 In deze artikelen wordt de verwijzing naar het recht hebben op een verlenging na 21 jaar gewijzigd in de verwijzing naar de nieuwe situatie van bevoegdheid voor verlengingen na 21 jaar in het buitengewoon secundair onderwijs die enerzijds verloopt via de klassenraad van de betrokken school van buitengewoon secundair onderwijs en anderzijds van rechtswege geregeld is. Er is een eerste grote groep van plus-21-jarige leerlingen uit opleidingsvorm 1 en 2 die tot nu toe gebruikmaken van de CABO-verlengingen met betrekking tot het verder verlenen of toekennen van de voordelen van het buitengewoon secundair onderwijs na 21 jaar, omdat de post-schoolse opvangmogelijkheden zowel wat huisvestiging (opvang voor personen met een handicap door Welzijn) als tewerkstelling (beschutte tewerkstelling) betreft, ontoereikend zijn. Het gaat hier om de verlengingen waarvoor er tot nu toe een subcom-

27 Stuk 2290 ( ) Nr missie bij de CABO was opgericht (in artikel 67, paragraaf 2), bestaande uit een vertegenwoordiging van de onderwijssector en een vertegenwoordiging van de welzijnssector. Deze subcommissie heeft de bevoegdheid van de CABO met betrekking tot de adviezen voor leerlingen uit opleidingsvorm 1 en 2 boven de leeftijd van 21 jaar overgenomen. Vroeger (zes schooljaren geleden) ging dit om een 570-tal aanvragen, maar de laatste schooljaren is er een sterke stijging van deze aanvragen tot meer dan 770. Niet alle leerlingen voor wie deze aanvraag wordt ingediend, blijven effectief het schooljaar nadien op school: sommigen verkrijgen voor de start van het schooljaar alsnog een plaats in een welzijnsinstelling of een beschutte werkplaats. Tot nu toe kwamen er regelmatig plaatsen vrij in Welzijn en in de beschutte werkplaatsen, waardoor er toch nog vanuit het buitengewoon secundair onderwijs een doorstroom is naar Welzijn en Werk en er regelmatig plaatsen vrijkomen voor nieuwe leerlingen. Echter, eind schooljaar hebben sommige scholen (uit Oost-Vlaanderen) van (voornamelijk) opleidingsvorm 1 gemeld dat zij door deze groep van verlengde plus-21- jarigen hun instroom uit het buitengewoon basisonderwijs sterk hebben moeten inperken (er is ook daar een verlenging mogelijk, maar de verlenging in het basisonderwijs dient niet om plaatsen te creëren in het secundair onderwijs voor plus-21-jarigen). Deze scholen vragen enerzijds een einde te maken aan deze situatie waarin zij gedwongen worden om een louter administratieve aanvraag te doen bij de CABO, die sowieso gunstig wordt geadviseerd, als blijkt dat er in Welzijn of de beschutte tewerkstelling plaatsgebrek is, en anderzijds om zelf een beslissende stem te krijgen in deze procedure, zodat zij plaatsgebrek in het buitengewoon secundair onderwijs voor instroom van leerlingen van 13 jaar kunnen vermijden. De enige oplossing die in dit geval zowel de administratieve last vermindert als inspraak geeft aan de klassenraad, is de louter administratieve procedure voor de CABO af te schaffen en de klassenraad zelf de bevoegdheid over al dan niet verlenging in het buitengewoon secundair onderwijs te geven, indien de ouders (vergezeld van de nodige documenten) hiertoe de schriftelijke aanvraag doen. De klassenraad geeft hierbij desgevallend voorrang aan leerlingen met een eerste verlenging, boven die met een tweede verlenging en zo verder. Er is naast de bovenvermelde groep van plus-21-jarigen eveneens een tweede groep waarvoor de CABO in het verleden steeds positieve adviezen voor de verlengingsaanvragen verleende, indien de voorwaarden werden gerespecteerd. Ook deze procedure wordt afgeschaft, waardoor de klassenraad van rechtswege de toelating kan verlenen aan: leerlingen die nog maximum twee schooljaren nodig hebben om hun getuigschrift in opleidingsvorm 3 of 4 te halen; leerlingen uit opleidingsvorm 1, 2, 3 of 4 die een achterstand in hun schoolloopbaan hebben opgelopen als gevolg van hun handicap en dus binnen een bepaalde termijn hun studies zullen beëindigen; personen die na 21 jaar een handicap krijgen en voor het eerst beroep doen op het buitengewoon secundair onderwijs om een opleiding of compenserende vaardigheden aan te leren in het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 1 (er is immers geen buitengewoon volwassenenonderwijs). In het kader van de administratieve vereenvoudiging is het beter om scholen (meer bepaald de klassenraden) van het buitengewoon secundair onderwijs voor deze verlengingsaanvragen voor plus-21-jarigen niet langer de tussenstap via de CABO (en de minister bevoegd voor onderwijs) te laten maken. De groep van leerlingen over wie dit gaat, is eerder beperkt (voorbije zes schooljaren gaat dit telkens om een 90-tal leerlingen). De tus-

28 28 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 senstap via de CABO is nu slechts een papieren formaliteit. Dus het bespaart de scholen tijd, als de stap om de aanvraag voor te leggen aan de CABO wordt afgeschaft en er geen procedure meer moet worden gevolgd. De derde groep van CABO-verlengingen is die voor gon-leerlingen van meer dan 21 jaar met een inschrijvingsverslag buitengewoon onderwijs. Deze verlenging was reeds afgeschaft en wordt nu hernomen in een aparte paragraaf, samen met de vermelding van de leerlingen met een verslag van meer dan 21 jaar die ingeschreven zijn in het gewoon onderwijs en gebruikmaken van gon. Artikel III.43, 1, III.45, III.46 Zie memorie van toelichting bij artikel III.2, 1 tot en met 6, 8 tot en met 10, en 12, en artikel II.1 en II.4. Naast de toelatingsvoorwaarden voor het buitengewoon onderwijs is de regelgeving inzake de inschrijvingsverslagen ook gewijzigd. Het aanbod binnen het buitengewoon secundair onderwijs ziet er dus binnen een zestal schooljaren als volgt uit: Opleidingsvorm 1 Opleidingsvorm 2 Opleidingsvorm 3 Opleidingsvorm 4 Type basisaanbod Type 2 Type 3 Type 4 Type 5 Type 6 Type 7 Type 9 Nvt X X X Nvt X X X Nvt X X X Nvt X X X X Nvt X X Nvt X X X Nvt Nvt X X X X X X Er komt een geleidelijke invoering van deze nieuwe structuur vanaf : zo zal er een geleidelijke uitstroom zijn van leerlingen met oude verslagen buitengewoon onderwijs. Op die manier zal opleidingsvorm 3, type 1, nog minstens vijf schooljaren blijven bestaan en krijgt men een geleidelijke nieuwe instroom van leerlingen voor het basisaanbod gedurende minstens vijf schooljaren in opleidingsvorm 3. Gedurende deze overgangsperiode worden de leerlingen gelijkgesteld met leerlingen met een inschrijvingsverslag voor het type basisaanbod. Tegelijkertijd wordt jaar na jaar type 9 ingevoegd en krijgt men een geleidelijke nieuwe instroom met leerlingen met een verslag voor type 9 gedurende vijf à zes schooljaren (afhankelijk van de duur van de opleidingsvorm). Artikel III.47 Zie memorie van toelichting bij artikel III.17. Daarnaast wordt ook de verwijzing naar het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs weggelaten, omdat deze overbodig is: de juiste verwijzing naar de artikelen uit de Codex Secundair Onderwijs is reeds opgenomen. Artikel III.48 De verwijzing naar het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs

29 Stuk 2290 ( ) Nr wordt vervangen door de artikelen uit de Codex Secundair Onderwijs inzake de toelatingsvoorwaarden. Artikel III.49 Zie memorie van toelichting bij artikel III.39 en III.41. Artikel III.50, III.53, III.57 en III.58 Zie memorie van toelichting bij artikel III.42. Artikel III.51, III.54 Zie memorie van toelichting bij artikel II.18. Artikel III.52 Hier wordt de verwijzing naar het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs vervangen door de artikelen uit de Codex Secundair Onderwijs inzake de toelatingsvoorwaarden. Artikel III.55 Zie memorie van toelichting bij artikel II.17. Artikel III.55, III.56 Zie memorie van toelichting bij artikel II.19 en II.20. Artikel III.59 Artikel 333 omvat wat eerder geregeld was in artikel 28 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 over de duur van de lesweek in opleidingsvorm 1, 2 en 3. Er is hier zowel een minimum als een maximum aantal uren bepaald. Artikel III.60, III.61 en III.62 Het nieuwe hoofdstuk omvat wat eerder geregeld was in artikel 29, 30 en 31 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 over de organisatie van opleidingsvorm 1. Er is nu wel een paragraaf toegevoegd waarin staat dat er in deze opleidingsvorm stages of sociaal maatschappelijke trainingen kunnen zijn en er wordt nu ook gesproken van een attest, waarvan het model door de Vlaamse Regering zal vastgelegd worden en niet langer van een attest van gevolgde vorming. Artikel III.63, III.64, III.65 Het nieuwe hoofdstuk omvat wat eerder geregeld was in artikel 32, 33, 34 en 35 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 over de organisatie van opleidingsvorm 2. Er wordt nu wel gesproken van arbeidsgerichte vorming en van een attest waarvan het model door de Vlaamse Regering zal vastgelegd worden en niet langer van arbeidsgeschiktmaking en een attest van gevolgde vorming. Er wordt eveneens de mogelijkheid toegevoegd dat leerlingen van het laatste jaar van de tweede fase een stage volgen onder een alternerende vorm van stage en vorming op school op weekbasis.

30 30 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Artikel III.66 Het artikel bevat een aantal bepalingen aangaande de organisatie van opleidingsvorm 3 die nu enkel in het uitvoeringsbesluit van 6 december 2002 zijn opgenomen en eigenlijk in een decreettekst thuishoren. Met deze bepalingen wordt dit aangepast. Verder wordt ook aan de Vlaamse Regering delegatie gegeven om een aantal zaken (die nu reeds in het uitvoeringsbesluit van 6 december 2002 zijn opgenomen) via besluit te regelen. Nieuw is wel dat de mogelijkheid wordt voorzien dat de klassenraad in de integratiefase ook een leerling voor het einde van het schooljaar het getuigschrift van alternerende beroepsopleiding kan geven, indien deze leerling tewerkgesteld is voorafgaand aan deze tewerkstelling drie vierde van de reguliere vorming heeft gevolgd. Een ander nieuw element is de certificering die voorzien is na het doorlopen van de opleidingsfase. Artikel III.67 De betrokken artikelen worden opgeheven, omdat hun inhoud reeds is opgenomen in het bovenstaande artikel of in het uitvoeringsbesluit van 6 december Artikel III.68 We willen duidelijk maken dat de scholen van opleidingsvorm 4 (die geen ziekenhuisschool zijn) het volledige bestaande studieaanbod van het gewoon secundair onderwijs kunnen inrichten, maar geen onthaalonderwijs, geen secundair-na-secundair (Se-n-Se), geen hoger beroepsonderwijs (hbo) verpleegkunde en geen vierde graad kunnen inrichten. Scholen van opleidingsvorm 4 kunnen hun studieaanbod zeer flexibel inrichten. Het is echter niet aangewezen of realiseerbaar dat scholen van buitengewoon secundair onderwijs ook dit soort specifiek studieaanbod voor hun leerlingen inrichten. We willen duidelijk maken dat de scholen van opleidingsvorm 4 ook maatregelen moeten nemen naargelang de noden van de leerling. Het derde lid van artikel 350 omvat wat eerder over de inhoud van opleidingsvorm 4 in artikel 45 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 geregeld was, maar is afgestemd op de terminologie van dit decreet. Artikel III.69, III.70 We voegen een apart hoofdstuk 2 in, specifiek voor de ziekenhuisscholen. Daarin komt een nieuw artikel waarin als eerste element staat dat in de scholen bij de universitaire ziekenhuizen en de residentiële settings de leerlingen verder moeten werken aan het curriculum van de oorspronkelijke scholen. Voor de uitwerking van dit curriculum moeten telkens eveneens afspraken gemaakt worden met de oorspronkelijke school, vermits de oorspronkelijke school ook instaat voor de certificering. We willen vervolgens duidelijk maken dat de ziekenhuisscholen ook maatregelen moeten nemen naargelang de noden van de leerling. Tevens kan de school bij het preventorium op ieder tijdstip van het schooljaar een structuuronderdeel van het gewoon voltijds secundair onderwijs inrichten, indien dit nodig is voor een individuele leerling, zelfs wanneer de onderliggende structuuronderdelen niet ingericht zijn. De school bij het preventorium staat zelf in voor de studiebekrachtiging van zijn leerlingen.

31 Stuk 2290 ( ) Nr Afdeling 2. Decreet betreffende het stelsel van leren en werken Artikel III.71, III.72 Zie de memorie van toelichting bij artikel II.5. Artikel III.73 Zie memorie van toelichting bij artikel II.1 en artikel III.2, 2, 3, 4, 6 en 8, maar dan voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Artikel III.74 Zie memorie van toelichting bij artikel II.2 en artikel III.14, maar dan voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Hoofdstuk IV. Decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding Artikel IV.1, IV.2, IV.3 Heel wat scholen en CLB s passen de principes van handelingsgericht samenwerken (HGW) toe en zetten gepaste maatregelen zoals stimulerende, remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen in bij de uitbouw van een continuüm van zorg. Deze principes zijn ook in de handelingsgerichte diagnostische protocollen die in het kader van het project Prodia worden ontwikkeld, ingebouwd. De implementatie van deze protocollen zullen we ondersteunen via een team van begeleiders. Zie memorie bij artikel II.2 en II.9. Hoofdstuk V. Onderwijsinspectie Artikel V.1 Uit de praktijktest leerzorg is gebleken dat de typologie van het buitengewoon onderwijs nog maar ten dele de populatie van leerlingen dekt die in de verschillende types zijn ingeschreven. Voorbeeld bij uitstek is type 7 waar heel wat leerlingen met een autismespectrumstoornis zijn ingeschreven. Er is nood aan duidelijkheid en aan een meer transparante diagnostiek. In de regelgeving vandaag zijn er weinig tot geen criteria waaraan voldaan moet zijn om in een bepaald type van buitengewoon onderwijs ingeschreven te kunnen worden, opgenomen. De nood aan kwaliteitsvollere diagnoses stelt zich ook in andere beleidsdomeinen. Getuige hiervan zijn de inspanningen om de diagnostiek te protocolleren en labels wetenschappelijk te onderbouwen. Omdat we beter willen toezien op de diagnosestelling, is het van belang deze wetenschappelijke criteria in de regelgeving als houvast voor CLB s en andere diagnosestellers in het diagnostisch proces op te nemen. Deze maatregel moet betere doorverwijzingen naar het buitengewoon onderwijs mogelijk maken en onterechte doorverwijzingen vermijden. Het effectief realiseren van meer kwaliteitsvolle diagnostiek veronderstelt tevens dat de uitvoering ervan aan controle onderhevig is. Bovendien verwachten we dat het diagnostisch proces volgens de principes van handelingsgericht werken en handelingsgerichte diagnostiek zal verlopen en dat pedagogisch-didactische maatregelen die al konden genomen worden (zoals remediëren, differentiëren, compenseren en dispenseren) om tegemoet te komen aan de onderwijsbehoeften van de leerling, mee een element zijn in de beoorde-

32 32 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 ling of voor een leerling een verslag dat toegang kan geven tot het buitengewoon onderwijs, aangewezen is. Dit veronderstelt kwaliteitstoezicht. Daarom is er een bijkomende opdracht voor de onderwijsinspectie om in samenwerking met het team Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) binnen de zorginspectie toe te zien op de oriënteringen van leerlingen door de centra voor leerlingenbegeleiding. Het is niet de bedoeling dat de welzijnsinspectie een rechtstreekse opdracht in scholen zou krijgen. Aangezien het de bedoeling is om over de beleidsdomeinen heen de classificerende VAPHprotocollen te verankeren en we de toepassing ervan binnen Onderwijs zien in het kader van de geherdefinieerde types en de oriënteringspraktijk van CLB s, is het logisch dat de onderwijsinspectie op dit aspect afstemt met de zorginspectie. Het blijft de onderwijsinspectie die toeziet op de praktijk van de CLB s, maar voor het aspect van classificerende diagnostiek stemt ze af met de zorginspectie. Dit kwaliteitstoezicht dient waar mogelijk geïntegreerd te worden in de reguliere doorlichting. Hoofdstuk VI. Andere bepalingen Afdeling 1. Koninklijk besluit tot vaststelling van de wijze waarop voor de Rijksinstituten voor buitengewoon onderwijs en de tehuizen van het Rijk ambten worden bepaald van het paramedisch personeel en van het personeel toegekend in het kader van het internaat Artikel VI.1 Zie memorie van toelichting bij artikel II.14, II.15, II.16. Artikel VI.2 Deze paragrafen mogen opgeheven worden, omdat zij reeds opgenomen zijn in artikel 312, paragraaf 4, van de Codex Secundair Onderwijs Afdeling 2. Decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-i Artikel VI.3 Het Departement Onderwijs en Vorming vroeg in 2009 aan het Steunpunt Recht en Onderwijs een advies over de juridische gevolgen en de impact van artikel 24 van het VN-verdrag voor het onderwijs. In het bijzonder werd gevraagd de impact van artikel 24 op het recht op inschrijving in het gewoon onderwijs, de draagkrachtafweging en de rechtsbescherming zoals geformuleerd in het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-i te beoordelen. In verband met de rechtsbescherming stelt het advies dat de beoordelingsruimte van de Commissie inzake Leerlingenrechten (CLR) ten minste een marginale toetsing van de argumentatie moet inhouden, in geval aanpassingen als disproportioneel worden beschouwd bij inschrijving en bij de beoordeling tijdens de schoolloopbaan. De maatschappelijke tegenstelbaarheid van die verantwoording is belangrijk in het kader van het beschikken over een onderwijseigen en afdoende beroepsprocedure waarbij de betrokken partijen, ouders en school, de mogelijkheid hebben om gehoord te worden en het gevoel kunnen hebben dat hun perspectief ten gronde aan bod kan komen. Een dergelijke onderwijseigen rechtsbeschermingsprocedure is belangrijk om consensus te vinden en verdere juridisering rond deze thematiek te voorkomen. Dit heeft ook implicaties voor de samenstelling van de commissie, in de zin van het toevoegen van leden met expertise op het gebied van de praktische realisatie van redelijke aanpassingen.

33 Stuk 2290 ( ) Nr Het is dan ook de bedoeling dat de rechtsbeschermingsprocedure versterkt zou worden door de bevoegdheden, de samenstelling en de gevolgen van de beslissingen van de CLR aan te passen en af te stemmen op de instanties die in uitvoering van artikel 33.2 van het VN-verdrag van 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap en artikel 40 van het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid, met de monitoring, opvolging en bescherming van de uitvoering belast zijn. De aangepaste procedure verzekert de betrokkenheid van (vertegenwoordigers van) personen met een handicap, onderwijsverstekkers en personeel bij de beoordeling ten gronde van klachten die haar worden voorgelegd. De onderwijsinspectie kan door de CLR met een expertiseopdracht belast worden. Afdeling 3. Overgangsbepaling Artikel VI.4 De leerlingen met een inschrijvingsverslag voor type 1 of 8 of opleidingsvorm 3, type 1, uitgereikt voor de inwerkingtreding van dit decreet en ingeschreven in een school voor buitengewoon onderwijs, blijven tijdens de overgangsperiode in aanmerking komen voor de toekenning van omkadering en werkingsmiddelen (lestijden, lesuren, uren, punten enzovoort). Afdeling 4. Opheffingen Artikel VI.5 tot en met VI.13 Het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs wordt opgeheven. Alle ministeriële besluiten in uitvoering van dit koninklijk besluit en de wet die aan de oorsprong lag van dit koninklijk besluit, namelijk de reeds opgeheven wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs, waarvan enkel nog artikel 20 bestaat, worden eveneens opgeheven. Het koninklijk besluit van 27 juli 1971 houdende organisatiemodaliteiten van de begeleiding van de leerlingen wordt eveneens opgeheven. Dit was een koninklijk besluit in uitvoering van het reeds opgeheven artikel 12 van de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs. Zie memorie van toelichting bij artikel III.5. IV. REPLIEK OP DE ADVIEZEN VAN DE VLAAMSE ONDERWIJSRAAD (VLOR), EN VAN DE RAAD VAN STATE 1. Advies van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) De Vlaamse Onderwijsraad bracht haar advies uit op 29 maart Het advies formuleerde een aantal erg kritische bedenkingen bij het voorontwerp dat haar werd voorgelegd: a) de Vlor zich vraagt af of wat voorligt in het voorontwerp van decreet wel beantwoordt aan de doelstelling van de Vlaamse Regering om in afwachting van een invoering van leerzorg op langere termijn een aantal dringende beleidsmaatregelen te nemen. Hierbij wordt onder meer verwezen naar de verstrakte typologie. De Vlor vraagt de overheid

34 34 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 om verder te werken aan de uitbouw van een omvattend kader en naar een concrete planning met een tijdspad en de bijhorende modaliteiten; b) de Vlor betreurt dat het voorontwerp te sterk uitgaat van een medisch model van classificerende diagnostiek (VAPH) dat exclusief de focus legt op kindkenmerken in plaats van een sociaal en interactioneel model. Hierdoor vreest men dat groepen leerlingen structureel geen recht meer genereren op ondersteuning en voor ongewenste effecten voor het onderwijsveld (landschap buitengewoon, leerlingenstromen, omkadering enzovoort). De Vlor ziet oplossingen eerder in een structuur van het gewoon en buitengewoon onderwijs die mede bepaald wordt door de onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de leerlingen en verschillen in zorgintensiteit; c) de Vlor vraagt zich af of de voorliggende maatregelen geen besparing inhouden en vraagt garanties dat de vrijgekomen middelen worden ingezet ten bate van leerlingen met specifieke noden; d) de Vlor betreurt het gebrek aan aandacht voor de competentieontwikkeling in het voorstel en dringt aan op overgangsmaatregelen en garanties voor personeelsleden met specifieke expertise. De Vlor drukt de vrees uit dat een kwaliteitsvollere diagnostiek en oriënteringen van leerlingen de administratieve planlast zal verhogen; e) de Vlor wijst op de nood aan een gemeenschappelijke communicatie- en sensibiliseringsstrategie, waarbij ook aandacht gaat naar overleg met en betrokkenheid van ouders en leerlingen; f) de Vlor vraagt afstemming met het beleidsdomein Welzijn, onder meer met betrekking tot de problematiek van de +21-jarigen; g) er blijkt een draagvlak te bestaan bij heel wat geledingen voor de oprichting van een type 9 van buitengewoon onderwijs voor leerlingen met ASS, maar vraagt het overwegen van het toekennen van bijkomende omkadering voor specifieke problematieken binnen de types. Het Vlor-advies en aansluitend de formele onderhandelingen met de sociale partners hebben geleid tot een grondige aanpassing van het voorontwerp van decreet in vergelijking met het dossier dat een eerste keer principieel werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering. De belangrijkste wijzigingen hebben betrekking op: de omschrijving van de types buitengewoon onderwijs: a) de definities van doelgroepen zijn aangepast, zodat de focus ook komt te liggen op onderwijsbehoeften in plaats van op de stoornissen; b) type 1 en type 8 worden vervangen door type basisaanbod. In dit basisaanbod kunnen alle leerlingen terecht van wie de onderwijsbehoeften zodanig zijn dat de aanpassingen in het gewoon onderwijs disproportioneel of onvoldoende zijn; c) aanpassing IQ-grens voor type 2 (IQ lager dan of gelijk aan 60); d) toevoeging van doelgroep STOS (spraak- of taalprobleem) in type 7; toelatingsvoorwaarde buitengewoon onderwijs: het voorontwerp van decreet beschrijft welke maatregelen moeten genomen zijn, vooraleer sprake kan zijn van een doorverwijzing naar het buitengewoon onderwijs (compenseren, remediëren, differentiëren en dispenseren) en onder welke voorwaarden de disproportionaliteit van deze maatregelen moet aangetoond worden. Het voorontwerp spreekt zich niet uit over het hoe van deze maatregelen, aangezien dat valt onder de vrijheid van onderwijs; toelatingsvoorwaarde gon: het voorontwerp voorziet twee soorten gon-ondersteuning: a) (rechtstreeks toegankelijke) gon/ion voor kinderen in het type-specifieke aanbod (type 2, 3, 4, 6, 7, 9);

35 Stuk 2290 ( ) Nr b) terugkeer-gon voor kinderen uit het basisaanbod die terug instromen in het gewoon onderwijs; c) de overheid engageert zich bovendien om de aanbevelingen uit het OBPWO-onderzoek over gon en ion verder te bekijken in samenwerking met de sociale partners; leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften: in het gewijzigde voorontwerp is een definitie van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften en een definitie van disproportionaliteit-disproportioneel ingevoegd. Ook de definities van remediëren, compenseren, dispenseren en differentiëren zijn opgenomen; het recht op inschrijving: a) het recht op inschrijving geldt onverkort voor leerlingen die het gemeenschappelijk curriculum kunnen volgen met toepassing van gepaste maatregelen die proportioneel zijn; b) leerlingen met een (eerder) verslag buitengewoon onderwijs worden ingeschreven onder ontbindende voorwaarde. De school organiseert een overleg met de ouders, de klassenraad en het CLB, over de aanpassingen die nodig zijn en kan ofwel disproportionaliteit bevestigen en inschrijving ontbinden, ofwel inschrijving behouden met gon/ion-ondersteuning; de commissie advies buitengewoon onderwijs: de CABO wordt opgeheven. Het toekennen van het recht op permanent onderwijs aan huis en vrijstelling van de leerplicht wordt een bevoegdheid van de onderwijsinspectie. Voor de verlenging van het recht op buitengewoon onderwijs na 21 jaar wordt de klassenraad bevoegd. Er komt bovendien een Vlaamse Bemiddelingscommissie bij onenigheden over een doorverwijzing; de waarborgregeling: er wordt een decretale kapstok voorzien die stelt dat bij relatieve minderkost in het buitengewoon onderwijs ten opzichte van referentieschooljaar , de vrijgekomen middelen via enveloppefinanciering zullen worden ingezet voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. De vrijgekomen middelen kunnen zowel worden ingezet in het gewoon onderwijs als in het buitengewoon onderwijs; tolken Vlaamse Gebarentaal: de decretale regeling voor de tolken Vlaamse Gebarentaal en de schrijftolken (de uitbreiding van tolken VGT en schrijftolken naar het basisonderwijs en de uitbreiding van de doelgroep in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en het hoger onderwijs) werd opgenomen in Onderwijsdecreet XXIII van 19 juli 2013 en is in dit voorontwerp dus geschrapt; competentieontwikkeling: voor het schooljaar zullen 109 vte (voltijdsequivalent) worden ingezet voor competentieontwikkeling. Deze 109 vte worden gegenereerd door verschuivingen in bestaande projecten in het onderwijsveld. Deze mensen zullen worden ingezet voor: a) de verbreding en verdieping van het aanbod in het buitengewoon onderwijs voor jongeren met autismespectrumstoornissen; b) de ondersteuning van scholen van het buitengewoon basis- en secundair onderwijs bij programmatie van type 9; c) de uitbouw van een globaal professionaliseringstraject voor onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften; d) de uitbouw van een tweedelijns inclusienetwerk; e) de ontwikkeling en de ondersteuning van de implementatie van handelingsgerichte diagnostische protocollen in centra voor leerlingenbegeleiding. Ook deze regeling is opgenomen in OD XXIII van 19 juli 2013.

36 36 Stuk 2290 ( ) Nr Advies van de Raad van State De Raad van State leverde zijn advies met nr /1 af op 29 oktober In het eerste deel van het advies gaat de Raad van State uitvoerig in op de doelstelling van het ontwerp om stappen te zetten in de geleidelijke realisatie van artikel 24 van het VNverdrag van 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap. De Raad van State concludeert dat het ontwerp van decreet het recht op toegang tot inclusief onderwijs en het recht op redelijke aanpassingen in het gewoon onderwijs voldoende lijkt te waarborgen, doordat het ontwerp het recht op inschrijving in het gewoon onderwijs onverkort laat gelden, wanneer de leerlingen het gemeenschappelijk curriculum kunnen volgen met toepassing van proportionele en gepaste maatregelen en de toegang tot het buitengewoon onderwijs beperkt tot die gevallen waar de aanpassingen in het gewoon onderwijs disproportioneel of onvoldoende zouden zijn. De raad onderstreept de verplichting van het gewoon onderwijs om voldoende ondersteuningsmaatregelen te nemen volgens de behoeften van leerlingen met een handicap om hen toe te laten onderwijs te volgen in het gewoon onderwijs. Inclusief onderwijs kan geleidelijk worden gerealiseerd, rekening houdend met de beschikbare middelen, maar nieuwe regelingen mogen geen achteruitgang betekenen ten opzichte van de doelstelling van het principe van inclusief onderwijs. De Raad van State concludeert: Doordat het ontwerp voorziet in bijkomende ondersteuning voor leerlingen met een handicap in het gewoon onderwijs en het recht van toegang tot dat onderwijs versterkt, zet het ontwerp stappen in de richting van de algemene doelstelling van artikel 24 van het VN-verdrag en draagt het bij tot de realisatie van het inclusief onderwijs. Het feit dat het ontwerp het buitengewoon onderwijs laat bestaan en zelfs verder ontwikkelt en verfijnt, door de verschillende types te herdefiniëren en een nieuw type 9 te creëren, doet hieraan geen afbreuk.. Het advies bevat een aantal tekstuele en artikelsgewijze aanbevelingen: schrappen van de woorden belangrijke en noodzakelijke in het opschrift: deze woorden werden geschrapt; aanbeveling om in de memorie te verduidelijken wat onder residentiële setting en diagnostische protocollen moet worden verstaan: de memorie van toelichting werd aangepast op deze punten; vraag om in artikel II.20 en III.56 concreter te bepalen op welke wijze de middelen die zouden vrijkomen in het buitengewoon onderwijs kunnen worden ingezet en voor welke leerlingen: beide artikelen werden aangepast. Er werd toegevoegd dat het gaat over leerlingen in het gewoon en buitengewoon basisonderwijs, respectievelijk in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs. Er werden bijkomend een aantal principes opgenomen waarmee de Vlaamse Regering rekening moet houden bij de verdeling van de enveloppe over het gewoon en buitengewoononderwijs en bij de verdeling over de scholen in respectievelijk het gewoon en buitengewoon onderwijs; aanbeveling om het artikel over de opheffing van de bevoegdheden van de CABO, i.c. de vrijstelling van leerplicht, op een andere plaats in de Codex Secundair Onderwijs op te nemen: de inhoud van artikel 67 werd verplaatst naar een nieuw artikel 123/1 (III.13); herschrijven van enkele inleidende zinnen van artikelen in hoofdstuk III: met deze aanbevelingen werd rekening gehouden; opmerking dat het begrip handelingsgerichte diagnostiek wel gedefinieerd wordt, maar alleen voorkomt in de passages die gaan over decreet basisonderwijs en de Codex Secundair Onderwijs, maar niet in de regelgeving CLB: het begrip werd ingeschreven in de opdracht van het CLB (artikel 23);

37 Stuk 2290 ( ) Nr aanbeveling om het artikel over de bijkomende opdracht van de onderwijsinspectie te herschrijven: de opdracht van het kwaliteitstoezicht op de diagnostische praktijk van de CLB s en de taken inzake vrijstelling van leerplicht en permanent onderwijs aan huis werden uit elkaar gehaald en ingeschreven in een nieuw artikel 43bis van het Kwaliteitsdecreet in plaats van toe te voegen aan artikel 38. De minister-president van de Vlaamse Regering, Kris PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, Pascal SMET

38 38 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

39 Stuk 2290 ( ) Nr VOORONTWERP VAN DECREET d.d. 3 februari 2012

40 40 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

41 Stuk 2290 ( ) Nr Voorontwerp van decreet betreffende dringende en andere maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, Na beraadslaging, BESLUIT: De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke kansen en Brussel is ermee belast, in naam van de Vlaamse Regering, bij het Vlaams Parlement het ontwerp van decreet in te dienen, waarvan de tekst volgt:

42 42 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen Artikel I.1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. Hoofdstuk II. Decreet basisonderwijs Art. II.1. In artikel 3 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het laatst gewijzigd bij decreet van 1 juli 2011,worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 er wordt een punt 9 quater ingevoegd, dat luidt als volgt: 9 quater compenserende maatregelen: het aanbieden van orthopedagogische of orthodidactische hulpmiddelen, waaronder technische hulpmiddelen, waardoor de doelen van het gemeenschappelijk curriculum of de doelen die na dispensatie overblijven, bereikt kunnen worden; ; 2 er wordt een punt 12 bis ingevoegd, dat luidt als volgt: 12 bis dispenserende maatregelen: het vrijstellen van onderdelen van het gemeenschappelijk curriculum en die,waar mogelijk, vervangen door gelijkwaardige doelstellingen, zodat de studiebekrachtiging voor het betreffende onderwijsniveau of onderdeel of de studiebekrachtiging met het oog op het doorstromen naar vervolgonderwijs, niet in het gedrang komt; ; 3 er wordt een punt 17 bis ingevoegd, dat luidt als volgt: 17 bis gemeenschappelijk curriculum: de goedgekeurde leerplannen die ten minste herkenbaar de doelstellingen bevatten die noodzakelijk zijn om de eindtermen te bereiken of de ontwikkelingsdoelen na te streven en de schoolgebonden planning voor het nastreven van de leergebiedoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen; ; Art. II.2. In artikel 8 van hetzelfde decreet wordt het tweede lid aangevuld met een zin, die luidt als volgt: Het werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding en de ouders en zet gepaste maatregelen in, naargelang de noden van de leerling.de specifieke onderwijsbehoeften van leerlingen en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en de ouders staan daarbij centraal.. Art. II.3. Artikel 10 van hetzelfde decreet wordt vervangen, door wat volgt: Art Het buitengewoon basisonderwijs is ingedeeld in volgende types: 1 type 1, voor kinderen met een licht verstandelijke beperking. Kinderen met een licht verstandelijke beperking voldoen aan alle onderstaande criteria: 2 ste

43 Stuk 2290 ( ) Nr a) ze hebben significante beperkingen in het intellectueel functioneren, wat op basis van een psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een uitslag op een gestandaardiseerde en genormeerde intelligentietest die twee à drie standaarddeviaties onder het gemiddelde prestatieniveau ligt van de normgroep van leeftijdgenoten, meer bepaald een totaal intelligentiequotiënt tussen en 70, rekening houdend met het betrouwbaarheidsinterval; b) ze hebben significante beperkingen in het sociale aanpassingsgedrag, wat op basis van een psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een uitslag op een gestandaardiseerde en genormeerde schaal voor sociaal aanpassingsgedrag, die twee à drie standaarddeviaties beneden het gemiddelde ligt ten opzichte van een normgroep van leeftijdgenoten; c) de functioneringsproblemen zijn ontstaan vóór de leeftijd van 18 jaar; d) het besluit licht verstandelijke beperking wordt genomen na een periode van procesdiagnostiek, zijnde een zoek- en beslissingsproces waarbij de diagnose gebaseerd is op het beeld van het individu zoals die zich situeert en gedraagt in zijn totale leefwereld en niet louter op basis van een eenmalige momentopname. 2 type 2, voor kinderen met een matig tot diep verstandelijke beperking. Kinderen met een matig tot diep verstandelijke beperking voldoen aan alle onderstaande criteria: a) ze hebben significante beperkingen in het intellectueel functioneren, wat op basis van een psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een uitslag op een gestandaardiseerde en genormeerde intelligentietest die meer dan drie standaarddeviaties onder het gemiddelde prestatieniveau ligt van de normgroep van leeftijdgenoten, meer bepaald een totaal intelligentiequotiënt dat lager dan is, rekening houdend met het betrouwbaarheidsinterval; b) ze hebben significante beperkingen in het sociale aanpassingsgedrag, wat op basis van psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een uitslag op een gestandaardiseerde en genormeerde schaal voor sociaal aanpassingsgedrag, die minstens drie standaarddeviaties beneden het gemiddelde ligt ten opzichte van een normgroep van leeftijdgenoten; c) de functioneringsproblemen zijn ontstaan vóór de leeftijd van 18 jaar; d) het besluit matig tot diep verstandelijke beperking wordt genomen na een periode van procesdiagnostiek. 3 type 3, voor kinderen met een emotionele of gedragsstoornis. Kinderen met een gedrags- of emotionele stoornis zijn kinderen bij wie op basis van gespecialiseerde multidisciplinaire diagnostiek met inbegrip van psychiatrisch onderzoek een van de volgende problematieken wordt vastgesteld: a) een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit; b) een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis; c) de gedragsstoornis in enge zin, conduct disorder ; d) een angst- en stemmingsstoornis. 4 type 4, voor kinderen met een motorische beperking;

44 44 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Kinderen met een motorische beperking zijn kinderen bij wie op basis van specifieke medische diagnostiek, een uitval wordt vastgesteld in de neuromusculoskeletale en bewegingsgerelateerde functies, meer bepaald: a) de functies van gewrichten en beenderen; b) de spierfuncties, meer bepaald de spierkracht, de tonus en het uithoudingsvermogen, met gedeeltelijke of volledige uitval van: 1) een van de of beide bovenste of onderste ledematen; 2) de linkerzijde, de rechterzijde of beide zijden; 3) de romp; 4) overige; c) de bewegingsfuncties; d) een door medische diagnostiek geobjectiveerde problematiek met weerslag op het bewegingsgerelateerde functioneren die niet terug te brengen is tot criterium a) tot en met c) maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten. 5 type 5, voor kinderen die opgenomen zijn in een ziekenhuis, een residentiële setting of verblijven in een preventorium. De regering bepaalt de voorwaarden waaraan de residentiële setting moet voldoen opdat er een school voor buitengewoon onderwijs type 5 aan verbonden kan zijn. Eenkind in type 5 beantwoordt aan alle onderstaande voorwaarden: 1 de medische, psychiatrische of residentiële opvang of begeleiding laat het niet toe dat het kind voltijds in een school aanwezig is; 2 het kind heeft behoefte aan een individueel of geïndividualiseerd aanbod dat in de residentiële omgeving verstrekt wordt. 6 type 6, voor kinderen met een visuele beperking. Kinderen met een visuele beperking zijn kinderen bij wie op basis van specifieke oogheelkundige diagnostiek een gezichtsstoornis werd vastgesteld die beantwoordt aan minstens een van de volgende criteria: a) een optimaal gecorrigeerde gezichtsscherpte die kleiner dan of gelijk aan 3/10 voor het beste oog is; b) een of meer gezichtsvelddefecten die meer dan 50% van de centrale zone van 30 beslaan of die het gezichtsveld concentrisch tot minder dan 20 verkleinen; c) een volledige altitudinale hemianopsie, een oftalmoplegie, een oculomotorische apraxie of een oscillopsie. Onder altitudinale hemianopsie wordt verstaan: halfzijdige blindheid of blindheid in de helft van het gezichtsveld met verschillende varianten die door hersenbeschadiging veroorzaakt is. Onder oculomotorische apraxie wordt verstaan: het niet kunnen fixeren van de ogen op één voorwerp en het niet kunnen volgen van bewegende voorwerpen. Onder oftalmoplegie wordt verstaan: verlamming van de oogspieren. Onder oscillopsie wordt verstaan: subjectieve instabiliteit van het gezichtsveld of het symptoom waarbij het beeld dat iemand van de omgeving heeft, beweegt zodra het hoofd wordt bewogen; d) een ernstige gezichtsstoornis die uit een geobjectiveerde cerebrale pathologie voortvloeit, zoals cerebrale visuele inperking;

45 Stuk 2290 ( ) Nr e) een door een oogarts geobjectiveerde visuele problematiek die niet tot criterium a) tot en met d) terug te brengen is, maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten. 7 type 7, voor kinderen met een auditieve beperking. Kinderen met een auditieve beperking zijn kinderen die, op basis van een audiologisch onderzoek door een neus-keel-en-oor-arts, beantwoorden aan een van de onderstaande criteria: a) volgens de Fletcher-index een gemiddeld gehoorverlies hebben voor de frequenties 500, 1000 en 2000 Hz van 40 db of meer voor het beste oor zonder correctie; b) als de Fletcher-index minder dan 40 db bedraagt: een foneemscore van 80% of minder hebben bij de spraakaudiometrie met woorden met een medeklinker klinker medeklinker-samenstelling bij 70 db geluidsterkte; c) een door een neus-keel-en-oor-arts geobjectiveerde auditieve problematiek hebben die niet terug te brengen is tot criterium a) of b), maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten. 8 type 8, voor kinderen met een leerstoornis. Kinderen met een leerstoornis voldoen aan alle onderstaande criteria: a) er is een ernstige achterstand, die blijkt uit een score beneden percentiel 10 voor het vaardigheidsniveau van technisch lezen, spellen of rekenen ten aanzien van een relevante vergelijkingsgroep, en de leerling presteert significant lager dan wat gevraagd wordt, rekening houdend met zijn leeftijd en de omstandigheden; Onder omstandigheden wordt een situatie verstaan waarin de persoon zijn schoolse vaardigheden functioneel moet toepassen. b) de achterstand die door metingen op twee momenten in kaart gebracht wordt, blijft bestaan, ook als er voorzien is in een periode van adequate remediërende instructie en oefening van minstens drie tot zes maanden; c) er is geen afdoende alternatieve verklaring voor de ernstige achterstand en de didactische resistentie. 9 type 9, voor kinderen met een autismespectrumstoornis en die geen matig tot diep verstandelijke beperking hebben zoals bepaald in 2. Kinderen met een autismespectrumstoornis zijn kinderen bij wie op basis van gespecialiseerde multidisciplinaire diagnostiek met inbegrip van psychiatrisch onderzoek een van de volgende problematieken wordt vastgesteld: a) de autistische stoornis; b) het syndroom van Asperger; c) een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet-anders-omschreven. De types 1 en 8 worden niet erkend, gefinancierd of gesubsidieerd in het buitengewoon kleuteronderwijs. 2. De regering legt diagnostische protocollen vast voor de oriëntering naar de types als vermeld in 1, 1 tot 9..

46 46 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Art. II.4. Artikel 15 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 7 juli 2006, wordt vervangen, door wat volgt: Art Naast de toelatingsvoorwaarden bepaald in de artikelen 12 1 en 13 4 is voor de toelating van een leerling in het buitengewoon onderwijs een verslag vereist waaruit blijkt: 1 dat met toepassing van de principes van artikel 8, tweede lidaantoonbaar blijkt dat het inzetten van gepaste maatregelen, met inbegrip van compenserende en dispenserende maatregelen, onvoldoende was om de leerling het gemeenschappelijk curriculum te laten volgen. Wanneer een leerling zijn schoolloopbaan start in het buitengewoon onderwijs wordt aangetoond dat het inzetten van gepaste maatregelen, met inbegrip van, compenserende en dispenserende maatregelen, onvoldoende zal zijn om de leerling het gemeenschappelijk curriculum te laten volgen; 2 dat voor een of meer leergebieden of substantiële onderdelen van meerdere leergebieden er behoefte is aan het werken op basis van een individueel curriculum; 3 dat een orthopedagogische, orthodidactische en therapeutische benadering noodzakelijk is om de onderwijsdoelstellingen te bereiken; 4 welk type voor de leerling van toepassing is, als bepaald in artikel 10, 1, 1 tot 9. De Centra voor Leerlingenbegeleiding zijn bevoegd voor het afleveren van het verslag. Ze betrekken daarbij de leerling, de ouders en de school. Het verslag bestaat uit een attest en een protocol ter verantwoording. Voor leerlingen die onderwijs van het type 5 volgen in een ziekenhuis is geen protocol vereist. Voor leerlingen die onderwijs van het type 5 volgen in een preventorium of residentiële setting, is een protocol alleen vereist als de school er om vraagt. 2. De regering bepaalt wat het verslag moet inhouden. 3. Een leerling kan alleen het buitengewoon onderwijs volgen van het type waarnaar hij in het verslag georiënteerd wordt. 4. Voor leerlingen die op 31 augustus 2012 ingeschreven zijn in een school voor buitengewoon onderwijs gelden de in paragraaf 1 opgenomen criteria alleen bij wijziging van onderwijsniveau of van type.. 5. In uitzonderlijke omstandigheden en tijdens de schooljaren , en kunnen, in afwijking van 1, 4, leerlingen die voldoen aan alle andere voorwaarden van 1, 1 tot 3 toch toegelaten worden tot een type van buitengewoon onderwijs na gunstige beoordeling van het individuele leerlingendossier door de onderwijsinspectie die in toepassing van artikel 38, 7 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs toezicht houden op de kwaliteit van de diagnostische praktijk van de centra voor leerlingenbegeleiding. De regering bepaalt de inhoudelijke en vormvereisten van het dossier en de aanvraagprocedure.

47 Stuk 2290 ( ) Nr De onderwijsinspectie maakt jaarlijks, ten behoeve van de regering, een evaluatieverslag op over de toepassing van 5, eerste lid. Op basis van deze evaluatie past de regering desgevallend de criteria, zoals vermeld in artikel 10 aan. De regering bewaakt daarbij de afstemming met de criteria zoals die gelden voor het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. Deze aanpassingen worden uiterlijk 6 maanden na de beslissing van de regering ter bekrachtiging voorgelegd aan het Vlaams Parlement.. Art. II.5. Artikel 16 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 7 mei 2004, wordt vervangen, door wat volgt: Art Naast de toelatingsvoorwaarden bepaald in de artikelen 12 en 13 is voor de toelating van een leerling tot het geïntegreerd onderwijs een gemotiveerd verslag, opgesteld door het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, vereist waaruit blijkt: 1 dat de leerling voldoet aan de criteria van een van de punten van artikel 10, 1, 1 tot 9, met uitzondering van 5 ; 2 dat met toepassing van de principes van artikel 8, tweede lid aantoonbaar blijkt dat het inzetten van gepaste maatregelen, met inbegrip van compenserende of dispenserende maatregelen, voldoende zijn om de leerling het gemeenschappelijk curriculum te laten volgen; 3 dat de leerling ten minste negen maanden voltijds buitengewoon onderwijs in het betreffende type heeft gevolgd, onmiddellijk voorafgaand aan zijn toelating tot het geïntegreerd basisonderwijs, indien blijkt dat hij voldoet aan de criteria van artikel 10, 1, 1, 3 of 8. De regering bepaalt de inhoud van het gemotiveerd verslag. 2. In afwijking van 1 wordt voor een leerling, die toegelaten werd tot het geïntegreerd onderwijs op basis van een inschrijvingsverslag voor het buitengewoon onderwijs, slechts een gemotiveerd verslag opgemaakt bij wijziging van het integratieplan, zoals bedoeld in 3, derde lid. 3. Om in aanmerking te komen voor aanvullende financiering of subsidiëring van een leerling in het geïntegreerd onderwijs is nog een integratieplan vereist. De regering bepaalt de inhoud van het integratieplan en legt de samenstelling van het integratieteam, dat het integratieplan zal opstellen, vast. Een nieuw integratieplan wordt opgesteld bij de wijziging van: de aard van de integratie, de aard en de ernst van de handicap of het onderwijsniveau, met inbegrip van het beroepenveld, de studierichting, de afdeling of de opties. Bij wijziging van het integratieteam kan het bestaande integratieplan bevestigd worden. 4. Leerlingen die beschikken over een verslag als vermeld in artikel 15 en die ingeschreven zijn in een school voor gewoon basisonderwijs komen in aanmerking voor aanvullende financiering of subsidiëring in het kader van het geïntegreerd onderwijs..

48 48 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Art. II.6. In artikel 19 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 13 juli 2001 wordt aan paragraaf 2, een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: Een inschrijving in het buitengewoon onderwijs type 8 is twee schooljaren geldig. Aan het einde van deze periode volgt een evaluatie door de klassenraad en het Centrum voor Leerlingenbegeleiding. Wanneer de klassenraad en het Centrum voor Leerlingenbegeleiding op basis van deze evaluatie beslissen dat het inzetten van gepaste maatregelen, met inbegrip van compenserende en dispenserende maatregelen, onvoldoende zal zijn om de leerling het gemeenschappelijk curriculum te laten volgen in een school voor gewoon onderwijs en een verder verblijf in type 8 nodig is, bevestigt het Centrum voor leerlingenbegeleiding dit door de opmaak van een nieuw verslag, als vermeld in artikel 15, dat de inschrijving met één schooljaar verlengd. Na dit schooljaar volgt opnieuw een evaluatie. Wanneer de klassenraad en het Centrum voor Leerlingenbegeleiding op basis van de evaluatie beslissen dat het inzetten van gepaste maatregelen, met inbegrip van compenserende en dispenserende maatregelen, wel voldoende zal zijn om de leerling het gemeenschappelijk curriculum te laten volgen in een school voor gewoon onderwijs dan: 1 ondersteunen de school voor buitengewoon onderwijs enhet Centrum voor Leerlingenbegeleiding de ouders bij het vinden van een school voor gewoon onderwijs waar de leerling kan ingeschreven worden; 2 maken de betrokken scholen, de Centra voor leerlingenbegeleiding en de ouders afspraken in functie van een vlotte overgang van de leerling van de school voor buitengewoon onderwijs naar de school voor gewoon onderwijs. Art. II.7. Artikel 30 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 10 juli 2003, wordt opgeheven. Art. II.8. Artikel 37undecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 betreffende het inschrijvingsrecht wordt vervangen, door wat volgt: Art.37undecies. 1. Het recht op inschrijving, vermeld in artikel 37bis, 1, geldt onverkort voor leerlingen die het gemeenschappelijk curriculum kunnen volgen met of zonder toepassing van redelijke aanpassingen. 2. Het recht op inschrijving, vermeld in artikel 37bis, 1, geldt in principe voor leerlingen die beschikken over een verslag als vermeld in artikel 15. De school neemt ondersteunende maatregelen of verricht redelijke aanpassingen die nodig zijn om de effectieve participatie van de leerling aan het onderwijs te vergemakkelijken en zijn inclusie te bewerkstelligen. 3. Leerlingen vermeld in 2, met uitzondering van de leerlingen voor wie type 8 van toepassing is, kunnen onder ontbindende voorwaarde ingeschreven worden en kunnen slechts door een schoolbestuur van een school voor gewoon basisonderwijs worden geweigerd indien de maatregelen of de aanpassingen waarvan sprake in 2 disproportioneel zijn.

49 Stuk 2290 ( ) Nr Het schoolbestuur beslist tot een gemotiveerde weigering na overleg met de ouders, de personeelsleden van het schoolteam en het centrum voor leerlingenbegeleiding dat de school begeleidt en motiveert waarom de gevraagde aanpassingen disproportioneel zijn. Zij houdt daarbij rekening met volgende elementen : 1 de verwachtingen van de ouders ten aanzien van het kind en ten aanzien van de personeelsleden van het schoolteam die bij de leerling betrokken zijn en de concrete en de te verwachten ondersteuningsnoden van de leerling op het vlak van de leergebieden, sociaal functioneren, communicatie en mobiliteit voor de inschatting van de noodzakelijke aanpassingen; 2 de beschikbare ondersteunende maatregelen binnen én buiten het onderwijs voor de inschatting van de (dis)proportionaliteit. 4. De criteria voor de afweging van disproportionaliteit en de interpretatie van het begrip redelijke aanpassingen zijn conform artikel 2, 2 en 3, van het Protocol van 19 juli 2007 betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België krachtens de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. 5. De principes van 3 en 4 blijven van toepassing wanneer een schoolbestuur bij een gewijzigde vraag tot redelijke aanpassingen van een leerling de proportionaliteit ervan betwist en op basis daarvan de inschrijving van de leerling voor het daaropvolgende schooljaar wenst te ontbinden.. Art. II.9.In artikel 37quindecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 betreffende het inschrijvingsrecht, wordt aan paragraaf 1, eerste lid een zin toegevoegd, die luidt als volgt: Het verzekert hierbij de betrokkenheid van personen met een handicap of van een organisatie die hen vertegenwoordigt.. Art. II.10.In artikel 37sedecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 betreffende het inschrijvingsrecht, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: 4. Onverminderd de toepassing van paragraaf 1 tot 3, kan de Commissie het dossier aanhangig maken bij het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding dat in toepassing van artikel 33, 2, van het VN-Verdrag van 2006 inzake de Rechten van Personen met een Handicap het mandaat heeft vanonafhankelijk mechanisme om de uitvoering van het Verdrag te bevorderen, te beschermen en op te volgen.. Art. II.11. In artikel 85quater van hetzelfde decreet, ingevoegd door het decreet van 4 juli 2008, wordt in 1 de volgende wijzigingen aangebracht:

50 50 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 1 in de zevende rij van de tabel worden de zinsnede type 3, 4, 6 of 7 vervangen door de zinsnede type 3, 4, 6, 7 of 9 ; 2 in de achtste rij van de tabel wordt de zinsnede type 3 vervangen door zinsnede type 3 of 9. Art. II.12. In artikel 101 van hetzelfde decreet wordt een paragraaf 4 en een paragraaf 5 toegevoegd, die luiden als volgt: 4. In aanvulling op 1 tot 3 moet een schoolbestuur die een nieuw type van vrije keuze wil oprichten een oprichtingsdossier indienen. Dit oprichtingsdossier moet ten minste voldoen aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden: 1 het schoolbestuur is verantwoordelijk voor het indienen van het dossier na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het lokaal comité. 2 het dossier bevat een omgevingsanalyse die de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid van het programmatievoorstel motiveert. Bij de omgevingsanalyse wordt de link met eventuele aangepaste verblijfsmogelijkheden voor kinderen met bijkomende zorgbehoeften, expliciet behandeld; 3 de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor het nieuwe type; 4 de reeds bestaande expertise of de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot het nieuwe type worden in het dossier weergegeven. De regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het oprichtingsdossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld. 5. De oprichting vanaf 1 september van een nieuw type van vrije keuze kan pas na een gunstige beslissing van de regering. Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 1 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het oprichtingsdossier aan Agodi, dat de aanvraag voor advies aan de Vlaamse Onderwijsraad bezorgt. In afwijking van het voorgaande lid, kunnen voor de oprichting vanaf 1 september 2013 van een type 9 van vrije keuze gemotiveerde aanvragen bij Agodi ingediend worden tot uiterlijk 15 december De regering neemt uiterlijk op 1 juni van het voorafgaande schooljaar een beslissing na advies van de Vlaamse Onderwijsraad over de gegrondheid van de lokale behoefte aan extra aanbod en na advies van Agodi en de onderwijsinspectie.. Art. II.13. In artikel 111 van hetzelfde decreet wordt een paragraaf 3 en een paragraaf 4 toegevoegd, die luiden als volgt: 3. In aanvulling op 1 en 2 moet een schoolbestuur die een nieuw type wil oprichten een oprichtingsdossier indienen. Dit oprichtingsdossier moet ten minste voldoen aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden:

51 Stuk 2290 ( ) Nr het schoolbestuur is verantwoordelijk voor het indienen van het dossier na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het lokaal comité; 2 het dossier bevat een omgevingsanalyse die de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid van het programmatievoorstel motiveert. Bij de omgevingsanalyse wordt de link met eventuele aangepaste verblijfsmogelijkheden voor kinderen met bijkomende zorgbehoeften, expliciet behandeld; 3 de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor het nieuwe type; 4 de reeds bestaande expertise of de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot het nieuwe type worden in het dossier weergegeven. De regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het oprichtingsdossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld.. 4. De oprichting vanaf 1 september van een nieuw type kan pas na een gunstige beslissing van de regering. Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 1 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het oprichtingsdossier aan Agodi, dat de aanvraag voor advies aan de Vlaamse Onderwijsraad bezorgt. In afwijking van het voorgaande lid, kunnen voor de oprichting vanaf 1 september 2013 van type 9 gemotiveerde aanvragen bij Agodi ingediend worden tot uiterlijk 15 december De regering neemt, uiterlijk op 1 juni van het voorafgaande schooljaar een beslissing na advies van de Vlaamse Onderwijsraad over de gegrondheid van de lokale behoefte aan extra aanbod en na advies van Agodi en de onderwijsinspectie.. Art. II.14. In artikel 112bis van hetzelfde decreet worden de jaartallen, en vervangen door de jaartallen, , en Art. II.15. In artikel 155, 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 7 juli 2006 en gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 8 mei 2009 wordt in het eerste lid de zinsnede voor de schooljaren , en vervangen door de zinsnede voor het schooljaar Art. II.16. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september Hoofdstuk III. Codex secundair onderwijs Art. III.1. In artikel 2, 3, van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht:

52 52 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 a) in het eerste lid worden na het woord onderwijs de woorden,met uitzondering van artikel 357, dat niet van toepassing is op het buitengewoon secundair onderwijs, maar enkel op het door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd voltijds gewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs ingevoegd; b) er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: De artikelen 351 tot en met 356 gelden ook voor het door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd voltijds gewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs. ; c) er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: Het eerste lid van artikel 351, 1, geldt ook voor het door de Vlaamse gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd buitengewoon basisonderwijs.. Art. III.2. In artikel 3 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 er wordt een punt 10 /2 ingevoegd, dat luidt als volgt: 10 /2 compenserende maatregelen: het aanbieden van orthopedagogische of orthodidactische hulpmiddelen, waaronder technische hulpmiddelen, waardoor de doelen van het gemeenschappelijk curriculum of de doelen die na dispensatie overblijven, bereikt kunnen worden; ; 2 er wordt een punt 12 /2 ingevoegd, dat luidt als volgt: 12 /2 dispenserende maatregelen: het vrijstellen van onderdelen van het gemeenschappelijk curriculum en die, waar mogelijk, vervangen door gelijkwaardige doelstellingen, zodat de studiebekrachtiging voor het betreffende onderwijsniveau of onderdeel of de studiebekrachtiging met het oog op het doorstromen naar vervolgonderwijs niet in het gedrang komt; ; 3 er wordt een punt 14 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 14 /1 gemeenschappelijk curriculum: de goedgekeurde leerplannen die ten minste herkenbaar de doelstellingen bevatten die noodzakelijk zijn om de eindtermen te bereiken of de ontwikkelingsdoelen na te streven en de schoolgebonden planning voor het nastreven van de vakoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen; ; Art. III.3. In artikel 67 van de Codex Secundair Onderwijs wordt paragraaf 2 opgeheven. Art. III.4. In artikel 110/9, 1, derde lid, van de Codex Secundair Onderwijs, ingevoegd met het decreet van 25 november 2011betreffende het inschrijvingsrecht, worden de woorden in artikel 11 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs vervangen door de woorden in artikel 257 van de Codex Secundair Onderwijs.

53 Stuk 2290 ( ) Nr Art. III.5. Artikel 110/11 van de Codex Secundair Onderwijs, ingevoegd met het decreet van 25 november 2011 betreffende het inschrijvingsrecht, wordt vervangen, door wat volgt: Art.110/ Het recht op inschrijving, vermeld in artikel 110/1, 1, geldt onverkort voor leerlingen die het gemeenschappelijk curriculum kunnenvolgen met of zonder toepassing van redelijke aanpassingen. 2. Het recht op inschrijving, vermeld in artikel 110/1, 1, geldt in principe voor leerlingen die beschikken over een verslag als vermeld in artikel 294. De school neemt ondersteunende maatregelen of verricht redelijke aanpassingen die nodig zijn om de effectieve participatie van de leerling aan het onderwijs te vergemakkelijken en zijn inclusie te bewerkstelligen. 3. Leerlingen vermeld in 2, met uitzondering van de leerlingen voor wie type 8 van toepassing is, kunnen onder ontbindende voorwaarde ingeschreven worden en kunnen slechts door een schoolbestuur van een school voor gewoon secundair onderwijs worden geweigerd indien de maatregelen of de aanpassingen waarvan sprake in 2 disproportioneel zijn. Het schoolbestuur beslist tot een gemotiveerde weigering na overleg met de ouders, de personeelsleden van het schoolteam en het centrum voor leerlingenbegeleiding dat de school begeleidt en motiveert waarom de gevraagde aanpassingen disproportioneel zijn. Zij houdt daarbij rekening met volgende elementen: 1 de verwachtingen van de ouders ten aanzien van de jongere en ten aanzien van de personeelsleden van het schoolteam die bij de leerling betrokken zijn en de concrete en de te verwachten ondersteuningsnoden van de leerling op het vlak van het vormingsprogramma, sociaal functioneren, communicatie en mobiliteit voor de inschatting van de noodzakelijke aanpassingen; 2 de beschikbare ondersteunende maatregelen binnen én buiten het onderwijs voor de inschatting van de (dis)proportionaliteit. 4. De criteria voor de afweging van disproportionaliteit en de interpretatie van het begrip redelijke aanpassingen zijn conform artikel 2, 2 en 3 van het Protocol van 19 juli 2007 betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België krachtens de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. 5. De principes van 3 en 4 blijven van toepassing wanneer een schoolbestuur bij een gewijzigde vraag tot redelijke aanpassingen van een leerling de proportionaliteit ervan betwist en op basis daarvan de inschrijving van de leerling voor het daaropvolgende schooljaar wenst te ontbinden..

54 54 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Art. III.6. In artikel 110/15 van Codex Secundair Onderwijs, ingevoegd met het decreet van 25 november 2011 betreffende het inschrijvingsrecht, wordt aan het eerste lid van paragraaf 1 een zin toegevoegd, die luidt als volgt: Het verzekert hierbij de betrokkenheid van personen met een handicap of van een organisatie die hen vertegenwoordigt.. Art. III.7. In artikel 110/16 van de Codex Secundair Onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 betreffende het inschrijvingsrecht, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: 4. Onverminderd de toepassing van paragraaf 1 tot 3, kan de Commissie het dossier aanhangig maken bij het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding dat in toepassing van artikel 33, 2, van het VN-Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap het mandaat heeft vanonafhankelijk mechanisme om de uitvoering van het Verdrag te bevorderen, te beschermen en op te volgen.. Art. III.8. In artikel 115 van de Codex Secundair Onderwijs wordt het tweede lid van paragraaf 1 vervangen, door wat volgt: Aan de leerlingen, vermeld in artikel 252, 1, b), worden jaarlijks attesten van verworven bekwaamheden uitgereikt. Indien aan de leerlingen, vermeld in artikel 252, 1, b), toch de reguliere studiebewijzen worden gegeven, zal voorafgaand aan de uitreiking van deze studiebewijzen, de overeenkomst van de doelen opgenomen in het individuele curriculum met de leerplandoelen van het overeenkomstige structuuronderdeel voorgelegd moeten worden aan de onderwijsinspectie.. Art. III.9. In artikel 116, 3, van de Codex Secundair Onderwijs worden de woorden artikel 294, 1, en in artikel 10 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs vervangen door de woorden artikel 291 tot en met 295. Art. III.10. Artikel 136/2 van de Codex Secundair Onderwijs, ingevoegdmet het decreet van 1 juli 2011, wordt vervangen, door wat volgt: Art. 136/2. 1. Wanneer voor een leerling of leerlingengroep op grond van specifieke onderwijskundige argumenten en met het oog op het aanbieden van meer individuele leertrajecten afgeweken wordt van de voorwaarde, vermeld in artikel 252, 1, a), 2), dan doet het schoolbestuur dit onder de volgende modaliteiten: 1 het individueel aanpassen van het vormingsprogramma van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar door middel van dispenserende maatregelen voor een leerling met beperkingen, of voor een hoogbegaafde leerling, of voor een leerling met tijdelijke leermoeilijkheden of leerachterstanden, mits: a) de finaliteit van het structuuronderdeel niet wordt aangetast;

55 Stuk 2290 ( ) Nr b) de toelatings- of begeleidende klassenraad beslist in overleg met het CLB waarmee het op een systematische, planmatige en transparante wijze samenwerkt; c) akkoord van de betrokken personen; 2 in voorkomend geval: a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft en in afwijking op de vigerende regelgeving, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert; b) worden die onderdelen van het vormingsprogramma waarop de dispenserende maatregelen van toepassing zijn, door andere onderdelen vervangen; die regeling wordt schriftelijk en gemotiveerd vastgelegd; c) doet onderhavige regeling geen afbreuk aan de studiebekrachtiging. 2. De bepaling van artikel 252, 1, a), 2), houdt ook in dat voor een leerling of leerlingengroep op grond van specifieke onderwijskundige argumenten het vormingsprogramma individueel aangepast wordt van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar door middel van gepaste maatregelen, met inbegrip van compenserende, maatregelen voor een leerling met beperkingen, of voor een hoogbegaafde leerling, of voor een leerling met tijdelijke leermoeilijkheden of leerachterstanden, naargelang de noden van de leerling. De toelatings- of begeleidende klassenraad werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding en de ouders. De specifieke onderwijsbehoeften van de leerling en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en de ouders staan daarbij centraal.. Art. III.11.In artikel 252, 1, van de Codex Secundair Onderwijs, worden in b) de volgende wijzigingen aangebracht: 1 punt 2) wordt vervangen door wat volgt: 2) beschikken over een verslag, als bepaald in artikel 294, en het individueel curriculum dat voor hem of haar is bepaald door de klassenraad werkelijk en regelmatig volgen, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid. ; 2 punt 3) wordt opgeheven. Art. III.12. In artikel 253 van de Codex Secundair Onderwijs worden de woorden,wanneer hij voldoet aan de bepalingen van artikel 10 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs opgeheven. Art. III.13. In deel V, titel 1 van de Codex Secundair Onderwijs wordt de benaming Titel 1. - Inleidende bepaling vervangen door de volgende benaming Titel 1. Begrippen.. Art. III.14. Artikel 257 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen, door wat volgt:

56 56 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Art Voor de toepassing van dit deel V wordt verstaan onder: 1 Klassenraad : geheel van leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel, het medisch, paramedisch, psychologisch, orthopedagogisch en sociaal personeel die voorzien in het onderricht en de opvoeding van de leerlingen en de verantwoordelijkheid dragen voor de klas. De klassenraad wordt voorgezeten door de directeur of zijn afgevaardigde; 2 Pedagogische eenheid: leerlingen, behorende tot eenzelfde of tot verschillende types van buitengewoon onderwijs, tijdelijk of permanent gegroepeerd om opvoeding en onderwijs te krijgen aangepast aan hun onderwijsbehoeften.. Art. III.15. Artikel 258 van de Codex Secundair Onderwijs wordt opgeheven. Art. III.16. Artikel 259 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen, door wat volgt: Art Het buitengewoon secundair onderwijs wordt onderscheiden in de volgende types: 1 type 1, voor jongeren met een licht verstandelijke beperking. Jongeren met een licht verstandelijke beperking voldoen aan alle onderstaande criteria: a) ze hebben significante beperkingen in het intellectueel functioneren, wat op basis van een psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een uitslag op een gestandaardiseerde en genormeerde intelligentietest die twee à drie standaarddeviaties onder het gemiddelde prestatieniveau ligt van de normgroep van leeftijdgenoten, meer bepaald een totaal intelligentiequotiënt tussen en 70, rekening houdend met het betrouwbaarheidsinterval; b) ze hebben significante beperkingen in het sociale aanpassingsgedrag, wat op basis van een psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een uitslag op een gestandaardiseerde en genormeerde schaal voor sociaal aanpassingsgedrag, die twee à drie standaarddeviaties beneden het gemiddelde ligt ten opzichte van een normgroep van leeftijdgenoten; c) de functioneringsproblemen zijn ontstaan vóór de leeftijd van 18 jaar; d) het besluit licht verstandelijke beperking wordt genomen na een periode van procesdiagnostiek, zijnde een zoek- en beslissingsproces waarbij de diagnose gebaseerd is op het beeld van het individu zoals die zich situeert en gedraagt in zijn totale leefwereld en niet louter op basis van een eenmalige momentopname. 2 type 2, voor jongeren met een matig tot diep verstandelijke beperking. Jongeren met een matig tot diep verstandelijke beperking voldoen aan alle onderstaande criteria: a) ze hebben significante beperkingen in het intellectueel functioneren, wat op basis van een psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een uitslag op een gestandaardiseerde en genormeerde intelligentietest die meer dan drie standaarddeviaties onder het gemiddelde prestatieniveau ligt van de normgroep van leeftijdgenoten, meer bepaald een totaal intelligentiequotiënt dat lager dan is,

57 Stuk 2290 ( ) Nr rekening houdend met het betrouwbaarheidsinterval; b) ze hebben significante beperkingen in het sociale aanpassingsgedrag, wat op basis van psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een uitslag op een gestandaardiseerde en genormeerde schaal voor sociaal aanpassingsgedrag, die minstens drie standaarddeviaties beneden het gemiddelde ligt ten opzichte van een normgroep van leeftijdgenoten; c) de functioneringsproblemen zijn ontstaan vóór de leeftijd van 18 jaar; d) het besluit matig tot diep verstandelijke beperking wordt genomen na een periode van procesdiagnostiek. 3 type 3, voor jongeren met een emotionele of gedragsstoornis. Jongeren met een gedrags- of emotionele stoornis zijn jongeren bij wie op basis van gespecialiseerde multidisciplinaire diagnostiek met inbegrip van psychiatrisch onderzoek een van de volgende problematieken wordt vastgesteld: a) een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit; b) een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis; c) de gedragsstoornis in enge zin, conduct disorder; d) een angst- en stemmingsstoornis. 4 type 4, voor jongeren met een motorische beperking; Jongeren met een motorische beperking zijn jongeren bij wie op basis van specifieke medische diagnostiek, een uitval wordt vastgesteld in de neuromusculoskeletale en bewegingsgerelateerde functies, meer bepaald: a) de functies van gewrichten en beenderen; b) de spierfuncties, meer bepaald de spierkracht, de tonus en het uithoudingsvermogen, met gedeeltelijke of volledige uitval van: 1) een van de of beide bovenste of onderste ledematen; 2) de linkerzijde, de rechterzijde of beide zijden; 3) de romp; 4) overige; c) de bewegingsfuncties; d) een door medische diagnostiek geobjectiveerde problematiek met weerslag op het bewegingsgerelateerde functioneren die niet terug te brengen is tot criterium a) tot en met c) maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten. 5 type 5, voor jongeren die opgenomen zijn in een ziekenhuis, een residentiële setting of verblijven in een preventorium. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaraan de residentiële setting moet voldoen opdat er een school of secundaire afdeling voor buitengewoon onderwijs type 5 aan verbonden kan zijn. Eenjongere in type 5 beantwoordt aan alle onderstaande voorwaarden: 1 de medische, psychiatrische of residentiële opvang of begeleiding laat het niet toe dat de jongere voltijds in een school aanwezig is; 2 de jongere heeft behoefte aan een individueel of geïndividualiseerd aanbod dat in de residentiële omgeving verstrekt wordt.

58 58 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 6 type 6, voor jongeren met een visuele beperking. Jongeren met een visuele beperking zijn jongeren bij wie op basis van specifieke oogheelkundige diagnostiek een gezichtsstoornis werd vastgesteld die beantwoordt aan minstens een van de volgende criteria: a) een optimaal gecorrigeerde gezichtsscherpte die kleiner dan of gelijk aan 3/10 voor het beste oog is; b) een of meer gezichtsvelddefecten die meer dan 50% van de centrale zone van 30 beslaan of die het gezichtsveld concentrisch tot minder dan 20 verkleinen; c) een volledige altitudinale hemianopsie, een oftalmoplegie, een oculomotorische apraxie of een oscillopsie. Onder altitudinale hemianopsie wordt verstaan: halfzijdige blindheid of blindheid in de helft van het gezichtsveld met verschillende varianten die door hersenbeschadiging veroorzaakt is. Onder oculomotorische apraxie wordt verstaan: het niet kunnen fixeren van de ogen op één voorwerp en het niet kunnen volgen van bewegende voorwerpen. Onder oftalmoplegie wordt verstaan: verlamming van de oogspieren. Onder oscillopsie wordt verstaan: subjectieve instabiliteit van het gezichtsveld of het symptoom waarbij het beeld dat iemand van de omgeving heeft, beweegt zodra het hoofd wordt bewogen; d) een ernstige gezichtsstoornis die uit een geobjectiveerde cerebrale pathologie voortvloeit, zoals cerebrale visuele inperking; e) een door een oogarts geobjectiveerde visuele problematiek die niet tot criterium a) tot en met d) terug te brengen is, maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten. 7 type 7, voor jongeren met een auditieve beperking. Jongeren met een auditieve beperking zijn jongeren die, op basis van een audiologisch onderzoek door een neus-keel-en-oor-arts, beantwoorden aan een van de onderstaande criteria: a) volgens de Fletcher-index een gemiddeld gehoorverlies hebben voor de frequenties 500, 1000 en 2000 Hz van 40 db of meer voor het beste oor zonder correctie; b) als de Fletcher-index minder dan 40 db bedraagt: een foneemscore van 80% of minder hebben bij de spraakaudiometrie met woorden met een medeklinker klinker medeklinker-samenstelling bij 70 db geluidsterkte; c) een door een neus-keel-en-oor-arts geobjectiveerde auditieve problematiek hebben die niet terug te brengen is tot criterium a) of b), maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten. 8 type 9, voor jongeren met een autismespectrumstoornis en die geen matig tot diep verstandelijke beperking hebben zoals bepaald in 2. Jongeren met een autismespectrumstoornis zijn jongeren bij wie op basis van gespecialiseerde multidisciplinaire diagnostiek met inbegrip van psychiatrisch onderzoek een van de volgende problematieken wordt vastgesteld: a) de autistische stoornis; b) het syndroom van Asperger; c) een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet-anders-omschreven.

59 Stuk 2290 ( ) Nr Het buitengewoon secundair onderwijs wordt onderscheiden in de volgende opleidingsvormen, waarin telkens bepaalde types afzonderlijk of gezamenlijk kunnen worden georganiseerd: 1 opleidingsvorm 1, gericht op maatschappelijk functioneren en participeren in een omgeving waar ondersteuning voorzien is en in voorkomend geval op arbeidsdeelname in een omgeving waar ondersteuning voorzien is. Jongeren met een verslag voor type 2, 3, 4, 6, 7 en 9 kunnen inschrijven in opleidingsvorm 1; 2 opleidingsvorm 2, gericht op maatschappelijk functioneren en participeren in een omgeving waar ondersteuning voorzien is en op tewerkstelling in een werkomgeving waar ondersteuning voorzien is. Jongeren met een verslag voor type 2, 3, 4, 6, 7 en 9 kunnen inschrijven in opleidingsvorm 2; 3 opleidingsvorm 3, gericht op maatschappelijk functioneren en participeren en op tewerkstelling in het gewone arbeidsmilieu. Jongeren met een verslag voor type 1, 3, 4, 6, 7 en 9 kunnen inschrijven in opleidingsvorm 3; 4 opleidingsvorm 4, gericht op maatschappelijk functioneren en participeren, al dan niet in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is, en op het aanvatten, binnen de context van het gemeenschappelijk curriculum, van vervolgonderwijs of op tewerkstelling in het gewone arbeidsmilieu, al dan niet met ondersteuning. Jongeren met een verslag voor type 3, 4, 5, 6, 7 en 9 kunnen inschrijven in opleidingsvorm De Vlaamse Regering legt diagnostische protocollen vast voor de oriëntering naar de types als vermeld in 1, 1 tot 8.. Art. III.17. Artikel 260 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen, door wat volgt: Art De klassenraad, bijgestaan door het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, brengt voor iedere leerling gemotiveerd advies uit bij de overgang van de ene opleidingsvorm naar de andere. De klasvorming en de vorming van de pedagogische eenheden gebeurt eveneens door de klassenraad, bijgestaan door het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, rekening houdend met de mogelijkheden en de opvoedingsbehoeften van de leerlingen.. Art. III.18. Artikel 261 van de Codex Secundair Onderwijs wordt opgeheven. Art. III.19. In artikel 263, 1, van de Codex Secundair Onderwijs worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 in het eerst lid wordt het woord overleg vervangen door het woord samenspraak en worden na het woord ouders de woorden en de leerling ingevoegd; 2 het laatste lid wordt vervangen door wat volgt : De ontwikkelingsdoelen worden bepaald enerzijds voor opleidingsvorm 1 en 2 en anderzijds voor opleidingsvorm 3..

60 60 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Art. III.20. In artikel 266, 2, van de Codex Secundair Onderwijs worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 in het derde en het vierde lid worden telkens de woorden gewoon secundair onderwijs vervangen door de woorden gewoon of buitengewoon secundair onderwijs en worden telkens de woorden van andere types van het buitengewoon secundair onderwijs opgeheven; 2 in het laatste lid worden de woorden indien mogelijk met diegene die het ouderlijk gezag over de betrokken leerling uitoefent vervangen door de woorden zo mogelijk in samenspraak met de ouders en de leerling.. Art. III.21. In artikel 271 van de Codex Secundair Onderwijs worden de woorden en het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs opgeheven. Art. III.22. In artikel 286 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 er wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: 4. In afwijking van paragraaf 1 kan een schoolbestuur die een nieuwe school wil oprichten met enkel opleidingsvorm 4 dit eveneens doen. ; 2 er wordt een paragraaf 5 en een paragraaf 6 toegevoegd, die luiden als volgt: 5. In aanvulling op 1 tot en met 4 moet een schoolbestuur die een nieuwe school wil oprichten een oprichtingsdossier indienen. Dit oprichtingsdossier moet ten minste voldoen aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden: 1 het schoolbestuur is verantwoordelijk voor het indienen van het dossier; 2 het dossier bevat een omgevingsanalyse die de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid van het programmatievoorstel motiveert. Bij de omgevingsanalyse wordt de link met eventuele aangepaste verblijfsmogelijkheden voor jongeren met bijkomende zorgbehoeften,expliciet behandeld. Bij een programmatievoorstel voor opleidingsvorm 4 moet er een samenwerkingsovereenkomst met tenminste één school voor gewoon voltijds secundair onderwijsmet een breed studieaanbod in de buurt voorgelegd kunnen worden. Er moet telkens advies voorgelegd worden over deze samenwerkingsovereenkomst tussen één of meerdere scholen van gewoon voltijds secundair onderwijs en de nieuwe school. Het advies komt tot stand na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het bevoegde lokaal comité in de een of meerdere scholen van gewoon voltijds secundair onderwijs. Voor de opleiding van de leerlingen in deze opleidingsvorm wordt, na de eventuele programmatie, indien mogelijk en wenselijk, samengewerkt met deze scho(o)l(en) van gewoon voltijds secundair onderwijs, zoals bedoeld in artikel 136/1;

61 Stuk 2290 ( ) Nr de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor de nieuwe school; 4 de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot de nieuwe school worden in het dossier weergegeven. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het oprichtingsdossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld.. 6. De oprichting vanaf 1 september van een nieuwe school kan pas na een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering. Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 1 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het oprichtingsdossier aan Agodi, dat de aanvraag voor advies aan de Vlaamse Onderwijsraad bezorgt. De Vlaamse Regering neemt, uiterlijk op 1 juni van het voorafgaande schooljaar een beslissing na advies van de Vlaamse Onderwijsraad over de gegrondheid van de lokale behoefte aan extra aanbod en na advies van Agodi en de onderwijsinspectie.. Art. III.23. In artikel 287van de Codex Secundair Onderwijs, worden in 3 de woorden tenzij er nieuwe opleidingsvormen, of opleidingen vervangen door de woorden tenzij er nieuwe opleidingsvormen, opleidingenof nieuwe types.. Art. III.24. In artikel 289 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in paragraaf 1, 4 wordt een nieuw laatste lid ingevoegd dat luidt als volgt: Omvormingen van een bestaande opleidingsvorm naar opleidingsvorm 4, zoals voorzien in de punten 1 en 2 van deze paragraaf zijn slechts mogelijk indien een school een samenwerkingsovereenkomst kan voorleggen met tenminste één school voor gewoon voltijds secundair onderwijs met een breed studieaanbod in de buurt. Voor de opleiding van de leerlingen in deze opleidingsvorm wordt, indien mogelijk en wenselijk, samengewerkt met deze scho(o)len van gewoon voltijds secundair onderwijs, zoals bedoeld in artikel 136/1; ; 2 er wordt een paragraaf 4 en een paragraaf 5 toegevoegd, die luiden als volgt: 4. In aanvulling op 1, 5 en 6 en 2 moet een schoolbestuur die één of meer nieuwe opleidingsvormen wil oprichten een oprichtingsdossier indienen. Dit oprichtingsdossier moet ten minste voldoen aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden: 1 het schoolbestuur is verantwoordelijk voor het indienen van het dossier na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het lokaal comité; 2 het dossier bevat een omgevingsanalyse die de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid van het programmatievoorstel motiveert. Bij de omgevingsanalyse wordt de link met eventuele aangepaste verblijfsmogelijkheden voor jongeren met

62 62 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 bijkomende zorgbehoeften,expliciet behandeld. Bij een programmatievoorstel voor opleidingsvorm 4 moet er een samenwerkingsovereenkomst met tenminste één school voor gewoon voltijds secundair onderwijsmet een breed studieaanbod in de buurt voorgelegd kunnen worden. Voor de opleiding van de leerlingen in deze opleidingsvorm wordt, na de eventuele programmatie, indien mogelijk en wenselijk, samengewerkt met deze scho(o)l(en) van gewoon voltijds secundair onderwijs, zoals bedoeld in artikel 136/1; 3 de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor de nieuwe opleidingsvorm(en); 4 de reeds bestaande expertise of de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot het nieuwe opleidingsvorm(en) worden in het dossier weergegeven; De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het oprichtingsdossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld.. 5. De oprichting vanaf 1 september van één of meer nieuwe opleidingsvormen kan pas na een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering. Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 1 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het oprichtingsdossier aan Agodi, dat de aanvraag voor advies aan de Vlaamse Onderwijsraad bezorgt. De Vlaamse Regering neemt, uiterlijk op 1 juni van het voorafgaande schooljaar een beslissing na advies van de Vlaamse Onderwijsraad over de gegrondheid van de lokale behoefte aan extra aanbod en na advies van Agodi en de onderwijsinspectie.. Art. III.25. In artikel 290 van de Codex Secundair Onderwijs, gewijzigd bij decreet van 1 juli 2011, worden de jaartallen, en vervangen door de jaartallen, , en Art. III.26. In de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 290/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: Art. 290/1. 1. In afwijking van de artikelen 286 en 289 wordt de oprichting van een nieuwe type ook als een programmatie beschouwd. De school hertelt op de datum, vermeld in artikel 271, indien er effectief leerlingen van het nieuwe type zijn op die datum en voldaan is aan de voorwaarden bepaald in paragraaf 2. Indien simultaan een nieuwe school wordt opgericht met dit nieuwe type, moet voor de oprichting van dit nieuwe type voldaan zijn aan de voorwaarden, bepaald in paragraaf 2 van dit artikel en voor de oprichting van de school voldaan zijn aan de voorwaarden van artikel 286. Indien simultaan een nieuwe opleidingsvorm of een nieuwe opleiding wordt opgericht met dit nieuwe type, moet voor de oprichting van dit nieuwe type voldaan zijn aan de

63 Stuk 2290 ( ) Nr voorwaarden, bepaald in paragraaf 2 van dit artikel en voor de oprichting van de opleidingsvorm en de opleiding voldaan zijn aan de voorwaarden van artikel In een school of opleidingsvorm kan een nieuw type worden opgericht als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: 1 Het schoolbestuur dient een programmatiedossier in dat ten minste voldoet aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden: a) het schoolbestuur dient het dossier is na overleg binnen de schoolraad en in de wettelijk voorziene overlegorganen met het personeel; b) het dossier bevat een omgevingsanalyse die de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid van het programmatievoorstel motiveert. Bij de omgevingsanalyse wordt de link met eventuele aangepaste verblijfmogelijkheden voor jongeren met bijkomende zorgbehoeften,expliciet behandeld; c) de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor het nieuwe type; d) de reeds bestaande expertise of de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot het nieuwe type worden in het dossier weergegeven. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het programmatiedossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld.. 2 De oprichting vanaf 1 september van het nieuwe type kan pas na een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering. Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 1 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het programmatiedossier aan Agodi, dat de aanvraag voor advies aan de Vlaamse Onderwijsraad. In afwijking van het voorgaande lid, kunnen voor de oprichting vanaf 1 september 2013 van type 9 gemotiveerde aanvragen bij Agodi ingediend worden tot uiterlijk 15 december De Vlaamse Regering neemt uiterlijk op 1 juni van het voorafgaande schooljaar, een beslissing na advies van de Vlaamse Onderwijsraad over de gegrondheid van de lokale behoefte aan extra aanbod en na advies van Agodi en de onderwijsinspectie. Art. III.27. In artikel 292 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in het eerste lid en in 2 wordt tekens het woord inschrijvingsverslag vervangen door het woord verslag ; 2 in 3 worden de woorden recht hebben op een afwijking zoals bepaald in artikel 293 vervangen door de woorden voldoen aan de bepalingen van één van de paragrafen van artikel 293.

64 64 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Art. III.28. Artikel 293 van de Codex Secundair Onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt vervangen, door wat volgt: Art Een klassenraad van een leerling aangewezen op opleidingsvorm 1 of opleidingsvorm 2, kan, indien zij hiertoe een schriftelijke verlengingsaanvraag krijgt van de betrokken personen, een leerling na het schooljaar waarin hij de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt telkens voor één schooljaar verder laten genieten van het buitengewoon onderwijs in functie van het behalen van het attest. Dit is mogelijk indien er voor deze leerling uit opleidingsvorm 1 of opleidingsvorm 2 geen plaats is in een instelling van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, niettegenstaande de leerling reeds geruime tijd is opgenomen in de centrale registratie voor zorgvragen van dit agentschap met een actieve vraag en dit blijkt uit een recente centrale registratie van zorgvragen-fiche voorgelegd samen met de aanvraag door de betrokken personen aan de school. Dit is eveneens mogelijk indien er geen plaats is voor deze leerling uit opleidingsvorm 1 of opleidingsvorm 2 in de postschoolse opvangmogelijkheden op gebied van tewerkstelling, en deze opvang geweigerd is, niettegenstaande een expliciete vraag hiertoe door de betrokken personen en dit blijkt uit een recent attest, voorgelegd samen met de aanvraag van de betrokken personen. Deze aanvraag moet uiterlijk op 1 september voorgelegd worden aan de klassenraad. De klassenraad dient uitspraak te doen over deze aanvraag ten laatste op 15 september van het schooljaar waarop de verlenging van toepassing is. Een klassenraad kan over een verlengingsaanvraag, vermeld in het vorige lid, ofwel een positieve beslissing nemen ofwel deze verlenging weigeren. Deze weigering is enkel mogelijk indien om materiële omstandigheden de capaciteit om leerlingen van meer dan eenentwintig jaar op te vangen in de desbetreffende pedagogische eenheid of administratieve groep onvoldoende is om deze verlenging toe te staan, en indien de klassenraad dit consequent toepast op de verlengingsaanvragen, waarbij zij de leerlingen met een eerste aanvraag voor verlenging voorrang moet geven op leerlingen met een tweede of een nog verdere verlengingsaanvraag. Leerlingen waarover de klassenraad een positieve beslissing neemt, voldoen aan de toelatingsvoorwaarden inzake leeftijd, leerlingen waarover een negatieve beslissing wordt genomen, voldoen niet aan deze voorwaarden. De beslissing met betrekking tot de verlengingsaanvraag wordt in voorkomend geval besproken met de voorziening waar de leerling residentiële verblijft, vooraleer deze wordt meegedeeld aan de betrokken personen. 2. In afwijking van de voorgaande paragraaf worden de personen die voldoen aan één van de voorwaarden, vermeld in deze paragraaf, door de klassenraad van rechtswege toegelaten tot het buitengewoon secundair onderwijs na de leeftijd van eenentwintig jaar: 1 een leerling, aangewezen op opleidingsvorm 3 of 4, die nog ten hoogste twee schooljaren nodig heeft na het schooljaar waarin hij de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt, voor het behalen van een getuigschrift van opleidingsvorm 3 of het diploma van secundair onderwijs in opleidingsvorm 4 of het getuigschrift van alternerende beroepsopleiding;

65 Stuk 2290 ( ) Nr een leerling, aangewezen op opleidingsvorm 2, 3 of 4, die ingevolge ziekte of ongeval in de loop van het gewoon of het buitengewoon secundair onderwijs een handicap of een bijkomende handicap heeft opgelopen als gevolg waarvan zich een ernstige regressie heeft voorgedaan en waarvoor de termijn waarbinnen de studie zal beëindigd zijn duidelijk is aangegeven; 3 een persoon met een handicap van meer dan eenentwintig jaar die verder of voor het eerst het buitengewoon secundair onderwijs wenst te genieten, als deze persoon door een ongeval of ziekte hem overkomen in aanmerking kan komen voor een beroepsopleiding of training in compenserende vaardigheden in het buitengewoon secundair onderwijs. 3. In afwijking van de voorgaande paragrafen kunnen de leerlingen van het geïntegreerd onderwijs ook na de leeftijd van eenentwintig jaar genieten van de voordelen van het geïntegreerd onderwijs. Deze leerling voldoet dus van rechtswege aan de toelatingsvoorwaarden inzake leeftijd voor het buitengewoon secundair onderwijs.. Art. III.29. In deel V, titel 2, hoofdstuk 2, afdeling 1, onderafdeling 2 van de Codex Secundair Onderwijs wordt Onderafdeling 2. Inschrijvingsverslag en attest gewijzigd in Onderafdeling 2. Verslag en attest. Art. III.30. Artikel 294 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen, door wat volgt: Art Voor de inschrijving van een leerling in een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde school voor buitengewoon secundair onderwijs is een verslag vereist, waaruit blijkt: a) Voor een inschrijving in opleidingsvorm 1, 2 of 3: 1 dat met toepassing van de principes van artikel 136/2 1, 1 b) en 2 aantoonbaar blijkt dat het inzetten van gepaste maatregelen, met inbegrip van, compenserende en dispenserende maatregelen, onvoldoende was om de leerling het gemeenschappelijk curriculum te laten volgen. Wanneer de leerling overgaat van het buitengewoon basisonderwijs naar het buitengewoon secundair onderwijs wordt aangetoond dat het inzetten van gepaste maatregelen, met inbegrip van, compenserende en dispenserende maatregelen, onvoldoende zal zijn om de leerling het gemeenschappelijk curriculum te laten volgen; 2 dat voor een of meer vakken of substantiële onderdelen van meerdere vakken er behoefte is aan het werken op basis van een individueel curriculum; 3 dat een orthopedagogische, orthodidactische en therapeutische benadering noodzakelijk is om de onderwijsdoelstellingen te bereiken. 4 welk type en welke opleidingsvorm voor de leerling van toepassing is, als bepaald in artikel 259, 1, 1 tot 8 en 2, 1 tot 3 ; b) Voor een inschrijving in opleidingsvorm 4: 1 dat met toepassing van de principes van artikel 136/2 1, 1 b) en 2 aantoonbaar blijkt dat het inzetten van gepaste maatregelen, met inbegrip van, compenserende en dispenserende maatregelen, volstaan om de leerling het gemeenschappelijk curriculum te laten volgen maar niet binnen de context van een gewone school;

66 66 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 2 dat een orthopedagogische, orthodidactische en therapeutische benadering in een gespecialiseerde onderwijsomgeving noodzakelijk is om de onderwijsdoelstellingen te bereiken. 3 welk type voor de leerling van toepassing is, als bepaald in artikel 259, 1, 3 tot 8. De bepalingen van b), 1 en b), 2 zijn niet van toepassing op de leerlingen die onderwijs van het type 5 volgen in een ziekenhuis, een residentiële setting of een preventorium, en met toepassing van artikel 295 verder werken aan het curriculum van de oorspronkelijke school. De Centra voor Leerlingenbegeleiding zijn bevoegd voor het afleveren van het verslag. Ze betrekken daarbij de leerling, de ouders en de school. Het verslag bestaat uit een attest en een protocol ter verantwoording. Voor leerlingen die onderwijs van het type 5 volgen in een ziekenhuis is geen protocol vereist. Ook kunnen op de attesten van deze leerlingen, afkomstig uit het buitengewoon secundair onderwijs, alle opleidingsvormen vermeld worden. Op de attesten van deze leerlingen, afkomstig uit het gewoon secundair onderwijs, kan enkel opleidingsvorm 4 vermeld worden. Voor leerlingen die onderwijs van het type 5 volgen in een preventorium of residentiële setting, is een protocol alleen vereist als de school er om vraagt. 2. De Vlaamse Regering bepaalt wat het verslag moet inhouden. 3. Een leerling kan alleen buitengewoon secundair onderwijs volgen van de opleidingsvorm en van het type waarnaar hij in het verslag georiënteerd wordt. 4. Voor leerlingen die op 31 augustus 2012 ingeschreven zijn in een school voor buitengewoon onderwijs gelden de in paragraaf 1 opgenomen criteria alleen bij wijziging van onderwijsniveau of van type of van opleidingsvorm. 5. In uitzonderlijke omstandigheden en tijdens de schooljaren , en kunnen, in afwijking van 1, a), 4, en b), 3 leerlingen die voldoen aan alle andere voorwaarden van 1, a),1 tot 3 of b), 1 tot 2 toch toegelaten worden tot een type en een opleidingsvorm van buitengewoon onderwijs na gunstige beoordeling van het individuele leerlingendossier door de onderwijsinspectie die in toepassing van artikel 38, 7 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs toezicht houden op de kwaliteit van de diagnostische praktijk van de centra voor leerlingenbegeleiding. De Vlaamse Regering bepaalt de inhoudelijke en vormvereisten van het dossier en de aanvraagprocedure. De onderwijsinspectie maakt jaarlijks, ten behoeve van de Vlaamse Regering, een evaluatieverslag op over de toepassing van 5, eerste lid. Op basis van deze evaluatie past de regering desgevallend de criteria, zoals vermeld in artikel 259, 1 aan. De regering bewaakt daarbij de afstemming met de criteria zoals die gelden voor het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. Deze aanpassingen

67 Stuk 2290 ( ) Nr worden uiterlijk 6 maanden na de beslissing van de regering ter bekrachtiging voorgelegd aan het Vlaams Parlement. Art. III.31. In artikel 295 van de Codex Secundair Onderwijs worden de woorden,wanneer hij voldoet aan de bepalingen van artikel 10 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs opgeheven. Art. III.32. In artikel 297, 2, van de Codex Secundair Onderwijs worden de woorden de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs vervangen door de woorden de artikelen 291 tot en met 295. Art. III.33. In artikel 302 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in 1 opleidingsvorm 1 wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: Type 9: richtgetal 6 ; 2 in 2 opleidingsvorm 2 wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: Type 9: richtgetal 7 ; 3 in 3 opleidingsvorm 3 wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: Type 9: richtgetal 7 ; 4 in 4 opleidingsvorm 4 wordt in het vijfde lid het woord 4,75. vervangen door het woord 4,75 ; 5 in 4 opleidingsvorm 4 wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: Type 9: richtgetal 4,75.. Art. III.34. In artikel 304, 4, van de Codex Secundair Onderwijs wordt in het eerste lid de zinsnede voor de schooljaren , en vervangen door de zinsnede voor het schooljaar Art. III.35. In artikel 309, 3, van de Codex Secundair Onderwijs worden de woorden de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs vervangen door de woorden de artikelen 291 tot en met 295. Art. III.36. In artikel 311 van de Codex Secundair Onderwijs worden in paragraaf 2 de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in het zesde streepje wordt de aanduiding 1,6. vervangen door de aanduiding 1,6 ; 2 er wordt een zevende streepje toegevoegd, dat luidt als volgt: - type 9: 1,3.. Art. III.37. In artikel 312, 4, van de Codex Secundair Onderwijs wordt in het eerste lid de zinsnede voor de schooljaren , en vervangen door de zinsnede voor het schooljaar

68 68 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Art. III.38. In artikel 314/3, van de Codex Secundair Onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 paragraaf 1 word vervangen door wat volgt: 1. Een stuurgroep volgt de scholen, bedoeld in deze onderafdeling, op en evalueert hen. Deze stuurgroep bestaat uit tenminste één lid van de onderwijsinspectie, tenminste één afgevaardigde van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming, en tenminste één afgevaardigde van de representatieve vakorganisaties en eveneens, naargelang de school, tenminste één afgevaardigde van ofwel het gemeenschapsonderwijs, ofwel de representatieve verenigingen van schoolbesturen van het gesubsidieerd officieel onderwijs ofwel van het gesubsidieerd vrij onderwijs. ; 2 in paragraaf 2 worden de woorden de evaluatie vervangen door de woorden de evaluatie, op het einde van de periode vermeld in artikel 314/4, ; 3 in paragraaf 3 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: De betrokken scholen brengen jaarlijks verslag uit bij de stuurgroep. De inhoud van dit verslag wordt bepaald door de stuurgroep. Dit verslag wordt uiterlijk op 30 juni ingediend bij het Departement Onderwijs en Vorming. Na de bespreking van het verslag op de stuurgroep, zijn er bijsturingen mogelijk.. Art III.39.In artikel 326 van de Codex Secundair Onderwijs, wordt in 1 de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in de vijfde rij van de tabel wordt de zinsnede type 3, 4, 6 of 7 vervangen door de zinsnede type 3, 4, 6, 7 of 9 ; 2 in de zesde rij van de tabel wordt de zinsnede type 3 vervangen door de zinsnede type 3 of 9. Art. III.40. Artikel 333 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen, door wat volgt: Art Het buitengewoon secundair onderwijs in deze opleidingsvormen wordt verstrekt naar rata van minimum 32 lesuren en maximum 36 lesuren van 50 minuten per week, gespreid over 9 halve dagen.. Art. III.41. Aan deel V, titel 3, hoofdstuk 1, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een hoofdstuk 1/1 toegevoegd, met een afdeling 1 en een artikel 334/1, dat luidt als volgt: Hoofdstuk 1/1. Bepalingen betreffende de scholen van opleidingsvorm 1 Afdeling 1: Structuur en organisatie Art. 334/1. 1. In opleidingsvorm 1 beogen de activiteiten vooral het ontwikkelen van de zelfredzaamheid, de communicatiemogelijkheden, de senso-motoriek en de sociale vorming van de leerlingen in de contexten wonen, werken en vrije tijd.

69 Stuk 2290 ( ) Nr Opleidingsvorm 1 omvat minstens vier leerjaren. Voor iedere leerling wordt de duur ervan bepaald door de klassenraad, in samenspraak met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding. 3. In deze opleidingsvorm kunnen sociaal maatschappelijke trainingen of stages worden ingericht voor leerlingen vanaf 16 jaar, gedurende een beperkt aantal dagen. De duur en het doel ervan wordt bepaald door de klassenraad, in samenspraak met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding en zo mogelijk in samenspraak met de ouders en de leerling. Uitzonderlijk kunnen deze sociaal maatschappelijke trainingen of stages georganiseerd worden tijdens de vakanties. 4. Iedere leerling die de school verlaat na de duurtijd zoals bepaald in paragraaf 2, heeft recht op een attest, waarvan het model wordt bepaald door de Vlaamse Regering, uitgereikt door de directeur op het einde van het schooljaar of in de loop van het schooljaar.. Art. III.42. Aan deel V, titel 3, hoofdstuk 1, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een hoofdstuk 1/2 toegevoegd, met een afdeling 1 en een artikel 334/2, dat luidt als volgt: Hoofdstuk 1/2. Bepalingen betreffende de scholen van opleidingsvorm 2 Afdeling 1: Structuur en organisatie Art. 334/2. 1. Opleidingsvorm 2 omvat twee fasen, elke fase duurt ten minste twee leerjaren. 1 De eerste fase geeft voorrang aan de algemene en sociale vorming en waarborgt tevens de arbeidsgerichte vorming. Ten minste vijftien van de wekelijkse periodes worden voorbehouden aan de algemene en sociale vorming; 2 De tweede fase geeft voorrang aan de arbeidsgerichte vorming. Ten minste negen van de wekelijkse periodes worden voorbehouden aan de algemene en sociale vorming. 2. De klassenraad, in samenspraak met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, bepaalt voor iedere leerling de respectieve duur van elke fase. 3. In deze opleidingsvorm kunnen stages worden ingericht, gedurende een beperkt aantal dagen. Deze worden georganiseerd gedurende de tweede fase, tijdens het schooljaar. Uitzonderlijk kunnen deze stages georganiseerd worden tijdens de vakanties. In afwijking van het eerste lid kan een leerling tijdens het laatste jaar van de tweede fase op basis van individuele handelingsplanning, na beslissing van de klassenraad, en zo mogelijk in samenspraak met de ouders en de leerling, een stage volgen onder een alternerende vorm van stage en vorming op school op weekbasis. 4. Iedere leerling die de school verlaat na de duurtijd zoals bepaald in paragraaf 2, heeft recht op een attest, waarvan het model wordt bepaald door de Vlaamse

70 70 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Regering, uitgereikt door de directeur op het einde van het schooljaar of in de loop van het schooljaar.. Art. III.43. Artikel 336 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen, door wat volgt: Art Opleidingsvorm 3 omvat 4 fases: het observatiejaar, de opleidingsfase, de kwalificatiefase en de facultatieve integratiefase. 1 de observatiefase duurt één volledig schooljaar. De klassenraad, in samenspraak met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, kan hier door middel van een gemotiveerde beslissing voor individuele leerlingen van afwijken; 2 de opleidingsfase omvat ten minste twee schooljaren. De klassenraad, in samenspraak met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, bepaalt voor iedere leerling de duur van deze fase; 3 de kwalificatiefase omvat ten minste twee schooljaren. De klassenraad, in samenspraak met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, bepaalt voor iedere leerling de duur van deze fase. Op het einde van deze kwalificatiefase is voor de leerlingen die toegelaten worden door de klassenraad een kwalificatieproef voor de kwalificatiecommissie. Er kan geen tweede opleiding worden georganiseerd voor één leerling, indien deze reeds een getuigschrift behaald heeft; 4 de facultatieve integratiefase omvat één volledig schooljaar, in de vorm van een alternerende beroepsopleiding, bestaande uit vorming op school en werkervaring in een bedrijf. De duur van de vorming op school en de duur van de werkervaring wordt bepaald door de Vlaamse Regering. Er kan geen tweede schooljaar alternerende beroepsopleiding worden georganiseerd voor één leerling. Deze facultatieve integratiefase van één schooljaar kan bij wijze van uitzondering door de klassenraad wel verlengd worden tot een tweede schooljaar. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaronder deze verlenging mogelijk is. 2. In deze opleidingsvorm moeten stages worden ingericht, gedurende een beperkt aantal dagen. Deze worden georganiseerd gedurende de kwalificatiefase, tijdens het schooljaar. Uitzonderlijk kunnen deze stages georganiseerd worden tijdens de vakanties. De werkervaring in de integratiefase wordt organisatorisch gelijkgesteld met een stage. 3. Op het einde van de kwalificatiefase en de op het einde van de integratiefase ontvangt de leerling een studiebekrachtiging van de klassenraad. De Vlaamse Regering bepaalt de verdere regels voor de bekrachtiging van de studie door de klassenraad en de modellen van de studiebewijzen. 4. De Vlaamse Regering bepaalt de verdere regels inzake de organisatie en inhoud van opleidingsvorm 3, de mogelijke opleidingen die kunnen worden georganiseerd in opleidingvorm 3 en hun opleidingsprofielen, de verdere bevoegdheden van de klassenraad en de samenstelling en de bevoegdheden van de kwalificatiecommissie..

71 Stuk 2290 ( ) Nr Art. III.44. In de Codex Secundair Onderwijs worden de artikelen 337, 338, 339 en 340 opgeheven. Art. III.45. In de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 350/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: Art. 350/1. De programma's worden voor het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 4 aangepast aan de aard en de doelstellingen van het buitengewoon onderwijs. De aangepaste programma's moeten gelijkwaardig zijn met de programma's van het voltijds gewoon secundair onderwijs.. Art. III.46. Artikel 352 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen, door wat volgt: Art Om toegelaten te worden tot het geïntegreerd secundair onderwijs is het volgende vereist: 1 de leerling moet voldoen aan de toelatingsvoorwaarden die gelden voor het gewoon secundair onderwijs; 2 een gemotiveerd verslag, opgesteld door het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, waaruit blijkt: a) dat de leerling voldoet aan de criteria van een van de punten van artikel 259, 1, 1 tot 8, met uitzondering van 5 ; b) dat met toepassing van de principes van artikel 136/2 1, 1 b) en 2 aantoonbaar blijkt dat het inzetten van gepaste maatregelen, met inbegrip van compenserende of dispenserende maatregelen, voldoende zijn om de leerling het gemeenschappelijk curriculum te laten volgen; c) dat de leerling ten minste negen maanden voltijds buitengewoon onderwijs in het betreffende type heeft gevolgd, onmiddellijk voorafgaand aan zijn toelating tot het geïntegreerd secundair onderwijs, indien blijkt dat hij voldoet aan de criteria van artikel 259, 1, 1 of 3. De Vlaamse Regering bepaalt de inhoud van het gemotiveerd verslag. 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt voor een leerling die toegelaten werd tot het geïntegreerd secundair onderwijs op basis van een inschrijvingsverslag voor het buitengewoon onderwijs slechts een gemotiveerd verslag opgemaakt bij wijziging van het integratieplan, zoals bedoeld in artikel Om in aanmerking te komen voor aanvullende financiering of subsidiëring van een leerling in het geïntegreerd secundair onderwijs is nog een integratieplan vereist. De Vlaamse Regering bepaalt de inhoud van het integratieplan en legt de samenstelling van het integratieteam, dat het integratieplan zal opstellen, vast. 4. Leerlingen die beschikken over een verslag als vermeld in artikel 294 en die ingeschreven zijn in een school voor gewoon secundair onderwijs komen in aanmerking voor aanvullende financiering of subsidiering in het kader van het geïntegreerd secundair onderwijs..

72 72 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Art. III.47. Artikel 355 van de Codex Secundair Onderwijs wordt opgeheven. Art. III.48. In artikel 357 van de Codex Secundair Onderwijs worden de woorden of cursisten opgeheven. Art. III.49. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september Artikel III.38, 1 heeft uitwerking met ingang van 1 september Artikel III.38, 3 heeft uitwerking met ingang van 1 juni Artikel III.8, III.11 hebben uitwerking met ingang van 15 juni Hoofdstuk IV. Decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding Art. IV.1. In artikel 2 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 er wordt een punt 6 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 6 /1 compenserende maatregelen: het aanbieden van orthopedagogische of orthodidactische hulpmiddelen, waaronder technische hulpmiddelen, waardoor de doelen van het gemeenschappelijk curriculum of de doelen die na dispensatie overblijven, bereikt kunnen worden; ; 2 er wordt een punt 8 /2 ingevoegd, dat luidt als volgt: 8 /2 dispenserende maatregelen: het vrijstellen van onderdelen van het gemeenschappelijk curriculum en die, waar mogelijk, vervangen door gelijkwaardige doelstellingen, zodat de studiebekrachtiging voor het betreffende onderwijsniveau of onderdeel of de studiebekrachtiging met het oog op het doorstromen naar vervolgonderwijs niet in het gedrang komt; ; 3 er wordt een punt 12 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 12 /1 gemeenschappelijk curriculum: de goedgekeurde leerplannen die ten minste herkenbaar de doelstellingen bevatten die noodzakelijk zijn om de eindtermen te bereiken of de ontwikkelingsdoelen na te streven en de schoolgebonden planning voor het nastreven van de leergebiedoverschrijdende of vakoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen; ; 4 er wordt een punt 15 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 15/1 handelingsgerichte diagnostiek: een cyclisch zoek- en beslissingsproces waarin informatie over het individu en zijn omgeving wordt verzameld, geïnterpreteerd en afgewogen met als doel de problemen, de hulpvragen en de onderwijsbehoeften van de leerling te analyseren en te verklaren met het oog op adequate advisering voor het handelen. Het proces verloopt volgens systematische procedures, in samenwerking met de school, de ouders en de leerling en met aandacht voor positieve kenmerken en voor de wisselwerking en wederzijdse beïnvloeding van het individu en de omgeving; ; 5 er wordt een punt 15 /2 ingevoegd, dat luidt als volgt: 15 /2 handelingsgericht werken: een manier van werken die het pedagogischdidactisch handelen in de school vormgeeft op een systematische, planmatige en

73 Stuk 2290 ( ) Nr transparante wijze, die vertrekt van een duidelijke visie die gekozen en gedragen wordt door het schoolteam, en die gericht is op het formuleren van haalbare en bruikbare adviezen voor de onderwijspraktijk. De leerling, de ouders, het onderwijspersoneel, schoolinterne en schoolexterne ondersteuners werken daarvoor nauw en constructief samen. De specifieke onderwijsbehoeften van leerlingen en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en ouders staan centraal. De aandacht is daarbij gericht op mogelijkheden en positieve factoren. De leerling wordt in zijn context bekeken met aandacht voor de wisselwerking en wederzijdse beïnvloeding van het individu en de omgeving; ; Art. IV.2. In artikel 6 van hetzelfde decreet wordt het punt 4 aangevuld met een zin, die luidt als volgt: Het centrum past hierbij de principes van het handelingsgericht werken en de handelingsgerichte diagnostiek toe;. Art. IV.3. Artikel 23 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een zin, die luidt als volgt: In het bijzonder ondersteunt het centrum de scholen bij het inzetten van gepaste maatregelen, naargelang de noden van de leerlingen.. Art. IV.4. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september Hoofdstuk V. Onderwijsinspectie en pedagogische begeleidingsdiensten Afdeling I. Decreet betreffende de kwaliteit van onderwijs Art. V.1. In artikel 38 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs wordt het tweede lid van paragraaf 1 aangevuld met de volgende tekst: Het kwaliteitstoezicht op de diagnostische praktijk van de centra voor leerlingenbegeleiding in functie van de opmaak van de verslagen, vermeld in de artikelen 15 en 16 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en in de artikelen 294 en 352 van de Codex Secundair Onderwijs kan afzonderlijk van de doorlichting uitgevoerd worden. De inspectie stemt voor de uitvoering van deze opdrachtaf met het Team Inspectie Personen met een Handicap van de Zorginspectie, zoals bepaald in het Besluit van de Vlaamse Regering van 26 maart 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap Zorginspectie. De inspectie neemt de conclusies van haar kwaliteitstoezicht op in het evaluatieverslag, zoals vermeld in artikel 15, 5, derde lid van het decreet basisonderwijs en artikel 294, 5, derde lid van de Codex Secundair Onderwijs.. Art. V.2. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september Hoofdstuk VI. Andere bepalingen Afdeling I. Koninklijk besluit tot vaststelling van de wijze waarop voor de Rijksinstituten voor buitengewoon onderwijs en de tehuizen van het Rijk de ambten

74 74 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 worden bepaald van het paramedisch personeel en van het personeel toegekend in het kader van het internaat Art. VI.1. In artikel 7 van het Koninklijk Besluit nr. 184 van 30 december 1982 tot vaststelling van de wijze waarop voor de Rijksinstituten voor buitengewoon onderwijs en de tehuizen van het Rijk de ambten worden bepaald van het paramedisch personeel en van het personeel toegekend in het kader van het internaat, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 er wordt een zestiende rij in de tabel toegevoegd, die luidt als volgt: 9. basisonderwijs: 8,1 ; 2 er wordt een zeventiende rij in de tabel toegevoegd, die luidt als volgt: secundair onderwijs: 6,3. Art. VI.2. In artikel 9 van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 paragraaf 4 wordt vervangen, door wat volgt: 4. In het kader van het geïntegreerd onderwijs gericht op de begeleiding van leerlingen met een autismespectrumstoornis en in afwijking van de bepalingen van dit besluit kan de Vlaamse Regering op vraag van het schoolbestuur in het buitengewoon onderwijs voor het schooljaar , extra uren toekennen voor het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel. Het aantal extra uren bedraagt voor het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs samen maximaal 132 extra uren. In geen geval kan het schoolbestuur personeelsleden affecteren, muteren en/of vast benoemen in de extra uren. ; 2 paragrafen 5 en 6 worden opgeheven. Afdeling II. Decreet betreffende de gelijke onderwijskansen Art. VI.3. In artikel IV.7 van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-i, gewijzigd bij het decreet van 25 november 2011 betreffende het inschrijvingsrecht, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: 4. Wanneer de Commissie ten gronde adviseert en oordeelt naar recht over klachten die betrekking hebben op de toepassing van artikel 37undecies van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en artikel 110/11 van de Codex Secundair Onderwijs dan wordt de samenstelling van de Commissie uitgebreid met leden met expertise op het gebied van de praktische realisatie van redelijke aanpassingen. Daarbij wordt in elk geval de betrokkenheid verzekerd van personen met een handicap of een organisatie die hen vertegenwoordigt, van een personeelsvertegenwoordiging en een vertegenwoordiging van de onderwijsverstrekkers.. Afdeling III. Decreet betreffende het onderwijs XVIII

75 Stuk 2290 ( ) Nr Art. VI.4. In artikel XI.8 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII van 4 juli 2008, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009 en bij het decreet van 8 juli 2011, worden de woorden, en vervangen door de woorden, , en Afdeling IV. Opheffingen Art.VI.5. Het koninklijk besluit van 27 juli 1971 houdende organisatiemodaliteiten van de begeleiding der leerlingen die instellingen of afdelingen voor buitengewoon onderwijs volgen, wordt opgeheven. Art.VI.6. Het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Art. VI.7. Het ministerieel besluit van 19 september 1979 tot omschrijving van de inhoud en de bestemmelingen van het inschrijvingsverslag voorzien bij artikel 5 van de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Art. VI.8. Het ministerieel besluit van 31 maart 1980 houdende oprichting van de overlegcommissie ter uitvoering van artikel 26 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Art. VI.9. Het ministerieel besluit van 31 maart 1980 tot oprichting van de kwalificatiecommissie zoals voorzien in de artikelen 39, 40, 41 en 42 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Art. VI.10. Het ministerieel besluit van 15 april 1980 houdende vaststelling van het model van kwalificatiegetuigschrift buitengewoon secundair beroepsonderwijs, zoals vermeld in artikel 43 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Art. VI.11. Het ministerieel besluit van 15 april 1980 houdende vaststelling van het model van attest voor het buitengewoon secundair beroepsonderwijs, zoals vermeld in artikel 39, 2, van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Art. VI.12. Het ministerieel besluit van 15 april 1980 vaststelling van het model van attest voor buitengewoon secundair onderwijs tot sociale aanpassing zoals vermeld

76 76 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 in artikel 31 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Art. VI.13. Het ministerieel besluit van 15 april 1980 houdende vaststelling van het model van attest voor het buitengewoon secundair onderwijs tot sociale aanpassing en arbeidsgeschiktmaking zoals vermeld bij artikel 35 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Afdeling V. Inwerkingtreding Art. VI.14. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2012 Brussel, De minister-president van de Vlaamse Regering, Kris PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, Pascal SMET

77 Stuk 2290 ( ) Nr ADVIES VAN DE VLAAMSE ONDERWIJSRAAD

78 78 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

79 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 79

80 80 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

81 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 81

82 82 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

83 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 83

84 84 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

85 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 85

86 86 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

87 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 87

88 88 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

89 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 89

90 90 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

91 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 91

92 92 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

93 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 93

94 94 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

95 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 95

96 96 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

97 Stuk 2290 ( ) Nr PROTOCOL NR. 556 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergadering van het overkoepelend onderhandelingscomité vrij gesubsidieerd onderwijs op 16, 23 en 30 april, 7 en 14 mei, 25 en 27 juni en 2, 4 en 9 juli 2013

98 98 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

99 Stuk 2290 ( ) Nr VERKOEPELEND ONDERHANDELINGSCOMITE VRIJ GESUBSIDIEERD ONDERWIJS Brussel, 6 september 2013 PROTOCOL nr. 556 HOUDENDE DE CONCLUSIES VAN DE ONDERHANDELINGEN DIE GEVOERD WERDEN IN DE VERGADERING VAN HET OVERKOEPELEND ONDERHANDELINGSCOMITE VRIJ GESUBSIDIEERD ONDERWIJS OP 16, 23 EN 30 APRIL, 7 EN 14 MEI, 25 EN 27 JUNI EN 2, 4 EN 9 JULI 2013 over het ontwerp van decreet betreffende belangrijke en noodzakelijke maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften De afvaardiging van de overheid, werd samengesteld uit: 1. de hr. Pascal SMET, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel - voorzitter; 2. de hr. Kris PEETERS, minister-president van de Vlaamse Regering ondervoorzitter; 3. de hr. Philippe MUYTERS, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport lid; 4. de hr. Geert BOURGEOIS, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand lid, De afvaardiging van de representatieve verenigingen van de inrichtende machten, te weten: - het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs, werd vertegenwoordigd door: de hr. Paul WILLE, secretaris-generaal VSKO de hr. Chris SMITS, secretaris-generaal VVKSO de hr. Richard TIMMERMAN, secretaris-generaal VVKBuO de hr. Marc VAN DEN BRANDE, secretaris-generaal VVKBaO

100 100 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 - het Overleg Kleine Onderwijsverstrekkers, (FOPEM, IPCO, Steiner-federatie, VOOP) werd vertegenwoordigd door: mevr. Lieve VANSINTJAN, onderhandelaar de hr. Frans DE COCK, onderhandelaar De afvaardiging van de representatieve vakorganisaties, te weten: - de Algemene Centrale der Openbare Diensten, werd vertegenwoordigd door: mevr. Nancy LIBERT, afgevaardigde de hr. Georges ACHTEN, adjunct-algemeen secretaris - de Federatie van de Christelijke Syndicaten der Openbare Diensten, werd vertegenwoordigd door: mevr. Marianne COOPMAN, algemeen secretaris COV mevr. Katrien CERPENTIER, nationaal secretaris COC de hr. Kris VANBAELEN, adjunct-algemeen secretaris COV de hr. Koen VAN KERKHOVEN, nationaal secretaris COC - het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt, werd vertegenwoordigd door: de hr. Marnix HEYNDRICKX, secretaris de hr. Wauter LEENKNECHT, secretaris

101 Stuk 2290 ( ) Nr I. Engagementen van de overheid Monitoring en voortgangsrapportage met mogelijkheid tot bijsturing De overheid maakt vanaf schooljaar jaarlijks een voortgangsrapport op met de kwantitatieve analyse van de impact van het decreet ten opzichte van het referentieschooljaar Aspecten die hierin worden meegenomen zijn: de leerlingenbewegingen (gewoon-buitengewoon-verschillende types), oriënteringen door CLB, de weigeringen door scholen, de programmaties, de evolutie van de rechtstreekse instroom in het basisaanbod, de leerkrachtenbewegingen (reaffectaties, TBS, inschakeling in GON/ION ), de evolutie van de leerlingenaantallen in GON en ION, de situatie van +21- jarigen in onderwijs, de impact op de populatie in internaten en MPI s en de link met Welzijn. Samen met het rapport van de onderwijsinspectie vormen zij onderwerp van overleg met de sociale partners in functie van eventuele bijsturing. Opstart werkgroep GON-ION De overheid start in september 2013 het overleg op over de resultaten van het OBPWO Gon-Ion. Bij het overleg worden de partners die vertegenwoordigd waren in de stuurgroep van het project betrokken. Het overleg resulteert in een advies aan de minister uiterlijk eind december. Overleg met welzijn over kosten diagnostiek en uitstroom +21-jarigen De overheid verbindt zich ertoe het gesprek aan te gaan met het beleidsdomein welzijn van de Vlaamse Overheid over de uitstroommogelijkheden van de +21- jarigen uit het BUSO. De overheid verbindt zich ertoe het gesprek aan te gaan met het beleidsdomein welzijn van de Vlaamse Overheid en met de federale overheid (RIZIV) over de kosten van diagnostiek die nodig is voor het typegebonden aanbod. Uitwerking BVR waarborgregeling Bij het uitwerken van de regels over de waarborgregeling wordt vooraf informeel overlegd met de sociale partners over de principes en de uitganspunten. Bij het uitwerken van de maatregelen wordt ook rekening gehouden met de gevolgen van de verschuivingen in personeel. Uitwerking competentieontwikkeling Vanaf september 2013 zal de overheid het overleg met de sociale partners opnieuw opstarten over de invulling van de competentieontwikkeling vanaf het schooljaar De bepalingen hierover zullen opgenomen worden in OD XXIV. Voor het schooljaar word het voorstel van SNPB voor de invulling van het globaal professionaliseringstraject en de opstart van het inclusienetwerk verder besproken met de sociale partners na het zomerreces.

102 102 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 II. Standpunten van de afvaardiging van de representatieve verenigingen van de inrichtende machten. 1. Standpunt van het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs Het VSKO onderschrijft een protocol van akkoord bij het ontwerp van decreet betreffende belangrijke en noodzakelijke maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften met uitzondering van de artikels II.1, II.11 2, III.2 en III.6 2 Reeds van bij de start van de onderhandelingen over het DRAM-decreet heeft het VSKO er op gewezen dat het indertijd uitgetekende leerzorgkader het finale doel is. BNM als oplossing op korte termijn kan dus voor het VSKO enkel maar op voorwaarde dat op lange termijn leerzorg gerealiseerd kan worden. Het VSKO zal dan ook niet nalaten om de Vlaamse Regering te herinneren aan het engagement dat ze daartoe genomen heeft middels de zinsnede Daarom oordeelde de Vlaamse Regering dat er, als eerste stap en in afwachting van de realisatie van leerzorg op de langere termijn... in de memorie van toelichting. Dit engagement houdt voor het VSKO in dat toekomstgericht de belangrijke elementen uit het leerzorgkader: met name de organisatie in functie van doelgroepen, de leerzorgniveaus en de clusters nu ook door de Vlaamse overheid als einddoelen vooropgesteld worden. Het VSKO heeft altijd gepleit voor geleidelijkheid en een groeipad in functie van de middelen die de overheid ter beschikking kan stellen ter versteviging van de basisfinanciering voor basiszorg voor alle leerlingen en extra middelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. De voorstellen die nu voorliggen dreigen in sommige gevallen niet gerealiseerd te kunnen worden omdat de noodzakelijk financiële middelen en de minimale randvoorwaarden voor competentieontwikkeling en professionalisering ontbreken. Het lijkt het VSKO realistisch dat de schoolbesturen hieraan de facto de disproportionaliteit zullen moeten koppelen. Behoudens de intentie om de middelen die in het buitengewoon onderwijs vrij zouden komen omwille van de door de overheid verwachte daling van het aantal leerlingen in te blijven zetten voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, is er immers veel onduidelijkheid over de voorziene omkadering. Hoe dan ook is het voor het VSKO duidelijk dat het veralgemeend recht op redelijke aanpassingen in het gewoon onderwijs, onder meer omwille van de toegenomen overlegtijd, bijkomende omkadering zal vragen. Ook over de verwachte verschuiving van middelen (binnen BuO en van BuO naar gewoon) moet nog klaarheid komen. Het VSKO ontkent niet dat in de loop van de onderhandelingen de overheid het VSKO tegemoet gekomen is op een aantal fundamentele aspecten.

103 Stuk 2290 ( ) Nr Toch kan het VSKO zich niet akkoord verklaren met de artikels II.1 en III.2, meer bepaald met de definities van remediërende en differentiërende maatregelen en met de definities van zorgcontinuüm, brede basiszorg, verhoogde zorg en uitbreiding van zorg. Het VSKO heeft steeds geijverd voor de pedagogische vrijheid van de onderwijsverstrekker. De decretale verankering van deze definities betekent een aantasting van deze pedagogische vrijheid. Het komt de decreetgever niet toe om te interveniëren in het pedagogisch-didactisch proces. Het is niet denkbeeldig dat scholen omwille van de juridisering die hier het gevolg van kan zijn, gedwongen worden tot pedagogisch-didactische processen die omwille van het hierboven vermelde gebrek aan omkadering en competenties de capaciteiten van de school overstijgen. Met dit niet-akkoord wil het VSKO zijn medeverantwoordelijkheid voor de ontplooiing van een voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften meer aangepaste onderwijssetting zeker niet ontlopen. Het VSKO kan ook niet akkoord gaan met artikel II.11, 2 en III.6, 2. Het VSKO vindt het onaanvaardbaar dat scholen van gewoon onderwijs die bereid zijn om leerlingen in te schrijven die nood hebben aan een individueel traject, hiervoor minder omkadering krijgen dan in het buitengewoon onderwijs. In functie van een stimuleringsbeleid verwacht het VSKO dat de overheid aan deze scholen incentives geeft. 2. Standpunt van het Overleg Kleine Onderwijsverstrekkers Ondanks de onderhandelingen, helt de slotbalans voor het Overleg kleine Onderwijsverstrekkers over naar een protocol van niet akkoord met het bovenvernoemde voorontwerp. 1. De kleine onderwijsverstrekkers blijven het heel moeilijk hebben met de spreidstand die aan de basis ligt van dit decreet. De bedoeling van het voorliggende voorontwerp, is om zeer concrete maatregelen te treffen voor een aantal knelpunten op het gebied van het onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Dit wordt gesitueerd als een eerste stap en in afwachting van de realisatie van leerzorg op de langere termijn en in financieel betere tijden. Zij ervaren echter dat een aantal nieuwe maatregelen die hier worden voorgesteld ingaan tegen inclusief onderwijs als onderliggend concept voor heel het onderwijs wat het uitgangspunt is van het VN-verdrag. Ze denken dan aan de striktere definities van de typologieën voor het niet-basisaanbod, met minder vrijheid voor het zoeken van een goede plaats voor een kind dan vandaag de praktijk is.

104 104 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Dat is eveneens het geval voor de voorgestelde uitbreiding van het buitengewoon onderwijs (type 9 voor leerlingen met ASS zonder een verstandelijke beperking, type 5 ook in residentiële settings naast de universitaire ziekenhuizen en de preventoria, bijkomende mogelijkheden om OV 4 op te starten in samenwerking met een school voor gewoon secundair onderwijs). Op het moment van de realisatie van inclusief onderwijs, als basisconcept, zullen deze maatregelen moeten worden teruggedraaid. 2. De scholen van de kleine onderwijsvertrekkers hechten veel belang aan hun pedagogische eigenheid en aan hun visie op het ontwikkelde kind. Ze willen maximaal de mogelijkheid behouden om hun scholen uit te bouwen vanuit hun eigen visie en verantwoordelijkheid. OKO- scholen hebben allemaal een contract en bijzondere bepalingen onderhandeld met een CLB van een andere koepel aangezien de koepels van OKO over geen eigen CLB beschikken. Dit voorontwerp versterkt de rol van de CLB s en vergroot hun impact in het concrete schoolgebeuren. Dit is niet evident als beiden werken vanuit een andere pedagogische visie. Binnen de denkgroep Prodia zijn begrippen en procedures ontwikkeld voor gebruikt in de praktijk van de pedagogische samenwerking met scholen. Deze begrippen en denkkaders worden nu verankerd in dit voorstel. Alhoewel ze hier misschien bedoeld werden om leerlingen te behoeden voor een onterechte doorverwijzing naar het buitengewoon onderwijs, gaat dit decreet zijn stempel drukken op de onderwijspraktijk van het gewoon onderwijs. Zij zijn ervan overtuigd dat innovatieve pedagogische ideeën op deze manier minder kans zullen krijgen. OKO gelooft in de meerwaarde van diversiteit en van lokaal opgenomen verantwoordelijkheid. Zo worden de opeenvolgende fasen van het zorgcontinuüm vastgelegd.(art II.1 1,10, 11 en 12 ). In uitzonderlijke omstandigheden kan de school mits motivering een fase overslaan. In feite wordt hier een model van zorgaanpak opgelegd. Zelfs indien dit een gangbaar en vaak bruikbaar model blijkt te zijn, is deze regeling naar hun oordeel een inbreuk op de vrijheid van de onderwijsvertrekker. De maatregelen die genomen kunnen worden om leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften te ondersteunen (remediëren, compenseren, dispenseren) focussen te veel op de individuele kenmerken van leerlingen, en hebben te weinig oog voor de (pedagogische, sociale,...) context van de groep. Scholen die vanuit hun eigenheid deze nadruk willen leggen in de pedagogische praktijk botsen met deze opgelegde definities. Het effect van dit alles in de onderwijspraktijk lijkt hun te zijn dat leraren opgeroepen worden om vooral vooraf bepaalde procedures uit te voeren, en om hiertegen geen fouten te maken. Er wordt minder beroep gedaan op de verbeeldingskracht en het engagement. De kans is reëel dat leraren uitvoerders worden van vooraf bepaalde protocollen waardoor het enthousiasme voor de onderwijspraktijk in het gedrang komt.

105 Stuk 2290 ( ) Nr De eventuele oprichting van nieuwe scholen of nieuw types, moet zo vrij mogelijk kunnen gebeuren. De voorwaarden voor het oprichten van een nieuw type in scholen voor buitengewoon onderwijs werd onderworpen aan een reeks vereisten. Naast infrastructurele en materiële vereisten, moeten ook de reeds bestaande expertise of de inspanningen rond professionalisering van het team m.b.t. het nieuwe type in het dossier worden weergegeven. Bovendien kan de regering nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het oprichtingsdossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld. Scholen van kleine onderwijsvertrekkers, die niet onder de vrije-keuze regeling vallen, moeten niet een theoretische, maar een reële kans krijgen tot organisatie van een bijkomend type of een nieuwe school voor buitengewoon onderwijs. 4. Scholen die veel leerlingen opnemen die specifieke zorg nodig hebben (en die in feite als inclusieve scholen werken), verdienen hiervoor ondersteuning. In afwachting van meer budgettaire ruimte zou het daarom goed zijn om snel werk te maken van de groepering van de (meeste) GON middelen die nu aan individuele leerlingen worden toegekend. Het zou de effectiviteit van de middelen zeker verhogen. III. Standpunten van de afvaardiging van de representatieve vakorganisaties 1. Standpunt van de Algemene Centrale der Openbare Diensten ACOD Onderwijs is steeds voorstander geweest van de creatie van een type 9 van buitengewoon onderwijs voor leerlingen met een autismespectrumstoornis die geen verstandelijke beperking hebben maar kunnen niet akkoord gaan met de afstemming van de omkaderingsnorm van dit nieuwe type 9 aan deze voor het type 3 (kinderen met een emotionele of gedragsstoornis). ACOD meent dat hierdoor op termijn heel wat personeelsleden ter beschikking gesteld worden wegens ontstentenis van betrekking met gevolg dat de ASS-werking in vele scholen zwaar onder druk zal komen te staan. ACOD Onderwijs aanvaardt de decretale verankering in de opdrachtomschrijving van het gewoon onderwijs van de verplichting tot het nemen van gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen maar wijst de overheid er op dat het onderwijspersoneel vandaag de implementatie van deze begrippen in het onderwijsgebeuren onvoldoende zal kunnen toepassen aangezien zij hiervoor niet over de nodige expertise beschikken.

106 106 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 ACOD Onderwijs erkent dat de herdefiniëring van het buitengewoon basisonderwijs type 1 en type 8 en van het buitengewoon secundair onderwijs opleidingsvorm 3, type 1 als basisaanbod buitengewoon onderwijs een eerste stap is in de realisatie van leerzorg op langere termijn. ACOD Onderwijs is echter van mening dat het volledige project enkel maar kan slagen indien de overheid de nodige middelen ter beschikking zal stellen en het onderwijspersoneel de tijd zal geven om de onontbeerlijke expertise te behalen. Globaal kan ACOD Onderwijs zich grotendeels vinden in dit ontwerp van decreet. Aangezien echter voor hen de personeelsmaterie zodanig zwaar doorweegt en zij van mening zijn dat de overheid onvoldoende oog heeft voor de personeelsgevolgen (TBS/OB, ) door een te geringe omkadering te voorzien voor het nieuwe type 9, zien zij zich genoodzaakt een protocol van nietakkoord te ondertekenen. 2. Standpunt van de Federatie van de Christelijke Syndicaten der Openbare Diensten 2.1. Standpunt van het Christelijk Onderwijzersverbond (COV) Op weg naar de realisatie van leerzorg? Al van in vorige regeerperiodes is de Vlaamse regering op zoek hoe ze leerzorg of een meer inclusief onderwijs voor leerlingen met specifieke noden kan realiseren. Aan de basis van het niet slagen ligt het blijvend ontbreken van een degelijk budgettair kader, het gebrek aan individuele ondersteuning, het risico op overbevraging, het gebrek aan een plan en middelen voor competentieontwikkeling en het niet-verlenen van de waarborgen die het VN-Verdrag voorziet. Wil de overheid nog realiseren dat leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften ten volle, effectief en op voet van gelijkheid met anderen kunnen participeren aan het school- en klasgebeuren zal oplossing geboden moeten worden aan de gekende knelpunten. Afgelegde weg tijdens de onderhandelingen Een realisatie van een decreet met een aantal maatregelen voor leerlingen met specifieke noden was noodzakelijk en kon niet meer worden uitgesteld. Het COV heeft in dit dossier steeds bewust gekozen om mee te zoeken naar een oplossing voor de problemen die zich stelden in het onderwijs voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, mits er voldoende garanties zouden zijn voor het personeel en de leerlingen. Het COV is de overheid erkentelijk dat, vooral in de laatste periode van onderhandelingen, ingegaan is op de reeds lang gekende bezorgdheden en vooral gekozen heeft voor meer realisme.

107 Stuk 2290 ( ) Nr Het COV kiest er bewust voor om geen globaal akkoord maar ook geen globaal niet-akkoord over dit decreet uit te spreken. Met dit protocol wil het COV wel duidelijk de positieve en negatieve punten toelichten. Het COV is kritisch en zal de concrete implementatie van de voorgestelde maatregelen van zeer nabij opvolgen en de overheid wijzen op haar verantwoordelijkheid om daar waar nodig bijsturingen in de uitvoering te voorzien. Doelstelling van dit decreet Omwille van het blijvend ontbreken van een draagvlak voor leerzorg werd een ontwerp van decreet voorgelegd met als doelstelling een aantal maatregelen te nemen betreffende het onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon en buitengewoon onderwijs. De ambitie van de overheid is verregaander dan de titel doet vermoeden. Het regelt de organisatie van het zorgbeleid van toepassing op alle leerlingen en niet alleen op deze met specifiek onderwijsbehoeften. De artikelen II.2 en III.13 die uitdrukkelijk vermelden dat hier gaat om maatregelen die van toepassing zijn op alle leerlingen én in het bijzonder op leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Competentieontwikkeling Het COV vindt het niet correct dat de overheid bij het invoeren van onderwijshervormingen steeds minder ruimte laat voor het autonoom professioneel handelen van de leraar. Leraren worden meer en meer gereduceerd tot uitvoerders van de regels. Het zou getuigen van meer moed om te investeren in de versterking van de professionaliteit of met bijkomende personeelsleden meer ruimte te creëren voor competentieontwikkeling, collegiaal overleg en reflectie. Dit geeft meer garantie op blijvende resultaten. Het COV begrijpt ook niet dat de overheid, die reeds jaren met het dossier bezig is, het nagelaten heeft om samen met de sociale partners en pro-actief een degelijke strategie tot competentie-uitwikkeling uit te werken. Met het VN-verdrag van 13 december 2006 dat door Vlaanderen in 2009 werd geratificeerd is de plicht ontstaan om de in dat verdrag aangegane engagementen uit te voeren en er concreet gestalte aan te geven. Die decretale verankering houdt echter ook een aantal verplichtingen in die betrekking hebben op de opdracht en de taakuitvoering van de school en het personeel. Het overleg ter zake moet nog worden opgestart. Het negeren van deze bepalingen legt een zware druk op de mogelijke realisaties in het veld. Het ontbreken van die investeringen verhoogt de kans op het inroepen van disproportionaliteit omwille van de beperkte mogelijkheden in het werkveld. Organisatie van het zorgbeleid in het gewoon basisonderwijs Het COV vindt het positief dat de overheid haar oorspronkelijke visie heeft bijgestuurd over de wijze waarop er gedifferentieerd, geremedieerd,

108 108 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 gecompenseerd of gedispenseerd moest worden, of met andere woorden het hoe van het pedagogisch handelen van de individuele leraar werd bepaald. Met het bepalen van die definities en het vastleggen van het organisatorisch kader voor de school waarbij het zorgcontinuüm in de school wordt gedefinieerd heeft de overheid het maximum van de grenzen van haar bevoegdheid ruimschoots bereikt. Het COV vindt het ook positief dat door formuleren van de verwachtingen ten aanzien van de school en het CLB transparantie is gecreëerd voor en tussen alle actoren. Gemeenschappelijk curriculum Belangrijk voor het COV is dat de definitie van het gemeenschappelijk curriculum ingeschreven wordt. Dit geeft een duidelijke visie op de doelstellingen van het gewoon onderwijs in relatie met de mogelijkheden die de overheid creëert. Het COV is wel bezorgd dat de mogelijkheid om te dispenseren mogelijk het gemeenschappelijk curriculum kan uithollen. Ook zal de overheid positie moeten kiezen ten aanzien van haar andere uitspraken over de waarde van het getuigschrift basisonderwijs en de wijze waarop ze dit wil garanderen. Het kan niet dat in het ene decreet de pedagogische competentie om in te grijpen op het curriculum aan het werkveld wordt overgelaten en in volgende beleidsbeslissing een professionele beoordeling van het al dan niet behalen van een getuigschrift basisonderwijs in twijfel wordt getrokken. Verdere juridisering en toename van werkdruk Ook vreest het COV dat de mogelijkheid om af te wijken van het curriculum zal leiden tot een verdere juridisering van het onderwijs. Ondanks dat het decreet voor heel wat transparantie in het veld zorgt, leidt het decreet tot formalisatie en meer verantwoording. Dit zal leiden tot een verhoging van de werkdruk en de planlast voor het personeel. Dit legt een zware hypotheek op de mogelijkheden voor de leerlingen met specifieke noden. Gewoon onderwijs waar het kan, buitengewoon onderwijs waar het moet Het COV waardeert de inspanningen van de overheid om te zorgen dat elk kind in het gewoon onderwijs terecht kan als het mogelijk is, en dat er toegang tot het buitengewoon onderwijs is wanneer dit voor het kind nodig is. Als blijkt dat de aanpassingen om leerlingen in het gewoon onderwijs in het gemeenschappelijk curriculum te kunnen blijven meenemen disproportioneel ofwel onvoldoende zijn en er nood is aan een individueel aangepast traject kan een rechtstreekse doorverwijzing gebeuren. Voor het COV is de blijvende rechtstreekse toegang belangrijk vanuit het oogpunt van de ontwikkelingskansen voor de leerling met specifieke noden. Aangezien de overheid het nalaat om voor deze bijkomende opdrachten in bijkomende omkadering of middel te voorzien riskeert de overheid de werkelijke realisatie van gewoon onderwijs voor leerlingen met specifieke noden van bij het begin onmogelijk te maken.

109 Stuk 2290 ( ) Nr Typologie buitengewoon onderwijs Door de duidelijkheid in de definiëring die nu gecreëerd wordt over de verschillende types van het buitengewoon onderwijs en door de oprichting van een type 9 voor leerlingen met autismespectrumstoornissen zijn wij er van overtuigd dat het buitengewoon onderwijs verder kan werken aan kwaliteitsvol onderwijs voor hun leerlingen. Hiermee wordt eindelijk een punt gezet achter de subjectieve doorverwijzing naar de verschillende types van het buitengewoon onderwijs. Het was onrechtvaardig dat leerlingen met dezelfde specifieke noden op een verschillende manier omkaderd werden. Personeelsverschuivingen De overheid mag echter niet onderschatten dat de verduidelijkte typologie en de nieuwe types basisaanbod en type 9 mogelijk kan leiden tot verschuivingen van groepen personeelsleden in het veld over een periode van zes jaar. Het COV rekent er daarbij op de overheid die het nodige moet doen indien blijkt dat het ontwerp van decreet betreffende belangrijke en noodzakelijke maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften zorgt voor ontsporingen binnen onderwijs. De personeelsbewegingen moeten nauwgezet opgevolgd worden en zo nodig moeten onmiddellijk specifieke maatregelen onderhandeld worden met de sociale partners. Indien de overheid dit nalaat, zal het COV onmiddellijk zeer kritisch reageren. Ook zal in het veld de zorg voor de overdracht van de opgebouwde kennis in de verschillende scholen buitengewoon onderwijs ter harte moeten genomen worden. De overheid weet dat door dit decreet de groep personeelsleden die in het geïntegreerd en inclusief onderwijs (GON en ION) zullen tewerkgesteld worden, zal toenemen. Door het OPBWO-onderzoek1 kent de overheid ook de knelpunten inzake de arbeidsomstandigheden van de GON- en ION-personeelsleden in dat soort onderwijs, maar in plaats van de problematiek aan te pakken, verschuift ze die naar een werkgroep. Dit is geen uiting van respect voor de personeelsleden. Besparingsmaatregelen. Het COV vindt het belangrijk dat de overheid erkent dat dit ontwerp van decreet geen besparingsmaatregelen mag inhouden. In principe is het goed dat de middelen die beschikbaar komen vanuit het buitengewoon onderwijs zullen geherinvesteerd worden in het onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Maar het is niet duidelijk hoe dit principe concreet zal uitgewerkt worden. Vandaag heeft niemand zicht op de effecten daarvan. Behalve dan dat de overheid deze waarborgregeling als een enveloppefinanciering ziet en dus werkt met een gesloten budget. Het COV kan echter niet akkoord gaan met het principe van de enveloppefinanciering die gekoppeld wordt aan de waarborgregeling, er voor zorgt dat het onderwijsbudget gedeeltelijk een gesloten budget wordt. 1 OPBWO-onderzoek GON en ION anno 2012, januari 2013

110 110 Stuk 2290 ( ) Nr Standpunt van de Christelijke Onderwijscentrale (COC) Het voorliggende ontwerp van decreet heeft als doelstelling een aantal maatregelen te nemen met betrekking tot het onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Volgens de memorie van toelichting zou dit decreet ertoe moeten leiden dat leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften ten volle, effectief en op voet van gelijkheid met anderen kunnen participeren aan het school- en klasgebeuren. COC waardeert dat het voorontwerp van decreet ingaat op een aantal bekommernissen die de sociale partners in het verleden formuleerden: er is een duidelijke omschrijving van de verschillende types er is een oplossing voor een aantal specifieke doelgroepen: leerlingen met ASS, type 5, doven er wordt werk gemaakt van maatregelen die zullen leiden tot een meer gelijkvormige, kwaliteitsvolle diagnostiek de nieuwe visie op handicap wordt stapsgewijze in het buitengewoon onderwijs ingevoerd. Maar dit ontwerp van decreet is ook de wereld op zijn kop. In Vlaanderen wordt het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap eerst door het Vlaams Parlement geratificeerd in een context zonder budgettaire ruimte en daarna gaat hetzelfde parlement op het terrein maatregelen doorvoeren zónder zelf in te staan voor de waarborgen zoals voorgeschreven door het protocol bij het VN-verdrag. Omdat COC om die reden vindt dat de maatregelen die de Vlaamse Regering voorstelt niet zullen leiden tot het bereiken van de beoogde doelstelling, omdat dit decreet veel bredere gevolgen heeft dan wat de titel ervan laat vermoeden en omdat de verantwoordelijkheid voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften al te eenzijdig alleen bij de gewone scholen en hun personeelsleden wordt gelegd, gaat COC met dit ontwerp van decreet niet akkoord. 1. Gemeenschappelijk curriculum is niet meer gemeenschappelijk COC heeft het principe Gewoon onderwijs waar het kan, buitengewoon onderwijs waar het moet steeds naar voren geschoven. Gewoon onderwijs waar het kan, impliceert voor COC dat leerlingen in het gewoon onderwijs ook het gemeenschappelijke curriculum van dat onderwijs moeten volgen. Zij stellen tevreden vast dat de overheid dit principe ook hanteert, maar betreuren dat ze dit alleen maar in beginsel doet en niet doortrekt in de praktijk, zodat van dit principe niet veel overblijft. De overheid geeft aan scholen immers de bevoegdheid om af te wijken van dat gemeenschappelijke curriculum: zij kunnen aan dat curriculum voor individuele leerlingen doelen toevoegen en

111 Stuk 2290 ( ) Nr individuele leerlingen vooraf vrijstellen van het bereiken van doelen zij het op voorwaarde dat de doelen van het onderwijs nog in voldoende mate bereikt kunnen worden. Voor COC kan dit niet vanwege de volgende redenen: - het vooraf vrijstellen van doelen op zo n manier dat de doelen van het onderwijs nog in voldoende mate bereikt kunnen worden, doet vragen rijzen bij de waarde van elk van die doelen afzonderlijk - wanneer leerlingen vooraf vrijgesteld worden van het bereiken van doelen komt de gelijke behandeling van leerlingen in het gedrang. Leerlingen zonder specifieke onderwijsbehoeften dreigen dan immers strenger beoordeeld te worden dan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Van leerlingen zonder specifieke onderwijsbehoeften wordt immers verwacht dat zij doelen bereiken die voor de studiebekrachtiging van de studies blijkbaar niet noodzakelijk zijn. Als alle leerlingen van die doelen vrijgesteld worden wat omwille van het gelijkheidsprincipe een logica is die zich opdringt, dan werkt de overheid met dit decreet een nivellering van het onderwijs in de hand. - de bevoegdheid om doelen toe te voegen of te schrappen moet volgens COC een centrale bevoegdheid zijn. Daarom mag de overheid die bevoegdheid niet doorschuiven naar de individuele scholen. Leerplannen worden immers opgesteld door experten terzake en door de inspectie goedgekeurd op basis van de eindtermen vastgelegd door het Vlaams Parlement. De scholen hebben niet de deskundigheid in huis om leerplannen aan te passen in functie van de specifieke onderwijsbehoeften waarmee leerlingen zich kunnen aandienen. Ze hoeven deze deskundigheid ook niet in huis te hebben. Volgens COC komt het aan de leerplanmakers toe om vooraf zelf in de leerplannen de doelen af te lijnen die niet noodzakelijk zijn. In dezelfde zin komt het aan het Vlaams Parlement toe om te bepalen welke eindtermen niet noodzakelijk zijn voor een studiebekrachtiging. De overheid ontloopt haar verantwoordelijkheid wanneer zij deze bevoegdheden doorschuift naar de lokale scholen. - onderwijs is een collectief gebeuren. Van leraren kan niet verwacht worden dat zij per leerling aangepaste leerplannen volgen. Voor COC is het om de hierboven uiteengezette redenen duidelijk dat dit ontwerp van decreet niet zal leiden tot de beoogde doelstelling: leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften zullen niet ten volle en op voet van gelijkheid kunnen participeren aan het klasgebeuren. Maar er is meer. 2. Impact op alle leerlingen De titel van het decreet wekt de indruk dat er alleen belangrijke en noodzakelijke maatregelen genomen worden voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Dit is niet zo. Dit ontwerp van decreet breidt deze maatregelen meteen uit naar alle leerlingen door remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen, het handelingsgericht werken, het denken vanuit een zorgcontinuüm met brede basiszorg, verhoogde zorg en uitbreiding van zorg in te schrijven in het decreet basisonderwijs, de codex secundair onderwijs en het CLB-decreet. Alle maatregelen in dit decreet scheppen zo een klimaat dat de scholen zal dwingen tot aanpassingen voor potentieel alle leerlingen. Zo zullen de gevolgen van dit decreet een veel bredere impact hebben op zowel het gewoon als het

112 112 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 buitengewoon onderwijs dan de titel aangeeft. Dit decreet zal ertoe leiden dat voor minder en minder leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften de toegangsdeur naar het buitengewoon onderwijs wordt gevonden. Ze verwijzen naar de artikelen II.2 en III.13 die uitdrukkelijk vermelden dat hier gaat om maatregelen die van toepassing zijn op alle leerlingen én in het bijzonder op leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. 3. Kwaliteitsvol gewoon onderwijs Van de scholen van het gewoon onderwijs (net als van andere scholen) mag verwacht worden dat zij getuigschriften en diploma s uitreiken die de geijkte waarde hebben die de gemeenschap er aan hecht. Door scholen toe te laten (in de praktijk door ze onder druk te zetten) af te wijken van de goedgekeurde leerplannen wordt deze waarde op de helling gezet. 4. Juridisering en werkdruk Door het toepassingsgebied zo ruim te maken veroorzaakt de overheid bijkomende werkdruk en wordt juridisering nog verder in de hand gewerkt. Scholen zullen meer dan vandaag moeten motiveren waarom ze aan bepaalde onderwijsbehoeften niet tegemoet kunnen komen en bijvoorbeeld geen vrijstelling van doelen kunnen verlenen. In de praktijk dreigt het verplicht afwijken van het gemeenschappelijk curriculum veeleer de regel te zullen worden in plaats van de uitzondering die het zou moeten zijn. 5. Ingewikkelde regelgeving Iedereen die dit ontwerp van decreet leest, zal niet anders kunnen dan bevestigen dat dit een voorbeeld is van wat regelgeving niet hoort te zijn. Wanneer de overheid die deze regelgeving uitvaardigt, meer dan eens zegt dat scholen professionele organisaties zijn, hoort ze de scholen niet het leven onmogelijk te maken met buitensporig ingewikkelde en soms onleesbare regels. Het verbaast COC niet dat schoolbesturen geen directeurs meer vinden om hun scholen te leiden. 6. Pedagogisch en didactisch handelen Met dit decreet toont de Vlaamse Regering aan dat ze geen vertrouwen heeft in de scholen. De overheid bepaalt door dit ontwerp heel verregaand hoe scholen en leraren zullen moeten werken, zonder hiervoor de nodige ondersteuning te voorzien. De Vlaamse Regering wekt opnieuw de indruk van leraren alleen als professionelen te beschouwen als het er op aankomt om hen meer taken en verantwoordelijkheden toe te schuiven. Maar ze vergeet dat ook professionelen klasgebonden ondersteuning nodig hebben zoals daartoe al een eerste stap werd gezet door het toekennen van zorgmiddelen in het basisonderwijs. 7. Arbeidsomstandigheden personeelsleden Het is duidelijk dat dit decreet tot gevolg zal hebben dat er minder leerlingen in het buitengewoon onderwijs zullen zitten. Dat heeft ook effecten op het personeelsbestand. De overheid weet dat door dit decreet de groep personeelsleden die in het geïntegreerd en inclusief onderwijs (GON en

113 Stuk 2290 ( ) Nr ION) zullen tewerkgesteld worden, zal toenemen. Door het OPBWO-onderzoek 2 kent de overheid ook de knelpunten inzake de arbeidsomstandigheden van de GON- en ION-personeelsleden in dat soort onderwijs, maar in plaats van de problematiek aan te pakken, verschuift ze die naar een werkgroep. Dit is geen uiting van respect voor de personeelsleden. COC is van mening dat leraren in staat moeten zijn om les te geven aan een groep van leerlingen die divers is samengesteld, maar er zijn grenzen. Eén van die grenzen is het verlaten van het principe van het gemeenschappelijk curriculum. Het verbaast COC ook niet dat er een tekort is aan personeelsleden. De overheid werkt deze tekorten in de hand. 8. Middelen In principe is het goed dat de middelen die beschikbaar komen vanuit het buitengewoon onderwijs zullen geherinvesteerd worden in het onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Maar het is niet duidelijk hoe dit principe concreet zal uitgewerkt worden. Vandaag heeft niemand zicht op de effecten daarvan. Behalve dan dat de overheid deze waarborgregeling als een enveloppefinanciering ziet en dus werkt met een gesloten budget. Op deze manier wentelt ze haar eigen verantwoordelijkheid af. Daarenboven is de veel meer fundamentele vraag of de leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften hier beter van zullen worden. Middelen die geconcentreerd konden worden aangewend, wat leidde tot een grote expertise in het buitengewoon onderwijs, zullen nu versnipperd worden over tal van scholen. Wie beweert dat dit voor de betrokken leerlingen beter zal zijn, bedriegt zichzelf en probeert ook anderen te bedriegen. Versnippering van middelen maakt de aanwending minder efficiënt. Dus zouden er meer middelen moeten geïnvesteerd worden om de kwaliteit op peil te houden. Tot slot Op 15 juli 2011 besliste de Vlaamse Regering om, in afwachting van een invoering van leerzorg op langere termijn, een aantal dringende beleidsmaatregelen te nemen ten behoeve van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Ze nam deze beslissing omdat er een onvoldoende draagvlak was voor de gefaseerde aanpak van het dossier leerzorg met een basisdecreet en aanbouwdecreten. Onvoldoende vertrouwen, budgettaire implicaties, het risico op overbevraging van scholen en CLB s, het gebrek aan middelen voor competentieontwikkeling en het niet verlenen van de waarborgen die het VNverdrag voorziet, waren de belangrijkste punten voor dit gebrek aan draagvlak. Dit ontwerp van decreet komt niet aan deze bezwaren tegemoet. 2 OPBWO-onderzoek GON en ION anno 2012, januari 2013

114 114 Stuk 2290 ( ) Nr Standpunt van het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt Het VSOA-Onderwijs geeft een protocol van niet akkoord m.b.t. het ontwerp van decreet betreffende belangrijke en noodzakelijke maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften en maakt daarbij volgende opmerkingen. Als syndicale organisatie heeft het VSOA-Onderwijs zich altijd kritisch, maar wél open opgesteld tegenover de verschillende voorstellen en teksten inzake het ontwerp van decreet betreffende belangrijke en noodzakelijke maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Stellen dat kinderen met een beperking gemakkelijker hun weg moeten vinden naar de gewone school is een doelstelling die niemand ongenegen kan zijn. Het VSOA-Onderwijs stelt die doelstelling dan ook niet in vraag. Na consultatie van degenen die het uiteindelijk in het veld zullen moeten waarmaken; met name de personeelsleden, hebben zij daar moeten vaststellen dat er niet enkel alweer heel wat onduidelijkheid en ongerustheid heerst, maar dat er daar eveneens een duidelijke vrees bestaat dat door de implementatie van dit decreet de werkdruk nog verder zal toenemen en dat daardoor de draagkracht verder zal worden overstegen. Zij vragen zich dan ook openlijk af of het nu echt de bedoeling is om de flexibiliteit van de betrokken personeelsleden zodanig op de proef te stellen, dat de elastiek vroeg of laat bij nog meer onderwijspersoneelsleden zal breken. Zij hebben in het werkveld duidelijk moeten vaststellen, dat het geen certitude is dat het merendeel; laat staan àlle onderwijspersoneelsleden zullen kunnen omgaan met de ongetwijfeld stijgende werkdruk en planlast (toename individuele handelingsplannen, trajectbegeleiding, nog meer differentiatie, dispensatie, compensatie, regelmatig overleg, meerdere leerling met een beperking in één klas ). Bovendien zal de verhoogde aangepaste handelingsbekwaamheid van sommige onderwijspersoneelsleden niet tot stand kunnen worden gebracht enkel en alleen op basis van een professionaliseringstraject (bijscholing en / of extra- opleiding) dat hun inziens veel te laat op gang wordt gebracht. Zolang de nieuwe lichting leerkrachten die en daarvan gaan ze toch uit goed voorbereid, gevormd en effectief ook opgeleid zullen zijn om kinderen met een beperking in het gewoon onderwijs succesvol te integreren, niet het volledige corps van de onderwijspersoneelsleden zal uitmaken, zullen vele van de nu fungerende leerkrachten los van hun leeftijd en opleiding niet in staat zijn om met deze complexe leersituatie om te gaan. Aangezien zowel in het basis- als in het secundair onderwijs de draagkracht al dan niet individueel geëxpliciteerd een bepalende factor zal zijn in het welslagen van het project, ligt het voor de hand dat het weinig waarschijnlijk is dat een goede afloop van het project in het verschiet ligt. Dit ontwerp van decreet is dus niet verteerbaar voor hun achterban. De spanningsvelden en knelpunten m.b.t. competentieontwikkeling, gebrek aan draagkracht door het personeel en daarenboven de weinig stabiele financiering (versnippering van de middelen) maken dat dit een nagenoeg onmogelijke opdracht wordt.

115 Stuk 2290 ( ) Nr

116 116 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

117 Stuk 2290 ( ) Nr PROTOCOL NR. 788 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de gemeenschappelijke vergaderingen van sectorcomité X en van onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten op 16, 23 en 30 april, 7 en 14 mei, 25 en 27 juni en 2, 4 en 9 juli 2013

118 118 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

119 Stuk 2290 ( ) Nr SECTORCOMITE X ONDERWIJS (Vlaamse Gemeenschap) en COMITE VOOR DE PROVINCIALE EN PLAATSELIJKE OVERHEIDSDIENSTEN Afdeling 2 Onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap". Brussel, 6 september 2013 PROTOCOL nr. 788 HOUDENDE DE CONCLUSIES VAN DE ONDERHANDELINGEN DIE GEVOERD WERDEN IN DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERINGEN VAN SECTORCOMITE X EN VAN ONDERAFDELING "VLAAMSE GEMEENSCHAP" VAN AFDELING 2 VAN HET COMITE VOOR DE PROVINCIALE EN PLAATSELIJKE OVERHEIDSDIENSTEN OP 16, 23 EN 30 APRIL, 7 EN 14 MEI, 25 EN 27 JUNI EN 2, 4 EN 9 JULI 2013 over het ontwerp van decreet betreffende belangrijke en noodzakelijke maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften De afvaardiging van de overheid, werd samengesteld uit: 1. de hr. Kris PEETERS, minister-president van de Vlaamse Regering - voorzitter; 2. de hr. Pascal SMET, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel ondervoorzitter; 3. de hr. Philippe MUYTERS, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport lid; 4. de hr. Geert BOURGEOIS, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand lid, De afvaardiging van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap en van de representatieve verenigingen van de inrichtende machten, te weten: 1. het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, werd vertegenwoordigd door: mevr. Inge VAN TRIMPONT, directeur POC CLB mevr. Marianne DE PADUWA, deskundige de hr. Guido LIESSENS, adjunct van de directeur de hr. Marc DERAEDT, adjunct van de directeur

120 120 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 - het Onderwijssecretariaat voor Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap, werd vertegenwoordigd door: mevr. Ellen VAN DEN BLOCK, juridisch stafmedewerker de hr. Filip SMETS, diensthoofd beleidsondersteuning de hr. Johan VANWIJNSBERGHE, niveaucoördinator BaO de hr. Bruno SAGAERT, pedagogisch adviseur BaO - het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen, werd vertegenwoordigd door: de hr. Luc COPPIETERS, pedagogisch begeleider de hr. Jef VAN DE WIELE, pedagogisch begeleider De afvaardiging van de representatieve vakorganisaties, te weten: - de Algemene Centrale der Openbare Diensten, werd vertegenwoordigd door: mevr. Nancy LIBERT, afgevaardigde de hr. Georges ACHTEN, adjunct-algemeen secretaris - de Federatie van de Christelijke Syndicaten der Openbare Diensten, werd vertegenwoordigd door: mevr. Marianne COOPMAN, algemeen secretaris COV mevr. Katrien CERPENTIER, nationaal secretaris COC de hr. Kris VANBAELEN, adjunct-algemeen secretaris COV de hr. Koen VAN KERKHOVEN, nationaal secretaris COC - het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt, werd vertegenwoordigd door: de hr. Marnix HEYNDRICKX, secretaris de hr. Wauter LEENKNECHT, secretaris

121 Stuk 2290 ( ) Nr I. Engagementen van de overheid Monitoring en voortgangsrapportage met mogelijkheid tot bijsturing De overheid maakt vanaf schooljaar jaarlijks een voortgangsrapport op met de kwantitatieve analyse van de impact van het decreet ten opzichte van het referentieschooljaar Aspecten die hierin worden meegenomen zijn: de leerlingenbewegingen (gewoonbuitengewoon-verschillende types), oriënteringen door CLB, de weigeringen door scholen, de programmaties, de evolutie van de rechtstreekse instroom in het basisaanbod, de leerkrachtenbewegingen (reaffectaties, TBS, inschakeling in GON/ION ), de evolutie van de leerlingenaantallen in GON en ION, de situatie van +21-jarigen in onderwijs, de impact op de populatie in internaten en MPI s en de link met Welzijn. Samen met het rapport van de onderwijsinspectie vormen zij onderwerp van overleg met de sociale partners in functie van eventuele bijsturing. Opstart werkgroep GON-ION De overheid start in september 2013 het overleg op over de resultaten van het OBPWO Gon-Ion. Bij het overleg worden de partners die vertegenwoordigd waren in de stuurgroep van het project betrokken. Het overleg resulteert in een advies aan de minister uiterlijk eind december. Overleg met welzijn over kosten diagnostiek en uitstroom +21-jarigen De overheid verbindt zich ertoe het gesprek aan te gaan met het beleidsdomein welzijn van de Vlaamse Overheid over de uitstroommogelijkheden van de +21-jarigen uit het BUSO. De overheid verbindt zich ertoe het gesprek aan te gaan met het beleidsdomein welzijn van de Vlaamse Overheid en met de federale overheid (RIZIV) over de kosten van diagnostiek die nodig is voor het type-gebonden aanbod. Uitwerking BVR waarborgregeling Bij het uitwerken van de regels over de waarborgregeling wordt vooraf informeel overlegd met de sociale partners over de principes en de uitganspunten. Bij het uitwerken van de maatregelen wordt ook rekening gehouden met de gevolgen van de verschuivingen in personeel. Uitwerking competentieontwikkeling Vanaf september 2013 zal de overheid het overleg met de sociale partners opnieuw opstarten over de invulling van de competentieontwikkeling vanaf het schooljaar De bepalingen hierover zullen opgenomen worden in OD XXIV. Voor het schooljaar word het voorstel van SNPB voor de invulling van het globaal professionaliseringstraject en de opstart van het inclusienetwerk verder besproken met de sociale partners na het zomerreces.

122 122 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 II. Standpunten van de afvaardiging van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap en van de representatieve verenigingen van de inrichtende machten 1. Standpunt van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap Het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap gaat akkoord met de krachtlijnen van het ontwerp. Het GO! heeft bij herhaling aangegeven het concept genegen te zijn. Het GO! maakt wél nadrukkelijk voorbehoud bij de artikelen II.20 en III.56, met betrekking tot het inzetten van de middelen die zouden vrijkomen, mocht een relatieve minderkost worden gerealiseerd. Het GO! blijft bij de overheid aandringen op overgangsmaatregelen voor het grote verlies aan expertise en ondersteuning door de de facto inkrimping van de organieke omkadering, De omkadering van type 9 wordt afgestemd op die van type 3. In het verleden werd al herhaaldelijk aangetoond dat de omkadering voor type 3 ontoereikend is. Dat is ze ook voor type 9. Type 9-leerlingen konden tot nog toe in veel zwaarder omkaderde types terecht. Een en ander zal nefaste gevolgen hebben voor de tewerkstelling. Het verlies aan omkadering en aan expertise zal ook niet voor elk net éven groot zijn. Daarover bestaat ongerustheid in de scholen. Er is bovendien ook twijfel over de mogelijkheden om het nieuwe type 9 te programmeren: met welke dichtheid zal dat kunnen? Veel daarvan blijft onduidelijk. Het engagement van de overheid over de heraanwending van de middelen biedt onvoldoende garanties en laat nog te veel vragen open. Het zou zonder voorgaande zijn, mocht de overheid niet voorzien in compensatie voor het teloorgaan van zo n substantieel aandeel aan organieke omkadering. Het GO! vraagt een concrete waarborgregeling gedurende een transitieperiode: minimaal 80 % van de omkadering (in scholen, internaten en CLB s ) die verloren gaat ten opzichte van het voorgaande schooljaar, moet door het net kunnen worden gerecupereerd om in te zetten in het kader van een gerichte en kwaliteitsvolle implementatie van het decreet en voor de verbreding en verdieping van het aanbod binnen het net.

123 Stuk 2290 ( ) Nr Standpunt van het Onderwijssecretariaat voor Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap OVSG geeft een protocol van akkoord bij het ontwerp van decreet betreffende belangrijke en noodzakelijke maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Reeds tijdens de vorige legislatuur was er de vraag én de politieke wil om het buitengewoon onderwijs fundamenteel te hervormen waarbij zou afgestapt worden van de typologieën en een leerzorgmatrix zou ingevoerd worden. Helaas bleek er toen geen akkoord met de sociale partners mogelijk over de implementatiestrategie en de nodige financiële enveloppe. De ratificatie van het VN-verdrag van 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap plaatste de problematiek opnieuw bovenaan de politieke agenda zij het met een fundamenteel gewijzigde context. Het VNverdrag focust immers op de rechten van het individu hetgeen niet altijd verzoenbaar is met het feit dat onderwijs een publiek goed en dus een collectief gegeven is. Een intensieve overlegronde met de diverse sociale partners en oudergeledingen heeft geleid tot de voorliggende decretale tekst. Men heeft daarbij zeker rekening willen houden met de belangen van de kinderen in het gewoon én het buitengewoon onderwijs. Maar men kan niet anders dan vaststellen dat de grootse ambities die aan de grondslag lagen van de voorstellen uit de vorige legislatuur, danig gefnuikt zijn. OVSG blijft van mening dat er voor kinderen met specifieke onderwijsbehoeften nog bakens dienen verzet te worden, maar beseft ook dat in de gegeven omstandigheden en binnen de moeilijke context die het VNverdrag oplegt, de voorliggende tekst het hoogst haalbare is. Binnen dit kader kan OVSG instemmen met het voorliggende ontwerp. Bij deze beoordeling hielden zij ook rekening met het feit dat de overheid tijdens de lange en moeilijke onderhandelingen bereid gevonden is om een aantal pijnpunten weg te werken. Een aantal van de opgenomen definities waren oorspronkelijk zo opgesteld dat de STICORDI-methodiek en het zorgcontinuüm als enige mogelijke visie zouden worden opgelegd waardoor de pedagogische vrijheid met de voeten zou getreden worden. De finale ontwerptekst van het decreet is weliswaar danig bijgestuurd. Toch menen zij dat de druk op de pedagogische vrijheid bij de implementatie van dit decreet een belangrijk aandachtspunt blijft. Zo behoren differentiëren en remediëren tot de normale werking van een school. Het expliciet definiëren ervan dreigt de deur te openen voor restrictieve interpretatie. Hetzelfde geldt voor het begrip zorgcontinuüm.

124 124 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Een ander knelpunt was het feit dat het CLB quasi autonoom kon beslissen over het al dan niet toekennen van het verslag dat toegang geeft tot het buitengewoon onderwijs. Het is dan ook goed dat in geval van betwisting een onafhankelijke commissie bemiddelt om tot een gedragen oplossing te komen. Zij vinden zich ook in de herindeling van het buitengewoon onderwijs. In eerste instantie is er de creatie van een type basisaanbod. OVSG meent dat dit inderdaad breed moet zijn en dat de ondergraving van dit concept d.m.v. doelgroepenwerking te vermijden is. Andere positieve elementen zijn het feit dat de revaluatie van het verslag niet jaarlijks, maar tweejaarlijks kan gebeuren en dat duidelijk uitgeklaard is dat de rechtstreekse toegang tot het basisaanbod vanuit het kleuteronderwijs mogelijk blijft. Uiteraard zijn zij tevreden dat aan hun jarenlange vraag naar een specifiek type voor kinderen met autismespectrumstoornissen tegemoet gekomen wordt met het nieuwe type 9. Ook het feit dat kinderen met een spraak- en taalontwikkelingsstoornis opgenomen worden in het daartoe meest aangewezen - type 7 valt toe te juichen. Het werk stopt niet bij de creatie van een decretale tekst. Het lijkt een evidentie dat fundamentele wijzigingen in het beleid gepaard gaan met een degelijke implementatiestrategie. In het verleden mochten zij al te dikwijls de gevolgen ervaren wanneer men anders te werk gaat. De competentieontwikkeling dient nog zijn volledige beslag te krijgen en het moet nog blijken of dit voldoende is. Maar het loutere feit dat er mensen en middelen vrij gemaakt worden, is al een hele stap in de goede richting. Helaas zal de implementatie van dit decreet budgetneutraal moeten gebeuren. Zij begrijpen dat de tijd waarin extra budget op tafel gelegd kon worden voorbij is. Zij waarderen dat de garantie wordt ingeschreven dat middelen die als gevolg van dit decreet vrij komen, opnieuw voor dezelfde doelgroep zullen worden aangewend. De voorgestelde ingreep is ook te omvangrijk om alle gevolgen nu al tot in detail te kunnen inschatten. De uitgebreide monitoring waartoe de overheid zich engageert, is dan ook geen overbodige luxe. Bij deze wensen zij nogmaals de kinderen in een problematische opvoedingssituatie onder de aandacht te brengen, waarvan zij hopen dat hun situatie in het jaarlijks voortgangsrapport duidelijk naar voor komt. Ondanks de omvang blijven een aantal facetten in dit decreet onbehandeld. Het is daarom goed dat de overheid zich engageert dit najaar nog een werkgroep te faciliteren die zich op basis van het OBPWO-onderzoek buigt over GON en ION.

125 Stuk 2290 ( ) Nr Standpunt van het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen POV kan zich vinden in de voorliggende tekst. Zij ziet dit als een eerste stap naar een meer inclusief onderwijs. Een aantal positieve punten zijn: De definities worden decretaal opgenomen; De definities worden ook opgenomen in het CLB-decreet zodat zij een duidelijke gedeelde verantwoordelijkheid hebben waarop ze kunnen geëvalueerd worden; De inzet op principes van het handelingsgericht werken en de handelingsgerichte diagnostiek op het bekijken van de begeleiding als een continu proces en niet een chronologie van loshangende elementen. Opnemen van het Zorgcontinuüm Dat inzake toelating van een leerling tot het buitengewoon onderwijs de onderwijsbehoeften van de leerling moeten worden omschreven met toepassing van een classificatiesysteem dat wetenschappelijk onderbouwd is en gebaseerd is op een interactionele visie en een sociaal model van handicap. Dat zet de deur open voor toepassing van bv. de International Classification Disorder of Functioning (ICF) Oprichting van een Bemiddelingscommissie inzake attestering BuO De koppeling met competentieontwikkeling bij leerkrachten i.f.v. leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften Zij heeft echter een aantal bemerkingen: De huidige tekst gaat niet ver genoeg en mag zeker geen eindstadium zijn. De onduidelijkheid over de vrijgekomen middelen, waarvoor ze weliswaar alle begrip hebben, baart POV zorgen. De belofte om de vrijgekomen middelen aan te wenden in het buitengewoon onderwijs wat kan leiden tot een nog grotere uitgave binnen GON. De middelen zouden beter mee gaan naar waar de leerlingen gaan. De afwezigheid van instrumenten op dit moment om de maatregelen en vooral de gevolgen te monitoren is een derde bezorgdheid van POV. Ondanks deze bemerkingen die voor POV zeer belangrijk zijn, geeft POV een protocol van akkoord.

126 126 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 III. Standpunten van de afvaardiging van de representatieve vakorganisaties 1. Standpunt van de Algemene Centrale der Openbare Diensten ACOD Onderwijs is steeds voorstander geweest van de creatie van een type 9 van buitengewoon onderwijs voor leerlingen met een autismespectrumstoornis die geen verstandelijke beperking hebben maar kunnen niet akkoord gaan met de afstemming van de omkaderingsnorm van dit nieuwe type 9 aan deze voor het type 3 (kinderen met een emotionele of gedragsstoornis). ACOD meent dat hierdoor op termijn heel wat personeelsleden ter beschikking gesteld worden wegens ontstentenis van betrekking met gevolg dat de ASS-werking in vele scholen zwaar onder druk zal komen te staan. ACOD Onderwijs aanvaardt de decretale verankering in de opdrachtomschrijving van het gewoon onderwijs van de verplichting tot het nemen van gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen maar wijst de overheid er op dat het onderwijspersoneel vandaag de implementatie van deze begrippen in het onderwijsgebeuren onvoldoende zal kunnen toepassen aangezien zij hiervoor niet over de nodige expertise beschikken. ACOD Onderwijs erkent dat de herdefiniëring van het buitengewoon basisonderwijs type 1 en type 8 en van het buitengewoon secundair onderwijs opleidingsvorm 3, type 1 als basisaanbod buitengewoon onderwijs een eerste stap is in de realisatie van leerzorg op langere termijn. ACOD Onderwijs is echter van mening dat het volledige project enkel maar kan slagen indien de overheid de nodige middelen ter beschikking zal stellen en het onderwijspersoneel de tijd zal geven om de onontbeerlijke expertise te behalen. Globaal kan ACOD Onderwijs zich grotendeels vinden in dit ontwerp van decreet. Aangezien echter voor hen de personeelsmaterie zodanig zwaar doorweegt en zij van mening zijn dat de overheid onvoldoende oog heeft voor de personeelsgevolgen (TBS/OB, ) door een te geringe omkadering te voorzien voor het nieuwe type 9, zien zij zich genoodzaakt een protocol van niet-akkoord te ondertekenen.

127 Stuk 2290 ( ) Nr Standpunt van de Federatie van de Christelijke Syndicaten der Openbare Diensten 2.1. Standpunt van het Christelijk Onderwijzersverbond (COV) Op weg naar de realisatie van leerzorg? Al van in vorige regeerperiodes is de Vlaamse regering op zoek hoe ze leerzorg of een meer inclusief onderwijs voor leerlingen met specifieke noden kan realiseren. Aan de basis van het niet slagen ligt het blijvend ontbreken van een degelijk budgettair kader, het gebrek aan individuele ondersteuning, het risico op overbevraging, het gebrek aan een plan en middelen voor competentieontwikkeling en het niet-verlenen van de waarborgen die het VN-Verdrag voorziet. Wil de overheid nog realiseren dat leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften ten volle, effectief en op voet van gelijkheid met anderen kunnen participeren aan het school- en klasgebeuren zal oplossing geboden moeten worden aan de gekende knelpunten. Afgelegde weg tijdens de onderhandelingen Een realisatie van een decreet met een aantal maatregelen voor leerlingen met specifieke noden was noodzakelijk en kon niet meer worden uitgesteld. Het COV heeft in dit dossier steeds bewust gekozen om mee te zoeken naar een oplossing voor de problemen die zich stelden in het onderwijs voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, mits er voldoende garanties zouden zijn voor het personeel en de leerlingen. Het COV is de overheid erkentelijk dat, vooral in de laatste periode van onderhandelingen, ingegaan is op de reeds lang gekende bezorgdheden en vooral gekozen heeft voor meer realisme. Het COV kiest er bewust voor om geen globaal akkoord maar ook geen globaal niet-akkoord over dit decreet uit te spreken. Met dit protocol wil het COV wel duidelijk de positieve en negatieve punten toelichten. Het COV is kritisch en zal de concrete implementatie van de voorgestelde maatregelen van zeer nabij opvolgen en de overheid wijzen op haar verantwoordelijkheid om daar waar nodig bijsturingen in de uitvoering te voorzien. Doelstelling van dit decreet Omwille van het blijvend ontbreken van een draagvlak voor leerzorg werd een ontwerp van decreet voorgelegd met als doelstelling een aantal maatregelen te nemen betreffende het onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon en buitengewoon onderwijs. De ambitie van de overheid is verregaander dan de titel doet vermoeden. Het regelt de organisatie van het zorgbeleid van toepassing op alle leerlingen en niet alleen op deze met specifiek onderwijsbehoeften. De artikelen II.2 en III.13 die uitdrukkelijk vermelden dat hier gaat om maatregelen die van toepassing zijn op alle leerlingen én in het bijzonder op leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften.

128 128 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Competentieontwikkeling Het COV vindt het niet correct dat de overheid bij het invoeren van onderwijshervormingen steeds minder ruimte laat voor het autonoom professioneel handelen van de leraar. Leraren worden meer en meer gereduceerd tot uitvoerders van de regels. Het zou getuigen van meer moed om te investeren in de versterking van de professionaliteit of met bijkomende personeelsleden meer ruimte te creëren voor competentieontwikkeling, collegiaal overleg en reflectie. Dit geeft meer garantie op blijvende resultaten. Het COV begrijpt ook niet dat de overheid, die reeds jaren met het dossier bezig is, het nagelaten heeft om samen met de sociale partners en proactief een degelijke strategie tot competentie-uitwikkeling uit te werken. Met het VN-verdrag van 13 december 2006 dat door Vlaanderen in 2009 werd geratificeerd is de plicht ontstaan om de in dat verdrag aangegane engagementen uit te voeren en er concreet gestalte aan te geven. Die decretale verankering houdt echter ook een aantal verplichtingen in die betrekking hebben op de opdracht en de taakuitvoering van de school en het personeel. Het overleg ter zake moet nog worden opgestart. Het negeren van deze bepalingen legt een zware druk op de mogelijke realisaties in het veld. Het ontbreken van die investeringen verhoogt de kans op het inroepen van disproportionaliteit omwille van de beperkte mogelijkheden in het werkveld. Organisatie van het zorgbeleid in het gewoon basisonderwijs Het COV vindt het positief dat de overheid haar oorspronkelijke visie heeft bijgestuurd over de wijze waarop er gedifferentieerd, geremedieerd, gecompenseerd of gedispenseerd moest worden, of met andere woorden het hoe van het pedagogisch handelen van de individuele leraar werd bepaald. Met het bepalen van die definities en het vastleggen van het organisatorisch kader voor de school waarbij het zorgcontinuüm in de school wordt gedefinieerd heeft de overheid het maximum van de grenzen van haar bevoegdheid ruimschoots bereikt. Het COV vindt het ook positief dat door formuleren van de verwachtingen ten aanzien van de school en het CLB transparantie is gecreëerd voor en tussen alle actoren. Gemeenschappelijk curriculum Belangrijk voor het COV is dat de definitie van het gemeenschappelijk curriculum ingeschreven wordt. Dit geeft een duidelijke visie op de doelstellingen van het gewoon onderwijs in relatie met de mogelijkheden die de overheid creëert. Het COV is wel bezorgd dat de mogelijkheid om te

129 Stuk 2290 ( ) Nr dispenseren mogelijk het gemeenschappelijk curriculum kan uithollen. Ook zal de overheid positie moeten kiezen ten aanzien van haar andere uitspraken over de waarde van het getuigschrift basisonderwijs en de wijze waarop ze dit wil garanderen. Het kan niet dat in het ene decreet de pedagogische competentie om in te grijpen op het curriculum aan het werkveld wordt overgelaten en in volgende beleidsbeslissing een professionele beoordeling van het al dan niet behalen van een getuigschrift basisonderwijs in twijfel wordt getrokken. Verdere juridisering en toename van werkdruk Ook vreest het COV dat de mogelijkheid om af te wijken van het curriculum zal leiden tot een verdere juridisering van het onderwijs. Ondanks dat het decreet voor heel wat transparantie in het veld zorgt, leidt het decreet tot formalisatie en meer verantwoording. Dit zal leiden tot een verhoging van de werkdruk en de planlast voor het personeel. Dit legt een zware hypotheek op de mogelijkheden voor de leerlingen met specifieke noden. Gewoon onderwijs waar het kan, buitengewoon onderwijs waar het moet Het COV waardeert de inspanningen van de overheid om te zorgen dat elk kind in het gewoon onderwijs terecht kan als het mogelijk is, en dat er toegang tot het buitengewoon onderwijs is wanneer dit voor het kind nodig is. Als blijkt dat de aanpassingen om leerlingen in het gewoon onderwijs in het gemeenschappelijk curriculum te kunnen blijven meenemen disproportioneel ofwel onvoldoende zijn en er nood is aan een individueel aangepast traject kan een rechtstreekse doorverwijzing gebeuren. Voor het COV is de blijvende rechtstreekse toegang belangrijk vanuit het oogpunt van de ontwikkelingskansen voor de leerling met specifieke noden. Aangezien de overheid het nalaat om voor deze bijkomende opdrachten in bijkomende omkadering of middel te voorzien riskeert de overheid de werkelijke realisatie van gewoon onderwijs voor leerlingen met specifieke noden van bij het begin onmogelijk te maken. Typologie buitengewoon onderwijs Door de duidelijkheid in de definiëring die nu gecreëerd wordt over de verschillende types van het buitengewoon onderwijs en door de oprichting van een type 9 voor leerlingen met autismespectrumstoornissen zijn wij er van overtuigd dat het buitengewoon onderwijs verder kan werken aan kwaliteitsvol onderwijs voor hun leerlingen. Hiermee wordt eindelijk een punt gezet achter de subjectieve doorverwijzing naar de verschillende types van het buitengewoon onderwijs. Het was onrechtvaardig dat leerlingen met dezelfde specifieke noden op een verschillende manier omkaderd werden.

130 130 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Personeelsverschuivingen De overheid mag echter niet onderschatten dat de verduidelijkte typologie en de nieuwe types basisaanbod en type 9 mogelijk kan leiden tot verschuivingen van groepen personeelsleden in het veld over een periode van zes jaar. Het COV rekent er daarbij op de overheid die het nodige moet doen indien blijkt dat het ontwerp van decreet betreffende belangrijke en noodzakelijke maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften zorgt voor ontsporingen binnen onderwijs. De personeelsbewegingen moeten nauwgezet opgevolgd worden en zo nodig moeten onmiddellijk specifieke maatregelen onderhandeld worden met de sociale partners. Indien de overheid dit nalaat, zal het COV onmiddellijk zeer kritisch reageren. Ook zal in het veld de zorg voor de overdracht van de opgebouwde kennis in de verschillende scholen buitengewoon onderwijs ter harte moeten genomen worden. De overheid weet dat door dit decreet de groep personeelsleden die in het geïntegreerd en inclusief onderwijs (GON en ION) zullen tewerkgesteld worden, zal toenemen. Door het OPBWO-onderzoek1 kent de overheid ook de knelpunten inzake de arbeidsomstandigheden van de GON- en IONpersoneelsleden in dat soort onderwijs, maar in plaats van de problematiek aan te pakken, verschuift ze die naar een werkgroep. Dit is geen uiting van respect voor de personeelsleden. Besparingsmaatregelen. Het COV vindt het belangrijk dat de overheid erkent dat dit ontwerp van decreet geen besparingsmaatregelen mag inhouden. In principe is het goed dat de middelen die beschikbaar komen vanuit het buitengewoon onderwijs zullen geherinvesteerd worden in het onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Maar het is niet duidelijk hoe dit principe concreet zal uitgewerkt worden. Vandaag heeft niemand zicht op de effecten daarvan. Behalve dan dat de overheid deze waarborgregeling als een enveloppefinanciering ziet en dus werkt met een gesloten budget. Het COV kan echter niet akkoord gaan met het principe van de enveloppefinanciering die gekoppeld wordt aan de waarborgregeling, er voor zorgt dat het onderwijsbudget gedeeltelijk een gesloten budget wordt. 1 OPBWO-onderzoek GON en ION anno 2012, januari 2013

131 Stuk 2290 ( ) Nr Standpunt van de Christelijke Onderwijscentrale (COC) Het voorliggende ontwerp van decreet heeft als doelstelling een aantal maatregelen te nemen met betrekking tot het onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Volgens de memorie van toelichting zou dit decreet ertoe moeten leiden dat leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften ten volle, effectief en op voet van gelijkheid met anderen kunnen participeren aan het school- en klasgebeuren. COC waardeert dat het voorontwerp van decreet ingaat op een aantal bekommernissen die de sociale partners in het verleden formuleerden: er is een duidelijke omschrijving van de verschillende types er is een oplossing voor een aantal specifieke doelgroepen: leerlingen met ASS, type 5, doven er wordt werk gemaakt van maatregelen die zullen leiden tot een meer gelijkvormige, kwaliteitsvolle diagnostiek de nieuwe visie op handicap wordt stapsgewijze in het buitengewoon onderwijs ingevoerd. Maar dit ontwerp van decreet is ook de wereld op zijn kop. In Vlaanderen wordt het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap eerst door het Vlaams Parlement geratificeerd in een context zonder budgettaire ruimte en daarna gaat hetzelfde parlement op het terrein maatregelen doorvoeren zónder zelf in te staan voor de waarborgen zoals voorgeschreven door het protocol bij het VN-verdrag. Omdat COC om die reden vindt dat de maatregelen die de Vlaamse Regering voorstelt niet zullen leiden tot het bereiken van de beoogde doelstelling, omdat dit decreet veel bredere gevolgen heeft dan wat de titel ervan laat vermoeden en omdat de verantwoordelijkheid voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften al te eenzijdig alleen bij de gewone scholen en hun personeelsleden wordt gelegd, gaat COC met dit ontwerp van decreet niet akkoord. 1. Gemeenschappelijk curriculum is niet meer gemeenschappelijk COC heeft het principe Gewoon onderwijs waar het kan, buitengewoon onderwijs waar het moet steeds naar voren geschoven. Gewoon onderwijs waar het kan, impliceert voor COC dat leerlingen in het gewoon onderwijs ook het gemeenschappelijke curriculum van dat onderwijs moeten volgen. Zij stellen tevreden vast dat de overheid dit principe ook hanteert, maar betreuren dat ze dit alleen maar in beginsel doet en niet doortrekt in de praktijk, zodat van dit principe niet veel overblijft. De overheid geeft aan scholen immers de bevoegdheid om af te wijken van dat gemeenschappelijke curriculum: zij kunnen aan dat curriculum voor individuele leerlingen doelen toevoegen en

132 132 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 individuele leerlingen vooraf vrijstellen van het bereiken van doelen zij het op voorwaarde dat de doelen van het onderwijs nog in voldoende mate bereikt kunnen worden. Voor COC kan dit niet vanwege de volgende redenen: - het vooraf vrijstellen van doelen op zo n manier dat de doelen van het onderwijs nog in voldoende mate bereikt kunnen worden, doet vragen rijzen bij de waarde van elk van die doelen afzonderlijk - wanneer leerlingen vooraf vrijgesteld worden van het bereiken van doelen komt de gelijke behandeling van leerlingen in het gedrang. Leerlingen zonder specifieke onderwijsbehoeften dreigen dan immers strenger beoordeeld te worden dan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Van leerlingen zonder specifieke onderwijsbehoeften wordt immers verwacht dat zij doelen bereiken die voor de studiebekrachtiging van de studies blijkbaar niet noodzakelijk zijn. Als alle leerlingen van die doelen vrijgesteld worden wat omwille van het gelijkheidsprincipe een logica is die zich opdringt, dan werkt de overheid met dit decreet een nivellering van het onderwijs in de hand. - de bevoegdheid om doelen toe te voegen of te schrappen moet volgens COC een centrale bevoegdheid zijn. Daarom mag de overheid die bevoegdheid niet doorschuiven naar de individuele scholen. Leerplannen worden immers opgesteld door experten terzake en door de inspectie goedgekeurd op basis van de eindtermen vastgelegd door het Vlaams Parlement. De scholen hebben niet de deskundigheid in huis om leerplannen aan te passen in functie van de specifieke onderwijsbehoeften waarmee leerlingen zich kunnen aandienen. Ze hoeven deze deskundigheid ook niet in huis te hebben. Volgens COC komt het aan de leerplanmakers toe om vooraf zelf in de leerplannen de doelen af te lijnen die niet noodzakelijk zijn. In dezelfde zin komt het aan het Vlaams Parlement toe om te bepalen welke eindtermen niet noodzakelijk zijn voor een studiebekrachtiging. De overheid ontloopt haar verantwoordelijkheid wanneer zij deze bevoegdheden doorschuift naar de lokale scholen. - onderwijs is een collectief gebeuren. Van leraren kan niet verwacht worden dat zij per leerling aangepaste leerplannen volgen. Voor COC is het om de hierboven uiteengezette redenen duidelijk dat dit ontwerp van decreet niet zal leiden tot de beoogde doelstelling: leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften zullen niet ten volle en op voet van gelijkheid kunnen participeren aan het klasgebeuren. Maar er is meer. 2. Impact op alle leerlingen De titel van het decreet wekt de indruk dat er alleen belangrijke en noodzakelijke maatregelen genomen worden voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Dit is niet zo. Dit ontwerp van decreet breidt deze maatregelen meteen uit naar alle leerlingen door remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen, het handelingsgericht werken, het denken vanuit een zorgcontinuüm met brede basiszorg, verhoogde zorg en uitbreiding van zorg in te schrijven in het decreet basisonderwijs, de codex secundair onderwijs en het CLB-decreet. Alle maatregelen in dit decreet scheppen zo een klimaat dat de scholen zal dwingen tot aanpassingen voor potentieel alle leerlingen. Zo zullen de gevolgen van dit decreet een veel bredere impact hebben op zowel het gewoon als het

133 Stuk 2290 ( ) Nr buitengewoon onderwijs dan de titel aangeeft. Dit decreet zal ertoe leiden dat voor minder en minder leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften de toegangsdeur naar het buitengewoon onderwijs wordt gevonden. Ze verwijzen naar de artikelen II.2 en III.13 die uitdrukkelijk vermelden dat hier gaat om maatregelen die van toepassing zijn op alle leerlingen én in het bijzonder op leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. 3. Kwaliteitsvol gewoon onderwijs Van de scholen van het gewoon onderwijs (net als van andere scholen) mag verwacht worden dat zij getuigschriften en diploma s uitreiken die de geijkte waarde hebben die de gemeenschap er aan hecht. Door scholen toe te laten (in de praktijk door ze onder druk te zetten) af te wijken van de goedgekeurde leerplannen wordt deze waarde op de helling gezet. 4. Juridisering en werkdruk Door het toepassingsgebied zo ruim te maken veroorzaakt de overheid bijkomende werkdruk en wordt juridisering nog verder in de hand gewerkt. Scholen zullen meer dan vandaag moeten motiveren waarom ze aan bepaalde onderwijsbehoeften niet tegemoet kunnen komen en bijvoorbeeld geen vrijstelling van doelen kunnen verlenen. In de praktijk dreigt het verplicht afwijken van het gemeenschappelijk curriculum veeleer de regel te zullen worden in plaats van de uitzondering die het zou moeten zijn. 5. Ingewikkelde regelgeving Iedereen die dit ontwerp van decreet leest, zal niet anders kunnen dan bevestigen dat dit een voorbeeld is van wat regelgeving niet hoort te zijn. Wanneer de overheid die deze regelgeving uitvaardigt, meer dan eens zegt dat scholen professionele organisaties zijn, hoort ze de scholen niet het leven onmogelijk te maken met buitensporig ingewikkelde en soms onleesbare regels. Het verbaast COC niet dat schoolbesturen geen directeurs meer vinden om hun scholen te leiden. 6. Pedagogisch en didactisch handelen Met dit decreet toont de Vlaamse Regering aan dat ze geen vertrouwen heeft in de scholen. De overheid bepaalt door dit ontwerp heel verregaand hoe scholen en leraren zullen moeten werken, zonder hiervoor de nodige ondersteuning te voorzien. De Vlaamse Regering wekt opnieuw de indruk van leraren alleen als professionelen te beschouwen als het er op aankomt om hen meer taken en verantwoordelijkheden toe te schuiven. Maar ze vergeet dat ook professionelen klasgebonden ondersteuning nodig hebben zoals daartoe al een eerste stap werd gezet door het toekennen van zorgmiddelen in het basisonderwijs. 7. Arbeidsomstandigheden personeelsleden Het is duidelijk dat dit decreet tot gevolg zal hebben dat er minder leerlingen in het buitengewoon onderwijs zullen zitten. Dat heeft ook effecten op het personeelsbestand. De overheid weet dat door dit decreet de groep personeelsleden die in het geïntegreerd en inclusief onderwijs (GON en

134 134 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 ION) zullen tewerkgesteld worden, zal toenemen. Door het OPBWO-onderzoek 2 kent de overheid ook de knelpunten inzake de arbeidsomstandigheden van de GON- en ION-personeelsleden in dat soort onderwijs, maar in plaats van de problematiek aan te pakken, verschuift ze die naar een werkgroep. Dit is geen uiting van respect voor de personeelsleden. COC is van mening dat leraren in staat moeten zijn om les te geven aan een groep van leerlingen die divers is samengesteld, maar er zijn grenzen. Eén van die grenzen is het verlaten van het principe van het gemeenschappelijk curriculum. Het verbaast COC ook niet dat er een tekort is aan personeelsleden. De overheid werkt deze tekorten in de hand. 8. Middelen In principe is het goed dat de middelen die beschikbaar komen vanuit het buitengewoon onderwijs zullen geherinvesteerd worden in het onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Maar het is niet duidelijk hoe dit principe concreet zal uitgewerkt worden. Vandaag heeft niemand zicht op de effecten daarvan. Behalve dan dat de overheid deze waarborgregeling als een enveloppefinanciering ziet en dus werkt met een gesloten budget. Op deze manier wentelt ze haar eigen verantwoordelijkheid af. Daarenboven is de veel meer fundamentele vraag of de leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften hier beter van zullen worden. Middelen die geconcentreerd konden worden aangewend, wat leidde tot een grote expertise in het buitengewoon onderwijs, zullen nu versnipperd worden over tal van scholen. Wie beweert dat dit voor de betrokken leerlingen beter zal zijn, bedriegt zichzelf en probeert ook anderen te bedriegen. Versnippering van middelen maakt de aanwending minder efficiënt. Dus zouden er meer middelen moeten geïnvesteerd worden om de kwaliteit op peil te houden. Tot slot Op 15 juli 2011 besliste de Vlaamse Regering om, in afwachting van een invoering van leerzorg op langere termijn, een aantal dringende beleidsmaatregelen te nemen ten behoeve van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Ze nam deze beslissing omdat er een onvoldoende draagvlak was voor de gefaseerde aanpak van het dossier leerzorg met een basisdecreet en aanbouwdecreten. Onvoldoende vertrouwen, budgettaire implicaties, het risico op overbevraging van scholen en CLB s, het gebrek aan middelen voor competentieontwikkeling en het niet verlenen van de waarborgen die het VN-verdrag voorziet, waren de belangrijkste punten voor dit gebrek aan draagvlak. Dit ontwerp van decreet komt niet aan deze bezwaren tegemoet. 2 OPBWO-onderzoek GON en ION anno 2012, januari 2013

135 Stuk 2290 ( ) Nr Standpunt van het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt Het VSOA-Onderwijs geeft een protocol van niet akkoord m.b.t. het ontwerp van decreet betreffende belangrijke en noodzakelijke maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften en maakt daarbij volgende opmerkingen. Als syndicale organisatie heeft het VSOA-Onderwijs zich altijd kritisch, maar wél open opgesteld tegenover de verschillende voorstellen en teksten inzake het ontwerp van decreet betreffende belangrijke en noodzakelijke maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Stellen dat kinderen met een beperking gemakkelijker hun weg moeten vinden naar de gewone school is een doelstelling die niemand ongenegen kan zijn. Het VSOA-Onderwijs stelt die doelstelling dan ook niet in vraag. Na consultatie van degenen die het uiteindelijk in het veld zullen moeten waarmaken; met name de personeelsleden, hebben zij daar moeten vaststellen dat er niet enkel alweer heel wat onduidelijkheid en ongerustheid heerst, maar dat er daar eveneens een duidelijke vrees bestaat dat door de implementatie van dit decreet de werkdruk nog verder zal toenemen en dat daardoor de draagkracht verder zal worden overstegen. Zij vragen zich dan ook openlijk af of het nu echt de bedoeling is om de flexibiliteit van de betrokken personeelsleden zodanig op de proef te stellen, dat de elastiek vroeg of laat bij nog meer onderwijspersoneelsleden zal breken. Zij hebben in het werkveld duidelijk moeten vaststellen, dat het geen certitude is dat het merendeel; laat staan àlle onderwijspersoneelsleden zullen kunnen omgaan met de ongetwijfeld stijgende werkdruk en planlast (toename individuele handelingsplannen, trajectbegeleiding, nog meer differentiatie, dispensatie, compensatie, regelmatig overleg, meerdere leerling met een beperking in één klas ). Bovendien zal de verhoogde aangepaste handelingsbekwaamheid van sommige onderwijspersoneelsleden niet tot stand kunnen worden gebracht enkel en alleen op basis van een professionaliseringstraject (bijscholing en / of extra- opleiding) dat hun inziens veel te laat op gang wordt gebracht. Zolang de nieuwe lichting leerkrachten die en daarvan gaan ze toch uit goed voorbereid, gevormd en effectief ook opgeleid zullen zijn om kinderen met een beperking in het gewoon onderwijs succesvol te integreren, niet het volledige corps van de onderwijspersoneelsleden zal uitmaken, zullen vele van de nu fungerende leerkrachten los van hun leeftijd en opleiding niet in staat zijn om met deze complexe leersituatie om te gaan. Aangezien zowel in het basis- als in het secundair onderwijs de draagkracht al dan niet individueel geëxpliciteerd een bepalende factor zal zijn in het welslagen van het project, ligt het voor de hand dat het weinig waarschijnlijk is dat een goede afloop van het project in het verschiet ligt. Dit ontwerp van decreet is dus niet verteerbaar voor hun achterban. De spanningsvelden en knelpunten m.b.t. competentieontwikkeling, gebrek aan draagkracht door het personeel en daarenboven de weinig stabiele financiering (versnippering van de middelen) maken dat dit een nagenoeg onmogelijke opdracht wordt.

136 136 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

137 Stuk 2290 ( ) Nr

138 138 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

139 Stuk 2290 ( ) Nr VOORONTWERP VAN DECREET d.d. 20 september 2013

140 140 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

141 Stuk 2290 ( ) Nr Voorontwerp van decreet betreffende belangrijke en noodzakelijke maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, Na beraadslaging, BESLUIT: De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke kansen en Brussel is ermee belast, in naam van de Vlaamse Regering, bij het Vlaams Parlement het ontwerp van decreet in te dienen, waarvan de tekst volgt:

142 142 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen Artikel I.1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. Hoofdstuk II. Decreet basisonderwijs Art. II.1. In artikel 3 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 er wordt een punt 8 quater ingevoegd, dat luidt als volgt: 8 quater brede basiszorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school vanuit een visie op zorg de ontwikkeling van alle leerlingen stimuleert en problemen tracht te voorkomen door een krachtige leeromgeving te bieden, de leerlingen systematisch op te volgen en actief te werken aan het verminderen van risicofactoren en aan het versterken van beschermende factoren; ; 2 het punt 9 wordt opgeheven; 3 er wordt een punt 9 quinquies ingevoegd, dat luidt als volgt: 9 quinquies compenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school orthopedagogische of orthodidactische hulpmiddelen aanbiedt, waaronder technische hulpmiddelen, waardoor de doelen van het gemeenschappelijk curriculum of de doelen die na dispensatie voor de leerling bepaald zijn, bereikt kunnen worden; ; 4 het punt 12, opgeheven bij decreet van 22 juni 2007, wordt opnieuw opgenomen, in volgende lezing: 12 differentiërende maatregelen: maatregelen waarbij de school, binnen het gemeenschappelijk curriculum, een beperkte variatie aanbrengt in het onderwijsleerproces om beter tegemoet te komen aan de behoeften van individuele leerlingen of groepen van leerlingen; ; 5 er wordt een punt 12 bis ingevoegd, dat luidt als volgt: 12 bis dispenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school doelen toevoegt aan het gemeenschappelijk curriculum of de leerling vrijstelt van doelen van het gemeenschappelijk curriculum en die, waar mogelijk, vervangt door gelijkwaardige doelen, in die mate dat ofwel de doelen voor de studiebekrachtiging in functie van de finaliteit voor het onderwijsniveau ofwel de doelen voor het doorstromen naar het beoogde vervolgonderwijs, nog in voldoende mate kunnen bereikt worden; ; 6 er wordt een punt 12 ter ingevoegd, dat luidt als volgt: 12 ter disproportionaliteit/disproportioneel: onredelijkheid van aanpassingen aangetoond na een proces van afweging met toepassing van de criteria als vermeld in artikel 2, 2 en 3, van het Protocol van 19 juli 2007 betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België krachtens de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding; ;

143 Stuk 2290 ( ) Nr er wordt een punt 17 bis ingevoegd, dat luidt als volgt: 17 bis gemeenschappelijk curriculum: de goedgekeurde leerplannen die ten minste herkenbaar de doelen bevatten die noodzakelijk zijn om de eindtermen te bereiken of de ontwikkelingsdoelen na te streven en de school-gebonden planning voor het nastreven van de leergebied-overschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen; ; 8 er wordt een punt 28 bis ingevoegd, dat luidt als volgt: 28 bis leerling met specifieke onderwijsbehoeften: leerling met langdurige en belangrijke participatieproblemen die te wijten zijn aan het samenspel tussen: 1 één of meerdere functiebeperkingen op mentaal, psychisch, lichamelijk of zintuiglijk vlak en; 2 beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en; 3 persoonlijke en externe factoren; ; 9 er wordt een punt 47 bis ingevoegd, dat luidt als volgt: 47 bis remediërende maatregelen: maatregelen waarbij de school effectieve vormen van aangepaste leerhulp verstrekt binnen het gemeenschappelijk curriculum; ; 10 er wordt een punt 53 bis ingevoegd, dat luidt als volgt: 53 bis uitbreiding van zorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school de maatregelen uit de fase van verhoogde zorg onverkort verderzet en het CLB een proces van handelingsgerichte diagnostiek opstart. Het CLB richt zich daarbij op een uitgebreide analyse van de onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de leerling en op de ondersteuningsbehoeften van de leerkracht(en) en ouders met het oog op het formuleren van adviezen voor het optimaliseren van het proces van afstemming van het onderwijs- en opvoedingsaanbod op de zorgvraag van de leerling. Het CLB bepaalt in samenspraak met de school en de ouders welke bijkomende inzet van middelen, hulp of expertise, hetzij ten aanzien van de school of de leerling, al dan niet in zijn context, wenselijk is alsook de omvang en de duur daarvan; ; 11 het punt 55 bis, ingevoegd bij het decreet van 28 juni 2002 en opgeheven bij het decreet van 6 juli 2012, wordt opnieuw opgenomen, in volgende lezing: 55 bis verhoogde zorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school extra zorg voorziet onder de vorm van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, afgestemd op de specifieke onderwijsbehoeften van bepaalde leerlingen, en voorafgaand aan de fase van uitbreiding van zorg; ; 12 er wordt een punt 59 ingevoegd, dat luidt als volgt: 59 zorgcontinuüm: opeenvolging van de fasen in de organisatie van de onderwijsomgeving op het gebied van brede basiszorg, verhoogde zorg en uitbreiding van zorg;. Art. II.2. In artikel 8 van hetzelfde decreet, wordt het tweede lid aangevuld met een zinsnede, die luidt als volgt: Het werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het CLB en de ouders en doet, in het bijzonder voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen naargelang de noden van de leerling. De specifieke onderwijsbehoeften van

144 144 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 leerlingen en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en de ouders staan daarbij centraal.. Art. II.3. Artikel 10 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: Art Het buitengewoon basisonderwijs is ingedeeld in volgende types: 1 type basisaanbod, voor kinderen voor wie de onderwijsbehoeften dermate zijn en voor wie al tijdens het gewoon kleuteronderwijs of tijdens het gewoon lager onderwijs aantoonbaar blijkt dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen ofwel disproportioneel, ofwel onvoldoende zijn om de leerling binnen het gemeenschappelijk curriculum te kunnen blijven meenemen in een school voor gewoon onderwijs; 2 type 2, voor kinderen met een verstandelijke beperking; Kinderen met een verstandelijke beperking voldoen aan alle onderstaande criteria: a) ze hebben significante beperkingen in het intellectueel functioneren, wat op basis van een psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een totaal intelligentiequotiënt op een gestandaardiseerde en genormeerde intelligentietest kleiner of gelijk aan 60, rekening houdend met het betrouwbaarheidsinterval; b) ze hebben significante beperkingen in het sociale aanpassingsgedrag, wat op basis van psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een uitslag op een gestandaardiseerde en genormeerde schaal voor sociaal aanpassingsgedrag, die minstens drie standaarddeviaties beneden het gemiddelde ligt ten opzichte van een normgroep van leeftijdgenoten; c) de functioneringsproblemen zijn ontstaan vóór de leeftijd van 18 jaar; d) het besluit verstandelijke beperking wordt genomen na een periode van procesdiagnostiek; 3 type 3, voor kinderen met een emotionele of gedragsstoornis die geen verstandelijke beperking hebben zoals bepaald in 2 ; Kinderen met een emotionele of gedragsstoornis zijn kinderen bij wie op basis van gespecialiseerde, door een multidisciplinair team aangeleverde diagnostiek, met inbegrip van psychiatrisch onderzoek, een van de volgende problematieken wordt vastgesteld: a) een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit; b) een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis; c) de gedragsstoornis in enge zin, conduct disorder ; d) een angst- en stemmingsstoornis; 4 type 4, voor kinderen met een motorische beperking; Kinderen met een motorische beperking zijn kinderen bij wie op basis van specifieke medische diagnostiek, een uitval wordt vastgesteld in de neuromusculoskeletale en beweginggerelateerde functies, meer bepaald: a) de functies van gewrichten en beenderen; b) de spierfuncties, meer bepaald de spierkracht, de tonus en het uithoudingsvermogen, met gedeeltelijke of volledige uitval van:

145 Stuk 2290 ( ) Nr ) een van de of beide bovenste of onderste ledematen; 2) de linkerzijde, de rechterzijde of beide zijden; 3) de romp; 4) overige; c) de bewegingsfuncties; d) een door medische diagnostiek geobjectiveerde problematiek met weerslag op het beweginggerelateerd functioneren die niet terug te brengen is tot criterium a) tot en met c) maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten; 5 type 5, voor kinderen die opgenomen zijn in een ziekenhuis, een residentiële setting of verblijven in een preventorium. De regering bepaalt de voorwaarden waaraan de residentiële setting moet voldoen opdat er een school voor buitengewoon onderwijs type 5 aan verbonden kan zijn. Kinderen in type 5 beantwoorden aan alle onderstaande voorwaarden: 1 de medische, psychiatrische of residentiële opvang of begeleiding laat niet toe dat de kinderen voltijds in een school aanwezig zijn; 2 de kinderen hebben behoefte aan een individueel of geïndividualiseerd aanbod dat in de residentiële omgeving verstrekt wordt; 6 type 6, voor kinderen met een visuele beperking; Kinderen met een visuele beperking zijn kinderen bij wie op basis van specifieke oogheelkundige diagnostiek een gezichtsstoornis werd vastgesteld die beantwoordt aan minstens een van de volgende criteria: a) een optimaal gecorrigeerde gezichtsscherpte die kleiner dan of gelijk is aan 3/10 voor het beste oog; b) een of meer gezichtsvelddefecten die meer dan 50% van de centrale zone van 30 beslaan of die het gezichtsveld concentrisch tot minder dan 20 verkleinen; c) een volledige altitudinale hemianopsie, een oftalmoplegie, een oculomotorische apraxie of een oscillopsie. Onder altitudinale hemianopsie wordt verstaan: halfzijdige blindheid of blindheid in de helft van het gezichtsveld met verschillende varianten die door hersenbeschadiging veroorzaakt is. Onder oculomotorische apraxie wordt verstaan: het niet kunnen fixeren van de ogen op één voorwerp en het niet kunnen volgen van bewegende voorwerpen. Onder oftalmoplegie wordt verstaan: verlamming van de oogspieren. Onder oscillopsie wordt verstaan: subjectieve instabiliteit van het gezichtsveld of het symptoom waarbij het beeld dat iemand van de omgeving heeft, beweegt zodra het hoofd wordt bewogen; d) een ernstige gezichtsstoornis die uit een geobjectiveerde cerebrale pathologie voortvloeit, zoals cerebrale visuele inperking; e) een door een oogarts geobjectiveerde visuele problematiek die niet tot criterium a) tot en met d) terug te brengen is, maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten; 7 type 7, voor kinderen met een auditieve beperking of een spraak- of taalstoornis;

146 146 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Kinderen met een auditieve beperking zijn kinderen die, op basis van een audiologisch onderzoek door een neus-keel-en-oor-arts, beantwoorden aan een van de onderstaande criteria: a) volgens de Fletcher-index een gemiddeld gehoorverlies hebben voor de frequenties 500, 1000 en 2000 Hz van 40 db of meer voor het beste oor zonder correctie; b) als de Fletcher-index minder dan 40 db bedraagt: een foneemscore van 80% of minder hebben bij de spraakaudiometrie met woorden met een medeklinker klinker medeklinker-samenstelling bij 70 db geluidsterkte; c) een door een neus-keel-en-oor-arts geobjectiveerde auditieve problematiek hebben die niet terug te brengen is tot criterium a) of b), maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten; Kinderen met een spraak- of taalstoornis zijn kinderen zonder een verstandelijke beperking, zoals bepaald in 2,waarvoor, op basis van een multidisciplinair onderzoek door een erkend gespecialiseerd team met minstens een logopedist, audioloog en neus-keel-en-oor-arts, een van de volgende problematieken wordt vastgesteld: a) voor leerlingen jonger dan 6 jaar: a. kinderafasie met een terugval in de taalontwikkeling of b. een vermoeden van ontwikkelingsdysfasie, gebaseerd op de vaststelling van een zeer moeizame spraak- en taalontwikkeling en met een duidelijke impact op schoolse activiteiten b) voor leerlingen vanaf 6 jaar: diagnose ontwikkelingsdysfasie of kinderafasie; 8 type 9, voor kinderen met een autismespectrumstoornis en die geen verstandelijke beperking hebben zoals bepaald in 2 ; Kinderen met een autismespectrumstoornis zijn kinderen bij wie op basis van gespecialiseerde, door een multidisciplinair team aangeleverde diagnostiek, met inbegrip van psychiatrisch onderzoek, een van de volgende problematieken wordt vastgesteld: a) de autistische stoornis; b) een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet-anders-omschreven. Het basisaanbod buitengewoon onderwijs wordt niet erkend, gefinancierd of gesubsidieerd in het buitengewoon kleuteronderwijs. 2. De regering legt diagnostische protocollen vast voor de oriëntering naar de types als vermeld in 1, 2 tot 8.. Art. II.4. Artikel 15 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt vervangen door wat volgt: Art Naast de toelatingsvoorwaarden bepaald in de artikelen 12 1 en 13 4 is voor de toelating van een leerling tot het buitengewoon onderwijs, met uitzondering voor de toelating tot type 5, een verslag van een CLB vereist, opgesteld met inachtname van artikel 37 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de Centra voor Leerlingenbegeleiding, waaruit blijkt:

147 Stuk 2290 ( ) Nr dat de fasen van het zorgcontinuüm voor de betreffende leerling werden doorlopen, tenzij de school in uitzonderlijke omstandigheden kan motiveren dat het doorlopen van een bepaalde fase niet relevant is; 2 dat met toepassing van de principes van artikel 8, tweede lid, de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen die nodig zijn om de leerling binnen het gemeenschappelijk curriculum te blijven meenemen, ofwel disproportioneel, ofwel onvoldoende zijn; 3 dat de onderwijsbehoeften van de leerling werden omschreven met toepassing van een classificatiesysteem dat wetenschappelijk onderbouwd is en gebaseerd is op een interactionele visie en een sociaal model van handicap; 4 dat de onderwijsbehoeften niet louter toe te schrijven zijn aan een SES-kenmerk van de leerling, vermeld in artikel 133; 5 welk type voor de leerling van toepassing is, als bepaald in artikel 10, 1, 1 tot 8, met uitzondering van Voor een leerling die voor het eerst naar school gaat en wil starten in het buitengewoon onderwijs moet in afwijking van 1, 1 en 2 worden aangetoond dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen, disproportioneel of onvoldoende zullen zijn om de leerling in het gemeenschappelijk curriculum mee te nemen en moet in afwijking van 1, 5 bepaald worden welk type voor de leerling van toepassing is, als bepaald in artikel 10 1, 2 tot 8, met uitzondering van Het verslag bestaat uit een attest en een protocol ter verantwoording. De regering bepaalt wat het verslag moet inhouden. 4. Een leerling kan alleen het buitengewoon onderwijs volgen van het type waarnaar hij in het verslag georiënteerd wordt, met uitzondering van type Voor leerlingen die tijdens het schooljaar ingeschreven waren in een school voor buitengewoon onderwijs geldt 1 alleen bij wijziging van onderwijsniveau of van type. 6. Wanneer niet meer voldaan is aan de voorwaarden van 1, 2 en 3 kan het CLB op eigen initiatief, op vraag van de ouders of op vraag van de school, het verslag opheffen. 7. Bij onenigheid tussen ouders, school en CLB over het afleveren van het verslag kan, op initiatief van een van de betrokken partijen, een beroep gedaan worden op een Vlaamse Bemiddelingscommissie. De regering bepaalt de samenstelling, de bevoegdheden en de werkingsprincipes van deze commissie. Art. II.5. Artikel 16 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 mei 2004, wordt vervangen door wat volgt: Art Naast de toelatingsvoorwaarden bepaald in de artikelen 12 en 13 is voor de toelating van een leerling tot het geïntegreerd onderwijs een gemotiveerd verslag van een CLB vereist, waaruit blijkt:

148 148 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 1 dat, met toepassing van de principes van artikel 8, tweede lid, het inzetten van de ondersteuning in het kader van het geïntegreerd onderwijs, in combinatie met compenserende of dispenserende maatregelen, nodig en voldoende geacht wordt om de leerling het gemeenschappelijk curriculum te laten volgen; 2 dat de leerling voldoet aan de criteria van een van de punten van artikel 10, 1, 1 tot 8, met uitzondering van 5 ; 3 dat de leerling ten minste negen maanden voltijds buitengewoon onderwijs in het betreffende type heeft gevolgd, onmiddellijk voorafgaand aan zijn toelating tot het geïntegreerd basisonderwijs, indien blijkt dat hij voldoet aan de criteria van artikel 10, 1, 1. De regering bepaalt de inhoud van het gemotiveerd verslag en kan in uitvoering van artikel 173septies de bepaling van artikel 16, 1, 3 opheffen. 2. In afwijking van 1 wordt voor een leerling, die toegelaten werd tot het geïntegreerd onderwijs op basis van een inschrijvingsverslag voor het buitengewoon onderwijs, slechts een gemotiveerd verslag opgemaakt bij wijziging van het integratieplan, zoals bedoeld in 3, derde lid. 3. Om in aanmerking te komen voor aanvullende financiering of subsidiëring van een leerling in het geïntegreerd onderwijs is nog een integratieplan vereist. De regering bepaalt de inhoud van het integratieplan en legt de samenstelling van het integratieteam, dat het integratieplan zal opstellen, vast. Een nieuw integratieplan wordt opgesteld bij de wijziging van: de aard van de integratie, de aard en de ernst van de handicap of het onderwijsniveau, met inbegrip van het beroepenveld, de studierichting, de afdeling of de opties. Bij wijziging van het integratieteam kan het bestaande integratieplan bevestigd worden. 4. Wanneer voor een leerling die beschikt over een verslag als vermeld in artikel 15 een gemotiveerd verslag wordt opgemaakt, vervalt het verslag als vermeld in artikel 15.. Art. II.6. In artikel 19 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001 wordt aan 2, een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: Een inschrijving in het type basisaanbod is maximaal twee schooljaren geldig. Aan het einde van deze periode volgt een evaluatie door de klassenraad en het CLB. Wanneer de klassenraad en het CLB op basis van deze evaluatie beslissen dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, disproportioneel of onvoldoende zullen zijn om de leerling het gemeenschappelijk curriculum te laten volgen in een school voor gewoon onderwijs en een verder verblijf in het basisaanbod nodig is, bevestigt het CLB dit door de opmaak van een nieuw verslag, als vermeld in artikel 15, dat de inschrijving verlengt met maximaal twee schooljaren. Ten laatste na 2 schooljaren volgt opnieuw een evaluatie. Wanneer de klassenraad en het CLB op basis van de evaluatie beslissen dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of

149 Stuk 2290 ( ) Nr dispenserende maatregelen wel proportioneel zullen zijn om de leerling het gemeenschappelijk curriculum te laten volgen in een school voor gewoon onderwijs dan: 1 ondersteunen de school voor buitengewoon onderwijs en het CLB de ouders bij het vinden van een school voor gewoon onderwijs waar de leerling kan ingeschreven worden; 2 maken de betrokken scholen, de CLB en de ouders afspraken in functie van een vlotte overgang van de leerling van de school voor buitengewoon onderwijs naar de school voor gewoon onderwijs. Art. II.7. Artikel 25bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt opgeheven. Art. II.8. In artikel 26 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt in 2 het woord CABO vervangen door het woord onderwijsinspectie. Art. II.9. Artikel 30 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 10 juli 2003, wordt opgeheven. Art. II.10. In artikel 35 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001, 8 mei 2009 en 9 juli 2010 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in 1wordt het woord CABO vervangen door onderwijsinspectie ; 2 2 wordt vervangen door wat volgt: De ouders kiezen in overleg met het CLB de dichtstbijzijnde school voor buitengewoon onderwijs van hun vrije keuze om het permanent onderwijs aan huis te organiseren. Omwille van omstandigheden eigen aan het kind en mits omstandige motivering kan een andere school voor buitengewoon onderwijs worden gekozen. Art. II.11. Artikel 37undecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011, wordt vervangen door wat volgt: Art.37undecies. 1. Het recht op inschrijving, vermeld in artikel 37bis, 1, geldt onverkort voor leerlingen die het gemeenschappelijk curriculum kunnen volgen met toepassing van gepaste maatregelen, zoals remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, die proportioneel zijn. Leerlingen voor wie deze aanpassingen worden toegepast, blijven in aanmerking komen voor de gewone studiebekrachtiging toegekend door de klassenraad. 2. Leerlingen die beschikken over een verslag als vermeld in artikel 15 worden door een school voor gewoon onderwijs onder ontbindende voorwaarde ingeschreven. De school organiseert overleg met de ouders, de klassenraad en het CLB, over de aanpassingen die nodig zijn om de leerling mee te nemen in het gemeenschappelijk curriculum of om de leerling studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum. Indien na het overleg de school de disproportionaliteit van de aanpassingen die nodig zijn, bevestigt, wordt de inschrijving ontbonden op het moment dat deze leerling in een andere school is ingeschreven en uiterlijk 1 maand, vakantieperioden niet inbegrepen, na de kennisgeving van de bevestiging van de disproportionaliteit.

150 150 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Wanneer de school de aanpassingen wel proportioneel acht, komen deze leerlingen op dezelfde wijze als leerlingen met een gemotiveerd verslag in aanmerking voor aanvullende financiering of subsidiëring zoals van toepassing in het kader van het geïntegreerd onderwijs.. 3. Wanneer tijdens de schoolloopbaan de nood aan aanpassingen voor een leerling wijzigt en de vastgestelde onderwijsbehoeften van die aard zijn dat voor de leerling een verslag, als vermeld in artikel 15, nodig is, organiseert de school een overleg met de klassenraad, de ouders en het CLB en beslist op basis daarvan en nadat het verslag werd afgeleverd, om de leerling op vraag van de ouders studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum of om de inschrijving van de leerling voor het daaropvolgende schooljaar te ontbinden.. Art. II.12. In artikel 37quindecies, 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en gewijzigd bij het decreet van 8 juni 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 het eerste lid wordt opgeheven; 2 in het tweede lid, dat eerste lid wordt, worden de woorden op basis van andere bepalingen dan deze van artikel 37undecies, opgeheven. Art. II.13. In artikel 37sedecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011, wordt een 4 toegevoegd, die luidt als volgt: 4. Onverminderd de toepassing van 1 tot 3, kan de CLR het dossier aanhangig maken bij het orgaan dat in toepassing van artikel 33, 2, van het VN-Verdrag van 13 december 2006 inzake de Rechten van Personen met een Handicap en in toepassing van artikel 40 van het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid het mandaat heeft van onafhankelijk mechanisme.. Art. II.14. In artikel 85quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden in 1 de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in de zesde rij wordt de zinsnede type 1, 2 en 8 vervangen door de zinsnede type basisaanbod en type 2 ; 2 in de zevende rij van de tabel wordt de zinsnede type 3, 4, 6 of 7 vervangen door de zinsnede type 4, 6 of 7 ; 3 in de achtste rij van de tabel wordt de zinsnede type 3 vervangen door zinsnede type 3 of 9. Art. II.15. In artikel 101 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 1 wordt vervangen door wat volgt: 1. In elke gefinancierde of gesubsidieerde school voor buitengewoon onderwijs die voldoet aan de door de regering vastgelegde rationalisatienormen kunnen per 1 september types van vrije keuze, met uitzondering van type 5, worden gefinancierd of gesubsidieerd indien het type binnen de provincie niet georganiseerd wordt in een school van dezelfde groep. ; 2 er wordt een 4 en een 5 toegevoegd, die luiden als volgt:

151 Stuk 2290 ( ) Nr In aanvulling op 1 tot 3 moet een schoolbestuur dat een nieuw type van vrije keuze wil oprichten een oprichtingsdossier indienen. Dit oprichtingsdossier moet ten minste voldoen aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden: 1 het schoolbestuur is verantwoordelijk voor het indienen van het dossier na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het lokaal comité. 2 de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor het nieuwe type; 3 de reeds bestaande expertise of de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot het nieuwe type worden in het dossier weergegeven. De regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het oprichtingsdossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld. 5. De oprichting vanaf 1 september van een nieuw type van vrije keuze kan pas na een gunstige beslissing van de regering. Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het oprichtingsdossier aan Agodi. In afwijking van het voorgaande lid, kunnen voor de oprichting vanaf 1 september 2014 van een type 9 van vrije keuze gemotiveerde aanvragen bij Agodi ingediend worden tot uiterlijk 1 maart De regering neemt deze beslissing na advies van Agodi en de onderwijsinspectie.. Art. II.16. In artikel 111 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt een 3, 4 en 5 toegevoegd, die luiden als volgt: 3. In aanvulling op 1 en 2 moet een schoolbestuur dat een nieuw type wil oprichten een oprichtingsdossier indienen. Dit oprichtingsdossier moet ten minste voldoen aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden: 1 het schoolbestuur is verantwoordelijk voor het indienen van het dossier na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het lokaal comité; 2 het dossier bevat een omgevingsanalyse die de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid van het programmatievoorstel motiveert. Bij de omgevingsanalyse wordt, waar dit voor de betrokken schoolpopulatie relevant is, de link met eventuele aangepaste begeleidingsmogelijkheden, met inbegrip van schoolexterne begeleidingsmogelijkheden voor kinderen met bijkomende zorgbehoeften, expliciet behandeld; 3 de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor het nieuwe type; 4 de reeds bestaande expertise of de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot het nieuwe type worden in het dossier weergegeven.

152 152 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 De regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het oprichtingsdossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld. 4. De oprichting vanaf 1 september van een nieuw type kan pas na een gunstige beslissing van de regering. Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het oprichtingsdossier aan Agodi, dat de aanvraag voor administratief-technisch en inhoudelijk advies aan de Vlaamse Onderwijsraad bezorgt. In afwijking van het voorgaande lid, kunnen voor de oprichting vanaf 1 september 2014 van type 9 gemotiveerde aanvragen bij Agodi ingediend worden tot uiterlijk 1 maart De regering neemt deze beslissing na advies van de Vlaamse Onderwijsraad over de gegrondheid van de lokale behoefte aan extra aanbod en na advies van Agodi en de onderwijsinspectie. 5. De scholen voor buitengewoon basisonderwijs die tijdens het schooljaar een aanbod type 1 of type 8 aanboden, bieden vanaf 1 september 2014 het basisaanbod aan als vermeld in artikel 10 1, 1.. Art. II.17. In artikel 139duodecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt in 1, 1 de zinsnede type 1 vervangen door de zinsnede type basisaanbod. Art. II.18. In artikel 155, 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006 en het laatst gewijzigd bij decreet van 5 juli 2013, wordt in het eerste lid de zinsnede voor het schooljaar vervangen door de zinsnede voor het schooljaar Art. II.19. In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk XIIquinquies ingevoegd dat luidt als volgt: Hoofdstuk XIIquinquies. - Waarborgregeling bij daling van het leerlingenaantal in het buitengewoon onderwijs Art. II.20. In hoofdstuk XIIquinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij artikel II.19, wordt een artikel 173septies ingevoegd, dat luidt als volgt: Art. 173septies. 1. Bij het realiseren van een relatieve minderkost in het buitengewoon basisonderwijs ten opzichte van het referentieschooljaar , worden per schooljaar de vrijgekomen middelen, via enveloppefinanciering, ingezet voor de ondersteuning van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. 2. De regering bepaalt de procedure voor de berekening van de enveloppe en de wijze waarop deze middelen kunnen worden ingezet voor uitbreiding van zorg in de scholen voor gewoon onderwijs of voor versterking van onderwijs op maat in scholen voor buitengewoon onderwijs en voor welke leerlingen deze middelen kunnen worden aangewend..

153 Stuk 2290 ( ) Nr Art. II.21. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2014, met uitzondering van de artikelen II.1, II.2, II.3, II.4, II.5, II.7, II.8, II.9, II.10, II.11, II.12, II.13, II.15 en II.16 die in werking treden op 1 januari 2014 voor inschrijvingen die betrekking hebben op het schooljaar Hoofdstuk III. Secundair onderwijs Afdeling I. Codex Secundair Onderwijs Art. III.1. In artikel 2, 3, van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in het eerste lid worden na het woord onderwijs de woorden,met uitzondering van artikel 357, dat niet van toepassing is op het buitengewoon secundair onderwijs, maar enkel op het door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd voltijds gewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs ingevoegd; b) er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: De artikelen 351 tot en met 356 gelden ook voor het door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd voltijds gewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs.. Art. III.2. In artikel 3 van de Codex Secundair Onderwijs, het laatst gewijzigd bij het decreet van19 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 er wordt een punt 9 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 9 /1 brede basiszorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school vanuit een visie op zorg de ontwikkeling van alle leerlingen stimuleert en problemen tracht te voorkomen door een krachtige leeromgeving te bieden, de leerlingen systematisch op te volgen en actief te werken aan het verminderen van risicofactoren en aan het versterken van beschermende factoren; ; 2 er wordt een punt 10 /2 ingevoegd, dat luidt als volgt: 10 /2 compenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school orthopedagogische of orthodidactische hulpmiddelen aanbiedt, waaronder technische hulpmiddelen, waardoor de doelen van het gemeenschappelijk curriculum of de doelen die na dispensatie voor de leerling bepaald zijn, bereikt kunnen worden; ; 3 er wordt een punt 12 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 12 /1 differentiërende maatregelen: maatregelen waarbij de school, binnen het gemeenschappelijk curriculum, een beperkte variatie in het onderwijsleerproces aanbrengt om beter tegemoet te komen aan de behoeften van individuele leerlingen of groepen van leerlingen; ; 4 er wordt een punt 12 /2 ingevoegd, dat luidt als volgt:

154 154 Stuk 2290 ( ) Nr /2 dispenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school doelen toevoegt aan het gemeenschappelijk curriculum of de leerling vrijstelt van doelen van het gemeenschappelijk curriculum en die, waar mogelijk, vervangt door gelijkwaardige doelen, in die mate dat ofwel de doelen voor de studiebekrachtiging in functie van de finaliteit voor het betreffende structuuronderdeel ofwel de doelen voor het doorstromen naar het beoogde vervolgonderwijs of naar de arbeidsmarkt nog in voldoende mate kunnen bereikt worden; ; 5 er wordt een punt 12 /3 ingevoegd, dat luidt als volgt: 12 /3 disproportionaliteit/disproportioneel: onredelijkheid van aanpassingen aangetoond na een proces van afweging met toepassing van de criteria, als vermeld in artikel 2, 2 en 3, van het Protocol van 19 juli 2007 betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België krachtens de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding; ; 6 er wordt een punt 14 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 14 /1 gemeenschappelijk curriculum: de goedgekeurde leerplannen die ten minste herkenbaar de doelen bevatten die noodzakelijk zijn om de eindtermen te bereiken of de ontwikkelingsdoelen na te streven en de school-gebonden planning voor het nastreven van de vakoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen; ; 7 er wordt een punt 17 /3 ingevoegd, dat luidt als volgt: 17 /3 leerling met specifieke onderwijsbehoeften: leerling met langdurige en belangrijke participatieproblemen die te wijten zijn aan het samenspel tussen: 1 één of meerdere functiebeperkingen op mentaal, psychisch, lichamelijk of zintuiglijk vlak en; 2 beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en; 3 persoonlijke en externe factoren; ; 8 er wordt een punt 34 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 34 /1 preventorium: medische instelling die onder meer in residentieel verband kuurmogelijkheden biedt aan jongeren waar buitengewoon onderwijs van type 5 gegeven wordt; ; 9 er wordt een punt 36 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 36 /1 remediërende maatregelen: maatregelen waarbij de school effectieve vormen van aangepaste leerhulp verstrekt binnen het gemeenschappelijk curriculum; ; 10 er wordt een punt 44 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 44 /1 uitbreiding van zorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school de maatregelen uit de fase van verhoogde zorg onverkort verderzet en het Centrum voor Leerlingenbegeleiding een proces van handelingsgerichte diagnostiek opstart. Het Centrum voor Leerlingenbegeleiding richt zich daarbij op een uitgebreide analyse van de onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de leerling en op de ondersteuningsbehoeften van de leerkracht(en) en ouders met het oog op het formuleren van adviezen voor het optimaliseren van het proces van afstemming van het onderwijs- en opvoedingsaanbod op de zorgvraag van de leerling. Het Centrum voor Leerlingenbegeleiding bepaalt in samenspraak met de school en de ouders welke bijkomende inzet van middelen, hulp of expertise, hetzij ten aanzien van de

155 Stuk 2290 ( ) Nr school, de leerling, al dan niet in zijn context, wenselijk is alsook de omvang en de duur daarvan; ; 11 er wordt een punt 45 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 45 /1 verhoogde zorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school extra zorg voorziet onder de vorm van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, afgestemd op de specifieke onderwijsbehoeften van bepaalde leerlingen, en voorafgaand aan de fase van uitbreiding van zorg; ; 12 er wordt een punt 47 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 47 /1 ziekenhuisschool: school voor buitengewoon secundair onderwijs van type 5, opleidingsvorm 4 verbonden aan een universitair ziekenhuis of een residentiële setting of een preventorium; ; 13 er wordt een punt 47 /2 ingevoegd, dat luidt als volgt: 47 /2 zorgcontinuüm: opeenvolging van de fasen in de organisatie van de onderwijsomgeving van brede basiszorg, verhoogde zorg en uitbreiding van zorg;. Art. III.3. Het tweede lid van artikel 15, 1, 14 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door : Dit punt is niet van toepassing op ziekenhuisscholen. Art. III.4. In deel III, hoofdstuk 5, afdeling 1, van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 het opschrift van afdeling 1 wordt vervangen door wat volgt: Afdeling 1. - Onderwijsinspectie ; 2 artikel 67 wordt vervangen door wat volgt: Art Ouders zijn verplicht ervoor te zorgen dat hun leerplichtig kind daadwerkelijk onderwijs volgt, dit wil zeggen ingeschreven is in een school en er regelmatig aanwezig is, of huisonderwijs volgt. Voor de leerplichtige van vreemde nationaliteit geldt dit vanaf de zestigste dag na de inschrijving in het vreemdelingen- of in het bevolkingsregister. 2. Indien het kind in de onmogelijkheid verkeert om onderwijs te volgen, kan de onderwijsinspectie, op vraag van de ouders, beslissen tot een tijdelijke of permanente vrijstelling van de leerplicht. ; 3 artikel 68 wordt opgeheven. Art. III.5. In artikel 110/9, 1, derde lid, van de Codex Secundair Onderwijs, ingevoegd met het decreet van 25 november 2011 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden de woorden in artikel 11 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs vervangen door de woorden in artikel 257.

156 156 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Art. III.6. Artikel 110/11 van de Codex Secundair Onderwijs, ingevoegd met het decreet van 25 november 2011, wordt vervangen, door wat volgt: Art.110/ Het recht op inschrijving, vermeld in artikel 110/1, 1, geldt onverkort voor leerlingen die het gemeenschappelijk curriculum kunnen volgen met toepassing van gepaste maatregelen, zoals remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, die proportioneel zijn. Leerlingen voor wie deze aanpassingen worden toegepast, blijven in aanmerking komen voor de gewone studiebekrachtiging toegekend door de klassenraad. 2. Leerlingen die beschikken over een verslag als vermeld in artikel 294 worden door een school voor gewoon onderwijs onder ontbindende voorwaarde ingeschreven. De school organiseert overleg met de ouders, de klassenraad en het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, over de aanpassingen die nodig zijn om de leerling mee te nemen in het gemeenschappelijk curriculum of om de leerling studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum. Indien na het overleg de school de disproportionaliteit van de aanpassingen die nodig zijn, bevestigt, wordt de inschrijving ontbonden op het moment dat deze leerling in een andere school is ingeschreven en uiterlijk 1 maand, vakantieperioden niet inbegrepen, na de kennisgeving van de bevestiging van de disproportionaliteit. Wanneer de school de aanpassingen wel proportioneel acht, komen deze leerlingen op dezelfde wijze als leerlingen met een gemotiveerd verslag in aanmerking voor aanvullende financiering of subsidiëring zoals van toepassing in het kader van het geïntegreerd onderwijs. 3. Wanneer tijdens de schoolloopbaan de nood aan aanpassingen voor een leerling wijzigt en de vastgestelde onderwijsbehoeften van die aard zijn dat voor de leerling een verslag als vermeld in artikel 294 nodig is, organiseert de school een overleg met de klassenraad, de ouders en het Centrum voor Leerlingenbegeleiding en beslist op basis daarvan en nadat het verslag werd afgeleverd, om de leerling op vraag van de ouders studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum of om de inschrijving van de leerling voor het daaropvolgende schooljaar te ontbinden.. Art. III.7. In artikel 110/15, 1, van Codex Secundair Onderwijs, ingevoegd met het decreet van 25 november 2011 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden telkens de woorden of artikel 110/11 opgeheven. Art. III.8. In artikel 110/16 van de Codex Secundair Onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: 4. Onverminderd de toepassing van paragraaf 1 tot 3, kan de CLR het dossier aanhangig maken bij het orgaan dat in toepassing van artikel 33, 2, van het VN- Verdrag van 13 december 2006 inzake de Rechten van Personen met een Handicap en in toepassing van artikel 40 van het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid het mandaat heeft van onafhankelijk mechanisme..

157 Stuk 2290 ( ) Nr Art. III.9. In artikel 115 van de Codex Secundair Onderwijs wordt het tweede lid vervangen, door wat volgt: Aan de leerlingen, vermeld in artikel 252, 1, b), worden jaarlijks attesten van verworven bekwaamheden uitgereikt. Indien aan de leerlingen, vermeld in artikel 252, 1, b), toch de reguliere studiebewijzen worden gegeven, zal voorafgaand aan de uitreiking van deze studiebewijzen, de overeenkomst van de doelen opgenomen in het individuele curriculum met de leerplandoelen van het overeenkomstige structuuronderdeel voorgelegd moeten worden aan de onderwijsinspectie.. Art. III.10. In artikel 116, 3, van de Codex Secundair Onderwijs worden de woorden artikel 294, 1, en in artikel 10 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs vervangen door de woorden artikel 291 tot en met 295. Art. III. 11. In artikel 117, 2, van de Codex Secundair Onderwijs worden tussen de woorden een en ziekenhuis de woorden residentiële setting of een universitair ingevoegd. Art. III.12. In artikel 118 van de Codex Secundair Onderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in de eerste paragraaf worden de woorden Commissie van Advies voor het Buitengewoon Onderwijs vervangen door onderwijsinspectie ; 2 de tweede paragraaf wordt vervangen door wat volgt: De ouders kiezen in overleg met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding de dichtstbijzijnde school voor buitengewoon onderwijs van hun vrije keuze om het permanent onderwijs aan huis te organiseren. Omwille van omstandigheden eigen aan de leerling en mits omstandige motivering kan een andere school voor buitengewoon secundair onderwijs worden gekozen.. Art. III.13. Artikel 136/2 van de Codex Secundair Onderwijs, ingevoegd met het decreet van 1 juli 2011, wordt vervangen door wat volgt: Art. 136/2. De bepaling van artikel 252, 1, a), 2), houdt ook in dat in het bijzonder voor een leerling met specifieke onderwijsbehoeften op grond van specifieke onderwijskundige argumenten de vorming van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar aangepast wordt door het doen van gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen naargelang de noden van de leerling. De klassenraad werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding en de ouders. De specifieke onderwijsbehoeften van de leerling en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en de ouders staan daarbij centraal..

158 158 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Art. III.14. In de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 136/6 ingevoegd, dat luidt als volgt: Art. 136/6. Het schoolbestuur kan op grond van specifieke onderwijskundige argumenten en met het oog op het aanbieden van meer individuele leertrajecten, beslissen om voor een leerling of leerlingengroep af te wijken van de voorwaarde, vermeld in artikel 252, 1, a), 2), onder de volgende modaliteiten : 1 het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar en de vervanging door andere onderdelen die de finaliteit van het structuuronderdeel niet aantasten, mits de toelatings- of begeleidende klassenraad, naargelang van het geval, een gunstige beslissing neemt én mits akkoord van de betrokken personen, voor een leerling die onderwijsbehoeften heeft omwille van: - hetzij hoogbegaafdheid, zoals vastgesteld op basis van handelingsgerichte diagnostiek van het Centrum voor Leerlingenbegeleiding; - hetzij tijdelijke leermoeilijkheden of leerachterstanden voor een of meer vakken, die niet vallen onder de toepassing van artikel 136/2; 2 in voorkomend geval : a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft en in afwijking op de vigerende regelgeving, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert; b) kunnen individuele vrijstellingen nooit worden verleend voor het geheel van een vak, tenzij laatstbedoeld vak wordt vervangen door het vak Nederlands; c) worden individuele vrijstellingen en vervangingen schriftelijk en gemotiveerd vastgelegd; d) doen individuele vrijstellingen en vervangingen geen afbreuk aan de studiebekrachtiging.. Art. III.15. In artikel 252, 1, van de Codex Secundair Onderwijs, worden in b) de volgende wijzigingen aangebracht: 1 punt 2) wordt vervangen door wat volgt: 2) beschikken over een verslag, als bepaald in artikel 294, en het individueel aangepast curriculum dat voor hem of haar is bepaald door de klassenraad werkelijk en regelmatig volgen, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid. ; 2 punt 3) wordt opgeheven. Art. III.16. In artikel 253 van de Codex Secundair Onderwijs worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 het eerste streepje wordt opgeheven; 2 in het voorlaatste streepje worden de woorden in de ziekenhuisschool vervangen door de woorden in de school van opleidingsvorm 4, type 5 verbonden aan een universitair ziekenhuis of aan een residentiële setting; 3 in het laatste streepje wordt het woord preventoriumschool vervangen door de woorden de school van opleidingsvorm 4, type 5 verbonden aan een preventorium

159 Stuk 2290 ( ) Nr en wordt de zinsnede,wanneer hij voldoet aan de bepalingen van artikel 10 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs opgeheven. Art. III.17. In deel V, titel 1 van de Codex Secundair Onderwijs wordt het opschrift van Titel 1 vervangen door wat volgt: Titel 1. - Begrippen. Art. III.18. Artikel 257 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen, door wat volgt: Art Voor de toepassing van dit deel V wordt verstaan onder: 1 Klassenraad : geheel van leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel, het medisch, paramedisch, psychologisch, orthopedagogisch en sociaal personeel die voorzien in het onderwijs en de opvoeding van de leerlingen en de verantwoordelijkheid dragen voor de klas. De klassenraad wordt voorgezeten door de directeur of zijn afgevaardigde; 2 Pedagogische eenheid: leerlingen, behorende tot eenzelfde of tot verschillende types van buitengewoon onderwijs, tijdelijk of permanent gegroepeerd om opvoeding en onderwijs te krijgen aangepast aan hun onderwijsbehoeften.. Art. III.19. Artikel 258 van de Codex Secundair Onderwijs wordt opgeheven. Art. III.20. Artikel 259 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen, door wat volgt: Art Het buitengewoon secundair onderwijs wordt onderscheiden in de volgende types: 1 type basisaanbod, voor jongeren voor wie de onderwijsbehoeften dermate zijn en aantoonbaar blijkt dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, onvoldoende zijn om de leerling te kunnen blijven meenemen binnen een gemeenschappelijk curriculum in een school voor gewoon onderwijs; 2 type 2, voor jongeren met een verstandelijke beperking. Jongeren met een verstandelijke beperking voldoen aan alle onderstaande criteria: a) ze hebben significante beperkingen in het intellectueel functioneren, wat op basis van een psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een totaal intelligentiequotiënt op een gestandaardiseerde en genormeerde intelligentietest kleiner of gelijk aan 60, rekening houdend met het betrouwbaarheidsinterval; b) ze hebben significante beperkingen in het sociale aanpassingsgedrag, wat op basis van psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een uitslag op een gestandaardiseerde en genormeerde schaal voor sociaal aanpassingsgedrag, die minstens drie standaarddeviaties beneden het gemiddelde ligt ten opzichte van een normgroep van leeftijdgenoten;

160 160 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 c) de functioneringsproblemen zijn ontstaan vóór de leeftijd van 18 jaar; d) het besluit verstandelijke beperking wordt genomen na een periode van procesdiagnostiek. 3 type 3, voor jongeren met een emotionele of gedragsstoornis en die geen verstandelijke beperking hebben zoals bepaald in 2. Jongeren met een emotionele of gedragsstoornis zijn jongeren bij wie op basis van gespecialiseerde, door een multidisciplinair team aangeleverde diagnostiek, met inbegrip van psychiatrisch onderzoek, een van de volgende problematieken wordt vastgesteld: a) een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit; b) een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis; c) de gedragsstoornis in enge zin, conduct disorder; d) een angst- en stemmingsstoornis. 4 type 4, voor jongeren met een motorische beperking; Jongeren met een motorische beperking zijn jongeren bij wie op basis van specifieke medische diagnostiek, een uitval wordt vastgesteld in de neuro musculoskeletale en beweging gerelateerde functies, meer bepaald: a) de functies van gewrichten en beenderen; b) de spierfuncties, meer bepaald de spierkracht, de tonus en het uithoudingsvermogen, met gedeeltelijke of volledige uitval van: 1) een van de of beide bovenste of onderste ledematen; 2) de linkerzijde, de rechterzijde of beide zijden; 3) de romp; 4) overige; c) de bewegingsfuncties; d) een door medische diagnostiek geobjectiveerde problematiek met weerslag op het beweging gerelateerd functioneren die niet terug te brengen is tot criterium a) tot en met c) maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten. 5 type 5, voor jongeren die opgenomen zijn in een universitair ziekenhuis, een residentiële setting of verblijven in een preventorium. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaraan de residentiële setting moet voldoen opdat er een school voor buitengewoon onderwijs van opleidingsvorm 4, type 5 aan verbonden kan zijn. Jongeren in type 5 beantwoordt aan alle onderstaande voorwaarden: 1 de medische, psychiatrische of residentiële opvang of begeleiding laat het niet toe dat de jongeren voltijds in een school aanwezig zijn; 2 de jongeren hebben behoefte aan een individueel of geïndividualiseerd aanbod dat in de residentiële omgeving verstrekt wordt. 6 type 6, voor jongeren met een visuele beperking.

161 Stuk 2290 ( ) Nr Jongeren met een visuele beperking zijn jongeren bij wie op basis van specifieke oogheelkundige diagnostiek een gezichtsstoornis werd vastgesteld die beantwoordt aan minstens een van de volgende criteria: a) een optimaal gecorrigeerde gezichtsscherpte die kleiner dan of gelijk aan 3/10 voor het beste oog is; b) een of meer gezichtsvelddefecten die meer dan 50% van de centrale zone van 30 beslaan of die het gezichtsveld concentrisch tot minder dan 20 verkleinen; c) een volledige altitudinale hemianopsie, een oftalmoplegie, een oculomotorische apraxie of een oscillopsie. Onder altitudinale hemianopsie wordt verstaan: halfzijdige blindheid of blindheid in de helft van het gezichtsveld met verschillende varianten die door hersenbeschadiging veroorzaakt is. Onder oculomotorische apraxie wordt verstaan: het niet kunnen fixeren van de ogen op één voorwerp en het niet kunnen volgen van bewegende voorwerpen. Onder oftalmoplegie wordt verstaan: verlamming van de oogspieren. Onder oscillopsie wordt verstaan: subjectieve instabiliteit van het gezichtsveld of het symptoom waarbij het beeld dat iemand van de omgeving heeft, beweegt zodra het hoofd wordt bewogen; d) een ernstige gezichtsstoornis die uit een geobjectiveerde cerebrale pathologie voortvloeit, zoals cerebrale visuele inperking; e) een door een oogarts geobjectiveerde visuele problematiek die niet tot criterium a) tot en met d) terug te brengen is, maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten. 7 type 7, voor jongeren met een auditieve beperking of een spraak- of taalstoornis. Jongeren met een auditieve beperking zijn jongeren die, op basis van een audiologisch onderzoek door een neus-keel-en-oor-arts, beantwoorden aan een van de onderstaande criteria: a) volgens de Fletcher-index een gemiddeld gehoorverlies hebben voor de frequenties 500, 1000 en 2000 Hz van 40 db of meer voor het beste oor zonder correctie; b) als de Fletcher-index minder dan 40 db bedraagt: een foneemscore van 80% of minder hebben bij de spraakaudiometrie met woorden met een medeklinker klinker medeklinker-samenstelling bij 70 db geluidsterkte; c) een door een neus-keel-en-oor-arts geobjectiveerde auditieve problematiek hebben die niet terug te brengen is tot criterium a) of b), maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten. Jongeren met een spraak- of taalstoornis zijn jongeren zonder een verstandelijke beperking, zoals bepaald in 2, waarvoor, op basis van een multidisciplinair onderzoek door een erkend gespecialiseerd team, met minstens een logopedist, audioloog en neus-keel-en-oor-arts, een diagnose ontwikkelingsdysfasie of kinderafasie wordt vastgesteld. 8 type 9, voor jongeren met een autismespectrumstoornis en die geen verstandelijke beperking hebben zoals bepaald in 2. Jongeren met een autismespectrumstoornis zijn jongeren bij wie op basis van gespecialiseerde, door een multidisciplinair team aangeleverde diagnostiek, met

162 162 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 inbegrip van psychiatrisch onderzoek, een van de volgende problematieken wordt vastgesteld: a) de autistische stoornis; b) een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet-anders-omschreven. 2. Het buitengewoon secundair onderwijs wordt onderscheiden in de volgende opleidingsvormen, waarin telkens bepaalde types afzonderlijk of gezamenlijk kunnen worden georganiseerd: 1 opleidingsvorm 1, gericht op maatschappelijk functioneren en participeren in een omgeving waar ondersteuning voorzien is en in voorkomend geval op arbeidsdeelname in een omgeving waar ondersteuning voorzien is. Jongeren met een verslag voor type 2, 3, 4, 6, 7 en 9 kunnen inschrijven in opleidingsvorm 1; 2 opleidingsvorm 2, gericht op maatschappelijk functioneren en participeren in een omgeving waar ondersteuning voorzien is en op tewerkstelling in een werkomgeving waar ondersteuning voorzien is. Jongeren met een verslag voor type 2, 3, 4, 6, 7 en 9 kunnen inschrijven in opleidingsvorm 2; 3 opleidingsvorm 3, gericht op maatschappelijk functioneren en participeren en op tewerkstelling in het gewone arbeidsmilieu. Jongeren met een verslag voor type basisaanbod, 3, 4, 6, 7 en 9 kunnen inschrijven in opleidingsvorm 3; 4 opleidingsvorm 4, gericht op maatschappelijk functioneren en participeren, al dan niet in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is, en op het aanvatten, binnen de context van het gemeenschappelijk curriculum, van vervolgonderwijs of op tewerkstelling in het gewone arbeidsmilieu, al dan niet met ondersteuning. Jongeren met een verslag voor type 3, 4, 5, 6, 7 en 9 kunnen inschrijven in opleidingsvorm De Vlaamse Regering legt diagnostische protocollen vast voor de oriëntering naar de types als vermeld in paragraaf 1, 2 tot 8 4. Een inschrijving in het type basisaanbod buitengewoon onderwijs is maximaal geldig tot het einde van de opleidingsfase. Op dit moment volgt een evaluatie door de klassenraad en het Centrum voor Leerlingenbegeleiding. Wanneer de klassenraad en het Centrum voor Leerlingenbegeleiding op basis van deze evaluatie beslissen dat de aanpassingen, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen onvoldoende zullen zijn om de leerling een gemeenschappelijk curriculum te laten volgen in een school voor gewoon onderwijs en een verder verblijf in het basisaanbod nodig is, bevestigt het Centrum voor leerlingenbegeleiding dit door de opmaak van een nieuw verslag, als vermeld in artikel 294, dat de inschrijving verlengt tot het einde van de kwalificatiefase en ook de inschrijving mogelijk maakt in de facultatieve integratiefase. Wanneer de klassenraad en het Centrum voor Leerlingenbegeleiding op basis van de evaluatie beslissen dat de aanpassingen, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen wel voldoende zullen zijn om de leerling een gemeenschappelijk curriculum te laten volgen in een school voor gewoon onderwijs dan:

163 Stuk 2290 ( ) Nr ondersteunen de school voor buitengewoon onderwijs en het Centrum voor Leerlingenbegeleiding de ouders bij het vinden van een school voor gewoon onderwijs waar de leerling kan ingeschreven worden; 2 maken de betrokken scholen, de Centra voor leerlingenbegeleiding en de ouders afspraken in functie van een vlotte overgang van de leerling van de school voor buitengewoon onderwijs naar de school voor gewoon onderwijs 3 ontvangt de leerling een studiebekrachtiging van de opleidingsfase van de klassenraad van de school voor buitengewoon secundair onderwijs.. Art. III.21. Artikel 260 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen, door wat volgt: Art De klassenraad, bijgestaan door het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, brengt voor iedere leerling gemotiveerd advies uit bij de overgang van de ene opleidingsvorm naar de andere, maar het Centrum voor Leerlingenbegeleiding beslist over een eventuele wijziging van het verslag. De klasvorming en de vorming van de pedagogische eenheden gebeurt eveneens door de klassenraad, bijgestaan door het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, rekening houdend met de mogelijkheden en de onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de leerlingen.. Art. III.22. Artikel 261 van de Codex Secundair Onderwijs wordt opgeheven. Art. III.23. In artikel 263, 1, van de Codex Secundair Onderwijs worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 in het eerst lid wordt het woord overleg vervangen door het woord samenspraak en worden na het woord ouders de woorden en de leerling ingevoegd; 2 het laatste lid wordt vervangen door wat volgt: De ontwikkelingsdoelen worden bepaald enerzijds voor opleidingsvorm 1 en 2 en anderzijds voor opleidingsvorm 3.. Art. III.24. In artikel 266, 2, van de Codex Secundair Onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 in het derde en het vierde lid worden telkens de woorden gewoon secundair onderwijs vervangen door de woorden gewoon of buitengewoon secundair onderwijs en worden telkens de woorden van andere types van het buitengewoon secundair onderwijs opgeheven; 2 in het laatste lid worden de woorden indien mogelijk met diegene die het ouderlijk gezag over de betrokken leerling uitoefent vervangen door de woorden zo mogelijk in samenspraak met de ouders en de leerling.. Art. III.25. In artikel 268 van de Codex Secundair Onderwijs worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 in paragraaf 1 worden 1 tot en met 3 alsook 5 en het laatste lid van 6 opgeheven;

164 164 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 2 in paragraaf 1, 4, worden de woorden in functie van zijn opvoedingsbehoeften vervangen door de woorden,behoudens in geval van gewettigde afwezigheid ; 3 in paragraaf 1 worden 4, en 6 hernummerd tot 1 en 2 ; 4 in paragraaf 2 worden de woorden dit besluit vervangen door de woorden deze afdeling. Art. III.26. In artikel 271 van de Codex Secundair Onderwijs worden de woorden en het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs opgeheven. Art. III.27. Artikel 272 en 273 van de Codex Secundair Onderwijs worden opgeheven. Art. III.28. In artikel 274 van de Codex Secundair Onderwijs wordt een paragraaf 4 ingevoegd, die luidt als volgt: 4. Voorafgaand aan de vrijwillige fusie per 1 september, dient het schoolbestuur uiterlijk op 1 mei, een melding in bij het agentschap voor Onderwijsdiensten. Bij een gedwongen fusie dient het schoolbestuur uiterlijk op 30 september voorafgaand aan de gedwongen fusie per 1 oktober een melding in bij het agentschap voor Onderwijsdiensten.. Art. III.29. Artikel 275 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door wat volgt: Art Een school die ontstaat uit fusie kan verschillende vestigingsplaatsen hebben.. Art. III.30. In artikel 276 van de Codex Secundair Onderwijs wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: Deze bepaling is niet van toepassing op ziekenhuisscholen.. Art. III.31. In artikel 277 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in paragraaf 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: Voor de ziekenhuisscholen wordt de datum bepaald in artikel 271 gelijkgesteld aan de periode van 12 maanden die voorafgaat aan 1 oktober van het jaar waarin het betrokken schooljaar een aanvang neemt en de berekeningswijze gebaseerd op de gemiddelde aanwezigheid van de regelmatige leerlingen ; 2 paragraaf 4 wordt opgeheven en de paragrafen 5 en 6 worden hernummerd tot paragrafen 4 en 5. Art. III.32. In artikel 281 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht:

165 Stuk 2290 ( ) Nr in paragraaf 1 wordt het woord opleidingen vervangen door de woorden opleidingen of samenhangende gehelen van opleidingen en wordt het woord opleiding vervangen door de woorden opleiding of samenhangend geheel van opleidingen ; 2 in paragraaf 1 wordt in de eerste rij in de tabel het woord opleidingsvorm vervangen door het woord opleiding of samenhangend geheel van opleidingen ; 3 in paragraaf 3 wordt het woord opleidingen vervangen door de woorden opleidingen of samenhangende gehelen van opleidingen ; 4 er wordt een nieuwe paragraaf 4 ingevoegd, die luidt als volgt: 4. Gedurende de periode van omvorming van de in de vroegere structuur georganiseerde opleidingen naar de nieuwe structuur van opleidingen en de samenhangende gehelen van opleidingen worden de bevolkingsminima van de opleidingen berekend door de leerlingen van de oude opleidingen samen te tellen met die van de corresponderende nieuwe opleidingen of het nieuwe samenhangend geheel van opleidingen.. Art.III.33. In artikel 282 van de Codex Secundair Onderwijs wordt het woord opleiding vervangen door de woorden opleiding of samenhangend geheel van opleidingen. Art. III.34. In artikel 283 van de Codex Secundair Onderwijs wordt telkens na het woord provincie de woorden of in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad ingevoegd. Art.III.35. In artikel 285 van de Codex Secundair Onderwijs wordt het woord opleidingen vervangen door de woorden opleidingen of samenhangend geheel van opleidingen. Art. III.36. In artikel 286 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 er wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: 4. In afwijking van paragraaf 1 kan een schoolbestuur die een nieuwe school wil oprichten met enkel opleidingsvorm 4 dit eveneens doen. ; 2 er wordt een paragraaf 5 en een paragraaf 6 toegevoegd, die luiden als volgt: 5. In aanvulling op paragraaf 1 tot en met paragraaf 4 moet een schoolbestuur die een nieuwe school wil oprichten een oprichtingsdossier indienen. Dit oprichtingsdossier moet ten minste voldoen aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden: 1 het schoolbestuur is verantwoordelijk voor het indienen van het dossier; 2 het dossier bevat een omgevingsanalyse die de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid van het programmatievoorstel motiveert. Bij de omgevingsanalyse wordt, waar dit voor de betrokken schoolpopulatie relevant is, de link met eventuele aangepaste begeleidingsmogelijkheden, met inbegrip van schoolexterne

166 166 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 begeleidingsmogelijkheden voor jongeren met bijkomende zorgbehoeften, expliciet behandeld. Bij een programmatievoorstel voor opleidingsvorm 4, met uitzondering van type 5, moet er een samenwerkingsovereenkomst met tenminste één school voor gewoon voltijds secundair onderwijs met een breed studieaanbod in de buurt voorgelegd kunnen worden. Er moet telkens advies voorgelegd worden over deze samenwerkingsovereenkomst tussen één of meerdere scholen van gewoon voltijds secundair onderwijs en de nieuwe school. Het advies komt tot stand na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het bevoegde lokaal comité in een of meerdere scholen van gewoon voltijds secundair onderwijs. Voor de opleiding van de leerlingen in deze opleidingsvorm wordt, na de eventuele programmatie, indien mogelijk en wenselijk, samengewerkt met deze scho(o)l(en) van gewoon voltijds secundair onderwijs, zoals bedoeld in artikel 136/1; 3 de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor de nieuwe school; 4 de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot de nieuwe school worden in het dossier weergegeven. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het oprichtingsdossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld. 6. De oprichting vanaf 1 september van een nieuwe school kan pas na een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering. Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het oprichtingsdossier aan Agodi, dat de aanvraag voor administratief-technisch en inhoudelijk advies aan de Vlaamse Onderwijsraad bezorgt. In afwijking van het voorgaande lid, kunnen voor de oprichting vanaf 1 september 2014 van opleidingsvorm 4, type 9 gemotiveerde aanvragen bij Agodi ingediend worden tot uiterlijk 1 maart De Vlaamse Regering neemt deze beslissing na advies van de Vlaamse Onderwijsraad over de gegrondheid van de lokale behoefte aan extra aanbod en na advies van Agodi en de onderwijsinspectie.. Art. III.37. Artikel 287 van de Codex Secundair Onderwijs, wordt vervangen door wat volgt: Art Elke school die voldoet aan de rationalisatienormen, bepaald bij de artikelen 276 tot en met 278 mag één of meer vestigingsplaatsen oprichten. 2. In de vestigingsplaatsen bedoeld in paragraaf 1 kunnen uitsluitend al in de school georganiseerde of in de toelageregeling opgenomen opleidingsvormen, opleidingen of samenhangende gehelen van opleidingen en types worden opgericht, tenzij er nieuwe opleidingsvormen, opleidingen of samenhangende gehelen van opleidingen en types worden opgericht.

167 Stuk 2290 ( ) Nr Onverminderd de bepalingen in paragraaf 1 en paragraaf 2 kan een school van opleidingsvorm 4, type 5 pas een nieuwe vestigingsplaats oprichten na goedkeuring door de Vlaamse Regering.. Art. III.38. Artikel 288 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door wat volgt: In afwijking van artikel 286 is de financiering of subsidiering van een school voor buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 4, type 5, op 1 september 2014 mogelijk, zonder een bijkomende programmatie of programmatienorm, op voorwaarde dat deze school van opleidingsvorm 4, type 5: - ofwel gehecht is aan een universitair ziekenhuis, en daar tot 31 augustus 2014 een secundaire afdeling was van een school voor buitengewoon basisonderwijs type 5; - ofwel gehecht is aan een residentiële setting, die valt onder toepassing van artikel 289/1.. Art. III.39. In artikel 289 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in paragraaf 1, 3 wordt het woord opleiding telkens vervangen door de woorden opleiding of samenhangend geheel van opleidingen en wordt het woord laatste vervangen door het woord laagste. 2 in paragraaf 1, 4 worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) het woord opleiding wordt vervangen door de woorden opleiding of samenhangend geheel van opleidingen ; b) er wordt een nieuw laatste lid ingevoegd dat luidt als volgt: Omvormingen van een bestaande opleidingsvorm naar opleidingsvorm 4, zoals voorzien in de punten 1 en 2 van deze paragraaf zijn slechts mogelijk indien een school een samenwerkingsovereenkomst kan voorleggen met tenminste één school voor gewoon voltijds secundair onderwijs met een breed studieaanbod in de buurt. Voor de opleiding van de leerlingen in deze opleidingsvorm wordt, indien mogelijk en wenselijk, samengewerkt met deze scho(o)len van gewoon voltijds secundair onderwijs, zoals bedoeld in artikel 136/1; ; 3 in paragraaf 2 wordt na het woord provincie de woorden of in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad ingevoegd en wordt het eerste streepje opgeheven; 4 in paragraaf 3 wordt het woord opleiding telkens vervangen door de woorden opleiding of samenhangend geheel van opleidingen en wordt het woord opleidingen vervangen door de woorden opleidingen of samenhangend geheel van opleidingen ; 4 er wordt een paragraaf 4, ter vervanging van de huidige paragraaf 4, en een paragraaf 5 toegevoegd, die luiden als volgt:

168 168 Stuk 2290 ( ) Nr In aanvulling op paragraaf 1, 5 en 6 en paragraaf 2 moet een schoolbestuur die één of meer nieuwe opleidingsvormen wil oprichten een oprichtingsdossier indienen. Dit oprichtingsdossier moet ten minste voldoen aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden: 1 het schoolbestuur is verantwoordelijk voor het indienen van het dossier na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het lokaal comité; 2 het dossier bevat een omgevingsanalyse die de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid van het programmatievoorstel motiveert. Bij de omgevingsanalyse wordt, waar dit voor de betrokken schoolpopulatie relevant is, de link met eventuele aangepaste begeleidingsmogelijkheden, met inbegrip van schoolexterne begeleidingsmogelijkheden voor jongeren met bijkomende zorgbehoeften, expliciet behandeld. Bij een programmatievoorstel voor opleidingsvorm 4, met uitzondering van type 5, moet er een samenwerkingsovereenkomst met tenminste één school voor gewoon voltijds secundair onderwijs met een breed studieaanbod in de buurt voorgelegd kunnen worden. Er moet telkens advies voorgelegd worden over deze samenwerkingsovereenkomst tussen één of meerdere scholen van gewoon voltijds secundair onderwijs en de school met de nieuwe opleidingsvorm 4. Het advies komt tot stand na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het bevoegde lokaal comité in een of meerdere scholen van gewoon voltijds secundair onderwijs. Voor de opleiding van de leerlingen in deze opleidingsvorm wordt, na de eventuele programmatie, indien mogelijk en wenselijk, samengewerkt met deze scho(o)l(en) van gewoon voltijds secundair onderwijs, zoals bedoeld in artikel 136/1. Dit punt is niet van toepassing indien het programmatievoorstel valt onder toepassing van paragraaf 2. Voor een programmatievoorstel voor opleidingsvorm 4, onder toepassing van paragraaf 2, is een samenwerkingsovereenkomst, zoals hierboven vermeld, wel verplicht; 3 de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor de nieuwe opleidingsvorm(en); 4 de reeds bestaande expertise of de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot het nieuwe opleidingsvorm(en) worden in het dossier weergegeven; De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het oprichtingsdossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld. 5. De oprichting vanaf 1 september van één of meer nieuwe opleidingsvormen kan pas na een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering. Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het oprichtingsdossier aan Agodi, dat de aanvraag voor administratief-technisch en inhoudelijk advies aan de Vlaamse Onderwijsraad bezorgt. Dit advies wordt niet gevraagd aan de Vlaamse Onderwijsraad indien het programmatievoorstel valt onder toepassing van paragraaf 2.

169 Stuk 2290 ( ) Nr In afwijking van het voorgaande lid, kunnen voor de oprichting vanaf 1 september 2014 van opleidingsvorm 4 type 9 gemotiveerde aanvragen bij Agodi ingediend worden tot uiterlijk 1 maart De Vlaamse Regering neemt deze beslissing na advies van de Vlaamse Onderwijsraad over de gegrondheid van de lokale behoefte aan extra aanbod en na advies van Agodi en de onderwijsinspectie. Het advies van de Vlaamse Onderwijsraad is geen element in deze beslissing indien het programmatievoorstel valt onder toepassing van paragraaf 2.. Art. III.40. In de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 289/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: Artikel 289/1. In afwijking van artikel 289 kan een op 31 augustus 2014 bestaande school van buitengewoon secundair met opleidingsvorm 1, type 4, die verbonden is aan een revalidatiecentrum, per 1 september 2014 de gehele opleidingsvorm 1, type 4 omvormen tot een opleidingsvorm 4, type 5. Het schoolbestuur meldt dit uiterlijk op 1 juli 2014 aan Agodi.. Art. III.41. In de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 290/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: Art. 290/1. 1. In afwijking van de artikelen 286 en 289 wordt de oprichting van een nieuwe type ook als een programmatie beschouwd. De school hertelt op de datum, vermeld in artikel 271, indien er effectief leerlingen van het nieuwe type zijn op die datum en voldaan is aan de voorwaarden bepaald in paragraaf 2. Indien simultaan een nieuwe school wordt opgericht met dit nieuwe type, moet voor de oprichting van dit nieuwe type voldaan zijn aan de voorwaarden, bepaald in paragraaf 2 van dit artikel en voor de oprichting van de school voldaan zijn aan de voorwaarden van artikel 286. Indien simultaan een nieuwe opleidingsvorm of een nieuwe opleiding wordt opgericht met dit nieuwe type, moet voor de oprichting van dit nieuwe type voldaan zijn aan de voorwaarden, bepaald in paragraaf 2 van dit artikel en voor de oprichting van de opleidingsvorm en de opleiding voldaan zijn aan de voorwaarden van artikel In een school of opleidingsvorm kan een nieuw type worden opgericht als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: 1 Het schoolbestuur dient een programmatiedossier in dat ten minste voldoet aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden: a) het schoolbestuur dient het dossier in na overleg binnen de schoolraad en in de wettelijk voorziene overlegorganen met het personeel; b) het dossier bevat een omgevingsanalyse die de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid van het programmatievoorstel motiveert. Bij de omgevingsanalyse wordt, waar dit voor de betrokken schoolpopulatie relevant is, de link met eventuele aangepaste verblijfmogelijkheden, met inbegrip van

170 170 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 schoolexterne begeleidingsmogelijkheden voor jongeren met bijkomende zorgbehoeften, expliciet behandeld; c) de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor het nieuwe type; d) de reeds bestaande expertise of de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot het nieuwe type worden in het dossier weergegeven. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het programmatiedossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld. 2 De oprichting vanaf 1 september van het nieuwe type kan pas na een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering. Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het programmatiedossier aan Agodi, dat de aanvraag voor advies aan de Vlaamse Onderwijsraad. In afwijking van het voorgaande lid, kunnen voor de oprichting vanaf 1 september 2014 van type 9 gemotiveerde aanvragen bij Agodi ingediend worden tot uiterlijk 1 maart De Vlaamse Regering neemt deze beslissing na advies van de Vlaamse Onderwijsraad over de gegrondheid van de lokale behoefte aan extra aanbod en na advies van Agodi en de onderwijsinspectie. 3. De scholen voor buitengewoon secundair onderwijs die tijdens het schooljaar een aanbod type 1 aanboden, bieden vanaf 1 september 2014 het basisaanbod aan als vermeld in artikel 259, 1, 1.. Art. III.42. In artikel 292 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in het eerste lid en in 2 wordt telkens het woord inschrijvingsverslag vervangen door het woord verslag ; 2 in 3 worden de woorden recht hebben op een afwijking zoals bepaald in artikel 293 vervangen door de woorden voldoen aan de bepalingen van één van de paragrafen van artikel 293. Art. III.43. Artikel 293 van de Codex Secundair Onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt vervangen, door wat volgt: Art Een klassenraad van een leerling aangewezen op opleidingsvorm 1 of opleidingsvorm 2, kan, indien zij hiertoe een schriftelijke verlengingsaanvraag krijgt van de betrokken personen, een leerling na het schooljaar waarin hij de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt telkens voor één schooljaar verder laten genieten van het buitengewoon onderwijs in functie van het behalen van het attest. Dit is mogelijk indien er voor deze leerling uit opleidingsvorm 1 of opleidingsvorm 2 geen plaats is in een voorziening van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap,

171 Stuk 2290 ( ) Nr niettegenstaande een expliciete vraag hiertoe door de betrokken personen en dit blijkt uit de verlengingsaanvraag van de betrokken personen. Dit is eveneens mogelijk indien er geen plaats is voor deze leerling uit opleidingsvorm 1 of opleidingsvorm 2 in de post-schoolse opvangmogelijkheden op gebied van tewerkstelling, en deze opvang geweigerd is, niettegenstaande een expliciete vraag hiertoe door de betrokken personen en dit blijkt uit de verlengingsaanvraag van de betrokken personen. Deze verlengingsaanvraag moet uiterlijk op 1 september voorgelegd worden aan de klassenraad. De klassenraad dient uitspraak te doen over deze aanvraag ten laatste op 15 september van het schooljaar waarop de verlenging van toepassing is. Een klassenraad kan deze verlengingsaanvraag, vermeld in het vorige lid, ofwel accepteren ofwel weigeren. De klassenraad dient bij de eventuele toekenning van een verlenging voorrang te geven aan de leerlingen met een eerste aanvraag voor verlenging op leerlingen met een tweede of een nog verdere verlengingsaanvraag. Leerlingen waarover de klassenraad een positieve beslissing neemt, voldoen aan de toelatingsvoorwaarden inzake leeftijd, leerlingen waarover een negatieve beslissing wordt genomen, voldoen niet aan deze voorwaarden. De beslissing met betrekking tot de verlengingsaanvraag wordt in voorkomend geval besproken met de voorziening waar de leerling residentieel verblijft, vooraleer deze wordt meegedeeld aan de betrokken personen. 2. In afwijking van de voorgaande paragraaf worden de personen die voldoen aan één van de voorwaarden, vermeld in deze paragraaf, door de klassenraad van rechtswege toegelaten tot het buitengewoon secundair onderwijs na de leeftijd van eenentwintig jaar: 1 een leerling, aangewezen op opleidingsvorm 3 of 4, die nog ten hoogste twee schooljaren nodig heeft na het schooljaar waarin hij de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt, voor het behalen van een getuigschrift van opleidingsvorm 3 of het diploma van secundair onderwijs in opleidingsvorm 4 of het getuigschrift van alternerende beroepsopleiding; 2 een leerling, aangewezen op opleidingsvorm 1, 2, 3 of 4, die ingevolge ziekte of ongeval in de loop van het gewoon of het buitengewoon secundair onderwijs een handicap of een bijkomende handicap heeft opgelopen als gevolg waarvan zich een ernstige regressie heeft voorgedaan en waarvoor de termijn waarbinnen de studie zal beëindigd zijn duidelijk is aangegeven; 3 een persoon met een handicap van meer dan eenentwintig jaar die voor het eerst in het buitengewoon secundair onderwijs wenst ingeschreven te worden, als deze persoon door een ongeval of ziekte hem overkomen in aanmerking kan komen voor een beroepsopleiding of training in compenserende vaardigheden in het buitengewoon secundair onderwijs. 3. In afwijking van de voorgaande paragrafen kunnen de leerlingen, die toegelaten worden tot het geïntegreerd onderwijs op basis van een inschrijvingsverslag buitengewoon onderwijs of die toegelaten worden tot het geïntegreerd onderwijs op

172 172 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 basis van paragraaf 2 van artikel 110/11, ook na de leeftijd van eenentwintig jaar van rechtswege genieten van de voordelen van het geïntegreerd onderwijs.. Art. III.44. In deel V, titel 2, hoofdstuk 2, afdeling 1, onderafdeling 2 van de Codex Secundair Onderwijs wordt het opschrift van onderafdeling 2 vervangen door wat volgt: Onderafdeling 2. - Verslag en attest. Art. III.45. Artikel 294 van de Codex Secundair Onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt vervangen, door wat volgt: Art Voor de toelating van een leerling tot een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde school voor buitengewoon secundair onderwijs is een verslag van Centrum voor Leerlingenbegeleiding vereist, opgesteld met inachtname van artikel 37 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de Centra voor Leerlingenbegeleiding, waaruit blijkt: a) Voor een inschrijving in opleidingsvorm 1, 2 of 3: 1 dat de fasen van het zorgcontinuüm voor de betreffende leerling werden doorlopen, tenzij de school in uitzonderlijke omstandigheden kan motiveren dat het doorlopen van een bepaalde fase niet relevant is; 2 dat met toepassing van de principes van artikel 136/2 de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen die nodig zijn om de leerling binnen een gemeenschappelijk curriculum te blijven meenemen, ofwel disproportioneel, ofwel onvoldoende zijn; 3 dat de onderwijsbehoeften van de leerling werden omschreven met toepassing van een classificatiesysteem dat wetenschappelijk onderbouwd is en gebaseerd is op een interactionele visie en een sociaal model van handicap; 4 dat de onderwijsbehoeften van de leerling niet louter toe te schrijven zijn aan een gelijkekansenindicator van de leerling als bepaald in artikel 225, 1, 1, 4 en 5 ; 5 welk type en welke opleidingsvorm voor de leerling van toepassing is, als bepaald in artikel 259, 1, 1 tot 8 en 2, 1 tot 3 ; b) Voor een inschrijving in opleidingsvorm 4, met uitzondering van type 5: 1 dat de fasen van het zorgcontinuüm voor de betreffende leerling werden doorlopen, tenzij de school in uitzonderlijke omstandigheden kan motiveren dat het doorlopen van een bepaalde fase niet relevant is; 2 dat met toepassing van de principes van artikel 136/2 de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen, die nodig zijn om de leerling binnen een gemeenschappelijk curriculum te blijven meenemen binnen de context van een gewone school disproportioneel zijn; 3 dat de inzet van paramedisch, sociaal, medisch, psychologisch of orthopedagogisch personeel in een gespecialiseerde onderwijsomgeving noodzakelijk is om de onderwijsdoelen te bereiken. 4 dat de onderwijsbehoeften van de leerling werden omschreven met toepassing van een classificatiesysteem dat wetenschappelijk onderbouwd is en gebaseerd is op een interactionele visie en een sociaal model van handicap; 5 dat de onderwijsbehoeften van de leerling niet louter toe te schrijven zijn aan een gelijkekansenindicator van de leerling als bepaald in artikel 225, 1, 1, 4 en 5 ; 6 welk type voor de leerling van toepassing is, als bepaald in artikel 259, 1, 3 tot 8, met uitzondering van 5.

173 Stuk 2290 ( ) Nr Voor een leerling die overgaat van het buitengewoon basisonderwijs naar het buitengewoon secundair onderwijs of die voor het eerst naar school gaat en wil starten in het buitengewoon secundair onderwijs moet in afwijking van 1, a), 1 en 2 en 1, b), 1 en 2 worden aangetoond dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen, disproportioneel of onvoldoende zullen zijn om de leerling mee te nemen in een gemeenschappelijk curriculum in een school voor gewoon onderwijs. 3. Het verslag bestaat uit een attest en een protocol ter verantwoording. De Vlaamse Regering bepaalt wat het verslag moet inhouden. 4. Een leerling kan alleen het buitengewoon onderwijs volgen van de opleidingsvorm en het type waarnaar hij in het verslag georiënteerd wordt, met uitzondering van de leerlingen van opleidingsvorm 4, type Voor leerlingen die tijdens het schooljaar ingeschreven waren in een school voor buitengewoon onderwijs geldt paragraaf 1 alleen bij wijziging van onderwijsniveau, van type of van opleidingsvorm. 6. Wanneer niet meer voldaan is aan de voorwaarden van 1, a), 2 en 3 of 1, b), 2, 3 en 4 kan het Centrum voor Leerlingenbegeleiding op eigen initiatief, op vraag van de ouders of op vraag van de school het verslag opheffen. 7. Bij onenigheid tussen ouders, school en Centrum voor Leerlingenbegeleiding over het afleveren van het verslag kan, op initiatief van een van de betrokken partijen, een beroep gedaan worden op een Vlaamse Bemiddelingscommissie. De Vlaamse Regering bepaalt de samenstelling, de bevoegdheden en de werkingsprincipes van deze commissie.. Art. III.46. In artikel 295 van de Codex Secundair Onderwijs worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 het eerste streepje wordt opgeheven; 2 in het voorlaatste streepje worden de woorden in de ziekenhuisschool vervangen door de woorden in de school van opleidingsvorm 4 type 5 verbonden aan een universitair ziekenhuis of aan een residentiële setting ; 3 in het laatste streepje wordt het woord preventoriumschool vervangen door de woorden de school van opleidingsvorm 4 type 5 verbonden aan een preventorium en wordt de zinsnede,wanneer hij voldoet aan de bepalingen van artikel 10 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs opgeheven. Art. III.47. In artikel 297, 2, van de Codex Secundair Onderwijs worden de woorden de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de

174 174 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs vervangen door de woorden de artikelen 291 tot en met 295. Art. III.48. Artikel 299, 2, a) en b) van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door wat volgt: a) gedurende de periode van 12 maanden die voorafgaat aan 1 februari van het jaar waarin het betrokken schooljaar een aanvang neemt, indien het type gedurende heel deze duur georganiseerd was, of indien de school valt onder toepassing van artikel 288; b) in andere gevallen, gedurende de eerste 30 dagen te rekenen vanaf de openstelling van het type, of gedurende een periode te bepalen door de Vlaamse Regering.. Art. III.49. In artikel 302 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in 1 opleidingsvorm 1 wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: Type 9: richtgetal 6 ; 2 in 2 opleidingsvorm 2 wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: Type 9: richtgetal 7 ; 3 in 3 opleidingsvorm 3 wordt in het eerst lid de zinsnede Type 1 vervangen door de zinsnede Type basisaanbod ; 4 in 3 opleidingsvorm 3 wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: Type 9: richtgetal 7 ; 5 in 4 opleidingsvorm 4 wordt in het vijfde lid het woord 4,75. vervangen door het woord 4,75 ; 6 in 4 opleidingsvorm 4 wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: Type 9: richtgetal 4,75.. Art. III.50. In artikel 304, 4, van de Codex Secundair Onderwijs, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt in het eerste lid de zinsnede voor het schooljaar vervangen door de zinsnede voor het schooljaar Art. III.51. In artikel 309, 3, van de Codex Secundair Onderwijs worden de woorden de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs vervangen door de woorden de artikelen 291 tot en met 295. Art. III.52. In artikel 311 van de Codex Secundair Onderwijs worden in paragraaf 2 de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in het eerste streepje wordt de zinsnede type 1 vervangen door de zinsnede type basisaanbod ; 2 in het zesde streepje wordt de aanduiding 1,6. vervangen door de aanduiding 1,6 ; 3 er wordt een zevende streepje toegevoegd, dat luidt als volgt: - type 9: 1,3..

175 Stuk 2290 ( ) Nr Art. III.53. In artikel 312, 4, van de Codex Secundair Onderwijs, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt in het eerste lid de zinsnede voor het schooljaar vervangen door de zinsnede voor het schooljaar Art. III.54. In artikel 318 van de Codex Secundair Onderwijs, wordt in paragraaf 1, 1 de zinsnede type 1 vervangen door de zinsnede type basisaanbod. Art. III.55. In deel V, titel 2, hoofdstuk 3, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een onderafdeling 3/2 ingevoegd die luidt als volgt: Onderafdeling 3/2. - Waarborgregeling bij daling van het leerlingenaantal in het buitengewoon onderwijs. Art. III.56. In de Codex Secundair Onderwijs wordt in onderafdeling 3/2, ingevoegd bij artikel III.55, een artikel 314/5 ingevoegd dat luidt als volgt: Art. 314/5. 1. Bij het realiseren van een relatieve minderkost in het buitengewoon secundair onderwijs ten opzichte van het referentieschooljaar , worden per schooljaar de vrijgekomen middelen, via enveloppefinanciering, ingezet voor de ondersteuning van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. 2. De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor de berekening van de enveloppe en de wijze waarop deze middelen kunnen worden ingezet voor uitbreiding van zorg in de scholen voor gewoon onderwijs of voor versterking van onderwijs op maat in scholen voor buitengewoon onderwijs en voor welke leerlingen deze middelen kunnen worden aangewend.. Art III.57. In artikel 326 van de Codex Secundair Onderwijs, worden in 1 de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in de vierde rij van de tabel wordt de zinsnede type 1 vervangen door de zinsnede type basisaanbod ; 2 in de vijfde rij van de tabel wordt de zinsnede type 3, 4, 6 of 7 vervangen door de zinsnede type 4, 6 of 7 ; 3 in de zesde rij van de tabel wordt de zinsnede type 3 vervangen door de zinsnede type 3 of 9. Art. III.58. Artikel 333 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen, door wat volgt: Art Het buitengewoon secundair onderwijs in deze opleidingsvormen wordt verstrekt naar rata van minimum 32 lesuren en maximum 36 lesuren van 50 minuten per week, gespreid over 9 halve dagen.. Art. III.59. In deel V, titel 3, hoofdstuk 1, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een hoofdstuk 1/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: Hoofdstuk 1/1. - Bepalingen betreffende de scholen van opleidingsvorm 1.

176 176 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Art. III.60. In de Codex Secundair Onderwijs wordt in hoofdstuk 1/1, ingevoegd bij artikel III.59, een afdeling 1 ingevoegd, die luidt als volgt: Afdeling 1. - Structuur en organisatie. Art. III.61. In de Codex Secundair Onderwijs, wordt in afdeling 1, ingevoegd bij artikel III.60, een artikel 334/1 ingevoegd, die luidt als volgt: Art. 334/1. 1. In opleidingsvorm 1 beogen de activiteiten vooral het ontwikkelen van de zelfredzaamheid, de communicatiemogelijkheden, de senso-motoriek en de sociale vorming van de leerlingen in de contexten wonen, werken en vrije tijd. 2. Opleidingsvorm 1 omvat minstens vier leerjaren. Voor iedere leerling wordt de duur ervan bepaald door de klassenraad, in samenspraak met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding. 3. In deze opleidingsvorm kunnen sociaal maatschappelijke trainingen of leerlingenstages worden ingericht voor leerlingen vanaf 16 jaar, gedurende een beperkt aantal dagen. De duur en het doel ervan wordt bepaald door de klassenraad, in samenspraak met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding en zo mogelijk in samenspraak met de ouders en de leerling. Uitzonderlijk kunnen deze sociaal maatschappelijke trainingen of leerlingenstages georganiseerd worden tijdens de vakanties. 4. Iedere leerling die de school verlaat na de duur zoals bepaald in paragraaf 2, heeft recht op een attest, waarvan het model wordt bepaald door de Vlaamse Regering, uitgereikt door de directeur op het einde van het schooljaar of in de loop van het schooljaar.. Art. III.62. In deel V, titel 3, hoofdstuk 1, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een hoofdstuk 1/2 ingevoegd, dat luidt als volgt: Hoofdstuk 1/2. - Bepalingen betreffende de scholen van opleidingsvorm 2. Art. III.63. In de Codex Secundair Onderwijs wordt in hoofdstuk 1/2, ingevoegd bij artikel III.62, een afdeling 1 ingevoegd, die luidt als volgt: Afdeling 1. - Structuur en organisatie. Art. III.64. In de Codex Secundair Onderwijs wordt in afdeling 1, ingevoegd bij artikel III.63, een artikel 334/2 ingevoegd, die luidt als volgt: Art. 334/2. 1. Opleidingsvorm 2 omvat twee fasen, elke fase duurt ten minste twee leerjaren. 1 De eerste fase geeft voorrang aan de algemene en sociale vorming en waarborgt tevens de arbeidsgerichte vorming. Ten minste vijftien van de wekelijkse lesuren worden voorbehouden aan de algemene en sociale vorming;

177 Stuk 2290 ( ) Nr De tweede fase geeft voorrang aan de arbeidsgerichte vorming. Ten minste negen van de wekelijkse lesuren worden voorbehouden aan de algemene en sociale vorming. 2. De klassenraad, in samenspraak met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, bepaalt voor iedere leerling de respectieve duur van elke fase. 3. In deze opleidingsvorm kunnen leerlingenstages worden ingericht, gedurende een beperkt aantal dagen. Deze worden georganiseerd gedurende de tweede fase, tijdens het schooljaar. Uitzonderlijk kunnen deze leerlingenstages georganiseerd worden tijdens de vakanties. In afwijking van het eerste lid kan een leerling tijdens het laatste jaar van de tweede fase op basis van individuele handelingsplanning, na beslissing van de klassenraad, en zo mogelijk in samenspraak met de ouders en de leerling, een leerlingenstage volgen onder een alternerende vorm van leerlingenstage en vorming op school op weekbasis. 4. Iedere leerling die de school verlaat na de duur zoals bepaald in paragraaf 2, heeft recht op een attest, waarvan het model wordt bepaald door de Vlaamse Regering, uitgereikt door de directeur op het einde van het schooljaar of in de loop van het schooljaar.. Art. III.65. Artikel 336 van de Codex Secundair Onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt vervangen, door wat volgt: Art Opleidingsvorm 3 omvat 4 fases: de observatiefase, de opleidingsfase, de kwalificatiefase en de facultatieve integratiefase. 1 de observatiefase duurt één volledig schooljaar. De klassenraad, in samenspraak met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, kan hier door middel van een gemotiveerde beslissing voor individuele leerlingen van afwijken; 2 de opleidingsfase omvat ten minste twee schooljaren. De klassenraad, in samenspraak met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, bepaalt voor iedere leerling de duur van deze fase; 3 de kwalificatiefase omvat ten minste twee schooljaren. De klassenraad, in samenspraak met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, bepaalt voor iedere leerling de duur van deze fase en kan voor individuele leerlingen het traject ook verkorten naar één schooljaar. Op het einde van deze kwalificatiefase is er voor de leerlingen die toegelaten worden door de klassenraad een kwalificatieproef voor de kwalificatiecommissie. Er kunnen bijkomende opleidingen binnen eenzelfde samenhangend geheel van opleidingen worden georganiseerd voor dezelfde leerling, indien deze reeds een studiebekrachtiging van een opleiding behaald heeft en de klassenraad de leerling toelaat tot bijkomende opleidingen; 4 de facultatieve integratiefase omvat één volledig schooljaar, in de vorm van een alternerende beroepsopleiding, bestaande uit 1200 uur vorming op school en werkervaring in een bedrijf. De vorming op school bestaat uit minimum 400 uur algemene en sociale vorming en beroepsgerichte vorming. De werkervaring bestaat uit minimum 700 uur werkervaring in een regulier bedrijf, onder de vorm van

178 178 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 leerlingenstage. Er kan geen tweede schooljaar alternerende beroepsopleiding worden georganiseerd voor één leerling. Deze facultatieve integratiefase van één schooljaar kan bij wijze van uitzondering door de klassenraad wel verlengd worden tot een tweede schooljaar. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaronder deze verlenging mogelijk is. 2. In deze opleidingsvorm moeten leerlingenstages worden ingericht, gedurende een beperkt aantal dagen. Deze worden georganiseerd gedurende de kwalificatiefase, tijdens het schooljaar. Uitzonderlijk kunnen deze leerlingenstages georganiseerd worden tijdens de vakanties. De werkervaring in de integratiefase wordt organisatorisch gelijkgesteld met een leerlingenstage. 3. Op het einde van de opleidingsfase en na het eerste jaar van de kwalificatiefase kan de leerling een studiebekrachtiging krijgen van de klassenraad. Op het einde van de kwalificatiefase en de op het einde van de integratiefase moet de leerling een studiebekrachtiging van de klassenraad ontvangen. Bij wijze van uitzondering kan de klassenraad in de integratiefase ook een leerling voor het einde van het schooljaar een studiebekrachtiging geven, indien deze leerling tewerkgesteld is en voorafgaand aan deze tewerkstelling 900 uur vorming heeft gevolgd, waarvan minimaal 300 uur schoolse vorming en minimaal 525 uur werkervaring, onder de vorm van leerlingenstage. De Vlaamse Regering bepaalt de verdere regels voor de bekrachtiging van de studie door de klassenraad en de modellen van de studiebewijzen. 4. De Vlaamse Regering bepaalt de verdere regels inzake de organisatie en inhoud van opleidingsvorm 3, de mogelijke opleidingen en samenhangende gehelen van opleidingen die kunnen worden georganiseerd in opleidingsvorm 3 en hun opleidingsprofielen, de verdere bevoegdheden van de klassenraad en de samenstelling en de bevoegdheden van de kwalificatiecommissie.. Art. III.66. In de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende artikelen opgeheven: 1 artikel 337; 2 artikel 338, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011; 3 artikel 339 en 340. Art. III.67. In artikel 350 van de Codex Secundair Onderwijs, het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 in het eerste lid worden de getallen 125,, 129,, 130,, 131,, 133,, 135,, 137,, 150,, 155, en 170, opgeheven; 2 op het einde van het eerste lid wordt de volgende zinsnede ingevoegd:, behalve voor het onthaalonderwijs, Se-n-Se, de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs, en de vierde graad, die niet kunnen ingericht worden. ; 3 er wordt een tweede lid ingevoegd, dat luidt als volgt: In opleidingsvorm 4 moet een gemeenschappelijk curriculum van het gewoon voltijds secundair onderwijs gevolgd worden en moeten er eveneens, naargelang de noden van de leerlingen, gepaste en redelijke aanpassingen genomen worden,

179 Stuk 2290 ( ) Nr waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen. De klassenraad werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding en de ouders.. Art. III.68. In deel V, titel 4 van de Codex Secundair Onderwijs wordt een hoofdstuk 2 ingevoegd, dat luidt als volgt: Hoofdstuk 2. Bepalingen betreffende de scholen van opleidingsvorm 4, in de ziekenhuisscholen. Art. III.69. In de Codex Secundair Onderwijs wordt in hoofdstuk 2, ingevoegd met artikel III.68, een artikel 350/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: Art. 350/1. 1. In de scholen van opleidingsvorm 4, type 5 verbonden aan een universitair ziekenhuis en verbonden aan een residentiële setting werken de leerlingen verder aan het curriculum van de oorspronkelijke school en worden hieromtrent eveneens afspraken gemaakt met de oorspronkelijke school. De oorspronkelijke school staat in voor de studiebekrachtiging. 2. In ziekenhuisscholen moeten er, naargelang de noden van de leerlingen, gepaste en redelijke aanpassingen genomen worden, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen. De ziekenhuisschool werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding en de ouders en de oorspronkelijke school, tenzij de leerling voor het verblijf in de ziekenhuisschool niet in een school ingeschreven was. 3. In functie van de behoeften van de leerlingen mag men in de school van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan het preventorium, op ieder tijdstip van het schooljaar een structuuronderdeel van het gewoon voltijds secundair onderwijs inrichten, ook indien de onderliggende structuuronderdelen niet ingericht zijn. De school kan op die wijze onderdelen van het volledig studieaanbod van het gewoon voltijds secundair onderwijs inrichten, met inbegrip van het onthaalonderwijs, Se-n- Se, de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs, en de vierde graad. 4. In de school van opleidingsvorm 4, type 5 verbonden aan het preventorium worden dezelfde studiebewijzen uitgereikt als in het gewoon voltijds secundair onderwijs. De school van opleidingsvorm 4, type 5 bij het preventorium staat zelf in voor de studiebekrachtiging.. Art. III.70. Artikel 352 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen, door wat volgt: Art Om toegelaten te worden tot het geïntegreerd secundair onderwijs is het volgende vereist: 1 de leerling moet voldoen aan de toelatingsvoorwaarden die gelden voor het gewoon secundair onderwijs;

180 180 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 2 een gemotiveerd verslag, opgesteld door het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, waaruit blijkt: a) dat met toepassing van de principes van artikel 136/2 het inzetten van de ondersteuning in het kader van het geïntegreerd onderwijs, in combinatie met compenserende of dispenserende maatregelen nodig en voldoende geacht wordt om de leerling een gemeenschappelijk curriculum te laten volgen; b) dat de leerling voldoet aan de criteria van een van de punten van artikel 259, 1, 1 tot 7, met uitzondering van 5 ; c) dat de leerling ten minste negen maanden voltijds buitengewoon onderwijs in het betreffende type heeft gevolgd, onmiddellijk voorafgaand aan zijn toelating tot het geïntegreerd secundair onderwijs, indien blijkt dat hij voldoet aan de criteria van artikel 259, 1, 1. De Vlaamse Regering bepaalt de inhoud van het gemotiveerd verslag en kan in uitvoering van artikel 314/5 de bepaling van artikel 352, 1, 2, c) opheffen. 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt voor een leerling die toegelaten werd tot het geïntegreerd secundair onderwijs op basis van een inschrijvingsverslag voor het buitengewoon onderwijs slechts een gemotiveerd verslag opgemaakt bij wijziging van het integratieplan, zoals bedoeld in paragraaf Om in aanmerking te komen voor aanvullende financiering of subsidiëring van een leerling in het geïntegreerd secundair onderwijs is nog een integratieplan vereist. De Vlaamse Regering bepaalt de inhoud van het integratieplan en legt de samenstelling van het integratieteam, dat het integratieplan zal opstellen, vast. Een nieuw integratieplan wordt opgesteld bij de wijziging van: de aard van de integratie, de aard en de ernst van de handicap of het onderwijsniveau, met inbegrip van het beroepenveld, de studierichting, de afdeling of de opties. Bij wijziging van het integratieteam kan het bestaande integratieplan bevestigd worden. 4. Wanneer voor een leerling die beschikt over een verslag als vermeld in artikel 294 een gemotiveerd verslag wordt opgemaakt, vervalt het verslag als vermeld in artikel Art. III.71. In de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende artikelen opgeheven: 1 artikel 353; 2 artikel 355. Afdeling II. Decreet betreffende het stelsel van leren en werken Art. III.72. In artikel 3 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht:

181 Stuk 2290 ( ) Nr er wordt een punt 5 bis ingevoegd, dat luidt als volgt: 5 bis compenserende maatregelen: maatregelen waarbij het centrum orthopedagogische of orthodidactische hulpmiddelen aanbiedt, waaronder technische hulpmiddelen, waardoor de doelen van het leerprogramma of de doelen die na dispensatie voor de jongere bepaald zijn, bereikt kunnen worden; ; 2 er wordt een punt 5 ter ingevoegd, dat luidt als volgt: 5 ter differentiërende maatregelen: maatregelen, waarbij het centrum binnen het leerprogramma, van een beperkte variatie in het onderwijsleerproces aanbrengt om beter tegemoet te komen aan de behoeften van individuele jongeren of groepen van jongeren; ; 3 er wordt een punt 5 quater ingevoegd, dat luidt als volgt: 5 quater dispenserende maatregelen: maatregelen waarbij het centrum doelen aan het leerprogramma toevoegt of de jongere vrijstelt van doelen van het leerprogramma en die, waar mogelijk, vervangt door gelijkwaardige doelen, in die mate dat ofwel de doelen voor de studiebekrachtiging in functie van de finaliteit voor het betreffende onderdeel ofwel de doelen voor het doorstromen naar het beoogde vervolgonderwijs of naar de arbeidsmarkt nog in voldoende mate kunnen bereikt worden; ; 4 er wordt een punt 7 bis ingevoegd, dat luidt als volgt: 7 bis jongere met specifieke onderwijsbehoeften: jongere met langdurige en belangrijke participatieproblemen die te wijten zijn aan het samenspel tussen: 1 één of meerdere functiebeperkingen op mentaal, psychisch, lichamelijk of zintuiglijk vlak en; 2 beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en; 3 persoonlijke en externe factoren; ; 5 er wordt een punt 13 bis ingevoegd, dat luidt als volgt: 13 bis remediërende maatregelen: maatregelen waarbij het centrum effectieve vormen van aangepaste leerhulp verstrekt binnen het leerprogramma;. Art. III.73. In hoofdstuk III, afdeling II, onderafdeling III, van hetzelfde decreet wordt een artikel 30/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: Art. 30/1. Bij de organisatie van het leerprogramma werkt de klassenraad op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het centrum voor leerlingenbegeleiding en de betrokken personen en doet in het bijzonder voor jongeren met specifieke onderwijsbehoeften gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen naargelang de noden van de jongere. De specifieke onderwijsbehoeften van jongeren en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en de ouders staan daarbij centraal.. Afdeling III. Inwerkingtreding Art. III.74. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2014, met uitzondering van de artikelen III.2., 1 tot en met 7, III.2, 9 tot en met 11 en 13, III.4, III.6, III.7, III.8, III.12, III.13, III.14, III.15, III.20, III.36, III.39, III.41, III.42, 1, III.43, III.44, III.45,

182 182 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 III.70, III.71, III.72 en III.73 die in werking treden op 1 januari 2014 voor inschrijvingen die betrekking hebben op het schooljaar en met uitzondering van de artikelen III.9, III.65 en III.66, die in werking treden op 1 april Hoofdstuk IV. Decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding Art. IV.1. In artikel 2 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 er wordt een punt 6 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 6 /1 compenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school orthopedagogische of orthodidactische hulpmiddelen aanbiedt, waaronder technische hulpmiddelen, waardoor de doelen van het gemeenschappelijk curriculum of leerprogramma of de doelen die na dispensatie voor de leerling bepaald zijn, bereikt kunnen worden; ; 2 er wordt een punt 8 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 8 /1 differentiërende maatregelen: maatregelen waarbij de school, binnen het gemeenschappelijk curriculum of leerprogramma, een beperkte variatie aanbrengt in het onderwijsleerproces om beter tegemoet te komen aan de behoeften van individuele leerlingen of groepen van leerlingen; ; 3 er wordt een punt 8 /2 ingevoegd, dat luidt als volgt: 8 /2 dispenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school doelen toevoegt aan het gemeenschappelijk curriculum of leerprogramma of de leerling vrijstelt van doelen van het gemeenschappelijk curriculum of leerprogramma en die, waar mogelijk, vervangt door gelijkwaardige doelen, in die mate dat ofwel de doelen voor de studiebekrachtiging in functie van de finaliteit voor het betreffende onderwijsniveau of structuuronderdeel of onderdeel ofwel de doelen voor het doorstromen naar het beoogde vervolgonderwijs nog in voldoende mate kunnen bereikt worden; ; 4 er wordt een punt 12 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 12 /1 gemeenschappelijk curriculum: de goedgekeurde leerplannen die ten minste herkenbaar de doelen bevatten die noodzakelijk zijn om de eindtermen te bereiken of de ontwikkelingsdoelen na te streven en de school-gebonden planning voor het nastreven van de leergebied-overschrijdende of vakoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen; ; 5 er wordt een punt 15 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 15/1 handelingsgerichte diagnostiek: een cyclisch zoek- en beslissingsproces waarin informatie over het individu en zijn omgeving wordt verzameld, geïnterpreteerd en afgewogen met als doel de problemen of de hulpvragen te analyseren en te verklaren met het oog op adequate advisering voor het handelen. Het proces verloopt volgens systematische procedures, in samenwerking met de school, de ouders en de leerlingen met aandacht voor positieve kenmerken en voor de wisselwerking en wederzijdse beïnvloeding van het individu en de omgeving; ; 6 er wordt een punt 26 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt:

183 Stuk 2290 ( ) Nr /1 remediërende maatregelen: maatregelen waarbij de school effectieve vormen van aangepaste leerhulp verstrekt binnen het gemeenschappelijk curriculum of het leerprogramma;. Art. IV.2. In artikel 6 van hetzelfde decreet wordt het punt 4 aangevuld met een zinsnede, die luidt als volgt: Het centrum werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met de school en de ouders. De specifieke onderwijsbehoeften van leerlingen en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en de ouders staan daarbij centraal;. Art. IV.3. Artikel 23 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een zinsnede, die luidt als volgt: In het bijzonder ondersteunt het centrum de scholen of centra bij het doen van gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen naargelang de noden van de leerlingen.. Art. IV.4. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari Hoofdstuk V. Onderwijsinspectie en pedagogische begeleidingsdiensten Afdeling I. Decreet betreffende de kwaliteit van onderwijs Art. V.1. In artikel 38 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs wordt het tweede lid van paragraaf 1 aangevuld met de volgende tekst: Het kwaliteitstoezicht op de diagnostische praktijk van de centra voor leerlingenbegeleiding in functie van de opmaak van de verslagen, vermeld in de artikelen 15 en 16 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en in de artikelen 294 en 352 van de Codex Secundair Onderwijs kan afzonderlijk van de doorlichting uitgevoerd worden. Als beide doorlichtingen ingepland zijn tijdens hetzelfde schooljaar, gebeuren ze geïntegreerd. In het kader van deze opdracht houdt de inspectie ook toezicht op de attesteringen in functie van permanent onderwijs aan huis en op de vrijstellingen van leerplicht. De inspectie stemt voor de uitvoering van deze opdrachten af met het Team Inspectie Personen met een Handicap van de Zorginspectie, zoals bepaald in het Besluit van de Vlaamse Regering van 26 maart 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap Zorginspectie. De inspectie rapporteert jaarlijks over het kwaliteitstoezicht aan de Vlaamse Regering.. Art. V.2. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari Hoofdstuk VI. Andere bepalingen Afdeling I. Koninklijk besluit tot vaststelling van de wijze waarop voor de Rijksinstituten voor buitengewoon onderwijs en de tehuizen van het Rijk de ambten

184 184 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 worden bepaald van het paramedisch personeel en van het personeel toegekend in het kader van het internaat Art. VI.1. In artikel 7 van het Koninklijk Besluit nr. 184 van 30 december 1982 tot vaststelling van de wijze waarop voor de Rijksinstituten voor buitengewoon onderwijs en de tehuizen van het Rijk de ambten worden bepaald van het paramedisch personeel en van het personeel toegekend in het kader van het internaat, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in de eerste rij van de tabel wordt de zinsnede 1. Vervangen door basisaanbod. ; 2 er wordt een zestiende rij in de tabel toegevoegd, die luidt als volgt: 9. basisonderwijs: 8,1 ; 3 er wordt een zeventiende rij in de tabel toegevoegd, die luidt als volgt: secundair onderwijs: 6,3. Art. VI.2. In artikel 9 van hetzelfde koninklijk besluit worden de paragrafen 4, 5 en 6 opgeheven. Afdeling II. Decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-i Art. VI.3. In artikel IV.7 van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-i, gewijzigd bij het decreet van 25 november 2011, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: 4. Wanneer de Commissie ten gronde adviseert en oordeelt naar recht over klachten die betrekking hebben op de toepassing van artikel 37undecies van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en artikel 110/11 van de Codex Secundair Onderwijs dan wordt de samenstelling van de Commissie, in afwijking van paragraaf 1 en paragraaf 2, uitgebreid met leden met expertise op het gebied van de praktische realisatie van redelijke aanpassingen. Daarbij wordt, in afwijking van paragraaf 1 en paragraaf 2, in elk geval de betrokkenheid verzekerd van personen met een handicap of een organisatie die hen vertegenwoordigt, van een personeelsvertegenwoordiging en een vertegenwoordiging van de onderwijsverstrekkers.. Afdeling III. Overgangsbepaling Art. VI.4. De leerlingen met een inschrijvingsverslag voor type 1 of 8 of opleidingsvorm 3 type 1 uitgereikt voor de inwerkingtreding van dit decreet en die ingeschreven zijn in een school voor buitengewoon onderwijs, blijven voor de duur van hun inschrijving in het betreffende onderwijsniveau, in aanmerking komen voor de berekening van omkadering en werkingsmiddelen van het type basisaanbod. Afdeling IV. Opheffingen

185 Stuk 2290 ( ) Nr Art.VI.5. Het koninklijk besluit van 27 juli 1971 houdende organisatiemodaliteiten van de begeleiding der leerlingen die instellingen of afdelingen voor buitengewoon onderwijs volgen, wordt opgeheven. Art.VI.6. Het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Art. VI.7. Het ministerieel besluit van 19 september 1979 tot omschrijving van de inhoud en de bestemmelingen van het inschrijvingsverslag voorzien bij artikel 294 van de Codex Secundair Onderwijs, wordt opgeheven. Art. VI.8. Het ministerieel besluit van 31 maart 1980 houdende oprichting van de overlegcommissie ter uitvoering van artikel 26 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Art. VI.9. Het ministerieel besluit van 31 maart 1980 tot oprichting van de kwalificatiecommissie zoals voorzien in de artikelen 39, 40, 41 en 42 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Art. VI.10. Het ministerieel besluit van 15 april 1980 houdende vaststelling van het model van kwalificatiegetuigschrift buitengewoon secundair beroepsonderwijs, zoals vermeld in artikel 43 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Art. VI.11. Het ministerieel besluit van 15 april 1980 houdende vaststelling van het model van attest voor het buitengewoon secundair beroepsonderwijs, zoals vermeld in artikel 39, 2, van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Art. VI.12. Het ministerieel besluit van 15 april 1980 vaststelling van het model van attest voor buitengewoon secundair onderwijs tot sociale aanpassing zoals vermeld in artikel 31 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Art. VI.13. Het ministerieel besluit van 15 april 1980 houdende vaststelling van het model van attest voor het buitengewoon secundair onderwijs tot sociale aanpassing en arbeidsgeschiktmaking zoals vermeld bij artikel 35 van het koninklijk besluit van

186 186 Stuk 2290 ( ) Nr juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Afdeling V. Inwerkingtreding Art. VI.14. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2014, met uitzondering van artikel VI.3 dat in werking treedt op 1 januari 2014 voor inschrijvingen die betrekking hebben op het schooljaar Brussel, De minister-president van de Vlaamse Regering, Kris PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, Pascal SMET

187 Stuk 2290 ( ) Nr ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE

188 188 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

189 Stuk 2290 ( ) Nr RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving advies /1 van 29 oktober 2013 over een voorontwerp van decreet betreffende belangrijke en noodzakelijke maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften

190 190 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Op 25 september 2013 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een voorontwerp van decreet betreffende belangrijke en noodzakelijke maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Het voorontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 22 oktober De kamer was samengesteld uit Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter, Wilfried VAN VAERENBERGH en Wouter PAS, staatsraden, en Marleen VERSCHRAEGHEN, toegevoegd griffier. De verslagen zijn uitgebracht door Raf AERTGEERTS, eerste auditeurafdelingshoofd, en Brecht STEEN, auditeur. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 29 oktober *

191 Stuk 2290 ( ) Nr Met toepassing van artikel 84, 3, eerste lid, van de wetten van de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond 1, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING VAN HET VOORONTWERP 2. Het om advies voorgelegde voorontwerp van decreet strekt ertoe een aantal maatregelen te nemen met betrekking tot het onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Daarmee worden bedoeld leerlingen met langdurige en belangrijke participatieproblemen die te wijten zijn aan het samenspel van functiebeperkingen (mentaal, psychisch, lichamelijk of zintuiglijk), beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren. Die maatregelen hebben zowel betrekking op het gewoon (basis- en secundair) onderwijs als op het buitengewoon (basis- en secundair) onderwijs. Het ontwerp is onderverdeeld in niveaugebonden hoofdstukken voor het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding. Verder is er een hoofdstuk met bepalingen inzake de onderwijsinspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten. ONDERZOEK VAN DE TEKST ALGEMENE OPMERKINGEN 3.1. Het ontwerp strekt er, luidens de memorie van toelichting, onder meer toe wijzigingen aan te brengen in de onderwijsregelgeving om stappen te zetten in de geleidelijke realisatie van artikel 24 van het VN-verdrag van 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap (hierna: VN-Verdrag). Dit artikel 24 waarborgt het recht op onderwijs van personen met een handicap, en bepaalt tevens dat, om dit recht zonder discriminatie en op basis van gelijke kansen te verwezenlijken, de verdragsluitende staten een inclusief onderwijssysteem op alle niveaus waarborgen (artikel 24, lid 1). Artikel 24, lid 2, verduidelijkt wat dit recht op inclusief onderwijs in de praktijk inhoudt. Bij de uitoefening van het recht op onderwijs moeten de verdragsluitende staten waarborgen dat personen met een handicap niet op grond van hun handicap worden uitgesloten van het algemene onderwijssysteem en dat kinderen met een handicap niet op grond van hun handicap worden uitgesloten van gratis en verplicht basisonderwijs of van het voortgezet onderwijs (artikel 24, lid 2, a), en dat personen met een handicap toegang hebben tot inclusief, hoogwaardig en gratis basisonderwijs en tot voortgezet onderwijs en wel op basis van gelijkheid met anderen in de gemeenschap waarin zij leven (artikel 24, lid 2, b). Verder schrijft het artikel voor dat de staten waarborgen dat redelijke aanpassingen worden verschaft naar gelang de 1 Aangezien het om een voorontwerp van decreet gaat, wordt onder rechtsgrond de conformiteit met hogere rechtsnormen verstaan.

192 192 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 behoefte van de persoon in kwestie (artikel 24, lid 2, c) en dat personen met een handicap, binnen het algemene onderwijssysteem, de ondersteuning ontvangen die zij nodig hebben om effectieve deelname aan het onderwijs te vergemakkelijken (artikel 24, lid 2, d). Tenslotte wordt opgedragen dat doeltreffende, aan het individu aangepaste, ondersteunende maatregelen zouden worden genomen in omgevingen waarin de cognitieve en sociale ontwikkeling wordt geoptimaliseerd, overeenkomstig het doel van onderwijs waarbij niemand wordt uitgesloten (artikel 24, lid 2, e). Artikel 24 van het VN-Verdrag moet in samenhang worden gelezen met artikel 4, lid 2, van hetzelfde verdrag. Artikel 4, lid 2, van het VN-Verdrag stelt dat wat betreft economische, sociale en culturele rechten, elke verdragspartij verplicht is maatregelen te nemen met volledige gebruikmaking van de hem ter beschikking staande hulpbronnen en waar nodig, in het kader van internationale samenwerking, om steeds dichter bij een algehele verwezenlijking van de in dit Verdrag erkende rechten te komen, onverminderd de in dit Verdrag vervatte verplichtingen die volgens het internationale recht onverwijld van toepassing zijn Het VN-Verdrag is bij decreet van 8 mei 2009 in de Vlaamse rechtsorde ingevoerd. 2 De decreetgever moet bijgevolg bij het uitwerken van een regeling voor het onderwijs voor personen met een handicap, de verplichtingen die voortvloeien uit het verdrag naleven Zoals de Raad van State, afdeling Wetgeving in het advies /1 van 28 april heeft geconcludeerd, volgt uit artikel 24 van het VN-Verdrag dat de Vlaamse overheid sinds 13 augustus 2009, zijnde de datum waarop het goedkeuringsdecreet in werking is getreden, de verbintenis heeft om het recht op toegang tot het inclusief onderwijs te waarborgen. Doordat het ontwerp van decreet het recht op inschrijving in het gewoon onderwijs onverkort laat gelden wanneer de leerlingen het gemeenschappelijk curriculum kunnen volgen met toepassing van proportionele en gepaste maatregelen, lijkt het ontwerp dit recht op toegang voldoende te verzekeren. In het licht van het VN-Verdrag geldt bovendien dat het recht van leerlingen met een handicap op redelijke aanpassingen onmiddellijk dient te worden gerealiseerd, gelet op het feit dat het niet doorvoeren van redelijke aanpassingen op zichzelf een discriminatie vormt. 4 Door de toegang tot het buitengewoon onderwijs te beperken tot die gevallen waar de aanpassingen in het gewoon onderwijs disproportioneel of onvoldoende zouden zijn, lijkt het ontwerp het recht op redelijke aanpassingen in het gewoon onderwijs voldoende te waarborgen. 2 Decreet van 8 mei 2009 houdende instemming met het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, en het facultatief protocol bij het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, opgemaakt in New York op 13 december Adv.RvS /1 van 28 april 2011 over een voorstel van decreet dat geleid heeft tot het decreet van 25 november 2011 betreffende het inschrijvingsrecht, Parl.St. Vl. Parl , nr. 1042/2. 4 G. DE BECO, Het recht op onderwijs voor personen met een handicap volgens artikel 24 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap: juridische analyse en toepassing in Vlaanderen, TJK 2013 (90), 97. Zie ook in het algemeen A. D ESPALLIER, Non-discriminatie ten aanzien van personen met een functiebeperking: redelijke aanpassingen en het VN-Verdrag (noot onder Gent, 20 januari 2011), RW , 879.

193 Stuk 2290 ( ) Nr Naast de vermelde concrete verplichtingen bevat artikel 24 van het VN-Verdrag ook de verbintenis om van het inclusief onderwijs het principe en van het buitengewoon onderwijs de uitzondering te maken. 5-6 Wat dit inclusief onderwijs precies inhoudt wordt door het VN-Verdrag niet gedefinieerd, maar artikel 24 bevat wel een cataloog aan maatregelen die genomen moeten worden om een persoon met een handicap te ondersteunen. Inclusief onderwijs houdt aldus in dat in het gewone onderwijs voldoende ondersteuningsmaatregelen worden genomen volgens de behoeften van leerlingen met een handicap om hen toe te laten onderwijs te volgen in het gewoon onderwijs. Het inclusief onderwijs als algemene regel kan, zoals volgt uit artikel 4, lid 2, van het VN-Verdrag, rekening houdend met de beschikbare middelen, geleidelijk worden gerealiseerd. Nieuwe regelingen mogen geen achteruitgang betekenen ten opzichte van het bereiken van de doelstelling van het principe van inclusief onderwijs. Artikel 24 van het VN-Verdrag betekent evenwel niet dat het buitengewoon onderwijs als dusdanig zou moeten verdwijnen, op voorwaarde dat er een principieel recht op toegang tot het gewoon onderwijs bestaat. Doordat het ontwerp voorziet in bijkomende ondersteuning voor leerlingen met een handicap in het gewoon onderwijs en het recht van toegang tot dat onderwijs versterkt, zet het ontwerp stappen in de richting van de algemene doelstelling van artikel 24 van het VN-Verdrag en draagt het bij tot de realisatie van het inclusief onderwijs. Het feit dat het ontwerp het buitengewoon onderwijs laat bestaan en zelfs verder ontwikkelt en verfijnt, door de verschillende types te herdefiniëren en een nieuw type 9 te creëren, doet hieraan geen afbreuk. OPSCHRIFT 4. Het verdient aanbeveling om in het opschrift van het voorontwerp van decreet de woorden belangrijke en noodzakelijke weg te laten, aangezien ze de inhoud van het ontwerp niet echt verduidelijken. 7 5 Zie in dezelfde zin G. DE BECO, l.c., 94; B. VERBEECK en M. VERBRUGGEN, Deel I: Vraag en Antwoord, in STEUNPUNT RECHT EN ONDERWIJS, Advies over de specifieke bepalingen met betrekking tot onderwijs in het VN-Verdrag van 1 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap, 2009, (5) 13 en 18, te vinden op 6 Zie ook artikel 28 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind, waarbij het VN-Comité voor de rechten van het kind in zijn Algemeen Commentaar nr. 9 opmerkt dat inclusief onderwijs het doel moet zijn van onderwijs aan kinderen met een handicap ook al geldt dat de mate waarin de inclusie gebeurt, mag variëren. Zie VN-COMITÉ VOOR DE RECHTEN VAN HET KIND, General Comment No. 9 The rights of children with disabilities, 29 september 2006, CRC/C/GC/9, 66 en G. DE BECO, l.c., Zie ook Beginselen van de wetgevingstechniek. Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, aanbevelingen nrs. 14 en 14.3, te raadplegen op de internetsite van de Raad van State ( Zie ook : omzendbrief VR/2009/4 van 17 juli 2009 betreffende de wetgevingstechniek, aanbeveling nr. 50, 3.

194 194 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Artikel II.3 5. Artikel II.3 van het ontwerp vervangt artikel 10 van het decreet basisonderwijs van 25 februari Het ontworpen artikel 10, 1, 5, machtigt de Vlaamse Regering om de voorwaarden te bepalen waaraan de residentiële setting moet voldoen opdat er een school voor buitengewoon onderwijs type 5 aan verbonden kan zijn. Het ontworpen artikel 10, 2, machtigt de Vlaamse Regering diagnostische protocollen vast te leggen voor de oriëntering naar de types als vermeld in 1, 2 tot 8. Om de onduidelijkheid over de draagwijdte van deze machtigingen weg te nemen is het aan te raden op zijn minst in de memorie van toelichting te verduidelijken wat met de begrippen residentiële setting en diagnotische protocollen bedoeld wordt. Artikel II Artikel 24, 5, van de Grondwet bepaalt dat de inrichting, erkenning of subsidiëring van het onderwijs door de Gemeenschap wordt geregeld door de wet of het decreet. Volgens de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof 8 drukt artikel 24, 5, van de Grondwet de wil van de Grondwetgever uit om aan de bevoegde wetgever de zorg voor te behouden een regeling te treffen voor de essentiële aspecten van het onderwijs, wat de inrichting, erkenning of subsidiëring ervan betreft, doch verbiedt deze bepaling niet dat onder bepaalde voorwaarden opdrachten aan andere overheden worden toevertrouwd. Die grondwettelijke bepaling vereist dat de door de decreetgever verleende delegaties alleen betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van de door hem vastgestelde beginselen. De gemeenschapsregering of een andere overheid zou daarmee de onnauwkeurigheid van die beginselen niet kunnen opvangen of onvoldoende omstandige beleidskeuzes niet kunnen verfijnen Artikel II.20 van het ontwerp voegt in het decreet basisonderwijs een artikel 173septies in. Artikel 173septies wordt ingevoegd in het nieuwe hoofdstuk XIIquinquies Waarborgregeling bij daling van het leerlingenaantal in het buitengewoon onderwijs. Het ontworpen artikel 173septies, 2, machtigt de regering de procedure voor de berekening van de enveloppe en de wijze waarop deze middelen kunnen worden ingezet voor uitbreiding van zorg in de scholen voor gewoon onderwijs of voor versterking van onderwijs op maat in scholen voor buitengewoon onderwijs en voor welke leerlingen deze middelen kunnen worden aangewend, te bepalen. 8 Vaste rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, zie bijv. arrest nr. 40/2011, 15 maart 2011, B.6.3 en arrest nr. 72/2012 van 12 juni 2012, B.4. 9 Over het wettigheidsbeginsel, zie onder meer: B. STEEN, Het legaliteitsbeginsel in onderwijsaangelegenheden (art. 24, 5 GW): een stand van zaken, TORB , ; B. STEEN, Streng, strenger, strengst!? De verhouding tussen de rechtspraak van het Arbitragehof en de adviezen van de afdeling wetgeving van de Raad van State in constitutionele onderwijsaangelegenheden. Het legaliteitsbeginsel als casus, TORB , ; L. VÉNY, Onderwijsrecht. I. Dragende beginselen, Brugge, die Keure, 2010,

195 Stuk 2290 ( ) Nr Deze machtiging lijkt in de mate ze betrekking heeft op procedureregels voor de berekening van de enveloppe in overeenstemming te zijn met artikel 24, 5, van de Grondwet. Voor zover de machtiging betrekking heeft op het bepalen van de wijze waarop de middelen kunnen worden ingezet voor uitbreiding van zorg, voor versterking van onderwijs op maat en voor welke leerlingen deze middelen kunnen worden aangewend, heeft zij geen betrekking op de tenuitvoerlegging van de door de decreetgever vastgestelde beginselen, aangezien het decreet ter zake geen enkel beginsel bepaalt. Het is de Vlaamse Regering die zelf zal kiezen hoe, waar en voor welke leerlingen de middelen zullen worden ingezet. Deze machtiging is dan ook in strijd met artikel 24, 5, van de Grondwet. De essentiële aspecten van de beoogde regeling zullen bijgevolg door de decreetgever zelf moeten worden vastgesteld. 8. Hoewel uit de plaats waar de bepaling wordt ingevoegd, met name in het decreet basisonderwijs, waarschijnlijk moet worden afgeleid dat de bijkomende middelen moeten worden geïnvesteerd in het gewoon of buitengewoon basisonderwijs, blijkt dit niet duidelijk uit de tekst zelf van de bepaling noch uit de memorie van toelichting. Als dit effectief de bedoeling is van de stellers van het ontwerp dient zulks te worden verduidelijkt. Dezelfde vaststelling geldt voor artikel III.56, de tegenhanger van het secundair onderwijs. Artikel III.4 9. Door het ontworpen artikel worden twee bepalingen die betrekking hebben op de oprichting, werking en taken van de Commissie van Advies voor het Buitengewoon Onderwijs (CABO) opgeheven. Deze bepalingen zijn momenteel opgenomen in het hoofdstuk van de Codex Secundair Onderwijs die betrekking hebben op bijzondere organen die bevoegdheden uitoefenen in het secundair onderwijs. Het door artikel III.4, 2, ontworpen artikel 67, bepaalt de verplichtingen die ouders hebben ten aanzien van hun leerplichtige kinderen en maakt mogelijk dat kinderen die in de onmogelijkheid verkeren om onderwijs te volgen, worden vrijgesteld van de leerplicht na advies van de onderwijsinspectie. De nieuw ontworpen bepaling heeft echter niets te maken met een orgaan voor het secundair onderwijs; zij legt integendeel een taak vast van een orgaan dat niveauoverstijgende bevoegdheden uitoefent en waarvan de werking elders wordt geregeld. Bovendien sluit de bepaling inhoudelijk veeleer aan bij bepalingen die betrekking hebben op rechten en plichten van leerlingen of hun ouders. De regeling wordt dan ook best elders in de codex secundair onderwijs opgenomen, bijvoorbeeld in titel 2 van deel III van de codex (artikel 110 e.v.). Die aanpak zou overigens ook sporen met de plaats die de regeling inneemt in het decreet basisonderwijs (zie artikel II.8 van het ontwerp). Artikel III Men redigere de inleidende zin van artikel III.9 als volgt: In artikel 115, 1, van de Codex Secundair Onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, wordt het tweede lid vervangen ( ).

196 196 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Artikel III Bij dit artikel moet, mutatis mutandis, dezelfde opmerking worden gemaakt als bij artikel II.3 van het ontwerp. Artikel III Bij dit artikel moeten, mutatis mutandis, dezelfde opmerking worden gemaakt als bij artikel II.20 van het ontwerp. Artikel III Men redigere de inleidende zin van artikel III.59 als volgt: In deel V, titel 3, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een hoofdstuk 1/1 ingevoegd, (...). Artikel III Men redigere de inleidende zin van artikel III.62 als volgt: In deel V, titel 3, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een hoofdstuk 1/2 ingevoegd, (...). Artikel IV De definitie die door artikel IV.1, 5, van het ontwerp wordt ingevoegd in het ontworpen artikel 2, 15 /1, van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding lijkt verder in dat decreet niet meer te worden gebruikt. Het heeft dan ook weinig zin om deze definitie in het genoemde decreet in te voegen. Het begrip handelingsgerichte diagnostiek wordt wel gebruikt in zowel het decreet basisonderwijs (artikel II.1, 10 ) als de Codex Secundair Onderwijs (artikel III.2, 10 ), weliswaar telkens in het kader van een opdracht van het centrum voor leerlingenbegeleiding. De definitie wordt evenwel niet opgenomen in deze laatste twee decreten. De stellers van het ontwerp doen er dan ook goed aan hetzij het begrip handelingsgerichte diagnostiek in deze decretale teksten te omschrijven, hetzij die taak van het centrum voor leerlingenbegeleiding ook uitdrukkelijk in het vernoemde decreet van 1 december 1998 in te schrijven. Hoofdstuk V. Onderwijsinspectie en pedagogische begeleidingsdiensten 16. Het opschrift Afdeling I ( ) is overbodig en dient te worden geschrapt. Ook in het opschrift van Hoofdstuk V kan en pedagogische begeleidingsdiensten worden geschrapt nu geen enkele bepaling van Hoofdstuk V op deze diensten betrekking heeft.

197 Stuk 2290 ( ) Nr Artikel V Artikel V.1 kent enkele nieuwe opdrachten toe aan de onderwijsinspectie met betrekking tot het toezicht op de centra voor leerlingenbegeleiding. De huidige opdrachten van de onderwijsinspectie zijn geformuleerd in artikel 32 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs en worden in de navolgende artikelen nader bepaald. Aldus worden afzonderlijke afdelingen gewijd aan de opdracht inzake advies bij opname in de erkenning, aan de opdracht inzake advies bij de oprichting van vestigingsplaatsen, aan de doorlichting en aan de specifieke opdrachten. Artikel V.1 van het ontwerp voegt de nieuwe opdrachten in in artikel 38 van het decreet van 8 mei 2009, dat deel uitmaakt van de afdeling die betrekking heeft op de doorlichting, terwijl de nieuwe opdrachten duidelijk te onderscheiden zijn van de doorlichting. 10 Omwille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid dient de ontworpen bepaling te worden ingevoegd, hetzij in de afdeling gewijd aan de specifieke opdrachten (bijv. een nieuw artikel 42bis of 43bis), hetzij in een nieuwe afdeling IIIbis waarin de opdrachten worden geregeld. Bovendien heeft de ontworpen bepaling betrekking op twee verschillende opdrachten van de onderwijsinspectie waarbij de tweede opdracht eigenlijk, zoals hierna blijkt, geen betrekking heeft op toezicht. Het verdient dus aanbeveling om beide opdrachten te regelen in een afzonderlijk artikel. 18. De ontworpen bepaling is niet in overeenstemming met de overige bepalingen van het ontwerp, in het bijzonder de artikelen II.8, II.10, III.4 en III.12 van het ontwerp, aangezien sommige opdrachten die aan de onderwijsinspectie worden toevertrouwd geen toezichtsopdracht kunnen inhouden. Enerzijds, wat het toezicht op de attesteringen in functie van permanent onderwijs aan huis betreft, dient te worden vastgesteld dat er in de artikelen II.10 en III.12 geen attesteringsbevoegdheid doch enkel advies- en overlegbevoegdheden worden toegekend. Deze bevoegdheden worden uitgeoefend door respectievelijk de onderwijsinspectie zelf (artikel II.10, 1 en III.12, 1 ) en de centra voor leerlingenbegeleiding (artikel II.10, 2 en III.12, 2 ). Het heeft weinig zin dat de onderwijsinspectie toezicht uitoefent op de centra voor leerlingenbegeleiding in het kader van een opdracht die de centra niet vervullen. Ook de overlegbevoegdheid van de centra voor leerlingenbegeleiding leent zich niet tot het uitoefenen van toezicht door de onderwijsinspectie, nu dat overleg beperkt is tot het overleggen met de ouders in het kader van de (vrije) keuze van de dichtstbijzijnde instelling van buitengewoon onderwijs die het onderwijs aan huis verzorgt, een aangelegenheid waar de centra voor leerlingenbegeleiding weinig of geen beleidskeuzes kunnen maken. 10 De bewoordingen beide doorlichtingen worden dan ook beter vervangen door het kwaliteitstoezicht en de doorlichting bedoeld in artikel 37.

198 198 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Anderzijds, wat het toezicht op de vrijstellingen van leerplicht betreft, dient te worden vastgesteld dat krachtens de artikelen II.8 en III.4 van het ontwerp, de onderwijsinspectie zelf die vrijstellingen toekent, zodat evenmin kan worden ingezien hoe de inspectie in dit kader toezicht zou moeten uitoefenen op de centra voor leerlingenbegeleiding. De conclusie is dan ook dat deze bepaling ingrijpend moet worden herschreven. DE GRIFFIER DE VOORZITTER Marleen VERSCHRAEGHEN Marnix VAN DAMME

199 Stuk 2290 ( ) Nr ONTWERP VAN DECREET

200 200 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

201 Stuk 2290 ( ) Nr ONTWERP VAN DECREET DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel; Na beraadslaging, BESLUIT: De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke kansen en Brussel is ermee belast, in naam van de Vlaamse Regering, bij het Vlaams Parlement het ontwerp van decreet in te dienen, waarvan de tekst volgt: Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen Artikel I.1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. Hoofdstuk II. Decreet basisonderwijs Art. II.1. In artikel 3 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 er wordt een punt 8 quater ingevoegd, dat luidt als volgt: 8 quater brede basiszorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school vanuit een visie op zorg de ontwikkeling van alle leerlingen stimuleert en problemen tracht te voorkomen door een krachtige leeromgeving te bieden, de leerlingen systematisch op te volgen en actief te werken aan het verminderen van risicofactoren en aan het versterken van beschermende factoren; ; 2 het punt 9 wordt opgeheven; 3 er wordt een punt 9 quinquies ingevoegd, dat luidt als volgt: 9 quinquies compenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school orthopedagogische of orthodidactische hulpmiddelen aanbiedt, waaronder technische hulpmiddelen, waardoor de doelen van het gemeenschappelijk curriculum of de doelen die na dispensatie voor de leerling bepaald zijn, bereikt kunnen worden; ; 4 het punt 12, opgeheven bij decreet van 22 juni 2007, wordt opnieuw opgenomen, in volgende lezing: 12 differentiërende maatregelen: maatregelen waarbij de school, binnen het gemeenschappelijk curriculum, een beperkte variatie aanbrengt in het onderwijsleerproces om beter tegemoet te komen aan de behoeften van individuele leerlingen of groepen van leerlingen; ; 5 er wordt een punt 12 bis ingevoegd, dat luidt als volgt: 12 bis dispenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school doelen toevoegt aan het gemeenschappelijk curriculum of de leerling vrijstelt van doelen

202 202 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 van het gemeenschappelijk curriculum en die, waar mogelijk, vervangt door gelijkwaardige doelen, in die mate dat ofwel de doelen voor de studiebekrachtiging in functie van de finaliteit voor het onderwijsniveau ofwel de doelen voor het doorstromen naar het beoogde vervolgonderwijs, nog in voldoende mate kunnen bereikt worden; ; 6 er wordt een punt 12 ter ingevoegd, dat luidt als volgt: 12 ter disproportionaliteit/disproportioneel: onredelijkheid van aanpassingen aangetoond na een proces van afweging met toepassing van de criteria als vermeld in artikel 2, 2 en 3, van het Protocol van 19 juli 2007 betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België krachtens de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding; ; 7 er wordt een punt 17 bis ingevoegd, dat luidt als volgt: 17 bis gemeenschappelijk curriculum: de goedgekeurde leerplannen die ten minste herkenbaar de doelen bevatten die noodzakelijk zijn om de eindtermen te bereiken of de ontwikkelingsdoelen na te streven en de schoolgebonden planning voor het nastreven van de leergebiedoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen; ; 8 er wordt een punt 28 bis ingevoegd, dat luidt als volgt: 28 bis leerling met specifieke onderwijsbehoeften: leerling met langdurige en belangrijke participatieproblemen die te wijten zijn aan het samenspel tussen: a) één of meerdere functiebeperkingen op mentaal, psychisch, lichamelijk of zintuiglijk vlak en; b) beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en; c) persoonlijke en externe factoren; ; 9 er wordt een punt 47 bis ingevoegd, dat luidt als volgt: 47 bis remediërende maatregelen: maatregelen waarbij de school effectieve vormen van aangepaste leerhulp verstrekt binnen het gemeenschappelijk curriculum; ; 10 er wordt een punt 53 bis ingevoegd, dat luidt als volgt: 53 bis uitbreiding van zorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school de maatregelen uit de fase van verhoogde zorg onverkort verderzet en het CLB een proces van handelingsgerichte diagnostiek opstart. Het CLB richt zich daarbij op een uitgebreide analyse van de onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de leerling en op de ondersteuningsbehoeften van de leerkracht(en) en ouders met het oog op het formuleren van adviezen voor het optimaliseren van het proces van afstemming van het onderwijs- en opvoedingsaanbod op de zorgvraag van de leerling. Het CLB bepaalt in samenspraak met de school en de ouders welke bijkomende inzet van middelen, hulp of expertise, hetzij ten aanzien van de school of de leerling, al dan niet in zijn context, wenselijk is alsook de omvang en de duur daarvan; ;

203 Stuk 2290 ( ) Nr het punt 55 bis, ingevoegd bij het decreet van 28 juni 2002 en opgeheven bij het decreet van 6 juli 2012, wordt opnieuw opgenomen, in volgende lezing: 55 bis verhoogde zorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school extra zorg voorziet onder de vorm van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, afgestemd op de specifieke onderwijsbehoeften van bepaalde leerlingen, en voorafgaand aan de fase van uitbreiding van zorg; ; 12 er wordt een punt 59 ingevoegd, dat luidt als volgt: 59 zorgcontinuüm: opeenvolging van de fasen in de organisatie van de onderwijsomgeving op het gebied van brede basiszorg, verhoogde zorg en uitbreiding van zorg;. Art. II.2. In artikel 8 van hetzelfde decreet wordt het tweede lid aangevuld met de volgende zinnen: Het werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het CLB en de ouders en doet, in het bijzonder voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen naargelang de noden van de leerling. De specifieke onderwijsbehoeften van leerlingen en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en de ouders staan daarbij centraal.. Art. II.3. Artikel 10 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: Art Het buitengewoon basisonderwijs is ingedeeld in volgende types: 1 type basisaanbod, voor kinderen voor wie de onderwijsbehoeften dermate zijn en voor wie al tijdens het gewoon kleuteronderwijs of tijdens het gewoon lager onderwijs aantoonbaar blijkt dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen ofwel disproportioneel, ofwel onvoldoende zijn om de leerling binnen het gemeenschappelijk curriculum te kunnen blijven meenemen in een school voor gewoon onderwijs; 2 type 2, voor kinderen met een verstandelijke beperking. Kinderen met een verstandelijke beperking voldoen aan alle onderstaande criteria: a) ze hebben significante beperkingen in het intellectueel functioneren, wat op basis van een psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een totaal intelligentiequotiënt op een gestandaardiseerde en genormeerde intelligentietest kleiner of gelijk aan 60, rekening houdend met het betrouwbaarheidsinterval; b) ze hebben significante beperkingen in het sociale aanpassingsgedrag, wat op basis van psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een uitslag op een gestandaardiseerde en genormeerde schaal voor sociaal aanpassingsgedrag, die minstens drie standaarddeviaties beneden het gemiddelde ligt ten opzichte van een normgroep van leeftijdgenoten; c) de functioneringsproblemen zijn ontstaan vóór de leeftijd van 18 jaar; d) het besluit verstandelijke beperking wordt genomen na een periode van procesdiagnostiek; 3 type 3, voor kinderen met een emotionele of gedragsstoornis die geen verstandelijke beperking hebben zoals bepaald in 2.

204 204 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Kinderen met een emotionele of gedragsstoornis zijn kinderen bij wie op basis van gespecialiseerde, door een multidisciplinair team aangeleverde diagnostiek, met inbegrip van psychiatrisch onderzoek, een van de volgende problematieken wordt vastgesteld: a) een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit; b) een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis; c) de gedragsstoornis in enge zin, conduct disorder ; d) een angst- en stemmingsstoornis; 4 type 4, voor kinderen met een motorische beperking. Kinderen met een motorische beperking zijn kinderen bij wie op basis van specifieke medische diagnostiek, een uitval wordt vastgesteld in de neuromusculoskeletale en beweginggerelateerde functies, meer bepaald: a) de functies van gewrichten en beenderen; b) de spierfuncties, meer bepaald de spierkracht, de tonus en het uithoudingsvermogen, met gedeeltelijke of volledige uitval van: 1) een van de of beide bovenste of onderste ledematen; 2) de linkerzijde, de rechterzijde of beide zijden; 3) de romp; 4) overige; c) de bewegingsfuncties; d) een door medische diagnostiek geobjectiveerde problematiek met weerslag op het beweginggerelateerd functioneren die niet terug te brengen is tot criterium a) tot en met c) maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten; 5 type 5, voor kinderen die opgenomen zijn in een ziekenhuis, een residentiële setting of verblijven in een preventorium. De regering bepaalt de voorwaarden waaraan de residentiële setting moet voldoen opdat er een school voor buitengewoon onderwijs type 5 aan verbonden kan zijn. Kinderen in type 5 beantwoorden aan alle onderstaande voorwaarden: a) de medische, psychiatrische of residentiële opvang of begeleiding laat niet toe dat de kinderen voltijds in een school aanwezig zijn; b) de kinderen hebben behoefte aan een individueel of geïndividualiseerd aanbod dat in de residentiële omgeving verstrekt wordt; 6 type 6, voor kinderen met een visuele beperking. Kinderen met een visuele beperking zijn kinderen bij wie op basis van specifieke oogheelkundige diagnostiek een gezichtsstoornis werd vastgesteld die beantwoordt aan minstens een van de volgende criteria: a) een optimaal gecorrigeerde gezichtsscherpte die kleiner dan of gelijk is aan 3/10 voor het beste oog; b) een of meer gezichtsvelddefecten die meer dan 50% van de centrale zone van 30 beslaan of die het gezichtsveld concentrisch tot minder dan 20 verkleinen; c) een volledige altitudinale hemianopsie, een oftalmoplegie, een oculomotorische apraxie of een oscillopsie. Onder altitudinale hemianopsie wordt verstaan: halfzijdige blindheid of blindheid in de helft van het gezichtsveld met verschillende varianten die door hersenbeschadiging veroorzaakt is. Onder oculomotorische apraxie wordt verstaan: het niet kunnen fixeren van de ogen op één voorwerp en het niet kunnen volgen van bewegende voorwerpen.

205 Stuk 2290 ( ) Nr Onder oftalmoplegie wordt verstaan: verlamming van de oogspieren. Onder oscillopsie wordt verstaan: subjectieve instabiliteit van het gezichtsveld of het symptoom waarbij het beeld dat iemand van de omgeving heeft, beweegt zodra het hoofd wordt bewogen; d) een ernstige gezichtsstoornis die uit een geobjectiveerde cerebrale pathologie voortvloeit, zoals cerebrale visuele inperking; e) een door een oogarts geobjectiveerde visuele problematiek die niet tot criterium a) tot en met d) terug te brengen is, maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten; 7 type 7, voor kinderen met een auditieve beperking of een spraak- of taalstoornis. Kinderen met een auditieve beperking zijn kinderen die, op basis van een audiologisch onderzoek door een neus-, keel- en oorarts, beantwoorden aan een van de onderstaande criteria: a) volgens de Fletcher-index een gemiddeld gehoorverlies hebben voor de frequenties 500, 1000 en 2000 Hz van 40 db of meer voor het beste oor zonder correctie; b) als de Fletcher-index minder dan 40 db bedraagt: een foneemscore van 80% of minder hebben bij de spraakaudiometrie met woorden met een medeklinker klinker medeklinker-samenstelling bij 70 db geluidsterkte; c) een door een neus-, keel- en oorarts geobjectiveerde auditieve problematiek hebben die niet terug te brengen is tot criterium a) of b), maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten. Kinderen met een spraak- of taalstoornis zijn kinderen zonder een verstandelijke beperking, zoals bepaald in 2, waarvoor, op basis van een multidisciplinair onderzoek door een erkend gespecialiseerd team met minstens een logopedist, audioloog en neus-, keel- en oorarts, een van de volgende problematieken wordt vastgesteld: a) voor leerlingen jonger dan 6 jaar: 1) kinderafasie met een terugval in de taalontwikkeling of; 2) een vermoeden van ontwikkelingsdysfasie, gebaseerd op de vaststelling van een zeer moeizame spraak- en taalontwikkeling en met een duidelijke impact op schoolse activiteiten; b) voor leerlingen vanaf 6 jaar: diagnose ontwikkelingsdysfasie of kinderafasie; 8 type 9, voor kinderen met een autismespectrumstoornis en die geen verstandelijke beperking hebben zoals bepaald in 2. Kinderen met een autismespectrumstoornis zijn kinderen bij wie op basis van gespecialiseerde, door een multidisciplinair team aangeleverde diagnostiek, met inbegrip van psychiatrisch onderzoek, een van de volgende problematieken wordt vastgesteld: a) de autistische stoornis; b) een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet-anders-omschreven. Het basisaanbod buitengewoon onderwijs wordt niet erkend, gefinancierd of gesubsidieerd in het buitengewoon kleuteronderwijs. 2. De regering legt diagnostische protocollen vast voor de oriëntering naar de types als vermeld in 1, 2 tot 8..

206 206 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Art. II.4. Artikel 15 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt vervangen door wat volgt: Art Naast de toelatingsvoorwaarden bepaald in de artikelen 12, 1, en 13, 4, is voor de toelating van een leerling tot het buitengewoon onderwijs, met uitzondering voor de toelating tot type 5, een verslag van een CLB vereist, opgesteld met inachtname van artikel 37 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, waaruit blijkt: 1 dat de fasen van het zorgcontinuüm voor de betreffende leerling werden doorlopen, tenzij de school in uitzonderlijke omstandigheden kan motiveren dat het doorlopen van een bepaalde fase niet relevant is; 2 dat met toepassing van de principes van artikel 8, tweede lid, de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen die nodig zijn om de leerling binnen het gemeenschappelijk curriculum te blijven meenemen, ofwel disproportioneel, ofwel onvoldoende zijn; 3 dat de onderwijsbehoeften van de leerling werden omschreven met toepassing van een classificatiesysteem dat wetenschappelijk onderbouwd is en gebaseerd is op een interactionele visie en een sociaal model van handicap; 4 dat de onderwijsbehoeften niet louter toe te schrijven zijn aan een SES-kenmerk van de leerling, vermeld in artikel 133; 5 welk type voor de leerling van toepassing is, als bepaald in artikel 10, 1, 1 tot 8, met uitzondering van Voor een leerling die voor het eerst naar school gaat en wil starten in het buitengewoon onderwijs moet in afwijking van 1, 1 en 2, worden aangetoond dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen, disproportioneel of onvoldoende zullen zijn om de leerling in het gemeenschappelijk curriculum mee te nemen en moet in afwijking van 1, 5, bepaald worden welk type voor de leerling van toepassing is, als bepaald in artikel 10, 1, 2 tot 8, met uitzondering van Het verslag bestaat uit een attest en een protocol ter verantwoording. De regering bepaalt wat het verslag moet inhouden. 4. Een leerling kan alleen het buitengewoon onderwijs volgen van het type waarnaar hij in het verslag georiënteerd wordt, met uitzondering van type Voor leerlingen die tijdens het schooljaar ingeschreven waren in een school voor buitengewoon onderwijs geldt 1 alleen bij wijziging van onderwijsniveau of van type. 6. Wanneer niet meer voldaan is aan de voorwaarden van 1, 2 en 3, kan het CLB op eigen initiatief, op vraag van de ouders of op vraag van de school, het verslag opheffen. 7. Bij onenigheid tussen ouders, school en CLB over het afleveren van het verslag kan, op initiatief van een van de betrokken partijen, een beroep gedaan worden op een Vlaamse Bemiddelingscommissie. De regering bepaalt de samenstelling, de bevoegdheden en de werkingsprincipes van deze commissie.. Art. II.5. Artikel 16 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 mei 2004, wordt vervangen door wat volgt: Art Naast de toelatingsvoorwaarden bepaald in de artikelen 12 en 13 is voor de toelating van een leerling tot het geïntegreerd onderwijs een gemotiveerd verslag van een CLB vereist, waaruit blijkt:

207 Stuk 2290 ( ) Nr dat, met toepassing van de principes van artikel 8, tweede lid, het inzetten van de ondersteuning in het kader van het geïntegreerd onderwijs, in combinatie met compenserende of dispenserende maatregelen, nodig en voldoende geacht wordt om de leerling het gemeenschappelijk curriculum te laten volgen; 2 dat de leerling voldoet aan de criteria van een van de punten van artikel 10, 1, 1 tot 8, met uitzondering van 5 ; 3 dat de leerling ten minste negen maanden voltijds buitengewoon onderwijs in het betreffende type heeft gevolgd, onmiddellijk voorafgaand aan zijn toelating tot het geïntegreerd basisonderwijs, indien blijkt dat hij voldoet aan de criteria van artikel 10, 1, 1. De regering bepaalt de inhoud van het gemotiveerd verslag en kan in uitvoering van artikel 173septies de bepaling van artikel 16, 1, 3, opheffen. 2. In afwijking van 1 wordt voor een leerling, die toegelaten werd tot het geïntegreerd onderwijs op basis van een inschrijvingsverslag voor het buitengewoon onderwijs, slechts een gemotiveerd verslag opgemaakt bij wijziging van het integratieplan, zoals bedoeld in 3, derde lid. 3. Om in aanmerking te komen voor aanvullende financiering of subsidiëring van een leerling in het geïntegreerd onderwijs is nog een integratieplan vereist. De regering bepaalt de inhoud van het integratieplan en legt de samenstelling van het integratieteam, dat het integratieplan zal opstellen, vast. Een nieuw integratieplan wordt opgesteld bij de wijziging van: de aard van de integratie, de aard en de ernst van de handicap of het onderwijsniveau, met inbegrip van het beroepenveld, de studierichting, de afdeling of de opties. Bij wijziging van het integratieteam kan het bestaande integratieplan bevestigd worden. 4. Wanneer voor een leerling die beschikt over een verslag als vermeld in artikel 15 een gemotiveerd verslag wordt opgemaakt, vervalt het verslag als vermeld in artikel 15.. Art. II.6. In artikel 19 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001 wordt aan 2, een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: Een inschrijving in het type basisaanbod is maximaal twee schooljaren geldig. Aan het einde van deze periode volgt een evaluatie door de klassenraad en het CLB. Wanneer de klassenraad en het CLB op basis van deze evaluatie beslissen dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, disproportioneel of onvoldoende zullen zijn om de leerling het gemeenschappelijk curriculum te laten volgen in een school voor gewoon onderwijs en een verder verblijf in het basisaanbod nodig is, bevestigt het CLB dit door de opmaak van een nieuw verslag, als vermeld in artikel 15, dat de inschrijving verlengt met maximaal twee schooljaren. Ten laatste na twee schooljaren volgt opnieuw een evaluatie. Wanneer de klassenraad en het CLB op basis van de evaluatie beslissen dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen wel proportioneel zullen zijn om de leerling het gemeenschappelijk curriculum te laten volgen in een school voor gewoon onderwijs dan: 1 ondersteunen de school voor buitengewoon onderwijs en het CLB de ouders bij het vinden van een school voor gewoon onderwijs waar de leerling kan ingeschreven worden; 2 maken de betrokken scholen, de CLB en de ouders afspraken in functie van een vlotte overgang van de leerling van de school voor buitengewoon onderwijs naar de school voor gewoon onderwijs..

208 208 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Art. II.7. Artikel 25bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt opgeheven. Art. II.8. In artikel 26 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt in 2 het woord CABO vervangen door het woord onderwijsinspectie. Art. II.9. Artikel 30 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 10 juli 2003, wordt opgeheven. Art. II.10. In artikel 35 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001, 8 mei 2009 en 9 juli 2010 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in 1wordt het woord CABO vervangen door onderwijsinspectie ; 2 2 wordt vervangen door wat volgt: 2. De ouders kiezen in overleg met het CLB de dichtstbijzijnde school voor buitengewoon onderwijs van hun vrije keuze om het permanent onderwijs aan huis te organiseren. Omwille van omstandigheden eigen aan het kind en mits omstandige motivering kan een andere school voor buitengewoon onderwijs worden gekozen.. Art. II.11. Artikel 37undecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011, wordt vervangen door wat volgt: Art. 37undecies. 1. Het recht op inschrijving, vermeld in artikel 37bis, 1, geldt onverkort voor leerlingen die het gemeenschappelijk curriculum kunnen volgen met toepassing van gepaste maatregelen, zoals remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, die proportioneel zijn. Leerlingen voor wie deze aanpassingen worden toegepast, blijven in aanmerking komen voor de gewone studiebekrachtiging toegekend door de klassenraad. 2. Leerlingen die beschikken over een verslag als vermeld in artikel 15 worden door een school voor gewoon onderwijs onder ontbindende voorwaarde ingeschreven. De school organiseert overleg met de ouders, de klassenraad en het CLB, over de aanpassingen die nodig zijn om de leerling mee te nemen in het gemeenschappelijk curriculum of om de leerling studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum. Indien na het overleg de school de disproportionaliteit van de aanpassingen die nodig zijn, bevestigt, wordt de inschrijving ontbonden op het moment dat deze leerling in een andere school is ingeschreven en uiterlijk 1 maand, vakantieperioden niet inbegrepen, na de kennisgeving van de bevestiging van de disproportionaliteit. Wanneer de school de aanpassingen wel proportioneel acht, komen deze leerlingen op dezelfde wijze als leerlingen met een gemotiveerd verslag in aanmerking voor aanvullende financiering of subsidiëring zoals van toepassing in het kader van het geïntegreerd onderwijs. 3. Wanneer tijdens de schoolloopbaan de nood aan aanpassingen voor een leerling wijzigt en de vastgestelde onderwijsbehoeften van die aard zijn dat voor de leerling een verslag, als vermeld in artikel 15, nodig is, organiseert de school een overleg met de klassenraad, de ouders en het CLB en beslist op basis daarvan en nadat het verslag werd afgeleverd, om de leerling op vraag van de ouders studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum of om de inschrijving van de leerling voor het daaropvolgende schooljaar te ontbinden..

209 Stuk 2290 ( ) Nr Art. II.12. In artikel 37quindecies, 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en gewijzigd bij het decreet van 8 juni 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 het eerste lid wordt opgeheven; 2 in het tweede lid, dat eerste lid wordt, worden de woorden op basis van andere bepalingen dan deze van artikel 37undecies, opgeheven. Art. II.13. In artikel 37sedecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011, wordt een 4 toegevoegd, die luidt als volgt: 4. Onverminderd de toepassing van 1 tot 3, kan de CLR het dossier aanhangig maken bij het orgaan dat in toepassing van artikel 33, 2, van het VN-verdrag van 13 december 2006 inzake de Rechten van Personen met een Handicap en in toepassing van artikel 40 van het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid het mandaat heeft van onafhankelijk mechanisme.. Art. II.14. In artikel 85quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden in 1 de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in de zesde rij wordt de zinsnede type 1, 2 en 8 vervangen door de zinsnede type basisaanbod en type 2 ; 2 in de zevende rij van de tabel wordt de zinsnede type 3, 4, 6 of 7 vervangen door de zinsnede type 4, 6 of 7 ; 3 in de achtste rij van de tabel wordt de zinsnede type 3 vervangen door zinsnede type 3 of 9. Art. II.15. In artikel 101 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 1 wordt vervangen door wat volgt: 1. In elke gefinancierde of gesubsidieerde school voor buitengewoon onderwijs die voldoet aan de door de regering vastgelegde rationalisatienormen kunnen per 1 september types van vrije keuze, met uitzondering van type 5, worden gefinancierd of gesubsidieerd indien het type binnen de provincie niet georganiseerd wordt in een school van dezelfde groep. ; 2 er wordt een 4 en een 5 toegevoegd, die luiden als volgt: 4. In aanvulling op 1 tot 3 moet een schoolbestuur dat een nieuw type van vrije keuze wil oprichten een oprichtingsdossier indienen. Dit oprichtingsdossier moet ten minste voldoen aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden: 1 het schoolbestuur is verantwoordelijk voor het indienen van het dossier na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het lokaal comité; 2 de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor het nieuwe type; 3 de reeds bestaande expertise of de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot het nieuwe type worden in het dossier weergegeven.

210 210 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 De regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het oprichtingsdossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld. 5. De oprichting vanaf 1 september van een nieuw type van vrije keuze kan pas na een gunstige beslissing van de regering. Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het oprichtingsdossier aan AgODi. In afwijking van het voorgaande lid, kunnen voor de oprichting vanaf 1 september 2014 van een type 9 van vrije keuze gemotiveerde aanvragen bij AgODi ingediend worden tot uiterlijk 1 maart De regering neemt deze beslissing na advies van AgODi en de onderwijsinspectie.. Art. II.16. In artikel 111 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt een 3, 4 en 5 toegevoegd, die luiden als volgt: 3. In aanvulling op 1 en 2 moet een schoolbestuur dat een nieuw type wil oprichten een oprichtingsdossier indienen. Dit oprichtingsdossier moet ten minste voldoen aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden: 1 het schoolbestuur is verantwoordelijk voor het indienen van het dossier na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het lokaal comité; 2 het dossier bevat een omgevingsanalyse die de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid van het programmatievoorstel motiveert. Bij de omgevingsanalyse wordt, waar dit voor de betrokken schoolpopulatie relevant is, de link met eventuele aangepaste begeleidingsmogelijkheden, met inbegrip van schoolexterne begeleidingsmogelijkheden voor kinderen met bijkomende zorgbehoeften, expliciet behandeld; 3 de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor het nieuwe type; 4 de reeds bestaande expertise of de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot het nieuwe type worden in het dossier weergegeven. De regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het oprichtingsdossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld. 4. De oprichting vanaf 1 september van een nieuw type kan pas na een gunstige beslissing van de regering. Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het oprichtingsdossier aan AgODi, dat de aanvraag voor administratief-technisch en inhoudelijk advies aan de Vlaamse Onderwijsraad bezorgt. In afwijking van het voorgaande lid, kunnen voor de oprichting vanaf 1 september 2014 van type 9 gemotiveerde aanvragen bij AgODi ingediend worden tot uiterlijk 1 maart De regering neemt deze beslissing na advies van de Vlaamse Onderwijsraad over de gegrondheid van de lokale behoefte aan extra aanbod en na advies van AgODi en de onderwijsinspectie. 5. De scholen voor buitengewoon basisonderwijs die tijdens het schooljaar een aanbod type 1 of type 8 aanboden, bieden vanaf 1 september 2014 het basisaanbod aan als vermeld in artikel 10, 1, 1..

211 Stuk 2290 ( ) Nr Art. II.17. In artikel 139duodecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt in 1, 1, de zinsnede type 1 vervangen door de zinsnede type basisaanbod. Art. II.18. In artikel 155, 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006 en het laatst gewijzigd bij decreet van 5 juli 2013, wordt in het eerste lid de zinsnede voor het schooljaar vervangen door de zinsnede voor het schooljaar Art. II.19. In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk XIIquinquies ingevoegd dat luidt als volgt: Hoofdstuk XIIquinquies. Waarborgregeling bij daling van het leerlingenaantal in het buitengewoon onderwijs. Art. II.20. In hoofdstuk XIIquinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij artikel II.19, wordt een artikel 173septies ingevoegd, dat luidt als volgt: Art. 173septies. 1. Bij het realiseren van een relatieve minderkost in het buitengewoon basisonderwijs ten opzichte van het referentieschooljaar , worden per schooljaar de vrijgekomen middelen, via enveloppefinanciering, ingezet voor de ondersteuning van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon of buitengewoon basisonderwijs. 2. De regering bepaalt de procedure voor de berekening van de enveloppe en houdt voor de verdeling van de enveloppe over het gewoon en buitengewoon basisonderwijs en over de scholen minstens rekening met de volgende principes: 1 de vastgestelde verschuivingen van leerlingen van het buitengewoon naar het gewoon basisonderwijs als gevolg van effectieve terugkeer uit of verminderde instroom in het buitengewoon basisonderwijs voor de verdeling van de enveloppe over het gewoon en buitengewoon basisonderwijs. De regering houdt hierbij ook rekening met de demografie; 2 de relatieve aanwezigheid van leerlingen met een verslag als vermeld in artikel 15 of 16 voor de verdeling van de enveloppe over de scholen voor gewoon basisonderwijs; 3 de vastgestelde verschuivingen in de leerlingenpopulaties van de types voor de verdeling van de enveloppe over de scholen voor buitengewoon basisonderwijs. 3. De regering bepaalt tevens de wijze waarop en de ambten waarin de middelen uit de enveloppe kunnen worden ingezet voor uitbreiding van zorg in de scholen voor gewoon basisonderwijs of voor versterking van het onderwijs en de zorg in scholen voor buitengewoon basisonderwijs en voor welke leerlingen deze middelen kunnen worden aangewend.. Art. II.21. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2014, met uitzondering van de artikelen II.1, II.2, II.3, II.4, II.5, II.7, II.8, II.9, II.10, II.11, II.12, II.13, II.15 en II.16 die in werking treden op 1 januari 2014 voor inschrijvingen die betrekking hebben op het schooljaar Hoofdstuk III. Secundair onderwijs Afdeling 1. Codex Secundair Onderwijs Art. III.1. In artikel 2, 3, van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in het eerste lid worden na het woord onderwijs de woorden, met uitzondering van artikel 357, dat niet van toepassing is op het buitengewoon secundair onderwijs,

212 212 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 maar enkel op het door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd voltijds gewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs ingevoegd; 2 er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: De artikelen 351 tot en met 356 gelden ook voor het door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd voltijds gewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs.. Art. III.2. In artikel 3 van de Codex Secundair Onderwijs, het laatst gewijzigd bij het decreet van19 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 er wordt een punt 9 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 9 /1 brede basiszorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school vanuit een visie op zorg de ontwikkeling van alle leerlingen stimuleert en problemen tracht te voorkomen door een krachtige leeromgeving te bieden, de leerlingen systematisch op te volgen en actief te werken aan het verminderen van risicofactoren en aan het versterken van beschermende factoren; ; 2 er wordt een punt 10 /2 ingevoegd, dat luidt als volgt: 10 /2 compenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school orthopedagogische of orthodidactische hulpmiddelen aanbiedt, waaronder technische hulpmiddelen, waardoor de doelen van het gemeenschappelijk curriculum of de doelen die na dispensatie voor de leerling bepaald zijn, bereikt kunnen worden; ; 3 er wordt een punt 12 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 12 /1 differentiërende maatregelen: maatregelen waarbij de school, binnen het gemeenschappelijk curriculum, een beperkte variatie in het onderwijsleerproces aanbrengt om beter tegemoet te komen aan de behoeften van individuele leerlingen of groepen van leerlingen; ; 4 er wordt een punt 12 /2 ingevoegd, dat luidt als volgt: 12 /2 dispenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school doelen toevoegt aan het gemeenschappelijk curriculum of de leerling vrijstelt van doelen van het gemeenschappelijk curriculum en die, waar mogelijk, vervangt door gelijkwaardige doelen, in die mate dat ofwel de doelen voor de studiebekrachtiging in functie van de finaliteit voor het betreffende structuuronderdeel ofwel de doelen voor het doorstromen naar het beoogde vervolgonderwijs of naar de arbeidsmarkt nog in voldoende mate kunnen bereikt worden; ; 5 er wordt een punt 12 /3 ingevoegd, dat luidt als volgt: 12 /3 disproportionaliteit/disproportioneel: onredelijkheid van aanpassingen aangetoond na een proces van afweging met toepassing van de criteria, als vermeld in artikel 2, 2 en 3, van het Protocol van 19 juli 2007 betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België krachtens de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding; ;

213 Stuk 2290 ( ) Nr er wordt een punt 14 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 14 /1 gemeenschappelijk curriculum: de goedgekeurde leerplannen die ten minste herkenbaar de doelen bevatten die noodzakelijk zijn om de eindtermen te bereiken of de ontwikkelingsdoelen na te streven en de schoolgebonden planning voor het nastreven van de vakoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen; ; 7 er wordt een punt 17 /3 ingevoegd, dat luidt als volgt: 17 /3 leerling met specifieke onderwijsbehoeften: leerling met langdurige en belangrijke participatieproblemen die te wijten zijn aan het samenspel tussen: a) één of meerdere functiebeperkingen op mentaal, psychisch, lichamelijk of zintuiglijk vlak en; b) beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en; c) persoonlijke en externe factoren; ; 8 er wordt een punt 34 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 34 /1 preventorium: medische instelling die onder meer in residentieel verband kuurmogelijkheden biedt aan jongeren waar buitengewoon onderwijs van type 5 gegeven wordt; ; 9 er wordt een punt 36 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 36 /1 remediërende maatregelen: maatregelen waarbij de school effectieve vormen van aangepaste leerhulp verstrekt binnen het gemeenschappelijk curriculum; ; 10 er wordt een punt 44 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 44 /1 uitbreiding van zorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school de maatregelen uit de fase van verhoogde zorg onverkort verderzet en het centrum voor leerlingenbegeleiding een proces van handelingsgerichte diagnostiek opstart. Het centrum voor leerlingenbegeleiding richt zich daarbij op een uitgebreide analyse van de onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de leerling en op de ondersteuningsbehoeften van de leerkracht(en) en ouders met het oog op het formuleren van adviezen voor het optimaliseren van het proces van afstemming van het onderwijs- en opvoedingsaanbod op de zorgvraag van de leerling. Het centrum voor leerlingenbegeleiding bepaalt in samenspraak met de school en de ouders welke bijkomende inzet van middelen, hulp of expertise, hetzij ten aanzien van de school, de leerling, al dan niet in zijn context, wenselijk is alsook de omvang en de duur daarvan; ; 11 er wordt een punt 45 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 45 /1 verhoogde zorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school extra zorg voorziet onder de vorm van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, afgestemd op de specifieke onderwijsbehoeften van bepaalde leerlingen, en voorafgaand aan de fase van uitbreiding van zorg; ;

214 214 Stuk 2290 ( ) Nr er wordt een punt 47 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 47 /1 ziekenhuisschool: school voor buitengewoon secundair onderwijs van type 5, opleidingsvorm 4, verbonden aan een universitair ziekenhuis of een residentiële setting of een preventorium; ; 13 er wordt een punt 47 /2 ingevoegd, dat luidt als volgt: 47 /2 zorgcontinuüm: opeenvolging van de fasen in de organisatie van de onderwijsomgeving van brede basiszorg, verhoogde zorg en uitbreiding van zorg;. Art. III.3. Het tweede lid van artikel 15, 1, 14, van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door: Dit punt is niet van toepassing op ziekenhuisscholen.. Art. III.4. In deel III, titel 1, hoofdstuk 5, van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 afdeling 1, bestaande uit de artikelen 67 en 68, wordt opgeheven; 2 afdeling 2 wordt afdeling 1; 3 afdeling 3 wordt afdeling 2; 4 afdeling 4 wordt afdeling 3. Art. III.5. In artikel 110/9, 1, derde lid, van de Codex Secundair Onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden de woorden in artikel 11 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs vervangen door de woorden in artikel 257. Art. III.6. Artikel 110/11 van de Codex Secundair Onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011, wordt vervangen door wat volgt: Art.110/ Het recht op inschrijving, vermeld in artikel 110/1, 1, geldt onverkort voor leerlingen die een gemeenschappelijk curriculum kunnen volgen met toepassing van gepaste maatregelen, zoals remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, die proportioneel zijn. Leerlingen voor wie deze aanpassingen worden toegepast, blijven in aanmerking komen voor de gewone studiebekrachtiging toegekend door de klassenraad. 2. Leerlingen die beschikken over een verslag als vermeld in artikel 294 worden door een school voor gewoon onderwijs onder ontbindende voorwaarde ingeschreven. De school organiseert overleg met de ouders, de klassenraad en het centrum voor leerlingenbegeleiding, over de aanpassingen die nodig zijn om de leerling mee te nemen in een gemeenschappelijk curriculum of om de leerling studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum. Indien na het overleg de school de disproportionaliteit van de aanpassingen die nodig zijn, bevestigt, wordt de inschrijving ontbonden op het moment dat deze leerling in een andere school is ingeschreven en uiterlijk 1 maand, vakantieperioden niet inbegrepen, na de kennisgeving van de bevestiging van de disproportionaliteit.

215 Stuk 2290 ( ) Nr Wanneer de school de aanpassingen wel proportioneel acht, komen deze leerlingen op dezelfde wijze als leerlingen met een gemotiveerd verslag in aanmerking voor aanvullende financiering of subsidiëring zoals van toepassing in het kader van het geïntegreerd onderwijs. 3. Wanneer tijdens de schoolloopbaan de nood aan aanpassingen voor een leerling wijzigt en de vastgestelde onderwijsbehoeften van die aard zijn dat voor de leerling een verslag als vermeld in artikel 294 nodig is, organiseert de school een overleg met de klassenraad, de ouders en het centrum voor leerlingenbegeleiding en beslist op basis daarvan en nadat het verslag werd afgeleverd, om de leerling op vraag van de ouders studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum of om de inschrijving van de leerling voor het daaropvolgende schooljaar te ontbinden.. Art. III.7. In artikel 110/15, 1, van Codex Secundair Onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden telkens de woorden of artikel 110/11 opgeheven. Art. III.8. In artikel 110/16 van de Codex Secundair Onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: 4. Onverminderd de toepassing van paragraaf 1 tot 3, kan de CLR het dossier aanhangig maken bij het orgaan dat in toepassing van artikel 33, 2, van het VN-verdrag van 13 december 2006 inzake de Rechten van Personen met een Handicap en in toepassing van artikel 40 van het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid het mandaat heeft van onafhankelijk mechanisme.. Art. III.9. In artikel 115, 1, van de Codex Secundair Onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: Aan de leerlingen, vermeld in artikel 252, 1, b), worden jaarlijks attesten van verworven bekwaamheden uitgereikt. Indien aan de leerlingen, vermeld in artikel 252, 1, b), toch de reguliere studiebewijzen worden gegeven, zal voorafgaand aan de uitreiking van deze studiebewijzen, de overeenkomst van de doelen opgenomen in het individuele curriculum met de leerplandoelen van het overeenkomstige structuuronderdeel voorgelegd moeten worden aan de onderwijsinspectie.. Art. III.10. In artikel 116, 3, van de Codex Secundair Onderwijs worden de woorden artikel 294, 1, en in artikel 10 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs vervangen door de woorden artikel 291 tot en met 295. Art. III. 11. In artikel 117, 2, van de Codex Secundair Onderwijs worden tussen de woorden een en ziekenhuis de woorden residentiële setting of een universitair ingevoegd. Art. III.12. In artikel 118 van de Codex Secundair Onderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in de eerste paragraaf worden de woorden Commissie van Advies voor het Buitengewoon Onderwijs vervangen door onderwijsinspectie ;

216 216 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 2 de tweede paragraaf wordt vervangen door wat volgt: 2. De ouders kiezen in overleg met het centrum voor leerlingenbegeleiding de dichtstbijzijnde school voor buitengewoon onderwijs van hun vrije keuze om het permanent onderwijs aan huis te organiseren. Omwille van omstandigheden eigen aan de leerling en mits omstandige motivering kan een andere school voor buitengewoon secundair onderwijs worden gekozen.. Art. III.13. In deel 3, titel 2, hoofdstuk 5, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 123/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: Art. 123/1. 1. Ouders zijn verplicht ervoor te zorgen dat hun leerplichtig kind daadwerkelijk onderwijs volgt, dit wil zeggen ingeschreven is in een school en er regelmatig aanwezig is, of huisonderwijs volgt. Voor de leerplichtige van vreemde nationaliteit geldt dit vanaf de zestigste dag na de inschrijving in het vreemdelingen- of in het bevolkingsregister. 2. Indien het kind in de onmogelijkheid verkeert om onderwijs te volgen, kan de onderwijsinspectie, op vraag van de ouders, beslissen tot een tijdelijke of permanente vrijstelling van de leerplicht.. Art. III.14. Artikel 136/2 van de Codex Secundair Onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt vervangen door wat volgt: Art. 136/2. De bepaling van artikel 252, 1, a), 2), houdt ook in dat in het bijzonder voor een leerling met specifieke onderwijsbehoeften op grond van specifieke onderwijskundige argumenten de vorming van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar aangepast wordt door het doen van gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen naargelang de noden van de leerling. De klassenraad werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het centrum voor leerlingenbegeleiding en de ouders. De specifieke onderwijsbehoeften van de leerling en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en de ouders staan daarbij centraal.. Art. III.15. In de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 136/6 ingevoegd, dat luidt als volgt: Art. 136/6. Het schoolbestuur kan op grond van specifieke onderwijskundige argumenten en met het oog op het aanbieden van meer individuele leertrajecten, beslissen om voor een leerling of leerlingengroep af te wijken van de voorwaarde, vermeld in artikel 252, 1, a), 2), onder de volgende modaliteiten: 1 het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar en de vervanging door andere onderdelen die de finaliteit van het structuuronderdeel niet aantasten, mits de toelatings- of begeleidende klassenraad, naargelang van het geval, een gunstige beslissing neemt én mits akkoord van de betrokken personen, voor een leerling die onderwijsbehoeften heeft omwille van: a) hetzij hoogbegaafdheid, zoals vastgesteld op basis van handelingsgerichte diagnostiek van het centrum voor leerlingenbegeleiding; b) hetzij tijdelijke leermoeilijkheden of leerachterstanden voor een of meer vakken, die niet vallen onder de toepassing van artikel 136/2;

217 Stuk 2290 ( ) Nr in voorkomend geval: a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft en in afwijking op de vigerende regelgeving, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert; b) kunnen individuele vrijstellingen nooit worden verleend voor het geheel van een vak, tenzij laatstbedoeld vak wordt vervangen door het vak Nederlands; c) worden individuele vrijstellingen en vervangingen schriftelijk en gemotiveerd vastgelegd; d) doen individuele vrijstellingen en vervangingen geen afbreuk aan de studiebekrachtiging.. Art. III.16. In artikel 252, 1, van de Codex Secundair Onderwijs, worden in b) de volgende wijzigingen aangebracht: 1 punt 2) wordt vervangen door wat volgt: 2) beschikken over een verslag, als bepaald in artikel 294, en het individueel aangepast curriculum dat voor hem of haar is bepaald door de klassenraad werkelijk en regelmatig volgen, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid. ; 2 punt 3) wordt opgeheven. Art. III.17. In artikel 253 van de Codex Secundair Onderwijs worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 het eerste streepje wordt opgeheven; 2 in het voorlaatste streepje worden de woorden in de ziekenhuisschool vervangen door de woorden in de school van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan een universitair ziekenhuis of aan een residentiële setting ; 3 in het laatste streepje wordt het woord preventoriumschool vervangen door de woorden de school van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan een preventorium en wordt de zinsnede, wanneer hij voldoet aan de bepalingen van artikel 10 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs opgeheven. Art. III.18. In deel V, titel 1, van de Codex Secundair Onderwijs wordt het opschrift van titel 1 vervangen door wat volgt: Titel 1. Begrippen. Art. III.19. Artikel 257 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door wat volgt: Art Voor de toepassing van dit deel V wordt verstaan onder: 1 klassenraad: geheel van leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel, het medisch, paramedisch, psychologisch, orthopedagogisch en sociaal personeel die voorzien in het onderwijs en de opvoeding van de leerlingen en de verantwoordelijkheid dragen voor de klas. De klassenraad wordt voorgezeten door de directeur of zijn afgevaardigde; 2 pedagogische eenheid: leerlingen, behorende tot eenzelfde of tot verschillende types van buitengewoon onderwijs, tijdelijk of permanent gegroepeerd om opvoeding en onderwijs te krijgen aangepast aan hun onderwijsbehoeften.. Art. III.20. Artikel 258 van de Codex Secundair Onderwijs wordt opgeheven.

218 218 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Art. III.21. Artikel 259 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door wat volgt: Art Het buitengewoon secundair onderwijs wordt onderscheiden in de volgende types: 1 type basisaanbod, voor jongeren voor wie de onderwijsbehoeften dermate zijn en aantoonbaar blijkt dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, onvoldoende zijn om de leerling te kunnen blijven meenemen binnen een gemeenschappelijk curriculum in een school voor gewoon onderwijs; 2 type 2, voor jongeren met een verstandelijke beperking. Jongeren met een verstandelijke beperking voldoen aan alle onderstaande criteria: a) ze hebben significante beperkingen in het intellectueel functioneren, wat op basis van een psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een totaal intelligentiequotiënt op een gestandaardiseerde en genormeerde intelligentietest kleiner of gelijk aan 60, rekening houdend met het betrouwbaarheidsinterval; b) ze hebben significante beperkingen in het sociale aanpassingsgedrag, wat op basis van psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een uitslag op een gestandaardiseerde en genormeerde schaal voor sociaal aanpassingsgedrag, die minstens drie standaarddeviaties beneden het gemiddelde ligt ten opzichte van een normgroep van leeftijdgenoten; c) de functioneringsproblemen zijn ontstaan vóór de leeftijd van 18 jaar; d) het besluit verstandelijke beperking wordt genomen na een periode van procesdiagnostiek; 3 type 3, voor jongeren met een emotionele of gedragsstoornis en die geen verstandelijke beperking hebben zoals bepaald in 2. Jongeren met een emotionele of gedragsstoornis zijn jongeren bij wie op basis van gespecialiseerde, door een multidisciplinair team aangeleverde diagnostiek, met inbegrip van psychiatrisch onderzoek, een van de volgende problematieken wordt vastgesteld: a) een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit; b) een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis; c) de gedragsstoornis in enge zin, conduct disorder; d) een angst- en stemmingsstoornis; 4 type 4, voor jongeren met een motorische beperking. Jongeren met een motorische beperking zijn jongeren bij wie op basis van specifieke medische diagnostiek, een uitval wordt vastgesteld in de neuromusculoskeletale en beweginggerelateerde functies, meer bepaald: a) de functies van gewrichten en beenderen; b) de spierfuncties, meer bepaald de spierkracht, de tonus en het uithoudingsvermogen, met gedeeltelijke of volledige uitval van: 1) een van de of beide bovenste of onderste ledematen; 2) de linkerzijde, de rechterzijde of beide zijden; 3) de romp; 4) overige; c) de bewegingsfuncties; d) een door medische diagnostiek geobjectiveerde problematiek met weerslag op het beweginggerelateerd functioneren die niet terug te brengen is tot criterium a) tot en met c) maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten; 5 type 5, voor jongeren die opgenomen zijn in een universitair ziekenhuis, een residentiële setting of verblijven in een preventorium.

219 Stuk 2290 ( ) Nr De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaraan de residentiële setting moet voldoen opdat er een school voor buitengewoon onderwijs van opleidingsvorm 4, type 5 aan verbonden kan zijn. Jongeren in type 5 beantwoorden aan alle onderstaande voorwaarden: a) de medische, psychiatrische of residentiële opvang of begeleiding laat het niet toe dat de jongeren voltijds in een school aanwezig zijn; b) de jongeren hebben behoefte aan een individueel of geïndividualiseerd aanbod dat in de residentiële omgeving verstrekt wordt; 6 type 6, voor jongeren met een visuele beperking. Jongeren met een visuele beperking zijn jongeren bij wie op basis van specifieke oogheelkundige diagnostiek een gezichtsstoornis werd vastgesteld die beantwoordt aan minstens een van de volgende criteria: a) een optimaal gecorrigeerde gezichtsscherpte die kleiner dan of gelijk aan 3/10 voor het beste oog is; b) een of meer gezichtsvelddefecten die meer dan 50% van de centrale zone van 30 beslaan of die het gezichtsveld concentrisch tot minder dan 20 verkleinen; c) een volledige altitudinale hemianopsie, een oftalmoplegie, een oculomotorische apraxie of een oscillopsie. Onder altitudinale hemianopsie wordt verstaan: halfzijdige blindheid of blindheid in de helft van het gezichtsveld met verschillende varianten die door hersenbeschadiging veroorzaakt is. Onder oculomotorische apraxie wordt verstaan: het niet kunnen fixeren van de ogen op één voorwerp en het niet kunnen volgen van bewegende voorwerpen. Onder oftalmoplegie wordt verstaan: verlamming van de oogspieren. Onder oscillopsie wordt verstaan: subjectieve instabiliteit van het gezichtsveld of het symptoom waarbij het beeld dat iemand van de omgeving heeft, beweegt zodra het hoofd wordt bewogen; d) een ernstige gezichtsstoornis die uit een geobjectiveerde cerebrale pathologie voortvloeit, zoals cerebrale visuele inperking; e) een door een oogarts geobjectiveerde visuele problematiek die niet tot criterium a) tot en met d) terug te brengen is, maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten; 7 type 7, voor jongeren met een auditieve beperking of een spraak- of taalstoornis. Jongeren met een auditieve beperking zijn jongeren die, op basis van een audiologisch onderzoek door een neus-, keel- en oorarts, beantwoorden aan een van de onderstaande criteria: a) volgens de Fletcher-index een gemiddeld gehoorverlies hebben voor de frequenties 500, 1000 en 2000 Hz van 40 db of meer voor het beste oor zonder correctie; b) als de Fletcher-index minder dan 40 db bedraagt: een foneemscore van 80% of minder hebben bij de spraakaudiometrie met woorden met een medeklinker klinker medeklinker-samenstelling bij 70 db geluidsterkte; c) een door een neus-, keel- en oorarts geobjectiveerde auditieve problematiek hebben die niet terug te brengen is tot criterium a) of b), maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten. Jongeren met een spraak- of taalstoornis zijn jongeren zonder een verstandelijke beperking, zoals bepaald in 2, waarvoor, op basis van een multidisciplinair onderzoek door een erkend gespecialiseerd team, met minstens een logopedist, audioloog en neus-, keel- en oorarts, een diagnose ontwikkelingsdysfasie of kinderafasie wordt vastgesteld;

220 220 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 8 type 9, voor jongeren met een autismespectrumstoornis en die geen verstandelijke beperking hebben zoals bepaald in 2. Jongeren met een autismespectrumstoornis zijn jongeren bij wie op basis van gespecialiseerde, door een multidisciplinair team aangeleverde diagnostiek, met inbegrip van psychiatrisch onderzoek, een van de volgende problematieken wordt vastgesteld: a) de autistische stoornis; b) een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet-anders-omschreven. 2. Het buitengewoon secundair onderwijs wordt onderscheiden in de volgende opleidingsvormen, waarin telkens bepaalde types afzonderlijk of gezamenlijk kunnen worden georganiseerd: 1 opleidingsvorm 1, gericht op maatschappelijk functioneren en participeren in een omgeving waar ondersteuning voorzien is en in voorkomend geval op arbeidsdeelname in een omgeving waar ondersteuning voorzien is. Jongeren met een verslag voor type 2, 3, 4, 6, 7 en 9 kunnen inschrijven in opleidingsvorm 1; 2 opleidingsvorm 2, gericht op maatschappelijk functioneren en participeren in een omgeving waar ondersteuning voorzien is en op tewerkstelling in een werkomgeving waar ondersteuning voorzien is. Jongeren met een verslag voor type 2, 3, 4, 6, 7 en 9 kunnen inschrijven in opleidingsvorm 2; 3 opleidingsvorm 3, gericht op maatschappelijk functioneren en participeren en op tewerkstelling in het gewone arbeidsmilieu. Jongeren met een verslag voor type basisaanbod, 3, 4, 6, 7 en 9 kunnen inschrijven in opleidingsvorm 3; 4 opleidingsvorm 4, gericht op maatschappelijk functioneren en participeren, al dan niet in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is, en op het aanvatten, binnen de context van het gemeenschappelijk curriculum, van vervolgonderwijs of op tewerkstelling in het gewone arbeidsmilieu, al dan niet met ondersteuning. Jongeren met een verslag voor type 3, 4, 5, 6, 7 en 9 kunnen inschrijven in opleidingsvorm De Vlaamse Regering legt diagnostische protocollen vast voor de oriëntering naar de types als vermeld in paragraaf 1, 2 tot Een inschrijving in het type basisaanbod buitengewoon onderwijs is maximaal geldig tot het einde van de opleidingsfase. Op dit moment volgt een evaluatie door de klassenraad en het centrum voor leerlingenbegeleiding. Wanneer de klassenraad en het centrum voor leerlingenbegeleiding op basis van deze evaluatie beslissen dat de aanpassingen, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen onvoldoende zullen zijn om de leerling een gemeenschappelijk curriculum te laten volgen in een school voor gewoon onderwijs en een verder verblijf in het basisaanbod nodig is, bevestigt het centrum voor leerlingenbegeleiding dit door de opmaak van een nieuw verslag, als vermeld in artikel 294, dat de inschrijving verlengt tot het einde van de kwalificatiefase en ook de inschrijving mogelijk maakt in de facultatieve integratiefase. Wanneer de klassenraad en het centrum voor leerlingenbegeleiding op basis van de evaluatie beslissen dat de aanpassingen, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen wel voldoende zullen zijn om de leerling een gemeenschappelijk curriculum te laten volgen in een school voor gewoon onderwijs dan: 1 ondersteunen de school voor buitengewoon onderwijs en het centrum voor leerlingenbegeleiding de ouders bij het vinden van een school voor gewoon onderwijs waar de leerling kan ingeschreven worden;

221 Stuk 2290 ( ) Nr maken de betrokken scholen, de centra voor leerlingenbegeleiding en de ouders afspraken in functie van een vlotte overgang van de leerling van de school voor buitengewoon onderwijs naar de school voor gewoon onderwijs; 3 ontvangt de leerling een studiebekrachtiging van de opleidingsfase van de klassenraad van de school voor buitengewoon secundair onderwijs.. Art. III.22. Artikel 260 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door wat volgt: Art De klassenraad, bijgestaan door het centrum voor leerlingenbegeleiding, brengt voor iedere leerling gemotiveerd advies uit bij de overgang van de ene opleidingsvorm naar de andere, maar het centrum voor leerlingenbegeleiding beslist over een eventuele wijziging van het verslag. De klasvorming en de vorming van de pedagogische eenheden gebeurt eveneens door de klassenraad, bijgestaan door het centrum voor leerlingenbegeleiding, rekening houdend met de mogelijkheden en de onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de leerlingen.. Art. III.23. Artikel 261 van de Codex Secundair Onderwijs wordt opgeheven. Art. III.24. In artikel 263, 1, van de Codex Secundair Onderwijs worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 in het eerst lid wordt het woord overleg vervangen door het woord samenspraak en worden na het woord ouders de woorden en de leerling ingevoegd; 2 het laatste lid wordt vervangen door wat volgt: De ontwikkelingsdoelen worden bepaald enerzijds voor opleidingsvorm 1 en 2 en anderzijds voor opleidingsvorm 3.. Art. III.25. In artikel 266, 2, van de Codex Secundair Onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 in het derde en het vierde lid worden telkens de woorden gewoon secundair onderwijs vervangen door de woorden gewoon of buitengewoon secundair onderwijs en worden telkens de woorden van andere types van het buitengewoon secundair onderwijs opgeheven; 2 in het laatste lid worden de woorden indien mogelijk met diegene die het ouderlijk gezag over de betrokken leerling uitoefent vervangen door de woorden zo mogelijk in samenspraak met de ouders en de leerling. Art. III.26. In artikel 268 van de Codex Secundair Onderwijs worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 in paragraaf 1 worden 1 tot en met 3 alsook 5 en het laatste lid van 6 opgeheven; 2 in paragraaf 1, 4, worden de woorden in functie van zijn opvoedingsbehoeften vervangen door de woorden, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid ; 3 in paragraaf 1 worden 4 en 6 hernummerd tot 1 en 2 ; 4 in paragraaf 2 worden de woorden dit besluit vervangen door de woorden deze afdeling.

222 222 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Art. III.27. In artikel 271 van de Codex Secundair Onderwijs worden de woorden en het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs opgeheven. Art. III.28. Artikel 272 en 273 van de Codex Secundair Onderwijs worden opgeheven. Art. III.29. In artikel 274 van de Codex Secundair Onderwijs wordt een paragraaf 4 ingevoegd, die luidt als volgt: 4. Voorafgaand aan de vrijwillige fusie per 1 september, dient het schoolbestuur uiterlijk op 1 mei, een melding in bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten. Bij een gedwongen fusie dient het schoolbestuur uiterlijk op 30 september voorafgaand aan de gedwongen fusie per 1 oktober een melding in bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten.. Art. III.30. Artikel 275 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door wat volgt: Art Een school die ontstaat uit fusie kan verschillende vestigingsplaatsen hebben.. Art. III.31. In artikel 276 van de Codex Secundair Onderwijs wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: Deze bepaling is niet van toepassing op ziekenhuisscholen.. Art. III.32. In artikel 277 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in paragraaf 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: Voor de ziekenhuisscholen wordt de datum bepaald in artikel 271 gelijkgesteld aan de periode van 12 maanden die voorafgaat aan 1 oktober van het jaar waarin het betrokken schooljaar een aanvang neemt en de berekeningswijze gebaseerd op de gemiddelde aanwezigheid van de regelmatige leerlingen. ; 2 paragraaf 4 wordt opgeheven en de paragrafen 5 en 6 worden hernummerd tot paragrafen 4 en 5. Art. III.33. In artikel 281 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in paragraaf 1 wordt het woord opleidingen vervangen door de woorden opleidingen of samenhangende gehelen van opleidingen en wordt het woord opleiding vervangen door de woorden opleiding of samenhangend geheel van opleidingen ; 2 in paragraaf 1 wordt in de eerste rij in de tabel het woord opleidingsvorm vervangen door het woord opleiding of samenhangend geheel van opleidingen ; 3 in paragraaf 3 wordt het woord opleidingen vervangen door de woorden opleidingen of samenhangende gehelen van opleidingen ; 4 er wordt een nieuwe paragraaf 4 ingevoegd, die luidt als volgt: 4. Gedurende de periode van omvorming van de in de vroegere structuur georganiseerde opleidingen naar de nieuwe structuur van opleidingen en de samenhangende

223 Stuk 2290 ( ) Nr gehelen van opleidingen worden de bevolkingsminima van de opleidingen berekend door de leerlingen van de oude opleidingen samen te tellen met die van de corresponderende nieuwe opleidingen of het nieuwe samenhangend geheel van opleidingen.. Art. III.34. In artikel 282 van de Codex Secundair Onderwijs wordt het woord opleiding vervangen door de woorden opleiding of samenhangend geheel van opleidingen. Art. III.35. In artikel 283 van de Codex Secundair Onderwijs wordt telkens na het woord provincie de woorden of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad ingevoegd. Art. III.36. In artikel 285 van de Codex Secundair Onderwijs wordt het woord opleidingen vervangen door de woorden opleidingen of samenhangend geheel van opleidingen. Art. III.37. In artikel 286 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 er wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: 4. In afwijking van paragraaf 1 kan een schoolbestuur die een nieuwe school wil oprichten met enkel opleidingsvorm 4 dit eveneens doen. ; 2 er wordt een paragraaf 5 en een paragraaf 6 toegevoegd, die luiden als volgt: 5. In aanvulling op paragraaf 1 tot en met paragraaf 4 moet een schoolbestuur dat een nieuwe school wil oprichten een oprichtingsdossier indienen. Dit oprichtingsdossier moet ten minste voldoen aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden: 1 het schoolbestuur is verantwoordelijk voor het indienen van het dossier; 2 het dossier bevat een omgevingsanalyse die de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid van het programmatievoorstel motiveert. Bij de omgevingsanalyse wordt, waar dit voor de betrokken schoolpopulatie relevant is, de link met eventuele aangepaste begeleidingsmogelijkheden, met inbegrip van schoolexterne begeleidingsmogelijkheden voor jongeren met bijkomende zorgbehoeften, expliciet behandeld. Bij een programmatievoorstel voor opleidingsvorm 4, met uitzondering van type 5, moet er een samenwerkingsovereenkomst met ten minste één school voor gewoon voltijds secundair onderwijs met een breed studieaanbod in de buurt voorgelegd kunnen worden. Er moet telkens advies voorgelegd worden over deze samenwerkingsovereenkomst tussen één of meerdere scholen van gewoon voltijds secundair onderwijs en de nieuwe school. Het advies komt tot stand na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het bevoegde lokaal comité in een of meerdere scholen van gewoon voltijds secundair onderwijs. Voor de opleiding van de leerlingen in deze opleidingsvorm wordt, na de eventuele programmatie, indien mogelijk en wenselijk, samengewerkt met deze scho(o)l(en) van gewoon voltijds secundair onderwijs, zoals bedoeld in artikel 136/1; 3 de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor de nieuwe school; 4 de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot de nieuwe school worden in het dossier weergegeven. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het oprichtingsdossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld.

224 224 Stuk 2290 ( ) Nr De oprichting vanaf 1 september van een nieuwe school kan pas na een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering. Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het oprichtingsdossier aan AgODi, dat de aanvraag voor administratief-technisch en inhoudelijk advies aan de Vlaamse Onderwijsraad bezorgt. In afwijking van het voorgaande lid, kunnen voor de oprichting vanaf 1 september 2014 van opleidingsvorm 4, type 9, gemotiveerde aanvragen bij AgODi ingediend worden tot uiterlijk 1 maart De Vlaamse Regering neemt deze beslissing na advies van de Vlaamse Onderwijsraad over de gegrondheid van de lokale behoefte aan extra aanbod en na advies van AgODi en de onderwijsinspectie.. Art. III.38. Artikel 287 van de Codex Secundair Onderwijs, wordt vervangen door wat volgt: Art Elke school die voldoet aan de rationalisatienormen, bepaald bij de artikelen 276 tot en met 278 mag één of meer vestigingsplaatsen oprichten. 2. In de vestigingsplaatsen bedoeld in paragraaf 1 kunnen uitsluitend al in de school georganiseerde of in de toelageregeling opgenomen opleidingsvormen, opleidingen of samenhangende gehelen van opleidingen en types worden opgericht, tenzij er nieuwe opleidingsvormen, opleidingen of samenhangende gehelen van opleidingen en types worden opgericht. 3. Onverminderd de bepalingen in paragraaf 1 en paragraaf 2 kan een school van opleidingsvorm 4, type 5, pas een nieuwe vestigingsplaats oprichten na goedkeuring door de Vlaamse Regering.. Art. III.39. Artikel 288 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door wat volgt: Art In afwijking van artikel 286 is de financiering of subsidiering van een school voor buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 4, type 5, op 1 september 2014 mogelijk, zonder een bijkomende programmatie of programmatienorm, op voorwaarde dat deze school van opleidingsvorm 4, type 5: 1 ofwel gehecht is aan een universitair ziekenhuis, en daar tot 31 augustus 2014 een secundaire afdeling was van een school voor buitengewoon basisonderwijs type 5; 2 ofwel gehecht is aan een residentiële setting, die valt onder toepassing van artikel 289/1.. Art. III.40. In artikel 289 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in paragraaf 1, 3, wordt het woord opleiding telkens vervangen door de woorden opleiding of samenhangend geheel van opleidingen en wordt het woord laatste vervangen door het woord laagste ; 2 in paragraaf 1, 4, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) het woord opleiding wordt vervangen door de woorden opleiding of samenhangend geheel van opleidingen ;

225 Stuk 2290 ( ) Nr b) er wordt een nieuw laatste lid ingevoegd dat luidt als volgt: Omvormingen van een bestaande opleidingsvorm naar opleidingsvorm 4, zoals voorzien in de punten 1 en 2 van deze paragraaf zijn slechts mogelijk indien een school een samenwerkingsovereenkomst kan voorleggen met ten minste één school voor gewoon voltijds secundair onderwijs met een breed studieaanbod in de buurt. Voor de opleiding van de leerlingen in deze opleidingsvorm wordt, indien mogelijk en wenselijk, samengewerkt met deze scho(o)len van gewoon voltijds secundair onderwijs, zoals bedoeld in artikel 136/1. ; 3 in paragraaf 2 wordt na het woord provincie de woorden of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad ingevoegd en wordt het eerste streepje opgeheven; 4 in paragraaf 3 wordt het woord opleiding telkens vervangen door de woorden opleiding of samenhangend geheel van opleidingen en wordt het woord opleidingen vervangen door de woorden opleidingen of samenhangend geheel van opleidingen ; 5 er wordt een paragraaf 4, ter vervanging van de huidige paragraaf 4, en een paragraaf 5 toegevoegd, die luiden als volgt: 4. In aanvulling op paragraaf 1, 5 en 6, en paragraaf 2, moet een schoolbestuur dat één of meer nieuwe opleidingsvormen wil oprichten een oprichtingsdossier indienen. Dit oprichtingsdossier moet ten minste voldoen aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden: 1 het schoolbestuur is verantwoordelijk voor het indienen van het dossier na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het lokaal comité; 2 het dossier bevat een omgevingsanalyse die de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid van het programmatievoorstel motiveert. Bij de omgevingsanalyse wordt, waar dit voor de betrokken schoolpopulatie relevant is, de link met eventuele aangepaste begeleidingsmogelijkheden, met inbegrip van schoolexterne begeleidingsmogelijkheden voor jongeren met bijkomende zorgbehoeften, expliciet behandeld. Bij een programmatievoorstel voor opleidingsvorm 4, met uitzondering van type 5, moet er een samenwerkingsovereenkomst met ten minste één school voor gewoon voltijds secundair onderwijs met een breed studieaanbod in de buurt voorgelegd kunnen worden. Er moet telkens advies voorgelegd worden over deze samenwerkingsovereenkomst tussen één of meerdere scholen van gewoon voltijds secundair onderwijs en de school met de nieuwe opleidingsvorm 4. Het advies komt tot stand na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het bevoegde lokaal comité in een of meerdere scholen van gewoon voltijds secundair onderwijs. Voor de opleiding van de leerlingen in deze opleidingsvorm wordt, na de eventuele programmatie, indien mogelijk en wenselijk, samengewerkt met deze scho(o)l(en) van gewoon voltijds secundair onderwijs, zoals bedoeld in artikel 136/1. Dit punt is niet van toepassing indien het programmatievoorstel valt onder toepassing van paragraaf 2. Voor een programmatievoorstel voor opleidingsvorm 4, onder toepassing van paragraaf 2, is een samenwerkingsovereenkomst, zoals hierboven vermeld, wel verplicht; 3 de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor de nieuwe opleidingsvorm(en); 4 de reeds bestaande expertise of de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot het nieuwe opleidingsvorm(en) worden in het dossier weergegeven. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het oprichtingsdossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld.

226 226 Stuk 2290 ( ) Nr De oprichting vanaf 1 september van één of meer nieuwe opleidingsvormen kan pas na een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering. Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het oprichtingsdossier aan AgODi, dat de aanvraag voor administratief-technisch en inhoudelijk advies aan de Vlaamse Onderwijsraad bezorgt. Dit advies wordt niet gevraagd aan de Vlaamse Onderwijsraad indien het programmatievoorstel valt onder toepassing van paragraaf 2. In afwijking van het voorgaande lid, kunnen voor de oprichting vanaf 1 september 2014 van opleidingsvorm 4, type 9, gemotiveerde aanvragen bij AgODi ingediend worden tot uiterlijk 1 maart De Vlaamse Regering neemt deze beslissing na advies van de Vlaamse Onderwijsraad over de gegrondheid van de lokale behoefte aan extra aanbod en na advies van AgODi en de onderwijsinspectie. Het advies van de Vlaamse Onderwijsraad is geen element in deze beslissing indien het programmatievoorstel valt onder toepassing van paragraaf 2.. Art. III.41. In de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 289/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: Art. 289/1. In afwijking van artikel 289 kan een op 31 augustus 2014 bestaande school van buitengewoon secundair met opleidingsvorm 1, type 4, die verbonden is aan een revalidatiecentrum, per 1 september 2014 de gehele opleidingsvorm 1, type 4, omvormen tot een opleidingsvorm 4, type 5. Het schoolbestuur meldt dit uiterlijk op 1 juli 2014 aan AgODi.. Art. III.42. In de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 290/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: Art. 290/1. 1. In afwijking van de artikelen 286 en 289 wordt de oprichting van een nieuwe type ook als een programmatie beschouwd. De school hertelt op de datum, vermeld in artikel 271, indien er effectief leerlingen van het nieuwe type zijn op die datum en voldaan is aan de voorwaarden bepaald in paragraaf 2. Indien simultaan een nieuwe school wordt opgericht met dit nieuwe type, moet voor de oprichting van dit nieuwe type voldaan zijn aan de voorwaarden, bepaald in paragraaf 2 van dit artikel en voor de oprichting van de school voldaan zijn aan de voorwaarden van artikel 286. Indien simultaan een nieuwe opleidingsvorm of een nieuwe opleiding wordt opgericht met dit nieuwe type, moet voor de oprichting van dit nieuwe type voldaan zijn aan de voorwaarden, bepaald in paragraaf 2 van dit artikel en voor de oprichting van de opleidingsvorm en de opleiding voldaan zijn aan de voorwaarden van artikel In een school of opleidingsvorm kan een nieuw type worden opgericht als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: 1 het schoolbestuur dient een programmatiedossier in dat ten minste voldoet aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden: a) het schoolbestuur dient het dossier in na overleg binnen de schoolraad en in de wettelijk voorziene overlegorganen met het personeel;

227 Stuk 2290 ( ) Nr b) het dossier bevat een omgevingsanalyse die de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid van het programmatievoorstel motiveert. Bij de omgevingsanalyse wordt, waar dit voor de betrokken schoolpopulatie relevant is, de link met eventuele aangepaste verblijfmogelijkheden, met inbegrip van schoolexterne begeleidingsmogelijkheden voor jongeren met bijkomende zorgbehoeften, expliciet behandeld; c) de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor het nieuwe type; d) de reeds bestaande expertise of de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot het nieuwe type worden in het dossier weergegeven. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het programmatiedossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld; 2 de oprichting vanaf 1 september van het nieuwe type kan pas na een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering. Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het programmatiedossier aan AgODi, dat de aanvraag voor advies aan de Vlaamse Onderwijsraad bezorgt. In afwijking van het voorgaande lid, kunnen voor de oprichting vanaf 1 september 2014 van type 9 gemotiveerde aanvragen bij AgODi ingediend worden tot uiterlijk 1 maart De Vlaamse Regering neemt deze beslissing na advies van de Vlaamse Onderwijsraad over de gegrondheid van de lokale behoefte aan extra aanbod en na advies van AgODi en de onderwijsinspectie. 3. De scholen voor buitengewoon secundair onderwijs die tijdens het schooljaar een aanbod type 1 aanboden, bieden vanaf 1 september 2014 het basisaanbod aan als vermeld in artikel 259, 1, 1.. Art. III.43. In artikel 292 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in het eerste lid en in 2 wordt telkens het woord inschrijvingsverslag vervangen door het woord verslag ; 2 in 3 worden de woorden recht hebben op een afwijking zoals bepaald in artikel 293 vervangen door de woorden voldoen aan de bepalingen van één van de paragrafen van artikel 293. Art. III.44. Artikel 293 van de Codex Secundair Onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt vervangen door wat volgt: Art Een klassenraad van een leerling aangewezen op opleidingsvorm 1 of opleidingsvorm 2, kan, indien zij hiertoe een schriftelijke verlengingsaanvraag krijgt van de betrokken personen, een leerling na het schooljaar waarin hij de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt telkens voor één schooljaar verder laten genieten van het buitengewoon onderwijs in functie van het behalen van het attest. Dit is mogelijk indien er voor deze leerling uit opleidingsvorm 1 of opleidingsvorm 2 geen plaats is in een voorziening van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, niettegenstaande een expliciete

228 228 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 vraag hiertoe door de betrokken personen en dit blijkt uit de verlengingsaanvraag van de betrokken personen. Dit is eveneens mogelijk indien er geen plaats is voor deze leerling uit opleidingsvorm 1 of opleidingsvorm 2 in de post-schoolse opvangmogelijkheden op gebied van tewerkstelling, en deze opvang geweigerd is, niettegenstaande een expliciete vraag hiertoe door de betrokken personen en dit blijkt uit de verlengingsaanvraag van de betrokken personen. Deze verlengingsaanvraag moet uiterlijk op 1 september voorgelegd worden aan de klassenraad. De klassenraad dient uitspraak te doen over deze aanvraag ten laatste op 15 september van het schooljaar waarop de verlenging van toepassing is. Een klassenraad kan deze verlengingsaanvraag, vermeld in het vorige lid, ofwel accepteren ofwel weigeren. De klassenraad dient bij de eventuele toekenning van een verlenging voorrang te geven aan de leerlingen met een eerste aanvraag voor verlenging op leerlingen met een tweede of een nog verdere verlengingsaanvraag. Leerlingen waarover de klassenraad een positieve beslissing neemt, voldoen aan de toelatingsvoorwaarden inzake leeftijd, leerlingen waarover een negatieve beslissing wordt genomen, voldoen niet aan deze voorwaarden. De beslissing met betrekking tot de verlengingsaanvraag wordt in voorkomend geval besproken met de voorziening waar de leerling residentieel verblijft, vooraleer deze wordt meegedeeld aan de betrokken personen. 2. In afwijking van de voorgaande paragraaf worden de personen die voldoen aan één van de voorwaarden, vermeld in deze paragraaf, door de klassenraad van rechtswege toegelaten tot het buitengewoon secundair onderwijs na de leeftijd van eenentwintig jaar: 1 een leerling, aangewezen op opleidingsvorm 3 of 4, die nog ten hoogste twee schooljaren nodig heeft na het schooljaar waarin hij de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt, voor het behalen van een getuigschrift van opleidingsvorm 3 of het diploma van secundair onderwijs in opleidingsvorm 4 of het getuigschrift van alternerende beroepsopleiding; 2 een leerling, aangewezen op opleidingsvorm 1, 2, 3 of 4, die ingevolge ziekte of ongeval in de loop van het gewoon of het buitengewoon secundair onderwijs een handicap of een bijkomende handicap heeft opgelopen als gevolg waarvan zich een ernstige regressie heeft voorgedaan en waarvoor de termijn waarbinnen de studie zal beëindigd zijn duidelijk is aangegeven; 3 een persoon met een handicap van meer dan eenentwintig jaar die voor het eerst in het buitengewoon secundair onderwijs wenst ingeschreven te worden, als deze persoon door een ongeval of ziekte hem overkomen in aanmerking kan komen voor een beroepsopleiding of training in compenserende vaardigheden in het buitengewoon secundair onderwijs. 3. In afwijking van de voorgaande paragrafen kunnen de leerlingen, die toegelaten worden tot het geïntegreerd onderwijs op basis van een inschrijvingsverslag buitengewoon onderwijs of die toegelaten worden tot het geïntegreerd onderwijs op basis van paragraaf 2 van artikel 110/11, ook na de leeftijd van eenentwintig jaar van rechtswege genieten van de voordelen van het geïntegreerd onderwijs.. Art. III.45. In deel V, titel 2, hoofdstuk 2, afdeling 1, onderafdeling 2, van de Codex Secundair Onderwijs wordt het opschrift van onderafdeling 2 vervangen door wat volgt: Onderafdeling 2. Verslag en attest.

229 Stuk 2290 ( ) Nr Art. III.46. Artikel 294 van de Codex Secundair Onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt vervangen door wat volgt: Art Voor de toelating van een leerling tot een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde school voor buitengewoon secundair onderwijs is een verslag van centrum voor leerlingenbegeleiding vereist, opgesteld met inachtname van artikel 37 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, waaruit blijkt: 1 voor een inschrijving in opleidingsvorm 1, 2 of 3: a) dat de fasen van het zorgcontinuüm voor de betreffende leerling werden doorlopen, tenzij de school in uitzonderlijke omstandigheden kan motiveren dat het doorlopen van een bepaalde fase niet relevant is; b) dat met toepassing van de principes van artikel 136/2 de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen die nodig zijn om de leerling binnen een gemeenschappelijk curriculum te blijven meenemen, ofwel disproportioneel, ofwel onvoldoende zijn; c) dat de onderwijsbehoeften van de leerling werden omschreven met toepassing van een classificatiesysteem dat wetenschappelijk onderbouwd is en gebaseerd is op een interactionele visie en een sociaal model van handicap; d) dat de onderwijsbehoeften van de leerling niet louter toe te schrijven zijn aan een gelijkekansenindicator van de leerling als bepaald in artikel 225, 1, 1, 4 en 5 ; e) welk type en welke opleidingsvorm voor de leerling van toepassing is, als bepaald in artikel 259, 1, 1 tot 8, en 2, 1 tot 3 ; 2 voor een inschrijving in opleidingsvorm 4, met uitzondering van type 5: a) dat de fasen van het zorgcontinuüm voor de betreffende leerling werden doorlopen, tenzij de school in uitzonderlijke omstandigheden kan motiveren dat het doorlopen van een bepaalde fase niet relevant is; b) dat met toepassing van de principes van artikel 136/2 de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen, die nodig zijn om de leerling binnen een gemeenschappelijk curriculum te blijven meenemen binnen de context van een gewone school disproportioneel zijn; c) dat de inzet van paramedisch, sociaal, medisch, psychologisch of orthopedagogisch personeel in een gespecialiseerde onderwijsomgeving noodzakelijk is om de onderwijsdoelen te bereiken; d) dat de onderwijsbehoeften van de leerling werden omschreven met toepassing van een classificatiesysteem dat wetenschappelijk onderbouwd is en gebaseerd is op een interactionele visie en een sociaal model van handicap; e) dat de onderwijsbehoeften van de leerling niet louter toe te schrijven zijn aan een gelijkekansenindicator van de leerling als bepaald in artikel 225, 1, 1, 4 en 5 ; f) welk type voor de leerling van toepassing is, als bepaald in artikel 259, 1, 3 tot 8, met uitzondering van Voor een leerling die overgaat van het buitengewoon basisonderwijs naar het buitengewoon secundair onderwijs of die voor het eerst naar school gaat en wil starten in het buitengewoon secundair onderwijs moet in afwijking van 1, 1, a) en b), en 1, 2, a) en b), worden aangetoond dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen, disproportioneel of onvoldoende zullen zijn om de leerling mee te nemen in een gemeenschappelijk curriculum in een school voor gewoon onderwijs. 3. Het verslag bestaat uit een attest en een protocol ter verantwoording. De Vlaamse Regering bepaalt wat het verslag moet inhouden.

230 230 Stuk 2290 ( ) Nr Een leerling kan alleen het buitengewoon onderwijs volgen van de opleidingsvorm en het type waarnaar hij in het verslag georiënteerd wordt, met uitzondering van de leerlingen van opleidingsvorm 4, type Voor leerlingen die tijdens het schooljaar ingeschreven waren in een school voor buitengewoon onderwijs geldt paragraaf 1 alleen bij wijziging van onderwijsniveau, van type of van opleidingsvorm. 6. Wanneer niet meer voldaan is aan de voorwaarden van 1, 1, b) en c), of 1, 2, b), c) en d), kan het centrum voor leerlingenbegeleiding op eigen initiatief, op vraag van de ouders of op vraag van de school het verslag opheffen. 7. Bij onenigheid tussen ouders, school en centrum voor leerlingenbegeleiding over het afleveren van het verslag kan, op initiatief van een van de betrokken partijen, een beroep gedaan worden op een Vlaamse Bemiddelingscommissie. De Vlaamse Regering bepaalt de samenstelling, de bevoegdheden en de werkingsprincipes van deze commissie.. Art. III.47. In artikel 295 van de Codex Secundair Onderwijs worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 het eerste streepje wordt opgeheven; 2 in het voorlaatste streepje worden de woorden in de ziekenhuisschool vervangen door de woorden in de school van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan een universitair ziekenhuis of aan een residentiële setting ; 3 in het laatste streepje wordt het woord preventoriumschool vervangen door de woorden de school van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan een preventorium en wordt de zinsnede, wanneer hij voldoet aan de bepalingen van artikel 10 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs opgeheven. Art. III.48. In artikel 297, 2, van de Codex Secundair Onderwijs worden de woorden de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs vervangen door de woorden de artikelen 291 tot en met 295. Art. III.49. Artikel 299, 2, a) en b), van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door wat volgt: a) gedurende de periode van 12 maanden die voorafgaat aan 1 februari van het jaar waarin het betrokken schooljaar een aanvang neemt, indien het type gedurende heel deze duur georganiseerd was, of indien de school valt onder toepassing van artikel 288; b) in andere gevallen, gedurende de eerste 30 dagen te rekenen vanaf de openstelling van het type, of gedurende een periode te bepalen door de Vlaamse Regering..

231 Stuk 2290 ( ) Nr Art. III.50. In artikel 302 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in 1 opleidingsvorm 1 wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: Type 9: richtgetal 6 ; 2 in 2 opleidingsvorm 2 wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: Type 9: richtgetal 7 ; 3 in 3 opleidingsvorm 3 wordt in het eerst lid de zinsnede Type 1 vervangen door de zinsnede Type basisaanbod ; 4 in 3 opleidingsvorm 3 wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: Type 9: richtgetal 7 ; 5 in 4 opleidingsvorm 4 wordt in het vijfde lid het woord 4,75. vervangen door het woord 4,75 ; 6 in 4 opleidingsvorm 4 wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: Type 9: richtgetal 4,75.. Art. III.51. In artikel 304, 4, van de Codex Secundair Onderwijs, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt in het eerste lid de zinsnede voor het schooljaar vervangen door de zinsnede voor het schooljaar Art. III.52. In artikel 309, 3, van de Codex Secundair Onderwijs worden de woorden de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs vervangen door de woorden de artikelen 291 tot en met 295. Art. III.53. In artikel 311 van de Codex Secundair Onderwijs worden in paragraaf 2 de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in het eerste streepje wordt de zinsnede type 1 vervangen door de zinsnede type basisaanbod ; 2 in het zesde streepje wordt de aanduiding 1,6. vervangen door de aanduiding 1,6 ; 3 er wordt een zevende streepje toegevoegd, dat luidt als volgt: - type 9: 1,3.. Art. III.54. In artikel 312, 4, van de Codex Secundair Onderwijs, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt in het eerste lid de zinsnede voor het schooljaar vervangen door de zinsnede voor het schooljaar Art. III.55. In deel V, titel 2, hoofdstuk 3, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een onderafdeling 3/2 ingevoegd die luidt als volgt: Onderafdeling 3/2. Waarborgregeling bij daling van het leerlingenaantal in het buitengewoon onderwijs. Art. III.56. In de Codex Secundair Onderwijs wordt in onderafdeling 3/2, ingevoegd bij artikel III.55, een artikel 314/5 ingevoegd dat luidt als volgt: Art. 314/5. 1. Bij het realiseren van een relatieve minderkost in het buitengewoon secundair onderwijs ten opzichte van het referentieschooljaar , worden per schooljaar

232 232 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 de vrijgekomen middelen, via enveloppefinanciering, ingezet voor de ondersteuning van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon of buitengewoon secundair onderwijs. 2. De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor de berekening van de enveloppe en houdt voor de verdeling van de enveloppe over het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en over de scholen minstens rekening met de volgende principes: 1 de vastgestelde verschuivingen van leerlingen van het buitengewoon naar het gewoon secundair onderwijs als gevolg van effectieve terugkeer uit of verminderde instroom in het buitengewoon secundair onderwijs voor de verdeling van de enveloppe over het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs. De regering houdt hierbij ook rekening met de demografie; 2 de relatieve aanwezigheid van leerlingen met een verslag als vermeld in artikel 352 of 294 voor de verdeling van de enveloppe over de scholen voor gewoon secundair onderwijs; 3 de vastgestelde verschuivingen in de leerlingenpopulaties van de opleidingsvormen en types voor de verdeling van de enveloppe over de scholen voor buitengewoon secundair onderwijs. 3. De Vlaamse Regering bepaalt tevens de wijze waarop en de ambten waarin de middelen uit de enveloppe kunnen worden ingezet voor uitbreiding van zorg in de scholen voor gewoon secundair onderwijs of voor versterking van het onderwijs en de zorg in scholen voor buitengewoon secundair onderwijs en voor welke leerlingen deze middelen kunnen worden aangewend.. Art. III.57. In artikel 318 van de Codex Secundair Onderwijs, wordt in paragraaf 1, 1, de zinsnede type 1 vervangen door de zinsnede type basisaanbod. Art III.58. In artikel 326 van de Codex Secundair Onderwijs, worden in 1 de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in de vierde rij van de tabel wordt de zinsnede type 1 vervangen door de zinsnede type basisaanbod ; 2 in de vijfde rij van de tabel wordt de zinsnede type 3, 4, 6 of 7 vervangen door de zinsnede type 4, 6 of 7 ; 3 in de zesde rij van de tabel wordt de zinsnede type 3 vervangen door de zinsnede type 3 of 9. Art. III.59. Artikel 333 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door wat volgt: Art Het buitengewoon secundair onderwijs in deze opleidingsvormen wordt verstrekt naar rata van minimum 32 lesuren en maximum 36 lesuren van 50 minuten per week, gespreid over 9 halve dagen.. Art. III.60. In deel V, titel 3, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een hoofdstuk 1/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: Hoofdstuk 1/1. Bepalingen betreffende de scholen van opleidingsvorm 1. Art. III.61. In de Codex Secundair Onderwijs wordt in hoofdstuk 1/1, ingevoegd bij artikel III.60, een afdeling 1 ingevoegd, die luidt als volgt: Afdeling 1. Structuur en organisatie.

233 Stuk 2290 ( ) Nr Art. III.62. In de Codex Secundair Onderwijs, wordt in afdeling 1, ingevoegd bij artikel III.61, een artikel 334/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: Art. 334/1. 1. In opleidingsvorm 1 beogen de activiteiten vooral het ontwikkelen van de zelfredzaamheid, de communicatiemogelijkheden, de sensomotoriek en de sociale vorming van de leerlingen in de contexten wonen, werken en vrije tijd. 2. Opleidingsvorm 1 omvat minstens vier leerjaren. Voor iedere leerling wordt de duur ervan bepaald door de klassenraad, in samenspraak met het centrum voor leerlingenbegeleiding. 3. In deze opleidingsvorm kunnen sociaal maatschappelijke trainingen of leerlingenstages worden ingericht voor leerlingen vanaf 16 jaar, gedurende een beperkt aantal dagen. De duur en het doel ervan wordt bepaald door de klassenraad, in samenspraak met het centrum voor leerlingenbegeleiding en zo mogelijk in samenspraak met de ouders en de leerling. Uitzonderlijk kunnen deze sociaal maatschappelijke trainingen of leerlingenstages georganiseerd worden tijdens de vakanties. 4. Iedere leerling die de school verlaat na de duur zoals bepaald in paragraaf 2, heeft recht op een attest, waarvan het model wordt bepaald door de Vlaamse Regering, uitgereikt door de directeur op het einde van het schooljaar of in de loop van het schooljaar.. Art. III.63. In deel V, titel 3, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een hoofdstuk 1/2 ingevoegd, dat luidt als volgt: Hoofdstuk 1/2. Bepalingen betreffende de scholen van opleidingsvorm 2. Art. III.64. In de Codex Secundair Onderwijs wordt in hoofdstuk 1/2, ingevoegd bij artikel III.63, een afdeling 1 ingevoegd, die luidt als volgt: Afdeling 1. Structuur en organisatie. Art. III.65. In de Codex Secundair Onderwijs wordt in afdeling 1, ingevoegd bij artikel III.64, een artikel 334/2 ingevoegd, dat luidt als volgt: Art. 334/2. 1. Opleidingsvorm 2 omvat twee fasen, elke fase duurt ten minste twee leerjaren: 1 de eerste fase geeft voorrang aan de algemene en sociale vorming en waarborgt tevens de arbeidsgerichte vorming. Ten minste vijftien van de wekelijkse lesuren worden voorbehouden aan de algemene en sociale vorming; 2 de tweede fase geeft voorrang aan de arbeidsgerichte vorming. Ten minste negen van de wekelijkse lesuren worden voorbehouden aan de algemene en sociale vorming. 2. De klassenraad, in samenspraak met het centrum voor leerlingenbegeleiding, bepaalt voor iedere leerling de respectieve duur van elke fase. 3. In deze opleidingsvorm kunnen leerlingenstages worden ingericht, gedurende een beperkt aantal dagen. Deze worden georganiseerd gedurende de tweede fase, tijdens het schooljaar. Uitzonderlijk kunnen deze leerlingenstages georganiseerd worden tijdens de vakanties. Een leerling kan tijdens het laatste jaar van de tweede fase op basis van individuele handelingsplanning, na beslissing van de klassenraad, en zo mogelijk in samenspraak met de ouders en de leerling, een leerlingenstage volgen onder een alternerende vorm van leerlingenstage en vorming op school op weekbasis.

234 234 Stuk 2290 ( ) Nr Iedere leerling die de school verlaat na de duur zoals bepaald in paragraaf 2, heeft recht op een attest, waarvan het model wordt bepaald door de Vlaamse Regering, uitgereikt door de directeur op het einde van het schooljaar of in de loop van het schooljaar.. Art. III.66. Artikel 336 van de Codex Secundair Onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt vervangen door wat volgt: Art Opleidingsvorm 3 omvat 4 fases: de observatiefase, de opleidingsfase, de kwalificatiefase en de facultatieve integratiefase: 1 de observatiefase duurt één volledig schooljaar. De klassenraad, in samenspraak met het centrum voor leerlingenbegeleiding, kan hier door middel van een gemotiveerde beslissing voor individuele leerlingen van afwijken; 2 de opleidingsfase omvat ten minste twee schooljaren. De klassenraad, in samenspraak met het centrum voor leerlingenbegeleidingg, bepaalt voor iedere leerling de duur van deze fase; 3 de kwalificatiefase omvat ten minste twee schooljaren. De klassenraad, in samenspraak met het centrum voor leerlingenbegeleiding, bepaalt voor iedere leerling de duur van deze fase en kan voor individuele leerlingen het traject ook verkorten naar één schooljaar. Op het einde van deze kwalificatiefase is er voor de leerlingen die toegelaten worden door de klassenraad een kwalificatieproef voor de kwalificatiecommissie. Er kunnen bijkomende opleidingen binnen eenzelfde samenhangend geheel van opleidingen worden georganiseerd voor dezelfde leerling, indien deze reeds een studiebekrachtiging van een opleiding behaald heeft en de klassenraad de leerling toelaat tot bijkomende opleidingen; 4 de facultatieve integratiefase omvat één volledig schooljaar, in de vorm van een alternerende beroepsopleiding, bestaande uit 1200 uur vorming op school en werkervaring in een bedrijf. De vorming op school bestaat uit minimum 400 uur algemene en sociale vorming en beroepsgerichte vorming. De werkervaring bestaat uit minimum 700 uur werkervaring in een regulier bedrijf, onder de vorm van leerlingenstage. Er kan geen tweede schooljaar alternerende beroepsopleiding worden georganiseerd voor één leerling. Deze facultatieve integratiefase van één schooljaar kan bij wijze van uitzondering door de klassenraad wel verlengd worden tot een tweede schooljaar. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaronder deze verlenging mogelijk is. 2. In deze opleidingsvorm moeten leerlingenstages worden ingericht, gedurende een beperkt aantal dagen. Deze worden georganiseerd gedurende de kwalificatiefase, tijdens het schooljaar. Uitzonderlijk kunnen deze leerlingenstages georganiseerd worden tijdens de vakanties. De werkervaring in de integratiefase wordt organisatorisch gelijkgesteld met een leerlingenstage. 3. Op het einde van de opleidingsfase en na het eerste jaar van de kwalificatiefase kan de leerling een studiebekrachtiging krijgen van de klassenraad. Op het einde van de kwalificatiefase en de op het einde van de integratiefase moet de leerling een studiebekrachtiging van de klassenraad ontvangen. Bij wijze van uitzondering kan de klassenraad in de integratiefase ook een leerling voor het einde van het schooljaar een studiebekrachtiging geven, indien deze leerling tewerkgesteld is en voorafgaand aan deze tewerkstelling 900 uur vorming heeft gevolgd, waarvan minimaal 300 uur schoolse vorming en minimaal 525 uur werkervaring, onder de vorm van leerlingenstage. De Vlaamse Regering bepaalt de verdere regels voor de bekrachtiging van de studie door de klassenraad en de modellen van de studiebewijzen. 4. De Vlaamse Regering bepaalt de verdere regels inzake de organisatie en inhoud van opleidingsvorm 3, de mogelijke opleidingen en samenhangende gehelen van opleidingen die kunnen worden georganiseerd in opleidingsvorm 3 en hun opleidingsprofielen, de verdere bevoegdheden van de klassenraad en de samenstelling en de bevoegdheden van de kwalificatiecommissie..

235 Stuk 2290 ( ) Nr Art. III.67. In de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende artikelen opgeheven: 1 artikel 337; 2 artikel 338, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011; 3 artikel 339 en 340. Art. III.68. In artikel 350 van de Codex Secundair Onderwijs, het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 in het eerste lid worden de getallen 125,, 129,, 130,, 131,, 133,, 135,, 137,, 150,, 155, en 170, opgeheven; 2 op het einde van het eerste lid wordt de volgende zinsnede ingevoegd:, behalve voor het onthaalonderwijs, Se-n-Se, de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs, en de vierde graad, die niet kunnen ingericht worden. ; 3 er wordt een tweede lid ingevoegd, dat luidt als volgt: In opleidingsvorm 4 moet een gemeenschappelijk curriculum van het gewoon voltijds secundair onderwijs gevolgd worden en moeten er eveneens, naargelang de noden van de leerlingen, gepaste en redelijke aanpassingen genomen worden, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen. De klassenraad werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het centrum voor leerlingenbegeleiding en de ouders.. Art. III.69. In deel V, titel 4, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een hoofdstuk 2 ingevoegd, dat luidt als volgt: Hoofdstuk 2. Bepalingen betreffende de scholen van opleidingsvorm 4, in de ziekenhuisscholen. Art. III.70. In de Codex Secundair Onderwijs wordt in hoofdstuk 2, ingevoegd bij artikel III.69, een artikel 350/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: Art. 350/1. 1. In de scholen van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan een universitair ziekenhuis en verbonden aan een residentiële setting werken de leerlingen verder aan het curriculum van de oorspronkelijke school en worden hieromtrent eveneens afspraken gemaakt met de oorspronkelijke school. De oorspronkelijke school staat in voor de studiebekrachtiging. 2. In ziekenhuisscholen moeten er, naargelang de noden van de leerlingen, gepaste en redelijke aanpassingen genomen worden, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen. De ziekenhuisschool werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het centrum voor leerlingenbegeleiding en de ouders en de oorspronkelijke school, tenzij de leerling voor het verblijf in de ziekenhuisschool niet in een school ingeschreven was. 3. In functie van de behoeften van de leerlingen mag men in de school van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan het preventorium, op ieder tijdstip van het schooljaar een structuuronderdeel van het gewoon voltijds secundair onderwijs inrichten, ook indien de onderliggende structuuronderdelen niet ingericht zijn. De school kan op die wijze onderdelen van het volledig studieaanbod van het gewoon voltijds secundair onderwijs inrich-

236 236 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 ten, met inbegrip van het onthaalonderwijs, Se-n-Se, de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs, en de vierde graad. 4. In de school van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan het preventorium worden dezelfde studiebewijzen uitgereikt als in het gewoon voltijds secundair onderwijs. De school van opleidingsvorm 4, type 5, bij het preventorium staat zelf in voor de studiebekrachtiging.. Art. III.71. Artikel 352 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door wat volgt: Art Om toegelaten te worden tot het geïntegreerd secundair onderwijs is het volgende vereist: 1 de leerling moet voldoen aan de toelatingsvoorwaarden die gelden voor het gewoon secundair onderwijs; 2 een gemotiveerd verslag, opgesteld door het centrum voor leerlingenbegeleiding, waaruit blijkt: a) dat met toepassing van de principes van artikel 136/2 het inzetten van de ondersteuning in het kader van het geïntegreerd onderwijs, in combinatie met compenserende of dispenserende maatregelen nodig en voldoende geacht wordt om de leerling een gemeenschappelijk curriculum te laten volgen; b) dat de leerling voldoet aan de criteria van een van de punten van artikel 259, 1, 1 tot 7, met uitzondering van 5 ; c) dat de leerling ten minste negen maanden voltijds buitengewoon onderwijs in het betreffende type heeft gevolgd, onmiddellijk voorafgaand aan zijn toelating tot het geïntegreerd secundair onderwijs, indien blijkt dat hij voldoet aan de criteria van artikel 259, 1, 1. De Vlaamse Regering bepaalt de inhoud van het gemotiveerd verslag en kan in uitvoering van artikel 314/5 de bepaling van artikel 352, 1, 2, c), opheffen. 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt voor een leerling die toegelaten werd tot het geïntegreerd secundair onderwijs op basis van een inschrijvingsverslag voor het buitengewoon onderwijs slechts een gemotiveerd verslag opgemaakt bij wijziging van het integratieplan, zoals bedoeld in paragraaf Om in aanmerking te komen voor aanvullende financiering of subsidiëring van een leerling in het geïntegreerd secundair onderwijs is nog een integratieplan vereist. De Vlaamse Regering bepaalt de inhoud van het integratieplan en legt de samenstelling van het integratieteam, dat het integratieplan zal opstellen, vast. Een nieuw integratieplan wordt opgesteld bij de wijziging van: de aard van de integratie, de aard en de ernst van de handicap of het onderwijsniveau, met inbegrip van het beroepenveld, de studierichting, de afdeling of de opties. Bij wijziging van het integratieteam kan het bestaande integratieplan bevestigd worden. 4. Wanneer voor een leerling die beschikt over een verslag als vermeld in artikel 294 een gemotiveerd verslag wordt opgemaakt, vervalt het verslag als vermeld in artikel Art. III.72. In de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende artikelen opgeheven: 1 artikel 353; 2 artikel 355.

237 Stuk 2290 ( ) Nr Afdeling 2. Decreet betreffende het stelsel van leren en werken Art. III.73. In artikel 3 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 er wordt een punt 5 bis ingevoegd, dat luidt als volgt: 5 bis compenserende maatregelen: maatregelen waarbij het centrum orthopedagogische of orthodidactische hulpmiddelen aanbiedt, waaronder technische hulpmiddelen, waardoor de doelen van het leerprogramma of de doelen die na dispensatie voor de jongere bepaald zijn, bereikt kunnen worden; ; 2 er wordt een punt 5 ter ingevoegd, dat luidt als volgt: 5 ter differentiërende maatregelen: maatregelen, waarbij het centrum binnen het leerprogramma, van een beperkte variatie in het onderwijsleerproces aanbrengt om beter tegemoet te komen aan de behoeften van individuele jongeren of groepen van jongeren; ; 3 er wordt een punt 5 quater ingevoegd, dat luidt als volgt: 5 quater dispenserende maatregelen: maatregelen waarbij het centrum doelen aan het leerprogramma toevoegt of de jongere vrijstelt van doelen van het leerprogramma en die, waar mogelijk, vervangt door gelijkwaardige doelen, in die mate dat ofwel de doelen voor de studiebekrachtiging in functie van de finaliteit voor het betreffende onderdeel ofwel de doelen voor het doorstromen naar het beoogde vervolgonderwijs of naar de arbeidsmarkt nog in voldoende mate kunnen bereikt worden; ; 4 er wordt een punt 7 bis ingevoegd, dat luidt als volgt: 7 bis jongere met specifieke onderwijsbehoeften: jongere met langdurige en belangrijke participatieproblemen die te wijten zijn aan het samenspel tussen: a) één of meerdere functiebeperkingen op mentaal, psychisch, lichamelijk of zintuiglijk vlak en; b) beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en; c) persoonlijke en externe factoren; ; 5 er wordt een punt 13 bis ingevoegd, dat luidt als volgt: 13 bis remediërende maatregelen: maatregelen waarbij het centrum effectieve vormen van aangepaste leerhulp verstrekt binnen het leerprogramma;. Art. III.74. In hoofdstuk III, afdeling II, onderafdeling III, van hetzelfde decreet wordt een artikel 30/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: Art. 30/1. Bij de organisatie van het leerprogramma werkt de klassenraad op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het centrum voor leerlingenbegeleiding en de betrokken personen en doet in het bijzonder voor jongeren met specifieke onderwijsbehoeften gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen naargelang de noden van de jongere. De specifieke onderwijsbehoeften van jongeren en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en de ouders staan daarbij centraal..

238 238 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Afdeling 3. Inwerkingtreding Art. III.75. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2014, met uitzondering van de artikelen III.2, 1 tot en met 7, III.2, 9 tot en met 11, en 13, III.4, III.6, III.7, III.8, III.12, III.13, III.14, III.15, III.16, III.21, III.37, III.40, III.42, III.43, 1, III.44, III.45, III.46, III.71, III.72, III.73 en III.74, die in werking treden op 1 januari 2014 voor inschrijvingen die betrekking hebben op het schooljaar en met uitzondering van de artikelen III.9, III.66 en III.67, die in werking treden op 1 april Hoofdstuk IV. Decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding Art. IV.1. In artikel 2 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding worden volgende wijzigingen aangebracht: 1 er wordt een punt 6 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 6 /1 compenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school orthopedagogische of orthodidactische hulpmiddelen aanbiedt, waaronder technische hulpmiddelen, waardoor de doelen van het gemeenschappelijk curriculum of leerprogramma of de doelen die na dispensatie voor de leerling bepaald zijn, bereikt kunnen worden; ; 2 er wordt een punt 8 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 8 /1 differentiërende maatregelen: maatregelen waarbij de school, binnen het gemeenschappelijk curriculum of leerprogramma, een beperkte variatie aanbrengt in het onderwijsleerproces om beter tegemoet te komen aan de behoeften van individuele leerlingen of groepen van leerlingen; ; 3 er wordt een punt 8 /2 ingevoegd, dat luidt als volgt: 8 /2 dispenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school doelen toevoegt aan het gemeenschappelijk curriculum of leerprogramma of de leerling vrijstelt van doelen van het gemeenschappelijk curriculum of leerprogramma en die, waar mogelijk, vervangt door gelijkwaardige doelen, in die mate dat ofwel de doelen voor de studiebekrachtiging in functie van de finaliteit voor het betreffende onderwijsniveau of structuuronderdeel of onderdeel ofwel de doelen voor het doorstromen naar het beoogde vervolgonderwijs nog in voldoende mate kunnen bereikt worden; ; 4 er wordt een punt 12 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 12 /1 gemeenschappelijk curriculum: de goedgekeurde leerplannen die ten minste herkenbaar de doelen bevatten die noodzakelijk zijn om de eindtermen te bereiken of de ontwikkelingsdoelen na te streven en de schoolgebonden planning voor het nastreven van de leergebiedoverschrijdende of vakoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen; ; 5 er wordt een punt 15 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 15 /1 handelingsgerichte diagnostiek: een cyclisch zoek- en beslissingsproces waarin informatie over het individu en zijn omgeving wordt verzameld, geïnterpreteerd en afgewogen met als doel de problemen of de hulpvragen te analyseren en te verklaren met het oog op adequate advisering voor het handelen. Het proces verloopt volgens systematische procedures, in samenwerking met de

239 Stuk 2290 ( ) Nr school, de ouders en de leerlingen met aandacht voor positieve kenmerken en voor de wisselwerking en wederzijdse beïnvloeding van het individu en de omgeving; ; 6 er wordt een punt 26 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 26 /1 remediërende maatregelen: maatregelen waarbij de school effectieve vormen van aangepaste leerhulp verstrekt binnen het gemeenschappelijk curriculum of het leerprogramma;. Art. IV.2. In artikel 6 van hetzelfde decreet wordt het punt 4 aangevuld met de volgende zinnen: Het centrum werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met de school en de ouders. De specifieke onderwijsbehoeften van leerlingen en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en de ouders staan daarbij centraal;. Art. IV.3. Artikel 23 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een zinsnede, die luidt als volgt: In het bijzonder ondersteunt het centrum de scholen of centra bij het doen van gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen en verricht het handelingsgerichte diagnostiek naargelang de noden van de leerlingen.. Art. IV.4. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari Hoofdstuk V. Onderwijsinspectie Art. V.1. In het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs wordt een artikel 43bis ingevoegd, dat luidt als volgt: Art. 43bis. 1. De onderwijsinspectie is belast met het kwaliteitstoezicht op de diagnostische praktijk van de centra voor leerlingenbegeleiding in functie van de opmaak van de verslagen, vermeld in de artikelen 15 en 16 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en in de artikelen 294 en 352 van de Codex Secundair Onderwijs. Dit kwaliteitstoezicht kan afzonderlijk van de doorlichting uitgevoerd worden. Als beide doorlichtingen ingepland zijn tijdens hetzelfde schooljaar, gebeuren ze geïntegreerd. De inspectie stemt voor de uitvoering van deze opdrachten af met het Team Inspectie Personen met een Handicap van de Zorginspectie, zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 maart 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap Zorginspectie. De inspectie rapporteert jaarlijks over het kwaliteitstoezicht aan de Vlaamse Regering. 2. De onderwijsinspectie is tevens belast met de toekenning van vrijstelling van leerplicht en het adviseren over aanvragen voor permanent onderwijs aan huis.. Art. V.2. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2014.

240 240 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Hoofdstuk VI. Andere bepalingen Afdeling 1. Koninklijk besluit tot vaststelling van de wijze waarop voor de Rijksinstituten voor buitengewoon onderwijs en de tehuizen van het Rijk de ambten worden bepaald van het paramedisch personeel en van het personeel toegekend in het kader van het internaat Art. VI.1. In artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 184 van 30 december 1982 tot vaststelling van de wijze waarop voor de Rijksinstituten voor buitengewoon onderwijs en de tehuizen van het Rijk de ambten worden bepaald van het paramedisch personeel en van het personeel toegekend in het kader van het internaat, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1 in de eerste rij van de tabel wordt de zinsnede 1. vervangen door basisaanbod. ; 2 er wordt een zestiende rij in de tabel toegevoegd, die luidt als volgt: 9. basisonderwijs: 8,1 ; 3 er wordt een zeventiende rij in de tabel toegevoegd, die luidt als volgt: secundair onderwijs: 6,3. Art. VI.2. In artikel 9 van hetzelfde koninklijk besluit worden de paragrafen 4, 5 en 6 opgeheven. Afdeling 2. Decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-i Art. VI.3. In artikel IV.7 van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-i, gewijzigd bij het decreet van 25 november 2011, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: 4. Wanneer de Commissie ten gronde adviseert en oordeelt naar recht over klachten die betrekking hebben op de toepassing van artikel 37undecies van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en artikel 110/11 van de Codex Secundair Onderwijs dan wordt de samenstelling van de Commissie, in afwijking van paragraaf 1 en paragraaf 2, uitgebreid met leden met expertise op het gebied van de praktische realisatie van redelijke aanpassingen. Daarbij wordt, in afwijking van paragraaf 1 en paragraaf 2, in elk geval de betrokkenheid verzekerd van personen met een handicap of een organisatie die hen vertegenwoordigt, van een personeelsvertegenwoordiging en een vertegenwoordiging van de onderwijsverstrekkers.. Afdeling 3. Overgangsbepaling Art. VI.4. De leerlingen met een inschrijvingsverslag voor type 1 of 8, of opleidingsvorm 3, type 1, uitgereikt voor de inwerkingtreding van dit decreet en die ingeschreven zijn in een school voor buitengewoon onderwijs, blijven voor de duur van hun inschrijving in het betreffende onderwijsniveau, in aanmerking komen voor de berekening van omkadering en werkingsmiddelen van het type basisaanbod.

241 Stuk 2290 ( ) Nr Afdeling 4. Opheffingen Art.VI.5. Het koninklijk besluit van 27 juli 1971 houdende organisatiemodaliteiten van de begeleiding der leerlingen die instellingen of afdelingen voor buitengewoon onderwijs volgen, wordt opgeheven. Art.VI.6. Het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Art. VI.7. Het ministerieel besluit van 19 september 1979 tot omschrijving van de inhoud en de bestemmelingen van het inschrijvingsverslag voorzien bij artikel 294 van de Codex Secundair Onderwijs, wordt opgeheven. Art. VI.8. Het ministerieel besluit van 31 maart 1980 houdende oprichting van de overlegcommissie ter uitvoering van artikel 26 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Art. VI.9. Het ministerieel besluit van 31 maart 1980 tot oprichting van de kwalificatiecommissie zoals voorzien in de artikelen 39, 40, 41 en 42, van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Art. VI.10. Het ministerieel besluit van 15 april 1980 houdende vaststelling van het model van kwalificatiegetuigschrift buitengewoon secundair beroepsonderwijs, zoals vermeld in artikel 43 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Art. VI.11. Het ministerieel besluit van 15 april 1980 houdende vaststelling van het model van attest voor het buitengewoon secundair beroepsonderwijs, zoals vermeld in artikel 39, 2, van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Art. VI.12. Het ministerieel besluit van 15 april 1980 houdende vaststelling van het model van attest voor buitengewoon secundair onderwijs tot sociale aanpassing zoals vermeld in artikel 31 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Art. VI.13. Het ministerieel besluit van 15 april 1980 houdende vaststelling van het model van attest voor het buitengewoon secundair onderwijs tot sociale aanpassing en arbeidsgeschiktmaking zoals vermeld bij artikel 35 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven.

242 242 Stuk 2290 ( ) Nr. 1 Afdeling 5. Inwerkingtreding Art. VI.14. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2014, met uitzondering van artikel VI.3 dat in werking treedt op 1 januari 2014 voor inschrijvingen die betrekking hebben op het schooljaar Brussel, 8 november De minister-president van de Vlaamse Regering, Kris PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, Pascal SMET

243 Stuk 2290 ( ) Nr BIJLAGE bij de memorie van toelichting: REGULERINGSIMPACTANALYSE van het d.d. 19 november 2008 principieel goedgekeurde voorontwerp van decreet betreffende leerzorg

244 244 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

245 Stuk 2290 ( ) Nr

246 246 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

247 Stuk 2290 ( ) Nr

248 248 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

249 Stuk 2290 ( ) Nr

250 250 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

251 Stuk 2290 ( ) Nr

252 252 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

253 Stuk 2290 ( ) Nr

254 254 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

255 Stuk 2290 ( ) Nr

256 256 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

257 Stuk 2290 ( ) Nr

258 258 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

259 Stuk 2290 ( ) Nr

260 260 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

261 Stuk 2290 ( ) Nr

262 262 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

263 Stuk 2290 ( ) Nr

264 264 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

265 Stuk 2290 ( ) Nr

266 266 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

267 Stuk 2290 ( ) Nr

268 268 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

269 Stuk 2290 ( ) Nr

270 270 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

271 Stuk 2290 ( ) Nr

272 272 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

273 Stuk 2290 ( ) Nr

274 274 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

275 Stuk 2290 ( ) Nr

276 276 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

277 Stuk 2290 ( ) Nr

278 278 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

279 Stuk 2290 ( ) Nr

280 280 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

281 Stuk 2290 ( ) Nr

282 282 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

283 Stuk 2290 ( ) Nr

284 284 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

285 Stuk 2290 ( ) Nr

286 286 Stuk 2290 ( ) Nr. 1

287 Stuk 2290 ( ) Nr

MEMORIE VAN TOELICHTING Decreet betreffende belangrijke en noodzakelijke maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften

MEMORIE VAN TOELICHTING Decreet betreffende belangrijke en noodzakelijke maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften MEMORIE VAN TOELICHTING Decreet betreffende belangrijke en noodzakelijke maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften I. ALGEMENE INLEIDING Het voorliggende decreet heeft als doelstelling

Nadere informatie

elk kind een plaats... 1

elk kind een plaats... 1 Elk kind een plaats in een brede inclusieve school Deelnemen aan het dagelijks maatschappelijk leven Herent, 17 maart 2014 1 Niet voor iedereen vanzelfsprekend 2 Maatschappelijke tendens tot inclusie Inclusie

Nadere informatie

COZOCO 19 maart 2014. M-decreet. Goedgekeurd door het Vlaams Parlement op 12 maart 2014

COZOCO 19 maart 2014. M-decreet. Goedgekeurd door het Vlaams Parlement op 12 maart 2014 COZOCO 19 maart 2014 M-decreet Goedgekeurd door het Vlaams Parlement op 12 maart 2014 Situering 2005: lancering van het leerzorgkader 2009-2014 geleidelijke invoering van het decreet op leerzorg -geen

Nadere informatie

M-decreet. Decreet betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. 16 mei 2018

M-decreet. Decreet betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. 16 mei 2018 M-decreet Decreet betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften 16 mei 2018 Gebruikte afkortingen GOK : Gelijke Onderwijs Kansen GON: Geïntegreerd onderwijs IAC : Individueel

Nadere informatie

Ontwerp van decreet. betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Amendementen. voorgesteld na indiening van het verslag

Ontwerp van decreet. betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Amendementen. voorgesteld na indiening van het verslag stuk ingediend op 2290 (2013-2014) Nr. 6 12 maart 2014 (2013-2014) Ontwerp van decreet betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften Amendementen voorgesteld Stukken in het

Nadere informatie

Ontwerp van decreet. betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Amendementen

Ontwerp van decreet. betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Amendementen stuk ingediend op 2290 (2013-2014) Nr. 2 30 januari 2014 (2013-2014) Ontwerp van decreet betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften Amendementen Stukken in het dossier: 2290

Nadere informatie

M-decreet. Het M-decreet, leerkrachten en scholen

M-decreet. Het M-decreet, leerkrachten en scholen M-decreet Het M-decreet, leerkrachten en scholen M-decreet Het M-decreet, leerkrachten en scholen Wat verandert er voor leerkrachten? Wat verandert er voor scholen (gewoon en buitengewoon)? Wat verandert

Nadere informatie

12/11/2013 Decreet maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften Persconferentie 8/11/2013 Historiek 1994: The Salamanca statement and framework for action on special needs education 1998:

Nadere informatie

DE VLAAMSE REGERING, BESLUIT:

DE VLAAMSE REGERING, BESLUIT: Voorontwerp van decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, wat betreft maatregelen aan kinderen met specifieke onderwijsbehoeften

Nadere informatie

M-decreet. Het M-decreet: leerkrachten, scholen en CLB

M-decreet. Het M-decreet: leerkrachten, scholen en CLB M-decreet Het M-decreet: leerkrachten, scholen en CLB M-decreet Wat verandert er voor leerkrachten? Wat verandert er voor scholen (gewoon en buitengewoon)? WatverandertervoorCLB s? En wat betekent dit

Nadere informatie

Type basisaanbod: evaluatie terugkeer BuBaO en BuSO

Type basisaanbod: evaluatie terugkeer BuBaO en BuSO Type basisaanbod: evaluatie terugkeer BuBaO en BuSO 1. Evaluatie terugkeer binnen BuBaO 1.1. Situering In een ideale wereld zijn alle CLB-teams geprofessionaliseerd in het lopen van goede HGD-trajecten

Nadere informatie

Toelichting bij het decreet betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften (M-decreet) 1

Toelichting bij het decreet betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften (M-decreet) 1 Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs Guimardstraat 1, 1040 Brussel MEDEDELING referentienr. : M-VVKSO-2014-007 datum : 2014-01-16 gewijzigd : 2014-04-30 contact : Dienst Leerlingen en schoolorganisatie,

Nadere informatie

Kansrijk Onderwijs Workshop Ondersteuningsnetwerken 29 mei 2018 Lode De Geyter en Dirk Uten

Kansrijk Onderwijs Workshop Ondersteuningsnetwerken 29 mei 2018 Lode De Geyter en Dirk Uten Kansrijk Onderwijs Workshop Ondersteuningsnetwerken 29 mei 2018 Lode De Geyter en Dirk Uten Inclusief onderwijs M-decreet Van GON en ION naar ondersteuningsnetwerken Kansen tot krachtige samenwerkingsverbanden

Nadere informatie

Dringende beleidsmaatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften

Dringende beleidsmaatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften Dringende beleidsmaatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften Op 15 juli 2011 besliste de Vlaamse Regering om, in afwachting van een invoering van leerzorg op langere termijn, een aantal

Nadere informatie

M-decreet. Het M-decreet: leerkrachten, scholen en CLB

M-decreet. Het M-decreet: leerkrachten, scholen en CLB M-decreet Het M-decreet: leerkrachten, scholen en CLB Citaat De school is bedacht om kinderen de kans te geven, later als ze in het ware leven staan, makkelijker hindernissen te nemen. Ze is in al te veel

Nadere informatie

DE VLAAMSE REGERING, BESLUIT:

DE VLAAMSE REGERING, BESLUIT: Voorontwerp van decreet tot wijziging van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, het decreet van 27 maart 1991 betreffende

Nadere informatie

Ontwerp van decreet. betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Amendementen

Ontwerp van decreet. betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Amendementen stuk ingediend op 2290 (2013-2014) Nr. 4 6 februari 2014 (2013-2014) Ontwerp van decreet betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften Amendementen Stukken in het dossier: 2290

Nadere informatie

Nota Invoering ondersteuningsmodel

Nota Invoering ondersteuningsmodel Nota Invoering ondersteuningsmodel Vooraf: - Het ondersteuningsmodel is een stap in het versterken van gewone scholen zodat minder kinderen in het buitengewoon onderwijs instromen. De gespecialiseerde

Nadere informatie

EMMER IS VOL. m-deceet

EMMER IS VOL. m-deceet M-DECREET EMMER IS VOL m-deceet LIEVER NIET m-decreet LELIJK BEEST m-decreet Moeilijk-decreet Moet-dit-nu-echt-weldecreet Mogelijkheden-decreet . Vlaams decreet 10 juli 2008 : gelijke kansen en behandelingsdecreet.

Nadere informatie

Dringende beleidsmaatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften

Dringende beleidsmaatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften Dringende beleidsmaatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften Op 15 juli 2011 besliste de Vlaamse Regering om, in afwachting van een invoering van leerzorg op langere termijn, een aantal

Nadere informatie

M-decreet 05 mei 2015 Maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften

M-decreet 05 mei 2015 Maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften M-decreet 05 mei 2015 Maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften Waarover gaat het M-decreet Over kinderen en jongeren die hun leraren uitdagen op hun Meesterschap Geen miskenning van

Nadere informatie

VERSLAG M-DECREET DEEL I : ATTEST IDENTIFICATIEGEGEVENS LEERLING OUDERS. Voor- en achternaam Klik hier als u tekst wilt invoeren. invoeren.

VERSLAG M-DECREET DEEL I : ATTEST IDENTIFICATIEGEGEVENS LEERLING OUDERS. Voor- en achternaam Klik hier als u tekst wilt invoeren. invoeren. VERSLAG M-DECREET DEEL I : ATTEST IDENTIFICATIEGEGEVENS LEERLING Geboortedatum Geslacht Adres Kies een item. OUDERS moeder vader Adres (indien anders dan adres leerling) Tel / mail: Klik hier als u tekst

Nadere informatie

Doelstellingen. Klaar voor redelijke aanpassingen? Inhoud. 1. Situering 24/11/2014

Doelstellingen. Klaar voor redelijke aanpassingen? Inhoud. 1. Situering 24/11/2014 Klaar voor redelijke? 2. Je kan het begrip redelijke situeren 3. Je kent de zeven criteria van redelijke Meirsschaut Mieke Bachelor na bachelor in het onderwijs: buitengewoon onderwijs, zorgverbreding

Nadere informatie

VLAAMSE THUISBEGELEIDINGSDIENSTEN AUTISME. Floor Tempelaere Pedagogisch begeleider in het project rond competentieontwikkeling Regio West-Vlaanderen

VLAAMSE THUISBEGELEIDINGSDIENSTEN AUTISME. Floor Tempelaere Pedagogisch begeleider in het project rond competentieontwikkeling Regio West-Vlaanderen VLAAMSE THUISBEGELEIDINGSDIENSTEN AUTISME Floor Tempelaere Pedagogisch begeleider in het project rond competentieontwikkeling Regio West-Vlaanderen floor.tempelaere@katholiekonderwijs.vlaanderen Als een

Nadere informatie

GEMOTIVEERD VERSLAG M-DECREET

GEMOTIVEERD VERSLAG M-DECREET GEMOTIVEERD VERSLAG M-DECREET IDENTIFICATIEGEGEVENS LEERLING Voor- en achternaam Geboortedatum Geslacht Adres OUDERS Voor- en achternaam moeder Voor- en achternaam vader Adres (indien anders dan adres

Nadere informatie

nr. 32 van KATHLEEN HELSEN datum: 6 oktober 2014 aan HILDE CREVITS

nr. 32 van KATHLEEN HELSEN datum: 6 oktober 2014 aan HILDE CREVITS SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 32 van KATHLEEN HELSEN datum: 6 oktober 2014 aan HILDE CREVITS VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS M-decreet Uitvoering Op het einde van

Nadere informatie

Veel gestelde vragen OKOplus

Veel gestelde vragen OKOplus Veel gestelde vragen OKOplus Inzet van de ondersteuning 1. Vraag: Kan deze ondersteuning breder ingezet worden in bijvoorbeeld alle klassen zoals dat bij de projecten van de waarborgregeling het geval

Nadere informatie

Rol van het CLB en samenwerking met schoolexterne hulpverleners in het M-decreet

Rol van het CLB en samenwerking met schoolexterne hulpverleners in het M-decreet Rol van het CLB en samenwerking met schoolexterne hulpverleners in het M-decreet Jan Coppieters Inge Lootens PVOC-medewerkers Doelen Je kent het zorgcontinuüm en denkt na over de samenwerking met het CLB

Nadere informatie

Samen maken we BUITENGEWOON onderwijs!

Samen maken we BUITENGEWOON onderwijs! Samen maken we BUITENGEWOON onderwijs! OF DECREET Typologie: vroeger nu Type voor kinderen Type voor kinderen 1 met een licht mentale beperking 2 met een matig of ernstig mentale beperking 3 met ernstige

Nadere informatie

JOKER. 1 Titel. 2 Samenvatting

JOKER. 1 Titel. 2 Samenvatting JOKER Decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, wat betreft het ondersteuningsmodel 1 Titel Decreet tot wijziging van

Nadere informatie

M-decreet. Joke Pauwels Hoofdadviseur BuO

M-decreet. Joke Pauwels Hoofdadviseur BuO 1 M-decreet Joke Pauwels Hoofdadviseur BuO 2 Inleiding Maatschappelijke betekenis van onderwijs Kansen Historiek Opleidingsvorm 2 Vragen Maatschappelijke opdracht onderwijs 3 4 Onderwijs vandaag Exclusie

Nadere informatie

Infosessie Scholen 2015

Infosessie Scholen 2015 Infosessie Scholen 2015 Rol Coach en het M-decreet Wat verandert er? De rollen van de CLB-medewerker 2 De rol coach 2 Resultaatsgebieden : 1. Coachen van leerkrachten 2. Schoolondersteuning 3 De rol coach

Nadere informatie

2.2.1 Inschrijving van leerlingen van leerzorgniveau III in het gewoon basisonderwijs

2.2.1 Inschrijving van leerlingen van leerzorgniveau III in het gewoon basisonderwijs LEERZORG BIJGESTUURD! DEEL1 1 INLEIDING Vorig jaar publiceerde minister Vandenbroucke een leerzorgnota die heel wat stof deed opwaaien en waar het VSKO verscheidene fundamentele bedenkingen bij maakte.

Nadere informatie

HOOFDSTUK 4. Wijzigingen van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997

HOOFDSTUK 4. Wijzigingen van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 Voorontwerp van decreet tot wijziging van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, het decreet van 27 maart 1991 betreffende

Nadere informatie

Bijlage 1:Begrippenlijst

Bijlage 1:Begrippenlijst Bijlage 1:Begrippenlijst In het kader van het project protocollering diagnostiek is het nuttig een aantal termen te definiëren zodat deze op een uniforme wijze kunnen worden gehanteerd. Deze termen worden

Nadere informatie

Redelijke aanpassingen ook onder jouw vleugels

Redelijke aanpassingen ook onder jouw vleugels Redelijke aanpassingen ook onder jouw vleugels Greet Vanhove Dienst Lerenden 1. Het M-decreet in vogelvlucht 2. Gezocht: een nest voor Zeno? 3. Verkenningsvlucht 4. De vleugels uit de mouwen 2 Doelstellingen

Nadere informatie

VR DOC.0450/5BIS

VR DOC.0450/5BIS VR 2018 0405 DOC.0450/5BIS Voorontwerp van decreet tot wijziging van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, het decreet van

Nadere informatie

Visie op het basisaanbod

Visie op het basisaanbod 1. Doel van de tekst Het M decreet voorziet het type basisaanbod voor leerlingen die, al dan niet tijdelijk, kampen met moeilijkheden die het leren hinderen. De wetgeving geeft geen invulling aan de organisatie

Nadere informatie

G.V.Basisschool Hamont-Lo

G.V.Basisschool Hamont-Lo G.V.Basisschool Hamont-Lo Zorg onze schooleigen visie op BREDE zorg Als school hebben we de opdracht om met brede zorg te werken aan de ontplooiing van iedere leerling. Dat is één van de pijlers van het

Nadere informatie

LEERLINGEN BEGELEIDING

LEERLINGEN BEGELEIDING LEERLINGEN BEGELEIDING in GBS de weide wereld Leerlingenbegeleiding GBS de weide wereld 1 Inhoudstabel Onze visie op leerlingbegeleiding 1.1 Doel 1.2 Een beleid op leerlingbegeleiding op school 1.3 Leerlingbegeleiding:

Nadere informatie

Van barrière naar redelijke aanpassing

Van barrière naar redelijke aanpassing Van naar redelijke aanpassing Inspiratiedag Vrijdag 25 november 2016 Jan Coppieters Pedagogisch begeleider binnen het project competentieontwikkeling 1. Je weet wat redelijke aanpassingen zijn 2. Je kan

Nadere informatie

Visietekst en stappenplan M decreet VCLB De Wissel-Antwerpen

Visietekst en stappenplan M decreet VCLB De Wissel-Antwerpen VCLB De Wissel Antwerpen Vrij Centrum voor Leerlingenbegeleiding www.vclbdewisselantwerpen.be Campus Centrum Hallershofstraat 7 2100 Deurne Tel. (03) 285 34 50 Fax (03) 285 34 51 Campus Noord Markt 3 2180

Nadere informatie

Traject School CLB in kader van opmaak verslaggeving M decreet

Traject School CLB in kader van opmaak verslaggeving M decreet Onderwerp Traject School CLB in kader van opmaak verslaggeving M decreet Datum 01/04/15 Auteur(s) Tine Gheysen Stefaan Jonniaux Lies Verlinde leden van C21 Status verspreiding Bestemd voor VCLB en VSKO

Nadere informatie

schoolinterne zorg Katia De Coussemaker

schoolinterne zorg Katia De Coussemaker schoolinterne zorg Katia De Coussemaker Kaders Decreet Leerzorg Handelingsgericht werken Protocollering en diagnostiek Internationale tendens Zie oa recente Verdrag van de Verenigde Naties ter bescherming

Nadere informatie

ALGEMENE PRINCIPES VAN HET NIEUWE ONDERSTEUNINGSMODEL IN BASIS- EN SECUNDAIR ONDERWIJS

ALGEMENE PRINCIPES VAN HET NIEUWE ONDERSTEUNINGSMODEL IN BASIS- EN SECUNDAIR ONDERWIJS INFORMATIE VAN HET KABINET ONDERWIJS JUNI 2017 Een nieuw ondersteuningsmodel voor kinderen en jongeren met specifieke onderwijsbehoeften in basis- en secundair onderwijs, en voor studenten met een functiebeperking

Nadere informatie

21 november 2012. dr. Bengt Verbeeck HoGent / UGent

21 november 2012. dr. Bengt Verbeeck HoGent / UGent 21 november 2012 dr. Bengt Verbeeck HoGent / UGent VN-Verdrag 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap Baanbrekend Verdrag van de 21 ste eeuw de daad bij het woord voegen EG is

Nadere informatie

Schipper mag ik overvaren. Zeg. Zeg dat ik fantastisch ben, briljant, gevat, sociaal, gevoelig, handig, grappig en bijzonder geniaal.

Schipper mag ik overvaren. Zeg. Zeg dat ik fantastisch ben, briljant, gevat, sociaal, gevoelig, handig, grappig en bijzonder geniaal. Zeg Zeg dat ik fantastisch ben, briljant, gevat, sociaal, gevoelig, handig, grappig en bijzonder geniaal. Zeg dat je zo n wonderkind als ik maar zelden ziet, zeg dat je me super vindt, maar liegen mag

Nadere informatie

Ontwerp van decreet. betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften Tekst aangenomen door de plenaire vergadering

Ontwerp van decreet. betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften Tekst aangenomen door de plenaire vergadering stuk ingediend op 2290 (2013-2014) Nr. 7 12 maart 2014 (2013-2014) Ontwerp van decreet betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften Tekst aangenomen door de plenaire vergadering

Nadere informatie

Diagnostiek als kernactiviteit binnen het CLB-aanbod

Diagnostiek als kernactiviteit binnen het CLB-aanbod Diagnostiek als kernactiviteit binnen het CLB-aanbod Met deze visie op diagnostiek hebben we tot doel alle actoren die betrokken zijn bij de leerlingenbegeleiding te informeren over de manier waarop we

Nadere informatie

Prodiaen het protocol Wiskundeproblemen en dyscalculie

Prodiaen het protocol Wiskundeproblemen en dyscalculie Prodiaen het protocol Wiskundeproblemen en dyscalculie Het Project 2 Prodia doelstellingen Ontwikkeling van diagnostische protocollen - meer gestandaardiseerd en gelijklopend - wetenschappelijk onderbouwd

Nadere informatie

Verder studeren met een functiebeperking

Verder studeren met een functiebeperking Verder studeren met een functiebeperking Visie en uitdagingen Valérie Van Hees Coördinator SIHO Studienamiddag Vlor 06.09.2018 Inhoud presentatie Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs Regeling Inclusief

Nadere informatie

Stappenplan (Stroomschema Zorg), van vraag naar antwoord!

Stappenplan (Stroomschema Zorg), van vraag naar antwoord! Stappenplan (Stroomschema Zorg), van vraag naar antwoord! Het stappenplan/stroomschema zorg volgt het zorgcontinuüm met aandacht voor de rol van: kinderen en jongeren, ouders, scholen gewoon en buitengewoon

Nadere informatie

REDELIJKE AANPASSINGEN IN HET ONDERWIJS: JURIDISCH KADER

REDELIJKE AANPASSINGEN IN HET ONDERWIJS: JURIDISCH KADER REDELIJKE AANPASSINGEN IN HET ONDERWIJS: JURIDISCH KADER INHOUD 1 VERDRAG INZAKE DE RECHTEN VAN PERSONEN MET EEN HANDICAP... 1 2 DECREET VAN 10 JULI 2008 HOUDENDE EEN KADER VOOR HET VLAAMSE GELIJKEKANSEN-

Nadere informatie

Het traject start zoals een normaal traject met onthaal, vraagverheldering,

Het traject start zoals een normaal traject met onthaal, vraagverheldering, CLB-ACTIVITEITEN IFV VERSLAG/GEMOTIVEERD VERSLAG 1. Traject ifv (voorlopig) verslag/gemotiveerd verslag Het traject start zoals een normaal traject met onthaal, vraagverheldering, Onthaal Variërend volgens

Nadere informatie

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING VICE MINISTER PRESIDENT VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten van de Vlaamse Regering en tot bepaling van

Nadere informatie

Op Stapel juni Onderwijsorganisatie en -personeel Huis van het GO! Willebroekkaai Brussel

Op Stapel juni Onderwijsorganisatie en -personeel Huis van het GO! Willebroekkaai Brussel Op Stapel 2015-09 4 juni 2015 04-06-2015 Onderwijsorganisatie en -personeel Huis van het GO! Willebroekkaai 36 1000 Brussel In de rubriek Op Stapel geven de collega's van de afdeling Onderwijsorganisatie

Nadere informatie

Procedure inschrijving onder ontbindende voorwaarde

Procedure inschrijving onder ontbindende voorwaarde Procedure inschrijving onder ontbindende voorwaarde 1. Doel Dit document ondersteunt directeurs en hun teams bij het inschrijven van leerlingen onder ontbindende voorwaarde en het doorlopen van de bijhorende

Nadere informatie

Leerzorg in het onderwijsbeleid. Wim Van Rompu raadgever kabinet onderwijs

Leerzorg in het onderwijsbeleid. Wim Van Rompu raadgever kabinet onderwijs Leerzorg in het onderwijsbeleid Wim Van Rompu raadgever kabinet onderwijs Leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften Sterke evolutie Vlaanderen (vb. zorgcoördinatie) Internationaal (vb. VN conventie)

Nadere informatie

M- decreet: van [M]aatregelen naar [M]ogelijkheden

M- decreet: van [M]aatregelen naar [M]ogelijkheden M- decreet: van [M]aatregelen naar [M]ogelijkheden Maatregelen M-decreet 1. 2. 3. 4. 5. Aanscherpen opdracht gewoon onderwijs Structuur buitengewoon onderwijs Toelatingsvoorwaarden BuO en GON Recht op

Nadere informatie

Het Project. Congres Netwerk Leerproblemen Vlaanderen - 7 feb work. Prodia doelstellingen. Algemeen Diagnostisch Protocol = Rode Draad

Het Project. Congres Netwerk Leerproblemen Vlaanderen - 7 feb work. Prodia doelstellingen. Algemeen Diagnostisch Protocol = Rode Draad Prodia @ work Het Project 2 Prodia doelstellingen Ontwikkeling van diagnostische protocollen - meer gestandaardiseerd en gelijklopend - wetenschappelijk onderbouwd - gedragen door onderwijs, CLB, overheid

Nadere informatie

Interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme

Interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme Interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme MEDISCHE VISIE OP HANDICAP SOCIALE VISIE OP HANDICAP Exclusie Segregatie Integratie Inclusie Denken in barrières

Nadere informatie

Het ondersteuningsmodel

Het ondersteuningsmodel 1 Het ondersteuningsmodel 1. Het budget De vroegere GON/ION-begeleiding verdwijnt. De middelen hiervoor worden samen met de waarborgregeling en een extra 15,2 miljoen euro gebruikt voor het nieuwe ondersteuningsmodel.

Nadere informatie

VR DOC.0893/3BIS

VR DOC.0893/3BIS VR 2018 2007 DOC.0893/3BIS VOORONTWERP VAN DECREET TOT WIJZIGING VAN HET DECREET BASISONDERWIJS VAN 25 FEBRUARI 1997, HET DECREET VAN 8 JUNI 2007 BETREFFENDE DE STUDIEFINANCIERING VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP,

Nadere informatie

VR DOC.1354/1BIS

VR DOC.1354/1BIS VR 2017 2212 DOC.1354/1BIS VICE MINISTER PRESIDENT VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: Voorontwerp van decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari

Nadere informatie

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE MINISTER VAN ONDERWIJS EN DE VLAAMSE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: - voorontwerp van decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs

Nadere informatie

Klaar voor redelijke aanpassingen

Klaar voor redelijke aanpassingen Klaar voor redelijke aanpassingen Stad Antwerpen, inspiratiedag Exclusief Inclusief 17 maart 2015 Marijke Wilssens docent en onderzoeker Arteveldehogeschool Bachelor na bachelor in het onderwijs: buitengewoon

Nadere informatie

decreet leerlingenbegeleiding november 2018

decreet leerlingenbegeleiding november 2018 STAP VAN JE SCHOOLWERKING NAAR HET DECREET LEERLINGENBEGELEIDING EN TERUG Greet Vanhove, dienst Lerenden DOELEN EN VERLOOP Decreet leerlingenbegeleiding in notendop 4 begeleidingsdomeinen inhoudelijk concretiseren

Nadere informatie

M-decreet en Basisaanbod. Bert Smet

M-decreet en Basisaanbod. Bert Smet M-decreet en Basisaanbod Bert Smet 1. WAT IS HET M-DECREET? M-decreet = maatregelen decreet. Dit moet het inclusief onderwijs aansturen. Het M-decreet heeft ervoor gezorgd dat leerlingen zo lang mogelijk

Nadere informatie

Een doelgericht en efficiënt handelingsplan bevat wenselijk de volgende onderdelen:

Een doelgericht en efficiënt handelingsplan bevat wenselijk de volgende onderdelen: HULPMIDDEL WERKEN MET EEN HANDELINGSPLAN Een mogelijke manier om de planmatige aanpak op school efficiënt te organiseren is het werken met een handelingsplan. Dat beschrijft de concrete aanpak en de interventies

Nadere informatie

GEMOTIVEERD VERSLAG M-DECREET

GEMOTIVEERD VERSLAG M-DECREET GEMOTIVEERD VERSLAG M-DECREET IDENTIFICATIEGEGEVENS LEERLING Voor- en achternaam Geboortedatum Geslacht Adres OUDERS Voor- en achternaam moeder Voor- en achternaam vader Adres (indien anders dan adres

Nadere informatie

1. Zorgvisie: elk kind telt op t Veld.

1. Zorgvisie: elk kind telt op t Veld. Zorgbeleid 1. Zorgvisie: elk kind telt op t Veld. Iedereen is uniek en mag een eigen aanpak vereisen voor de verschillende ontwikkelingsdomeinen. Met ons zorgbeleid pogen we om elk kind datgene te geven

Nadere informatie

Van gunsten naar rechten voor leerlingen met beperkingen. Het VN-Verdrag over de rechten van personen met een handicap en onderwijs

Van gunsten naar rechten voor leerlingen met beperkingen. Het VN-Verdrag over de rechten van personen met een handicap en onderwijs Van gunsten naar rechten voor leerlingen met beperkingen Het VN-Verdrag over de rechten van personen met een handicap en onderwijs Feiten New York 13 december 2006 Verdrag + Optioneel Protocol (rechtsbescherming)

Nadere informatie

Expertmeeting Nederland- Vlaanderen

Expertmeeting Nederland- Vlaanderen Expertmeeting Nederland- Vlaanderen M-decreet of Passend onderwijs: wat kunnen we leren van elkaar? 29 maart 2017 - Arendonk M-decreet (2014): De M van Maatregelen! Maar ook M van mogelijkheden? Krachtlijnen

Nadere informatie

Advies opgemaakt door Vlaams Instituut Gezond Leven, VAD, Sensoa en VWVJ

Advies opgemaakt door Vlaams Instituut Gezond Leven, VAD, Sensoa en VWVJ Advies op het voorontwerp van decreet betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding. Advies opgemaakt door Vlaams Instituut

Nadere informatie

De Sociale plattegrond. Missie en opdrachten

De Sociale plattegrond. Missie en opdrachten De Sociale plattegrond Sector: VAPH (minderjarigen) Spreker: Paul Ongenaert (De Hagewinde) Missie en opdrachten Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) wil de participatie, integratie

Nadere informatie

M decreet. Redelijke aanpassingen: nieuwe maatregelen Bron: onderwijsvlaanderen.be

M decreet. Redelijke aanpassingen: nieuwe maatregelen Bron: onderwijsvlaanderen.be M decreet Redelijke aanpassingen: nieuwe maatregelen Bron: onderwijsvlaanderen.be Schooljaar 2015 2016 Els Stroobant zorgcoördinator gbs De Windwijzer Laarne - Kalken Redelijke aanpassingen: nieuwe maatregelen

Nadere informatie

Overzicht. Redelijke aanpassingen. GON als evenwicht tussen redelijke aanpassingen en draagkracht

Overzicht. Redelijke aanpassingen. GON als evenwicht tussen redelijke aanpassingen en draagkracht GON als evenwicht tussen redelijke aanpassingen en draagkracht Overzicht Redelijke aanpassingen SOB DICORDO Zorgcontinuüm Veranderingen GON Sint-Lodewijk Type 4 Redelijke aanpassingen Als aanpassing wordt

Nadere informatie

Nieuwe werkwijze voor ondersteuning (schooljaar 19-20)

Nieuwe werkwijze voor ondersteuning (schooljaar 19-20) Nieuwe werkwijze voor ondersteuning (schooljaar 19-20) Sinds het schooljaar 2017-2018 is er een nieuw ondersteuningsmodel voor de begeleiding van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften ofwel kinderen

Nadere informatie

MEMORIE VAN TOELICHTING

MEMORIE VAN TOELICHTING MEMORIE VAN TOELICHTING Voorontwerp van decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, wat betreft maatregelen aan kinderen

Nadere informatie

Onderwijsdecreet. Hoofdstuk II. Basisonderwijs

Onderwijsdecreet. Hoofdstuk II. Basisonderwijs Onderwijsdecreet Onze overheid heeft middels onderwijsdecreet XXIII verregaande wijzigingen aan de regelgeving voor het huisonderwijs doorgevoerd. Deze wijzigingen zullen ingaan op 1/9/2013. Voortaan zijn

Nadere informatie

Huisonderwijs Communicatie aan de CLB s

Huisonderwijs Communicatie aan de CLB s Huisonderwijs Communicatie aan de CLB s In het decreet betreffende het onderwijs XXIII werden een aantal nieuwe maatregelen doorgevoerd met betrekking tot huisonderwijs. Daarin werd ook een rol voorzien

Nadere informatie

VR DOC.1354/3BIS I. ALGEMENE INLEIDING Inleiding

VR DOC.1354/3BIS I. ALGEMENE INLEIDING Inleiding VR 2017 2212 DOC.1354/3BIS MEMORIE VAN TOELICHTING Voorontwerp van decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, wat betreft

Nadere informatie

Voorstel van resolutie. betreffende de organisatie, de kwaliteit, de financiering en de omkadering van internaten

Voorstel van resolutie. betreffende de organisatie, de kwaliteit, de financiering en de omkadering van internaten stuk ingediend op 2074 (2012-2013) Nr. 1 22 mei 2013 (2012-2013) Voorstel van resolutie van de dames Ann Brusseel, Marleen Vanderpoorten, Irina De Knop en Fientje Moerman en de heer Sas van Rouveroij betreffende

Nadere informatie

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE MINISTER VAN ONDERWIJS NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: - Ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van de indeling van studiegebieden in opleidingen van het secundair volwassenenonderwijs

Nadere informatie

Visie op zorg voor leerlingen in het secundair onderwijs

Visie op zorg voor leerlingen in het secundair onderwijs Visie op zorg voor leerlingen in het secundair onderwijs Joost Laeremans Stafmedewerker Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs Edegem 15 november 2011 1. Inleiding Het is mei 2011. Robbe

Nadere informatie

Op Stapel 2014-03. 04 februari 2014

Op Stapel 2014-03. 04 februari 2014 Op Stapel 2014-03 04 februari 2014 Sector Coördinatie Regelgeving Afdeling Onderwijsorganisatie- en personeel GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap Huis van het GO! - Willebroekkaai 36 1000 Brussel

Nadere informatie

zorgvisie Heilige familie Lagere school

zorgvisie Heilige familie Lagere school zorgvisie Heilige familie Lagere school 1) Inleiding Onze school- en zorgvisie staat gesymboliseerd in ons schoollogo en in onze slogan sterk onderwijs, warme sfeer! : Ieder kind is van harte welkom in

Nadere informatie

Beleidsaanbevelingen over onderwijs aan kinderen met ernstige en meervoudige beperkingen

Beleidsaanbevelingen over onderwijs aan kinderen met ernstige en meervoudige beperkingen Vast Bureau 2 juli 2015 AR-VB-END-1415-003 Beleidsaanbevelingen over onderwijs aan kinderen met ernstige en meervoudige beperkingen Vlaamse Onderwijsraad Kunstlaan 6 bus 6 BE-1210 Brussel T +32 2 219 42

Nadere informatie

VR DOC.0177/1BIS

VR DOC.0177/1BIS VR 2019 1502 DOC.0177/1BIS DE VLAAMSE MINISTER VAN ONDERWIJS NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: - Ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering betreffende de toegang tot en organisatie van de educatieve

Nadere informatie

DISPENSERENDE MAATREGELEN EN GEMEENSCHAPPELIJK CURRICULUM

DISPENSERENDE MAATREGELEN EN GEMEENSCHAPPELIJK CURRICULUM ADVIES VAN HET CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING AANGAANDE HET ONTWERP VAN DECREET BETREFFENDE BELANGRIJKE EN NOODZAKELIJKE MAATREGELEN VOOR LEERLINGEN MET SPECIFIEKE ONDERWIJSBEHOEFTEN

Nadere informatie

Leerlingenaantallen basis- en

Leerlingenaantallen basis- en Leerlingenaantallen basis- en secundair onderwijs Duiding bij de beschikbare tabellen op de website onderwijsstatistieken Op basis van een aantal Excel-tabellen kan je leerlingenaantallen per school opzoeken

Nadere informatie

Hoofdstuk I: Eindtermen de basics

Hoofdstuk I: Eindtermen de basics Maatschappelijk debat eindtermen Hoofdstuk I: Eindtermen de basics Inhoud Inleiding... 2 Gewoon lager onderwijs... 2 Kleuteronderwijs... 2 Gewoon secundair onderwijs... 3 Buitengewoon onderwijs... 4 Overzichtstabel...

Nadere informatie

4/5/2012. Continuüm in zorg

4/5/2012. Continuüm in zorg Continuüm in zorg Studiedag Leerrijk Saar Callens 20 april 2012 De visie en methodiek van handelingsgericht werken (HGW) kan de school helpen om haar interne werking te optimaliseren. De school structureert

Nadere informatie

Advies over het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXV

Advies over het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXV Algemene Raad 22 januari 2015 AR-AR-ADV-007 Advies over het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXV Vlaamse Onderwijsraad Kunstlaan 6 bus 6 BE-1210 Brussel T +32 2 219 42 99 F +32 2 219 81

Nadere informatie

Toelichting bij de. Classificerende Diagnostische Protocollen

Toelichting bij de. Classificerende Diagnostische Protocollen Toelichting bij de Classificerende Diagnostische Protocollen 1 1 Oorsprong 1.1 Situering Binnen het VAPH loopt er een project diagnostiek en indicatiestelling dat onder andere de bedoeling heeft het organisatiemodel

Nadere informatie

CLB themanieuwsbrief Ondersteuningsnetwerken Schooljaar , nieuwsbrief nr mei 2017

CLB themanieuwsbrief Ondersteuningsnetwerken Schooljaar , nieuwsbrief nr mei 2017 CLB themanieuwsbrief Ondersteuningsnetwerken Schooljaar 2016-2017, nieuwsbrief nr. 5 31 mei 2017 Geachte directeur, Uitzonderlijke situaties vragen uitzonderlijke maatregelen. In deze themanieuwsbrief

Nadere informatie

OPHEFFING VAN HET SYSTEEM VAN VRIJSTELLING VAN LEERPLICHT

OPHEFFING VAN HET SYSTEEM VAN VRIJSTELLING VAN LEERPLICHT AANBEVELING 151 / 18 oktober 2016 1 OPHEFFING VAN HET SYSTEEM VAN VRIJSTELLING VAN LEERPLICHT Inhoud 1. Betrokken bevoegdheden... 1 2. Context... 1 3. Verplichtingen onder het Internationaal Verdrag inzake

Nadere informatie

Op Stapel juli Onderwijsorganisatie en -personeel Huis van het GO! Willebroekkaai Brussel

Op Stapel juli Onderwijsorganisatie en -personeel Huis van het GO! Willebroekkaai Brussel Op Stapel 2016-12 7 juli 2016 07-07-2016 Onderwijsorganisatie en -personeel Huis van het GO! Willebroekkaai 36 1000 Brussel In de rubriek Op Stapel geven de collega s van de afdeling Onderwijsorganisatie

Nadere informatie

LEERRECHT in het SBSO

LEERRECHT in het SBSO LEERRECHT in het SBSO Alle jongeren vanaf 13 jaar tot 21 jaar kunnen als regelmatige leerling in het buitengewoon secundair onderwijs worden toegelaten op basis van een inschrijvingsverslag. streeft ernaar

Nadere informatie