Analyse voor Spontane Taal bij Afasie

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Analyse voor Spontane Taal bij Afasie"

Transcriptie

1 Analyse voor Spontane Taal bij Afasie Een onderzoek naar de toegevoegde waarde van het inbrengen van nieuwe kwantitatieve maten in het bestaande protocol van de ASTA MA scriptie Neurolinguïstiek Rijksuniversiteit Groningen Student: Wencke Dirksen Studentnummer: S Scriptiebegeleider: dr. R. Jonkers Augustus 2015

2

3 Inhoudsopgave 1. Inleiding 1 2. Achtergrond Voorzetsel (prepositie) Bijvoeglijk naamwoord (adjectief) Bijwoord (adverbium) Modaal (hulp)werkwoord Koppelwerkwoord Bijzin Methode Proefpersonen Materiaal Procedure Data analyse Betrouwbaarheid Statische analyse Resultaten Beschrijvende statistiek Statische analyse Betrouwbaarheid Discussie Conclusie en aanbevelingen Literatuurlijst Bijlage 35 Bijlage 1 Protocol ASTA 35 Bijlage 2 Individuele scores groep met afasiepatiënten 46 Bijlage 3 Gegevens controlegroep 47

4 Inleiding Een stoornis in de spontane taal is het meest opvallende kenmerk van een afasie (Van der Scheer, 2009; Vermeulen & Bastiaanse, 1984). Dit is vooral merkbaar bij het productieve taalgebruik, maar ook de receptieve vaardigheden kunnen gestoord zijn (Niewold, 2006). De spontane taal bepaalt het functioneren in het dagelijks leven. Vooruitgang in de spontane taal is dan ook een belangrijk therapiedoel. Daarnaast kan het een indicator zijn voor het herstel (Prins, Snow & Wagenaar, 1978). Vermeulen, Bastiaanse en Van Wageningen (1989) geven zelfs aan dat het noodzakelijk is om spontane taal te onderzoeken om de aanwezigheid van een afasie te bepalen en de verschillende typen afasie te kunnen onderscheiden. Spontane taal kan zowel kwantitatief als kwalitatief beoordeeld worden (Van der Scheer, 2009). Voordat de spontane taal verder in deze onderhavige studie wordt besproken, is het noodzakelijk om duidelijk te maken welke vorm van spontane taal wordt aangehouden. In de literatuur wordt er namelijk een onderscheid gemaakt tussen semi-spontane taal en spontane taal (Niewold, 2006; Van der Scheer, 2009). Semi-spontane taal wordt gezien als spontane taal welke uitgelokt wordt bij het vertellen van een verhaal naar aanleiding van een reeks plaatjes of het navertellen van bijvoorbeeld een sprookje (Niewold, 2006). In de onderhavige studie wordt spontane taal gezien als taal welke uitgelokt wordt door het stellen van open vragen waarbij de afasiepatiënt zoveel mogelijk kan praten (Van der Scheer, 2009) Het beoordelen van de spontane taal wordt al langer uitgevoerd door middel van bijvoorbeeld een beoordelingsschaal. Deze schalen maken vaak deel uit van een gestandaardiseerde testbatterij voor afasie. Buiten Nederland wordt meestal de Boston Diagnostic Aphasia Examination (BDAE; Goodglass & Kaplan, 2000) of de Western Aphasia Battery (WAB; Kertesz, 1982) gebruikt. In Nederland wordt veelal gebruik gemaakt van de Comprehensive Aphasia Test (CAT-NL; Visch-Brink, Vandenborre, Jung de Smet & Mariën, 2014) of de Akense Afasie Test (AAT; Graetz, de Bleser & Willmes, 1992). In de CAT-NL wordt zowel het mondelinge als het schriftelijk taalgebruik onderzocht. In beide subtesten 1

5 wordt aan de afasiepatiënt gevraagd om een complexe afbeelding te beschrijven. Deze subtest heeft als doel om een onderscheid te maken tussen afasie en spontane taal van gezonde sprekers. Hierbij worden er 5 aspecten beoordeeld: correcte lexicale woorden, incorrecte lexicale woorden, syntactische correctheid, grammaticale correctheid en het spreektempo. Het schriftelijk taalgebruik geeft tevens inzicht in de morfosyntactische vaardigheden van de afasiepatiënt (Visch-Brink et al., 2014). In de AAT wordt de spontane taal beoordeeld door middel van een beoordelingsschaal. De onderzoeker beoordeelt de spontane taal van een afasiepatiënt op de volgende punten: communicatief gedrag, articulatie en prosodie, geautomatiseerde taal, semantische structuur, fonematische structuur en syntactische structuur (Graetz et al., 1992). Het beoordelen van spontane taal via een beoordelingsschaal is erg subjectief. In de CAT-NL zijn er zelfs geen normen waarmee het spontane taalgebruik van een afasiepatiënt vergeleken kan worden. Niewold (2006) geeft aan dat een oordeel via een beoordelingsschaal, zoals in de AAT (Graetz et al., 1992), te subjectief is en dat de betrouwbaarheid laag is. Naast deze subjectieve manieren om de spontane taal van een afasiepatiënt te beoordelen, wordt er in Nederland in de klinische praktijk en in onderzoek ook een protocol gebruikt, waarmee men de spontane taal juist objectief kan beoordelen. Het gaat hierbij om de Analyse voor Spontane Taal bij Afasie (ASTA; Boxum, Van der Scheer, Zwaga, 2013). De ASTA is voor een groot deel gebaseerd op een onderzoek van Vermeulen en Bastiaanse (1984). De onderzoekers hebben een kwantitatieve factoranalyse opgezet om de spontane taal van een afasiepatiënt te kunnen beschrijven en in kaart te kunnen brengen. Deze analyse omvatte in totaal achttien maten. Het ging hierbij om syntactische, fonologische, lexicale en articulatorische aspecten van de taal. Met deze analyse probeerden de onderzoekers vast te stellen welke maten sterk correleren met elkaar en welke maten juist een zwakke correlatie hebben. De achttien maten hebben zij onderverdeeld in vijf factoren. Tabel 1 geeft een overzicht van deze factoren. 2

6 Factor Maten 1. Syntactische vaardigheid MLU Voegwoorden Hulpwerkwoorden Spreektempo 2. Fonologische fouten Literale parafasieën 3. Jargon Neologismen Irrelevante parafasieën Benoemen 4. Articulatorische problemen Seconden onverstaanbaar Literale perseveraties Articulatie 5. Vocabulaire Voorzetsels Lege woorden TTR inhoudswoorden Tabel 1: Maten uit de Factoranalyse van de spontane taal van afasiepatiënten (Vermeulen en Bastiaanse, 1984) Vermeulen en Bastiaanse (1984) probeerden door middel van de factoranalyse te onderzoeken welke van de achttien maten het beste een factor representeert. Het zou namelijk een enorm tijdrovend proces zijn om alle achttien maten bij elke afasiepatiënt te beoordelen. Zij stelden echter vast dat het tamelijk lastig was om een bruikbaar beschrijvingssysteem te maken op basis van de maten. Toch doen de onderzoekers enkele uitspraken. Zo zou de MLU een goede maat zijn die de factor syntactische vaardigheid kan vertegenwoordigen. Op basis van het onderzoek van Vermeulen en Bastiaanse (1984) is er in samenspraak met de Vereniging voor Klinische Linguïstiek (VKL) de ASTA (Boxum et al., 2013) opgesteld. In 2005 is het eerste protocol van de ASTA uitgekomen. Sindsdien is het protocol enkele keren herzien. Van der Scheer heeft in 2009 een onderzoek gedaan naar de 3

7 betrouwbaarheid van de ASTA en haar normen. Haar onderzoek geeft aan dat de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid erg hoog is. Bovendien geeft zij aan dat er geen invloed is van leeftijd, geslacht of opleiding op de huidige normen. Dit geeft direct een hoge meerwaarde aan van de ASTA. Niewold (2006) geeft namelijk aan dat het beoordelen van de spontane taal via een beoordelingsschaal een lage betrouwbaarheid heeft. Daarnaast richt de ASTA (Boxum et al., 2013) zich op de onderliggende stoornissen die ten grondslag liggen aan de afasie. Hierop kan de therapie worden afgesteld. Al eerder is gezegd dat de doelstelling van de afasiepatiënt vaak neer komt op het voeren van een gesprek. De ASTA (Boxum et al., 2013) richt zich hier juist op, doordat de interviewvragen gericht zijn op een gesprek in het dagelijks leven. Op dit moment beoordeelt de ASTA de spontane taal op een kwantitatieve manier. Van der Scheer (2009) geeft in haar onderzoek enkele aanbevelingen voor verder onderzoek. Alle kwantitatieve maten die Van der Scheer (2009) in haar onderzoek heeft onderzocht, hebben een goede betrouwbaarheid. De maat bijzinnen en de finietheidsindex moeten wel met enige voorzichtigheid gehanteerd worden. Deze maten hadden de laagste interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en blijkbaar zijn deze maten moeilijker te scoren dan andere maten. Bovendien geeft Van der Scheer (2009) aan dat er mogelijkheden zijn om maten aan te vullen. Voorzetsels zijn niet meegenomen in haar onderzoek, omdat het produceren hiervan maar een klein onderdeel is van de syntactische analyse. Wel valt er vaak op dat een afasiepatiënt verkeerde voorzetsels gebruikt of deze weglaat. Bennis, Prins en Vermeulen (1983) maken onderscheid tussen verschillende soorten voorzetsels, namelijk syntactische voorzetels, gesubcategoriseerde voorzetsels en lexicale voorzetsels. Het aantal voorzetsels zou dus wel iets over de lexicale vaardigheid van een afasiepatiënt kunnen vertellen. Op dit moment worden de koppelwerkwoorden en de modale werkwoorden in één maat weergegeven in de ASTA (Boxum et al., 2013). Van der Scheer (2009) vindt dat deze werkwoorden niet dezelfde verhouding uitdrukken en beveelt daarom aan om deze werkwoorden van elkaar te scheiden. Daarnaast noemt ze het spreektempo, het aantal legen 4

8 woorden, het aantal minimale responsen, stopwoorden en hulpwerkwoorden als een mogelijke aanvulling op het huidige protocol van de ASTA (Boxum et al., 2013). In de onderhavige studie is onderzocht of het zinvol is om nieuwe kwantitatieve maten toe te voegen aan het bestaande protocol van de ASTA (Boxum et al., 2013). Er was daarnaast ook behoefte vanuit de auteurs van de ASTA (Boxum et al., 2013) om enkele maten opnieuw te onderzoeken en eventueel nieuwe maten toe te voegen aan het protocol. De maten die onderzocht worden in de onderhavige studie worden verder besproken in hoofdstuk 2. 5

9 2. Achtergrond In dit hoofdstuk worden de nieuwe kwantitatieve maten die mogelijk toegevoegd kunnen worden aan het huidige protocol van de ASTA (Boxum et al., 2013) uitgelegd en beschreven. Enkele voorbeelden hoe deze kwantitatieve maten geteld worden, staat beschreven in Hoofdstuk Voorzetsel (prepositie) Een voorzetsel kan gezien worden als een element dat de aard van de relatie uitdrukt tussen een naamwoordelijk constituent en één of meerdere elementen in een zin. Meestal staat een voorzetsel voor of achter de naamwoordelijke constituent. Daarnaast bestaan er ook voorzetseluitdrukkingen. Dit is een vaste combinatie van één of meerdere voorzetsels en heeft in het geheel de functie van voorzetsel, bijvoorbeeld met betrekking tot of in het kader van. Voorzetels worden voornamelijk gezien als functiewoorden. Bennis, Prins en Vermeulen (1983) hebben onderzoek gedaan naar het gebruik van voorzetsels in de (spontane) taal van afasiepatiënten. Zij verwijzen in hun artikel naar een onderzoek van Kean (1977). Zij geeft aan dat voorzetsels vallen in de categorie van de inhoudswoorden, net als werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en zelfstandige naamwoorden. Het is echter de vraag of voorzetsels wel in alle gevallen als een inhoudswoord moeten worden gezien. Friederici (1982) heeft namelijk aangetoond dat patiënten met afasie van Broca voorzetsels anders verwerken dan patiënten met afasie van Wernicke. In haar onderzoek heeft ze onderscheid gemaakt tussen twee soorten voorzetsels, namelijk syntactische voorzetsels en semantische voorzetsels. Syntactische voorzetsels worden ook wel gezien als een verplicht onderdeel van de zin. Deze voorzetsels zijn dan niet vervangbaar door een ander voorzetsel. Volgens Friederici (1982) hebben deze verplichte voorzetsels geen eigen semantische betekenis. Het vermogen om deze voorzetsels te produceren heeft Friederici (1982) onderzocht bij afasiepatiënten met een 6

10 afasie van Broca of een afasie van Wernicke. Hierbij heeft zij gebruik gemaakt van een zinsinvultaak en grammaticaliteitbeoordelingstaak. Uit haar onderzoek komt naar voren dat syntactische voorzetsels moeilijker zijn voor afasiepatiënten met een afasie van Broca. Afasiepatiënten met een afasie van Wernicke hebben echter geen moeite met het produceren van voorzetsels. Bennis et al. (1983) zijn het niet eens met de verdeling van Friederici (1982), omdat zij vinden dat het onderscheid dat zij maakte niet gebaseerd is op een linguïstische theorie. Bennis et al. (1983) vinden dat er drie soorten voorzetsels te onderscheiden zijn, namelijk syntactische voorzetels, gesubcategoriseerde voorzetsels en lexicale voorzetsels. Een syntactisch voorzetsel is afhankelijk van de syntactische informatie van een zin. Het is mogelijk om een syntactisch voorzetsel weg te laten zonder dat de betekenis van de zin verandert. De woordvolgorde moet dan wel eerst veranderd worden. - Hij geeft een boek aan John - Hij gaf John een boek Een gesubcategoriseerd voorzetsel is een voorzetsel dat geselecteerd wordt door een werkwoord. Het voorzetsel en het werkwoord zijn dan samen een lexicale eenheid. - Hij rekende op John - Hij praatte over John Een lexicaal voorzetsel heeft een eigen lexicale betekenis. Deze voorzetsels worden geselecteerd uit het lexicon om een relatie uit te drukken tussen meerdere delen in een zin. - Hij loopt in de tuin - John legt een boek op de tafel In het huidige protocol van de ASTA (Boxum et al., 2013) worden voorzetsels niet meegenomen in de spontane-taalanalyse. Desondanks valt vaak op in de analyse dat iemand verkeerde voorzetsels gebruikt of juist verplichte voorzetsels weglaat. Van der Scheer (2009) geeft daarom aan dat het kwantificeren van voorzetsels een toevoeging kan zijn voor de ASTA (Boxum et al., 2013). In de onderhavige studie is er gekozen voor het 7

11 onderzoeken van twee klassen van voorzetsels, omdat het aantal voorzetsels al niet erg groot is in een spontaan taalfragment. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen syntactische voorzetsels en lexicale voorzetsels. Friederici (1982) heeft met haar onderzoek aangetoond dat er op basis van de productie van twee soorten voorzetsels al een onderscheid gemaakt kan worden tussen gezonde sprekers en patiënten met afasie van Broca. Lindner (2013) heeft ook een onderscheid gemaakt van twee soorten voorzetsels in haar onderzoek. Zij onderzocht de spontane taal van afasiepatiënten met een restafasie. Uit haar resultaten blijkt dat afasiepatiënten met een restafasie marginaal minder voorzetsels produceren dan een controlegroep. Er worden geen significante verschillen gevonden. De gesubcategoriseerde en syntactische voorzetsels uit het onderzoek van Bennis et al. (1983) zijn samen genomen en worden syntactische voorzetsels genoemd. Deze voorzetsels hebben eigenlijk geen duidelijke betekenis en ze hebben een hele andere functie dan lexicale voorzetsels. Daarnaast vallen ook de voorzetseluitdrukkingen in de categorie syntactische voorzetsels. Een voorzetseluitdrukking is niet veranderbaar (Algemene Nederlandse Spraakkunst; ANS) en heeft daardoor geen lexicale betekenis Bijvoeglijk naamwoord (adjectief) Een bijvoeglijk naamwoord geeft een bijzonderheid van een zelfstandigheid aan. Deze zelfstandigheid is vaak een zelfstandig naamwoord. Er kan een eigenschap, zoals een kenmerk of een kwaliteit, of een toestand toegeschreven worden aan de zelfstandigheid. Er is weinig onderzoek gedaan naar het vermogen om bijvoeglijke naamwoorden te produceren bij afasiepatiënten. Kolk (1978) heeft onderzoek gedaan naar attributief gebruik van bijvoeglijke naamwoorden in een taak waarin zinsstructuren beoordeeld worden. De agrammatisch sprekende afasiepatiënten werden gevraagd twee woorden aan te wijzen welke het beste bij elkaar pasten binnen een zin. Volgens de onderzoeker geeft dit de mogelijkheden aan om een correcte zinstructuur te maken. Uit dit onderzoek concludeert Kolk (1978) dat bijvoeglijke naamwoorden worden opgeroepen in complexe zinsstructuren. 8

12 De Roo, Kolk en Hofstede (2003) hebben onderzoek gedaan naar predicatief en attributief gebruik van bijvoeglijke naamwoorden bij agrammatisch Nederlands sprekende afasiepatiënten. Zij gebruikten hiervoor taak welke semi-spontane taal uitlokt. De agrammatisch sprekende afasiepatiënten werden gevraagd een plaatje te beschrijven. De resultaten geven aan dat agrammatisch sprekende afasiepatiënten in verhouding meer attributieve gebruikte bijvoeglijke naamwoorden produceren. Meltzer-Asscher en Thompson (2014) hebben het vermogen om bijvoeglijke naamwoorden te produceren onderzocht bij afasiepatiënten en bij gezonde controleproefpersonen. Er werd aan de participanten gevraagd een verhaal te vertellen met behulp van een reeks plaatjes. Uit dit onderzoek komt naar voren dat agrammatisch sprekende afasiepatiënten evenveel bijvoeglijke naamwoorden produceren als de controlegroep. Daarnaast geven de resultaten aan dat de agrammatisch sprekende afasiepatiënten wel minder attributief gebruikte bijvoeglijke naamwoorden produceren. Het onderzoek van De Roo et al. (2003) en Meltzer-Asscher en Thompson (2014) richt zich op de productie van de bijvoeglijke naamwoorden in semi-spontane taal, terwijl het onderzoek van Kolk (1978) zich meer richt op het begrip. Voor zover bekend is er geen onderzoek gedaan naar het vermogen om bijvoeglijke naamwoorden te produceren in spontane taal. In de ASTA (Boxum et al., 2013) worden bijvoeglijke naamwoorden niet meegenomen in de analyse. In een spontane-taalanalyse valt vaak op dat afasiepatiënten juist veel gebruik maken van bijvoeglijke naamwoorden. Dit patroon zou bijvoorbeeld bij de afasie van Broca veel kunnen voorkomen. Bastiaanse (2010) zegt namelijk dat de afasie van Broca gekenmerkt wordt door het gebruik van voornamelijk inhoudswoorden, zoals zelfstandig naamwoorden, werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. Er bestaan dus mogelijke verschillen in de aantallen bijvoeglijke naamwoorden tussen afasiepatiënten onderling. 9

13 2.3. Bijwoord (adverbium) Een bijwoord geeft in het algemeen een nadere bepaling van een nietzelfstandigheid. Niet-zelfstandigheden zijn werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, andere bijwoorden en woordsoorten die binnen een zin gebruikt zijn (Jager, 1983). Daarnaast maakt Jager (1983) een onderscheid tussen verschillende bijwoorden. In de onderhavige studie zal niet verder op dit onderscheid in gegaan worden. Er is voor zover bekend weinig tot geen onderzoek gedaan naar het vermogen om bijwoorden te produceren in spontane taal. Niewold (2006) beschrijft in zijn proefschrift dat Bastiaanse, Edwards en Kiss (1996) onder andere lexicale bijwoorden en bijwoorden die uit meerdere elementen bestaan onderzoeken in spontane taalsamples van ongeveer 300 tot 400 woorden. Niewold (2006) vindt dat zulke informatie nuttig kan zijn voor vloeiend sprekende afasiepatiënten in de chronische fase. Desondanks worden bijwoorden niet meegenomen in het huidige protocol van de ASTA (Boxum et al., 2013). Nu geven de auteurs van de ASTA (Boxum et al., 2013) aan dat het wellicht zinvol is om bijwoorden verder te onderzoeken. Het gebruik van bijwoorden kan mogelijk meer inzicht geven in het maken van zinnen in de spontane taal. Een bijwoord geeft tenslotte een nadere omschrijving van een niet-zelfstandigheid en heeft vele vormen van betekenis. Deze vormen van betekenis kunnen toegevoegd worden in een zin om ergens nadruk op te leggen of de betekenis van de gehele zin bepalen. Via de productie van bijwoorden worden zinnen derhalve lexicaal complexer gemaakt. Gezien de lexicale problemen van afasiepatiënten, zouden zij hiermee problemen kunnen hebben Modaal (hulp)werkwoord Onder modaliteit wordt de uitgedrukte visie van de spreker op de verhouding tussen de weergegeven situatie en de werkelijkheid en/of zijn houding met betrekking tot de situatie verstaan. De ANS maakt onderscheid tussen twee soorten modaliteiten, namelijk gevoelsmodaliteit en verstandsmodaliteit. Een koppelwerkwoord speelt een rol bij de gevoelsmodaliteit (zie ook sectie 2.5) en een modaal (hulp)werkwoord wordt gebruikt om een 10

14 verstandsmodaliteit uit te drukken. Onder deze (hulp)werkwoorden vallen: kunnen, willen, mogen, moeten en zullen. Vermeulen en Bastiaanse (1984) hebben hulpwerkwoorden, waaronder de modale (hulp)werkwoorden vallen, meegenomen in de factoranalyse. Naast de modale (hulp)werkwoorden namen zij ook de werkwoorden laten, worden en zijn mee. Voor zover bekend is er geen onderzoek gedaan naar het vermogen om modale (hulp)werkwoorden te produceren in spontane taal Koppelwerkwoord Een koppelwerkwoord verbindt een naamwoord, zoals een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord met een onderwerp (Jager, 1983). Daarnaast speelt een koppelwerkwoord een rol tussen de spreker en de mededeling. Het onderscheidt zich, semantisch gezien, van de lexicale werkwoorden, doordat het werkwoord niet op zichzelf, maar samen met een naamwoordelijk deel de betekeniskern vormen van een naamwoordelijk gezegde (ANS). Er worden in totaal negen koppelwerkwoorden onderscheiden: zijn, worden, blijken, lijken, blijven, schijnen, heten, dunken, voorkomen. Binnen het huidige protocol van de ASTA (Boxum et al., 2013) worden de koppelwerkwoorden en de modale (hulp)werkwoorden niet apart geteld, ondanks dat deze werkwoorden een ander verhouding uitdrukken. Van der Scheer (2009) geeft aan in haar onderzoek, evenals Lindner (2013), dat de maat koppel- en modale werkwoorden in de ASTA (Boxum et al., 2013) aangepast moet worden. Van der Scheer (2009) zegt dat de modale (hulp)werkwoorden en koppelwerkwoorden een andere verhouding uitdrukken en daarom niet samen geteld moeten worden. Lindner (2013) heeft onderzoek gedaan naar de productie van hulpwerkwoorden in de spontane taal van afasiepatiënten. Onder de maat koppel- en modale werkwoorden behoren ook de modalen die als hulpwerkwoord gebruikt worden. Hierdoor kon Lindner (2013) deze hulpwerkwoorden niet meerekenen tot de productie van hulpwerkwoorden. Haar aanbeveling was dan ook om deze maat aan te passen. Er is veel onderzoek gedaan naar het vermogen om werkwoorden te produceren, maar daarbij worden de koppelwerkwoorden niet meegenomen. Er is daarom in de 11

15 onderhavige studie gekozen om de koppelwerkwoorden en de modale (hulp)werkwoorden verder te onderzoeken en, mede door de aanbeveling van Van der Scheer (2009) en Lindner (2013), apart te tellen Bijzin Zinnen kunnen onderverdeeld worden in enkelvoudige en samengestelde zinnen. De samengestelde zinnen kunnen nog verder onderverdeeld worden in onderschikkende en nevenschikkende zinnen. Nevenschikkende zinnen zijn twee zinsdelen of zinnen die gelijkwaardig aan elkaar verbonden zijn. Onderschikkende zinnen worden juist niet als gelijkwaardig gezien. De woordvolgorde van een onderschikkende zin moet veranderd worden om het gedeelte achter het voegwoord als een zelfstandige zin te kunnen gebruiken Van der Scheer (2009) beschrijft dat de maat het aantal bijzinnen met enige voorzichtigheid moet worden gehanteerd, omdat er een lage waarde van de correlatiecoëfficiënt aanwezig is bij het interpreteren van wat valt binnen deze categorie. Zij geeft dan ook aan dat de bijzinnen daarom verder onderzocht moeten worden. De huidige normen in de ASTA (Boxum et al., 2013) geven aan dat de controlegroep gemiddeld 4,8 bijzinnen gebruiken. De range loopt van 0 tot 13 bijzinnen. Deze range geeft aan dat de afasiepatiënt bijna niet kan afwijken van deze norm. Er wordt in de taalkundige literatuur onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten bijzinnen. In de onderhavige studie wordt er echter voor gekozen om niet de productie van alle verschillende soorten bijzinnen apart te onderzoeken. In het onderzoek van Van der Scheer (2009) kwam namelijk naar voren dat er controlepersonen waren die ook geen bijzinnen produceren. Dit maakt een onderscheid in bijzinnen voor de onderhavige studie niet relevant. Lindner (2013) heeft de spontane taal van afasiepatiënten met een rest-afasie onderzocht. Hierbij heeft zij ook gebruik gemaakt van de ASTA (Boxum et al., 2013) en vergelijkt haar resultaten met een controlegroep. De resultaten van haar onderzoek geven aan dat de afasiepatiënten met een rest-afasie significant meer bijzinnen gebruiken dan de controlegroep. Mogelijk dat deze afasiepatiënten veel zinsverdubbelingen of zinsvernauwingen maken door de aanwezige 12

16 woordvindingsproblemen (Lindner, 2013). Groenewold en Jonkers (2010) geven ook aan dat paragrammatische constructies verklaard kunnen worden door woordvindingsproblemen. Er is gekozen om slechts een onderscheid te maken tussen het tellen van het aantal onderschikkende bijzinnen en nevenschikkende bijzinnen. 13

17 3. Methode 3.1 Proefpersonen In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een controlegroep en een groep met afasiepatiënten. De groep met afasiepatiënten bestaat uit 14 afasiepatiënten, tien mannen en vier vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 65;5 jaar. Het merendeel van de afasiegroep is laag opgeleid. Bij de meeste afasiepatiënten is de afasie veroorzaakt door een CVA. Bij twee afasiepatiënten ontstond de afasie door een subduraal hematoom en bij één afasiepatiënt ontstaat de afasie na een meningitis. De diagnose afasie is vastgesteld op basis van een score op een test of testbatterij. Bij vijf afasiepatiënten is de diagnose vastgesteld met de score op de AAT (Graetz et al., 1992), bij zes afasiepatiënten met behulp van de CAT-NL (Visch-Brink et al., 2014). Het type afasie bij deze afasiepatiënten is bepaald aan de hand van de scores op deze genoemde testbatterijen en een klinisch oordeel. Daarnaast is de diagnose afasie bij de overige drie afasiepatiënten vastgesteld op basis van een score op de Boston Benoem Taak (BBT; Van Loon-Vervoorn, Stumpel & de Vries, 1995) en een klinisch oordeel. De afasiepatiënten zijn verworven via de Zorggroep Noordwest Veluwe te Harderwijk, Militair Revalidatiecentrum te Doorn en Revalidatiecentrum de Vogellanden te Zwolle. In totaal waren er zeven afasiepatiënten met een amnestische afasie, drie afasiepatiënten met een rest-afasie, twee patiënten met een afasie van Wernicke, één patiënt met een globale afasie en één afasiepatiënt met een transcorticale motorische afasie. De data van deze afasiepatiënten worden ook gebruikt in de masterscriptie van Nely van Werven (in press). In Tabel 1 staat een overzicht van de gegevens van de afasiegroep weergegeven. 14

18 Patiënt Geslacht Leeftijd Opleiding Etiologie TPO Afasie 1 M 54;10 Hoog icva li 4 maanden Globale afasie 2 V 68;3 Laag icva li 5 maanden Rest-afasie 3 M 59;4 Laag Contusio, 9 weken Rest-afasie Subduraal Hematoom 4 M 51;2 Middel icva li 5 maanden Afasie van Wernicke 5 M 74;6 Hoog icva li 6 maanden Amnestische afasie 6 M 57;12 Laag Subduraal hematoom 10 maanden Amnestische afasie 7 M 76;7 Middel icva li 1 maand Afasie van Wernicke 8 V 75;1 Laag icva re 1 maand Amnestische afasie 9 V 78;1 Laag icva li 1 maand Transcorticale motorische afasie 10 M 64;8 Laag icva li 1 maand Amnestische afasie 11 M 83;9 Laag icva li 3 weken Amnestische afasie 12 V 77;8 Laag icva re 5 weken Amnestische afasie 13 M 64;2 Hoog icva li 2 weken Amnestische afasie 14 M 26;8 Laag Meningitis 6 maanden Rest afasie Tabel 1: Overzicht van de afasiegroep; leeftijd en tijd post onset (TPO) zijn gemeten bij afname ASTA De data van de controlegroep zijn verkregen via Van der Scheer (2009). De controlegroep bestaat uit 19 mannen en 21 vrouwen. Alle personen in de controlegroep hadden geen neurologische geschiedenis. De gemiddelde leeftijd van de controlegroep is 46 jaar met een bereik van 18 tot 84 jaar. De groep is ingedeeld in drie opleidingsniveaus: laag, middelbaar en hoog. Onder het lage opleidingsniveau vallen MAVO of een lager beroepsonderwijs en een MBO-opleiding op niveau 1 of 2. Onder het middelbare 15

19 opleidingsniveau vallen HAVO of VWO en een MBO opleiding op niveau 3 of 4. Onder het hoge opleidingsniveau vallen een HBO- of WO-opleiding. Daarnaast is de groep verdeeld in drie leeftijdscategorieën. In groep één vallen personen tussen 18 en 35 jaar, in groep twee vallen personen tussen 36 en 52 jaar en in groep drie vallen personen van 53 jaar en ouder. Tabel 2 is overgenomen van Van der Scheer (2009). Hierin is overzichtelijk te zien hoe de controlegroep verdeeld is qua geslacht, opleiding en leeftijd. In bijlage 2 staat een meer gedetailleerd overzicht van de controlegroep. Geslacht Opleiding Leeftijd Mannen: 19 Laag: jaar: 4 Middelbaar: jaar: 8 Hoog: 7 >52 jaar: 7 Vrouwen: 21 Laag: jaar: 6 Middelbaar: jaar: 4 Hoog: 7 >52 jaar: 11 Samen: 40 Laag: jaar: 10 Middelbaar: jaar: 12 Hoog: 14 >52 jaar: 18 Tabel 2: Overzicht van de controlegroep (Van der Scheer, 2009) 3.2 Materiaal Het materiaal is verzameld volgens de richtlijnen van de ASTA (Boxum et al. 2013). Een sample bestaat uit 300 woorden. De vragen die gesteld worden bij de opname van een conversatie, zijn afgeleid van de vragen die gesteld worden bij het onderdeel Spontane Taal van de AAT (Graetz, et al., 1992). In de samples staan de volgende vragen centraal: - Kunt u mij wat er met u is gebeurd? (Bij de controlegroep werd de vraag: Kunt u mij wat vertellen over de laatste keer dat u ziek was? gesteld) - Wat voor beroep heeft u? Kunt u daar wat over vertellen? 16

20 - Kunt u iets vertellen over uw familie? - Heeft u hobby s? Wat doet u graag in uw vrije tijd? 3.3 Procedure De ASTA (Boxum et al. 2013) schrijft voor dat er vanaf de start van de opname begonnen kan worden met het transcriberen. Indien het begin duidelijk slechter is, kan er gekozen worden om te starten met transcriberen na de eerste vijftig woorden. Van der Scheer (2009) geeft aan dat in haar onderzoek één proefpersoon in het begin slechter was. Er is daarom gekozen om na de eerste vijftig woorden te beginnen met transcriberen. Voor verdere uitleg van de wijze van transcriberen wordt er verwezen naar het protocol. Het gehele protocol van de ASTA is te vinden in bijlage Data analyse Allereerst is er een sample gemaakt van 300 woorden. De richtlijnen die de ASTA (Boxum et al., 2013) gemaakt heeft voor het bepalen van de grootte van het sample zijn hierbij opgevolgd. Zoals beschreven in hoofdstuk 2, is er gekozen om nieuwe kwantitatieve maten te tellen. Een uitgebreide beschrijving van die maten is dan ook in dat hoofdstuk 2 te vinden. De kwantitatieve maten zijn: - Het aantal syntactische voorzetsels - Het aantal lexicale voorzetsels - Het aantal bijvoeglijke naamwoorden - Het aantal bijwoorden - Het aantal koppelwerkwoorden - Het aantal modale werkwoorden - Het aantal bijzinnen: onderscheid in nevenschikkende bijzinnen en onderschikkende bijzinnen 17

21 Voor het tellen van bovenstaande kwantitatieve maten zijn er enkele richtlijnen opgesteld. Hieronder staan enkele voorbeelden van de gegeven richtlijnen. Ik werk notulen uit dus uh ja (p32) Je overrompelt me, maar ik houd de agenda bij van de manager (p32) In dit voorbeeld zijn uit en bij een onderdeel van een werkwoord en worden daarom niet geteld als een voorzetsel. Daar kan ik wel iets over vertellen (p23) Ik zit nu op een oproep te wachten (p33) In deze voorbeelden zijn over en op syntactische voorzetsels, omdat deze geactiveerd worden door het werkwoord. Deze voorzetsels hebben geen eigen lexicale betekenis. En die is naar mij heeft naar mij gebeld (afasiepatiënt 8) In dit voorbeeld wordt naar niet meegeteld als een lexicaal voorzetsel, doordat mevrouw deze combinatie niet afmaakt. Ik heb verscheidende verschillende functies gedaan (p21) De laatste keer dat ik ziek was toen had ik rugklachten (p21) In dit voorbeeld worden verscheidende, verschillende en laatste niet meegeteld in de analyse. Dit zijn voorbeelden van telwoorden. Oh dat vond ik grandioos (afasiepatiënt 13) En dat gaat me allemaal goed af (afasiepatiënt 12) Eh dat is waardeloos (afasiepatiënt 13) Grandioos en goed zijn voorbeelden van bijwoorden, terwijl waardeloos een voorbeeld is van een bijvoeglijk naamwoord. De term waardeloos wordt namelijk in combinatie gebruikt met een koppelwerkwoord. 18

22 De oudste is weet ik niet nee weet ik niet (afasiepatiënt 9) Wat ik eigenlijk wel jammer vind, omdat ik eh achteraf blijke dat ik toch wel ehm.. (afasiepatiënt 8) In deze voorbeelden probeert de afasiepatiënt een koppeling te maken tussen de spreker en de mededeling. Deze poging wordt afgebroken. Daarom worden is en blijke niet meegeteld als koppelwerkwoord. 3.5 Betrouwbaarheid Voor de nieuwe kwantitatieve maten is ook de betrouwbaarheid van het scoren voor deze maten gemeten. De betrouwbaarheid is berekend door middel van een correlatiecoëfficiënt. In totaal zijn er twaalf samples van de controlegroep voorgelegd aan een tweede beoordelaar. Zij heeft de nieuwe kwantitatieve maten ook berekend naar aanleiding van een uitgebreide beschrijving en de voorbeelden die vermeld staan in sectie 3.4. De correlatiecoëfficiënt is berekend door de Kendall s Thau, vanwege een klein sample (N=12). Een zwakke correlatie ligt tussen 0-0.5, een gemiddelde correlatie tussen en een sterkte correlatie ligt tussen de (Field, 2009). 3.6 Statische Analyse Om te kunnen onderzoeken of het zinvol is om de, in 3.4 genoemde, kwantitatieve maten toe te voegen aan het protocol van de ASTA, is er een aantal statische analyses uitgevoerd. Allereerst wordt er een Kolmogorov-Smirnov test uitgevoerd om te bepalen of de scores kwantitatieve maten normaal verdeeld zijn. Om te kunnen bepalen of er significante verschillen zijn tussen de controlegroep en de groep met afasiepatiënten, worden er onafhankelijke t-testen uitgevoerd bij de kwantitatieve maten die normaal verdeeld zijn en Mann-Whitney U testen bij de kwantitatieve maten die niet normaal verdeeld zijn. Wanneer er significante verschillen aanwezig zijn tussen beide groepen bij een kwantitatieve maat, zou dat een aanwijzing kunnen zijn dat het zinvol is om een kwantitatieve maat toe te voegen 19

23 aan het bestaande protocol van de ASTA (Boxum et al., 2013). Alle statistische analyses in het onderhavige onderzoek zijn gedaan met SPSS versie

24 4. Resultaten 4.1 Beschrijvende statistiek In Tabel 3 staat de beschrijvende statistiek van de groep met afasiepatiënten weergegeven. Voorafgaand de statische analyse is er een Kolmogorov-Smirnov test uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het aantal bijvoeglijke naamwoorden (p =,137), het aantal bijwoorden (p =,200) en het aantal koppelwerkwoorden (p =,200) normaal verdeeld zijn. Kwantitatieve maat Min. Max. M SD Syntactische voorzetsels ,86 5,35 Lexicale voorzetsels ,07 9,97 Bijvoeglijke naamwoorden 0 7 3,29 2,02 Bijwoorden ,29 9,74 Koppelwerkwoorden 0 8 5,07 2,56 Modalen ,36 3,15 Tabel 3: Resultaten de scores van de nieuwe kwantitatieve maten van de groep met afasiepatiënten In Tabel 4 is een beschrijving van de data van de controlegroep te vinden. Daarnaast is er een Kolmogorov-Smirnov test uitgevoerd bij alle kwantitatieve maten om te kunnen bepalen of de data normaal verdeeld is en welke testen uitgevoerd moeten worden. Hieruit blijkt dat enkel de score voor het aantal bijvoeglijke naamwoorden (p =,114), het aantal bijwoorden (p =,143), het aantal koppelwerkwoorden (p =,084) en het aantal nevenschikkende bijzinnen (p =,082) normaal verdeeld zijn. 21

25 Kwantitatieve maat Min. Max. M SD Skewness Kurtosis Syntactische voorzetsels 0 7 2,18 1,84,928,294 Lexicale voorzetsels ,63 5,39 -,029-1,262 Bijvoeglijke naamwoorden ,95 3,73 1,089 2,362 Bijwoorden ,33 6,15,513 -,218 Koppelwerkwoorden ,60 3,02,135 -,535 Modalen ,85 2,65,861,504 Nevenschikkende bijzinnen 0 6 2,6 1,79,221 -,817 Onderschikkende bijzinnen ,73 3,06,499,217 Tabel 4: Resultaten de scores van de nieuwe kwantitatieve maten van de controlegroep In Sectie 2.6 wordt er beschreven waarom er gekozen is om zowel nevenschikkende bijzinnen als onderschikkende bijzinnen te onderzoeken. De huidige norm in de ASTA (Boxum et al., 2013) geeft aan dat de afasiepatiënt nooit afwijkend kan scoren op de maat aantal bijzinnen, doordat de controlegroep ook geen bijzinnen produceren. In Tabel 4 staan de scores weergegeven van de twee soorten bijzinnen die onderzocht zijn. Deze scores geven aan dat opnieuw de controlegroep ook geen onderschikkende bijzinnen of nevenschikkende bijzinnen produceert. Er is daarom gekozen om de in onderhavige studie verder geen statische analyses uit te voeren op deze soorten bijzinnen. 4.2 Statische analyse Hieronder staan de uitkomsten van de statische analyses beschreven. Er is eerst gekozen om een vergelijking te maken tussen de controlegroep en de groep met afasiepatiënten. Zowel de scores voor het aantal bijvoeglijke naamwoorden, het aantal bijwoorden en het aantal koppelwerkwoorden zijn normaal verdeeld in de controlegroep en in de groep met de afasiepatiënten. Er is daarom gekozen om een onafhankelijke t-test uit te voeren. Uit deze onafhankelijke t-test komt naar voren dat de controlegroep significant meer bijvoeglijke naamwoorden (t (52) 5,384 p <,0001, d = -1,672) produceert. Bovendien 22

26 gebruikt de controlegroep ook significant meer koppelwerkwoorden (t (52) 2,955 p =,006, d = -,838) in het spontane taalsample. Beide kwantitatieve maten hebben een sterke effect grootte. De controlegroep en de afasiegroep produceren evenveel bijwoorden. Er zijn namelijk geen significante verschillen gevonden op de kwantitatieve maat bijwoorden (t (52) 8,124, p =,645). Een overzicht van de genoemde scores op de onafhankelijke t-test staan in onderstaande tabel (Tabel 5). Vervolgens is er gekozen om een Mann-Whitney U test uit te voeren voor de maten die niet normaal verdeeld waren, zoals de scores voor het aantal lexicale voorzetsels, het aantal syntactische voorzetsels en het aantal modalen. De controlegroep produceert een significant gelijk aantal syntactische voorzetsels (U = 237,000, p = 3,88), een significant gelijk aantal lexicale voorzetsels (U = 221,00, p =,243) en een significant gelijk aantal modalen (U = 270,500, p =,850). Een overzicht van de genoemde scores op de Mann-Whitney U test staan in Tabel 6. Alle individuele scores van de afasiegroep staan weergegeven in bijlage 2. Kwantitatieve maat t-waarde df p-waarde Effect grootte (d) Bijvoeglijke naamwoorden 5, <,0001-1,672 Bijwoorden 8,124 52,645 n.v.t. Koppelwerkwoorden 2,955 52,006 -,838 Tabel 5: Scores op de onafhankelijke t-test Kwantitatieve maat U-waarde p-waarde Syntactische voorzetsels 237,000 3,88 Lexicale voorzetsels 221,00,243 Modalen 270,500,850 Tabel 6: Scores op de Mann-Whitney U 23

27 4.3 Betrouwbaarheid Er is gekozen voor om de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid met Kendall s Thau te berekenen vanwege de kleine steekproef (N = 12). In Tabel 7 staan de correlatiecoëfficiënten met bijbehorende p-waarde overzichtelijk weergegeven. De resultaten laten zien dat er significante correlaties zijn op het aantal syntactische voorzetsels (gemiddelde correlatie), het aantal lexicale voorzetsels (gemiddelde correlatie), het aantal bijwoorden (gemiddelde correlatie), het aantal koppelwerkwoorden (gemiddelde correlatie) en het aantal modalen (sterke correlatie). Er zijn geen significante correlaties gevonden bij het aantal bijvoeglijke naamwoorden. Kwantitatieve maat Coëfficiënt p-waarde Syntactische voorzetsels,509,035 Lexicale voorzetsels,769,001 Bijvoeglijke naamwoorden,424,074 Bijwoorden,560,015 Koppelwerkwoorden,790,001 Modalen,951 <,0001 Tabel 7: Resultaten van de correlatieanalyses 24

28 5. Discussie Met de onderhavige studie is geprobeerd om te onderzoeken of het zinvol is om nieuwe kwantitatieve maten aan de ASTA (Boxum et al., 2013) toe te voegen. Er was vooraf een aantal criteria opgesteld om dit te kunnen bepalen. Allereerst moet er een significant verschil aanwezig zijn tussen de groep met afasiepatiënten en de controlegroep. Daarnaast moet de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid gemiddeld tot sterk zijn. Bovendien moet de toegevoegde waarde van deze kwantitatieve maat duidelijk zijn. Er is gekozen om niet te controleren voor invloeden van leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. Van der Scheer (2009) heeft in haar onderzoek onderzocht of er op de bestaande normen van de ASTA (Boxum et al., 2013) een invloed was van deze factoren. Dit was niet het geval. Er werd daarom verwacht dat er in deze onderhavige studie ook geen invloed van deze factoren is en er is gekozen om dit dan ook niet verder te onderzoeken. Zoals beschreven in de inleiding geven zowel Van der Scheer (2009) als Lindner (2013) de aanbeveling om de twee werkwoordsoorten in de maat aantal koppel- en modale werkwoorden te scheiden van elkaar. Van der Scheer (2009) vindt dat deze werkwoordsoorten een andere verhouding uitdrukken. Een koppelwerkwoord verbindt de spreker met een mededeling, terwijl een modaal (hulp) werkwoord een visie van de spreker uitdrukt tussen de weergegeven situatie en de werkelijkheid. De resultaten geven aan dat de controlegroep significant meer koppelwerkwoorden produceren in spontane taal dan de afasiepatiënten in deze onderhavige studie. Daarnaast heeft deze maat een gemiddelde interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. De resultaten geven tevens aan dat de afasiepatiënten in deze onderhavige studie evenveel modale (hulp)werkwoorden produceren als de controlegroep. Bastiaanse (2010) geeft aan modale werkwoorden vaak als een hulpwerkwoord wordt gebruikt in een zinsconstructie ( ik wil slapen of ik kan dit niet vertellen ). Deze zinsconstructie is hoogfrequent in het Nederlands en is vaak gemakkelijk te gebruiken door afasiepatiënten. Hulpwerkwoorden vallen onder de categorie functiewoorden. Niet-vloeiende afasiepatiënten maken weinig gebruik van functiewoorden in de spontane 25

29 taal, terwijl vloeiende afasiepatiënten juist veel functiewoorden gebruiken in de spontane taal. De groep met afasiepatiënten in deze onderhavige studie is niet gelijk verdeeld onder vloeiende- en niet-vloeiende afasiepatiënten. Mede daardoor moeten de resultaten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden vanwege zeker de kleine groep afasiepatiënten, maar ook het ontbreken van afasiepatiënten met een afasie van Broca. Het lijkt in ieder geval noodzakelijk om de werkwoordsoorten in de bestaande maat koppel- en modale werkwoorden te scheiden van elkaar, omdat de werkwoordsoorten bij elkaar opgeteld een vertekend beeld kunnen geven. Friederici (1982) heeft aangetoond dat afasiepatiënten met een afasie van Broca voorzetsels anders verwerken dan afasiepatiënten met een afasie van Wernicke. Haar resultaten geven aan dat afasiepatiënten met een afasie van Wernicke geen moeite hebben met het produceren van voorzetsels. Afasiepatiënten met een afasie van Broca hebben juist moeite met het produceren van syntactische voorzetsels. Friederici (1982) toont hiermee aan dat er op basis van twee soorten voorzetsels al een onderscheid gemaakt kan worden tussen afasiepatiënten met een afasie van Broca en gezonde sprekers. In de onderhavige studie is er ook een onderscheid gemaakt tussen twee soorten voorzetsels. Uit de resultaten komt naar voren dat de afasiepatiënten in de onderhavige studie evenveel voorzetsels produceren in de spontane taal als de controlegroep. Dit geldt voor beide soorten voorzetsels. Lindner (2013) vond ook geen significante verschillen in de productie van voorzetsels tussen de afasiepatiënten en de controlegroep. Er waren wel marginale verschillen aanwezig. In de onderhavige studie ontbrak een afasiepatiënt of meerdere afasiepatiënten met de afasie van Broca. Bij een afasie van Broca past een niet-vloeiende spreekstijl. De groep met afasiepatiënten bestond voor het grote deel uit vloeiende sprekende afasiepatiënten. Dit zou mogelijk kunnen aangeven dat de afasiepatiënten in de onderhavige studie geen moeite hebben met het produceren van voorzetsels. Dit beeld past bij het onderzoek van Friederici (1982). Naast de koppel- en modale werkwoorden en voorzetsels is er ook onderzoek gedaan naar de bijwoorden. Niewold (2006) geeft aan dat het informatie over deze 26

30 woordsoort wellicht nuttig kan zijn voor vloeiend sprekende afasiepatiënten. Op dit moment worden bijwoorden niet meegenomen in de analyse van de ASTA (Boxum et al., 2013). De resultaten laten zien dat afasiepatiënten in de onderhavige studie evenveel bijwoorden produceren in de spontane taal als de controlegroep. De productie van bijwoorden in een zin maakt deze lexicaal complexer. Afasiepatiënten hebben juist lexicale problemen. Vloeiend sprekende afasiepatiënten maken vaak al meer complexe zinnen dan niet-vloeiende sprekende afasiepatiënten. De groep met afasiepatiënten in de onderhavige studie bestond voor het grootste deel uit vloeiend sprekende afasiepatiënten. Het lijkt dat vloeiend sprekende afasiepatiënten in de onderhavige studie juist geen moeite hebben met het produceren van bijwoorden in de spontane taal. Dit beeld past niet bij het advies wat Niewold (2006) geeft. Van der Scheer (2009) geeft aan dat de maat aantal bijzinnen met enige voorzichtigheid gehanteerd moet worden. In haar onderzoek komt namelijk naar voren dat de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid laag is. In de huidige norm in de ASTA (Boxum et al., 2013) geeft aan dat de range van het aantal bijzinnen van gezonde sprekers loopt van 0 tot 13 bijzinnen. Dit betekent dat de afasiepatiënt nooit kan afwijken van deze norm. Met deze onderhavige studie is een poging gedaan om verschillende soorten bijzinnen te onderzoeken. Hierbij is gekozen voor nevenschikkende bijzinnen en onderschikkende bijzinnen. Uit de resultaten blijkt dat er ook gezonde sprekers zijn die geen nevenschikkende bijzinnen of geen onderschikkende bijzinnen produceren in de spontane taal. Lindner (2013) heeft in haar onderzoek ook bijzinnen onderzocht, maar heeft hierbij geen onderscheid gemaakt tussen soorten bijzinnen. Haar resultaten geven aan dat de afasiepatiënten met een rest-afasie juist meer bijzinnen produceren dan de controlegroep. Mogelijk dat deze afasiepatiënten meer zinsverdubbelingen of zinsvernauwingen maken waardoor er meer bijzinnen ontstaan. Groenewold en Jonkers (2010) geven aan dat zulk soort paragrammatische constructies verklaard kunnen worden door de aanwezige woordvindingsproblemen. Er is in de onderhavige studie gekozen om geen verdere statische analyses uit te voeren op het aantal nevenschikkende bijzinnen en het aantal 27

31 onderschikkende bijzinnen. Onderzoek met een grote onderzoeksgroep, met zowel nietvloeiend sprekende afasiepatiënten als vloeiend sprekende afasiepatiënten, lijkt dan ook gewenst. Tot slot is er onderzoek gedaan naar het aantal bijvoeglijke naamwoorden in de spontane taal. In de taalkundige literatuur wordt er onderscheid gemaakt tussen attributief gebruikte bijvoeglijke naamwoorden en predicatief gebruikte bijvoeglijke naamwoorden. In de onderhavige studie is hierin geen onderscheid gemaakt. De Roo et al. (2003) en Meltzer- Asscher en Thompson (2014) hebben onderzoek gedaan naar beide soorten bijvoeglijke naamwoorden. De methode van deze onderzoeken verschilt met die van de onderhavige studie. Zij lokten namelijk semi-spontane taal uit, terwijl in de onderhavige studie juist spontane taal uitgelokt wordt. Daarnaast werden er in beide studies agrammatisch sprekende afasiepatiënten onderzocht. Meltzer-Asscher en Thompson (2014) geven aan dat de agrammatisch sprekende afasiepatiënten evenveel bijvoeglijke naamwoorden gebruiken in de spontane taal als de controlegroep. De Roo et al. (2003) vinden juist dat de controlegroep meer gebruik gemaakt van attributief gebruikte bijvoeglijke naamwoorden dan de afasiepatiënten. Uit de resultaten van de onderhavige studie komt naar voren dat de controlegroep significant meer bijvoeglijke naamwoorden gebruiken in de spontane taal dan de groep met de afasiepatiënten. Er is, zoals eerder genoemd, geen onderscheid gemaakt tussen soorten bijvoeglijke naamwoorden. De resultaten komen niet overeen met het eerdere onderzoek van Meltzer-Asscher en Thompson (2014). De Roo et al. (2003) vinden verschillen tussen agrammatisch sprekende afasiepatiënten en een controlegroep. In de onderhavige studie bestond de groep met afasiepatiënten voornamelijk uit vloeiend sprekende afasiepatiënten. Vergelijkingen tussen het onderzoek van De Roo et al. (2003) kunnen daarom niet gemaakt worden. De resultaten kunnen aangeven dat afasiepatiënten uit de onderhavige studie minder bijvoeglijke naamwoorden produceren in de spontane taal. Deze resultaten moeten wel met voorzichtigheid gehanteerd worden. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is namelijk zwak. Eventueel verder onderzoek in de 28

32 toekomst kan meer duidelijkheid geven over de productie van bijvoeglijke naamwoorden in de spontane taal. De groep met afasiepatiënten bestond uit afasiepatiënten met verschillende soorten afasie. De meerderheid van de groep heeft, zoals al eerder benoemd, een lichte afasie. De resultaten van de onderhavige studie moeten dan ook met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Deze onderhavige studie pleit voor meer objectief onderzoek naar de spontane taal bij afasie. De ASTA (Boxum et al., 2013) wordt nu gebruikt door klinisch linguïsten. Niet in elke setting, bijvoorbeeld verpleeghuis of een vrije vestiging, werkt een klinisch linguïst. Een logopedist zal dan gebruik moeten maken van een CAT-NL (Visch- Brink et al., 2014) of een AAT (Graetz et al., 1992) om de spontane taal te kunnen beoordelen. In deze testbatterijen wordt de spontane taal juist subjectief beoordeeld en zijn niet toereikend genoeg (Niewold, 2006). Eventueel onderzoek in de toekomst kan zich richten op een beoordelingsschaal met een goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid of op een protocol welke gebruikt kan worden door logopedisten. De VLK adviseert namelijk dat de ASTA (Boxum et al., 2013) afgenomen wordt door een klinisch linguïst. 29

33 6. Conclusie en aanbevelingen Op basis van de hierboven beschreven resultaten kan er geadviseerd worden om de werkwoordsoorten in de bestaande maat koppel- en modale werkwoorden te scheiden van elkaar. Daarnaast wordt er geadviseerd om de maat koppelwerkwoorden op te nemen in de ASTA (Boxum et al., 2013). Er werden geen significante verschillen gevonden op het aantal modale (hulp)werkwoorden. Er kan voorzichtig geadviseerd om deze woordsoort niet verder in de ASTA (Boxum et al., 2013) mee te nemen. Daarnaast kan er voorzichtig geadviseerd worden om de woordsoorten syntactische voorzetsels en lexicale voorzetsels nu nog niet op te nemen in de ASTA (Boxum et al., 2013). De groep met afasiepatiënten bestond voornamelijk uit vloeiend sprekende afasiepatiënten. Zij hebben blijkbaar geen moeite met het produceren van deze twee soorten voorzetsels in de spontane taal. Wanneer er gekeken wordt naar de scores op het aantal syntactische voorzetsels en het aantal lexicale voorzetsels van de afasiegroep, dan valt op de productie van het aantal voorzetsels van afasiepatiënt 1 afwijkt van de andere scores. Afasiepatiënt 1 is een niet-vloeiend sprekende afasiepatiënt. Hiermee kan voorzichtig aangegeven worden dat niet-vloeiend sprekende afasiepatiënten wellicht meer moeite hebben met het produceren van voorzetsels. Eventueel verder onderzoek kan hier meer uitspraken over doen. Uit de resultaten komt naar voren dat de groep met afasiepatiënten in de onderhavige studie evenveel bijwoorden in de spontane taal gebruiken als de controlegroep. Er is nog niet veel onderzoek gedaan naar deze woordsoort. Wanneer er gekeken wordt naar de individuele scores van de groep met afasiepatiënten dan valt op de afasiepatiënt 1 en afasiepatiënt 9 afwijken van het gemiddelde van de controlegroep. Deze afasiepatiënten zijn niet-vloeiend sprekende afasiepatiënten. Eventueel verder onderzoek zou zich kunnen richten op de productie van bijwoorden bij nietvloeiend sprekende afasiepatiënten. Uit de onderhavige studie komt namelijk naar voren dat niet-vloeiend sprekende afasiepatiënten mogelijk meer moeite hebben met het produceren van bijwoorden in de spontane taal. Het aantal bijzinnen is ook in deze onderhavige studie onderzocht. Hieruit komt naar voren dat gezonde sprekers ook geen bijzinnen produceren in de spontane taal. Door een niet gelijk verdeelde groep met afasiepatiënten in de 30

De spontane taal van patiënten met restafasie

De spontane taal van patiënten met restafasie STEM-, SPRAAK- EN TAALPATHOLOGIE Vol. 18, No. 02, 2013, pp. 13-23 32.8310/02/1813-13 c Groningen University Press De spontane taal van patiënten met restafasie Renate Lindner 1, Elsbeth Boxum 2, Roel Jonkers

Nadere informatie

De invloed van geslacht, leeftijd en opleidingsniveau op verschillende kwantitatieve maten binnen een spontane taalsample

De invloed van geslacht, leeftijd en opleidingsniveau op verschillende kwantitatieve maten binnen een spontane taalsample De invloed van geslacht, leeftijd en opleidingsniveau op verschillende kwantitatieve maten binnen een spontane taalsample MA-thesis Scriptiebegeleider: dr. R.Jonkers Fennetta van der Scheer Studentnummer

Nadere informatie

Citation for published version (APA): Niewold, C. (2006). Spontaan herstel van afasie in en na de acute fase Utrecht: LOT

Citation for published version (APA): Niewold, C. (2006). Spontaan herstel van afasie in en na de acute fase Utrecht: LOT UvA-DARE (Digital Academic Repository) Spontaan herstel van afasie in en na de acute fase Niewold, C. Link to publication Citation for published version (APA): Niewold, C. (2006). Spontaan herstel van

Nadere informatie

Normering van de ASTA, Analyse voor Spontane Taal bij Afasie

Normering van de ASTA, Analyse voor Spontane Taal bij Afasie Stem-, Spraak- en Taalpathologie 32.8310/02/1711 19 Vol. 17, No. 2, 2011, pp. 19 30 Nijmegen University Press Normering van de ASTA, Analyse voor Spontane Taal bij Afasie Fennetta van der Scheer 1, Mariëlle

Nadere informatie

Copyright Vereniging voor Klinische Linguïstiek September 2010

Copyright Vereniging voor Klinische Linguïstiek September 2010 Copyright Vereniging voor Klinische Linguïstiek September 2010 Auteurs: Elsbeth Boxum, klinisch linguïst De Vogellanden, Centrum voor Revalidatie Hyacinthstraat 66a Postbus 1057, 8001 BB Zwolle e.boxum@vogellanden.nl

Nadere informatie

Primaire progressieve afasie & Spontane-taalanalyse

Primaire progressieve afasie & Spontane-taalanalyse Primaire progressieve afasie & Spontane-taalanalyse Onderzoek naar de spontane taal van patiënten met primaire progressieve afasie. Carolien de Vries 28 oktober 2008 Rijksuniversiteit Groningen Onderzoek

Nadere informatie

Copyright Vereniging voor Klinische Linguïstiek Oktober

Copyright Vereniging voor Klinische Linguïstiek Oktober Copyright Vereniging voor Klinische Linguïstiek Oktober 2013 www.klinischelinguistiek.nl Auteurs: Elsbeth Boxum, klinisch linguïst De Vogellanden, Centrum voor Revalidatie Hyacinthstraat 66a Postbus 1057,

Nadere informatie

Het gebruik van indirecte-rede-constructies in de spontane taal van Nederlandstalige personen met afasie

Het gebruik van indirecte-rede-constructies in de spontane taal van Nederlandstalige personen met afasie Het gebruik van indirecte-rede-constructies in de spontane taal van Nederlandstalige personen met afasie Bénédicte Vermeyen Universiteit: Programma: Rijksuniversiteit Groningen Master taalwetenschappen

Nadere informatie

Paragrammatisme: toeval of strategie?

Paragrammatisme: toeval of strategie? Paragrammatisme: toeval of strategie? Een onderzoek naar kenmerken, oorzaken en gevolgen van paragrammatische constructies in spontane taal bij patiënten met een vloeiende afasie. Rimke Groenewold en Roel

Nadere informatie

Siméa Nienke Lam de Waal, MA Dr. Annette Scheper

Siméa Nienke Lam de Waal, MA Dr. Annette Scheper Vertelvaardigheid: Kleuters versus kinderen met SLI Siméa 11-04-2013 Nienke Lam de Waal, MA Dr. Annette Scheper Inhoud Waar hebben we het over? Achtergrond Onderzoeksvragen Methode Resultaten Discussie

Nadere informatie

Comprehensive Aphasia Test (CAT) CAT workshop juni 2014. Evy Visch-Brink

Comprehensive Aphasia Test (CAT) CAT workshop juni 2014. Evy Visch-Brink Comprehensive Aphasia Test (CAT) CAT workshop juni 2014 Evy Visch-Brink Dutch version CAT Comprehensive Aphasia Test, 2004 Kate Swinburn, Gillian Porter, David Howard CAT-NL, 2014 Evy Visch-Brink, Dorien

Nadere informatie

Citation for published version (APA): Niewold, C. (2006). Spontaan herstel van afasie in en na de acute fase Utrecht: LOT

Citation for published version (APA): Niewold, C. (2006). Spontaan herstel van afasie in en na de acute fase Utrecht: LOT UvA-DARE (Digital Academic Repository) Spontaan herstel van afasie in en na de acute fase Niewold, C. Link to publication Citation for published version (APA): Niewold, C. (2006). Spontaan herstel van

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting Agrammatische Broca-afasie wordt meestal veroorzaakt door een hersenbeschadiging in (de omgeving) van het gebied van Broca (Brodmann s areas 44 en 45). Hierdoor krijgt de patiënt

Nadere informatie

SAMENVATTING Het doel van dit proefschrift is drieledig. Ten eerste wordt inzicht verschaft in het gebruik van directe-rede-constructies (bijvoorbeeld Marie zei: Kom, we gaan! ) door sprekers met afasie.

Nadere informatie

Citation for published version (APA): Niewold, C. (2006). Spontaan herstel van afasie in en na de acute fase. Utrecht: LOT.

Citation for published version (APA): Niewold, C. (2006). Spontaan herstel van afasie in en na de acute fase. Utrecht: LOT. UvA-DARE (Digital Academic Repository) Spontaan herstel van afasie in en na de acute fase Niewold, C. Link to publication Citation for published version (APA): Niewold, C. (2006). Spontaan herstel van

Nadere informatie

Comprehension and production of verbs in aphasic speakers Jonkers, Roel

Comprehension and production of verbs in aphasic speakers Jonkers, Roel Comprehension and production of verbs in aphasic speakers Jonkers, Roel IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing

Programma van Inhoud en Toetsing Onderdeel: leesvaardigheid Lesperiode: 1 Hoofdstuk: 1 + 2 Theorie blz. 7-8, 50 aantekeningen oefeningen uit het leerboek stappenplan lezen De leerling kent de termen onderwerp, deelonderwerp, hoofdgedachte,

Nadere informatie

Stabiliteit spontane taal bij chronische milde afasie

Stabiliteit spontane taal bij chronische milde afasie STEM-, SPRAAK- EN TAALPATHOLOGIE Vol. 19, 2014, pp. 103-120 32.8310/02/1914-103 c University of Groningen Press Stabiliteit spontane taal bij chronische milde afasie Nienke Wolthuis 1, Carolina Mendez

Nadere informatie

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8.

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8. Naam: Mijn doelenboekje Grammatica Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8 www.gynzy.com Inhoud & Legenda In dit doelenboekje zijn de volgende Werelden te vinden: Taalkundige ontleding...3 Redekundige

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Redekundig ontleden

Samenvatting Nederlands Redekundig ontleden Samenvatting Nederlands Redekundig ontleden Samenvatting door Bernard 1165 woorden 29 januari 2015 6,8 14 keer beoordeeld Vak Nederlands Redekundig ontleden Allereerst, wat is redekundig ontleden? Redekundig

Nadere informatie

Formuleren voor gevorderden

Formuleren voor gevorderden Formuleren voor gevorderden Het programma Formuleren voor Gevorderden is gemaakt voor leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en voor leerlingen in mbo en hbo voor wie vaardigheden op het

Nadere informatie

Gluren bij de Buren Spreken en slikken lijkt zo vanzelfsprekend. Anne Pross & Lindy Geerink Logopedisten bij Carintreggeland

Gluren bij de Buren Spreken en slikken lijkt zo vanzelfsprekend. Anne Pross & Lindy Geerink Logopedisten bij Carintreggeland Gluren bij de Buren Spreken en slikken lijkt zo vanzelfsprekend Anne Pross & Lindy Geerink Logopedisten bij Carintreggeland Inhoud 1. Carintreggeland 2. Wie zijn wij? 3. Het werkveld van de logopedist

Nadere informatie

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Samenvatting Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Stabiliteit en verandering in gerapporteerde levensgebeurtenissen over een periode van vijf jaar Het belangrijkste doel van dit longitudinale,

Nadere informatie

Citation for published version (APA): Trofimova, M. (2009). Case assignment by prepositions in Russian aphasia Groningen: s.n.

Citation for published version (APA): Trofimova, M. (2009). Case assignment by prepositions in Russian aphasia Groningen: s.n. University of Groningen Case assignment by prepositions in Russian aphasia Trofimova, Maria IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from

Nadere informatie

Melodic Intonation Therapy: effect op de gesproken taalproductie?

Melodic Intonation Therapy: effect op de gesproken taalproductie? Melodic Intonation Therapy: effect op de gesproken taalproductie? Een onderzoek naar veranderingen in de semi-spontane taal na behandeling met MIT bij patiënten met een niet-vloeiende afasie Master speech

Nadere informatie

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46 Inhoud Inleiding 6 1 Wie? (mensen) Wat? (dieren en dingen) 10 π Het zelfstandig naamwoord (man, vrouw, Jan) 12 π Het zelfstandig naamwoord, meervoud (lepels, bloemen) 13 π Het zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

Nadere informatie

Basisgrammatica. Doelgroep Basisgrammatica

Basisgrammatica. Doelgroep Basisgrammatica Basisgrammatica In Muiswerk Basisgrammatica wordt aandacht besteed aan de drie belangrijkste woordsoorten die de traditionele grammatica onderscheidt. Verder komen de eerste beginselen van zinsontleding

Nadere informatie

Formuleren voor gevorderden

Formuleren voor gevorderden Formuleren voor gevorderden Het Muiswerkprogramma Formuleren voor Gevorderden is gemaakt voor leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en voor leerlingen in mbo en hbo voor wie vaardigheden

Nadere informatie

Samenvatting, conclusies en discussie

Samenvatting, conclusies en discussie Hoofdstuk 6 Samenvatting, conclusies en discussie Inleiding Het doel van het onderzoek is vast te stellen hoe de kinderen (10 14 jaar) met coeliakie functioneren in het dagelijks leven en wat hun kwaliteit

Nadere informatie

Spreken in ellipsen bij Broca afasie een N=1 studie

Spreken in ellipsen bij Broca afasie een N=1 studie Spreken in ellipsen bij Broca afasie een N=1 studie Ingrid Doezeman Logopedist MRC Doorn Inleiding Patiëntbeschrijving Hulpvraag Therapiekeuze N=1 studie Reduced Syntax Therapy Resultaten Conclusie Patiëntbeschrijving

Nadere informatie

Tellen met Taal. Het meten van variatie in zinsbouw in Nederlandse dialecten. Marco René Spruit

Tellen met Taal. Het meten van variatie in zinsbouw in Nederlandse dialecten. Marco René Spruit Tellen met Taal Het meten van variatie in zinsbouw in Nederlandse dialecten Marco René Spruit Taalkundige afstand Iedereen weet dat de afstand tussen Amsterdam en Utrecht kleiner is dan de afstand tussen

Nadere informatie

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord Woordsoorten Nederlands Aanwijzend voornaamwoord Betrekkelijk voornaamwoord Bezittelijk voornaamwoord Bijvoeglijk gebruikt werkwoord Bijvoeglijk naamwoord Bijwoord Bijzin Hoofdzin Hulpwerkwoord Koppelwerkwoord

Nadere informatie

HOOFDSTUK 3 EEN VERKORTE VERSIE VAN DE AKENSE AFASIETEST. Heesbeen, I.M.E. & Loon-Vervoorn, W.A. van (2001). Aangeboden aan Logopedie en Foniatrie

HOOFDSTUK 3 EEN VERKORTE VERSIE VAN DE AKENSE AFASIETEST. Heesbeen, I.M.E. & Loon-Vervoorn, W.A. van (2001). Aangeboden aan Logopedie en Foniatrie EEN VERKORTE VERSIE VAN DE AKENSE AFASIETEST Heesbeen, I.M.E. & Loon-Vervoorn, W.A. van (2001). Aangeboden aan Logopedie en Foniatrie SAMENVATTING De Akense Afasietest (AAT) is in Nederland een van de

Nadere informatie

Formuleren voor gevorderden

Formuleren voor gevorderden Formuleren voor gevorderden Het Muiswerkprogramma Formuleren voor Gevorderden is gemaakt voor leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en voor leerlingen in mbo en hbo voor wie vaardigheden

Nadere informatie

DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen.

DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen. DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen. STRUCTUUR De lesstof is ingedeeld in rubrieken (onderwerpen)

Nadere informatie

ATP. NVLF congres 18 november R. Bastiaanse M.M.V.M. Van Groningen-Derksen S. Nijboer M. Taconis N. Verwegen M.Zwaga

ATP. NVLF congres 18 november R. Bastiaanse M.M.V.M. Van Groningen-Derksen S. Nijboer M. Taconis N. Verwegen M.Zwaga ATP NVLF congres 18 november 2011 R. Bastiaanse M.M.V.M. Van Groningen-Derksen S. Nijboer M. Taconis N. Verwegen M.Zwaga 275,- Verkrijgbaar bij Bohn Stafleu van Loghum Opzet presentatie Wat is het auditief

Nadere informatie

Het meetinstrument heeft betrekking op de volgende categorieën Lichaamsregio Hoofd/hals Overige Aandoening (ICD)

Het meetinstrument heeft betrekking op de volgende categorieën Lichaamsregio Hoofd/hals Overige Aandoening (ICD) Uitgebreide toelichting van het meetinstrument Akense Afasie Test (AAT) 29 oktober 2018 Review 1: M. Jungen Review 2: E. v Engelen Invoer: E. van Engelen 1 Algemene gegevens Het meetinstrument heeft betrekking

Nadere informatie

Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw. Basisgrammatica Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw. Doelgroepen Basisgrammatica Het computerprogramma Basisgrammatica

Nadere informatie

Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur

Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur Hoewel kinderen die leren praten geen moeite lijken te doen om de regels van hun moedertaal

Nadere informatie

ENGELS GESPREKKEN A2 IE 002

ENGELS GESPREKKEN A2 IE 002 ENGELS GESPREKKEN A2 IE 002 Kennismaken met een collega Kandidaat00 1 Voor het examen Planning Voor het examen krijg je het examenboekje en stem je het onderwerp van je gesprek af met de examenafnemer

Nadere informatie

Het Muiswerkprogramma Grammatica op maat bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

Het Muiswerkprogramma Grammatica op maat bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw. Grammatica op maat Het Muiswerkprogramma Grammatica op maat bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw. Doelgroepen Grammatica op maat Dit programma is

Nadere informatie

Beoordelingsmodel Profielwerkstuk HAVO/ VWO

Beoordelingsmodel Profielwerkstuk HAVO/ VWO Beoordelingsmodel Profielwerkstuk HAVO/ VWO 201-201 Begeleider: Naam: Examennummer: Profielvak: Het profielwerkstuk is een onderdeel van het examendossier en wordt beoordeeld met een cijfer. Het is een

Nadere informatie

Uitgangsvragen en aanbevelingen

Uitgangsvragen en aanbevelingen Uitgangsvragen en aanbevelingen behorende bij de richtlijn Diagnostiek en Behandeling van afasie bij volwassenen. De aanbevelingen dienen te worden gelezen in relatie tot de tekst in de desbetreffende

Nadere informatie

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN Dr. C.P. van Linschoten Drs. P. Moorer Definitieve versie 27 oktober 2014 ARGO BV Inhoudsopgave 1. INLEIDING EN VRAAGSTELLING... 3 1.1 Inleiding... 3 1.2 Vraagstelling...

Nadere informatie

Schema Afasie. 1 De logopedist neemt bij het vermoeden van een afasie de ScreeLing af, bij voorkeur binnen een week na de beroerte.

Schema Afasie. 1 De logopedist neemt bij het vermoeden van een afasie de ScreeLing af, bij voorkeur binnen een week na de beroerte. Schema Afasie Stap Methodisch handelen nr. Uitgangsvraag nr. Aanbeveling Verwijzing en aanmelding 3 Welke invloed hebben duur en intensiteit van afasietherapie op het herstel van de afasie? 11 De logopedist

Nadere informatie

Eigen vaardigheid Taal

Eigen vaardigheid Taal Eigen vaardigheid Taal Door middel van het beantwoorden van de vragen in dit blok heeft u inzicht gekregen in uw kennis en vaardigheden van de grammatica en spelling van de Nederlandse taal. In het overzicht

Nadere informatie

Primair progressieve afasie: meer dan taal? neuropsychologie en gedrag

Primair progressieve afasie: meer dan taal? neuropsychologie en gedrag Primair progressieve afasie: meer dan taal? neuropsychologie en gedrag Inge de Koning, Klinisch Neuropsycholoog Erasmus MC Primair progressieve afasie: varianten - Progressieve niet-vloeiende afasie (PNFA)

Nadere informatie

Aanpassing aan het beschadigde (taal)brein: Complexiteit in telegramstijltherapie voor Broca-afasie

Aanpassing aan het beschadigde (taal)brein: Complexiteit in telegramstijltherapie voor Broca-afasie Aanpassing aan het beschadigde (taal)brein: Complexiteit in telegramstijltherapie voor Broca-afasie Dr. Marina Ruiter Klinisch onderzoeker - Sint Maartenskliniek RD&E Spraak- en taalpatholoog/logopedist

Nadere informatie

Het effect van diepe hersenstimulatie op spontane taalproductie bij de ziekte van Parkinson

Het effect van diepe hersenstimulatie op spontane taalproductie bij de ziekte van Parkinson Het effect van diepe hersenstimulatie op spontane taalproductie bij de ziekte van Parkinson Drs. Katja Batens Promotor: Prof. Dr. Patrick Santens Copromotor: Prof. Dr. Dirk Van Roost Achtergrond informatie

Nadere informatie

Compacte taalgids Nederlands (basis en gevorderd) les- en werkboek

Compacte taalgids Nederlands (basis en gevorderd) les- en werkboek Compacte taalgids Nederlands (basis en gevorderd) les- en werkboek Bezoek- en postadres: Bredewater 16 2715 CA Zoetermeer info@uitgeverijbos.nl www.uitgeverijbos.nl 085 2017 888 Aan de totstandkoming van

Nadere informatie

Onderdeel: Grammatica -- RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Onderdeel: Grammatica -- RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing: PIT IG3 2017-2018 Trimester 2 Vak: Nederlands Onderdeel: Grammatica -- RKW Woordsoorten Week 13 t/m 24 Aantal lessen per week: 3 Nieuw Nederlands 5 e editie 1, 2 en 3 De leerling kent de onderstaande woordsoorten:

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting Sinds enkele decennia is de acute zorg voor brandwondenpatiënten verbeterd, hetgeen heeft geresulteerd in een reductie van de mortaliteit na verbranding, met name van patiënten

Nadere informatie

Clitic production in Italian agrammatism Rossi, Eleonora

Clitic production in Italian agrammatism Rossi, Eleonora Clitic production in Italian agrammatism Rossi, Eleonora IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version

Nadere informatie

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde Luisteren - kwalitatieve niveaucriteria en zinsbouw tempo en articulatie Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben o.a. betrekking op zeer betrekking op betrekking op betrekking

Nadere informatie

VOORBEELD VAN FEEDBACKRAPPORT SELOR TAALTEST

VOORBEELD VAN FEEDBACKRAPPORT SELOR TAALTEST Dit rapport wordt ter informatie aangeboden om uit te leggen hoe Selor de taalcompetenties evalueert en hoe Selor feedback geeft in de feedbackrapporten voor kandidaten. Dit voorbeeld dekt niet alle mogelijke

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Trimester 1 2015-2016 Week 1 t/m week 6 Piet de Kleijn (2005) Alexander. Leerboek uitbreiding Nederlandse woordenschat voor anderstaligen. Amsterdam: Rosenburg Publishers De woorden van Hoofdstuk 1 en

Nadere informatie

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Auteur: Ruben Brondeel i.s.m. Prof. A. Buysse Onderzoeksvraag Tijdens het proces van een echtscheiding

Nadere informatie

VOORBEELD VAN FEEDBACKRAPPORT SELOR TAALTEST

VOORBEELD VAN FEEDBACKRAPPORT SELOR TAALTEST Dit rapport wordt ter informatie aangeboden om uit te leggen hoe Selor de taalcompetenties evalueert en hoe Selor feedback geeft in de feedbackrapporten voor kandidaten. Dit voorbeeld dekt niet alle mogelijke

Nadere informatie

Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv

Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv Inhoud 1 Spelling 5 1 geschiedenis van de nederlandse spelling in vogelvlucht 11 2 spellingregels 13 Klinkers en medeklinkers 13 Spelling van werkwoorden 14 D De stam van een werkwoord 14 D Tegenwoordige

Nadere informatie

Fysieke Vaardigheid Toets DJI

Fysieke Vaardigheid Toets DJI Fysieke Vaardigheid Toets DJI Naar normering van toetstijden dr. R.H. Bakker dr. G.J. Dijkstra TGO, februari 2013 TGO Fysieke Vaardigheid Toets DJI: naar normering van toetstijden 1 TGO Fysieke Vaardigheid

Nadere informatie

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten Subdomein A 1.1: Woordenschat 1.1 h/v de betekenis van onbekende woorden afleiden uit de context; 1.2 h/v de betekenis

Nadere informatie

Cognitieve stoornissen na een hersenletsel en gevolgen hiervan voor de afasiebehandeling

Cognitieve stoornissen na een hersenletsel en gevolgen hiervan voor de afasiebehandeling Cognitieve stoornissen na een hersenletsel en gevolgen hiervan voor de afasiebehandeling Doriene van der Kaaden Logopedist/afasietherapeut en psycholoog i.o. Opbouw lezing Doel lezing Interdisciplinaire

Nadere informatie

Online cursus spelling en grammatica

Online cursus spelling en grammatica Handleiding Online cursus spelling en grammatica Het hoofdmenu In het hoofdmenu kun je links op een niveau klikken. Daarnaast zie je een overzicht van de modules die bij dit niveau horen. Modules Rechts

Nadere informatie

Welke mee'nstrumenten kunnen worden gebruikt om de aard en de ernst van de afasie vast te stellen in de verschillende fasen van herstel.

Welke mee'nstrumenten kunnen worden gebruikt om de aard en de ernst van de afasie vast te stellen in de verschillende fasen van herstel. Welke mee'nstrumenten kunnen worden gebruikt om de aard en de ernst van de afasie vast te stellen in de verschillende fasen van herstel. Afasiecongres 10 oktober 2015 Marije van der Staaij en Elsbeth Boxum

Nadere informatie

Handleiding voor het afnemen van het IPPA Basis-interview en het IPPA Vervolg-interview

Handleiding voor het afnemen van het IPPA Basis-interview en het IPPA Vervolg-interview Handleiding voor het afnemen van het IPPA Basis-interview en het IPPA Vervolg-interview IPPA Basis-interview De interviewer neemt zeven IPPA Basis-interview formulieren, een IPPA Checklist, een pen of

Nadere informatie

Aanvullende informatie ter voorbereiding op de TGN A1. Inleiding. Hoe maakt u de TGN?

Aanvullende informatie ter voorbereiding op de TGN A1. Inleiding. Hoe maakt u de TGN? Aanvullende informatie ter voorbereiding op de TGN A1 Inleiding Dit is informatie over de Toets Gesproken Nederlands (of TGN) 1. De TGN maakt deel uit van het inburgeringsexamen buitenland. Moet u de TGN

Nadere informatie

11. Multipele Regressie en Correlatie

11. Multipele Regressie en Correlatie 11. Multipele Regressie en Correlatie Meervoudig regressie model Nu gaan we kijken naar een relatie tussen een responsvariabele en meerdere verklarende variabelen. Een bivariate regressielijn ziet er in

Nadere informatie

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden.

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden. 9 789082 208306 van Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden. Opzoekboekje voor leerlingen in klas 1 tot en met 3 in de onderbouw

Nadere informatie

Grammatica 2F. Doelgroepen Grammatica 2F. Omschrijving Grammatica 2F. meewerkend voorwerp. voegwoord alle woordsoorten

Grammatica 2F. Doelgroepen Grammatica 2F. Omschrijving Grammatica 2F. meewerkend voorwerp. voegwoord alle woordsoorten Grammatica 2F Grammatica 2F bestrijkt de basisregels van de Nederlandse grammatica die op de basisschool worden aangeleerd en waarmee in het voortgezet onderwijs meestal nog wordt geoefend. Doelgroepen

Nadere informatie

Sniffing out Parkinson s disease. Samenvatting

Sniffing out Parkinson s disease. Samenvatting Samenvatting 139 Samenvatting De eerste beschrijving van een reukstoornis bij de ziekte van Parkinson (ZvP) dateert uit 1975. Sindsdien is het duidelijk geworden dat Parkinson-patiënten reukstoornissen

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Week 1 t/m week 12 Nieuw Nederlands. 3 vwo. 5 e editie Onderdeel Grammatica Zinsdelen en Grammatica Woordsoorten 1 en 2 2 uur per week Additionele methode: Klare taal plus Weten wat de volgende begrippen

Nadere informatie

Meerdere keren zonder werk

Meerdere keren zonder werk Meerdere keren zonder werk Antoinette van Poeijer Ontvangers van een - of bijstandsuikering en ers worden gestimuleerd (weer) aan de slag te gaan. In veel gevallen is dat succesvol. Er zijn echter ook

Nadere informatie

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt.

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt. DEEL 1: werkwoorden 1. Werkwoorden Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt. Voorbeelden: komen, gaan, zwemmen, lopen, zijn enz. 1.1 Vormen van het werkwoord Werkwoorden

Nadere informatie

Informatiebrief voor mensen met afasie. Versie 3, 21 januari 2013

Informatiebrief voor mensen met afasie. Versie 3, 21 januari 2013 Wetenschappelijk onderzoek: Onderzoek naar woordvindingsproblemen van mensen met afasie Informatie ten behoeve van deelnemers Geachte mevrouw/mijnheer, U heeft afasie. U bent via de logopedist gewezen

Nadere informatie

Hoofdstuk 3. Het onderzoek van dyslectische leerlingen

Hoofdstuk 3. Het onderzoek van dyslectische leerlingen Hoofdstuk 3. Het onderzoek van dyslectische leerlingen Inleiding In de voorgaande twee hoofdstukken hebben wij de nieuwe woordleestoetsen en van Kleijnen e.a. kritisch onder de loep genomen. Uit ons onderzoek

Nadere informatie

Formulier voor het beoordelen van de kwaliteit van een artikel over een diagnostische test of screeningsinstrument.

Formulier voor het beoordelen van de kwaliteit van een artikel over een diagnostische test of screeningsinstrument. Formulier voor het beoordelen van de kwaliteit van een artikel over een diagnostische test of screeningsinstrument. Behorend bij: Evidence-based logopedie, hoofdstuk 3. Toelichting bij de criteria voor

Nadere informatie

Wat is afasie. Hans Goossens. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie. http://maken.wikiwijs.nl/30444

Wat is afasie. Hans Goossens. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie. http://maken.wikiwijs.nl/30444 Auteur Laatst gewijzigd Licentie Webadres Hans Goossens 24 November 2011 CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie http://maken.wikiwijs.nl/30444 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijsleermiddelenplein.

Nadere informatie

Jan Heerze. Kortom. Nederlandse grammatica. Walvaboek

Jan Heerze. Kortom. Nederlandse grammatica. Walvaboek Jan Heerze Kortom Nederlandse grammatica Walvaboek WOORD VOORAF Kennis van de Nederlandse grammatica is geen doel in zichzelf, maar een hulpmiddel om tekortkomingen in eigen taalgebruik te corrigeren.

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Lesperiode: 1 week 36 t/m week 38 Hoofdstuk: Spelling 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende regel De stam van werkwoorden kunnen noteren

Nadere informatie

Ontwikkelingen in (gezonde) levensverwachting naar opleidingsniveau

Ontwikkelingen in (gezonde) levensverwachting naar opleidingsniveau Ontwikkelingen in (gezonde) levensverwachting naar opleidingsniveau Jan-Willem Bruggink opgeleide mensen leven bijna 7 jaar langer dan laagopgeleiden. Dit verschil is in de periode 1997/2 25/28 even groot

Nadere informatie

Hoofdstuk 8 Kenmerken van de thuisomgeving

Hoofdstuk 8 Kenmerken van de thuisomgeving Hoofdstuk 8 Kenmerken van de thuisomgeving De relatie tussen leesvaardigheid en de ervaringen die een kind thuis opdoet is in eerder wetenschappelijk onderzoek aangetoond: ouders hebben een grote invloed

Nadere informatie

Z I N S O N T L E D I N G

Z I N S O N T L E D I N G - 1 - Z I N S O N T L E D I N G Waarom is zinsontleding zo belangrijk? Elke scholier op de middelbare school maar ook de kinderen op de lagere school, komen veelvuldig met zinsontleding in aanraking, eigenlijk

Nadere informatie

Effect publieksvoorlichting

Effect publieksvoorlichting Effect publieksvoorlichting Inleiding Om het effect van de voorlichtingsbijeenkomsten te kunnen meten is gevraagd aan een aantal deelnemers aan deze bijeenkomsten om zowel voorafgaand aan de voorlichting

Nadere informatie

Samenvatting. The Disability Assessment Structured Interview, Its reliability and validity in work disability assessment, 2010

Samenvatting. The Disability Assessment Structured Interview, Its reliability and validity in work disability assessment, 2010 Samenvatting The Disability Assessment Structured Interview, Its reliability and validity in work disability assessment, 2010 Als werknemers door ziekte hun werk niet meer kunnen doen betaalt de werkgever

Nadere informatie

A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali. geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt

A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali. geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt Summary 352 12. Samenvatting A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt door de Idaksahak, een groep van ongeveer 30.000

Nadere informatie

SCHEMA AFASIE. Stap Methodisch handelen nr. Uitgangsvraag nr. Aanbeveling

SCHEMA AFASIE. Stap Methodisch handelen nr. Uitgangsvraag nr. Aanbeveling SCHEMA AFASIE Stap Methodisch handelen nr. Uitgangsvraag nr. Aanbeveling Verwijzing en aanmelding 3 Welke invloed hebben duur en intensiteit van afasietherapie op het herstel van de afasie? 4 Wat is voor

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Onderdeel: Hoofdstuktoets [Je leert over] onderwerp, deelonderwerpen en hoofgedachte. 2F Ik kan onderwerp en deelonderwerpen van een tekst vinden. 2F Ik kan de hoofdgedachte van een tekst vinden. 2F Ik

Nadere informatie

Afasie en werkwoorden

Afasie en werkwoorden Stem-, Spraak- en Taalpathologie 32.8310/01/1202-105 Vol. 12, 2004, No. 2, pp. 105-116 Nijmegen University Press Afasie en werkwoorden Roelien Bastiaanse en Ron van Zonneveld Graduate School for Behavioral

Nadere informatie

Kan-beschrijvingen ERK A2

Kan-beschrijvingen ERK A2 Kan-beschrijvingen ERK A2 Lezen Ik kan zeer korte, eenvoudige teksten lezen. Ik kan specifieke voorspelbare informatie vinden in eenvoudige, alledaagse teksten zoals advertenties, folders, menu's en dienstregelingen

Nadere informatie

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46 Inhoud Inleiding 6 1 Wie? (mensen) Wat? (dieren en dingen) 10 π Het zelfstandig naamwoord (man, vrouw, Jan) 12 π Het zelfstandig naamwoord, meervoud (lepels, bloemen) 13 π Het zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

Nadere informatie

Tijdschrift voor Didactiek der B-wetenschappen 7 (1989) nr.1 79

Tijdschrift voor Didactiek der B-wetenschappen 7 (1989) nr.1 79 Tijdschrift voor Didactiek der B-wetenschappen 7 (1989) nr.1 79 Boekbespreking Techniek in het natuurkunde-onderwijs M.J. de Vries, Uitg.: Technische Universiteit Eindhoven, 1988 Dissertatie, 278 p. De

Nadere informatie

EMPO voor Ouders en Jongeren versie 2.0

EMPO voor Ouders en Jongeren versie 2.0 EMPO voor Ouders en Jongeren versie 2.0 2011 Praktikon BV Nijmegen: Harm Damen 1. Wat is de EMPO? De EMPO 2.0 is een lijst voor zelfevaluatie om de empowerment bij ouders (EMPO Ouders 2.0) en jongeren

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Vak: Nederlands Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) 2016-2017 Lesperiode: 1 Hoofdstuk: Spelling 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende

Nadere informatie

Toets: Lees vaardig Blok 1+2 en Nieuwsbegrip

Toets: Lees vaardig Blok 1+2 en Nieuwsbegrip JAAROVERZICHT NEDERLANDS H3 Omschrijving lesstof per week Blok 1 Wk1. Spreken informatieve tekst/ artikel oefenen Begin Lees vaardig blok 1+2 Toetsper. 1 week 39 Toets: Lees vaardig Blok 1+2 en Nieuwsbegrip

Nadere informatie

Detector Ability Achtergronden bij het instrument

Detector Ability Achtergronden bij het instrument Detector Ability Achtergronden bij het instrument P E O P L E I M P R O V E P E R F O R M A N C E Computerweg 1, 3542 DP Utrecht Postbus 1087, 3600 BB Maarssen tel. 0346-55 90 10 fax 0346-55 90 15 www.picompany.nl

Nadere informatie

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en Samenvatting In de laatste 20 jaar is er veel onderzoek gedaan naar de psychosociale gevolgen van kanker. Een goede zaak want aandacht voor kanker, een ziekte waar iedereen in zijn of haar leven wel eens

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Fictie Klas: MH-1 Lesperiode:1 Taalportfolio In je taalportfolio komen 5 opdrachten die gedurende het jaar worden uitgedeeld en uitgelegd. In de eerste rapportperiode worden de eerste 3 opdrachten beoordeeld

Nadere informatie

ZINnig Innovatie van taaltherapie voor kinderen met complexe taalproblemen. ZINnige informatie over het project

ZINnig Innovatie van taaltherapie voor kinderen met complexe taalproblemen. ZINnige informatie over het project ZINnig Innovatie van taaltherapie voor kinderen met complexe taalproblemen HU Logopediesymposium 2019 Evidence Beest, wat een feest! Inge Klatte MSc (inge.klatte@hu.nl) Vera van Heugten MA dr. Rob Zwitserlood

Nadere informatie

Hoofdstuk 1. Inleiding.

Hoofdstuk 1. Inleiding. 159 Hoofdstuk 1. Inleiding. Huisartsen beschouwen palliatieve zorg, hoewel het maar een klein deel van hun werk is, als een belangrijke taak. Veel ongeneeslijk zieke patiënten zijn het grootse deel van

Nadere informatie

Citation for published version (APA): Niewold, C. (2006). Spontaan herstel van afasie in en na de acute fase Utrecht: LOT

Citation for published version (APA): Niewold, C. (2006). Spontaan herstel van afasie in en na de acute fase Utrecht: LOT UvA-DARE (Digital Academic Repository) Spontaan herstel van afasie in en na de acute fase Niewold, C. Link to publication Citation for published version (APA): Niewold, C. (2006). Spontaan herstel van

Nadere informatie