Datum besluit : 19 januari 2016

Transcriptie

1 WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT BESLUIT Actualisatie vigerende vergunning (artikel 2.30 lid 1 jo lid 1b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) Datum besluit : 19 januari 2016 GEGEVENS LOCATIE Naam inrichting/locatie: Kwekerij Mostert Nieuwerkerk BV Adres : Tweede Tochtweg 98 Postcode en plaats : 2913 LS Nieuwerkerk aan den IJssel Ons kenmerk : Documentnummer: van 10

2 Huidige vergunningen en meldingen Op 7 juli 2006 is een revisievergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend aan Kwekerij Mostert Nieuwerkerk BV (Voorheen KNM beheer B.V.) voor het in werking hebben van een potplantenkwekerij. Deze vergunning geldt nu als omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu. De inrichting is gelegen op het perceel Tweede Tochtweg 98 te Nieuwerkerk aan den IJssel, kadastraal bekend als gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel sectie D, nummers 2234, 2235, 2237 en Naast de verplichtingen uit deze vergunning geldt een aantal verplichtingen op grond van andere regels. Van belang is daarbij het hieronder genoemde Activiteitenbesluit milieubeheer. Activiteitenbesluit milieubeheer Op 1 januari 2008 zijn het Activiteitenbesluit milieubeheer en de ministeriële regeling Activiteitenregeling milieubeheer in werking getreden en op 1 januari 2013 grootschalig gewijzigd. Bedrijfsmatige activiteiten die deze inrichting uitoefent, worden genoemd in Bijlage I, onderdeel C onder 28.4.e2 (het verbranden van buiten de inrichting afkomstige bedrijfsafvalstoffen) van het Besluit omgevingsrecht. Dit betekent conform artikel 2.1 lid 2 van het Besluit omgevingsrecht dat het een vergunningsplichtige (type C) inrichting betreft. Voor de type C-inrichtingen geldt dat zij voor een deel van hun activiteiten te maken krijgen met de artikelen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Artikelen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer die van toepassing zijn op activiteiten binnen type C-inrichtingen zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van dat besluit. Aanleiding Op grond van artikel 2.30 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt regelmatig bezien of de voorschriften die aan een vergunning zijn verbonden nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. Indien blijkt dat de voorschriften van de milieuvergunning niet meer toereikend zijn, worden deze op grond van artikel 2.31 lid 1, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geactualiseerd. Tijdens een dossiercontrole is gebleken dat bepaalde voorschriften van de vigerende vergunning aangescherpt en/of aangepast moeten worden, gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu en wijzigingen in wet- en regelgeving. De aanpassing van de voorschriften heeft betrekking op de opslag van gevaarlijke stoffen, acceptatie van dierlijk vet en emissies naar de lucht. Documentnummer: van 10

3 Overwegingen Acceptatie en registratie van dierlijke vet Binnen de inrichting wordt dierlijk vet ingenomen en opgeslagen ten behoeve van de stookinstallatie. In voorschrift 1.1 van de vigerende vergunning wordt verwezen naar voorwaarden uit de voorschriften 19.1 en 19.2 van de vigerende vergunning. In deze voorschriften wordt verwezen naar het Besluit verbranden afvalstoffen (BVA). Dat besluit is echter per 1 januari 2013 vervallen en vervangen door hoofdstuk 5 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De voorschriften uit hoofdstuk 19 van de vergunning zijn derhalve van rechtswege vervallen. De WKK s hebben een nominaal vermogen van 7 MW per stuk. Hierdoor is er geen sprake van grote stookinstallaties zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Omdat in deze installaties naast palmolie ook afvalstoffen, namelijk dierlijke vetten, worden toegepast, is de installatie aan te merken als een afvalmeeverbrandingsinstallatie. Om die reden zijn de artikelen uit paragraaf 5.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer rechtstreeks op de installatie van toepassing. Dit heeft tot gevolg dat de inrichting moet voldoen aan de meetverplichtingen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de daarbij behorende ministeriële regeling. De acceptatienormen voor dierlijke vetten uit de vigerende vergunning (voorschriften 1.1, 1.3, 2.1 en 2.2) waren opgenomen omdat die ten tijde van de vergunning nodig waren om een van het BVA afwijkend meetregime van toepassing te laten verklaren. Hierdoor worden deze voorschriften ingetrokken. Bodembescherming en bodemonderzoek In de vigerende vergunning wordt verwezen naar de Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB). In het bijzonder wordt daarbij genoemd de bodemrisicocategorie A. De NRB is in 2012 herzien en hierbij is ook de systematiek en terminologie gewijzigd. Binnen de inrichting vinden de volgende bodembedreigende activiteiten plaats: 1. Opslag dierlijke vetten 2. Opslag palmolie 3. Opslag Bio-ethanol 4. Opslag gewasbeschermingsmiddelen 5. Opslag kunstmeststoffen 6. Opslag ontvettingsmiddelen 7. Opslag vloeibare aardolieproducten in tanks a. Diesel b. Motorolie c. Afgewerkte olie Documentnummer: van 10

4 Voor de activiteiten genoemd onder 7 geldt dat paragraaf uit het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing is. Dit heeft tot gevolg dat voor de bodembescherming afdeling 2.4 van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing is. Voor de overige bodembedreigende stoffen geldt dat in een vergunning wel voorschriften voor opslag en omgang dienen te worden opgenomen. In de vigerende vergunning werd aangesloten bij het Besluit glastuinbouw. Omdat ook dit besluit is komen te vervallen worden de voorschriften 9.1 tot en 9.12 uit de vigerende vergunning ingetrokken en vervangen door voorschriften in de bijlage. Opslag, bewerking en verwerking van (vloeibare)(gevaarlijke) stoffen, bestrijdingsmiddelen en vloeibare brandstoffen. Binnen de inrichting vindt opslag plaats van (vloeibare)(gevaarlijke) stoffen, bestrijdingsmiddelen en vloeibare brandstoffen in emballage en tanks. Zoals hiervoor aangegeven is, is voor de opslag van vloeibare aardolieproducten in tanks paragraaf uit het Activiteitenbesluit milieubeheer rechtstreeks van toepassing. Voor het aanmaken van de gewasbeschermingsmiddelen en bestrijdingsmiddelen geldt dat paragraaf van het Activiteitenbesluit van toepassing is waardoor de voorschriften uit hoofdstuk 11 zijn komen te vervallen. Voor de overige activiteiten zijn verschillende voorschriften opgenomen met verwijzingen naar de richtlijnen PGS15 en PGS 30. Hierbij is niet aangegeven welke versie van de PGS 15 van toepassing is. De opgeslagen hoeveelheid is echter onder de 25 liter voor ADR klasse 3 stoffen en onder de 400 kg gewasbeschermingsmiddelen. Daarnaast wordt verwezen naar een oudere versie van de PGS 30 waarbij zonder gelijkwaardigheidstoets een uitzondering wordt gemaakt op diverse punten zoals de inspectie van de bovengrondse tanks. Als gevolg hiervan worden de voorschriften 10.1 tot en met ingetrokken en vervangen door de voorschriften in de bijlage van dit besluit. De opgenomen nieuwe voorschriften zijn tegenwoordig gebruikelijk. Bovendien zijn de inzichten gewijzigd ten opzichte van het moment van verlening van de vigerende vergunning. Volgens artikel 5.7 van het Besluit omgevingsrecht worden aan de vergunning voorschriften verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken te voorkomen of indien dit niet mogelijk is zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Hierbij wordt uitgegaan van de best beschikbare technieken (BBT). De opgenomen nieuwe voorschriften bieden in het algemeen de grootst mogelijke bescherming tegen deze nadelige gevolgen voor het milieu. Procedure en coördinatie Procedure Voor de voorbereiding van deze beschikking is conform artikel 3.15 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de procedure als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd. Het ontwerpbesluit heeft van 1 oktober 2015 tot en met 11 november 2015 ter inzage gelegen. Coördinatie Er is geen sprake van lozing van afvalwater op het oppervlaktewater. De coördinatiebepalingen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Waterwet zijn derhalve niet van toepassing. Documentnummer: van 10

5 Adviezen en zienswijzen Naar aanleiding van de ter inzage legging van het ontwerpbesluit zijn door ARAG Rechtsbijstand namens de inrichtinghouder zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn bij de verdere behandeling van het proces betrokken. De zienswijzen worden onderstaand letterlijk weergegeven (cursief) met direct daaronder onze overwegingen daaromtrent. 1. Allereerst staat de ontwerpbeschikking op naam van Kwekerij Mostert B.V.. Deze rechtspersoon bestaat echter niet. De vergunning dient volgens cliënte verleend te worden aan KMN Beheer B.V. Met betrekking tot de naamgeving van de rechtspersoon wordt het volgende opgemerkt. In de vanuit het bedrijf ontvangen brieven staat als naam Kwekerij Mostert Nieuwerkerk BV. Daarom is deze naamgeving gehanteerd. Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat diverse bedrijven staan ingeschreven op het adres. Tijdens de laatste milieucontrole (25 november 2015) is hiervoor aandacht gevraagd. U heeft daarbij aangegeven dat KNM Beheer B.V. eigenaar is van de opstallen en installaties en Kwekerij Mostert Nieuwerkerk B.V. is verantwoordelijk voor de kweek en de dagelijkse gang van zaken. Dit blijkt ook uit de uittreksels van het handelsregister. Een omgevingsvergunning wordt verleend aan de drijver van de inrichting, dus aan die persoon of dat bedrijf die verantwoordelijk is voor de dagelijkse gang van zaken. In onderhavige geval is dat dus Kwekerij Mostert Nieuwerkerk B.V. De zienswijze is ongegrond en heeft niet geleid tot aanpassing van het besluit of de voorschriften. 2. Voor wat betreft het opslaan van vaten kunstmest verzoekt cliënte u om in verband met een efficiënte en goede bedrijfsvoering de reeds lange tijd (circa 20 jaar) bestaande situatie, te weten opslag van vloeibare kunstmest in vaten op verdieping (stalen stellage van 2 meter hoog), te vergunning, zodat deze opslag ook in de toekomst aldaar kan (blijven) plaatsvinden. Opslag op de begane grond van voorgenoemde vaten brengt vanwege diverse aanpassingen bovendien veel extra kosten voor cliënte mee, onder andere omdat ter plekke de ruimte daartoe ontbreekt. Uit de aanvraag, behorende bij het besluit van 7 juli 2006, is niet af te leiden dat de opslag van de vaten vloeibare kunstmest op een verdiepingsvloer is gesitueerd. Gezien het feit dat de opslag al geruime tijd op deze wijze plaatsvindt (en de indeling van de inrichting) is het niet reëel om de opslageisen nu zodanig te wijzigen dat er een interne verbouwing moet komen. Voorschrift van de PGS 15 (waarnaar in voorschrift 1.1 van dit besluit wordt verwezen) geeft aan dat maximaal 500 kg/liter verpakte gevaarlijke stoffen opgeslagen mag worden op een verdieping. In de aanvraag is aangegeven dat de opslag van vloeibare kunstmeststoffen in tanks plaats vindt en is de opslag in emballage niet aangevraagd. Tijdens de op 25 november 2015 uitgevoerde milieucontrole zijn foto s gemaakt van de opslag op stellingen en de opslag in emballage. Hieruit blijkt dat de kunstmest niet in emballage maar in vaten en tanks worden opgeslagen. Gezien de geconstateerde situatie en de vergunning van 7 juli 2006 concluderen wij dat beperkte hoeveelheden in emballage worden opgeslagen en dat op de verdieping opslag in kunststoftanks plaats vindt. Tijdens de controle zijn geen vaten aangetroffen waardoor wij de zienswijze met betrekking tot de vaten beschouwen als een zienswijze met betrekking tot de tanks. Documentnummer: van 10

6 Als gevolg hiervan is besloten om de opslag van de vloeibare kunstmeststoffen toe te staan op de verdiepingsvloer en voor de opslag aan te sluiten bij de voorschriften uit de Activiteitenregeling milieubeheer. De zienswijze is gegrond maar heeft niet geleid tot aanpassing van het besluit maar wel tot aanpassing van de voorschriften. 3. Tenslotte wordt op pagina 3 van het ontwerpbesluit gemeld dat de WKK s een nominaal vermogen van 7 MW per stuk hebben. Cliënte verzoekt het woord elektrisch toe te voegen, zodat de betreffende zin komt te luiden: De WKK s hebben een elektrisch vermogen van 7MW per stuk. De reden dat in de beschikking het vermogen van de WKK s wordt vermeld, houdt verband met de toetsing aan het definitie grote stookinstallatie in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarin is bepaald dat een stookinstallatie met een nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer ongeacht het toegepaste brandstoftype wordt aangemerkt als een grote stookinstallatie. Met de toevoeging van de term elektrisch zou voorbij worden gegaan aan de bedoeling van het vermelden van de vermogens van de WKK. Beschikking Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland concludeert dat de nadelige gevolgen van de inrichting voor het milieu, als bedoeld in artikel 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, kunnen worden voorkomen, c.q. in voldoende mate beperkt door het actualiseren van de vigerende vergunning onder de condities en voorschriften, zoals gesteld in deze beschikking. Op grond hiervan besluit Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, gelet op de bepalingen als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en in de artikelen 2.30 en 2.31 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: de aan Kwekerij Mostert Nieuwerkerk BV verleende omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu van 7 juli 2006 te actualiseren, c.q. te wijzigen door de aan die vergunning verbonden voorschriften 1.1 t/m 1.4, 2.1, 2.2, 9.1 t/m 9.12, 10.1 t/m 10.12, 11.1 t/m 11.2 en 19.1 t/m 19.2 in te trekken en te vervangen door de voorschriften welke zijn opgenomen in de bij dit besluitbehorende bijlage. Verzonden op: 10 februari 2016 Gouda, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland namens dezen, Omgevingsdienst Midden-Holland, Hoofd Afdeling Bedrijven Dit document is digitaal vastgesteld. Er staat daarom geen handtekening onder. Documentnummer: van 10

7 WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT VOORSCHRIFTEN Actualisatie vigerende vergunning (artikel 2.30 lid 1 jo lid 1b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) Datum besluit : GEGEVENS LOCATIE Naam inrichting/locatie: Kwekerij Mostert Nieuwerkerk BV Adres : Tweede Tochtweg 98 Postcode en plaats : 2913 LS Nieuwerkerk aan den IJssel Ons kenmerk : Documentnummer: van 10

8 VOORSCHRIFTEN 1 Opslag, bewerking en verwerking van (vloeibare)(gevaarlijke) stoffen, bestrijdingsmiddelen en vloeibare brandstoffen. Gewasbeschermingsmiddelen en ontvettingsmiddelen 1.1 De gevaarlijke stoffen in verpakking en CMR-stoffen in verpakking worden opgeslagen in een opslagvoorziening die is uitgevoerd met lekbakken. 1.2 De vaste stoffen staan boven in de opslagvoorziening. De vloeistoffen staan onder. 1.3 Gewasbeschermingsmiddelen staan gescheiden van andere stoffen. Dierlijke vetten, bio-ethanol en palmolie in tanks 1.4 Het opslaan van kunstmeststoffen, dierlijke vetten, bio-ethanol en palmolie vindt plaats in opslagtanks, die met de daarbij behorende leidingen en appendages naar hun aard en functie geschikt zijn voor de opslag van deze stof. 1.5 De bovengrondse opslagtanks en de daarbij behorende leidingen en appendages verkeren in goede staat. 1.6 Een stationaire bovengrondse opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages, is uitgevoerd en geïnstalleerd en wordt gerepareerd of vervangen en beoordeeld overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument, door een persoon of instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit. 1.7 De stationaire bovengrondse opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages voldoet aan de volgende onderdelen van PGS 30:2011 versie 1.0: o o o de paragrafen 2.2 en 2.3; de voorschriften 2.4.3, 2.6.1, tot en met 2.6.6, en , en paragraaf 4.2, met uitzondering van voorschrift en tabel De stationaire bovengrondse tanks worden iedere 15 jaar gekeurd conform BRL-K903: De enkelwandige tanks dienen in een lekbak te zijn gesitueerd De dubbelwandige tanks dienen te zijn gesitueerd op een vloeistofkerende voorziening. besluitkenmerk van 3

9 Kunstmeststoffen in tanks 1.11 De opslagtank voor vloeibare kunstmeststoffen is van voldoende stijfheid en sterkte om het gewicht van de opgeslagen vloeistof te dragen en om schadelijke vervorming als gevolg van overdruk bij vulling of overvulling te voorkomen De opslagtank voor vloeibare kunstmeststoffen is vloeistofdicht uitgevoerd De opslagtank voor vloeibare kunstmeststoffen is voorzien van een ondersteunende constructie van onbrandbaar materiaal en van een doelmatige fundering op plaatsen waar een kans op verzakking bestaat De opslagtanks voor vloeibare zure kunstmeststoffen zijn voorzien van een ontluchtingsleiding die uitmondt in de buitenlucht en die een open verbinding van de tank met de buitenlucht verzekert De opslagtanks voor vloeibare basische kunstmeststoffen zijn voorzien van een ontluchtingsleiding die niet in verbinding staat met de ontluchtingsleidingen van de vloeibare zure kunstmeststoffen De opslagtanks voor vloeibare kunstmeststoffen die voorzien zijn van een niveau-aanwijzing of peilinrichting geldt dat deze zodanig is ingericht dat het uitstromen van vloeistof uit de tank onmogelijk is Iedere aansluiting op een tank voor vloeibare kunstmeststoffen beneden het hoogste vloeistofniveau en in de toevoerleiding naar het verbruikstoestel, is voorzien van een afsluiter die zodanig is uitgevoerd dat duidelijk zichtbaar is of deze geopend of gesloten is Een tank voor de opslag van vloeibare kunstmeststoffen is voorzien van een overstortleiding met een diameter van vijftig millimeter, die uitmondt op vijf centimeter boven de bodem van de vloer of opvangvoorziening Een tank voor de opslag van vloeibare kunstmeststoffen is geplaatst boven een vloeistofkerende vloer of een vloeistofdichte lekbak, die voldoende sterk is om weerstand te bieden aan de als gevolg van lekkage optredende vloeistofdruk en bestand is tegen de in de tanks opgeslagen stoffen Een tank voor de opslag van vloeibare kunstmeststoffen is voor ten hoogste 95% gevuld Een tank voor de opslag van vloeibare kunstmeststoffen is voorzien van duidelijke leesbare opschriften met de chemische naam en handelsnaam van het product dat in de tank is opgeslagen, de concentratie van dat product en de bijbehorende gevarensymbolen Een tank voor de opslag van vloeibare kunstmeststoffen zijn voorzien van leidingen die bovengronds zijn aangelegd. besluitkenmerk van 3

10 1.23 De inhoud van de lekbak waarin de tanks voor vloeibare kunstmeststoffen in zijn geplaatst is ten minste gelijk aan de inhoud van de grootste tank, vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige tanks De tanks voor vloeibare zure kunstmeststoffen staan in een andere opvangvoorziening dan de tanks voor vloeibare basische kunstmeststoffen. 2 Bodem. 2.1 Indien gedurende het in werking zijn van de inrichting wijzigingen of verplaatsingen van bodembedreigende activiteiten plaatsvindt dient voor de betreffende activiteiten aanvullend een nulsituatieonderzoek te worden uitgevoerd. 2.2 Het uitvoeren van het nulsituatieonderzoek dient plaats te vinden overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument, door een persoon of instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit. 2.3 Binnen 3 maanden nadat de activiteiten binnen de inrichting worden beëindigd dient een bodemeindsituatieonderzoek plaats te vinden. 2.4 Het uitvoeren van het bodemeindsituatieonderzoek dient plaats te vinden overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument, door een persoon of instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit. besluitkenmerk van 3