Onderneming en omgeving - Uitwerkingen Studiehandleiding

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Onderneming en omgeving - Uitwerkingen Studiehandleiding"

Transcriptie

1 Onderneming en omgeving - Uitwerkingen Studiehandleiding Deel I - Omgevingsfactoren en micro-economie Deel I - HOOFDSTUK 1 Omgevingsfactoren Schaarste is de spanning tussen behoeften en middelen. 2 Omdat de middelen die in de onbegrensde hoeveelheid behoeften kunnen voorzien, beperkt zijn. 3 De vestigingsplaatskeuze, reclame maken op televisie of in de kranten. 4 De keuze om vanwege de werkgelegenheid een luchthaven uit te breiden of, vanwege het milieu, de luchthaven niet uit te breiden of zelfs te sluiten. 5 Zie figuur 1.1. Figuur a Zie figuur 1.2. b Zie figuur 1.2. c De keuzemogelijkheden tussen straatverlichting en toneelsubsidie. d Zie figuur 1.2. e Twee. f Twee eenheden straatverlichting. g Zie figuur 1.2. h Een op een. 1

2 Figuur Het artikel verwart schaarste met er is een tekort. Gesuggereerd wordt dat door het instellen van een maximumprijs, brood schaars is geworden. Brood is altijd schaars omdat bij de productie ervan productiemiddelen zijn opgeofferd die voor iets anders aangewend hadden kunnen worden Beiden denken er goed vanaf te komen door de ander te verlinken; daardoor ontstaat er een slechter resultaat dan wanneer ze tevoren iets hadden kunnen afspreken. Henk Kees betaalt mee betaalt niet mee betaalt mee 3,3 1,4 betaalt niet mee 4,1 2,2 Figuur a Stap 1 Start bij Henk betaalt mee (waardering 3); wat kiest Kees? Kees kiest betaalt niet mee..., want 4... is groter dan 3 We hebben een horizontale pijl in de tabel gezet die laat zien wat Kees doet. Stap 2 Henk betaalt niet mee. Kees kiest...betaalt niet mee... Pijl zie tabel. We zien nu dat Kees, wat Henk ook doet, niet mee betaalt. Stap 3 Start nu bij Kees betaalt mee. Henk kiest nu voor betaalt niet mee..., want is groter dan 3... Pijl zie figuur 1.3. Stap 4 Kees betaalt niet mee. Henk kiest betaalt niet mee..., want...2 is groter dan 1... Zie de verticale pijl. Stap 5 Er is maar een cel in de tabel waarheen twee pijlen wijzen, een pijl van Henk en een pijl van Kees. Die cel laat de oplossing zien. Welke cel is dat? De cel rechtsonder. De conclusie is dus dat beiden kiezen niet mee te betalen en er geen verlichting wordt geplaatst. b De oplossing om deze toestand te doorbreken is dat beide heren met elkaar in gesprek gaan over de verdeling van de kosten. 2

3 1.3 1 De economische wetenschap analyseert het omgaan van mensen met schaarse, alternatief aanwendbare middelen, die ze gebruiken om er hun doelstelling mee te bereiken. 2 a Welvaart is de mate waarin de behoeften zijn bevredigd, of de mate waarin de schaarste is verminderd door aanwending van schaarse, alternatief aanwendbare middelen. b c Welvaart is een subjectief begrip en dus niet objectief meetbaar. Vaak gebruikt men het bruto binnenlands product (bbp) als maatstaf voor welvaart. 3 a Dat ze voor de bevrediging van verschillende behoeften kunnen worden ingezet. b Industrieterrein, camping, huizenbouw. 4 De kosten van het opgeofferd alternatief. 1 productiekosten 8 internationale handel 1 consumentengedrag 12 kredietcrisis 9 woningmarkt 4 milieu 3, 7 ondernemingsresultaat 11 financiële verslaggeving 10 conjunctuur 2, 5 verband winstverwachting en beurskoers Vrije goederen staan onbeperkt ter beschikking: zon, licht, lucht. Economische goederen moeten worden geproduceerd, waarbij productiefactoren worden opgeofferd. 2 Onder water, in een vervuild gebied. 3 De Nachtwacht, het Naardermeer, de Westertoren. 4 Produceren is het maken van goederen en diensten met behulp van productiefactoren. 5 a Er worden behoeften bevredigd. b Omdat er geen geld voor wordt betaald en het CBS de transacties dus niet kan waarnemen. 6 a Consumptiegoederen en kapitaalgoederen. b Het moment van aankoop door de consument is het onderscheidingscriterium. 7 a Natuur, arbeid en kapitaal. b Natuur: de grond waarop een fabriek gevestigd is. Arbeid: de portier aan de ingang van het terrein. Kapitaal: de fabriekshal. 8 De fabriek staat op een stuk grond; het ijzererts en de kolen zijn aan de bodem onttrokken; de fabriek loost afval in het natuurlijk milieu. 9 Straatveger: geen. Concertpianist: conservatorium. Manager: studie economie/bedrijfskunde en specialistische opleidingen. 10 Om op die manier een voorsprong te houden op zijn concurrenten. 3

4 11 Leerfabriek koopt huiden in en bewerkt deze; schoenfabriek koopt bewerkte huiden in en maakt er schoenen van. 12 Een particulier bedrijf moet winst maken om te overleven. 1 a Naast winst of verlies uit de normale bedrijfsvoering kan er winst of verlies worden gemaakt op bijvoorbeeld de verkoop van een dochteronderneming. b De beurswaarde van een genoteerd fonds berekent men door het aantal uitstaande aandelen te vermenigvuldigen met de actuele beurskoers. Beurswaarde is hetzelfde als marktkapitalisatie. Juni 2014 waren er een kleine 4 miljard aandelen uitgegeven en de koers was ongeveer 29 euro per stuk, wat leidt tot een beurswaarde van 4 miljard x 29 euro = 116 miljard euro. c De omzet is gelijk aan het aantal verkochte producten vermenigvuldigd met hun verkoopprijs; de beurswaarde: zie onder b. d Het bedrijfsresultaat wordt gemeten in US-dollars. Wanneer de Australische dollar zwak staat t.o.v. de US-dollar levert een Australische dollar minder US-dollars op a en b - De ondernemingsleiding die arbeidskracht levert. - De werknemers die arbeidskracht leveren. - De vermogensverschaffers: soms de ondernemers zelf, soms aandeelhouders, soms banken. - De afnemers die goederen en diensten ontvangen. - De leveranciers van grondstoffen en machines die daarvoor een betaling ontvangen. - De overheid die een infrastructuur en een rechtsorde levert. 2 De concurrentieverhoudingen die op hun beurt door marktvorm en marktgedrag worden bepaald. - De economische situatie waarbij hoog- en laagconjunctuur elkaar afwisselen. - De mate van openheid van onze economie. - De invloed van de overheid die randvoorwaarden oplegt aan het particulier initiatief. - De economische orde. - De rol van werknemers- en werkgeversorganisaties. - Het milieu, dat randvoorwaarden oplegt aan het ondernemen. 3 Het aantal ondernemingen, de aard van het product, de mogelijkheid tot toetreding. 4 - Hoogconjunctuur: economie draait op volle toeren en ondernemingen kunnen hun producten goed verkopen. - Laagconjunctuur: economie is ingezakt, afzet stagneert, werkloosheid. 5 Een relatief groot deel van de Nederlandse economie betreft invoer en uitvoer. 6 Door vrijheid van particulier initiatief, binnen door de overheid opgelegde randvoorwaarden. 7 - De demografische ontwikkeling heeft invloed op aantal en soort afnemers en op grootte en samenstelling van de beroepsbevolking. - De ontwikkeling van de techniek heeft grote invloed op het productieproces. - De normen en waarden in de samenleving, het politieke systeem en de rechtsorde beïnvloeden het gedrag van consumenten, producenten en overheidsdienaren. 8 Ontwikkeling van de techniek kan bij de productie uitstoot van mensen tot gevolg hebben. 4

5 1 Zie figuur 1.4. Figuur Het geheel van bestuurlijke beslissingen en handelingen dat de prestaties van de onderneming op de lange duur bepaalt. 2 Het managementproces bestaat uit het onderzoek van de omgevingsfactoren, het formuleren van de strategie, het uitvoeren van de strategie in actieplannen en tot slot de evaluatie van de strategie. 3 De onderneming streeft expansie na door middel van autonome groei a Om een analyse van de kansen en bedreigingen ( opportunities en threats ) die buiten de onderneming liggen en die op de korte duur een gegeven vormen voor de ondernemingsleiding. b De omgevingsfactoren in enge en in ruime zin. 2 a Het interne onderzoek beziet de sterke en de zwakke punten ( strengths en weaknesses ) van de onderneming zelf. b Het gaat daarbij om een drietal zaken: - De structuur, dat wil zeggen de manier waarop de onderneming is georganiseerd. - De cultuur: het verwachtingspatroon, de overtuiging en de waarden van de mensen in de organisatie. - En ten slotte de productiemiddelen: de mensen en hun vakbekwaamheden, de kwaliteit van het management, de financiële middelen, machines, kantoren en fabrieken. 5

6 3 Daarbij confronteert men de strengths (S) en weaknesses (W) van de onderneming met de opportunities (O) en threats (T) die de omgeving biedt om tot de formulering van een strategie te komen. 1 De opkomst van China kent voor Peugeot-Citroën de volgende kansen: nieuw afzetgebied, goedkope productie van halffabricaten zoals staal, plastics, elektronica, banden. Bedreigingen: concurrentie van Chinese merken op alle markten waar Peugeot-Citroën actief is, inclusief de Chinese markt zelf. Het stelen van technologie omdat China het niet al te nauw neemt met patenten en octrooien. 2 Omgevingsaspect a Verschillen in loonkosten tussen landen. b De toegang tot kapitaalmarkten alsmede tot professionele managementsupport-instellingen in financiële centra. c Concentratie van Research en Developmentactiviteiten van uiteenlopende bedrijven in een bedrijfstak op één specifieke locatie. d Cao-verschillen tussen productie- en transportondernemingen. Inspelen door: Verplaatsen productie naar lagelonenlanden. Verplaatsen hoofdkantoor naar financieel centrum (Philips). Verplaatsen R&D afdeling naar de betreffende locatie. Uitbesteden van activiteiten in het laatste stadium van de productie aan transportondernemingen (value added logistics) of logistiek dienstverleners Met keuzevraagstukken die voortvloeien uit de schaarsteproblematiek waarmee bedrijven zich geconfronteerd zien. 2 Met het tot stand komen van prijzen van eindproducten en van productiefactoren en de manier waarop de productiefactoren worden toebedeeld aan de productiemogelijkheden (allocatie) De omzet, de winst, het aantal werknemers, de beurswaarde. 2 Shell, ING, EADS, LyondellBasell, Aegon 3 5% a Eenmanszaak: de ondernemer is met zijn gehele privévermogen aansprakelijk. Vennootschap onder firma: ieder van de vennoten is met zijn gehele vermogen aansprakelijk voor alle schulden van de zaak. b Bij bv en nv kunnen aandeelhouders nooit meer verliezen dan het vermogen dat zij in de onderneming hebben gestoken. 6

7 2 a Alle zaken die met het bestuur van de onderneming te maken hebben. b Verbeterde transparantie in de jaarrekening, betere verantwoording van de Raad van Commissarissen en een versterking van de zeggenschap en bescherming van aandeelhouders a Uit de balans, de resultatenrekening en een toelichting op beide. b Het resultaat vergroot het eigen vermogen als het positief is en verkleint dit als het negatief is. c De balans is een vermogensoverzicht op een bepaald moment (een momentopname), terwijl de resultatenrekening de uitgaven en ontvangsten gedurende een periode (meestal een jaar) laat zien. 2 a De liquiditeit en de solvabiliteit. b De rentabiliteit van het eigen en van het totale vermogen. c Omdat een balans stille en geheime reserves kan bevatten. 3 Het verschijnsel dat de onderneming in toenemende mate verantwoording moet afleggen tegenover de samenleving over de manier waarop zij omgaat met haar personeel, met grondstoffen en energie, met het milieu, met de ruimte en met de derde wereld. 4 Voor het nemen van risico, als beloning voor vernieuwingsdrang en als gevolg van een monopolieachtige positie. 5 Voor de zelffinanciering van uitbreidingen en om de financiële wereld te bewegen risicodragend vermogen beschikbaar te stellen. 6 Het bedrijfsresultaat uitgedrukt in procenten van het gemiddeld gedurende het verslagjaar werkzame totale vermogen. 7 a Een stille reserve kan uit de balans worden afgelezen. b Een te laag gewaardeerde voorraad verkleint het totale vermogen en vergroot dus de RTV. 1 a De liquiditeit per 31 december 2012 = (vlottende activa/kortlopende schulden) 100% = (12.582/9.955) 100% = 126%. b De solvabiliteit = (totale vermogen/vreemd vermogen) 100% = (29.079/17.905) 100% = 192%. c Het totale vermogen op 31 december 2012 is Op 1 januari 2012 is het Dus gemiddeld werkzaam totaal vermogen = ( )/2 = De RTV = (bedrijfsresultaat/gemiddeld totaal vermogen) 100% = (9.409/29.237) 100% = 32%. d Het totale eigen vermogen op 31 december 2012 is Op 1 januari 2012 is het Dus gemiddeld werkzaam eigen vermogen = ( )/2 = Dus REV = (nettoresultaat/gemiddeld eigen vermogen) 100% = (476/ ) 100% = 4%. e Uit het jaarverslag: Accelerate! is our comprehensive multi-year change and performance improvement program designed to transform Philips and unlock our full potential for longterm success Bedrijven die deelnemen in andere bedrijven om ze na reorganisatie met winst te kunnen verkopen. 2 Iemand koopt aandelen voor 100 per stuk, gefinancierd met 10 procent eigen geld en 90 procent geleend geld. De gang van zaken in de onderneming verbetert zo, dat de aandelen na enige tijd verkocht kunnen worden voor 150 per stuk. Er wordt 5 procent rente betaald over het vreemd vermogen, dus in dit geval 5 x 0,90 = 4,50. Dat levert 50-4,50 = 35,50 7

8 koerswinst met een belegging van 10. Een rendement van het belegd vermogen van 35,50/10 x 100 procent = 355 procent. 3 Aan de belangen van de aandeelhouders. 4 Door de reorganisatie zullen veel werknemers hun baan verliezen. 1 a Een aandeel van 200 wordt met 20 eigen vermogen en 180 vreemd vermogen gefinancierd. Bij verkoop wordt per aandeel = 50 winst gemaakt. Er wordt over 180, 5% rente betaald, dus 9. Nettoresultaat belegging 50-9 = 41. Rendement van het belegd vermogen 41/20 x 100% = 205%. b Over het vreemd vermogen wordt aanzienlijk minder rente betaald dan wordt verkregen met het eigen vermogen. 8

9 Deel I - HOOFDSTUK 2 Onderzoek van de omgevingsfactoren a Veel overheidsdiensten werden begin oktober 2013 gesloten, nadat de Democraten van Obama en de Republikeinen het in het Congres niet eens waren geworden over de overheidsbegroting. b Op 16 oktober kwam men tot een akkoord over verhoging van het schuldenplafond. c Wanneer overheidsdiensten ophouden te functioneren beschadigt dit de hele economie. d Voor ondernemingen die naar de VS exporteren en voor ondernemingen die uit de VS importeren. 2 a We bedoelen dan de euro/dollarkoers: hoeveel dollar moet je voor een euro betalen. b Je betaalt dan 0,74 euro voor een dollar. c Tussen de 1,60 dollar per euro en de 1,20 dollar per euro. d Artikelkop: Euro duikt onder 1,20 dollar NEW YORK De euro is vrijdag onder de 1,20 dollar gedoken. Eerder op de dag bereikte de Europese eenheidsmunt al een laagste koers in vier jaar tijd. De euro staat onder druk door zorgen om de opgelopen overheidstekorten van de landen in de eurozone. De euro noteerde 1,1993 dollar, de laagste stand sinds 29 maart e Voor bedrijven die goederen en diensten verhandelen in dollars. f Voordelig voor exporterende bedrijven, nadelig voor importerende bedrijven Het geheel van schakels (inclusief de verbindende markten) in de vorm van zelfstandige bedrijven dat een product passeert. 2 Zie figuur 2.1. Figuur a Integratie: een schakel uit de bedrijfskolom neemt de activiteiten over van een hogere of lagere schakel in de kolom. Differentiatie: het afstoten van activiteiten naar een voorafgaande, of naar volgende geleding in de bedrijfskolom. 9

10 b Specialisatie: het afstoten van activiteiten naar schakels van andere bedrijfskolommen die op gelijke hoogte liggen. Parallellisatie: het aantrekken van activiteiten van schakels van andere bedrijfskolommen die op gelijke hoogte liggen. 4 Een heao richt een opleiding hotelmanagement in. 5 Ondernemingen die verwante bewerkingen uitvoeren op dezelfde hoogte in de bedrijfskolom. 6 De quartaire sector. 7 De tertiaire sector. 8 Er is geen sprake van integratie van de toeleveranciers, maar van zeer nauwe samenwerking, waarbij de leveranciers ook gedeelten van de assemblage just in time komen verzorgen Ondernemingen die verwante bewerkingen uitvoeren op dezelfde hoogte in de bedrijfskolom. 2 Primaire, secundaire, tertiaire en quartaire sector. 1 De volgende BIK-codes zijn relevant: - Uitgeverij van tijdschriften, boeken en dagbladen. - Adviesbureau automatisering: systeemontwikkelaars en systeemanalisten, programmeurs. - Reclamebureaus, reclameontwerp en reclameadvies. - Groothandel in computer- en randapparatuur. - Productie van (video)films en 2 We kiezen als voorbeeld een computerassemblagebedrijf X. Kracht Voorbeeld Potentiële concurrentie. Een harddiskfabrikant overweegt computers te gaan assembleren. Andere participanten. Milieuactivisten stellen eisen op het gebied van materiaalgebruik. Leveranciers. De leverancier van beeldschermen eist een minimumafname. Substituten. Ontwikkelingen van internet maken het gebruik van domme terminals mogelijk. Afnemers. Afnemers vormen een inkoopcombinatie. Concurrenten binnen de bedrijfstak. Er zijn zes concurrerende assemblagebedrijven. 1 a Afnemers hebben veel macht omdat zij kunnen kiezen uit veel transportondernemingen die een vergelijkbare kwaliteit leveren. Bovendien is het switchen tussen transportondernemingen eenvoudig. De rivaliteit tussen de transportondernemingen is onder druk van de macht van afnemers groot. Bovendien is de omzethonger van de vele kleine ondernemingen groot en willen zij nog wel eens de winstgevendheid uit het oog verliezen. ( Liever een volle vrachtwagen en wat meer verlies lijkt een adagium dat nogal eens van toepassing is op transportondernemingen.) 10

11 b - Het vervoer van bijzondere stoffen (bijvoorbeeld gevaarlijke stoffen, kunst, enzovoort). - Internationaal vervoer (op bepaalde bestemmingen). - Logistieke dienstverlening; veel transportondernemingen kunnen hun dienstverlening aan klanten uitbreiden indien zij verladers niet alleen het transport, maar ook de opslag en het management van grote delen van de fysieke distributie uit handen nemen. Hierdoor daalt het aantal alternatieven in de markt dat een soortgelijke kwaliteit kan leveren en daarmee de afnemersmacht. Bovendien wordt het voor een verlader moeilijker over te stappen naar een andere leverancier Macro-economie analyseert de economie van het land als een totaliteit. Meso-economie bestudeert sectoren en bedrijfstakken. Micro-economie analyseert individuele producenten en consumenten. 2 Op microniveau: de gezinnen van de werknemers worden getroffen, het bedrijf ontslaat de werknemers om de loonkosten te verlagen en de winstgevendheid te verbeteren. Op mesoniveau: in de bedrijfstak is een bedrijf zich aan het reorganiseren; er wordt een stuk overcapaciteit afgestoten; op de arbeidsmarkt voor de staalproductie bieden zich extra mensen aan. Op macroniveau: de werkloosheid stijgt De regelgeving door de overheid; de situatie op de arbeidsmarkt; de conjuncturele situatie; het consumentenvertrouwen. 2 De wisselkoers; energieprijzen; grondstoffenprijzen. 3 Bij een krappe arbeidsmarkt zullen looneisen niet uitblijven die bij gegeven productiviteit de arbeidskosten per eenheid beïnvloeden. 4 Bij teruglopend consumentenvertrouwen kan de afzet minder snel groeien. 5 Een stijgende dollarkoers werkt met vertraging door in bijvoorbeeld de elektriciteit- en de aardgastarieven. 1 a Ondernemingen worden gemaakt door mensen. Er wordt zelfs gesteld dat het structurele concurrentievoordeel van ondernemingen niet afhangt van het onderscheidend vermogen van producten, maar van het vermogen van bedrijven om te leren en gericht kerncompetenties te ontwikkelen (bijvoorbeeld: het uitermate veilig en snel verplaatsen van personen door de lucht; het managen van de bezettingsgraad in vliegtuigen, enzovoort). Deze kerncompetenties zijn afhankelijk van het samenspel dat plaatsvindt tussen mensen binnen een bedrijf: - binnen een bedrijfscultuur; - gestructureerd volgens bepaalde regels en procedures; - met het benutten van de ervaring van de groep medewerkers binnen een bedrijf; - met het benutten van de middelen binnen het bedrijf (kapitaal, machines, testapparatuur, databases, enzovoort). Het is belangrijk mensen te zoeken die binnen de bedrijfsomgeving duurzaam een bijdrage kunnen leveren aan het ontwikkelen van de gezochte kerncompetenties. Denk bijvoorbeeld aan een meester-kok van wie de reputatie van een restaurant volledig afhankelijk is. 11

12 b Vanzelfsprekend door personeel te leveren dat op tijdelijke basis te werk wordt gesteld. Maar ook bij het aantrekken van vast personeel spelen uitzendbureaus een rol. Via uitzendbureaus kan namelijk de selectielast worden verschoven richting uitzendbureaus en kan de wettelijke proeftijd van twee maanden worden omzeild. c - Toetreding: meer uitzendbureaus, vooral kleine specialistische uitzendbureaus. - Substitutie: geplaatst tegenover wettelijke maatregelen die het voor werkgevers flexibeler maken eigen personeel in dienst te nemen, gevoegd bij de afnemende flexibiliteit van uitzendwerkers, kan men een lichte verschuiving verwachten in de richting van meer eigen, in plaats van ingeleend personeel. - Afnemers: de macht van afnemers zal wellicht enigszins toenemen als er meer uitzendbureaus komen waaruit men kan kiezen. - Leveranciers: door de wettelijke maatregelen krijgen de werkzoekenden iets meer zekerheid en macht. - Rivaliteit: toename: de druk op prijzen neemt toe, ondanks de hoge groei. 2 a Consumentenvertrouwen, koopbereidheid en economisch klimaat. b De consumenten reageren op de onzekere toekomst door minder aankopen te doen. c Een belangrijke oorzaak is de financiële crisis die begon in de VS en die leidde tot een wereldwijde recessie. In een recessie worden consumenten onzeker over hun inkomensontwikkeling en over hun baan. 12

13 Deel I - HOOFDSTUK 3 Markt en afzet De aanbieder kan de prijs en overige verkoopcondities min of meer zelf vaststellen; hij kan in een heftige concurrentiestrijd verwikkeld zijn of (prijs)afspraken met zijn concurrenten hebben gemaakt; of hij is een aanbieder zonder macht die de prijs als een gegeven heeft te aanvaarden. 2 a De aard van het product; het aantal aanbieders; het aantal afnemers de transparantie van de markt en de toetredingsmogelijkheden tot de markt. b Een product waarvan elke eenheid in de ogen van de consumenten precies dezelfde eigenschappen heeft. 3 a De enige aanbieder van een bepaald goed. b De enige koper van een bepaald goed. 4 a De markt voor aandelen Philips, de wereldgraanmarkt. b De markt voor tweedehands auto s. Hier bestaat een informatieprobleem bij de kopers. c Internet maakt markten transparanter door de vele zoek- en vergelijkingsmogelijkheden. 5 a Er bestaat een grote merkentrouw bij de afnemers; er is een groot beginvermogen vereist. b Boycotafspraken en vestigingseisen. 6 Een zeer groot aantal aanbieders, een homogeen product, een transparante markt en vrije toetreding. 7 Valutamarkten, grondstoffenmarkten, veilingen. 8 a De NS was het enige bedrijf dat personenvervoer per trein aanbood. b Er trad korte tijd een nieuwe aanbieders op (Lover), maar nu is de NS in Nederland weer enige aanbieder van personenvervoer per rail. c Vervoer per bus, auto of vliegtuig. d Omdat er bijna altijd wel substituten aanwezig zijn. 9 a Door productdifferentiatie en doordat het aantal aanbieders klein is. b Een fabrikant biedt een technisch (nagenoeg) identiek product onder twee verschillende merknamen met ieder een eigen imago aan. 10 Bij de eerste is het aantal aanbieders zeer groot, bij de tweede klein. 11 Het aantal aanbieders is zo klein dat elke aanbieder weet dat de anderen zullen reageren op zijn acties. 12 Banken, verzekeraars, schoonmaakbedrijven. 13 Het gezamenlijk marktaandeel van bijvoorbeeld de vier grootste ondernemingen. 1 a Een heterogeen oligopolie. b Een onvolkomen markt omdat de kopers niet op de hoogte zijn van alle eigenschappen van de verschillende producten. c Toetreding is niet eenvoudig omdat zeer grote investeringen zijn vereist, zowel bij de productie als bij de distributie (reclame). d Productvernieuwing, reclame, prijsconcurrentie. e Aanbieders kunnen afspraken maken inzake research, rayons en prijzen Door confrontatie van collectief aanbod en collectieve vraag. 2 Bij een concrete markt ontmoeten de mensen elkaar en zijn de goederen fysiek aanwezig; een abstracte markt is het samenhangend geheel van vraag en aanbod en bestaat uit telefoon- en beeldschermverbindingen. 13

14 3 Zie figuur3.1. Figuur a, b, c en d Zie figuur 3.2. e 10p = 25p 220 p = 13 f Verandering van: het aantal vragers, de behoefte aan het goed of verandering van het inkomen. Figuur

15 2 a x v = x a -2p + 60 = 3p p = 100 p = 20 q = 20. b Zie figuur 3.3. c -2p + 70 = 3p p = 110 p = 22 q = 26 Zie figuur 3.3. d Zie figuur 3.3. e Voor p = 20 volgt uit de nieuwe vraagvergelijking: x v = = 30. De nieuwe aanbodlijn gaat dus door het punt (30,20) en heeft als richtingscoëfficiënt 3. Invullen van deze gegevens in de algemene gedaante x = ap + b geeft 30 = b b = -30. De nieuwe aanbodvergelijking luidt: x a = 3p Figuur Een maximale winst; een maximale groei van de omzet; een voldoende winstniveau. 2 De manier waarop ondernemingen gegeven hun doelstellingen met elkaar concurreren. 3 Felle concurrentiestrijd; het maken van afspraken om bepaalde concurrentiewapenen niet te gebruiken (kartel). 4 Een overeenkomst tussen twee of meer ondernemingen om bepaalde concurrentiewapenen niet te gebruiken. 5 Nee, bij een kartel gaat het om meer dan één aanbieder. De marktvorm is het oligopolie; dit gedraagt zich echter als monopolie De prijs van het goed, de prijzen van de overige goederen, het budget en de voorkeuren. 2 De prijzen van de overige goederen, het budget en de voorkeuren. 3 Dat zij bij lagere prijzen meer wensen te kopen dan bij hogere. 4 Zie figuur

16 Figuur a Stap 1 De gevraagde hoeveelheid repen verandert : (100-95)/95 x 100% = -5,2% Stap 2 De prijs is veranderd met (2,20/2,00)/2,20 x 100% = 10%. Stap 3 Ep = -5,2/10 = -0,52 b Stap 1 De omzet in de oude situatie was 100 x 2 = 200 Stap 2 De omzet in de nieuwe situatie is 95 x 2,20 = 209 Stap 3 De omzet is gestegen van 200 naar 209. De hoeveelheidvermindering wordt overgecompenseerd door de prijsverhoging: een inelastische afzet. c Chocolade is relatief ongevoelig voor prijsveranderingen. 2-10%/15% = -0,66 3 De prijs wordt verlaagd met 20%; de verkochte hoeveelheid stijgt met 20%. De prijselasticiteit bedraagt 20/-20 = Dit wil zeggen dat bij een prijsverhoging van 1% de verkochte hoeveelheid met 2% afneemt. 5 Dit wil zeggen dat bij een prijsverhoging van 1% de verkochte hoeveelheid met 3% afneemt. 6 a prijs + 10% omhoog, verkochte hoeveelheid - 5% omlaag; prijselasticiteit van de afzet 10/-5= -2. b Omzet oud 100 x 2 = 200; omzet nieuw 95 x 2,20 = 209 c Elastische afzet. 7 a Hij ziet zijn omzet teruglopen. b De hoeveelheidvermindering wordt dan niet overgecompenseerd door de prijsverhoging. 8 De procentuele verandering van de verkochte hoeveelheid A ten gevolge van een prijsverandering van B. 9 a Dit zijn complementaire goederen; als bier duurder wordt, verkoopt men zowel minder bier als minder bierglazen. b Een negatief teken: prijsverhoging van bier leidt tot minder verkoop van bierglazen. c Complementaire goederen. 10 Als het inkomen met 1% stijgt/daalt, neemt de verkochte hoeveelheid met 2% toe/af. 11 a Inferieure goederen. b Margarine en aardappelen. 16

17 1 a De prijsverhoging bedraagt = 130; dit is 10% van de oorspronkelijke prijs. Het aantal verkochte stuks liep terug van 500 naar 425, dus met 75 stuks; dit is 15% van de oorspronkelijke afzet. De prijselasticiteit van de afzet is -15/10 = -1,5 b De oorspronkelijke omzet is = Na de prijsverhoging bedraagt de omzet = De omzet loopt terug bij een prijsverhoging, het product is prijselastisch. c Bij een kruiselingse prijselasticiteit van 2 heeft een 5% prijsverhoging van Sprintstar een afzetvergroting van 2 5% = 10% van het substituut Cyclospeed tot gevolg. 2 a Er is sprake van volkomen concurrentie. b Door de ontmoeting van collectieve vraag en collectief aanbod. c Zie figuur 3.5. d Zij verwachten een prijsstijging, kopen nu koffie om daarvan te profiteren en realiseren daardoor (mede) zelf de verwachte prijsstijging. e Van heterogeen oligopolie met DE als prijsleider. f De vraag naar koffie is inelastisch, een prijsverhoging heeft weinig invloed op de verkochte hoeveelheid. g Stap 1 is het formuleren van de onderzoeksvraag, bijvoorbeeld: Met hoeveel procent ging bij de achtereenvolgende prijsverhogingen van een 250 grams pak DE Aroma Rood de verkochte hoeveelheid omlaag? Stap 2 is het verzamelen van de nodige informatie, bijvoorbeeld door contact te zoeken met DE. Stap 3 is het verwerken van de informatie, in dit geval het analyseren van prijzen en bijbehorende verkochte hoeveelheden. Stap 4 is het presenteren van de informatie. Figuur a Dit betekent dat de gevraagde hoeveelheid aardgas bij een prijsverhoging van 1% met 0,4% terugloopt. Of 0,4% toeneemt bij een prijsverlaging met 1%. b Voor een gevraagde hoeveelheid van 16% is een prijsverhoging nodig van 40%, want 0,4 = (-16/40). c De aangeboden hoeveelheid gft-afval reageert sterk op een prijsverhoging, omdat de aanbieders met zelf composteren een relatief eenvoudig en goedkoop alternatief hebben. 17

18 4 a Recordoogsten. b De prijs is vanaf begin 2014 explosief gestegen. c Een prijsinelastisch goed. 5 De marktvorm schuift op in de richting van monopolistische concurrentie. Het aantal aanbieders wordt groter doordat de toetreding eenvoudiger wordt. De markt wordt transparanter door de eenvoudige vergelijkingsmogelijkheden. Er kunnen wel (kleine) verschillen blijven bestaan in de aard van het product. 18

19 Deel I - HOOFDSTUK 4 Productie: kosten en opbrengsten Het verband tussen de hoeveelheid product de output en de gebruikte productiefactoren de inputs. 2 Korte termijn: bij gegeven capaciteit gaat hij minder produceren. Lange termijn: hij besluit zijn capaciteit in te krimpen Wanneer aan een productiefactor met een constant gehouden omvang eenheden van een variabele factor worden toegevoegd. 2 Omdat de constante factor als knelpunt gaat optreden. 3 Waar de totale productie afnemend stijgt, daalt de meerproductie. Waar de totale productie daalt, is de meerproductie negatief Zij veranderen als de productieomvang wijzigt. 2 Onderhoudskosten, energiekosten, kosten van grondstoffen. 3 Als de prijzen van de vaste productiemiddelen stijgen en/of als de capaciteit wordt vergroot. 4 Onderhoud en reparatie moeten ook plaatsvinden als er niet geproduceerd wordt. Bij een draaiend machinepark zullen ze variëren met de productieomvang. 5 Omdat men de rente misloopt die had kunnen worden ontvangen als men het geld op een spaarrekening had gezet. 1 a Zie tabel 4.1. b Zie figuur 4.1. c Uit figuur 4.1 blijkt dat de grafiek van de totale kostenfunctie een rechte lijn is; deze kan worden gevonden door twee punten in te vullen. Het rechtlijnig verband tussen de totale kosten (TK) en de productieomvang (x) luidt in het algemeen: TK = ax + b. We vullen de waarden (0,5000) en (6,6200) in: 5000 = a.0 + b 6200 = a.6 + b = -6a, dus a = 200; dan volgt dat b = 5000, dus geldt TK = 200x d Zie tabel e Zie figuur

20 Productieomvang Totale (x 1000) constante 0 kosten Tabel Totale Totale kosten variabele kosten Totale kosten per potlood 2, 70 1, 45 1, 03 0, 83 0, 70 Figuur Eigen resultaten. Het zal blijken dat het onderscheid tussen vast en variabel in hoge mate afhangt van de termijn die men kiest Omdat hij slechts een aanbieder is te midden van zeer veel anderen. 2 Men krijgt inzicht bij welke productieomvang men winst begint te maken. 1 a De wet van de (toe- en de) afnemende meeropbrengsten. b Zie tabel 4.2. c Zie figuur 4.2. x TK = 2x + 5 GTK GVK extra kosten , ,25 5, Tabel

21 Figuur a Korte termijn betekent in deze context dat binnen de beschouwde productieperiode de productiecapaciteit niet verandert, dus constant is. Vaste of constante kosten zijn kosten die onafhankelijk zijn van de productieomvang (bij gegeven capaciteit). b In de formule zijn deze te herkennen als de term waarin de variabele Q niet voorkomt; hier 400. Echter om de juiste hoogte van de kosten in euro s te verkrijgen, moet men nog vermenigvuldigen met de schaalfactor Kortom, de totale constante kosten bedragen c GTK = TK/x = ½ Q2-6Q /Q; invullen van achtereenvolgens Q = 9, Q = 10 en Q = 11 laat zien dat GTK bij Q = 10 minimaal is. d De kostprijs of GTK bij Q = 10 (ton) is te achterhalen door Q = 10 in te vullen in de vergelijking van de GTK-functie. e Substitutie in GTK = ½Q 2-6Q /Q levert dan per ton ofwel 55 per kg. f Maximale totale winst kan op twee manieren gevonden worden. Een omslachtige manier, voor wie het differentiëren niet beheerst, is het bepalen van de totale winstfunctie (TW = TO - TK) en tekenen van de grafiek hiervan. Wie kan differentiëren gaat als volgt te werk: de totale winst is maximaal indien de marginale opbrengst (=MO) precies gelijk is aan de marginale kosten (=MK). De MO is gelijk aan de prijs indien de producent hoeveelheidaanpasser is, dus 97 per kg. Bedenk hierbij dat de MK, net zoals de GTK, in feite luiden in per ton ofwel in 1 per kg. Oplossing: 97=3/2 Q 2-12Q /2(Q 2-8Q - 48) = 0 3/2 (Q + 4) (Q - 12) = 0 Q = 12. g De omvang van de maximale TW bij Q = 12 (ton) is nu te berekenen door het verschil te nemen van de totale opbrengst (=TO) en de totale kosten (=TK); dus: TW = TO - TK. De TO = 97 per kg 12 ton = per ton 12 ton = De TK bij Q = 12: TK = ½(12) 3-6(12) = 400 = 700; dus de TK bedragen , zodat de TW = Maximale winst p.e.p. wordt behaald waar de GTK minimaal zijn, bij Q = 10 (ton). Hier is de kostprijs het laagst bij de gegeven marktprijs. Dit leidt echter niet tot maximale TW. Maximale TW komt tot stand bij Q = 12 (ton). De reden hiervoor is dat de MK niet constant zijn. In bedrijfseconomische calculaties gaat men vaak uit van constante variabele kosten p.e.p. ofwel constante MK. In dergelijk situaties vallen maximale GW en maximale TW samen. 21

22 4.5 1 De kruiselingse prijselasticiteit bij monopolie = 0, immers als de prijs van een ander goed verandert, reageert de verkochte hoeveelheid van de monopolist in het geheel niet. 2 Omdat hij zelf één prijs vaststelt en niet zoals bij volkomen concurrentie zijn verkochte hoeveelheid aanpast aan elke voor hem gegeven marktprijs. 1 a Zie figuur 4.3. b Totale variabele kosten: TVK = 2x Totale vaste kosten: TVastK = 1 c Zie tabel 4.3. d Zie tabel 4.3. e Zie figuur 4.3. f De totale opbrengst is maximaal bij x = 3. g De totale winst is maximaal bij x = 2. h Daarbij is de totale winst lager dan maximaal; het is zelfs denkbaar dat er verlies wordt gemaakt. Figuur 4.3 Aantal stuks Totale opbrengsten Totale kosten Totale winst Tabel

23 2 a Zie figuur 4.4. b Zie figuur 4.4. De constante kosten ontbreken. c TO = -x 2 + 6x TK = 2x TW = -x 2 + 4x d Zie figuur 4.4. TW is maximaal bij x = 2. e Zie figuur 4.5. Figuur 4.4 Figuur a De NMa zou de overname kunnen verbieden op grond van het feit dat aanbieders (in dit geval AH en C1000) misbruik maken van hun machtspositie. b - Nee er zijn meer aanbieders. - Nee er is concurrentie. - Belangrijke aanbieder in een heterogeen oligopolie. 4 a Zij hebben geen bijzondere prestatie verricht die een hoge bonus zou kunnen rechtvaardigen. b Toenemende concentratie. c Door het gebrek aan concurrentie zijn kijkers machteloos. d De Consumentenbond en Radar stellen misstanden aan de kaak; bij telefonie en internet zijn er concurrenten; ontwikkeling van de techniek ten gunste van de consument. 23

24 4.6 1 Omdat een prijsverlaging de anderen direct in hun omzet raakt, waarop deze zullen reageren. 2 Daardoor kan een moordende concurrentiestrijd ontstaan. 3 De banken, de benzinemaatschappijen. 4 Een overeenkomst tussen twee of meer juridisch zelfstandige ondernemingen om bepaalde concurrentiewapens niet te gebruiken. 5 Openbaar maken en vernietigen. 6 Deze openbaar maken, verplichten tot leveren, een boycot verbieden,; prijsvoorschriften geven. 1 a Heterogeen duopolie. b a 11 en a 22 beide negatief. De verkochte hoeveelheid zal afnemen bij verhoging en toenemen bij verlaging van de eigen prijs. c a 12 en a 21 beide positief. De verkochte hoeveelheid van 1 zal afnemen bij verlagingen en toenemen bij verhoging van de prijs van 2. d Het ligt voor de hand dat de verkochte hoeveelheid van 1 sterker reageert op veranderingen van zijn eigen prijs dan op prijsveranderingen van 2. Absolute waarde a 11 groter dan die van a 12, dus a 11 + a 12 negatief. e Kartel is overeenkomst, is marktgedrag; marktvorm verandert niet. f Mededingingswet. g Publiceren; aanwijzingen geven; vernietigen. 2 a Heterogeen oligopolie. b Aan het bestaan van onderlinge afspraken, kartelvorming. c Uit de Europese quotumregeling. 3 a Heterogeen oligopolie. b Toyota. c Toyota onderzocht beter wat de afnemers belangrijk vinden. d Eigen invulling a Zie tabel 4.4. b 45 eenheden. c Zie tabel 4.5. d Zie tabel 4.6. e Als Henk 22,5 aanbiedt, kiest Kees voor 22,5, want 1125 is groter dan 1012,5. f Als Henk 30 aanbiedt, kiest Kees voor 30, want 900 is groter dan 844. g Als Kees 22,5 aanbiedt, kiest Henk voor 22,5 want 1125 is groter dan 1012,5. Als Kees 30 aanbiedt, kiest Henk voor 30 want 900 is groter dan 843,75. Het blijkt dat ze beiden hun winst niet maximeren. h Door contact met elkaar op te nemen en af te spreken allebei 22,5 aan te bieden. 24

25 totaal 45 47, , ,5 60 aangeboden hoeveelheid prijs 45 42, , ,5 30 totale winst , , , Tabel 4.4 Henk biedt aan Kees biedt aan totale aanbod prijs totale winst winst Henk 22,5 22, ,5 52, ,511 22, ,5,5 37, , ,53, Tabel Henk verkoopt 22,5 Henk verkoopt 30 Kees verkoopt 22,5 (1012,5; 1012,5) (843,75; 1125) Kees verkoopt 30 (1125; 843,75) (900; 900) Tabel winst Kees 1012,5 843, a Introductiefase; expansiefase; rijpheids- of stagnatiefase; verzadiging- of neergangfase. b De uitvinder heeft een voorsprong en is daardoor in het begin vaak de enige aanbieder. c Er treden nieuwkomers toe op de snel groeiende markt. d In de rijpheidfase neemt de groei van de totale markt af. Een onderneming kan zijn afzet alleen nog laten toenemen door zijn marktaandeel te vergroten ten koste van zijn rivalen. De concurrentiestrijd neemt toe. Concurrenten worden kapotgemaakt of overgenomen. De concentratie neemt toe. In de neergangfase, wanneer de totale markt krimpt, zal een en ander zich in versterkte mate voordoen. 1 a Eigen invulling; met energie wordt in dit kader bedoeld elektrische stroom. b De Energiekamer is een onderdeel van de Nederlandse Mededingingsautoriteit. De Energiekamer voert de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet uit en houdt toezicht op de naleving van beide wetten. De Energiekamer werkt in opdracht van het ministerie van Economische Zaken. Voorheen heette de Energiekamer, Directie Toezicht Energie (DTe). c Nuon, Eneco, Atoomstroom. d Heterogeen oligopolie. 25

26 Deel I - HOOFDSTUK 5 Marktmechanisme en de invloed van de overheid Centraal staat de coördinatie van de besluitvorming. 2 Ook binnen een onderneming moeten de handelingen van veel, soms zeer veel mensen op elkaar worden afgestemd. 3 a De productiemiddelen zijn in particuliere handen en de coördinatie wordt verzorgd door het marktmechanisme. b De productiemiddelen zijn eigendom van de gemeenschap en de coördinatie wordt verzorgd door een centraal gezag met behulp van een dwingend plan. 4 Een economische orde gekenmerkt door vrije beslissingen van producenten en consumenten, echter binnen door de overheid opgelegde randvoorwaarden. 5 In de werkelijkheid treffen we steeds mengsels aan van kapitalisme en socialisme. 1 a Een overlegstructuur tussen bedrijfsleven en overheid. b Werkgevers-, werknemersorganisaties en de regering. c Door interne problemen bij de FNV. d Het feit dat de regering geen meerderheid had in de Eerste Kamer. e Het land behoort niet te worden bestuurd door belangengroepen maar door regering en volksvertegenwoordiging De parlementaire discussies over de begrotingen van de departementen. 2 Beslissingen worden genomen op het niveau waar men het best geïnformeerd is; mensen zijn gemotiveerder omdat er een duidelijke relatie is tussen de beslissing en het resultaat. 3 De top is vaak minder goed geïnformeerd over wat er aan de basis gebeurt; de span of control is beperkt De technische doelmatigheid, de dynamische economische doelmatigheid, de statische economische doelmatigheid, de economische vrijheid, de economische rechtvaardigheid en de economische soevereiniteit. 2 Een zodanige toedeling van de productiemiddelen over de productiemogelijkheden dat de wensen van consumenten zo goed mogelijk worden vervuld. 3 Landen in Oost-Europa; deelrepublieken van de voormalige Sovjet-Unie; China. 1 a en b Deze denktank heeft als missie om conservatieve waarden te promoten, gebaseerd op de vrije markt, een gelimiteerde overheid, individuele vrijheid, traditionele Amerikaanse waarden en een sterke defensie. Het bedoelde erfgoed (heritage) is het joods-christelijke gedachtegoed en het gedachtegoed van de opstellers van de Amerikaanse grondwet (de Founding Fathers). c China heeft nog een gebrek aan investeringsvrijheid, heeft zwakke financiële instellingen en een wankel juridisch systeem. 26

27 2 a Hij had een groot vertrouwen in het vrije marktmechanisme. Hij beschouwde overheidsbemoeienis eerder als oorzaak dan als oplossing van de problemen. b Reagan, Thatcher en Pinochet. c Nee hij erkent dat ze niet perfect werken, maar vindt niet perfect werkende markten nog altijd beter dan overheidsingrijpen. d Overheidsingrijpen brengt geen oplossingen maar vooral problemen. e Monetaristen hechten groot belang aan de invloed van de geldzijde van het economisch proces. Sturing door de overheid gaat altijd mis omdat deze te laat reageert en daardoor procyclisch beleid voert Het kan de voorziening met collectieve goederen niet regelen; soms komen sociaal onaanvaardbaar lage of hoge prijzen tot stand; de verdeling hoeft niet rechtvaardig te zijn; markten kunnen vertraagd reageren op het prijssignaal; er kunnen externe effecten optreden; monopolies en oligopolies kunnen een machtspositie misbruiken; er kan van onvolledige informatie sprake zijn. 2 Het tekort moet eerst worden vastgesteld; vervolgens moeten meer studenten voor tandheelkunde kiezen. Bij een studietijd van zo n zes jaar zal het dan in totaal een jaar of tien duren. 3 Het is gebleken dat de zelfcorrectie die men van de marktwerking verwachtte bij de banken niet heeft gewerkt. 1 a Eigen weergave. b Dat ze het over de introductie van de markt bij overheidsdiensten hebben. c Lering te trekken uit de gemaakte fouten. d De individuele welvaart van de burgers is de basis van de maatschappelijke welvaart. Overheidsingrijpen vereist altijd een inperking van vrijheden en het heffen van belastingen. e - Dat dit tot een daling van de welvaart leidt. - Eigen invulling. f Deze bewering gaat voorbij aan de scheve verdeling van primaire inkomens. g De markt als uitgangspunt te kiezen en elke keer een kosten-baten analyse te maken van overheidsingrijpen. h Bij kosten-baten analyse wordt geprobeerd zo goed mogelijk de kosten en de opbrengsten van een bepaald project te waarderen en deze tegenover elkaar te stellen. i Bij de politiek Niet klantgericht, risicomijdend, gering kostenbewustzijn. 1 a Zie figuur 5.1. b Groenten op een veiling. c Deze overschotten worden opgeslagen, tegen een lage prijs aan arme landen verkocht, of vernietigd. 27

28 Figuur a Beperking van huurverhogingen, aftrek hypotheekrente, bouwvergunningen. b Zie figuur 5.2. c Er treedt een vraagoverschot op. d Er moet een distributiesysteem worden ingevoerd. e Er kunnen lange wachtlijsten ontstaan. f Door beperking van het rendement op nieuwbouw worden er te weinig nieuwe huurwoningen gebouwd. g Eigen invulling. h Deze subsidie drijft de vraag naar koopwoningen op. Figuur

29 5.6 1 Een recessie zoals die in 2009/ Dit is een tekortkoming van het onderzoek. 3 De bedoeling was dat door de concurrentie de prijzen zouden dalen. Daar is niets van terechtgekomen. 1 a De overheid kan zich niet zonder meer terugtrekken maar moet blijven controleren. b Het publieke belang is het belang van de consumenten. c Taxibranche en thuiszorg. d - Taxi's staan zodanig opgesteld dat de consument geen vrije keuze heeft, hij moet de voorste nemen. Er is geen kwaliteitscontrole georganiseerd. - De overheid kan regels opleggen. e De kwaliteitscontrole ontbreekt; aanbieders kunnen prijsafspraken maken; de zorg wordt inkomensafhankelijk. 2 a Het onvoorwaardelijk geloof in de vrije werking van de markt. b Margaret Thatcher heeft als premier van het Verenigd Koninkrijk het gedachtegoed van Milton Friedman met krachtige hand ingevoerd. c Het ontstaan van machtsposities; een zeer ongelijke inkomensverdeling; aantasting van het milieu. 30

30 Deel I - HOOFDSTUK 6 Het natuurlijk milieu Wanneer wij ongeremd doorgaan met stoffen in het milieu te brengen die niet of in niet voldoende mate kunnen worden afgebroken Het voldoen aan de mondiale energievraag; milieuproblematiek; geopolitieke aspecten. 2 Fossiele brandstoffen. 3 a Volgens vele deskundigen beschadigt CO2-uitstoot de beschermende ozonlaag rond de aarde. b Omdat alleen het smelten van landijs de zeespiegel verhoogt. 4 Omdat driekwart van ons land beneden de zeespiegel ligt. 5 Het verdrag zou in werking treden als de parlementen van 55 landen, die samen 55% van de uitstoot van broeikasgassen veroorzaken, het hebben bekrachtigd. De Europese Unie, (toen 15 landen) heeft het Verdrag begin 2002 bekrachtigd. Daarmee waren nog 40 handtekeningen nodig. De VS echter hebben het overeengekomen verdrag niet ondertekend. President George W. Bush vreesde voor schade aan de Amerikaanse economie. In de VS proberen verscheidene staten, waaronder de bevolkingrijke staat Californië wel iets te doen om de uitstoot te verminderen. Rusland, dat oorspronkelijk wel geïnteresseerd was, heeft lang getwijfeld over bekrachtiging van het verdrag. Op 23 oktober 2004 werd het verdrag ook in Rusland goedgekeurd. Omdat hiermee een meerderheid van de landen het verdrag heeft geratificeerd trad het wereldwijd in werking, zeven jaar na de overeenkomst in Kyoto. In navolging van de VS had Australië onder de regering John Howard besloten het protocol niet te tekenen. De in november 2007 gekozen premier Kevin Rudd had echter al tijdens de verkiezingscampagne toegezegd dat Australië wel zou ratificeren, en heeft op 3 december, enkele uren na zijn aantreden, het protocol ondertekend. Op 16 februari 2005 (90 dagen na de ondertekening door Rusland) is het Kyoto-protocol officieel in werking getreden. Op de dag van inwerkingtreding zijn wetenschappers al van mening dat de doelstelling onvoldoende is en wordt er gesproken over het Post-Kyoto-protocol. De Verenigde Naties hebben een forum van internationale wetenschappers ingesteld, het IPCC, om de stand van de huidige wetenschap en de risico's inzake klimaatverandering te evalueren. Het IPCC doet zelf geen onderzoek, maar evalueert onderzoek dat is gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften. Het IPCC kwam in 2010 in opspraak omdat er fouten zitten in het laatste klimaatrapport dat dateert uit Zo stond er onder meer in dat de gletsjers in de Himalaya in 2035 verdwenen zijn, wat zou betekenen dat ze 25 maal sneller smelten dan nu het geval is. Ook stond erin dat 55% van Nederland onder zeeniveau ligt, wat 26% moest zijn. Wereldwijd baseren overheden hun klimaatbeleid op de conclusies van dit rapport. De reactie van het ippc is dat deze fouten de hoofdconclusies inzake global warming niet aantasten. Sceptici over het verdrag denken dat onvoldoende is onderbouwd dat klimaatverandering werkelijk een menselijke oorzaak heeft. 1 a De planten binden tijdens hun groei CO2 en geven dit weer af bij verbranding van de biobrandstof. b Rotie is specialist in de verwijdering en verwerking van organisch afval. c We zien in de landbouw dat men meer gewassen geschikt voor biobrandstof gaat verbouwen, wat ten kosten gaat van voedingsgewassen. 31

31 2 a - De energie die deze auto's gebruiken wordt milieuonvriendelijk geproduceerd. - Veel elektriciteit wordt met fossiele brandstoffen geproduceerd; accu's bevatten milieubelastend lood. b Centrales die werken met behulp van warmtekrachtkoppeling, zonne-energie, energie uit water, biomassa en vergisting. c Omdat in ons land de energiebedrijven het tarief van terugkoppeling bepalen Op het feit dat ze buiten de markt om werken. 2 Aanleg van een weg die een gebied toegankelijk maakt; de imker en de vruchtenboomgaard; het effect van onderwijs op de kwaliteit van de beroepsbevolking. 3 a Rookoverlast; ongewild meeroken. b Verkeersopstoppingen; milieuoverlast. c Vervuiling van het water. d Stank; verzuring van grond; sterfte van bossen door ammoniakuitstoot. 4 Lokaal; regionaal; stroomgebieden; continenten; wereld. 5 Dumpen van chemisch afval; laten afsterven van bossen; laten eroderen van grond. 6 Omdat ze niet gestraft worden; omdat elk individu denkt dat zijn kleine bijdrage van geen betekenis is. 1 a Negatieve externe effecten. b Opstoppingen en files; ongevallen; luchtvervuiling; geluidshinder; verwoesting van het landschap. c Nee. d Andere productietechnieken; anders consumeren; minder consumeren en produceren. e Flexibele mogelijkheid tot verplaatsen; snel en comfortabel vervoer. 2 a De daling van de opbrengst per koe als een boer meer koeien gaat houden wordt dat voor een deel afgewenteld op de anderen. Het probleem is dat ze allemaal zo handelen. b Elke boer wordt dan direct geconfronteerd met de gevolgen van zijn eigen handelingen. c Dan kunnen afspraken worden gemaakt over hoeveel koeien elke boer mag laten grazen. d Bijvoorbeeld; elke boer niet meer dan twee koeien. e Ook de zee is een gemeenschappelijke bron, waar elke visser voor zichzelf denkt de vangst te kunnen uitbreiden. Omdat ze dit allemaal denken, ontstaat het probleem van overbevissing Een zodanige bevrediging van de behoeften van de huidige generaties dat die van toekomstige generaties niet in gevaar wordt gebracht. 2 Het verbod en het vergunningenstelsel. 3 a Het opleggen van een heffing. b Zie figuur De prijsverhoging van OA naar OB wordt door de afnemers betaald. Het gedeelte van OB naar OC door de aanbieder. Naarmate de vraag minder prijselastisch is, zal de consument een groter deel van de heffing te betalen krijgen; naarmate het aanbod minder prijselastisch is, zal de aanbieder een groter deel van de heffing te dragen krijgen. 32

32 Figuur a Ophalen en verbranden kost hem 800 per ton. Dat is 400 per halve ton (zijn week productie van afval). Zelf verbranden kost hem 950 per ton, dus 475 per halve ton. Laten weglopen in een riviertje: hij wordt één keer per 20 weken betrapt en moet dan betalen. Dat is dus 5.000/20 = 250 per week. Hij kiest dus deze laatste voor hem goedkoopste oplossing. b De pakkans vergroten en/of de boete verhogen, zodanig dat lozen in het milieu de duurste oplossing voor de fabrikant wordt. 2 a De evenwichtsprijs valt te berekenen uit de gelijkstelling van de aanbod- en vraagvergelijking; dus Q a = Q v ofwel 4P - 60 = -5P P = 360 P = 40. Substitutie van P = 40 in bijvoorbeeld de aanbodvergelijking geeft de evenwichtshoeveelheid: Q = 100 ( m 3 ). Omzet = PxQ = 0,4 per liter 100 mln liter = 40 mln. b De producenten zullen in principe dezelfde hoeveelheden willen leveren als voorheen, mits ze na afdracht van de heffing hun oude prijzen overhouden. Dus de nieuwe prijs exclusief de heffing moet gelijk zijn aan de oude prijs, ofwel: P o = 100/120 P hetgeen neerkomt op: P n = 1,2 * P o. P n = 1,2 * P o = 1,2 (¼Q + 15) = 0,3Q Herschreven met Q expliciet levert dit op: Q a = 3,333 * P c De nieuwe evenwichtsprijs valt wederom te berekenen uit de gelijkstelling van aanbod en vraag; dus Q a = Q v ofwel 3,333 * P - 60 = -5P P = 43,2 en Q = 84 (mln liter). Omzet = 0,432 per liter 84 mln liter = 36,288 mln. d Van de marktprijs moet de producent 20/120 deel afdragen aan de overheid of 20/120 43,20 per hl = 7,2 per hl. Hiervan wordt 3,20 per hl afgewenteld op de ondernemer, ofwel 44,4% (= (3,2 : 7,2) 100%). e De opbrengst van deze milieuheffing voor de overheid bedraagt 0,072 per liter 84 mln liter = 6,048 mln. f Door deze milieuheffing derft de bedrijfstak 9,76 mln aan omzet: 40 mln - ( 36,288 mln - 6,048 mln) 33

33 3 a De intensieve veehouderij produceert meer mest dan het milieu kan verwerken. b Een negatief extern effect. c Stemmen op milieuvriendelijke politieke partijen, actievoeren, petities aanbieden aan het parlement. d - Verbodsbepalingen, vergunningenstelsel, heffingen opleggen. - De vervuilende activiteiten krimpen in of verdwijnen; dit kost arbeidsplaatsen. 4 a Het vliegverkeer zoekt luchthavens met een lagere of geen tax op. b De vervuiling verplaatst zich van bijvoorbeeld Schiphol naar Düsseldorf Omdat het terugdringen kosten met zich meebrengt; men moet rekening houden met de mogelijke alternatieve aanwending van de voor de terugdringing van de vervuiling ingezette middelen Eigen invulling. 2 a Dat er per saldo geen CO2 vrijkomt. b Eigen invulling. 1 a Bij varkensteelt en kippenteelt. b Verzuring van de grond en aantasting van de flora en fauna door zure regen. c Niet-marktconform beleid. 2 a De landbouwlobby. b Er is geen tegenstelling; een schoon milieu is een behoefte van mensen als alle andere. 34

34 Deel II - Macro-economie Deel II - HOOFDSTUK 7 Macro-economische begrippen Bijvoorbeeld de inkomensontwikkeling van consumenten en het consumentenvertrouwen in de toekomst zijn belangrijk voor de producent van eindproducten. De rentestand is van belang bij investeringsbeslissingen. De situatie op de arbeidsmarkt is medebepalend voor de loonkostenontwikkeling. De wisselkoers van de euro ten opzichten van bijvoorbeeld pond, dollar en yen bepaalt mede de prijs van bepaalde im- en exportgoederen De verdeling van het inkomen blijkt niet uit het bnp of het bbp-cijfer; de koopkracht verschilt per land; de informele economie verschilt sterk per land. 1 a Meegewogen worden levensverwachting en het bereikte onderwijsniveau. b Eigen invulling. c Noorwegen levensverwachting 80,5 jaar; GDP per capita USD (PPP); Niger levensverwachting 50,8 jaar; GDP per capita 627 USD (PPP). PPP betekent purchasing power parity ofwel koopkrachtpariteit. Dit verschil is te verklaren uit verschil in klimatologische omstandigheden De Nationale Rekeningen bevatten een boekhoudkundige weergave van de Nederlandse economie, waarbij alleen worden opgenomen die transacties waarbij geldbedragen worden betaald en die tot inkomensvorming leiden. 2 Het schilderen van de eigen woning; het groente verbouwen in eigen moestuin. 3 Omdat er geen geldbedragen worden betaald. 4 Illegaal: zwart klussen; koppelbazen die geen belasting en premies afdragen Het verschil tussen de productiewaarde en de waarde van het verbruik. 2 Een drukkerij drukt brochures. Hij koopt daarvoor papier in bij de papierfabriek. Zijn toegevoegde waarde is de marktwaarde van de brochures minus de marktwaarde van zijn verbruik aan onder andere papier. De papierfabriek koopt grondstoffen en energie in om papier te maken. Zijn toegevoegde waarde is het verschil tussen de marktwaarde van het papier en de waarde van zijn verbruik, onder andere grondstoffen en energie. Tellen we nu als productiewaarde de waarde van de brochures en van het papier op, dan tellen we twee keer de ingekochte grondstoffen en energie van de papierfabriek. Dit wordt voorkomen door alleen de toegevoegde waarden van drukker en papierfabriek te sommeren. 3 Het bbp is gelijk aan de bruto toegevoegde waarden van bedrijven en overheid. 35

35 4 Een vliegtuig veroudert; een computer veroudert. 5 Omdat hij met verouderd materiaal de concurrentie niet kan volhouden. 6 Het in de boekhouding tot uitdrukking brengen van het waardeverlies van productiemiddelen door slijtage. 7 Stel de aankoopwaarde op , de restwaarde op en de levensduur op 5 jaar. Dan moet in die 5 jaar waardevermindering tot uitdrukking worden gebracht. Kiest men voor gelijke bedragen per jaar dan moet dus per jaar worden afgeschreven. 8 Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde minus afschrijvingen. 9 Door de kostprijsverhogende belastingen erbij op te tellen en de kostprijsverlagende subsidies ervan af te trekken. 10 De netto toegevoegde waarde tegen factorkosten is beschikbaar als beloning voor de productiefactoren. Is dus gelijk aan de loonsom + interestsom + pachtsom + huursom + winstsom. Deze som is gelijk aan het netto binnenlands inkomen. 11 Door het uit het buitenland ontvangen primaire inkomen erbij op te tellen en het aan het buitenland betaalde primaire inkomen eraf te trekken. 12 Een in Nederland woonachtige baggerexpert werkt een paar jaar in Koeweit. 13 Het bbp (marktprijzen); het saldo uit het buitenland ontvangen primaire inkomens; de afschrijvingen; het saldo kostprijsverhogende belastingen en kostprijsverlagende subsidies. 14 Beide zijn gelijk aan de toegevoegde waarde. 1 a De omzet is gelijk aan de som van loonkosten, rentelasten, elektriciteit- en waterverbruik, telefoonkosten, ingekochte grondstoffen, afschrijving op vaste kapitaalgoederen en de jaarwinst op de omzet; in totaal b De bruto toegevoegde waarde is gelijk aan de omzet minus de kosten van ingekochte grondstoffen en diensten van derden; dus: = c De netto toegevoegde waarde is gelijk aan de bruto toegevoegde waarde minus de afschrijvingen; dus = a bbp = bruto toegevoegde waarde tegen marktprijzen; dus 706,45. b bbp - afschrijvingen; dus 706,45 - (75,15 + 5,05) = 626,25. c Het saldo van kostprijsverhogende belastingen en prijsverlagende subsidies; dus 77,8. d Het netto binnenlands product tegen factorkosten = 626,25-77,8 = 548,45. Voor het netto nationaal product moeten we corrigeren voor het saldo primaire inkomens uit het buitenland; dus 548, ,22 = 560,23. e Het beschikbaar netto nationaal inkomen tegen factorkosten = het netto nationaal product gecorrigeerd voor het saldo inkomensoverdrachten; dus 560, ,40-15,04 = 556,59. Tel hierbij het saldo kostprijsverhogende belastingen minus subsidies, en het beschikbaar netto nationaal inkomen tegen marktprijzen wordt gevonden; dus 556, ,80 = 634,39. 3 a Juridisch advies, schoonmaak, transport. b = c Bankwezen, omdat dit relatief weinig inkoopt en een arbeidsintensieve productie heeft. d Relatief hoog: gezondheidszorg; relatief laag: energievoorziening. 4 a Technische levensduur 5 jaar; economische levensduur in een handelsonderneming 3 jaar. b Administratief gebruikte computers verouderen minder snel dan computers die bij het ontwikkelen van nieuwe producten worden gebruikt. c De economische levensduur, omdat het gebruik van verouderd materiaal een concurrentienadeel kan opleveren. d Aanschafwaarde ; restwaarde na 3 jaar 3.000; afschrijven over 3 jaar, dus per jaar. 36

36 5 a 45 miljard is 7,6 procent, dus 1 procent van het oude bbp is 5,92; het oude bbp was 592 miljard; het nieuwe = 637 miljard. b Uitgaven aan O&O worden voortaan tot de investeringen gerekend, evenals enkele militaire uitgaven. Software wordt tegen marktprijs gewaardeerd. Inkomsten uit illegale activiteiten worden bij het bbp opgeteld. c Nee, het legale deel niet en onvindbare delen van de illegale informele economie niet Een noodzakelijke gelijkheid, bijvoorbeeld ten gevolge van een definitie. 2 Een versleten flessenvulmachine wordt vervangen. 3 Het machinepark wordt uitgebreid met een nieuwe flessenvulmachine. 4 Omdat per definitie nog niet door de consument gekochte goederen tot de kapitaalgoederen worden gerekend. 5 Y C + S + B Y C + I + O + E - M C + S + B C + I + O + E - M (I - S) + (O - B) E - M 1 a Zie figuur 7.1. b Figuur 7.1 Gezinnen C = 269,96 S = 49,53 B = 69,70 Y = 389,19 389,19 37

37 Bedrijven Y = 389,19 M = 256,86 646,05 C = 269,96 I = 35,35 O = 76,71 E = 264,03 646,05 Overheid O = 76,71 B = 69,70 O - B = 7,01 76,71 Buitenland M = 256,86 E = 264,03 E - M = 7,17 264,03 Reservoir I = 35,35 O - B = 7,01 E - M = 7,17 S = 49,53 49,53 c Het uitvoersaldo E - M = 7, , , a Het netto binnenlands product plus de invoer. b 626, ,15 = 975,40 c Particuliere consumptie plus overheidsconsumptie, particuliere investeringen plus overheidsinvesteringen en uitvoer. d Particuliere consumptie plus overheidsconsumptie, particuliere investeringen plus overheidsinvesteringen. 419, , = 659,60 38

38 Deel II - HOOFDSTUK 8 Macroaanbod en macrovraag De hoeveelheid goederen en diensten die een economie in een bepaalde periode, meestal een jaar, kan produceren. 2 Van de vraag. 3 De bezettingsgraad waarbij aan de ene kant geen ongewilde werkloosheid en onderbenutting van machines bestaat, en aan de andere kant geen prijsstijgingen optreden. 4 Dan ontstaan er spanningen waardoor het prijsniveau oploopt. 1 a 600 eenheden per uur. b Men kan niet voortdurend op topcapaciteit werken. c = eenheden. d De capaciteit neemt toe van 6 machines met 6 arbeiders tot 7 machines met 7 arbeiders, ofwel met 16,6%. e De capaciteit wordt dan uitgebreid van 8 uur tot 24 uur, dat is een uitbreiding van 16 uur, ofwel 200%. f Er zijn dan 12 extra machines en arbeiders nodig. g De capaciteit loopt dan met 20% terug, ofwel : 5 = eenheden. h De capaciteit per vijfdaagse werkweek was eenheden; dezelfde capaciteit in 4 dagen betekent : 4 = eenheden per dag. Daarvoor zijn : 800 = 7,5 machine/arbeidcombinaties nodig. Er moeten er dus 1,5 bijkomen. Dat betekent 2 machines, omdat deze niet deelbaar zijn en 1 werknemer voor de volledige werktijd plus 1 voor de halve werktijd Het productievolume dat alle producenten samen van plan zijn bij een bepaald prijsniveau aan te bieden. 2 Bij een minder dan normale bezettingsgraad kan de productie worden uitgebreid zonder dat het prijsniveau stijgt; is de normale bezettingsgraad gepasseerd dan gaat productievergroting hand in hand met prijsstijgingen; is de grens van de productiecapaciteit bereikt, dan kan het productievolume niet verder toenemen en stijgt alleen het prijsniveau. 3 Tot dusver wel al bestaande maar niet benutte capaciteit wordt ingeschakeld; dit kan zonder extra kosten gebeuren. 4 Spanningen op de arbeidsmarkt; spanningen op de kapitaalmarkt; spanningen binnen het bedrijf Consumenten, investeerders, overheid en buitenland. 2 Het productievolume dat de besteders wensen te kopen bij een bepaald prijsniveau. 3 Gegeven hun behoeften, hun budget en hun inschatting van de huidige en toekomstige economische situatie, kopen kopers meer bij lagere prijzen dan bij hogere. 39

39 1 a Eigen invulling. b - Minus Eigen invulling. c Door een stijgend consumentenvertrouwen zullen consumenten meer besteden. De macrovraag neemt toe. In de GA/GV grafiek een verschuiving van de GV-lijn naar rechts In de evenwichtssituatie zien zowel kopers als verkopers hun wensen gerealiseerd. 2 Bij een bepaald productievolume behoort bij een gegeven techniek een bepaalde hoeveelheid ingeschakelde werknemers Consumenten beschikken over een groter budget; investeerders zien de toekomst zonniger in; de overheid vergroot haar bestedingen. 2 Het productievolume kan niet toenemen en alleen het prijsniveau stijgt Deze verschuift naar rechts. 2 Wanneer de kosten van de productiefactor energie stijgen, verschuift de GA-lijn naar links. 1 a P = 2P - 60 P = 60 Q = 60. b Zie figuur 8.1. c Q = 100. d Uit Qa = 2P - 60 volgt P = ½ Qa + 30; door de stijging van de grondstofkosten ter grootte van 15 wordt dit P = ½ Qa+ 45 Qa = 2P e Zie de figuur; het nieuwe evenwicht is P = 70 en Q = 50. f 10 van de 15, dus twee derde deel. g h De werkgelegenheid neemt af. De figuur bij b laat zien dat de macrovraag naar rechts kan opschuiven tot het punt (P = 80, Q = 70) zonder prijsstijgingen te veroorzaken. Figuur

40 Deel II - HOOFDSTUK 9 Conjunctuur en groei Het moet worden gecorrigeerd voor de stijging van het algemeen prijsniveau en voor de bevolkingsgroei. 2 In een aantal landen in Afrika is dit het geval. De bevolkingsgroei overtreft daar de productiegroei. 3 Men stelt de waarde van een bepaalde grootheid in het basisjaar op 100 en berekent indexcijfers door elke waarde te delen door die in het basisjaar. 4 Cijfers kunnen eenvoudiger met elkaar worden vergeleken. 5 Voor 1980 is het indexcijfer (153/235) x 100 = 65. Voor 1995 is het (305/235) 100 = Met [(130-65)/65] 100% = 100% 7 Met [( )/100] 100% = 30% 1 a Zie tabel xxx Productievolume marktsector ,2 109,9 109,0 113 Consumentenprijsindex ,2 104,8 108,4 109,7 Tabel 9.1 b 2010: (100,0 100,0)/100 = xxx: (105,2 102,2)/100 = 107,5 2012: (109,9 104,8)/100 = 115,2 2013: (109,0 108,4)/100 = 118,2 2014: (113,0 109,7)/100 = 124 c De gemiddelde stijging van de prijzen (de inflatie) was aan de lage kant Als veranderingen in het groeipercentage van de nationale productie. 2 Neergang, recessie, herstel, opleving, overspanning, neergang et cetera. 3 De gemiddelde groei over een reeks van jaren. 4 Crisis: het omslagpunt waar de top van de hoogconjunctuur overgaat in de neergang. Recessie: wanneer gedurende twee kwartalen achtereen de nationale productie terugloopt. Depressie: een langdurig teruglopen van het absolute niveau van de nationale productie. 5 Basismetaal, chemie, papier, grafische industrie. 6 Kitchin-golf: gemiddeld 40 maanden; Juglar-golf: 7 tot 11 jaar; Kondratieff-golf: gemiddeld 54 jaar. 7 Bij een laagconjunctuur in Duitsland kopen de Duitsers minder in Nederland in, dus onze export neemt af. Via de toeleveringsbedrijven van onze exporteurs plant deze terugloop van de bestedingen zich in de gehele economie voort. 8 Bij conjunctureel herstel in de VS zullen de inwoners van de VS meer gaan besteden en dus ook meer gaan importeren, wat de Europese export stimuleert. Deze positieve bestedingsimpuls werkt door in de gehele Europese economie. 9 De feitelijke indicator is een gewogen gemiddelde van onze uitvoer, de consumptieve bestedingen per hoofd en de CBS-cijfers over de verwachte bedrijvigheid. 10 In de voorlopende indicator zijn opgenomen: de geldhoeveelheid, de door Rabobanken verstrekte leningen, de orderontvangst in de industrie en de geldmarktrente. 41

41 1 a Chemische bulkindustrie en kartonnage-industrie. Zij maken grondstoffen. De vraag naar zulke producten schommelt vrij sterk, afhankelijk van de conjunctuur. b Aanschaf van extra machines in kartonnagebedrijven. c In 1990/1991 was de top hoger dan voorspeld; in 2001 lag de realisatie ruim boven de voorspeller. d In alle overige jaren werden de omslagpunten redelijk goed voorspeld. e Er begon een wereldwijde diepe recessie. 2 a Jaarverslagen kunnen met behulp van een bon die wordt afgedrukt in de meeste dagbladen centraal worden aangevraagd. Anders aanvragen per onderneming. Misschien beschikt de bibliotheek ook over een voorraad. Uit de jaarverslagen van bijvoorbeeld Shell, Unilever en Philips zal blijken dat die ondernemingen sterk afhankelijk zijn van de internationale conjunctuur (verkopen en productie vinden plaats over de gehele wereld. Een onderneming als Vendex-KBB is meer nationaal gericht. b Eigen invulling. 3 a Op de MEV b Deze zakt van 2,25 in 2008 naar 1,25 in c - Men verwacht dat deze -3,5% gaat bedragen. - De sterke krimp van het wereldhandelsvolume (-9,5%). d Het CPB heeft deze niet zien aankomen en hem vervolgens nog onderschat. 4 a De Troonrede geeft een samenvatting van het voorgenomen regeringsbeleid in het nieuwe parlementaire jaar. b Het kabinet schrijft de Troonrede. c - De staatsschuld is te hoog, ligt boven de vereiste max 60%bbp van het Stabiliteits- en Groeipact. - Ook huishoudens en met name veel woningbezitters hebben te hoge schulden. - De vermogenspositie van banken is zwak, maar men is deze aan het verbeteren. 5 a Eigen invulling. Aanvankelijk, begin 2008, ontkent men dat de situatie in de VS in Nederland tot een recessie zal leiden. In zomer en herfst 2008 breekt het inzicht door dat er een recessie aankomt. De regering presenteert overigens een begroting die daar nog niet van uitgaat. Begin 2009 is de ernst van de situatie algemeen doorgedrongen. b Er zaten te weinig bekwame economen in de regering Niet-economische factoren, vraagfactoren en aanbodfactoren. 2 De trendmatige ontwikkeling van de nationale productie. 3 Godsdienstige opvattingen en de inrichting van de samenleving. 4 Investeringen, scholing en ontwikkeling van de techniek. 5 Deze verschuift naar rechts. 6 De productiecapaciteit wordt uitgebreid. 7 Investering in een nieuwe fabriekshal of in een nieuwe draaibank. 8 Bij breedte-investeringen blijft de machine/mens-verhouding dezelfde; bij diepte-investeringen neemt hij toe. 9 Breedte-investering: een fabriek heeft drie vulmachines type A en schaft een vierde van type A aan; diepte-investering: men schaft een vierde aan van type B waarbij minder mensen nodig zijn. 42

42 10 Arbeidsproductiviteit = productievolume per tijdseenheid/aantal werknemers. Door een diepteinvestering neemt de teller van de breuk sterker toe dan de noemer; de arbeidsproductiviteit wordt groter. 11 Scholing vergroot de productiecapaciteit van mensen. 12 Men wordt daardoor zeer kwetsbaar voor situaties waarin het specialisme niet meer nodig is. 13 Omdat door de ontwikkeling van de techniek eenmaal opgedane kennis en vaardigheden snel verouderen. 14 Het succesvol ontwikkelen en introduceren van nieuwe of verbeterde producten of productie- en distributieprocessen. 15 Basisinnovaties, verbeteringsinnovaties en schijninnovaties. De chip, de laptop of notebook, een nieuw model zomerhoed. 16 Een procent of twee. 17 Dat de innovatie achterblijft en we aan concurrentiekracht inboeten. 1 a Er worden ook R&D uitgaven gedaan door het bedrijfsleven. b Dit neemt af. c In het Regeerakkoord lezen we dat de overheid wil bezuinigen op uitgaven voor R&D. d Deze is ongunstig voor innovatie en bbp-groei Men krijgt beschikking over meer goederen en diensten; de inkomens nemen toe. 2 Vervuiling van het leefmilieu; uitputting van natuurlijke hulpbronnen; stressverschijnselen; uitstoting van arbeid; veroudering van kennis. 3 Baten: verbetering van de infrastructuur van Nederland; grotere vervoersstroom naar Duitsland; grotere productie; hogere inkomens en werkgelegenheid. Kosten: naast de normale kosten zijn er maatschappelijke kosten als: vernieling natuur, hinder voor omwonenden. 4 Voorzien in de behoeftebevrediging van huidige generaties zonder dat de behoeftebevrediging van toekomstige generaties in gevaar wordt gebracht Van de nationale productiecapaciteit wordt een deel gebruikt om kapitaalgoederen te maken: investeringen. Eenmaal afgeleverd vergroten deze investeringen de kapitaalgoederenvoorraad en met meer kapitaal kan een grotere productie worden voortgebracht. Van deze grotere hoeveelheid product is weer een deel beschikbaar voor investeringen, enzovoort. 2 Ontwikkeling van de techniek; groei van de beroepsbevolking en scholing van de beroepsbevolking; toename en kwaliteitsverbetering van de natuurlijke hulpbronnen. BIJ EEN GROEIMODEL 1 S t = sy t (1) S t = I t (2) I t= K t+1 - K t (3) K t+1 - K t = k(y t+1 - Y t) (4) 2 (1) is een gedragsvergelijking; (2) een evenwichtsvergelijking; (3) een definitievergelijking; (4) een technische vergelijking. 43

43 3 Uit (3),(2) en (1) volgt K t+1 - K t = sy t; delen van beide zijden door K t levert: (K t+1 - K t)/k t = s(y t/k t); uit (4) volgt Y t/k t = 1/k; invullen leidt tot: (K t+1 - K t)/k t = s/k. De groeivoet van het kapitaal g K = s/k. 4 Start met een kapitaalgoederenvoorraad K t van 100 en een groeipercentage van het kapitaal van 3%. Voor de factor arbeid geldt in de startsituatie At = 100 en het groeipercentage is 4%. K t ontwikkelt zich als 100, 103, 106, 109, 113, 116; A t ontwikkelt zich als 100, 104, 108, 112, 117, 122; de discrepantie blijkt duidelijk; al in de derde periode wordt een arbeidsoverschot zichtbaar. 1 a (3) in (4) geeft Y t+1 - Y t = (1/k) I t (2) invullen geeft Y t+1 - Y t = (1/k) S t (1) invullen geeft Y t+1 - Y t = (1/k) sy t Delen door Y t geeft (Y t+1 - Y t)/y t= s/k b De groeivoet gy = s/k 0,2/4 = 1/20. c Het groeipercentage is dan 100% x 1/20 = 5%. 2 a S t = 0,2 Y t S t = I t (2) I t = K t+1 - K t (3) Y t+1-y t = (1/2)(K t+1 - K t) (4) b gk = s/k - 0,2/2 = 1/10; het groeipercentage is 100% 1/10 = 10%. c Zie tabel 9.2. Periode K t A tv = 2K t A ta Tabel In periode 3 bestaat ongeveer volledige werkgelegenheid. d Tot en met periode 6 groeit de vraag naar arbeid sneller dan het aanbod. e Zie figuur 9.1. f Zie figuur 9.1. g De groei van de kapitaalgoederenvoorraad afremmen; dus de spaarquote iets verkleinen of de kapitaalproductverhouding iets vergroten. 44

44 Figuur a S t = 1/10 Y t (1) I t = K t+1 - K t (2) S t = I t (3) Y t = W t (4) W t = 1/4 K t (5) A t = kw t (6) b In de productiefunctie (5) is alleen de productiefactor kapitaal opgenomen. De kapitaalproductverhouding, of capital-output ratio wordt constant verondersteld. c W t+1 - W t = 1/4(K t+1 - K t) = 1/4 I t = 1/4 S t (W t+1 - W t)/w t = 1/4 S t/w t g W = 1/4 1/10 = 1/40 d Groeipercentage van het nationaal product is dan 100/40 = 2½%. Bewezen kan worden dat de groeivoet van het kapitaal gelijk is aan de groeivoet van het nationaal product. e De vraag naar arbeid neemt in dat geval eveneens met 2½% toe; het aanbod van arbeidskrachten met 5%: werkloosheid. f De capital-output ratio en de spaarquote. g Capital-output ratio omlaag, dit wil zeggen dat per (extra) eenheid product minder (extra) kapitaal nodig is. Spaarquote omhoog. h Ontwikkelingslanden hebben arbeid in overvloed; kapitaal is de knelpuntfactor. Het model maakt ook duidelijk welke inspanningen er nodig zijn om het inkomen per hoofd te doen toenemen. Ook het ontbreken van technische ontwikkeling is goed van toepassing. 45

Onderneming en omgeving - Uitwerkingen Studiehandleiding

Onderneming en omgeving - Uitwerkingen Studiehandleiding Onderneming en omgeving - Uitwerkingen Studiehandleiding Deel I Omgevingsfactoren en micro-economie Deel I - HOOFDSTUK 1 Omgevingsfactoren 1.1 1 Schaarste is de spanning tussen behoeften en middelen. 2

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 5: Produceren voor de markt

Samenvatting Economie Hoofdstuk 5: Produceren voor de markt Ondernemingsvormen Samenvatting Economie Hoofdstuk 5: Produceren voor de markt De eenmanszaak = een onderneming met één eigenaar. De vennootschap onder firma (VOF) = een onderneming waarbij enkele mensen

Nadere informatie

Samenvatting Economie Consument en Producent

Samenvatting Economie Consument en Producent Samenvatting Economie Consument en Producent Samenvatting door een scholier 1055 woorden 29 oktober 2004 6,1 60 keer beoordeeld Vak Economie Consument en producent. Hoofdstuk 1: De klant. Marktaandeel

Nadere informatie

Domein D: markt (module 3) havo 5

Domein D: markt (module 3) havo 5 Domein D: markt (module 3) havo 5 1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte

Nadere informatie

Samenvatting Economie Consument & Producent

Samenvatting Economie Consument & Producent Samenvatting Economie Consument & Producent Samenvatting door een scholier 1097 woorden 3 april 2003 7,7 84 keer beoordeeld Vak Economie CONSUMENT & PRODUCENT Hoofdstuk 1 de klant Marktaandeel afzet eigen

Nadere informatie

Domein D: markt (module 3) vwo 4

Domein D: markt (module 3) vwo 4 1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte en een concrete markt? 4. Over

Nadere informatie

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk Hoofdstuk 1 1.6 C Markten 1.7 a. De prijzen zijn gestegen. Bij een gelijk volume (= afzet) leidt dit tot een omzetgroei. b. Indexcijfer volume (afzet): 105, indexcijfer prijs: 97,1. 97,1 105 = 101,96.

Nadere informatie

Economie Pincode klas 4 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 3: We gaan voor de winst Exameneenheid: Arbeid en productie

Economie Pincode klas 4 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 3: We gaan voor de winst Exameneenheid: Arbeid en productie 3.1 Wat zijn de kosten? Toegevoegde = extra waarde die ontstaat door de bewerking van een product waarde Toegevoegde waarde = verkoopwaarde inkoopwaarde Productiefactoren = productiemiddelen die een producent

Nadere informatie

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod. 1) Geef 2 voorbeelden van variabele kosten. 2) Noem 2 voorbeelden van vaste (=constante) kosten. 3) Geef de omschrijving van marginale kosten. 4) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 5) Hoe

Nadere informatie

Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen.

Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen. Praktische-opdracht door een scholier 3871 woorden 8 januari 2003 5,3 45 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Opdracht 1: Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid

Nadere informatie

Samenvatting Economie Thema 4, Hoofdstuk 17, 18, 19

Samenvatting Economie Thema 4, Hoofdstuk 17, 18, 19 Samenvatting Economie Thema 4, Hoofdstuk 17, 18, 19 Samenvatting door een scholier 1806 woorden 8 april 2003 6,5 29 keer beoordeeld Vak Methode Economie Pincode Economie, Thema 4, Hoofdstuk 17, 18 en 19.

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting Samenva Economie Hoofdstuk 3/7 samenva Samenva door E. 2301 woorden 12 juli 2013 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie hoofdstuk 3/7 samenva HAVO 4 en 5 3.1 Markten Welke soorten markten

Nadere informatie

7,5. Samenvatting door R woorden 24 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De kledingmarkt. Omzet = prijs x afzet

7,5. Samenvatting door R woorden 24 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De kledingmarkt. Omzet = prijs x afzet Samenvatting door R. 1689 woorden 24 juni 2014 7,5 1 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 1. De kledingmarkt Omzet = prijs x afzet Omzetindex = (prijsindex x afzetindex) : 100 Afzet = verkochte

Nadere informatie

Domein Markt. Uitwerking. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. Frans Etman

Domein Markt. Uitwerking. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. Frans Etman Domein Markt Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit Uitwerking vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1.Lees in de grafiek af hoe hoog de totale omzet (TO) en de totale kosten (TK) is bij een afzet

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module 2

Samenvatting Economie Module 2 Samenvatting Economie Module 2 Samenvatting door S. 1008 woorden 3 januari 2013 6,7 62 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Praktische economie Module 2 Economie Module 2 Eenmaal, andermaal,verkocht

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module 2, 3, 4

Samenvatting Economie Module 2, 3, 4 Samenvatting Economie Module 2, 3, 4 Samenvatting door een scholier 2744 woorden 2 mei 2018 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Basiskennis: Indexcijfers Indexcijfers zijn makkelijk

Nadere informatie

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Vraag 1 (H1-14) Een schoenmaker heeft een paar schoenen gerepareerd en de klant betaalt voor deze reparatie 16 euro. De schoenmaker

Nadere informatie

Katern 2 Markten en welvaart

Katern 2 Markten en welvaart Katern 2 Markten en welvaart Begrippen budgetlijn = deze lijn geeft de verschillende mogelijkheden van geld uitgeven voor een consument weer ceteris paribus vraaglijn = het verband tussen de prijs en de

Nadere informatie

Domein Markt. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. vwo Frans Etman

Domein Markt. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. vwo Frans Etman Domein Markt Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1.Lees in de grafiek af hoe hoog de totale omzet (TO) en de totale kosten (TK) is bij een afzet van 3 producten,

Nadere informatie

Economie Module 2 & Module 3 H1

Economie Module 2 & Module 3 H1 Economie Module 2 & Module 3 H1 Module 2 1.1 De individuele vraag Individuele vraaglijn kent een dalend verloop: als de prijs daalt, stijgt als gevolg daarvan de gevraagde hoeveelheid. Men wil voor 1 appel

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2 Samenvatting Economie Hoofdstuk 2 Samenvatting door een scholier 1534 woorden 1 februari 2007 10 2 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie samenvatting hoofdstuk 2 Bedrijven kunnen op verschillende

Nadere informatie

Economie Module 3. De marktstructuur is het geheel van kenmerken van de markt die het marktevenwicht beïnvloeden.

Economie Module 3. De marktstructuur is het geheel van kenmerken van de markt die het marktevenwicht beïnvloeden. Module 3 Hoofdstuk 1 1.1 - Markt, marktstructuur en marktvorm De markt is het geheel van factoren waaronder vragers en aanbieders elkaar ontmoeten en producten verhandelen. Er zijn twee soorten: - De concrete

Nadere informatie

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2.

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2. 1 / 6 I. Vraag en aanbod 1 2 fig. 1a 1 2 fig. 1b 4 4 e fig. 1c f _hoog _evenwicht _laag Q 1 Q 2 Qv Figuur 1 laat een collectieve vraaglijn zien. Een punt op de lijn geeft een bepaalde combinatie van de

Nadere informatie

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn:

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn: Competitieve markten van 6 COMPETITIEVE MARKTEN Marktvormen Welke verschilpunten stel je vast als je het aantal aanbieders en het aantal vragers vergelijkt op volgende markten? a/ Wisselmarkt b/ Markt

Nadere informatie

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische productiefactoren. 3) Hoe ontwikkelt de gemiddelde arbeidsproductiviteit als

Nadere informatie

1 De bepaling van de optimale productiegrootte

1 De bepaling van de optimale productiegrootte 1 De bepaling van de optimale productiegrootte Voor wat zorgen de bedrijven en welk probleem treed zich op? De bedrijven zorgen voor het produceren van goederen en diensten. Er treed een keuzeprobleem

Nadere informatie

4.9. Samenvatting door K woorden 6 november keer beoordeeld Markt:

4.9. Samenvatting door K woorden 6 november keer beoordeeld Markt: Samenvatting door K. 1250 woorden 6 november 2012 4.9 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO 1.2 - Markt: Het geheel van vraag naar en aanbod van een bepaald product of dienst. Er zijn 4 marktsvormen:

Nadere informatie

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie 1 Aanbodfunctie 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie Het verband tussen prijs een aangeboden hoeveelheid kun je weergeven met een vergelijking: de aanbodfunctie. De jaarlijkse waardevermindering

Nadere informatie

Economie Module 3 H1 & H2

Economie Module 3 H1 & H2 Module 3 H1 & H2 Hoofdstuk 1 1.1 - Markt, marktstructuur en marktvorm De markt is het geheel van factoren waaronder vragers en aanbieders elkaar ontmoeten en producten verhandelen. Er zijn twee soorten:

Nadere informatie

Samenvatting Economie Vervoer

Samenvatting Economie Vervoer Samenvatting Economie Vervoer Samenvatting door S. 1607 woorden 25 april 2017 5,2 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 2 : Met de taxi of met de fiets Afzet onderneming Markt Afzet= ------------------------------------

Nadere informatie

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3 LESBRIEF VERVOER havo 4 blok 3 Inhoud Met de taxi of met de fiets (kosten, opbrengsten, winst, mo, mk) Verzekeren tegen risico (verzekeren) De lucht in (vraag, aanbod, surplus) Het beroepsgoederenvervoer

Nadere informatie

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer Samenvatting door een scholier 2145 woorden 11 januari 2011 6,8 358 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO H 1 Marktaandeel van de afzet= afzet onderneming/afzet

Nadere informatie

OVER OMZET, KOSTEN EN WINST

OVER OMZET, KOSTEN EN WINST OVER OMZET, KOSTEN EN WINST De Totale Winst (TW) van bedrijven vindt men door van de Totale Opbrengsten (TO), de Totale Kosten (TK) af te halen. Daarvoor moeten we eerst naar de opbrengstenkant van het

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 Samenvatting door S. 946 woorden 2 april 2017 8,1 1 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1 De vraag naar producten Kernbegrippen 1) Individuele vraaglijn 2) Betalingsbereidheid

Nadere informatie

Examen HAVO - Compex. economie 1

Examen HAVO - Compex. economie 1 economie 1 Examen HAVO - Compex Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 1 Maandag 23 mei totale examentijd 2,5 uur 20 05 Vragen 1 tot en met 19 In dit deel staan de vragen waarbij de computer niet

Nadere informatie

7,1. Samenvatting door een scholier 818 woorden 19 september keer beoordeeld. MODULE 1: HOOFDSTUK 1 Waarover gaat economie?

7,1. Samenvatting door een scholier 818 woorden 19 september keer beoordeeld. MODULE 1: HOOFDSTUK 1 Waarover gaat economie? Samenvatting door een scholier 818 woorden 19 september 2004 7,1 10 keer beoordeeld Vak Economie MODULE 1: HOOFDSTUK 1 Waarover gaat economie? Economie gaat over de behoeften (de wensen) van mensen. Behoeften

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module 2 Een kwestie van ondernemen

Samenvatting Economie Module 2 Een kwestie van ondernemen Samenvatting Economie Module 2 Een kwestie van ondernemen Samenvatting door een scholier 1446 woorden 14 december 2003 7,3 22 keer beoordeeld Vak Economie Economie module 2 Een kwestie van ondernemen Hoofdstuk

Nadere informatie

Deel I Omgevingsfactoren en micro-economie

Deel I Omgevingsfactoren en micro-economie Deel I Omgevingsfactoren en micro-economie HOOFDSTUK Omgevingsfactoren.. Schaarste is de spanning tussen behoeften en middelen. 2. Omdat de middelen die in de onbegrensde hoeveelheid behoeften kunnen voorzien,

Nadere informatie

Markt. Kenmerken van marktvormen:

Markt. Kenmerken van marktvormen: 1 1 1 Markt 1 3 5 7 9 1 1 1 1 1 hoeveelheid 1 3 5 7 9 Qv Qa nieuw Qa Qv nieuw p Kenmerken van marktvormen: Volkomen concurrentie: Veel aanbieders Homogeen product(mais) Vrije toetreding Alle kennis van

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-II 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 artikel 1 Een verklaring waaruit

Nadere informatie

Samenvatting Economie Consument en producent

Samenvatting Economie Consument en producent Samenvatting Economie Consument en producent Samenvatting door een scholier 2017 woorden 10 december 2004 7,4 24 keer beoordeeld Vak Economie Consument en producent H1 De klant 1.1 Het marktaandeel Het

Nadere informatie

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115 Samenvatting door M. 1480 woorden 6 januari 2014 7,2 17 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Tijd is geld De ECB leent geld uit aan de banken. Ze rekenen daar reporente voor. Banken

Nadere informatie

1 Markt en marktvormen

1 Markt en marktvormen 1 Markt en marktvormen Wat is het verschil tussen een markt en een marktvorm? Markt= Concrete markt, plaats waar vragers en aanbieders van een bepaald goed elkaar ontmoeten en transacties afsluiten Marktvorm

Nadere informatie

UIT groei en conjunctuur

UIT groei en conjunctuur Economische groei. Economische groei drukken we uit in de procentuele groei van het BBP op jaarbasis. De groei van het BBP heeft twee oorzaken. Het BBP kan groeien omdat de prijzen van producten stijgen

Nadere informatie

Samenvatting Economie Consument en producent

Samenvatting Economie Consument en producent Samenvatting Economie Consument en producent Samenvatting door een scholier 2397 woorden 9 januari 2011 5,1 1 keer beoordeeld Vak Economie 1.1 Het marktaandeel Het marktaandeel van een merk geeft aan wat

Nadere informatie

Oefeningen Producentengedrag

Oefeningen Producentengedrag Oefeningen Producentengedrag Oefening 1: Bij een productie van 10.000 eenheden bedragen de totale kosten van een bedrijf 90.000 EUR. Bij een productie van 12.500 bedragen de totale kosten 96.000 EUR. De

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-II 4 Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening is:

Nadere informatie

Eco samenvatting; hs 2 + 5

Eco samenvatting; hs 2 + 5 Samenvatting door Inge 1413 woorden 12 januari 2014 7,5 10 keer beoordeeld Vak Methode Economie Pincode Eco samenvatting; hs 2 + 5 2.1 Hoe verkoop je een product? Martkaandeel is het aandeel van een product

Nadere informatie

Kaarten module 4 derde klas

Kaarten module 4 derde klas 1. Uit welke twee onderdelen bestaan de totale kosten? 2. Geef 2 voorbeelden van variabele kosten. 3. Geef 2 voorbeelden van vaste (of constante) kosten. 4. Waar is de totale winst gelijk aan? 5. Geef

Nadere informatie

Domein D: Concept markt. Havo 5 Module 2 en 3

Domein D: Concept markt. Havo 5 Module 2 en 3 Domein D: Concept markt Havo 5 Module 2 en 3 Domein D: Concept markt Winst = omzet kosten TW = TO TK TO = 2000 TK = 1500 TW = 500 Omzet per product = gemiddelde omzet = prijs = GO TO = 2000 Als afzet is

Nadere informatie

3.1 De reis van een spijkerbroek. Willem-Jan van der Zanden

3.1 De reis van een spijkerbroek. Willem-Jan van der Zanden 3.1 De reis van een spijkerbroek 1 3.1 De reis van een spijkerbroek Bedrijfskolom = De weg die een product aflegt van grondstof tot eindproduct. Tussen elke schakel van de bedrijfskolom bevindt zich een

Nadere informatie

1.1 t/m 1.4 Ondernemen het combineren van productiefactoren; arbeid kapitaal en natuur.

1.1 t/m 1.4 Ondernemen het combineren van productiefactoren; arbeid kapitaal en natuur. Samenvatting door een scholier 1547 woorden 16 april 2007 5,2 6 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Samenvatting economie Module 2. Hoofdstuk 1 1.1 t/m 1.4 Ondernemen het combineren

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module1, H2 en H3

Samenvatting Economie Module1, H2 en H3 Samenvatting Economie Module1, H2 en H3 Samenvatting door een scholier 1851 woorden 28 maart 2006 2 2 keer beoordeeld Vak Economie Module 1, Hoofdstuk 2, Consumeren 1. Hoe consumenten in hun behoeften

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo I

Eindexamen economie 1-2 vwo I Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 nivellering 38,2 : 9,6 = 3,98 : 1 2 maximumscore

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2005-II

Eindexamen economie 1 vwo 2005-II Opgave 1 Quartaire sector onder vuur In de periode 1998-2001 steeg de arbeidsproductiviteit in de Nederlandse economie. Die productiviteitsstijging was niet in iedere sector even groot, zoals blijkt uit

Nadere informatie

Examen HAVO en VHBO. Economie 1,2 oude en nieuwe stijl

Examen HAVO en VHBO. Economie 1,2 oude en nieuwe stijl Economie 1,2 oude en nieuwe stijl Examen HAVO en VHBO Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Vooropleiding Hoger Beroeps Onderwijs HAVO Tijdvak 2 VHBO Tijdvak 3 Woensdag 21 juni 13.30 16.30 uur 20 00 Dit

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II Opgave 1 Uit een krant: Uitzendbranche blijft groeien Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat de uitzendbranche in het eerste kwartaal van 1998 flink is gegroeid. In vergelijking

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2 Samenvatting Economie Hoofdstuk 2 Samenvatting door een scholier 875 woorden 19 juni 2007 5,4 25 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent 1 Bedrijven - rechtsvorm - omvang - economische activiteit

Nadere informatie

Betalingsbereidheid: hoeveel een consument bereidt is om voor een product te betalen.

Betalingsbereidheid: hoeveel een consument bereidt is om voor een product te betalen. Samenvatting door A. 1304 woorden 7 februari 2017 7,6 23 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Samenvatting vraag & aanbod Hoofdstuk 1 Concrete markt: vragers en aanbieders komen op bepaalde tijden

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Structuur, evenwicht en prestaties

Hoofdstuk 1 Structuur, evenwicht en prestaties Hoofdstuk 1 Structuur, evenwicht en prestaties Verkenning 1 a De kosten van het onderzoek en het risico dat het mislukt moet worden afgewogen tegen de mogelijke winst als het onderzoek wel lukt en het

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 0,15 0,12 100% = 25%

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo II

Eindexamen economie vwo II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een

Nadere informatie

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie november /7

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie november /7 Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. Dr. Jan Bouckaert Prof. Dr. André Van Poeck 15-19 november 2012 1. Welke uitspraak is fout? A. De curve van productiemogelijkheden illustreert het begrip

Nadere informatie

3.2 De omvang van de werkgelegenheid

3.2 De omvang van de werkgelegenheid 3.2 De omvang van de werkgelegenheid Particuliere bedrijven en overheidsbedrijven nemen mensen in dienst. Collectieve sector = Semicollectieve sector = De overheden op landelijk, provinciaal en lokaal

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-I 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen Slides en video s op www.jooplengkeek.nl Goede tijden, slechte tijden Soms zit het mee, soms zit het tegen 1 De toegevoegde waarde De toegevoegde waarde is de verkoopprijs van een product min de ingekochte

Nadere informatie

Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap

Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap 1 Rekenen met procenten, basispunten en procentpunten... 1 2 Werken met indexcijfers... 3 3 Grafieken maken en lezen... 5 4a Tweedegraads functie: de parabool...

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting door D. 1323 woorden 7 februari 2016 1 1 keer beoordeeld Vak Economie Samenvatting Hoofdstuk 4; Aan 't werk Boek: 200% Economie 4 mavo/tl Paragraaf 1; productie

Nadere informatie

Domein markt: volkomen concurrentie

Domein markt: volkomen concurrentie Domein markt: volkomen concurrentie De markt / het marktmechanisme Vraag-aanbodcurve evenwicht, surplus Elasticiteiten E v p, E v i, E v1 p2, E a p Een van de vele aanbieders Opbrengst Kosten Winst TW

Nadere informatie

Domein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Domein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman Domein D markt monopolie enzo Zie steeds de eenvoud!! UITWERKINGEN vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1. Bij welke afzet geldt dat de MO-lijn de MK-lijn snijdt? q= 6 2. Teken een stippellijn naar de prijslijn

Nadere informatie

Literatuur: Onderneming en omgeving. Docent: Jan Coppens

Literatuur: Onderneming en omgeving. Docent: Jan Coppens Literatuur: Onderneming en omgeving Docent: Jan Coppens Algemene economie Economie in combinatie met de maatschappij. Er wordt onderzocht hoe er met beperkte middelen keuzes worden gemaakt uit oneindige

Nadere informatie

Samenvatting Economie Consument en producent

Samenvatting Economie Consument en producent Samenvatting Economie Consument en producent Samenvatting door een scholier 3664 woorden 3 november 2008 6,4 5 keer beoordeeld Vak Economie Consument en Producent Samenvatting. Makkelijk: * Te doen: **

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo II

Eindexamen economie 1-2 vwo II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een

Nadere informatie

MARKT & OVERHEID. HAVO 4 Blok 4

MARKT & OVERHEID. HAVO 4 Blok 4 MARKT & OVERHEID HAVO 4 Blok 4 INHOUD Hoofdstuk 1: Hoofdstuk 2: Hoofdstuk 3: Hoofdstuk 4: Hoofdstuk 5: Hoofdstuk 6: Hoofdstuk 7: De telefoniemarkt Van volledige mededinging naar monopolie Oligopolie en

Nadere informatie

Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present)

Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present) Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present) Antwoorden door een scholier 1164 woorden 25 maart 2004 5,1 76 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1: productie en productiefactoren

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: kosten van politie-inzet

Nadere informatie

Concrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats. Abstracte markt: vraag en aanbod bepalen de prijs (denkmodel)

Concrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats. Abstracte markt: vraag en aanbod bepalen de prijs (denkmodel) Concrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats. Abstracte markt: vraag en aanbod bepalen de prijs (denkmodel) Kenmerken: Veel aanbieders Homogeen goed Vrije toe- uittreding Transparante

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-I 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Voorbeelden van een juist antwoord

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo 2010 - I

Eindexamen economie vwo 2010 - I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2008-I

Eindexamen economie 1 vwo 2008-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 vergemakkelijken van het ontslaan

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Eindexamen economie 1 havo 2000-I Opgave 1 Meer mensen aan de slag Het terugdringen van de werkloosheid is in veel landen een belangrijke doelstelling van de overheid. Om dat doel te bereiken, streeft de overheid meestal naar groei van

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 altijd toekennen Bij een lagere prijs

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 q v = 200 1,25 + 450 = 200 q a

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4.1 t/m 4.6

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4.1 t/m 4.6 Samenvatting Economie Hoofdstuk 4.1 t/m 4.6 Samenvatting door een scholier 1377 woorden 29 maart 2010 7 6 keer beoordeeld Vak Methode Economie In balans Economie samenvatting Hoofdstuk 4 Beroepsbevolking

Nadere informatie

ALGEMENE ECONOMIE /03

ALGEMENE ECONOMIE /03 HBO Algemene economie Raymond Reinhardt 3R Business Development raymond.reinhardt@3r-bdc.com 3R 1 M Productiefactoren: alle middelen die gebruikt worden bij het produceren: NOKIA: natuur, ondernemen, kapitaal,

Nadere informatie

Constante kosten - Kosten die niet afhangen van de productieomvang. Bv. Verzekeringskosten & afschrijvingskosten.

Constante kosten - Kosten die niet afhangen van de productieomvang. Bv. Verzekeringskosten & afschrijvingskosten. Samenvatting door D. 1289 woorden 4 oktober 2015 3,5 1 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1 - STEEDS MEER MOBILITEIT 1 - Hoe verplaatsen we ons? Manieren van vervoeren: Fiets - Scooter - Auto - Bus

Nadere informatie

H1: Economie gaat over..

H1: Economie gaat over.. H1: Economie gaat over.. 1: Belangen Geld is voor de economie een smeermiddel, door het gebruik van geld kunnen we handelen, sparen en goederen prijzen. Belangengroep Belang = Ze komen op voor belangen

Nadere informatie

1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet.

1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet. AANVULLENDE SPECIFIEKE TIPS ECONOMIE VWO 2007 1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet. : Leg uit dat loonmatiging in een open economie kan leiden tot

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2005-I

Eindexamen economie 1 vwo 2005-I 4 Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 102,4 100 = 101,4866 1,49% 100,9 Voor het antwoord:

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie I

Eindexamen vwo economie I Opgave 1 1 maximumscore 1 Uit het antwoord moet blijken dat de hoogte van de arbeidsinkomensquote 0,7 / 70% is. 2 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat als b 1 daalt, het inkomen na belastingheffing

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER 2016 15.30-17.00 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie vrijdag 16 december 2016 B / 12 2016 NGO-ENS B / 12 Opgave

Nadere informatie

5.1 Wie is er werkloos?

5.1 Wie is er werkloos? 5.1 Wie is er werkloos? Volgens het CBS behoren mensen tot de werkloze beroepsbevolking als ze een leeftijd hebben van 15 tot en met 64 jaar, minder dan 12 uur werken, actief op zoek zijn naar betaald

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie 2014-I

Eindexamen vwo economie 2014-I Opgave 1 1 maximumscore 2 De kredietcrisis in de VS leidt ertoe dat Nederlandse banken verlies lijden op hun beleggingen in de VS en daardoor minder makkelijk krediet verstrekken aan bedrijven. Hierdoor

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 bij (1) volkomen concurrentie bij (2) niet bij (3)

Nadere informatie

Indexcijfer productie= indexcijfer werkgelegenheid x indexcijfer arbeidsproductiviteit 100

Indexcijfer productie= indexcijfer werkgelegenheid x indexcijfer arbeidsproductiviteit 100 Samenvatting door een scholier 1391 woorden 3 juni 2005 7 34 keer beoordeeld Vak Economie Economie de arbeidsmarkt hoofdstuk 4 en 5 Hoofdstuk 4 4.1 Werkgelegenheid in Nederland Alleen een opdracht 4.2

Nadere informatie