Stichting Meedoen in Rotterdam

Transcriptie

1 Stichting Meedoen in Rotterdam Meerjarenbeleidsplan september 2016 Zij [De overheid] schept voorwaarden voor maatschappelijke en culturele ontplooiing en voor vrijetijdsbesteding. Artikel 22 lid 3 Grondwet. Meedoen in Rotterdam Postbus 2154 info@meedoeninrotterdam.nl AL Rotterdam tel

2 Inhoudsopgave Inhoudsopgave Pag. 2 Inleiding Pag Maatschappelijke context en doelstelling Pag Inleiding Doelstelling Stichting MIR Operationele doelstelling Sociaal Isolement onder kinderen Kinderen in armoede, definitie armoedegrens Door MIR gehanteerde armoedegrens en toegestaan vermogen Doelgroep: definitie en omvang 7 2. Organisatie MIR Pag Het bureau en de staf Intermediairs Bestuur Organisatieveranderingen en ontwikkelingen Investeringsprogramma Algemeen Nut Beogende Instelling 9 3. Beleid; visie, uitgangspunten en bijdragebeleid Pag Ontwikkeling van het verstrekkingenbeleid Beleidsuitgangspunten Bijdragebeleid voor Nadere explicitering van (enkele items in) het bijdragebeleid Kwantitatieve doelstelling Samenwerking en voorlichting Pag Binnengemeentelijke samenwerking met andere hulpverleningsinstellingen Leergeld Nederland en lokale Leergeldstichtingen Leveranciers Voorlichting Financiën Pag Meerjarenbegroting Subsidie en fondsen Kengetallen Samenvatting beleidsvoornemens 19 Bijlage Pag. 21 Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 2

3 Meerjarenbeleidplan Inleiding Voor u ligt het Meerjarenbeleidsplan van de stichting Meedoen in Rotterdam (MIR). In dit plan schetst het bestuur voor deze planperiode zijn beleidsvisie op de doelstelling van MIR, de realisatie daarvan en de inrichting van de organisatie. MIR is een stichting, die met financiële middelen van de gemeente, fondsen, bedrijfsleven en particuliere organisaties jaarlijks meer dan kinderen uit minvermogende gezinnen helpt, die in sociaal isolement verkeren of dreigen te geraken. De afgelopen jaren hebben zich op sociaal-economisch en maatschappelijk terrein, waaronder het armoedebeleid, vele ontwikkelingen voorgedaan die van grote invloed op de positie en het beleid van MIR zijn geweest. In de eerste plaats valt hier te denken aan de economische crisis, met grote werkloosheid en forse bezuinigingen, waardoor het aantal hulpvragen de laatste jaren fors is toegenomen. Maar ook aan de oprichting van het Jeugdportfonds (JSF), het Jeugdcultuurfonds (JCF) en aan de vervanging van de gemeentelijke Kindertoelageregeling door het Jeugd-tegoed. Deze ontwikkelingen gaan nog steeds voort. Daarom vindt het bestuur van MIR het van belang zijn beleidsvisie en voornemens voor de middellange termijn in een Meerjarenbeleidsplan neer te leggen. Niet alleen voor zichzelf, maar vooral ook voor genoemde geldschieters en alle overige relevante betrokkenen. In dit meerjarenplan wordt geschetst welk beleid dat MIR in de periode van wil voeren, het aantal hulpvragen dat wordt nagestreefd, de facilitaire en andere activiteiten die daartoe worden ondernomen, en hoe de (administratieve) organisatie daartoe wordt ingericht. Op basis van dit meerjarenbeleidsplan zullen jaarlijks een werkplan (Jaarplan) en begroting worden opgesteld, waarin de concrete, operationele doelstellingen worden aangegeven, de activiteiten die daarvoor ondernomen worden en welke inkomsten en uitgaven daartoe worden begroot. Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 3

4 1. Maatschappelijke context en doelstelling 1.1 Inleiding De mens is een sociaal wezen, die in diverse functies en rollen participeert binnen verschillende sociale structuren, zoals gezin en familie, werk, kerk, vrijwilligerswerk, verenigingsleven enz. Bij kinderen is daarnaast sprake van deelname aan verschillende binnen- en buitenschoolse activiteiten die binnen het eigen milieu gangbaar zijn, zoals het gezamenlijk naar school fietsen, huiswerk en werkstukken maken, spelen, excursies, schoolreisjes, (georganiseerd) sporten, culturele activiteiten, enz. Wanneer kinderen niet of onvoldoende aan deze activiteiten met vriendjes en vriendinnetjes kunnen deelnemen, kan dit leiden tot sociale uitsluiting en isolement of kunnen zij in een uitzonderingspositie terecht komen. Dit kan nadelig zijn voor hun psychisch welzijn en hun sociale, emotionele en intellectuele ontwikkeling. Dit risico wordt alom onderkend. Op grond van artikel 22 lid 3 van de Grondwet bestrijdt de (lokale) overheid de non-participatie en het sociaal isolement onder kinderen, o.a. door uitvoering van het Kindpakket - in Rotterdam het Jeugd-tegoed geheten - en door subsidiëring van particuliere instellingen die deze doelstelling nastreven, zoals MIR. 1.2 Doelstelling stichting MIR Statutair heeft MIR ten doel: Het verlenen van hulp zowel financieel als materieel aan kinderen van 4 tot 18 jaar in Rotterdam die bij hun ontplooiing tekort komen, omdat het gezin waartoe zij behoren onvoldoende bestedingsruimte heeft en voor wie de mogelijkheden van een voorliggende (wettelijke) voorziening zijn uitgeput, niet toereikend zijn en/of niet ter beschikking staan. Op grond hiervan helpt MIR Rotterdamse kinderen van 4 tot 18 jaar uit gezinnen, die moeten rondkomen van een inkomen tot maximaal 120% van de bijstandsnorm, en daardoor in sociaal isolement dreigen te geraken. Gezinnen worden primair geacht de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer van hun gezinsleden uit eigen middelen te bestrijden. Ouders, die niet in staat zijn om de kosten van bepaalde binnen- en buitenschoolse activiteiten of andere voorzieningen voor hun kinderen te betalen, kunnen met hun hulpvraag bij MIR terecht. Althans, voor zover deze kosten niet door een voorliggende voorziening worden vergoed. Het doel daarbij is het voorkomen van sociaal isolement van deze kinderen, onder het motto: Alle kinderen doen mee. 1.3 Operationele doelstelling MIR brengt deze doelstelling in praktijk door: 1. Het verstrekken van bijdragen in geld of natura voor de deelname aan binnenen buitenschoolse activiteiten, een fiets, een computer, zwemlessen, en de contributie voor kunstzinnige, educatieve of recreatieve activiteiten, voor zover deze niet door een voorliggende voorziening, zoals het JSF, JCF, het Jeugdtegoed of enige andere instelling worden vergoed; 2. Het werven van subsidie en fondsmiddelen; 3. Het inzetten van vrijwilligers voor het afhandelen van de aanvragen; 4. Het verwijzen c.q. bemiddelen naar andere voorliggende voorzieningen, zoals de gemeente Rotterdam (Werk en Inkomen), het JSF, het JCF, de stichting Jarige Job, de Kledingbank, de Voedselbank of de Kringloopwinkel; en 5. Het signaleren van relevante sociale problemen en ontwikkelingen aan de (lokale) overheid. Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 4

5 1.4 Sociaal isolement onder kinderen Sociaal isolement bij kinderen wordt in een in 2010 door het Sociaal en Cultureel Planbureau uitgebracht onderzoeksrapport Sociale Uitsluiting bij kinderen: Omvang en Achtergronden 1 gezien als een verschijnsel met vier dimensies: 1. Onvoldoende sociale participatie, wat inhoudt dat men onvoldoende deelneemt aan sociale netwerken (o.m. in de vrije tijd), dat men weinig contacten met anderen onderhoudt en een geringe sociale betrokkenheid kent; 2. Onvoldoende normatieve integratie, wat neerkomt op het niet naleven van de centrale normen in de maatschappij; 3. Onvoldoende toegang tot sociale grondrechten, wat betekent dat men niet kan beschikken over toereikende gezondheidszorg, onderwijs en een goede leefomgeving; en 4. Materiële deprivatie, wat duidt op de financiële tekorten die mensen feitelijk ervaren wanneer zij hun situatie afzetten tegen de geldende maatschappelijke standaard; het is theoretisch verwant met, maar niet gelijk aan een tekortschietend inkomen c.q. armoede. Wat sociaal isolement onder kinderen in de praktijk kan betekenen wordt meer in concreto beschreven in een recent door het CBS uitgebracht onderzoeksrapport 2 : Kinderen uit een laag-inkomensgezin gaan minder vaak uit dan kinderen met rijkere ouders. Ze sporten minder, volgen minder vaak muziekles en gaan minder vaak een dagje naar de speeltuin. Die activiteiten buiten de deur kosten namelijk geld, reden waarom deze kinderen volgens hun ouders minder vaak aan deze activiteiten mee kunnen doen. Kinderen uit een laag-inkomensgezin nodigen ook minder vaak vrienden uit, bijvoorbeeld voor een verjaardag, om te spelen of te blijven eten, dan andere kinderen (88 versus 98 procent). Ruim een op de tien kinderen met een laag inkomen moet ook schoolactiviteiten waarvoor een eigen bijdrage nodig is zoals een schoolreis aan zich voorbij laten gaan. Bij kinderen met een hoger inkomen is die deelname vrijwel 100 procent. Ook zijn in een laag-inkomensgezin, anders dan in de overige gezinnen, niet altijd kinderboeken aanwezig. De geringere participatiegraad per activiteit van kinderen in armoede komt ook duidelijker tot uitdrukking door de tabel uit het eerder aangehaalde SCP-rapport Sociale Uitsluiting bij kinderen: Omvang en Achtergronden, die in de bijlage is opgenomen. Overeenkomstig haar doelstelling richt MIR haar activiteiten in deze planperiode louter op de bestrijding van sociaal isolement en materiële deprivatie, als in deze paragraaf is beschreven onder ad 1 en ad Kinderen in armoede, definitie armoedegrens Het beleid van MIR is gericht op de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting onder kinderen. De vraag is wanneer kinderen geacht worden in armoede te verkeren? Dat is niet eenvoudig te bepalen. Voor de hand ligt dat van armoede sprake is wanneer de inkomens- en vermogenspositie van het huishouden waartoe het kind behoort beneden een bepaalde grens ligt. 1 Sociale uitsluiting bij kinderen: omvang en achtergronden; SCP april 2010, ISBN Armoede en sociale uitsluiting; CBS 2015, ISBN Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 5

6 Maar daarvoor worden in Nederland verschillende definities gehanteerd. Zo gebruikt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de zogenaamde lageinkomensgrens, gebaseerd op de (geïndexeerde) bijstandsuitkering voor een alleenstaande in Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) hanteert daarentegen het niet-veelmaar-toereikendcriterium, dat uitgaat van een bedrag voor de basisbehoeften, vermeerderd met enkele kosten voor sociale participatie. De Europese Unie houdt er weer een ander, meer kwalitatief georiënteerd criterium op na. En de gemeenten hanteren bij de uitvoering van het lokale armoedebeleid wisselend 100%, 110%, 120% of soms wel 130% van het sociaal minimum. Soms kent één gemeente zelfs verschillende grenzen tegelijk. Zo hanteert de gemeente Rotterdam een inkomensgrens van 110% aan voor het Jeugd-tegoed, maar voor de RotterdamPas ook een onderdeel van het armoedebeleid 120%. 1.6 Door MIR gehanteerde armoedegrens en toegestaan vermogen Ook MIR heeft tot op heden altijd een inkomensgrens van 120% van het sociaal minimum (WML) aangehouden. En er is geen reden dit beleid voor de komende planperiode te wijzigen. Reden voor dit beleid is dat een inkomen tot 120% WML geen vetpot is, maar vooral ook dat met deze inkomensgrens de negatieve werking van de armoedeval enigszins wordt tegen gegaan. Bij een geringe inkomensstijging tot iets boven het minimum inkomen, bijv. door werkaanvaarding, worden allerlei toeslagen en financiële faciliteiten immers onmiddellijk verlaagd of zelfs geheel vervallen verklaard zoals bijv. de automatische kwijtschelding van gemeentelijke heffingen. De inkomensstijging wordt daardoor weer volledig of grotendeels teniet gedaan. Het is dan extra sneu als dan ook nog eens de bijdragen en voorzieningen van MIR zouden komen te vervallen Er is een uitzondering op dit criterium, namelijk voor kinderen van ouders die zijn toegelaten tot de schuldsanering en inkomensbeheer. Hoewel hun bruto inkomen veel hoger kan zijn dan 120% WML worden deze huishoudens door het regime van de schuldsanering drie tot vijf jaar terug geworpen op een besteedbaar inkomen dat beneden de bijstandsnorm ligt. MIR wil deze kinderen niet de dupe laten worden van de financiële malaise van hun ouders. Bij een laag inkomen is meestal sprake van de afwezigheid van een financieel vermogen. Volgens het CBS bezat een huishouden met een laag inkomen op 1 januari 2013 een vermogen van gemiddeld 1.000,--. Toch is een gering vermogen niet vanzelfsprekend; ook het tegendeel komt voor. Zo heeft volgens hetzelfde onderzoek van het CBS 14% van de huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens een vermogen tussen 2.500,-- en de ,-- euro. En bij 7% gaat het om een vermogen van ,-- tot ,--. Zo n 12% heeft zelfs een vermogen van ,-- of meer. Ondanks een laag inkomen kan bij aanwezigheid van een aanzienlijk vermogen bezwaarlijk worden gesproken van een armoedesituatie. Daarom hanteert MIR bij de beoordeling van een aanvraag in geval van aanwezigheid van vermogen, dezelfde grenzen als in de Participatiewet (art. 34) worden aangehouden. Wanneer de aanvrager een uitkering ingevolge de Participatiewet geniet wordt aangenomen dat dit criterium wordt voldaan. Bij andersoortige inkomsten wordt door MIR zelf een onderzoek naar de hoogte van eventueel aanwezig vermogen ingesteld. Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 6

7 1.7 Doelgroep: definitie en omvang MIR stelt zich ten doel de armoede en het sociaal isolement te bestrijden onder kinderen. Het gaat daarbij om kinderen uit Rotterdam. De hulp aan kinderen uit andere (rand)gemeenten is vooralsnog uitgesloten. Het gaat niet om alle kinderen. De bovengrens ligt bij het 18 e levensjaar het bereiken van de meerderjarigheidsgrens. Als ondergrens wordt door MIR de leeftijd van 4 jaar aangehouden. De overweging hierbij is dat kinderen in de eerste vier jaar van hun leven in het algemeen geen gevaar op sociale uitsluiting lopen. Zij verblijven immers thuis of gaan naar de opvang of peuterspeelzaal. Verder zijn aan hun sociale participatie en omgang met leeftijdgenootjes geen (noemenswaardige) extra kosten verbonden. Vandaar dat de doelgroep is en blijft bepaald op Rotterdamse kinderen van 4 tot en met 17 jaar. Het blijkt niet eenvoudig om de omvang van deze doelgroep met enige precisie vast te stellen. Weliswaar wordt door CBS en SCP berekend hoeveel kinderen er in Nederland zijn en of dit aantal daalt of stijgt. Volgens het CBS zou het in 2014 om kinderen gaan, die als gevolg van een laag inkomen van hun ouders kans lopen op armoede, waarvan die langdurig van een dergelijk laag inkomen moeten rondkomen. Maar op stedelijk niveau worden door het CBS helaas geen gegevens en aantallen kinderen in armoede verstrekt. Zoals eerder vermeld worden daarbij door CBS en SCP bovendien andere definities gehanteerd dan MIR doet. Het enige onderzoeksrapport dat een bruikbare indicatie verschaft omtrent de omvang van de doelgroep is de Armoedemonitor 3 van de gemeente Rotterdam. De omvang van de groep kinderen uit huishoudens met een inkomen tot 120% WML wordt daarin becijferd op kinderen. Hierin zijn evenwel tevens de kinderen van 0-4 jaar begrepen, die MIR om eerder omschreven redenen uitsluit. Het aantal is dus so wie so x-duizend te hoog. Een ander aan te voeren bezwaar tegen dit aantal is dat het hier om een cijfer gaat dat gebaseerd is op een CBS-onderzoek uit Het getal lijkt dus nogal gedateerd. Ook wordt een statisch beeld gesuggereerd, terwijl deze groep huishoudens en daarmee hun kinderen in werkelijkheid voortdurend van omvang en samenstelling wijzigt. Er komen huishoudens bij door ziekte, werkloosheid, immigratie e.d. - en er vallen huishoudens af, door werkaanvaarding, loonsverhoging enz. Op grond van al deze overwegingen en rekening houdend met de gevolgen van de achterliggende economische crisis wordt de omvang van de doelgroep van MIR volgens een educated guess gepresumeerd op ruim kinderen. Dit is ook de doelgroep-omvang waar MIR voor de komende planperiode vanuit gaat. 3 Monitor lage inkomens Rotterdam SWA 2010 Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 7

8 2. Organisatie MIR is een onafhankelijke, private stichting met het organisatiemodel: bestuur coördinator bureau - vrijwilligers. 2.1 Het bureau en de staf Op het bureau werken drie professionele parttime medewerkers en 10 à 12 vrijwillige intermediairs, onder leiding van een coördinator. De coördinator is verantwoordelijk voor de uitvoering van het bestuursbeleid en de dagelijkse organisatie, coördinatie, werkzaamheden en gang van zaken op het bureau. De medewerkers zijn belast met de controle en afwikkeling van de aanvragen en overige voorkomende administratieve werkzaamheden. In de planperiode zullen twee medewerkers de pensioengerechtigde leeftijd bereiken en tegen die tijd vervangen moeten worden. Voor de professionele staf hanteert MIR een eigen personeelsbeleid. De cao- Welzijn wordt niet gevolgd; daartoe bestaat geen wettelijke verplichting. Zo nodig wordt deze cao als referentiebron gebruikt, zoals voor de salarisschalen en de vakantiedagen. Inflatiecorrectie en eindejaarsuitkering hangen af van de budgettaire mogelijkheden van de stichting. Het bestuur zet in op permanente educatie van zijn medewerk(st)ers. Dat twee medewerksters van scholing af zien heeft te maken met het naderen van de pensioengerechtigde leeftijd; de derde opteert voor een andere, nietarbeidsgerelateerde opleiding. Het bestuur ziet geen reden of aanleiding dit beleid in de planperiode te wijzigen. 2.2 Intermediairs Conform de statutaire doelstelling van MIR is en blijft het werken met vrijwilligers als intermediair een belangrijk onderdeel van de formule van MIR. De intermediairs bezoeken de gezinnen in de thuissituatie, waar in de eigen vertrouwde omgeving de problemen in kaart gebracht kunnen worden en de aanvraag kan worden afgehandeld. De werkwijze van MIR is op deze manier zo laagdrempelig mogelijk. De vrijwilligers worden direct door de coördinator aangestuurd. Er is sprake van permanente scholing middels de tweemaandelijkse bijeenkomsten, waar intermediairs en de coördinator ervaringen uitwisselen en van elkaar leren. Tevens worden regelmatig sprekers van verschillende maatschappelijke organisaties voor de intermediairbijeenkomsten uitgenodigd. De vrijwilligers zijn merendeels afkomstig uit de doelgroep en krijgen de gelegenheid om via MIR werkervaring op te doen, waardoor zij mogelijk een betere positie op de arbeidsmarkt kunnen innemen. Zij ontvangen een onkostenvergoeding per afgehandeld huisbezoek, binnen de grenzen van de regels van de Belastingdienst. De vrijwilligers zijn zelf verantwoordelijk voor de eventuele verantwoording aan de Belastingdienst of uitkeringsorganisatie. 2.3 Bestuur Het bestuur bepaalt het beleid, vertegenwoordigt de stichting op bestuurlijk niveau en draagt de eindverantwoordelijkheid. MIR heeft een vijf leden tellend bestuur, bestaande uit een voorzitter, secretaris en penningmeester en twee leden. Het bestuur ontvangt voor zijn werkzaamheden voor de stichting geen vergoeding of vacatiegeld. De bestuursleden hebben ieder op zich van het recht van een dergelijke vergoeding ten behoeve van de stichting afgezien. Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 8

9 Het Rooster van Aftreden is thans als volgt: Aftreden/Herbenoeming Naam Functie Benoeming Dhr. F.L. Hooning Voorzitter Mevr. K.S. Lagendaal Secretaris Dhr. J. Vreugdenhil Penningmeester Mevr. J.H. van Dam-Lely Lid Dhr. P. Burggraaf Lid Schema 1 Statutair (art. 5 lid 1) kan een bestuurslid slechts twee keer worden herbenoemd, hetgeen inhoudt dat de maximale zittingstermijn van de voorzitter per 5 april 2018 expireert. Zijn opvolging zal tijdig in gang worden gezet. 2.4 Organisatieveranderingen en -ontwikkelingen MIR is een kleine, professioneel aangestuurde vrijwilligersorganisatie die jaarlijks ca kinderen met hulp en bemiddeling weet te bereiken. Inclusief de afwijzingen komt dit neer op ongeveer behandelde aanvragen per jaar. De organisatie benadert met deze aantallen de grens van haar mogelijkheden. Het is voor MIR namelijk onmogelijk alle ca Rotterdamse kinderen te helpen. Daarvoor ontbreken zowel de financiële middelen voor de hulpvraag (zo n 7,5 mln. per jaar) als voor de daarmee samenhangende personeels- en organisatiekosten (op basis van aanvragen te schatten op ca. 0,9 mln. per jaar). Bovendien zou het gemengde professionele-/vrijwilligers karakter van de organisatie bij een dergelijke noodzakelijke uitbreiding verdwijnen, wat het bestuur zou betreuren. Voorts worden op dit moment geen nieuwe, verstrekkende ontwikkelingen verwacht die anderszins van invloed op de organisatiestructuur zullen zijn. Daarom ziet het huidige bestuur voorshands geen reden of aanleiding om in de planperiode in de opzet en omvang van de MIR-organisatie of in het personeelsbeleid wijzigingen te entameren. Uiteraard kan op deze opvatting bij voortschrijdend inzicht en nieuwe ontwikkelingen altijd worden teruggekomen. 2.5 Investeringsprogramma Binnen de komende vier jaar is de computer-hardware (5 werkstations) met randapparatuur afgeschreven. Het bestuur zal zich te zijner tijd buigen over de eventuele vervanging en de financiering daarvan. Hetzelfde geldt voor het kopieerapparaat. Dienaangaande loopt er nog een servicecontract tot 31 maart Wijziging van dit contract is mogelijk vanaf 1 april Algemeen Nut Beogende Instelling MIR staat bij de Belastingdienst geregistreerd als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI), waardoor over de ontvangen schenkingen en verstrekte bijdragen geen schenkingsrechten of inkomstenbelasting behoeft te worden afgedragen. Daarom ziet het bestuur ziet toe op het behoud van de ANBI-status, door aan alle eisen en bepalingen te voldoen, zoals onder andere de publicatie van een meerjarenbeleidsplan op de website. Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 9

10 3. Beleid; visie, uitgangspunten en bijdragebeleid 3.1 Ontwikkeling van het verstrekkingenbeleid Sedert 2000 helpt MIR toentertijd nog als de stichting Leergeld Rotterdam kinderen die door minvermogendheid van hun ouders maatschappelijk niet of niet voldoende kunnen participeren en in sociaal isolement dreigen te geraken. In 2000 bestond de hulp van MIR uit financiële ondersteuning voor een scala aan activiteiten en voorzieningen, zoals het lidmaatschap van een (sport)vereniging, de contributie van een culturele activiteit, de aanschaf van sportkleding en attributen, de huur of aanschaf van een muziekinstrument, schoolbenodigdheden, enzovoorts. Later werden aan dit pakket nog de verstrekking van een fiets en een tweedehands PC, alsmede de vergoeding van zwemlessen toegevoegd. Door verschillende ontwikkelingen en daarop volgende beleidsaanpassingen is het bijdragebeleid van MIR in de loop der tijd geëvolueerd tot het voorzieningenpakket anno nu. Deze ontwikkelen zijn: 1. In 2000 bestonden voor de doelgroep alleen de gemeentelijke Kindertoelageregeling en de voorzieningen van MIR. Door de oprichting van achtereenvolgens het JSF en het JCF en de vervanging van de Kindertoelageregeling in 2015 door het Jeugd-tegoed heeft MIR haar verstrekkingenbeleid op deze veranderingen afgestemd. Door de voorzieningen van JSF en JCF was de verstrekking door MIR van bijdragen voor sportieve en culturele activiteiten immers niet langer nodig. Anders zouden deze kinderen dubbel geholpen worden. Hetzelfde geldt voor de voorzieningen uit hoofde van het Jeugdtegoed. 2. Door de voorzieningen van JSF, JCF en het Jeugd-tegoed kon door MIR geld worden uitgespaard, wat op zijn beurt weer ruimte bood om nieuwe noodzakelijke voorzieningen te bekostigen. Zo is recentelijk besloten nu de Kindertoelageregeling is komen te vervallen de kosten van schoolreisjes en schoolbenodigdheden weer te gaan vergoeden, voor zover deze niet uit de bijzondere bijstand, het schoolfonds of anderszins kunnen worden bestreden. 3. Een andere omstandigheid die heeft bijgedragen aan wijzigingen in het voorzieningenpakket is de grote toename van het aantal aanvragen, waardoor MIR zich in 2015 genoodzaakt heeft gezien het voorzieningenniveau te mitigeren. Zo is bijv. besloten het aantal jaren dat een bijdrage kan worden aangevraagd te beperken tot vijf en het maximaal aantal fietsen te begrenzen tot één per kind en tot maximaal één kind per gezin per jaar Beleidsuitgangspunten Het voorzieningenpakket van MIR anno 2016 vormt de basis voor het beleid in de aanstaande planperiode Voor de vaststelling van dit bijdragebeleid hanteert MIR een aantal uitgangspunten, te weten: 1. MIR is een kleine, flexibele, snel werkende, niet-bureaucratische organisatie. Het bestuur wenst de organisatie niet uit te breiden of te laten groeien. De kinderen staan voorop; niet de organisatie. MIR wil zoveel mogelijk kinderen helpen. Voor Rotterdam wordt de omvang van de doelgroep becijferd op tenminste kinderen. Gezien de bevolkingssamenstelling in Rotterdam wordt niet verwacht dat deze doelgroep snel zal afnemen; eerder zal de omvang door de komst van statushouders groeien. Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 10

11 2. Een dergelijke groep is onmogelijk in zijn totale omvang te helpen. Daartoe ontbreken gewoonweg de noodzakelijke financiële middelen. Aanspraak op voorzieningen van MIR wordt daarom begrensd, evenals het aantal te behandelen hulpvragen dat geconsolideerd wordt op het niveau van Teneinde zoveel mogelijk kinderen van de voorzieningen te laten profiteren en te voorkomen dat kinderen een dubbele vergoeding voor dezelfde activiteit of voorziening ontvangen voert MIR een complementair beleid. Het beleid wordt afgestemd op voorzieningen die door JSF, JCF, Jeugd-tegoed of enig andere voorliggende voorziening worden geboden. 3.3 Bijdragebeleid voor Op grond van vorenstaande beleidsoverwegingen heeft het bestuur van MIR het voorzieningenpakket voor de planperiode als volgt vastgesteld: 1. MIR verstrekt een vergoeding voor de kosten van contributie van een vereniging, attributen en kleding voor een culturele activiteit, zwemlessen, schoolbenodigdheden, schoolreisjes en een fiets of PC. Zulks voor zover deze kosten niet worden vergoed door JSF, JCF, vanuit het Jeugd-tegoed of enig andere voorliggende voorziening. 2. Een kind mag per 12 maanden 1 aanvraag indienen tot een maximumbedrag van 225,-- en voor cultuur tot een maximum van 450,--. Het aantal jaren dat huishoudens van de stichting MIR een financiële bijdrage voor hun kinderen kunnen krijgen wordt beperkt tot 5 jaar. 3. Per kind, dat het voortgezet onderwijs bezoekt, wordt eenmaal een fiets verstrekt. In een jaar wordt per gezin maximaal 1 fiets verschaft. 4. Per gezin wordt slechts eenmaal een 2 e hands computer verstrekt. 5. Voor hetzelfde kind kan in hetzelfde kalenderjaar niet een fiets én een computer worden aangevraagd. 6. Met uitzondering van de zwemlessen worden alle aanvragen om vergoeding van contributie van een sportvereniging doorverwezen naar het JSF. Zwemlessen worden niet door JSF vergoed 7. Bij de verstrekking van een fiets of computer wordt een eenmalige financiële bijdrage gevraagd van 25,--, zulks mede om de eigen verantwoordelijkheid bij de aanschaf te bevorderen. De totaalopbrengst van deze bijdragen wordt aangewend voor de dekking van de organisatiekosten. De bijdrage wordt niet gevraagd aan gezinnen die in de schuldsanering zitten. 3.4 Nadere explicitering van (enkele items in) het bijdragebeleid Ten aanzien van een aantal voorzieningen moet een restrictie worden aangegeven. 1. Schoolreisjes en schoolbenodigdheden Schoolbenodigdheden worden vergoed via het Jeugd-tegoed en voor verplichte schoolreisjes naar het buitenland kan een beroep op de bijzondere bijstand worden gedaan. Voor het Jeugd-tegoed geldt een maximum inkomen van maximaal 110% van het sociaal minimum en voor de bijzondere bijstand wordt als inkomensgrens het zogenaamde Toetsingsinkomen aangehouden. Dit impliceert dat MIR voor deze voorzieningen slechts financiële hulp biedt wanneer de ouders een inkomen genieten dat hoger is dan 110% van het sociaal minimum c.q. het toetsingsinkomen, maar niet meer dan 120% WML. Wat de schoolreisjes betreft geldt verder als voorwaarde dat er geen beroep op een schoolfonds o.i.d. kan worden gedaan. De criteria op grond waarvan een vergoeding voor schoolreisjes verstrekt kan worden dienen voor 2017 nog nader te worden uitgewerkt en vastgesteld. Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 11

12 2. Zwemlessen Het aantal bijdragen voor het volgen van zwemlessen stijgt al jaren en beweegt zich op het niveau van ruim per jaar. Hiermee is een bedrag gemoeid van ca ,-- op jaarbasis. Op verzoek van de gemeente zullen in de planperiode de mogelijkheden worden onderzocht om de vergoeding van zwemlessen door MIR in te zetten voor die armlastige kinderen die na afloop van het schoolzwemmen en de daarop volgende vangnetregeling nog geen zwemdiploma hebben behaald. Het huidige beleid terzake zou daardoor geheel of deels kunnen komen te vervallen. 3. Personal computers Binnen het huidige voorzieningenbeleid wordt per gezin een 2 e hands computer verstrekt. De vraag naar laptop PC s neemt evenwel hand over hand toe. Dit geldt vooral voor de kinderen in de hogere groepen van het basisonderwijs en leerlingen van het middelbaar onderwijs. Zij hebben de PC s nodig voor school en het maken van werkstukken en dergelijke. Het voordeel van het gebruik van een laptop boven een desktop PC daarbij is dat deze veel mobieler, flexibeler en gebruiksvriendelijker is. In de planperiode zal de behoefte aan laptop computers en de mogelijkheid tot verstrekking en financiering van dit soort (2 e hands) PC s nader worden onderzocht. 4. Ontwikkeling Nieuw beleid Voorts zal in de komende planperiode, in overleg met externe betrokkenen, de relevantie van het huidige voorzieningenbeleid worden geëvalueerd en de eventuele behoefte aan andere, nieuwe voorzieningen worden onderzocht. Onder alle voorbehoud kan hierbij bijvoorbeeld worden gedacht aan specifieke schoolkosten, bijles, huiswerkbegeleiding, enzovoorts. Uiteraard is het niet de bedoeling dat MIR kosten van voorzieningen voor haar rekening gaat nemen die eigenlijk tot de wettelijke taak van de overheid behoren. 3.5 Kwantitatieve doelstelling Zoals uit grafiek 1 (zie pagina 13) blijkt is het aantal aanvragen de afgelopen jaren fors toegenomen. De MIR-organisatie heeft met de jaarlijkse verwerking van ca aanvragen de grenzen van haar kunnen wel min of meer bereikt. Daarom, en door de onder 3.2 geformuleerde uitgangspunten wordt de kwantitatieve doelstelling voor de periode van gefixeerd op het niveau 2015, te weten aanvragen. Daarbij gaat het om ca kinderen uit gezinnen. Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 12

13 Aanvragen Aanvragen Toegewezen Afgewezen Doorverwezen Lineair (Aanvragen) Grafiek 1 Deze te behandelen aanvragen worden op grond van empirische gegevens als volgt gespecificeerd: Te behandelen aanvragen: Per jaar Te honoreren aanvragen Af te wijzen aanvragen 750 Door te verwijzen aanvragen Totaal Schema 2 Deze te honoreren aanvragen zijn op basis van het vigerende voorzieningenbeleid als volgt te verbijzonderen : Te honoreren aanvragen: Aantal Kosten Computers ,-- Fietsen ,-- Contributies voor scouting en clubs ,-- Zwemlessen ,-- Sportkleding/-attributen >110% <120% ,-- WML Kunstzinnige vorming niet via JCF 5 400,-- Ouderbijdrage Talent 5 800,-- Schoolbenodigdheden >110% <120% ,-- WML Schoolreisjes ,-- Overige aanvragen 5 200,-- Totaal ,-- Schema 3 MIR is ceteris paribus op deze doelstelling door subsidiegever en de fondsen af te rekenen. Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 13

14 4. Samenwerking en voorlichting 4.1 Binnengemeentelijke samenwerking met andere hulpverleningsinstellingen MIR is op het gebied van de bestrijding van sociaal isolement onder kinderen niet de enige actor op dit werkveld. Andere instellingen die zich mede op andere onderdelen voor dit doel inspannen zijn buiten de gemeente Rotterdam het JSF, het JCF en de stichting Jarige Job. Vanwege deze gezamenlijke doelstelling werkt MIR nauw met deze instellingen samen. Met circa doorbemiddelingen is MIR verreweg de belangrijkste intermediair voor JSF en JCF. Uitgangspunt van JSF en MIR is dat kinderen een maximale vergoeding van maximaal 225,-- per jaar kunnen krijgen, teneinde zoveel mogelijk kinderen te kunnen helpen. Voor JCF is deze grens 450,-- per jaar. Samenwerking tussen JSF, JCF en MIR is derhalve van het grootste belang om te voorkomen dat kinderen meerdere voorzieningen krijgen vergoed en andere kinderen niets. Deze samenwerking verloopt helaas niet altijd even goed vooral met JSF. MIR zal zich in de komende planperiode blijven inspannen om de samenwerking te verbeteren en zo optimaal en coöperatief mogelijk te doen zijn, tot nut en voordeel van de doelgroep. Hiernaast werkt MIR nog samen met andere instellingen die actief zijn op het gebied van de armoedebestrijding, zoals de Kledingbank, de Kringloopwinkel, en de Voedselbank, waar cliënten vooral verwezen naar worden. Andere relevante, betrokken instellingen zijn de kerken, het maatschappelijk werk, Werk en Inkomen, Jeugdzorg en scholen. Aan deze instellingen wordt door MIR ook voorlichting gegeven, evenals deze organisaties medewerkers en intermediairs van MIR voorlichten. MIR staat open voor iedere vorm van samenwerking, die past binnen de doelstelling, het belang van de doelgroep bevordert of het werk makkelijker maakt. 4.2 Leergeld Nederland en lokale Leergeldstichtingen Hoewel MIR geen lid meer is van Leergeld Nederland werkt zij op operationeel niveau samen met andere lokale Leergeldstichtingen in Zuid-Holland, door kennis en ervaringen te delen. 4.3 Leveranciers Er bestaat een goede samenwerking met de leveranciers zoals Profbike en Halfords als leveranciers van de fietsen en de stichting KinderKomputerWereld (leverancier van de computers). Met de laatste zal worden onderzocht of in de toekomst tegen een acceptabele prijs laptopcomputers verstrekt kunnen worden. Niet uitgesloten is dat MIR daarvoor de markt op gaat. 4.4.Voorlichting Richting potentiële aanvragers is MIR terughoudend in haar promotieactiviteiten, simpelweg omdat de organisatie te klein is om in een stad met ruim inwoners en ca potentiële klanten (de kinderen) alle aanvragen voor haar rekening te kunnen nemen. De organisatie en de beschikbare middelen stellen grenzen aan verdere groei. Informatie aan cliënten over MIR wordt thans alleen verspreid door de gemeente Rotterdam door de Vraagwijzer en het Cluster Werk en Inkomen - en op specifiek uitgekozen plaatsen, zoals scholen, kerken, sportverenigingen en wijkgebouwen. Verder kunnen zij terecht op de website van MIR. Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 14

15 De enige, uitgebreide schriftelijke informatievoorziening is specifiek gericht op de charitatieve fondsen, met het oog op de verwerving van financiële bijdragen. Daarnaast verzorgt de stichting externe presentaties en neemt ze deel aan externe overlegvormen met fondsen, gemeentelijke instanties en andere organisaties die in hetzelfde werkgebied opereren. Mocht zich in deze situatie een verandering voordoen, dan kan het Communicatie en PR-beleid hierop worden aangepast. Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 15

16 5. Financiën 5.1 Meerjarenbegroting Het bestuur hanteert voor de planperiode een conservatieve en prudente meerjarenbegroting. Uitgegaan wordt van een jaarlijkse prijsinflatie van 0,25% en een stijging van de loonkosten met 0,6% (niveau 2015). Dit leidt vanaf 2018 tot een bescheiden tekort, dat normaliter binnen de exploitatie kan worden opgevangen. Meerjarenbegroting Jaar Uitgaven Organisatiekosten Personeelskosten Hulpvraag Totaal Inkomsten Subsidie Gem. Rotterdam Fondsbijdragen Eigen bijdragen cliënten Totaal Verschil +/ Schema 4 Separaat hiervan zal het bestuur zich in de planperiode moeten buigen over de uitwerking van een investeringsprogramma voor de vervanging van de bestaande computerapparatuur met randapparatuur (zie paragraaf 2.5 op pag. 9). 5.2 Subsidie en fondsen De verwachting is dat de bijdrage vanuit de gemeente Rotterdam voor de bureaukosten en de hulpvraag geconsolideerd zal blijven op het niveau van 2016, met hooguit een gering accres voor de stijging van lonen en prijzen. Fondsen zijn en blijven een belangrijke bron van inkomsten voor MIR, zonder welke MIR haar doelstelling niet goed zou kunnen realiseren. Tegelijk is de jaarlijkse opbrengst van de fondsenwerving moeilijk voorspelbaar. Veel fondsen verstrekken slechts eenmalig of voor periodes van maximaal 3 jaar een bijdrage. Ook is een impediment dat de meeste fondsen wel een financiële bijdrage willen verstrekken voor de realisatie van de doelstelling maar niet voor de noodzakelijk te maken organisatiekosten. MIR zal zich in de planperiode meer gaan richten op mogelijke sponsoring of andere financiële bijdragen vanuit het bedrijfsleven. In onderstaande grafiek wordt de ontwikkeling geschetst in de afgelopen jaren van de ontvangen subsidies en fondsbijdragen. Zoals gezegd laten de laatste een onregelmatige tendens zien. Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 16

17 Subsidie en fondsen Subsidie Fondsen Grafiek Kengetallen Het bestuur van MIR vindt het van het grootste belang de effectiviteit en de efficiency te bewaken. Het gaat hier immers om publieke, door overheid en fondsen geschonken middelen, waarmee zorgvuldig moet worden omgegaan. Een eenvoudig controlemiddel daarvoor is het gebruik van kengetallen. Uit de efficiencyratio, die de verhouding aangeeft tussen het bedrag van de verstrekte hulp en de daarvoor gemaakte kosten, blijkt dat MIR een steeds efficiënter werkende organisatie is. Voor elke euro aan verstrekte hulp werd in ,32 aan kosten gemaakt. In 2013 was dat nog 0,45. Daarbij tevens in aanmerking worden genomen dat ook de kosten die door MIR als intermediair worden gemaakt om kinderen te bemiddelen naar JSF en JCF in deze afweging begrepen zijn, maar niet de vergoedingen die die kinderen van deze instellingen ontvangen hebben. In werkelijkheid is de efficiencyratio dus nog gunstiger. 50,0% 45,0% 40,0% 35,0% 30,0% 25,0% 20,0% 15,0% 10,0% 5,0% 0,0% Efficiencyratio 45,0% 38,6% 36,3% 32,0% Grafiek 3 Nominaal werd blijkens het laatste verslagjaar (2015) 36,-- aan kosten per behandelde aanvraag gemaakt en 55,-- per toegekende aanvraag. Wat betreft de maximaal te verstrekken vergoeding houdt MIR een limiet aan van 225,-- per kind per jaar ( 450,-- per kind voor culturele activiteiten). Deze plafonds worden veelal niet gehaald. Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 17

18 Uit onderstaande grafiek blijkt dat in het laatste verslagjaar gemiddeld 172,-- per kind werd verstrekt. Wel lijkt er sprake te zijn van een stijgende tendens, doordat meer vergoedingen worden verstrekt voor zwemlessen. Kengetallen Gemiddeld toegekend bedrag Kosten per toegekende aanvraag Kosten per ingediende aanvraag Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 18

19 6. Samenvatting beleidsvoornemens Het bestuur van MIR vindt het van belang zijn beleidsvisie en voornemens voor de middellange termijn in een Meerjarenbeleidsplan neer te leggen. Niet alleen voor zichzelf, maar vooral ook voor genoemde geldschieters en alle overige relevante betrokkenen. In dit meerjarenplan wordt geschetst welk beleid dat MIR in de periode van wil voeren, het aantal hulpvragen dat wordt nagestreefd, de facilitaire en andere activiteiten die daartoe worden ondernomen, en hoe de (administratieve) organisatie daartoe wordt ingericht. Op basis van dit meerjarenbeleidsplan kunnen jaarlijks een werkplan (Jaarplan) en begroting worden opgesteld, waarin de concrete, operationele doelstellingen worden uitgewerkt, de activiteiten die daarvoor ondernomen moeten worden en welke inkomsten en uitgaven daartoe worden begroot. De in dit meerjarenplan beschreven beleidsvoornemens kunnen als volgt worden samengevat: 1. Overeenkomstig haar doelstelling richt MIR haar activiteiten in deze planperiode op de bestrijding van sociaal isolement en materiële deprivatie van Rotterdamse kinderen van 4 tot 18 jaar. 2. MIR heeft tot op heden altijd een inkomensgrens van 120% van het sociaal minimum (WML) aangehouden. Er is geen reden dit beleid voor de komende planperiode te wijzigen. 3. MIR hanteert bij de beoordeling van een aanvraag in geval van aanwezigheid van vermogen, dezelfde grenzen als in de Participatiewet (art. 34) worden aangehouden. 4. Op grond van een educated guess wordt de omvang van de doelgroep geraamd op kinderen. 5. Het bestuur zet in op permanente educatie van zijn medewerkers. 6. Statutair (art. 5 lid 1) kan een bestuurslid slechts twee keer worden herbenoemd, hetgeen inhoudt dat de maximale zittingstermijn van de voorzitter per 5 april 2018 expireert. Zijn opvolging zal tijdig in gang worden gezet. 7. Het bestuur ziet voorshands geen reden of aanleiding om in de planperiode in de opzet en omvang van de MIR-organisatie of in het personeelsbeleid wijzigingen te entameren. 8. Binnen de komende vier jaar is de computer-hardware (5 werkstations) met randapparatuur afgeschreven. Het bestuur zal zich te zijner tijd buigen over de eventuele vervanging en de financiering daarvan. 9. Wat de schoolreisjes betreft geldt verder als voorwaarde dat er geen schoolfonds is waar een beroep op kan worden gedaan. De criteria op grond waarvan een vergoeding voor schoolreisjes verstrekt kan worden dient nog nader te worden uitgewerkt en vastgesteld. 10. Op verzoek van de gemeente zullen in de planperiode de mogelijkheden worden onderzocht om de vergoeding van zwemlessen door MIR in te zetten voor die armlastige kinderen die na afloop van het schoolzwemmen en de daarop volgende vangnetregeling nog geen zwemdiploma hebben behaald. 11. In de planperiode zal de behoefte aan laptop computers en de mogelijkheid tot verstrekking en financiering van dit soort (2 e hands) PC s nader worden onderzocht. Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 19

20 12. Voorts zal in de komende planperiode, in overleg met externe betrokkenen, de relevantie van het huidige voorzieningenbeleid worden geëvalueerd en de eventuele behoefte worden onderzocht aan andere voorzieningen. Onder alle voorbehoud kan hierbij bijvoorbeeld worden gedacht aan specifieke schoolkosten, bijles, huiswerkbegeleiding, enzovoorts. 13. De kwantitatieve doelstelling voor de periode van wordt gefixeerd op het niveau 2015, te weten aanvragen. 14. Deze te behandelen aanvragen worden op grond van empirische gegevens als volgt gespecificeerd: Te behandelen aanvragen: Per jaar Te honoreren aanvragen Af te wijzen aanvragen 750 Door te verwijzen aanvragen Totaal MIR is ceteris paribus op deze doelstelling door subsidiegever en de fondsen af te rekenen. 16. MIR is op het gebied van de bestrijding van sociaal isolement onder kinderen niet de enige actor op dit werkveld. Andere instellingen die zich mede op andere onderdelen voor dit doel inspannen zijn buiten de gemeente Rotterdam het JSF, het JCF en de stichting Jarige Job. 17. Met de KinderKomputerWereld zal worden onderzocht of in de toekomst tegen een acceptabele prijs laptopcomputers verstrekt kunnen worden. Niet uitgesloten is dat MIR daarvoor de markt op gaat. 18. Het bestuur hanteert voor de planperiode een conservatieve en prudente meerjarenbegroting. Uitgegaan wordt van een jaarlijkse prijsinflatie van 0,25% en een stijging van de loonkosten met 0,6% (niveau 2015). 19. MIR zal zich in de planperiode meer gaan richten op mogelijke sponsoring of andere financiële bijdragen vanuit het bedrijfsleven. ********** Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 20

21 BIJLAGE Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 21

22 Sociale uitsluiting bij kinderen: omvang en achtergronden Bijlage AARD EN OMVANG SOCIALE UITSLUITING Mogelijke indicatoren van onvoldoende sociale participatie bij kinderen, naar leeftijdsgroep 5-7 jarigen 8-11 jarigen jarigen jarigen (n=420) (n=805) (n=553) 9n=444) Maatschappelijke deelname op januari 2008 zit niet op een sport of op zwemles zit niet op een hobbyclub, muziekles of andere vrijetijdsclub zit niet op scouting/jong Nederland doet niet of alleen soms aan extra bso-activiteiten doet niet of alleen soms aan buitenschoolse activiteiten doet niet of minder dan 1x per week aan sportactiviteiten van wijk-/ buurthuis of gemeente doet niet of minder dan 1x per week aan jeugdactiviteiten georganiseerd door kerk of moskee Speel- of ontmoetingsplekken in de buurt gaat (bijna) nooit naar een speeltuin gaat (bijna) nooit naar een pleintje, hoek van de straat of schoolplein gaat (bijna) nooit naar een park, speel- of voetbalveldje, speelplek met Speeltoestellen gaat (bijna) nooit naar een skate- of crossbaan gaat (bijna) nooit naar een jongerencentrum, buurthuis, wijkcentrum of dorpshuis Uitstapjes gaat (bijna) nooit naar een bioscoop gaat (bijna) nooit naar een pretpark gaat (bijna) nooit naar een kermis gaat (bijna) nooit naar een speeltuin waarvoor je moet betalend gaat (bijna) nooit naar een dierentuin gaat (bijna) nooit naar een bowlingbaan gaat (bijna) nooit naar een museum gaat (bijna) nooit naar een ijsbaan gaat (bijna) nooit naar een café gaat (bijna) nooit naar theater, schouwburg of concertzaal gaat (bijna) nooit naar een muziekfestival of popconcert gaat (bijna) nooit naar een discotheek gaat (bijna) nooit naar een circus gaat (bijna) nooit naar een kartbaan, paintball of lasergame gaat (bijna) nooit naar een klimhal gaat (bijna) nooit naar een buurthuis of jongerencentrum Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 22

23 Mogelijke indicatoren van onvoldoende sociale participatie bij kinderen, naar leeftijdsgroep Vakantie 5-7 jarigen 8-11 jarigen jarigen jarigen (n=420) (n=805) (n=553) 9n=444) is afgelopen zomer niet op vakantie geweest is afgelopen zomer niet op kamp geweest heeft afgelopen zomer niet meegedaan aan een jeugdvakantieweek Contact met vrienden en familie komt nooit bij vriend(inn)en thuis gaat nooit naar verjaardagen van vriend(inn)en nodigt nooit vriend(inn)en uit thuis heeft geen vriend(inn)en uitgenodigd voor zijn/haar laatste verjaardag heeft geen of alleen één echt goede vriend(in) vindt dat hij/zij niet genoeg goede vriend(inn)en heeft heeft minder dan 1x per week contact met familie (buiten gezin) Contact via internet t (bijna) nooit msn t (bijna) nooit zit (bijna) nooit op Hyves of andere profielsite chat (bijna) nooit = Deze indicator geldt niet voor kinderen uit de desbetreffende leeftijdsgroep. Bron: scp (asouk 08) Meerjarenbeleidsplan Stichting Meedoen in Rotterdam 23