Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Transcriptie

1 Besluit MLAV /SAPI/ruhi Dienst Milieuvergunningen Departement Leefmilieu BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN NV ANTWERP DRY DOCKS MET BETREKKING TOT EEN SCHEEPSWERF, GELEGEN IN 2030 ANTWERPEN, INDUSTRIEWEG 11, HAVEN 403. De deputatie van de provincie Antwerpen Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning (Vlarem), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, inzonderheid artikel 8; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstantie en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets; Gelet op de milieuvergunningsaanvraag, op 19 september 2014 ingediend door de nv Antwerp Dry Docks, gevestigd Industrieweg 11, haven 403 te 2030 Antwerpen, strekkende tot het verkrijgen van een milieuvergunning om een scheepswerf, gelegen Industrieweg 11, haven 403 te 2030 Antwerpen, kadastergegevens (afdeling-sectie-perceelnummer) 14-A-382X, 14-A-305G2, 14-A- 305L2, 14-A-305H2 en 14-A-305K2, te veranderen door uitbreiding en wijziging, als volgt: uitbreiding met een tussentijdse opslag van m 3 ( ton) uitgegraven bodem, steenpuin en/of bouw- en sloopafval ( a b ); het stopzetten van de lozing van bedrijfsafvalwater uit droogdokken 1 en 2 en uitbreiding met de lozing van bedrijfsafvalwater afkomstig van de opslag uitgegraven bodem en steenpuin met 1,5 m 3 /u, 16 m 3 /dag en m 3 /jaar (3.4.3); het stopzetten van het schilderen van onderdelen in de gesloten hal (277,6 kw) en uitbreiding met 7 mobiele spuitcabines met een totaal vermogen van 140 kw (4.3.c.2.i); uitbreiding van het solventgebruik bij het coaten van metalen oppervlakten met 20 ton per jaar ( ); uitbreiding met 7 dieselgeneratoren met een totaal elektrisch vermogen van kw (12.1.2) en een totaal nominaal thermisch vermogen van kw (31.1.3); uitbreiding met 2 transfo s van 560 kva (12.2.1); uitbreiding met het stallen van 71 bedrijfsvoertuigen (15.1.2); het verwijderen van 2 schouwputten (15.2); het verwijderen van 8 compressoren van in totaal kw en uitbreiding met 14 compressoren van in totaal kw ( ); het verwijderen van de gasopslag van liter gassen en uitbreiding met liter gassen in verplaatsbare recipiënten (16.7.3); het schrappen van rubriek ; uitbreiding met kg (6.400 liter) verven (anti-fouling) ( a b ), kg ( liter) verven en kg (4.200 liter) thinners ( a b );

2 het verwijderen van 500 kg ontvetter en 800 kg antigel ( a); het verwijderen van liter diesel in een bovengrondse houder en uitbreiding met liter diesel (3x liter en 3x liter - mobiel) ( b); het verwijderen van liter olie en uitbreiding met liter afvalolie in IBC s van liter en liter olie in vaten van 200 liter ( ); vervanging van de brandstofverdeelinstallatie met 1 verdeelslang door een brandstofverdeelinstallatie met 6 verdeelslangen ( ); vermindering van de opslag van gevaarlijke producten in kleine verpakkingen met liter/kg (17.4); verwijderen van houtbewerkingsmachines van in totaal 45 kw ( a); vervangingen van de metaalbewerkingsmachines tot een uitbreiding met 51,3 kw ( a); verwijderen van het stralen in een gesloten hal met een drijfkracht van 365 kw en 4 compressoren van in totaal 972 kw en uitbreiding met 6 luchtcompressoren met een totale drijfkracht van kw (6x 250 kw), 8 ontroestingsmachines met een totale drijfkracht van 16 kw en het pneumatisch stralen met een straalgrid (mobiel) ( a); uitbreiding met een zeef- en breekinstallatie met een geïnstalleerde drijfkracht van 500 kw (30.1.3); verwijderen van een stookinstallatie van 696 kw ( a); Vlarem-rubricering volgens aanvrager: a b c.2.i a b b a a a a ; Gelet op het feit dat de inrichting voortaan omvat: een tussentijdse opslag van m 3 ( ton) uitgegraven bodem, steenpuin en/of bouwen sloopafval ( a b ); de op- en overslag van 15 m³ keukenafval afkomstig van de internationale vaart intermediair categorie 1 materiaal ( c); het reinigen van brandstoftanks van schepen (2.2.6.d); het lozen van bedrijfsafvalwater met een gezamenlijk debiet van 366,5 m³/uur (3.4.3), omvattend: max m³/dag bedrijfsafvalwater, bestaande uit waswater van de scheepsrompen uit de droogdokken 3 en 4, via bezinkbekkens en via LP 5, in het Hansadok; max m³/dag bedrijfsafvalwater, bestaande uit waswater van de scheepsrompen uit het droogdok 5, via bezinkbekkens, via LP 4, in het Hansadok; max m³/dag bedrijfsafvalwater, bestaande uit waswater van de scheepsrompen van het droogdok 6, via bezinkbekkens, via LP 6 in het Hansadok; max. 16 m 3 /dag (1,5 m 3 /u en m 3 /jaar) afkomstig van de opslag van uitgegraven bodem en steenpuin, via LP 7 in het Hansadok; het lozen van koelwater via 4 lozingspunten met een gezamenlijk debiet van 250 m³/uur (3.5.3); het lozen van huishoudelijk afvalwater via kleinschalige waterzuiveringsinstallaties met een debiet van 20 m 3 /dag en m 3 /jaar (3.6.1); 8 mobiele spuitcabines voor gebruik in de droogdokken van 20 kw elk tot een totaal vermogen van 160 kw (4.3.c.2.i); het coaten van metalen oppervlakten met een solventverbruik van 370 ton per jaar ( ); 7 dieselgeneratoren met een totaal elektrisch vermogen van kw (12.1.2) en een totaal nominaal thermisch vermogen van kw (31.1.3); 19 transformatoren met een individueel vermogen van resp kva, 2x 800 kva, 6x 630 kva, 2x 560 kva, 2x 500 kva 4x 315 kva, 160 kva en 1x 75 kva (12.2.1); 2 transformatoren van kw elk (12.2.2); 2 / 38

3 het stallen van 116 bedrijfsvoertuigen (15.1.2); een garage voor het nazicht, het herstellen en het onderhouden van motorvoertuigen met 2 hefbruggen (15.2); 16 compressoren en 1 airco met een totaal geïnstalleerde drijfkracht van kw ( ); de opslag van liter gassen in verplaatsbare recipiënten (16.7.3); de opslag van kg (6.400 liter) verven (anti-fouling) ( , a, b en ); kg ( liter) verven ( a, b en ); kg (4.200 liter) thinner ( a, b en ); liter gasolie in een bovengrondse houder en liter diesel (3x liter en 3x liter - mobiel) tot een totale opslag van liter P3 producten ( b); liter P4 producten ( ) als volgt: liter olie in verplaatsbare recipiënten; liter afvalolie in IBC s van liter; 6 verdeelslangen bij de mobiele dieseltanks van in totaal liter (3x liter en 3x liter)( ); de opslag van liter/kg gevaarlijke producten in kleine verpakkingen (17.4); houtbewerkingsmachines met een totaal geïnstalleerde drijfkracht van 20 kw ( a); metaalbewerkingsmachines met een totaal geïnstalleerde drijfkracht van 374,3 kw ( a); 6 luchtcompressoren met een totale drijfkracht van kw (6x 250 kw), 8 ontroestingsmachines met een totale drijfkracht van 16 kw en het pneumatisch stralen met een straalgrid (mobiel) ( a); een ontvettingsbad met een inhoud van 400 liter ( a.1); een scheepswerf voor onderhoud en herstelling van schepen en het verven of de verwijdering van verf van schepen met een capaciteit voor schepen van 100 m of langer ( ); een stookinstallatie van kw ( a); Gelet op het feit dat de exploitant vraagt om volgende bijzondere voorwaarden opgelegd bij het besluit nr. MLAV1/ d.d. 11 augustus 2011, gewijzigd bij ministerieel besluit d.d. 10 februari 2012: De exploitant dient steeds in alle dokken de dokvloer regelmatig maximaal te reinigen, en in het bijzonder bij het droog stralen in open lucht. Bijkomend worden de volgende maatregelen genomen: het plaatsen van watergordijnen en stofnetten op alle dokken waar gestraald wordt; vanaf een windsnelheid van 72 km/uur worden alle activiteiten die verband houden met droogstralen gestaakt; de verplichte registratie van alle verf- en straalwerken, het gebruik van de sproei-installaties en de plaatselijke meteogegevens (windkracht) in een logboek, dat steeds ter beschikking van de toezichthoudende overheid wordt gehouden. Verder worden de volgende milderende maatregelen uit de ontheffingsaanvraag (aspect lucht) uitgevoerd: het in gebruik nemen van mobiele spuitcabines met reductie in verbruik van organische oplosmiddelen met minstens 30 %; het scheiden van gebruikte oplosmiddelen en deze intern opnieuw gebruiken; de ingebruikname van de nieuwe gesloten straal- en schilderhal; het invoeren van nieuw milieuhandboek; dit milieuhandboek zal alle VLAREM-voorwaarden en de bijzondere voorwaarden bevatten waaraan ASR moet voldoen en zal tevens maatregelen bevatten waar de werknemers op de vloer zich moeten naar schikken, teneinde zo milieuvriendelijk te werken; dat steeds ter beschikking van de toezichthoudende overheid wordt gehouden; De exploitant dient een onderzoek op te starten naar de ontwikkeling en de technische haalbaarheid van een mobiele straalcabine (gritcabine) om maximaal stofhinder voor de omgeving te vermijden. De vorderingen van het onderzoek moeten jaarlijks in 4-voud gerapporteerd worden met een eindrapport ten laatste 3 jaar na datum van de vergunningsbeslissing aan de 3 / 38

4 vergunningverlenende overheid, die het ter informatie bezorgt aan het schepencollege, de AMV en de VMM. In dit onderzoek wordt tevens de stand van zaken met betrekking tot de mogelijke overschakeling naar nat stralen (of andere technieken om stofemissies afkomstig van het stralen te reduceren) mee opgenomen. te vervangen door: De exploitant zal steeds in alle dokken de dokvloer geregeld maximaal reinigen en in het bijzonder bij het droog stralen in open lucht. Teneinde de luchtemissieproblematiek bij het stralen en het verven op een efficiënte wijze aan te pakken zal ADD verder onderzoek doen naar verf/straaltechnieken en emissiebeperkende maatregelen, en indien BBT, deze in een volgende fase implementeren. Mogelijkheden die kunnen onderzocht worden zijn: het droog stralen met het plaatsen van screens en/of het nat stralen en/of gelijkwaardige nieuwe technieken; het gebruik van de watervernevelingsinstallaties (waterkanons) als bijkomende/aanvullende techniek bij het droog stralen, dit als back-up (om stofemissies te reduceren);. het plaatsen van screens bij het verfspuiten en/of het gebruiken/optimaliseren van de mobiele verfspuitinstallaties (met reductie van de overspray) en/of gelijkwaardige nieuwe technieken (om luchtemissies te reduceren); ADD zal jaarlijks rapporteren aan de vergunningverlenende overheid over de vorderingen van het onderzoek met een eindrapport ten laatste 5 jaar na datum van de vergunningsbeslissing. Bijkomend worden de volgende maatregelen genomen: Vanaf een windsnelheid van 50 km/uur worden alle activiteiten die verband houden met droog stralen en/of verfspuiten gestaakt; De verplichte registratie van alle verf- en straalwerken en de plaatselijke meteogegevens (windkracht) in een logboek dat steeds ter beschikking van de toezichthoudende overheid wordt gehouden. ADD verplicht haar gebruikers en haar onderaannemers alle mogelijke voorzieningen te gebruiken die een reductie van de emissies van vluchtige organische stoffen kunnen bevorderen; ADD verplicht haar gebruikers en haar onderaannemers om gebruikte oplosmiddelen zoveel mogelijk te recycleren; Alle straal- en schilderwerken van gedemonteerde kleinere stukken van schepen zullen worden uitbesteed; De nodige aanpassingen aan het milieuhandboek worden door ADD doorgevoerd tegen 31 juli Dit milieuhandboek bevat alle VLAREM-voorwaarden en de bijzondere voorwaarden waaraan ADD moet voldoen en zal tevens maatregelen bevatten waar de werknemers op de vloer zich moeten naar schikken, teneinde zo milieuvriendelijk mogelijk te werken. Het milieuhandboek dient steeds ter beschikking van de toezichthoudende overheid te worden gehouden. ; Gelet op het feit dat de exploitant vraagt om volgende bijzondere voorwaarde opgelegd bij het besluit nr. MLAV1/ d.d. 11 augustus 2011: De cascadebezinktank voor LP5 dient in werking te zijn vóór einde 2012 en de cascadebezinktanks voor LP4 en LP6 dienen in werking te zijn vóór einde Voorafgaand aan de installatie van de eerste cascadebezinktank dient het lekwater van de deuren van de droogdokken afgevoerd te worden en rechtstreeks teruggevoerd te worden naar het Hansadok. te vervangen door: ADD zal verder onderzoek uitvoeren naar efficiënte waterzuiveringstechnieken voor het behandelen van het waswater van de scheepsrompen uit de droogdokken 3, 4, 5 en 6. ADD zal jaarlijks rapporteren aan de vergunningverlenende overheid over de vorderingen van het onderzoek met een eindrapport ten laatste 5 jaar na datum van de vergunningsbeslissing. Voorafgaand aan de implementatie van de geselecteerde zuiveringstechniek dient het lekwater van de deuren van de droogdokken afgevoerd te worden en rechtstreeks teruggevoerd te worden naar het Hansadok. ; 4 / 38

5 Gelet op de volgende vergunningstoestand met betrekking tot de exploitatie van de inrichting op datum van indiening van voormelde milieuvergunningsaanvraag: - Besluit nr. MLAV1/ d.d. 11 augustus 2011 van de deputatie houdende vergunning voor het verder exploiteren na verandering van een scheepswerf voor een termijn verstrijkend op 11 augustus 2031;Besluit nr. AMV/150525/1005B d.d. 10 februari 2012 van de minister van Leefmilieu houdende bevestiging in beroep van het besluit van de deputatie nr. MLAV1/ d.d. 11 augustus 2011, met wijziging van modaliteiten; - Arrest van Raad van State d.d. 28 maart 2013 waarbij het verzoek van de exploitant tot nietigverklaring van het Besluit nr. AMV/150525/1005B d.d. 10 februari 2012 van de minister van Leefmilieu wordt verworpen; - Ontvangstmelding nr. MLOV d.d. 2 juni 2014 waarbij de de vergunning overneemt van de nv Antwerp Ship Repair; Gelet op het feit dat deze aanvraag voor de eerste maal werd ingediend op 19 september 2014; op het feit dat op datum van 17 oktober 2014 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard; Gelet op het feit dat de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een activiteit die voorkomt op de lijst van bijlage III bij het besluit van de Vlaamse Regering d.d. 1 maart 2013 inzake de nadere regels van de project-m.e.r.-screening; dat het aanvraagdossier daarom tijdens het ontvankelijk- en volledigheidsonderzoek getoetst werd aan de criteria van bijlage II van het Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid (DABM); dat geoordeeld werd dat het project niet MER-plichtig is; Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17 van het Vlarem; Gelet op het proces-verbaal betreffende het openbaar onderzoek te Antwerpen d.d. 19 december 2014 waaruit blijkt dat er noch schriftelijke, noch mondelinge bezwaren en/of opmerkingen werden ingediend; Gelet op het gunstige advies d.d. 28 november 2014 van het college van burgemeester en schepenen van Antwerpen; op volgende elementen uit dit advies: 1. Antwerp Dry Docks (ADD) heeft in juni 2014 de milieuvergunningen overgenomen van het failliete Antwerp Ship Repair. Sinds maart van dit jaar is ADD ook de nieuwe concessiehouder van de terreinen van het voormalige scheepsherstelbedrijf. 2. Met deze aanvraag wenst ADD enerzijds de lopende milieuvergunning te actualiseren en te veranderen omdat ADD een aantal nieuwe activiteiten zal ontwikkelen en anderzijds wordt de wijziging gevraagd van enkele bijzondere voorwaarden opgenomen in de lopende vergunning. 3. De nieuwe activiteiten slaan op de constructie van grote opslagtanks, het inrichten van een tussentijdse opslagplaats voor uitgegraven bodem (TOP) met een jaarcapaciteit van ton en het occasioneel gebruik (drietal keer per jaar) van een puinbreker. 4. Redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze activiteiten kunnen en zullen worden uitgevoerd conform de sectorale vergunningsvoorwaarden, bijgevolg wordt dit deel van de aanvraag gunstig geadviseerd. 5. Hoofdactiviteit blijft evenwel scheepsherstelling. ADD verwacht op jaarbasis een tachtigtal schepen te kunnen behandelen. Onder behandelen moet worden verstaan het herstellen van (mechanische) onderdelen, herstellen van averij en ook het volledig stralen en herschilderen van zeeschepen. 6. Het is met betrekking tot deze laatste activiteiten dat ADD vraagt een aantal bijzondere vergunningsvoorwaarden aan te passen. 7. De aanpassingen komen er in essentie op neer dat een overgangsperiode wordt gevraagd van 5 jaar (die ingaat op datum van de beslissing van de deputatie over de huidige aanvraag) tijdens dewelke het bedrijf zal onderzoeken welke technieken kunnen worden ingezet om het (over)gebruik van solvent houdende verven te beperken, stofemissies te beperken bij het 5 / 38

6 droogstralen en een adequate waterzuivering te voorzien. Concreet gaat het om het inzetten van mobiele verfspuitcabines of het plaatsen van screens om zo de hoeveelheid overspray terug te dringen. Bij het stralen gaat het om alternatieven zoals nat/zand stralen, screens, overkapping en dergelijke. Wat betreft de waterzuivering gaat het om het plaatsen van cascadebezinkbekkens of een ander volwaardig alternatief. 8. Doordat de vorige exploitant weinig of niets heeft ondernomen om de doelstellingen opgenomen in de bijzondere voorwaarden te realiseren is de vraag van ADD niet onredelijk. ADD kan bezwaarlijk verantwoordelijk worden gesteld voor het falen van ASR. Bovendien kan de vraag worden gesteld of de alternatieve verf- en straaltechnieken die in 2011 in het vooruitzicht werden gesteld wel zo realistisch waren als men heeft doen uitschijnen. Hierbij mag niet uit het oog worden verloren dat de impact van een scheepsschilderbedrijf op de keuze van de gebruikte bedekkingsmiddelen en straaltechniek eerder beperkt is, in deze sector is het veelal de rederij die dit bepaald. 1. subadvies: Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen a. De milieuvergunningsaanvraag van Antwerp Dry Docks betreft de verandering van de vergunde scheepswerf en het wijzigen van de opgelegde voorwaarden. b. Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen heeft vanuit milieuoogpunt geen bezwaren tegen deze geplande activiteiten en kan deze gunstig adviseren. c. Met betrekking tot de actualisatie van de vergunde toestand wenst het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen evenwel op te merken dat bij de overdracht van de concessie van Antwerp Ship Repair aan ADD een gedeelte van het terrein niet in concessie werd gegeven aan AD.D. Het betreft de droogdokken 1 en 2, de constructiehal, een gedeelte van het fitterijdraaierij-gebouw en quasi het volledige terrein gelegen tussen droogdok 1 en droogdok 5. Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen heeft nog geen definitieve beslissing genomen over de bestemming van deze zone. d. Wijziging voorwaarden De vergunningsvoorwaarden voor ADD werden vastgelegd in het vergunningsbesluit d.d. 11 augustus 2011 van de deputatie en de beslissing d.d. 10 februari 2012 van de minister voor Leefmilieu houdende uitspraak van het beroep ingesteld door het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen. Deze laatste beslissing werd bevestigd bij het arrest d.d. 28 maart 2013 van de Raad van State houdende uitspraak over het annulatieberoep van de vorige exploitant. Bij de overdracht van de concessie aan ADD werd de nieuwe concessionaris uitdrukkelijk gewezen op deze voorwaarden in de lopende milieuvergunning en het belang dat het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen hieraan hecht. Met het voorliggend dossier meldt ADD dat zij momenteel een masterplan laten opstellen naar de inrichting van het terrein; dit masterplan zou volgens mondelinge info tegen 2016 gereed moeten zijn. Ondertussen vragen zij een overgangstermijn van 5 jaar om verder onderzoek te voeren naar de realisatie van een adequate waterzuivering en naar technieken om de luchtemissieproblematiek bij stralen en schilderen aan te pakken. Gedurende deze overgangstermijn zou er jaarlijks worden gerapporteerd over de vorderingen van het onderzoek en op het einde van deze periode zal een eindrapport worden voorgelegd. Met betrekking tot deze voorstellen is het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen van oordeel dat aan ADD de nodige ruimte kan worden gegeven om de door de vorige exploitant gedane engagementen te herevalueren op hun doelmatigheid en de opgelopen achterstand in de uit te voeren onderzoeken in te halen, evenwel zonder dat er afbreuk zou worden gedaan aan de te bereiken einddoelstellingen. Op dat vlak ontbreken momenteel hiervoor de nodige garanties in het dossier, met name: - Een onderzoekstermijn van 5 jaar voor de keuze van de geschikte waterzuiveringstechniek, waarna het installeren van deze installaties ook nog een zekere termijn zal vergen, lijkt ruimschoots een overschatting van de termijn die hiervoor werkelijk vereist zal zijn. Ondertussen zal er immers geen enkele vorm van (bedrijfs)afvalwaterzuivering op het terrein aanwezig zijn. Een kortere termijn van 2 jaar voor het bepalen van de technologie, gevolgd door een termijn van 1 jaar voor de realisatie lijkt daarom meer aangewezen. 6 / 38

7 - De manier waarop dit onderzoek naar de geschikte waterzuiveringstechniek zal worden uitgevoerd, welke staalnames er zullen gebeuren, of de reeds aanwezige cascadebezinktank aan droogdok 5 deel zal uitmaken van dit onderzoek, e.d.m. is momenteel nog allemaal niet bepaald. Gelet op de bovenstaande vraag tot een meer strikte timing is het ook aangewezen dat er binnen een termijn van 6 maanden reeds een uitgewerkt onderzoeksvoorstel door een erkende deskundige in de discipline water zou worden voorgelegd aan de bevoegde overheid. - Met het voorliggende voorstel wordt droogstralen en schilderen zonder mobiele cabines terug mogelijk gemaakt gedurende de gehele looptijd van de milieuvergunning, terwijl het plaatsen van screens voor inkapseling nog verder onderzocht zal worden. Nochtans blijkt uit het dossier en uit de praktijk op andere locaties dat inkapseling met dergelijke screens technisch haalbaar blijkt. Het is daarom aangewezen om het gebruik van deze screens en de watervernevelingsinstallaties bij schilderen en droog stralen als minimumvereiste op te leggen in de vergunning zolang de implementatie van natstralen, de inzet van mobiele verfspuitinstallaties en gelijkwaardige nieuwe technieken nog verder wordt onderzocht. Het is aangewezen dat de toepassing van deze of andere maatregelen eveneens mee wordt opgenomen in het logboek, dat ter beschikking wordt gehouden van de toezichthoudende overheid. - De manier waarop het onderzoek zal gebeuren naar emissiebeperkende maatregelen en vooral op welke basis deze maatregelen zullen worden geëvalueerd, is momenteel nog niet bepaald. Het is aangewezen dat er binnen een termijn van 6 maanden door een erkende deskundige in de discipline lucht een onderzoeksvoorstel en evaluatiekader wordt uitgewerkt en voorgelegd aan de bevoegde overheid, zodat latere discussies m.b.t. de onderzoeksresultaten kunnen worden vermeden; - De bestaande verplichting inzake maatregelen om het verbruik van organische oplosmiddelen te verminderen, deze te scheiden en te hergebruiken wordt thans omgezet in een verplichting van ADD naar de onderaannemers om dit zoveel mogelijk te doen. Het is aangewezen dat er een meer concrete vertaling komt van de werkwijze waarop ADD deze verplichting zal realiseren. e. Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen vraagt dat de bovenstaande minimale garanties mee zouden worden opgenomen in de vergunningsvoorwaarden en zou graag op de hoogte worden gehouden van de door ADD voortgebrachte voortgangs- en eindrapporten; Gelet op het gunstige advies d.d. 5 november 2015 van de gemeentelijk stedenbouwkundig ambtenaar van Antwerpen; op volgende elementen uit dit advies: 1. Het goed is gelegen in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Afbakening zeehavengebied Antwerpen (Besluit van de Vlaamse regering van 30 april 2013), binnen de afbakeningslijn. Het goed is volgens voornoemd gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan bestemd als gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven. 2. De aanvraag is in overeenstemming met de bestemmings- en inrichtingsvoorschriften van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. 3. De aanvrager geeft aan dat er een stedenbouwkundige vergunning nodig is voor de inrichting. Tot op heden werd er geen stedenbouwkundige vergunningsaanvraag ontvangen. De toetsing aan de goede ruimtelijke ordening en de afweging ten gronde zal gebeuren binnen de procedure van de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning; Gelet op het gunstige advies d.d. 23 december 2014 van de Afdeling Milieuvergunningen van het departement LNE (AMV) (kenmerk: AMV/A/14/10738); op volgende elementen uit dit advies: 1. Het failliete Antwerp Ship Repair (ASR) werd overgenomen door Antwerp Dry Docks (ADD). ADD is sinds eind maart 2014 definitief de nieuwe concessionaris van het terrein van het voormalige Antwerp Ship Repair en heeft begin juni 2014 de milieuvergunningen van de voormalige exploitant ASR overgenomen. Deze milieuvergunningsaanvraag betreft een regularisatie, maar de toekomstige toestand zal op de gehele site een continue monitoring en bijsturing vragen. Hiervoor dient ADD tijd te krijgen 7 / 38

8 om dit in balans te brengen met de BBT, die economisch haalbaar zijn voor een bedrijf zoals AD.D. Belangrijke veranderingen opgenomen in het aanvraagdossier zijn de volgende: a. Administratieve rechtzettingen; b. Voor wat betreft stralen en schilderen van kleinere, ontmantelbare onderdelen van een schip werd door ADD beslist om deze activiteiten niet meer op deze site te exploiteren en een beroep te doen op een onderaannemer; c. Wijziging van enkele bijzondere vergunningsvoorwaarden dewelke werden opgelegd met het besluit d.d. 11 augustus Op de inrichting worden in hoofdzaak twee activiteiten uitgevoerd, nl. scheepsherstellingen en het assembleren en verven van grote opslagtanks. Dit laatste betreft een nieuwe activiteit. Onder scheepsherstellingen wordt zowel het herstellen van mechanische onderdelen van de schepen als het volledig stralen en herschilderen van schepen verstaan. Per jaar worden zo n 80 schepen behandeld. Voor de assemblage van opslagtanks wordt plaatstaal per schip aangevoerd waarna vervolgens de opbouw van de tanks wordt uitgevoerd op de site. De tanks zullen gelet op de omvang ervan worden opgebouwd en geschilderd in openlucht. Tenslotte kan als derde activiteit het opslaan en breken van bouw- en sloopafval en steenpuin alsook het oprichten van een tijdelijke opslagplaats voor uitgegraven bodem worden vermeld. Per jaar zal zo n ton bodem/puin worden afgevoerd/verwerkt. Een drietal keer per jaar zal een mobiele puinbreker worden ingezet. 3. Voor het uitvoeren van scheepsherstellingen zijn er vier droogdokken beschikbaar. Daarnaast zijn er nog drie beschikbare insteekdokken voor werkzaamheden uitsluitend boven de waterlijn aanwezig. 4. Voor wat betreft rubriek 4.3.c.2 i dient het schilderen van onderdelen in een gesloten hal met een totaal geïnstalleerde drijfkracht van 277,6 kw geschrapt te worden uit de vergunning. Deze hal zal immers niet gebouwd worden. Deze rubriek wordt wel uitgebreid met 7 mobiele spuitcabines die gebruikt worden in de droogdokken met een vermogen van circa 140 kw. 5. De inrichting was reeds vergund voor rubriek , meer bepaald voor het coaten van metalen oppervlakken in dit geval scheepsoppervlakken met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van maximum 350 ton. Dit wenst men nu uit te breiden met 20 ton/jaar voor het manueel verven met rollen van opslagtanks. Het totaal jaarlijks oplosmiddelverbruik zal dan 370 ton/jaar bedragen. Door dit oplosmiddelverbruik is/was de inrichting tevens ingedeeld in rubriek 4.6. Dit betreft een GPBV-rubriek. 6. Voor wat betreft rubriek a) wenst men het stralen van onderdelen van schepen in een gesloten straalhal met een drijfkracht van 365 kw te schrappen uit de vergunning. De hal wordt immers niet gebouwd. Ook wenst men de vier vergunde compressoren voor de aandrijving van de straaltoestellen voor de schepen met een drijfkracht van 972 kw te schrappen uit de vergunning. Men wenst de rubriek a uit te breiden met zes luchtcompressoren met een geïnstalleerde totale drijfkracht van kw en acht ontroestingsmachines met een geïnstalleerde drijfkracht van 16 kw. Verder wenst men het pneumatisch stralen met straalgrit (via een mobiele cabine) op te nemen in deze rubriek. 7. Ook wenst men de inrichting uit te breiden met een tussentijdse opslagplaats (TOP) voor m 3 ( ton) uitgegraven bodem (zowel uitgegraven bodem die niet voldoet aan een toepassing als vermeld in het Bodemdecreet als uitgegraven bodem die wel voldoet), steenpuin en/of bouw- en sloopafval. Hiervoor worden de Vlarem-rubrieken , a.2, b.2 en aangevraagd. De tussentijdse opslagplaats zal worden gebruikt voor het tijdelijk opslaan van uitgegraven bodem. Het is de bedoeling van de exploitant om, indien bijvoorbeeld grondwerken in de buurt van de site worden uitgevoerd de uitgegraven bodem in de buurt tijdelijk te kunnen stockeren. De uitgegraven bodem zal steeds, in de mate van het mogelijke, in de nabijheid van de site opnieuw nuttig worden toegepast. 8 / 38

9 De grond die niet kan hergebruikt worden als bodem, zal worden afgevoerd naar een erkend grondrecyclagecentrum. De opslag van uitgegraven bodem zal plaatsvinden op een ondoorlatende betonverharding, met daaronder een vloeistofdichte folie. Het hemelwater dat op deze verhardingen zal terechtkomen, zal via het interne rioleringsstelsel afgevoerd worden naar een KWS-afscheider en bezinkput tot in een buffertank, van waaruit het hergebruikt kan worden. Door de nodige hellingen te voorzien zal tevens gegarandeerd worden dat het hemelwater niet kan afvloeien naar de buurpercelen, maar dat het wel degelijk in de interne riolering terecht komt. In het dossier wordt tevens opgemerkt dat enkel grond zal aanvaard worden met maximum volgende gehaltes aan vluchtige organische stoffen: < 25 mg BTEX/kg of < 50 mg/kg C6-C10- alkanen. Gronden met meer dan 25 mg BTEX/kg of meer dan 50 mg/kg C6-C10-alkanen dienen immers ontvangen, opgeslagen en verwerkt te worden met aangepaste maatregelen om ongecontroleerde emissies van VOS te voorkomen. 8. Artikel van Vlarem II stelt dat tenzij anders bepaald in de milieuvergunning of in dit besluit de installatie en het gebruik van een geijkte weegbrug met automatische registratie verplicht is. De installatie en het gebruik van een geijkte weegbrug is in ieder geval verplicht voor inrichtingen waar bedrijfs- of huishoudelijke afvalstoffen afkomstig van derden worden verwijderd. De ijking gebeurt overeenkomstig de ijkwet. De toegang van de aanvoerende vrachtwagens is slechts toegelaten over de in werking zijnde weegbrug. Met het besluit met kenmerk MLAV1/ werd een afwijking toegestaan van dit artikel in het kader van de opslag van keukenafval. Nu de inrichting uitgebreid wordt met een TOP en met de opslag van steenpuin en bouw- en sloopafval dient in principe toch een weegbrug voorzien te worden. Er werd geen afwijking aangevraagd. Per d.d. 19 december 2014 liet de milieucoördinator weten dat op het terrein van ADD geen geijkte weegbrug met automatische registratie wordt gepland. De aangevoerde en afgevoerde partijen uitgegraven bodem, steenpuin en bouw- en sloopafval zullen steeds gewogen worden op een geijkte weegbrug van TOP Antwerpen, Industrieweg 17, Antwerpen. Deze afwijking kan alsnog verleend worden. 9. Artikel van Vlarem II stelt dat tenzij anders bepaald in de milieuvergunning de normale afvalstoffenaanvoer niet vóór 7 uur en niet na 19 uur mag plaatsvinden. 10.Artikel van Vlarem II stelt dat de exploitant bij de aanvang van de activiteiten beschikt over een werkplan. Paragraaf 2 stelt dat het werkplan de goedkeuring van de toezichthoudende overheid dient te dragen. Het goedgekeurde werkplan wordt opgevolgd door de toezichthouder. 11.Artikel paragraaf 5 van Vlarem II stelt dat een groenscherm voorzien moet worden. Ook hiervoor werd geen afwijking gevraagd in het dossier. Per d.d. 19 december 2015 liet de milieucoördinator van het bedrijf weten dat het terrein volledig is afgesloten. Drie zijden van de opslagzone voor de TOP, het bouw- en sloopafval en het steenpuin zijn omgeven door gebouwen van AD.D. De andere zijde grenst aan een doorgangsweg. Naast deze weg en grenzend aan het perceel van het buurbedrijf bevindt zich een betonnen muur met een hoogte van 2m30. Op het terrein van het buurbedrijf bevinden zich loodsen en bureaucontainers. Het aanleggen van een groenscherm heeft dan ook geen meerwaarde. ADD zal de nodige maatregelen treffen om geen hinder te veroorzaken voor het buurbedrijf. ADD vraagt om deze reden een afwijking voor het aanleggen van een groenscherm. Deze vraag tot afwijking kan gunstig geadviseerd worden, indien de nodige maatregelen genomen worden om stofhinder naar het buurbedrijf toe te voorkomen. De TOP en de opslag van bouw- en sloopafval en steenpuin dienen voldoende besproeid te worden. Dit wordt opgenomen in een bijzondere voorwaarde. 12.Vanaf het ogenblik dat een voldoende grote hoeveelheid van het puin werd verzameld zal een mobiele breker worden ingezet om het puin te breken en opnieuw nuttig te hergebruiken. De mobiele breker zal een drietal keer per jaar worden ingezet. Een zeef- en breekinstallatie met een geïnstalleerde drijfkracht van 500 kw (30.1.3) wordt hiervoor aangevraagd. 13.De inrichting wordt uitgebreid met 7 noodgeneratoren met een totaal elektrisch vermogen van kw en een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van kw. Er wordt van uit 9 / 38

10 gegaan dat de bijhorende dieseltanks een volume hebben van minder dan liter aangezien deze niet worden aangevraagd bij de opslag van gevaarlijke stoffen. Enkel geïntegreerde brandstoftanks bij vast opgestelde motoren zoals bij aggregaten, pompen, noodgeneratoren, en dergelijke, met een maximale waterinhoud van liter dienen niet beschouwd te worden als een opslagplaats van gevaarlijke stoffen. 14.De inrichting wordt uitgebreid met twee transformatoren van elk 560 kva. Het betreft oliegekoelde transformatoren dewelke voorzien dienen te zijn van lekopvang bijkomende stalplaatsen voor bedrijfsvoertuigen worden voorzien op een verharde ondergrond. 16.Twee schouwputten worden verwijderd. 17.Acht compressoren van in totaal kw worden verwijderd en er wordt een uitbreiding met 14 compressoren van in totaal kw aangevraagd. 18.De gasopslag van liter gassen wordt verwijderd. In de nieuwe toestand zullen liter gassen in verplaatsbare recipiënten worden opgeslagen. De opgeslagen gassen betreffen o.a. argon, acetyleen, propyleen, zuurstof. Er zijn verschillende opslaglocaties verspreid over de site. De gasflessen worden opgeslagen in containers (40 containers) met één open lange zijde die is afgesloten met hekwerk. Dit betreffen dus open opslagplaatsen. Er zal voldaan worden aan de afstandsregels overeenkomstig artikelen en van Vlarem II. 19.Rubriek wordt geschrapt. Er zullen geen gassen in vaste reservoirs meer worden opgeslagen. 20.De opslag aan gevaarlijke stoffen wordt gewijzigd. Er zal een uitbreiding met kg (6.400 liter) verven (anti-fouling) ( a b ), kg ( liter) verven ( ) en kg (4.200 liter) thinners ( a b ) plaats vinden. 500 kg ontvetter en 800 kg antigel zal niet langer worden opgeslagen ( a). De opslag van liter olie wordt verwijderd en er zal een uitbreiding met de opslag van liter afvalolie in IBC s van liter en liter olie in vaten van 200 liter ( ) plaatsvinden. 21.Tijdens een telefonisch contact d.d. 18 december 2014 werd bevestigd dat een inkuiping of lekbakken zullen voorzien worden met een capaciteit overeenkomstig de voorwaarden van artikel van Vlarem II. De verven en thinners worden meer bepaald op het terrein opgeslagen in een 20 zee/opslagcontainer met een lekbak en vloerrooster voor het opvangen van eventuele lekvloeistoffen. De container is voorzien van natuurlijke ventilatie en heeft containerdeuren aan één volledige lange zijde. Voor de opslagplaatsen gelegen buiten een waterwingebied en/of beschermingszone van producten, andere dan P1- en/of P2-producten, in verplaatsbare recipiënten mag de capaciteit van de inkuiping worden beperkt tot 10% van het totale waterinhoudsvermogen van de erin opgeslagen recipiënten. In ieder geval dient de capaciteit van de inkuiping minstens gelijk te zijn aan het inhoudsvermogen van het grootste recipiënt geplaatst in de inkuiping. Voor de opslagplaatsen gelegen buiten een waterwingebied en/of beschermingszone van P1- en/of P2-producten in verplaatsbare recipiënten moet de capaciteit van de inkuiping 25% van het totale waterinhoudsvermogen van de erin opgeslagen recipiënten bedragen. De capaciteit mag tot 10% worden teruggebracht indien, in overleg met de bevoegde brandweer, een aangepaste brandblusinstallatie is aangebracht. In ieder geval dient de capaciteit van de inkuiping minstens gelijk te zijn aan het inhoudsvermogen van het grootste recipiënt geplaatst in de inkuiping. 22.Voor opslagplaatsen voor P1- en/of P2-producten in verplaatsbare recipiënten dient overeenkomstig artikel van Vlarem II aan de volgende voorwaarden voldaan te worden: a. de opslag moet tegen de nadelige gevolgen van de inwerking van zonnestraling of de uitstraling van gelijk welke warmtebron worden beschermd; b. opslag van P1- en/of P2-producten samen met andere vloeistoffen is toegelaten mits deze laatste vloeistoffen het risico op of bij ongeval niet verhogen; c. opslagplaatsen in een gebouw worden gebouwd zoals voorgeschreven in artikel 52 van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming; 10 / 38

11 d. opslagplaatsen buiten gebouwen die speciaal worden gebouwd voor de opslag van deze vloeistoffen en die niet beantwoorden aan de bepalingen van artikel 52 van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming moeten zich op ten minste 10 m afstand bevinden van elk naburig gebouw; e. de deuren van gesloten opslagplaatsen gaan open in de vluchtzin en zijn zelfsluitend; bij dubbele deuren moet 1 deur continu vergrendeld blijven; de andere deur moet zelfsluitend zijn; de deuren mogen tijdelijk geopend blijven indien dit om bedrijfstechnische redenen vereist is. In geval van brand moeten ze evenwel automatisch sluiten. Het gebruik van schuifwanden is toegelaten op voorwaarde dat deze wanden, of het opslaglokaal, een of meer deuren tellen die aan bovenstaande voorschriften beantwoorden; f. alle opslagplaatsen moeten op afdoende wijze, hetzij natuurlijk, hetzij kunstmatig geventileerd worden. 23.Bijkomend wordt ook liter diesel in zes verschillende mobiele opslagtanks voor het tanken van bedrijfsvoertuigen opgeslagen. Het betreffen dubbelwandige opslagtanks voorzien van lekdetectie en overvulbeveiliging dewelke alle vereiste Vlarem-keuringen zullen ondergaan. De bestaande brandstofverdeelinstallatie met 1 verdeelslang wordt uit dienst genomen. De inrichting wordt uitgebreid met zes verdeelslangen horende bij de zes mobiele dieselopslagtanks. De totale opslag van liter betreft een klasse 3-inrichting waardoor niet voldaan dient te worden aan artikel punt 6 met betrekking tot het voorzien van o.a. een vloeistofdichte standplaats voor de tankwagen voorzien van de nodige opstaande randen zodat alle gemorste vloeistoffen afvloeien naar een opvangsysteem. Uiteraard dienen wel de nodige maatregelen te worden getroffen om het morsen van vloeistoffen en verontreiniging van de bodem, het gronden oppervlaktewater te voorkomen. 24.De opslag van gevaarlijke producten in kleine verpakkingen wordt verminderd met liter. 25.De geïnstalleerde drijfkracht van de houtbewerkingsmachines wordt verminderd met 45 kw tot 20 kw. 26.Enkele metaalbewerkingsmachines worden vervangen wat leidt tot een uitbreiding met 51,3 kw onder rubriek a. 27.Tenslotte wordt een stookinstallatie van 696 kw verwijderd. Rubriek a wordt geschrapt. 28.De inrichting betreft een GPBV-inrichting als gevolg van de indeling in Vlarem-rubriek 4.6. Voor de GPBV-evaluatie wordt een toetsing aan de BREF Surface treatment using organic solvents d.d. mei 2007 doorgevoerd. Tevens wordt de BBT-studie Oppervlaktebehandeling van metalen en kunststoffen in beschouwing genomen. a. Bedrijfsmanagement Een formeel milieumanagementsysteem wordt niet toegepast. De milieucoördinator van het bedrijf staat in voor het uitvoeren van de verschillende aspecten van een milieumanagementsysteem: o.a. milieubeleid, noodzakelijke procedures, implementatie van de procedures (structuren en verantwoordelijkheden, training, bewustzijn en competentie, communicatie, betrokkenheid van de werknemers, documentatie, efficiënte procescontrole, onderhoudsprogramma, actiepunten in het geval van een onvoorziene gebeurtenis, gewaarborgde overeenkomst met de milieuwetgeving), corrigerende maatregelen (monitoren en meten, corrigerende en preventieve acties, verslaggeving, interne audit) en overleg met management. Het grootste deel van deze zaken wordt opgenomen in het milieuhandboek van ASR. b. Afvalstoffen (productieafval, ander bedrijfsafval, verpakkingsafval, voorkoming, ) / grondstoffenverbruik / materialen Afvalstoffen dewelke ontstaan bij de oppervlaktebehandeling met organische solventen van schepen betreft afval van verven en lakken. Voor wat betreft de overige activiteiten op de inrichting, worden de geproduceerde hoeveelheden afvalstoffen zoveel als mogelijk beperkt. Ontstane afvalstoffen betreffen o.a. straalgrit (circa 500 ton per jaar), schroot (circa ton per jaar), restafval (circa 400 m 3 per jaar). De geproduceerde afvalstoffen worden indien mogelijk afgevoerd voor nuttige toepassing of hergebruik. 11 / 38

12 In Vlarem III artikel wordt vermeld dat conform het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (Materialendecreet) en het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA), wordt het ontstaan van afvalstoffen voorkomen. Als toch afvalstoffen worden voortgebracht, worden ze in prioriteitsvolgorde en conform het Materialendecreet en het VLAREMA, voorbereid voor hergebruik, gerecycleerd, teruggewonnen of, als dat technisch en economisch onmogelijk is, op zo n wijze verwijderd dat milieu-effecten worden voorkomen of beperkt. Naast artikel in Vlarem III zijn er tevens de algemene voorwaarden van Vlarem II, waarin voorwaarden worden opgelegd naar het beheer van afvalstoffen (afdeling 4.1.6). Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er geen bijzondere voorwaarden in de milieuvergunning dienen opgelegd te worden voor het milieucompartiment afvalstoffen. c. Lucht & geur (geleide, diffuse atmosferische emissies, benchmarkingconvenant, ) De luchtemissies werden uitvoerig besproken in de MER-ontheffingsnota d.d. 24 december 2010 opgemaakt door ERM, met kenmerk projectnummer De ontheffing werd verleend voor een termijn van 4 jaar, ingaand vanaf 1 maart De belangrijkste punten met betrekking tot lucht uit de ontheffingsaanvraag worden samengevat als volgt: De activiteiten van ASR geven aanleiding tot atmosferische emissies van verschillende polluenten. Het betreft vnl. niet-geleide emissies van VOS en stof ten gevolge van de schilderactiviteiten respectievelijk de straalactiviteiten die beiden veelal in openlucht of momenteel nog in open hallen gebeuren. De uitstoot van polluenten door ASR leidt tot een bijdrage aan de immissieconcentraties en deposities van deze stoffen in de omgeving. Voor PM 10 en VOS werden dispersieberekeningen uitgevoerd. Voor PM 10 werd geconcludeerd dat de impact van ASR zowel op jaargemiddelde basis als relevant beschouwd dient te worden ter hoogte van het pluimmaximum, doch verwaarloosbaar wordt vanaf circa 1 km ten ZW van de site en circa 1,5 km ten noordoosten van de site. De stofdeposities vanwege ASR blijken relevant t.h.v. het pluimmaximum, maar verwaarloosbaar vanaf circa 1 km ten zuidwesten van de site en circa 1,5 km ten noordoosten van de site. De gemiddelde VOS jaarimmissiewaarde in de geplande situatie bedraagt 15,3 microgram/m 3 ter hoogte van het pluimmaximum en daalt reeds tot circa 2,6 microgram/m 3 op een afstand van 1 km ten zuiden en 2,5 km ten noord/noordoosten van de site. Indien er vanuit gegaan wordt dat alle geëmitteerde VOS tolueen zou zijn, kan getoetst worden aan de WHO-richtwaarde van 260 microgram/m 3. Op basis van de dispersieberekeningen wordt de impact van ASR op de VOSconcentraties in de omgeving als belangrijk beschouwd ter hoogte van het pluimmaximum en verwaarloosbaar vanaf circa 1 km ten zuiden en 2,5 km ten noord/noordoosten van de site. Door het geplande gebruik vanaf oktober 2010 van een mobiele spuitcabine zal het verbruik aan organische oplosmiddelen met 30% afnemen. Dit zal zich rechtstreeks vertalen in een reductie van VOS-emissies met 30%. Op de site wordt eveneens een nieuwe gesloten straalen schilderhal gepland. Hierdoor zullen een deel (echter minder dan 5%) van de schilder- en straalactiviteiten die vroeger in de open hallen plaats vonden in de gesloten hal plaats vinden. Dit zal tot gevolg hebben dat de totale VOS- en stofemissie van de site in beperkte mate zal dalen aangezien de gesloten hal voorzien is van filters om deze emissies te reduceren. Met betrekking tot VOS-emissies dient nog opgemerkt te worden dat de schepen geschilderd worden in openlucht en dat het moeilijk zoniet onmogelijk is om de VOS-emissies op te vangen. Emissiebeperkende maatregelen dienen gezocht te worden in het beperken van de vluchtige organische stoffen zelf en het beperken van het gebruik van verf. Verder dient opgemerkt te worden dat ASR de verven niet zelf aankoopt. Deze worden aangeleverd door de rederijen. Kort samengevat worden volgende milderende maatregelen voorgesteld: - Onderzoek naar nieuwe verfapplicaties (met minder overspray) opvolgen; - In gebruik nemen mobiele spuitcabines; - Scheiden gebruikte oplosmiddelen en deze intern opnieuw gebruiken; - Evaluatie economische haalbaarheid nat stralen; 12 / 38

13 - Eventuele installatie van vaste schermen (fijnmazige netten) ter hoogte van problematische windrichtingen; - In gebruik name nieuwe straal- en schilderhal; - Evaluatie mobiele gritcabine (cf. mobiele spuitcabine); - Good housekeeping; - Invoeren nieuw milieuhandboek De straal- en schilderhal waarover in de ontheffing gesproken wordt, wordt niet voorzien. ASR vraagt een wijziging van de bijzondere voorwaarden dewelke werden opgelegd met het besluit MLAV1/ en met het ministerieel besluit met kenmerk AMV/ /1005B. In het licht hiervan worden in het dossier een aantal knelpunten opgesomd: - Zeer grote verscheidenheid in te behandelen oppervlakken: binnen- en buitenzijde, boven en onder water, laadruimen/laadtanks, dubbele bodems, e.d. - Het maritieme milieu stelt zeer zware eisen aan de duurzaamheid van de verfsystemen. - De verfkeuze wordt primair bepaald door de opdrachtgever/rederij. - Toegepaste applicatietechnieken: rollen, verfspuiten. In de scheepsbouw met een omvang als bij ADD is het moeilijk zoniet onmogelijk om de VOS-emissies op te vangen wanneer geschilderd wordt in de openlucht. Maatregelen om de ontstane emissie op te vangen en tot een bepaald percentage te beperken zijn hier dan ook, gebaseerd op de huidige beschikbare technieken, nog niet haalbaar. Emissiebeperkende maatregelen dienen eerder gezocht te worden in het beperken van de vluchtige organische stoffen zelf en het beperken van het gebruik van verf. Watergedragen verf is voor deze toepassingen nog geen haalbare optie. Verf op siliconenbasis kent dan weer voornamelijk praktische nadelen, zo dient het aanbrengen op een continue manier te gebeuren, elke onderbreking moet vermeden worden teneinde tot een aanvaardbaar resultaat te komen. Een tweede optie om de VOS-emissies te beperken betreft het beperken van het verfgebruik zelf. Verwaaiing van verfspuitnevel (overspray) bij het in de openlucht conserveren van schepen is een wereldwijd probleem. In de studie VOS-emissies naar de lucht bij productie en industrieel gebruik van coatings, inkt en lijm in Vlaanderen september 2003 wordt gesteld dat een overschakeling op airmixed of elektrostatisch airmixed spuiten de VOSemissies met 9 tot 25% kan verminderen (ook het verfgebruik neemt dan af). Met het ministerieel besluit met kenmerk AMV/150525/1000 werd een afwijking verkregen van artikel paragraaf 1 van titel II van het Vlarem. Artikel stelt dat alle installaties moeten voldoen of - aan de in bijlage bepaalde emissiegrenswaarden voor afgassen en diffuse emissiegrenswaarden of aan de totale emissiegrenswaarden; - aan de eisen van het in bijlage beschreven emissiereductieprogramma. Er werd aangetoond dat noch aan de diffuse emissiegrenswaarden (er zijn geen geleide emissies), noch aan het emissiereductieprogramma kan worden voldaan. De afwijking is wel afhankelijk van de strikte naleving van een aantal voorwaarden dewelke werden opgenomen in artikel 3 van het ministerieel besluit. In het dossier in bijlage H.7.1 wordt aangegeven op welke manier aan deze voorwaarden gevolg wordt gegeven. Met het ministerieel besluit met kenmerk AMV/150525/1005B werd de derde bijzondere voorwaarde van het besluit met kenmerk MLAV1/ gewijzigd als volgt: De exploitant dient steeds in alle dokken de dokvloer regelmatig maximaal te reinigen, en in het bijzonder bij het droog stralen in open lucht. Bijkomend worden de volgende maatregelen genomen: - het plaatsen van watergordijnen en stofnetten op alle dokken waar gestraald wordt; - vanaf een windsnelheid van 72 km/uur worden alle activiteiten die verband houden met droogstralen gestaakt; - de verplichte registratie van alle verf- en straalwerken, het gebruik van de sproeiinstallaties en de plaatselijke meteogegevens (windkracht) in een logboek, dat steeds ter beschikking van de toezichthoudende overheid wordt gehouden. 13 / 38